Een predikanten echtpaar in Dokkum.* Jan Willem Schneider (1933-2007) en Else Vijlbrief (1932-2012) bewoonden de pastorie van de Verenigde Christelijke Gemeente aan de Vleesmarkt van 1 september 1961-december 1968. Zij hadden elkaar ontmoet tijdens de studie theologie te Leiden, waar zij onder meer actief waren in een comité dat zich inzette voor de erkenning van het Algerijnse verzet tegen de kolonisator Frankrijk. De wederzijdse aantrekkingskracht zal ook gevoed zijn door beider persoonlijkheid en intelligentie; ook in hun huwelijk debatteerden zij met elkaar, vaak op het scherpst van de snede, waarbij Jan Willem zich liet leiden door zijn kennis en Else ook de gevoelscomponent tot zijn recht liet komen. Een predikantengezin heeft altijd een speciale status; er wordt op je gelet en dat niet alleen door de eigen gemeenteleden. Er is lof, maar ook kritiek; beide bereiken je vaak vertraagd en mondjesmaat, maar toch is de gemeente en het individuele gemeentelid in het gezin immer aanwezig. Domineeskinderen zullen dat vaak bevestigen; een ‘geur van heiligheid’ hangt om hen heen, en het is lastig die af te schudden. Jan Willem en Else hadden beiden zowel aan de universiteit als aan het Remonstrantse Seminarium gestudeerd. Toen de eerstgenoemde in Dokkum een ‘toezegging’ van beroep ontving – een lot uit de loterij – naar eigen zeggen, was hij al wel geslaagd voor het doctoraal examen theologie, maar het proponentsexamen van de Remonstrantse Broederschap had hij nog niet afgelegd. Een wat ongebruikelijke procedure, waarin ongetwijfeld Schneiders voorganger en toenmalig consulent van de Verenigde Christelijke Gemeente, ds. Agniet Frevel, een bijzondere rol zal hebben gespeeld. Frevel die van 1931-1961 aan de Dokkumer gemeente leiding gaf, was een soort icoon in Dokkum en zal haar erfenis alleen maar in vertrouwde handen hebben willen achterlaten. Dat zij op 4 februari de bevestigingsdienst leidde is in dit verband niet zonder betekenis. Els was verder gevorderd met haar studie, want toen op 1 september 1961 de Dokkumer pastorie werd betrokken, was zij reeds proponent in de Remonstrantse Broederschap. Tijdens de periode tussen de vestiging in Dokkum en het officiële beroep op Jan Willem zou zij het officieuze predikantenwerk doen: preken, de zondagschool, catechisatie op de openbare school, leiding van de zusterkring. Na het beroep in januari 1962 en intrede op 4 februari resteerden voor haar een enkele invalbeurt op de kansel, de zondagschool, de vrouwenvereniging. Dat moet voor haar niet altijd
gemakkelijk zijn geweest, want zij was, ook volgens haar echtgenoot, een briljante theoloog. Zij stamde uit een familie met ‘allure’, haar vader was rector geweest van het Dords gymnasium en zou ook als kunstenaar bekendheid verwerven. In het Friese tijdschrift De Strikel van juli/augustus 1990 komen we een werk van hem tegen: een mozaïek Prometheus voorstellende – de mythische Griek die het vuur uit de hemel roofde. De afbeelding wordt begeleid door een gedicht van Tineke Steenmeijer-Wielinga. De entree van Schneider te Dokkum was zeer bemoedigend, wat wil je ook als van de 68 uitgebrachte stemmen er 67 jouw naam vermelden, terwijl je ‘concurrent’ het met één moet doen. Bemoedigend was ook het thema van de entreepreek van zondag 4 februari 1962: ‘Gij hebt immers de mens met zijn oude praktijken afgelegd en de nieuwe mens aangedaan.’ Op 18 februari daaraanvolgend deed Schneider intree te Leeuwarden, ook die remonstrantse gemeente viel onder zijn verantwoordelijkheid; daar zou Drachten, waar een remonstrantse werkgroep actief was, nog bij komen. Schneider heeft ongetwijfeld in de traditie van ds. Agniet Frevel willen werken; in de kerkenraadnotulen van de hand van scriba Johannes Jensma lezen we met regelmaat opmerkingen over de uiterst positieve sfeer in de kerkenraad; die noteerden we ook meermalen voor ‘de periode Frevel’. Op zijn beurt loofde Schneider in de jaarvergadering van 13 april 1962 de belangstelling van de gemeenteleden voor geestelijke vraagstukken en de opkomst van de gemeente in de wekelijks kerkdiensten; een jaar later is hij nog even positief: hij zag het gemeenteleven gedragen door trouw en standvastigheid. Kleine wijzigingen vinden plaats in kerkenraadvergadering: het inleidende Bijbelgedeelte, dat door de predikant aan de kerkenraadsleden wordt verstuurd, wordt in bespreking gegeven; er komt meer aandacht voor de Kringen, zoals zusterkring, zendingskring, jongerenkring en diverse gesprekskringen. Vooral de zondagschool krijgt aandacht, omdat die bezocht wordt door tientallen kinderen, wier ouders geen lid of vriend van de gemeente zijn. Dat geldt ook voor de vele catechisanten, desalniettemin houdt de toename van het ledental geen gelijke tred met de toeneming van het aantal belangstellenden; zo heeft de gemeente het karakter gekregen van een soort van Dienstencentrum en dat heeft gevolgen voor het aantal taken dat op de gemeente afkomt. Dat lezen we in het Jaarverslag over 1966, waarin ook – weer - Schneiders belangstelling voor de kerkgeschiedenis aan de orde komt:
in het najaar van 1966 had de historicus drs. G. de Vries, directeur van de toenmalige Christelijke Kweekschool in Dokkum, onder het motto: ‘de beslissingen van het verleden kunnen in het heden niet genegeerd worden’ een lezing verzorgd over negentiende-eeuwse kerkgeschiedenis. Drie jaren eerder had Schneider al lezingen verzorgd over het onderwerp Doopsgezinden en Remonstranten in Friesland, voordrachten die ook door de RONO waren uitgezonden. Zijn historische belangstelling blijkt ook uit zijn zorg voor het archief van de gemeente; in zijn tijd werd een begin gemaakt met de overbrenging daarvan naar het gemeentearchief van Dokkum; ook werd er gestart met de aanleg van een portrettenverzameling van oud-predikanten van de gemeente. In het jaarverslag gaf Schneider, onder de veelzeggende kop: IK ZIE NOOIT EEN DOMINEE … ook een overzicht van zijn werkzaamheden over het jaar 1966: De predikant ging in 1966 97 maal voor in kerkdiensten, rust- en ziekenhuisdiensten en bij huwelijks- en uitvaartdiensten, waarvan 37 maal te Dokkum op de zon- en feestdagen en 15 maal voor de Kring Leeuwarden. Er moesten 9 ringpredikbeurten vervuld worden. In 1965 was het totale aantal diensten 90. Hij bracht 189 huis- en ziekenhuisbezoeken voor de gemeente Dokkum (met Drachten) en de Remonstranten in de Verstrooiing en 81 als consulent voor de Doopsgezinde gemeente te Dantumawoude. Voor de Kring Leeuwarden bracht hij 56 huis- en ziekenbezoeken. Het totale aantal bezoeken was 326 (1965: 311). Per auto werd daarbij 5750 km. afgelegd. Vóór de zomervakantie werden per week te Dokkum en te Leeuwarden twee catechisatie-uren gegeven. Na de vakantie werd per week te Dokkum aan drie, te Leeuwarden aan één catechisatiegroep les gegeven. Tevens werd godsdienstonderwijs gegeven aan de klassen 3 en 4 van de beide Openbare Lagere Scholen. Een paar maal werd ook te Drachten catechisatie gegeven. Hij memoreerde niet zijn andere bestuursfuncties en lidmaatschappen, zoals die van de Remonstrantse Broederschap, het Fries Godgeleerd Gezelschap en het ‘Dokkumer’ genootschap Gemma Frisius; de beide laatste hadden en hebben een wat elitair karakter. Ondanks, of … wellicht door al die werkzaamheden achtte hij zich bevoorrecht te mogen werken in een
gemeente als Dokkum. In 1967 schrijft hij: ‘Wij willen ons niet beroepen op onze werken, maar wij mogen wel dankbaar vaststellen, dat ook hier in onze geloofsgemeenschap iets zichtbaar gemaakt wordt van het Gemeente-vanChristus-zijn.’ Ongetwijfeld werd die stemming geschraagd door de goede sfeer in de kerkenraad en onder de gemeenteleden, die (ook) goed tot zeer goed de kerkdiensten bezocht. Waarom dan toch in 1968 dat vertrek naar de Evangelisch-Lutherse gemeente van Paramaribo? Er is gezegd, dat te Dokkum in het huwelijk van Jan Willem en Else spanningen ontstonden en dat Suriname een poging was om het huwelijk te redden, maar daar zijn geen aanwijzingen voor. Eerder moeten we het zoeken in de combinatie van avontuur en sociaal-religieuze betrokkenheid, met name van Jan Willem, hoewel het laatste element ook Else niet vreemd was. In verband met het eerste spreekt dochter Marieke van de ‘Avonturendrift van Papa’ waartegen Else niet opkon. In november 1968 scheepte het gezin met drie kleine kinderen: Marieke (1964), Christien (1965) en Fransje (1967) zich in. Suriname wachtte en wenkte wellicht, maar het verblijf in de kolonie werd voor Else een teleurstelling: zij kon in Suriname maar niet wennen: het grote huis, beschikbaar gesteld door de gemeente, had bijvoorbeeld geen airco; die was er wel in een tuinhuisje, dat Jan Willem tot studeerkamer promoveerde. Als hij niet in de gemeente werkzaam was, verbleef hij daar veel, terwijl Els - van een pover inkomen - het huishouden moest bestieren. Dat kostte haar veel moeite, ook de afgeleide plaats die zij nu innam beviel haar niet; zij was de vrouw van(…) en dat was in Dokkum toch wel anders geweest. ‘In Suriname raakten, ondanks de geboorte van zoon Jan in 1970, Jan Willem en Els elkaar kwijt’ is er wel gezegd, maar dat lag natuurlijk niet alleen aan de toenmalige kolonie, want hun persoonlijkheden pasten op den duur niet bij elkaar; daarbij speelden wellicht ook oorlogservaringen mee: Jan Willem werd evenals Els één van slachtoffers van de Hongerwinter van 1944; de laatste maakte ook bombardementen mee, het huwelijk van haar ouders strandde. In dit verband merkt dochter Christien treffend op, dat haar ouders twee markante mensen waren met gevoelige maar moeilijk verenigbare karakters, getekend door de oorlog, die niet in staat bleken een constructieve wending aan hun huwelijksproblemen te geven. Suriname was zwaar, door het klimaat, de financiële krapte en het gemis van familie en vrienden en dat heeft de verschillen vergroot.
In 1973 kwam een einde aan het contract van Jan Willem met de EvangelischLutherse gemeente van Paramaribo; in Nederland diende zich een ander arbeidsveld aan, want hij werd namens de Remonstrantse Broederschap benoemd tot legerpredikant. De moeder en de vier kinderen, waarvan de jongste in Suriname werd geboren, reisden vooral door de toenemende spanningen in de aanloop naar de Onafhankelijkheid van Suriname vooruit naar het vaderland, waar zij – met name door Jan Willems vader - werden opgevangen in een pension te Katwijk. Daarna volgde Dokkum, dat was bekend terrein. Het echtpaar bleef daar nog maar kort bij elkaar. Nadat de scheiding was uitgesproken, vertrok Jan Willem naar de legerplaats Assen; daar vond hij al snel een nieuw gezin en de contacten met zijn kinderen werden losser. Die bleven in Dokkum bij hun moeder die in haar levensonderhoud voorzag door les te gaan geven aan een middelbare school, het huidige Dockinga College. Zij onderwees daar het vak maatschappijleer, voor het geven van het vak godsdienst was zij beter geëquipeerd, maar dat was voorbehouden aan gereformeerde c.q. hervormde docenten. Op het kerkelijke vlak verlegde zij de koers naar de Rooms-katholieke kerk, maar zij werd desalniettemin nog regelmatig gevraagd voor gastpredikbeurten in de Do-Ré gemeente. Zelfs haar afscheidsdienst hield ze in de kerk aan de Legeweg. Oudere gemeenteleden van de Verenigde Christelijke Gemeente van Dokkum spreken met waardering over hun predikant Jan Willem Schneider, zij noemen zijn naam in één adem met die van zijn voorganger ds. Agniet Frevel en opvolger ds. Ariane Nielsen-Wit, iconische persoonlijkheden voor dat oudere gemeentelid. Schneider was erudiet, humoristisch, sprak en schreef goed en gedegen, maar wat de gemeente het meest zal hebben getroffen, is zijn betrokkenheid op de gemeente en op het gemeentelid dat zijn zorgen met hem kon delen en met wie hij zo invoelend sprak. Een persoonlijkheid was hij, die het niveau van de gemeente representeerde en er een aantrekkelijke geloofsgemeenschap van maakte; niet zozeer blijkend uit de toename van het aantal leden, als wel door de aansluiting van ‘Vrienden’. Ook door het bereiken van kinderen en jongvolwassenen buiten de kring van de gemeente. In dit verband werd voor de VCG het woord Dienstencentrum gebruikt, een wat kille benaming voor een warme en sociale gemeente. In Dokkum voelde Schneider zich thuis en gewaardeerd, dat geldt ook voor zijn vrouw Else, die – even
begaafd – haar mans wegen soms maar moeilijk kon en wilde volgen. Een scheiding werd zo onontkoombaar, waarbij Suriname de caesuur is geweest.
*De gegevens voor bovenstaande schets werden met name ontleend aan: Kerkenraad- en Jaarverslagen van de VCG (1961-1968). Berichtenblad van de Verenigde Christelijke Gemeente te Dokkum (19611968). Interview met mevrouw Christien Schneider te Raard (6 maart 2014). Correspondentie met Marieke Schneider, Fransje Schneider en Jan Schneider.