Gereformeerde predikanten
een studie naar burnout onder gereformeerde predikanten
C. E. F. Rijk en V. Tomic
1
Gereformeerde predikanten
Onze dank gaat uit naar de predikanten die geparticipeerd hebben in het onderzoek. Zonder hun medewerking was deze studie niet mogelijk geweest.
Juli 2002 Open Universiteit Nederland
2
Gereformeerde predikanten
3
Samenvatting Achtergrond. In beroepen waarin veel contacten met mensen voorkomen, krijgt een aanzienlijk percentage medewerkers tijdens de loopbaan te maken met burnout. Zij kunnen het werk fysiek en mentaal niet meer aan. In Nederland is in 2000 onderzoek gepubliceerd onder hervormde predikanten (Alblas, Lahey, Van Staalduinen, & Tomic;, Evers, & Tomic, in press). Dit onderzoek richt zich op gereformeerde predikanten. Doel. Doel van dit onderzoek is nagaan in welke mate predikanten burnoutverschijnselen vertonen, in hoeverre dit vergelijkbaar is met andere beroepsgroepen en welke werk- en persoonsfactoren de kans op het ontstaan van burnout vergroten. Tevens is gevraagd naar de zwaarte van taken die de predikant verricht en naar mogelijkheden om tot verlichting hiervan te komen. Steekproef. Uit een populatie van 895 gereformeerde predikanten zijn 424 volledig ingevulde vragenlijsten geanalyseerd. 122 predikanten waren niet meer te achterhalen door verhuizing, overlijden of emeritaat. De steekproef bestond uit 352 mannen (83%) en 72 vrouwen (17%). Methode. De vragenlijst bestond uit drie onderdelen. Een werkfactorenlijst die de diverse aspecten van het werk meet (Alblas et al., 2000). De Maslach Burnout Inventory (Maslach, & Jackson, 1981b) om de mate van burnout te meten en de Five-Factor Personality Inventory (Hendriks, Hofstee, & De Raad, 1999) om de persoonsfactoren Extraversie en Emotionele stabiliteit te meten. Resultaten. Uit de resultaten blijkt dat gereformeerde predikanten op de dimensies emotionele uitputting, depersonalisatie en persoonlijke bekwaamheid gemiddeld even hoog scoren als hun hervormde collega’s (emotionele uitputting 13,81, depersonalisatie 4,98 en persoonlijke bekwaamheid 26,54). Mensen in andere hulpverlenende beroepen scoren hoger op depersonalisatie en persoonlijke bekwaamheid en leerkrachten scoren hoger op emotionele uitputting en depersonalisatie. Predikanten die veel werkdruk ervaren, scoren hoog op de burnoutdimensies. Jonge predikanten krijgen eerder last van burnout. Noch sekse, noch het hebben van thuis wonende kinderen zijn van invloed op burnout. Gebrek aan sociale ondersteuning thuis, tevredenheid en motivatie kunnen alle van invloed zijn op burnout. Persoonsfactoren als extraversie en emotionele stabiliteit zijn in hoge mate gerelateerd aan burnout. De gemiddelde scores van de genoemde persoonsfactoren zijn respectievelijk 62,25 en 67,02. De volgende taken worden door predikanten als zwaar ervaren: het leiden van de eredienst en het voorbereiden van de preek (23%), het pastoraat (20%), beleids- of bestuurlijke en organisatorische taken (15%), het verzorgen van de catechisatie (14%) en de vergaderingen (10%). Suggesties die door predikanten worden gegeven om tot verlichting van bovengenoemde taken te komen zijn: werkdruk verminderen (20%), meer ondersteuning (12%) en meer tijd voor studie, spiritualiteit en gebed (6%). Conclusie. Uit dit onderzoek blijkt dat gereformeerde predikanten gemiddeld genomen ongeveer even hoog scoren op burnout als hun hervormde collega’s. Hoge werkdruk, gebrek aan sociale ondersteuning thuis, leeftijd, extraversie en emotionele stabiliteit blijken alle belangrijke voorspellers te zijn van burnout. Enkele suggesties voor preventie zijn: het vergroten van de competenties van de predikant in de opleiding en het coachen van jonge predikanten. Verder worden aanbevelingen voor nader onderzoek gedaan.
Gereformeerde predikanten
4
Een studie naar burnout onder gereformeerde predikanten Inleiding In het midden van de jaren zeventig gebruikt de psychiater Freudenberger (1974) het eerst de term ”burnout” om een toestand aan te duiden van fysieke en emotionele uitputting ten gevolge van intensieve betrokkenheid bij de dagelijkse hulpverlening aan mensen. Op basis van zijn klinische observaties beschrijft hij een groot aantal lichamelijke en psychische klachten die bij burnout voorkomen. Hij wijst erop dat het vooral de idealistisch gemotiveerde mensen zijn die het risico lopen zichzelf uit te putten. Ze werken te hard, te lang en te intens en nemen teveel last op hun schouders. Dit doen zij vanuit een emotionele betrokkenheid die gekenmerkt wordt door irreële en hoge verwachtingen. In korte tijd wordt burnout een populair begrip dat gebruikt wordt om allerlei soorten problemen aan te duiden die mensen op hun werk hebben. Wetenschappelijk wordt het fenomeen met de nodige achterdocht bekeken. Eind jaren zeventig krijgt men pas belangstelling van academische zijde. Schaufeli (1990a, 1990b) maakte een inventarisatie van de wetenschappelijke publicaties. Hij constateert dat er aanvankelijk een sterk accent ligt op de klinische beschrijving van het syndroom, maar dat in de loop van de jaren tachtig de aandacht verschuift naar een statistische analyse van de achtergronden van het verschijnsel. Dit is mogelijk omdat in die periode vragenlijsten beschikbaar komen om burnout te meten. In de loop van de tijd zijn er talloze definities gegeven van burnout. Burnout wordt daarin hoofdzakelijk gedefinieerd met behulp van de symptomen die men bij het gebruik van de term associeert. De toestand van burnout wordt in verband gebracht met zowel fysieke als psychische symptomen, zoals overmatige vermoeidheid, slapeloosheid, hoofdpijn, depressiviteit, onvrede met het werk, geïrriteerdheid, emotionele uitputting. Daarnaast worden reacties in het gedrag beschreven, bijvoorbeeld werkverzuim, overmatig alcoholgebruik en veranderde eetlust. Ook vermeldt men problemen in de omgang met collega’s, zoals onderlinge conflicten. Een ander symptoom betreft de negatieve, cynische en onverschillige houding ten opzichte van hun cliënten. Wanneer men de veelheid van symptomen bekijkt, valt op dat ze weinig specifiek zijn. Dit roept de vraag op waaraan burnout dan wel valt te herkennen, dat wil zeggen welke symptomen kenmerkend voor burnout zijn, zodat men van een syndroom kan spreken. Schaufeli (1990a, 1990b) constateert na vergelijking van een aantal definities, dat de kern van burnout waarover bijna iedereen het eens is het best omschreven kan worden als een toestand van uitputting of oververmoeidheid. Over de andere aspecten bestaat minder overeenstemming. Hoewel er theoretisch nog steeds geen helderheid bestaat over de precieze inhoud van het begrip “burnout”, kiest men in het empirisch onderzoek voor het door Maslach en Jackson
Gereformeerde predikanten
5
(1981b) ontwikkelde instrument om burnoutdimensies te meten (Maslach Burnout Inventory). In het empirisch onderzoek is de door hen gegeven omschrijving van burnout dan ook een van de gangbaarste (zie Schaufeli, 1990a). Maslach en Jackson (1981b, p. 1) omschrijven burnout als volgt: “Burnout is een syndroom van emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderde persoonlijke bekwaamheid dat voor kan komen bij diegenen die beroepsmatig met andere mensen samenwerken”. Ze omschrijven de drie aspecten als volgt: Emotionele uitputting heeft betrekking op het gevoel helemaal “leeg” te zijn; de emotionele reserves zijn uitgeput, de batterij is leeg. Depersonalisatie heeft betrekking op de negatieve, cynische, onpersoonlijke houding ten opzichte van de mensen met wie men dagelijks werkt. Anders dan in de psychiatrie gaat het bij depersonalisatie niet om vervreemding ten opzichte van de eigen persoon, maar juist om vervreemding ten opzichte van diegenen met wie men dagelijks werkt. Verminderde persoonlijke bekwaamheid heeft betrekking op het gevoel minder te presteren op het werk, wat gepaard gaat met de neiging zichzelf minder capabel te achten en zichzelf negatief te beoordelen. Het door Maslach en Jackson ontwikkelde instrument bevat dan ook drie subschalen waarmee genoemde aspecten afzonderlijk gemeten kunnen worden. Onderzoek naar de betrouwbaarheid en validiteit van de MBI, waarvan Schaufeli (1990a, 1990b) verslag doet, wijst uit dat de emotionele uitputtingsschaal het betrouwbaarst is (de waarden van Cronbach’s alpha’s variëren van .80 tot .90. De beide andere subschalen, die depersonalisatie en persoonlijke onbekwaamheid meten, zijn in het algemeen wat minder, maar nog steeds voldoende betrouwbaar, de alphawaarden liggen tussen .70 en .80. Bij wetenschappelijk onderzoek naar burnout wordt in 90% van de gevallen gebruik gemaakt van de MBI. Hoewel men er aanvankelijk van uitging dat burnout alleen voorkwam bij mensen in de hulpverlening, bleek het fenomeen ook voor te komen bij andere beroepsgroepen. Behalve de MBIHSS/ES (Human Services Survey/Educators Survey is de MBI-GS (General Survey) ontworpen. Burnout komt dus onder alle beroepsgroepen voor, alleen haar uitingsvorm, zoals depersonalisatie, is specifiek voor hulpverlenende beroepen. De verschillende verklaringen/modellen hebben gemeen dat ze burnout benaderen als proces. Het ontwikkelt zich in de loop der tijd in een aantal stadia. Hierbij wordt een verloop in neerwaartse spiraal geschetst. Bij het ontstaan van burnout geven de meeste auteurs een plaats aan processen die zich binnen de hulpverlener afspelen. Het verwachtingspatroon wordt veelal genoemd, vaak in
Gereformeerde predikanten
6
samenhang met persoonlijke, beroepsspecifieke of universele motieven. Edelwich en Brodsky (1980) noemen verschillende irreële verwachtingen. Schaufeli (1990a) zegt dat op basis van verschillende gegevens valt af te leiden, dat 10 tot 25% van de mensen uit de verschillende beroepsgroepen lijdt aan het burnout-syndroom, met incidentele uitschieters tot 40% in bepaalde beroepsgroepen. Verder blijkt uit onderzoek dat afhankelijk van de beroepsgroep steeds andere symptomen van burnout op de voorgrond staan. Van alle biografische gegevens blijkt leeftijd het sterkst gerelateerd te zijn aan burnout. Bij jonge werknemers, tussen de dertig en veertig jaar wordt meer burnout geconstateerd dan bij oudere werknemers (Schaufeli, & Enzmann, 1998). Burnout komt vooral voor aan het begin van de carrière. Wat betreft sekse is er niet zo’n duidelijk verband waar te nemen; er is een aantal studies geweest waaruit blijkt dat burnout meer voorkomt bij vrouwen, maar het tegengestelde is ook gevonden (Schaufeli, & Enzmann, 1998). Over de burgerlijke staat kan gezegd worden dat mensen die niet getrouwd zijn (in het bijzonder mannen) meer vatbaar zijn voor burnout dan mensen die wel getrouwd zijn. Vrijgezellen scoren zelfs hoger op burnout dan gescheiden mensen. Mensen met een hogere opleiding scoren hoger op burnout, wat te maken kan hebben met het feit dat deze mensen meer verwachten van hun baan. Een andere oorzaak kan zijn dat hoger opgeleiden vaak banen hebben met veel meer verantwoordelijkheid over andere mensen. Dat leidt vaak tot meer werkstress (Schaufeli, & Enzmann, 1998). De afgelopen twintig jaar zijn veel individuen, bedrijven en gezondheidszorginstellingen in toenemende mate geconfronteerd met stress en burnout (Van der Ploeg, & Vis, 1989). De plots opgekomen en zich snel verspreidende symptomen van burnout hebben behalve veranderende werkfactoren ook te maken met sociale, ideologische en culturele factoren (Schaufeli, & Enzmann, 1998). De laatste decennia is in alle industriële landen de dienstverlenende sector enorm uitgebreid. Er zijn beroepen bijgekomen in onder andere de verpleging, het onderwijs en de sociale dienstverlening. Door een stijging van het aantal arbeidsplaatsen in deze sector is er ook een stijging geweest in de mate waarin burnout zich manifesteert. Een mogelijke oorzaak daarvoor kan zijn dat veel meer werkenden dagelijks worden blootgesteld aan emotionele eisen als men werkt met mensen. Mensen beschrijven de oorzaken van hun persoonlijke problemen, zorgen en moeilijkheden meer in psychologische termen dan dat ze vroeger deden. Stress speelt een hoofdrol bij dit “labelproces”, omdat het beschouwd wordt als de hoofdoorzaak van de meeste proble men. De term “stress” is niet langer alleen een vakterm van de sociale sector, maar wordt door de maatschappij als term steeds meer gebruikt om negatieve ervaringen in een leven te labelen. Daardoor is het steeds meer een cultureel symbool van onze tijd geworden. Door onderzoek naar stress en het ontstaan van nieuwe
Gereformeerde predikanten
7
hulpverlenende beroepen wordt het verspreiden van de term “stress” extra versterkt. De stijging van de populariteit van deze term staat in verband met het stijgen van de populariteit van de term “burnout” (Schaufeli, & Enzmann, 1998). Verder is de maatschappij individualistischer geworden, er leven meer mensen in een sociaal isolement. Vroeger zorgden de woongemeenschap en de kerk ervoor dat hun leden een veilig sociaal netwerk om zich heen hadden. Tegenwoordig spelen de woongemeenschap en de kerk bij de meeste mensen niet meer zo’n grote rol. Dat betekent dat deze mensen nu zelf verantwoordelijk zijn voor het creëren en instandhouden van een veilig sociaal netwerk. Het werken aan en behouden van een sociaal netwerk kan als zeer stressvol ervaren worden door mensen die niet over goede sociale netwerken beschikken. Het individualistischer worden van de maatschappij heeft voor deze mensen vaak geleid tot vervreemding en isolement. Hierdoor is sociale steun voor mensen ook niet altijd vanzelfsprekend. Bij weinig sociale steun neemt de kans op het ontwikkelen van burnout toe (Schaufeli, & Enzmann, 1998). Ook is de laatste decennia de mentale en emotionele werkbelasting voor werkneme rs enorm gestegen. Vroeger was er vooral sprake van fysiek zwaar werk, nu kan men zeggen dat het werk vooral mentaal erg zwaar kan zijn. Door de technologische ontwikkelingen wordt er van de werknemers op cognitief gebied veel meer verwacht dan vroeger. De onderlinge concurrentie is toegenomen tussen de werknemers; er is een groter aanbod aan arbeidskrachten. Hierdoor kan een werkgever veel meer eisen van de werknemers. Er wordt bijvoorbeeld verwacht dat werknemers flexibel zijn, snel een beslissing kunnen nemen, onder druk kunnen werken, enz. Door deze ontwikkelingen is de emotionele werkbelasting gestegen. Een hogere werkdruk en een grotere emotionele belasting leidt tot een stijging van de burnoutklachten (Schaufeli, & Enzmann, 1998). Een andere oorzaak voor het stijgen van de burnoutklachten zijn de veranderende gedachten, verwachtingen en meningen van startende professionals ten opzichte van professionals die al jaren hun beroep uitoefenen (Cherniss, 1980, in: Schaufeli, & Entzmann, 1998). Met professionals wordt hier bedoeld mensen met een hogere opleiding van wie verwacht wordt dat ze deskundig zijn op een bepaald gebied. Cherniss zegt dat de veranderende kijk van professionals op hun werk van invloed is op burnout. Hij noemt vijf elementen: Bekwaamheid: van startende professionals wordt verwacht dat ze net zo bekwaam zijn als geroutineerde professionals. Echter, veel wordt geleerd in de praktijk. Autonomie: de professionele status wordt in het algemeen geassocieerd met beslissingsvrijheid en behoud van controle over beslissingen. Vaak worden personen in deze functies geconfronteerd met bureaucratie, bemoeienissen, strikte regels en opgestelde schema’s. Hierdoor is er meestal geen
Gereformeerde predikanten
8
sprake van beslissingsvrijheid en het uitoefenen van controle. Beginnende professionals verwachten dat dikwijls wel hetgeen leidt tot frustraties. Eigen opbrengst: van hogere beroepen wordt vaak verwacht dat ze uitdagend, interessant en gevarieerd (veel verschillende taken bevattend) zijn. Vaak is dat achteraf niet altijd het geval. Collegialiteit: niet alle professionals blijken een goede relatie te hebben met collega’s. Velen werken alleen en hebben dus weinig contact. Voor professionals die wel veel contact hebben met collega’s, blijkt nogal eens dat het contact bestaat uit competitief, rivaliserend gedrag. De attitude van de gebruiker van de diensten van de professional: vaak wordt verwacht dat de gebruiker dankbaar, eerlijk en behulpzaam is. Dat is meestal niet het geval. Niet alleen zijn sommige gebruikers niet dankbaar; er wordt gelogen en gemanipuleerd. Soms worden de diensten van professionals zelfs geweigerd. De bovengenoemde discrepantie tussen wat er verwacht wordt en de realiteit kan bij professionals leiden tot frustraties van verwachtingen, stress, een hoge werkdruk, weinig sociale steun, weinig controle, geen bevrediging in het werk en onbegrip. Al deze werkfactoren kunnen leiden tot het ontwikkelen van burnout. Concluderend kan gezegd worden dat de totale verandering van de maatschappij, de cultuur en samenleving er mede verantwoordelijk voor zijn dat het verschijnsel burnout heden ten dage veelvuldig voorkomt. Burnout onder predikanten Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat burnout ontstaat na een lange (en dus schadelijke) druk als gevolg van een interactie tussen veeleisende werkomstandigheden en de persoonlijke reactie hierop. Een predikant heeft niet alleen te maken met veeleisende werkomstandigheden en met unieke werkverwante stressoren zoals werkdruk, tijdsdruk, lange werkdagen, rolconflict en rolonduidelijkheid, maar ook met unieke cliëntgerelateerde factoren zoals contact met mensen die problemen hebben en regelmatig contact met chronisch zieke, terminale of stervende mensen. Uit de literatuur weten we dat werk- en cliëntgerelateerde stressoren sterk gerelateerd zijn aan burnout (Karsten, 2000). Maslach en Leiter (1998) hebben aannemelijk gemaakt dat een van de belangrijkste oorzaken van burnout de interpersoonlijke eisen zijn die ontstaan als gevolg van hulpverlenende contacten. Omdat bij predikanten de hulpverlening een belangrijk aspect is en zij bovendien te maken hebben met een spanningsveld tussen enerzijds hun roeping en anderzijds de verwachtingen van de mensen voor wie zij werken (Erasmus, 1990), vormen zij bij uitstek een risicogroep. Op het gebied van burnout is veel onderzoek gedaan. Het meeste onderzoek is gericht op persoonlijke en situationele factoren. In 1997 verscheen een overzicht van al het beschikbare
Gereformeerde predikanten
9
empirische onderzoeksmateriaal van de laatste 20 jaar inzake het persoonlijk (psychisch/spiritueel) welbevinden van predikanten. Hall (1997) heeft de beschikbare literatuur onderverdeeld in zes belangrijke dimensies, te weten; emotioneel welbevinden, stress en coping, huwelijk en/of echtscheiding, familie, burnout en persoonlijke tekortkomingen. Belangrijkste conclusie uit dit overzichtsonderzoek is dat de problemen waar predikanten op interpersoonlijk/relationeel vlak mee kampen, hoofdzakelijk terug te voeren zijn op de vele psychische problemen waar zij beroepshalve mee geconfronteerd worden. Het is dus zaak deze problemen in een vroeg stadium te onderkennen. De laatste jaren is er grote interesse ontstaan in het welbevinden van predikanten. Het burnoutsyndroom dat geassocieerd wordt met beroepen in de persoonlijke hulpverlening, wordt ook steeds meer gezien als resultante van de problemen waar predikanten mee te maken hebben (Daniël, & Rogers, 1981; Rodgerson, 1996). Uit onderzoek onder en uit interviews met predikanten komt duidelijk naar voren dat de hoge eisen die aan hen gesteld worden een potentieel negatief effect hebben op hun psychisch en spiritueel welbevinden. Een andere reden om het persoonlijk welbevinden van predikanten te onderzoeken is dat wetenschappers zich steeds meer bewust worden van het feit dat dit welbevinden van grote invloed is op het functioneren van de predikant als leider van de kerkelijke gemeenschap (Muse, 1992; Seat, Trent, & Kim, 1993; Thoburn, & Balswick, 1994). Predikanten die problemen hebben op het persoonlijke/relationele vlak, hebben vaak ook moeite om hun geloofsgemeente goed te leiden. Het is overduidelijk dat het relatief goed of slecht functioneren van de predikant effect heeft op zijn professionele effectiviteit. Daniël en Rogers (1981) bekeken het bestaande onderzoek naar burnout onder hulpverleners in het algemeen en vergeleken dit met onderzoek onder predikanten. Zij kwamen onder andere tot de conclusie dat de symptomen van predikanten die uit hun ambt treden (huwelijksproblemen en gevoelens van persoonlijk falen en onbekwaamheid; Duncan, 1932), sterk lijken op de symptomen van andere professionele hulpverleners die hun beroep vroegtijdig verlaten. Andere factoren die een rol spelen bij het krijgen van burnout in het “herderlijk ambt” zijn; werken onder tijdsdruk (Collins, 1977; Ellison, & Mattila, 1983), rolconflicten (Mills, 1968), en de kloof die er heerst tussen irreële verwachtingen en de werkelijkheid (Ellison, & Mattila, 1983; Faulkner, 1981). Er zijn verscheidene empirische studies onder predikanten uitgevoerd. Browning (1981) verrichtte correlationeel onderzoek naar burnout onder predikanten met een sterk accent op de situationele factoren. Hij concludeerde dat het aantal uren per dag dat een predikant doorbrengt met kerkgerelateerde activiteiten een positieve correlatie vertoont met burnout, terwijl een jaarlijkse vakantie met het hele gezin, een flexibele tijdsindeling, het hebben van een professioneel sociaal netwerk en het geven en ontvangen van gezinsondersteuning een negatieve correlatie vertoont met burnout.
Gereformeerde predikanten
10
Interpersoonlijke variabelen zoals assertiviteit en een goed huwelijk gaan ook samen met lagere niveaus van burnout. Passieve agressie, conflictvermijding, afhankelijkheid, verlegenheid en het moeilijk kunnen uiten van gevoelens correleren allemaal positief met burnout (Congo, 1983). Interessant is verder nog te vermelden, dat predikanten die zich bij het manifesteren van problemen direct tot God zeggen te wenden, minder emotioneel uitgeput zijn (r = -.27) en minder last hebben van depersonalisatie (r = -.32). Predikanten die denken dat ze hun problemen zelf wel op kunnen lossen en God daar niet bij nodig denken te hebben, scoren hoger op de schalen emotionele uitputting (r = .24 en depersonalisatie (r = .30). Bovendien nemen hun gevoelens van persoonlijk bekwaamheid af (r = -.24), (Rodgerson, 1996). Onderzoekers die andere hulpverlenende beroepen hebben onderzocht, zijn tot de conclusie gekomen dat het belangrijkste instrument om mensen goed te kunnen helpen, de persoon van de hulpverlener zelf is. Hoewel predikanten traditioneel niet gezien worden als professionele hulpverleners, is in de relatie met hun parochianen toch veel gelijkenis te constateren (Warner, & Carter, 1984). Net zoals in de meer traditionele hulpverlenende beroepsgroepen, vormt de emotionele rijpheid en stabiliteit van de predikant het fundament voor zijn pastorale activiteit. Om de spirituele groei van hun gemeenteleden goed te kunnen ondersteunen, moeten predikanten beschikken over een stabiele emotionele ontwikkeling. Is dit niet het geval, dan ontstaat er een tekort en dit kan dan weer zijn weerslag hebben op het al dan niet op een professionele wijze van uitoefenen van het ambt (Guy, 1987). In Nederland is in 2000 onderzoek gepubliceerd onder alle hervormde predikanten die geregistreerd staan in het jaarboek Nederlandse Hervormde Kerk (1998) en die in een kerkelijke gemeente werken, ongeveer 1210. Hen is een vragenlijst toegestuurd. Daarvan zijn 726 vragenlijsten volledig ingevuld en geretourneerd. Hoofddoel van het onderzoek van Evers en Tomic (in press) en Alblas et al., (2000) was na te gaan of, en zo ja in welke mate, predikanten burnoutverschijnselen vertonen. Uit de resultaten blijkt dat predikanten ongeveer evenveel burnoutverschijnselen vertonen als professionals en hoogopgeleide mensen in andere beroepsgroepen, leraren uitgezonderd. Predikanten hebben daarom evenveel risico om zodanig opgebrand te raken dat zij het ambt niet meer kunnen vervullen. Evenals bij andere beroepsgroepen blijken ook in Nederland werkdruk, rolproblemen en gebrek aan sociale steun de kans op burnout te vergroten. De relatie tussen werkdruk en burnout was het grootst. Van der Leest (1997) constateert dat de taak van de predikant steeds zwaarder wordt als gevolg van secularisatie en daarmee gepaard gaande vergrijzing van de gemeente. Ook de toenemende mondigheid van mensen maakt de taak zwaarder. Rolproblemen en het ontbreken van sociale steun hangen eveneens samen met burnout. Predikanten die geringe sociale steun van collega’s ondervinden en bij wie er geen overeenstemming is tussen hun verwachtingen en de
Gereformeerde predikanten
11
verwachtingen van de gemeenteleden, hebben een grotere kans op burnout. De vraag of de omvang van de gemeente samenhangt met burnout wordt in dit onderzoek ontkennend beantwoord. Evenmin is er een relatie gevonden tussen leeftijd en burnout en tussen sekse en burnout. Wel is er sprake van enige relatie met burnoutdimensies wanneer de kerkelijke richting in beschouwing wordt genomen. Dit geldt in het bijzonder voor de kerkelijke richting aangeduid als “evangelische groepering” die iets hoger scoort op de dimensies van burnout dan andere kerkelijke richtingen. Naar aanleiding van deze uitkomst is het interessant om te onderzoeken of er ook verschillen bestaan tussen Nederlandshervormde predikanten en gereformeerde predikanten. Behalve organisatiepsychologische factoren zoals kenmerken van de werksituatie en arbeidstevredenheid, sociaal-psychologische factoren als gebrek aan sociale ondersteuning en sociale normen, blijken biografische en persoonskenmerken samen te hangen met burnoutklachten (Schaufeli, & Buunk, 1996; Van Yperen, 1996, 1998). Bij veel onderzoek waarin persoonskenmerken zijn betrokken, wordt gebruik gemaakt van de indeling in de vijf basisfactoren van de persoonlijkheid: extraversie, vriendelijkheid, consciëntieusheid, emotionele stabiliteit en autonomie. Van elk van deze factoren is een sterke dan wel zwakke relatie aangetoond met burnout. Zo blijkt uit onderzoek dat extraversie positief samenhangt met de schaal persoonlijke beekwaamheid van de MBI (Deary, Blenkin, Agius, Endler, Zealley, & Wood, 1996). Ook uit onderzoek van Huebner en Mills (1994) komt naar voren dat hoge niveaus van burnout samengaan met een lage geneigdheid tot extraversie. Van nature extraverte mensen zijn blijkens deze studies minder vatbaar voor burnout. Neuroticisme wordt in het onderzoek van Deary e.a. (1996) gezien als de belangrijkste voorspeller van burnout, omdat mensen die hoge scores behaalden op Neuroticisme meer werkstress in het algemeen rapporteerden. Werkstress wordt in hun onderzoek gezien als een adequate voorspeller van de mate van burnout, die tot uiting komt in hoge scores op emotionele uitputting en depersonalisatie. Hoge scores op Neuroticisme hangen in dit onderzoek ook samen met lage scores op persoonlijke bekwaamheid. Uit de studie van Piedmont (1993) blijkt eveneens dat hoge scores op Neuroticisme samengaan met hoge scores op emotionele uitputting en depersonalisatie. Het doel van dit onderzoek is ten eerste na te gaan of, en zo ja in welke mate, predikanten burnoutverschijnselen vertonen. Indien mocht blijken dat burnoutverschijnselen bij predikanten voorkomen, willen we ten tweede nagaan of die vergelijkbaar zijn met andere reeds onderzochte beroepsgroepen. Ten derde wordt onderzocht welke condities met burnout samenhangen en mogelijk van invloed zijn op het ontstaan ervan. Daarbij denken we aan leeftijd, de ervaren werkdruk, het ontbreken van sociale ondersteuning thuis, de mate van extraversie en het ontbreken van emotionele stabiliteit. Ten vierde willen we onderzoeken waardoor werkdruk bij predikanten ontstaat. Er wordt de
Gereformeerde predikanten
12
predikanten een tweetal open vragen gesteld waardoor achterhaald kan worden welke taken of taakgebieden de predikanten als zwaar ervaren en welke oplossingen zij daarvoor hebben. Ten slotte gaan we na of er verbanden zijn tussen de aanwezigheid van burnoutverschijnselen en het aantal jaren dat een predikant zijn beroep uitoefent, het aantal jaren dat hij of zij in de huidige gemeente werkzaam is, sekse, motivatie, tevredenheid, de mate waarin hij of zij voor een ander beroep zou kiezen indien hij of zij het over zou mogen doen, en de mate waarin hij of zij nu van baan zou willen veranderen of naar een andere gemeente zou willen overstappen. Methode Onderzoeksgroep Aan alle gereformeerde predikanten die geregistreerd staan in het jaarboek der gereformeerde kerken in Nederland (1999) en die in een kerkelijke gemeente werken (N = 895), is een vragenlijst toegestuurd. Honderdtweeentwintig predikanten waren niet meer te achterhalen door verhuizing, overlijden of emeritaat. Uiteindelijk hebben 424 predikanten de vragenlijst volledig ingevuld en geretourneerd. Dit is een responspercentage van 55%, wat voor een survey-onderzoek volgens Babbie (1994) goed genoemd kan worden. Ter verhoging van het responspercentage hebben wij de aanwijzingen van Green en Hutchinson (1996) opgevolgd: het gebruik maken van portovrije retourenveloppen; de vragenlijst direct naar de betrokkenen gestuurd, die ons bovendien elk moment konden bereiken indien bepaalde informatie gewenst was, en ten slotte het gebruik van een relatief korte vragenlijst. De onderzoeksgroep bestond uit 352 mannen (83%) en 72 vrouwen (17%). De gemiddelde leeftijd is 48.39 jaar met een spreiding van 29 tot 68 jaar (SD = 8.23). De gemiddelde leeftijd van mannen en vrouwen verschilt significant van elkaar: t(422) = 5.89, p < .001. De gemiddelde leeftijd van mannen is 49.41 (SD = 7.41) en van vrouwen 43.38 (SD = 7.99). Het aantal jaren werkervaring is gemiddeld 18.16 (SD = 8.90). Het gemiddeld aantal predikanten per gemeente is 2.68 (SD = 1.99). De steekproef van 424 predikanten is voor de variabele “leeftijd” gelijk aan de populatie van predikanten die in het boek vermeld is: t(867) = 1.86, p = .07. Hetzelfde geldt voor geslacht: χ²(1) = .02, p = .96. Meetinstrumenten Het onderzoek bestond uit het invullen van een vragenlijst bestaande uit drie onderdelen. In het eerste onderdeel wordt gemeten hoe de respondenten scoren op de diverse aspecten van hun werk. In het tweede onderdeel wordt de mate van burnout gemeten door middel van de Maslach Burnout Inventory (MBI) en in het derde onderdeel wordt door middel van vragen uit de Five-Factor Personality Inventory (FFPI) gemeten in welke mate predikanten Extravert en Emotioneel stabiel zijn. Behalve deze
Gereformeerde predikanten
13
vragen worden er nog wat demografische vragen gesteld en de meting wordt afgesloten met een tweetal open vragen (zie bijlagen 1 en 2). De Werkfactorenlijst. Dit instrument meet de mate van de ervaren werkdruk, de factor rolproblemen, de sociale ondersteuning thuis en op het werk, de motivatie en de tevredenheid. De vragen worden beantwoord op een zespuntsschaal van 0 (helemaal mee oneens) tot en met 5 (helemaal mee eens). Er zijn zeven vragen over werkdruk (de minimale score is 0, de maximale score is 35), twee vragen over rolproblemen (minimale score 0, maximale score 10), zeven vragen over sociale steun (minimale score 0, maximale score 35), twee vragen over motivatie (minimale score 0, maximale score 10) en vier vragen over tevredenheid (minimale score 0, maximale score 20). Voorbeelden van vragen over de ervaren werkdruk zijn: Ik kan mijn werk zodanig organiseren dat ik alles wel op tijd af heb. Er komen zoveel vragen op mij af dat ik nauwelijks tijd overhoud voor mijn eigen geloofsbeleving. Voorbeelden van vragen over rolproblemen en sociale steun zijn: Ik word geconfronteerd met uiteenlopende verwachtingen over mijn werk als predikant. Als ik ergens mee zit kan ik er goed over praten met een collega-predikant. Thuis word ik goed opgevangen als ik het druk heb. Voorbeelden van vragen over motivatie en tevredenheid zijn: Ik heb indertijd voor dit beroep gekozen, omdat het voor mij vooral een roeping was. Als het kan zou ik graag naar een andere gemeente gaan. De Maslach Burnout Inventory. De MBI (Maslach, & Jackson, 1981b) is het meest gebruikte instrument om burnout te meten. De MBI is door Schaufeli vertaald in het Nederlands. De vragenlijst uit dit onderzoek bestaat uit 20 items verdeeld over drie schalen: Schaal 1: Emotionele Uitputting (acht vragen met een minimale score van 0 en een maximale score van 48), Schaal 2: Depersonalisatie (vijf vragen met een minimale score van 0 en een maximale score van 30) en Schaal 3: Persoonlijke bekwaamheid (zeven vragen met een minimale score van 0 en een maximale score van 42). Elke vraag heeft een zevenpuntsschaal, lopend van “nooit” tot “elke dag”. De scores worden voor elke schaal afzonderlijk gesommeerd. Indicatief voor burnout is een hoge score op de schalen emotionele uitputting en depersonalisatie en een lage score op de schaal voor persoonlijke bekwaamheid. Alblas et al. (2000) vonden in hun onderzoek onder hervormde predikanten (N = 726) Cronbachs alpha’s van respectievelijk .88 voor emotionele uitputting, .65 voor depersonalisatie en .76 voor persoonlijke bekwaamheid. Voorbeelden van vragen over emotionele uitputting zijn: Ik voel mij mentaal uitgeput door mijn werk. Ik voel me gefrustreerd door mijn baan. Voorbeelden van vragen over depersonalisatie zijn: Ik heb het gevoel dat ik sommige gemeenteleden te onpersoonlijk behandel. Het kan me echt niet schelen wat er van mijn gemeenteleden terecht komt.
Gereformeerde predikanten
14
Voorbeelden van vragen over verminderde persoonlijke bekwaamheid zijn: In mijn werk ga ik heel rustig om met emotionele problemen. Ik denk dat ik mij goed in de belevingswereld van mijn gemeenteleden kan verplaatsen. De interne consistentie van de MBI is goed. De interne consistentie voor de emotionele uitputtingsschaal is .90, voor de depersonalisatieschaal is dat .79 en voor de verminderde persoonlijk bekwaamheid is dat .71 (Maslach, & Jackson, 1986). De in de MBI veronderstelde driefactorenstructuur is door een groot aantal studies bevestigd (Schaufeli, 1990a, 1990b). Over de stabiliteit van de MBI is weinig bekend (Schaufeli, 1990a, 1990b). Maslach en Jackson (1986) rapporteerden resultaten tussen de .60 en .80 over een periode van 2 tot 4 weken. De Five-Factor Personality Inventory. De FFPI (Hendriks, Hofstee, & De Raad, 1999) meet de Big Five persoonlijkheidskenmerken extraversie, vriendelijkheid, consciëntieusheid, emotionele stabiliteit en autonomie. Voor ons onderzoek hebben wij alleen de factoren extraversie en esotionele Stabiliteit onderzocht. De Five-Factor Personality Inventory (FFPI) bestaat uit 100 korte, concrete zinnen die eigenschappen meten. Verschil tussen de FFPI en andere persoonlijkheidsvragenlijsten zoals de NEOPI-R (Costa, & McCrae, 1992) is dat de FFPI eigenschappen meet en de NEO-PI-R adjectieven meet. De eigenschappen worden gemeten op een vijfpuntsschaal van 1 (helemaal niet van toepassing) tot 5 (helemaal van toepassing). Over de interne consistentie van de FFPI kan gezegd worden dat deze voor alle dimensies goed te noemen is. Alpha’s variëren van .86 voor extraversie en consciëntieusheid, .85 voor emotionele stabiliteit, .84 voor vriendelijkheid en .81 voor autonomie. De vijf factoren zijn, gemeten in een normale populatie, intern consistent, betrouwbaar en valide. Er zijn 20 vragen over extraversie (minimale score 1, maximale score 100). Voorbeelden van vragen over extraversie zijn: Beweegt zich gemakkelijk in gezelschap. Houdt anderen op afstand. Voorbeelden van vragen over emotionele stabiliteit (20 vragen, minimale score 1, maximale score 100) zijn: Houdt emoties onder controle. Is ten einde raad. Demografische gegevens. De vragenlijst wordt afgesloten met een aantal vragen over de demografische gegevens van de respondent. Hierbij is gevraagd naar de leeftijd, geslacht, partner, kinderen, wel of geen volledige baan, aantal jaren predikant, aantal jaren werkzaam in huidige gemeente, richting waar hij of zij zich het meest mee verwant voelt en het aantal predikanten dat werkzaam is in de gemeente. Twee open vragen. Tot slot zijn er nog een tweetal open vragen gesteld waarin de respondenten aan konden geven wat voor hen de zwaarste taak/taken zijn inzake hun werk en wat volgens hen nodig
Gereformeerde predikanten
15
zou zijn om tot verlichting van genoemde taak/taken te komen. Op de laatste bladzijde konden zij nog eventuele opmerkingen kwijt. Procedure Aan alle gereformeerde predikanten die geregistreerd staan in het jaarboek van de gereformeerde kerken in Nederland (1998) en die in een kerkelijke gemeente werken -ongeveer 895- is een vragenlijst met begeleidende brief gezonden (zie bijlage 3). Ongeveer drie weken nadat de vragenlijsten verzonden waren, hebben de predikanten nog een herinneringsbrief gekregen. Resultaten Van de vragenlijst is bepaald of de interne consistentie voldoende is. Cronbachs alpha’s zijn: werkdruk .77, sociale ondersteuning thuis .79, extraversie .87 en emotionele stabiliteit .90. Binnen de burnout-vragenlijst zijn Cronbachs alpha’s voor emotionele uitputting .87, voor depersonalisatie .68 en voor persoonlijke bekwaamheid .79. De interne consistentie van alle variabelen blijkt .68 of hoger te zijn. Dat betekent dat de interne consistentie toereikend is. De interne consistentie van de vragenlijsten is met uitzondering van depersonalisatie hoger dan het door Nunnally (1978) voorgestelde minimum van .70. De interne consistentie van depersonalisatie is zwak (.68), hetgeen in andere onderzoeken (Van Dierendonck, 1997; Brouwers, & Tomic, 1998; Cornielje, 1999) ook is gevonden. De samenhang tussen de variabelen is onderzocht. In Tabel 1 staan de resultaten daarvan vermeld. Tabel 1. Gemiddelde waarden, standaard deviaties, betrouwbaarheids- en correlatiecoëfficiënten van de variabelen --------------------------------------------------------------------------------------------------Variabele M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9 --------------------------------------------------------------------------------------------------1 2 3 4
Geslacht Leeftijd 48.39 8.23 Werkdruk 15.89 5.68 -.002 -.141** (.77) Sociale ondersteuning thuis 11.10 3.31 -.196** .102* -.058 (.79) 5 Extraversie 62.25 9.15 .078 -.017 -.273** .061 (.87) 6 Emotionele stabiliteit 67.03 9.17 -.075 .135** -.410** .118* .482** (.90) 7 Emotionele1e uitputting 13.81 6.82 .049 -.206** .571* -.130* -.414** -.640** (.87) 8 Depersonalisatie 4.98 3.10 -.003 -.171** .320** -.076 -.314** -.359** .417** (.68) 9 Persoonlijke bekwaamheid 26.4 5.00 -.058 .117* -.351** .139** -.463** .496** -.342** -.312** (.79) --------------------------------------------------------------------------------------------------Betrouwbaarheidscoëfficiënten (Cronbachs alpha’s) zijn (tussen haakjes) weergegeven op de diagonaal. * p < .05 ** p < .01. Extraversie en Emotionele Stabiliteit minimum score 1, maximum score 100.
Werkdruk correleert significant negatief met leeftijd (p < .01). Sociale ondersteuning thuis correleert significant positief met leeftijd (p < .05). Extraversie correleert significant negatief met
Gereformeerde predikanten
16
werkdruk (p < .01). Emotionele stabiliteit correleert significant negatief met werkdruk (p < .01) en significant positief met leeftijd (p < .01), sociale ondersteuning thuis (p < .05) en extraversie (p < .01). Emotionele uitputting correleert significant negatief met leeftijd (p < .01), sociale ondersteuning thuis (p < .05), extraversie (p < .01) en emotionele stabiliteit (p < .01). Emotionele uitputting correleert significant positief met werkdruk (p < .05). Depersonalisatie correleert significant negatief met leeftijd, extraversie en emotionele stabiliteit (p < .01). Depersonalisatie correleert significant positief met werkdruk (p < .01). Persoonlijke bekwaamheid correleert significant positief met leeftijd, sociale ondersteuning thuis en emotionele stabiliteit (p < .01). Persoonlijke bekwaamheid correleert significant negatief met werkdruk en extraversie. Als we kijken naar verschillen tussen mannen en vrouwen, dan is er een verschil in de mate van sociale ondersteuning thuis: t(414) = 3.08, p < .01. De gemiddelde score van mannen is 11.39 (SD = 2.95) en van vrouwen 9.65 (SD = 4.50). Vrouwen zijn gemiddeld even emotioneel stabiel als hun mannelijke collega’s: t(413) = 1.53, p > .05. De gemiddelde score van mannen is 67.34 (SD = 9.29) en van vrouwen 65.52 (SD = 8.44). Ook scoren mannen en vrouwen gemiddeld even hoog op extraversie: t(411) = 1.59, p > .05. De gemiddelde score van mannen is 61.93 (SD = 9.35), de gemiddelde score van vrouwen is 63.85 (SD = 7.95). De mate waarin werkdruk ervaren wordt, is voor mannen en vrouwen ook gelijk: t(417) = .044, p > .05. De gemiddelde score van mannen is 15.89 (SD = 5.66), de gemiddelde score van vrouwen is 15.86 (SD = 5.77). Tot slot scoren mannen en vrouwen gemiddeld gelijk op de drie dimensies van burnout. Emotionele uitputting: t(419) = -1.00, p > .05. De gemiddelde score van mannen is 13.65 (SD = 6.81), de gemiddelde score van vrouwen is 14.54 (SD = 6.83). Depersonalisatie: t(413) = .061, p > .05. De gemiddelde score van mannen is 4.98 (SD = 3.05), de gemiddelde score van vrouwen is 4.96 (SD = 3.35). Persoonlijke bekwaamheid: t(402) = 1.15, p > .05. De gemiddelde score van mannen is 26.68 (SD = 4.95), de gemiddelde score van vrouwen bedraagt 25.91 (SD = 5.22). Om de mate van burnout te verklaren vanuit werkdruk, sociale ondersteuning thuis, extraversie en emotionele stabiliteit, zijn hiërarchische regressieanalyses uitgevoerd. De regressieanalyse is drie keer uitgevoerd: voor iedere burnoutdimensie apart als afhankelijke variabele, gecontroleerd voor de onafhankelijke variabelen leeftijd en geslacht in de eerste stap en voor de onafhankelijke variabelen sociale ondersteuning thuis, werkdruk, extraversie en emotionele stabiliteit in de tweede stap.
Gereformeerde predikanten
17
Tabel 2. Hiërarchische regressieresultaten voor de voorspellende variabelen voor depersonalisatie, emotionele uitputting en persoonlijke bekwaamheid ----------------------------------------------------------------------------------Emotionele uitputting
Depersonalisatie
Persoonlijke bekwaamheid
Voorspellende Variabele B ß ∆R² B ß ∆R² B ß ∆R² ----------------------------------------------------------------------------------Stap 1
.04***
Leeftijd Geslacht
0 -.28
Stap 2
-.09* -.02
.04 ** 0 -.46
-.14** -.06
.54***
Sociale ondersteuning thuis -.12 Werkdruk .43 Extraversie 0 Emotionele stabiliteit -.31
.02** 0 -.40
.05 .03
.21***
-.06 .35*** -.11**
0 .11 0
-.42***
0
-.03 .20*** -.17** -.16**
.34***
0 -.15 .16
.06 -.16*** .29***
.15
.27***
F-totaal voor de vergelijking 77.36 *** 16.60*** 32.70*** -----------------------------------------------------------------------------------ß is de gestandaardiseerde regressiecoëfficiënt van de volledige regressievergelijking met alle voorspellende variabelen. De toename van R² voor de variabelen in een stap is gebaseerd op de F-toets voor de betreffende stap. * p < .05; ** p < .01; *** p < .001
In Tabel 2 zijn de twee stappen van de hiërarchische regressieanalyse weergegeven. Op basis van deze regressieanalyse werden de hierna genoemde resultaten gevonden. Ten eerste is het verband tussen leeftijd en twee van de drie burnoutdimensies significant. Emotionele uitputting (p < .05), depersonalisatie (p < .01). Ten tweede is het verband tussen werkdruk en de drie burnoutdimensies significant. Emotionele uitputting (p < .001), depersonalisatie (p < .001) en persoonlijke bekwaamheid (p < .001). We kunnen dus zeggen hoe hoger de score op werkdruk, hoe hoger de score op emotionele uitputting en depersonalisatie en hoe lager op persoonlijke bekwaamheid. Ten derde is het verband tussen extraversie en de drie burnoutdimensies significant (p < .001). Hoe hoger de score op extraversie, hoe lager de score op emotionele uitputting en depersonalisatie en hoe hoger op persoonlijke bekwaamheid. Ten vierde is het verband tussen emotionele stabiliteit en de drie burnoutdimensies significant (p < .001). Hoe hoger de score op emotionele stabiliteit, hoe lager de score op emotionele uitputting en depersonalisatie en hoe hoger de score op persoonlijke bekwaamheid. Andere factoren Het gemiddeld aantal jaren dat een predikant werkzaam is, is 18.2. Mannen oefenen hun beroep langer uit dan vrouwen. Dit verschil is significant t(410) = 8.39, p < .001. Er is een negatieve samenhang gevonden tussen het aantal jaren dat men werkzaam is als predikant en emotionele uitputting (r = -.45,
Gereformeerde predikanten
18
p < .001) en depersonalisatie (r = -.12, p < .005). Er is geen samenhang gevonden met persoonlijke bekwaamheid. Hoe langer een predikant zijn beroep uitoefent, hoe lager zijn scores op emotionele uitputting en depersonalisatie. Als we kijken naar het gemiddeld aantal jaren dat men werkzaam is in de huidige gemeente (gemiddelde score is 8.3), dan blijken mannen ook hier langer te werken dan vrouwen. Dit verschil is significant t(399) = 4.45, p < .001. Er is een negatieve samenhang gevonden met emotionele uitputting (r = -.11, p < .005) en depersonalisatie (r = - .15, p < .001). Er is geen samenhang gevonden met persoonlijke bekwaamheid. Gevraagd naar hun motivatie, zegt een aanzienlijk deel van de predikanten dat het voor hen vooral een roeping was. De gemiddelde score is 3.24. Mannen zeggen vaker dat het een roeping was dan vrouwen. Dit verschil is significant t(421) = 3.145, p < .01. Er is geen significante samenhang gevonden tussen “roeping” enerzijds en emotionele uitputting en depersonalisatie anderzijds. Hoe meer het beroep een roeping is, hoe hoger de score op persoonlijke bekwaamheid (r = .18, p < .001). Is de keuze voor het predikantschap vooral bepaald door het feit dat het een aantrekkelijk beroep is, dan zien we een negatieve relatie met emotionele uitputting (r = - .21, p < 001) en een positieve relatie met persoonlijke bekwaamheid (r = .17, p < .001). De meeste predikanten zijn tevreden met hun inkomen (gemiddelde score is. 3.47). Er is geen significant verschil tussen mannen en vrouwen. Er is een samenhang gevonden tussen tevredenheid met het inkomen en burnout. Hoe meer tevreden, hoe lager de scores op emotionele uitputting (r = -.25, p < .001) en depersonalisatie (r = -.23, p < .001) en hoe hoger op persoonlijke bekwaamheid (r = .10, p < .005). Als zij het over mochten doen, zou 76% van de predikanten niet overwegen om een ander beroep te kiezen. Er is geen significant verschil tussen vrouwen en mannen. Er is een positieve samenhang gevonden tussen overdoen (een ander beroep kiezen) en burnout. Hoe groter de behoefte een ander beroep te kiezen, hoe hoger de scores op emotionele uitputting (r = .47, p < .001) en depersonalisatie (r = .30, p < .001) en hoe lager op persoonlijke bekwaamheid (r = -.38, p < .001). De meeste predikanten hebben niet de behoefte om naar een andere gemeente te gaan als die mogelijkheid zich zou voordoen (gemiddelde score 2.08). Er is geen significant verschil tussen mannen en vrouwen. Wel is er een samenhang gevonden met burnout. Hoe groter de behoefte om naar een andere gemeente te gaan, hoe hoger de scores op emotionele uitputting (r = .21, p < .001) en depersonalisatie (r = .24, p < .001) en hoe lager op persoonlijke bekwaamheid (r = -.14, p < .001). Vijf procent van de predikanten overweegt een ander beroep te kiezen, 85% overweegt dit niet. Vrouwen overwegen vaker een ander beroep te kiezen dan mannen. Dit verschil is significant X²(5) =
Gereformeerde predikanten
19
13.13, p < .05. Er is een positieve samenhang gevonden tussen de overweging een ander beroep te kiezen en burnout. Hoe serieuzer men overweegt een ander beroep te kiezen, hoe hoger de scores op emotionele uitputting (r = .42, p < .001) en depersonalisatie (r = .33, p < .001) en hoe lager de scores op persoonlijke bekwaamheid (r = -.25, p < .001).
Tabel 3. Een overzicht van andere factoren die van invloed zijn op burnout --------------------------------------------------------------------------------Gem. Emotionele DepersoPersoonlijke Score uitputting nalisatie bekwaamheid --------------------------------------------------------------------------------Hoe lang is men predikant 18.2 -.45** -.12* .09 Hoe lang werkzaam in huidige gemeente 8.3 -.11* -.15** .08 Motivatie (roeping) 3.24 -.56 -.02 .18** Motivatie (aantrekkelijk beroep) 2.91 -.21** -.05 .17** Tevredenheid met inkomen 3.47 -.25** -.23** .10* Overdoen (ander beroep kiezen) 1.45 .47** .30** -.38** Andere gemeente 2.08 .21** .24** -.14** Ander beroep .94 .42** .33** -.25** --------------------------------------------------------------------------------* p < .01; ** p < .001
Zware taken Predikanten hebben tevens aangegeven welke taken of taakgebieden zijzelf als zwaar ervaren. Tabel 4. Een overzicht van zware taken in percentages van het aantal predikanten (N = 424). Het totaal telt niet op tot 100%. -------------------------------------------------------------Taakgebieden Percentage -------------------------------------------------------------eredienst en preek 23 pastoraat 20 beleid, management en organisatie 15 catechisatie 14 vergadercircuit 10 --------------------------------------------------------------
Het houden van een eredienst, een voor velen wekelijks terugkerend ritueel, kan een zware druk leggen op het predikantswerk. Het schrijven van de preek wordt als een van de zwaarste taken beschouwd gezien de volgende uitspraken: “Heel mooi, maar kost veel tijd”. “De druk om hem telkens weer af te krijgen en te zoeken naar leuke dingen op Internet, om het Evangelie zo goed mogelijk te brengen”. “Zorgen voor kerkdiensten en prediking die “kwaliteit” hebben, bijbels en bij de tijd zijn, voor een gemeente met een verscheidenheid aan oud/jong, behoudend/modern, enzovoorts.”. “Ik krijg er genoeg waardering voor, maar de emotionele belasting is enorm groot”.
Gereformeerde predikanten
20
Binnen het pastorale werk zijn het vooral de uiteenlopende verwachtingspatronen die spanningen oproepen. “Ik ervaar de hoeveelheid bezoekwerk, dat wordt verwacht en mijn inziens ook gewenst is, maar waar ik niet aan kan voldoen, als belastend”. “Verplichting zonder noodzaak”. “Dagelijkse bezoekjes aan mensen, die eigenlijk nergens over gaan, maar wel veel tijd kosten”. Veel predikanten zie n de catechese als een zware taak. Vooral de geloofsoverdracht aan tieners vindt men een moeilijke taak. “Belangrijk is om de juiste toon te vinden bij de jeugd”. Tien procent van de predikanten geeft aan problemen te hebben met het vele vergaderen. “Ik he b moeite met sommige vergaderingen waarin “kerkje” wordt gespeeld”. “Het geregeld vergaderen zou minder frequent dienen te geschieden en de deelnemers zouden (soms) een opleiding “zinvol” en coöperatief vergaderen moeten volgen”. Vijftien procent van de predikanten vindt het moeilijk om de beschikbare tijd te verdelen over de verschillende werkvelden en de meeste van hen hebben het gevoel dat het werk nooit af is. “Het werk is zwaar door de combinatie van taken in de beschikbare tijd.”. “Het altijd en immer maar beschikbaar moeten zijn en de moeite om grenzen voor vrije tijd aan te geven”. “Het combineren van mijn werk en mijn zorgtaken thuis”. “Met iedereen op zijn/haar tijd op de juiste wijze meeleven/inleven, terwijl de vastliggende zaken (erediensten, catechese, e.d.) altijd door (moeten) gaan”. Ook het tot stand brengen van de Samen Op Weg Gemeente, brengt een verzwaring van taken met zich mee. Een predikant die werkzaam is in twee verschillende gemeenten die verschillen in cultuur en geloofsbelevenis verwoordt het zo: “Het zijn twee eilanden en ik ben de veerboot”. Ze krijgen dezelfde preek en dezelfde catechese, omdat het mij gewoon aan tijd ontbreekt”. Oplossingen Op de vraag wat nodig zou zijn om tot een verlichting te kunnen komen van de door de predikanten genoemde taken, worden de volgende antwoorden gegeven.
Tabel 5. De oplossingen voor de zwaarte van het werk en de percentages predikanten die deze oplossingen genoemd hebben (N = 424). Het totaal telt niet op tot 100%. ----------------------------------------------------------Genoemde oplossingen Percentage ----------------------------------------------------------werkdruk verminderen, betere aanpak van taken 20 meer ondersteuning 12 meer tijd voor studie, spiritualiteit en gebed 6 -----------------------------------------------------------
Bij het verminderen van de werkdruk worden de volgende zaken genoemd: minder eisen stellen aan mezelf, meer afstand nemen van het werk, meer delegeren, betere planning en taakverdeling,
Gereformeerde predikanten
21
specialisatie, minder en efficiënter vergaderen, cursus timemanagement, scheiding pastorale en bestuurlijke verantwoordelijkheid, meer zakelijke invulling van het predikantschap, vermindering van het aantal vieringen en preken, een andere inrichting van de liturgie, een weekenddienst invoeren, meer mogelijkheden om parttime te werken, sneller en duidelijker knopen doorhakken op landelijk niveau. Administratieve en secretariële ondersteuning kan er voor zorgen dat de predikant zich meer met de inhoud van het werk bezig kan houden. Er is een grote vraag naar duidelijk beleid en steun van de kerkenraad. De kerkenraad moet duidelijkheid verschaffen over de identiteit en doelstelling van de plaatselijke “gemeente”, duidelijkheid over wat van de “gemeente” en wat van de individuele leden verwacht wordt en duidelijkheid over de taak van de predikant. Er moeten goed gestructureerde functioneringsgesprekken komen met bewaking van afspraken. Meer bekwame vrijwilligers, meer werken in teamverband. Men denkt aan de mogelijkheid van een preekvoorbereidingsgroep en een werkgroep catechese met deskundigen. Tot slot geven veel predikanten aan behoefte te hebben aan professionele training en bijscholing, studieverlof en mentoraat. Ook pleiten zij voor meer aandacht tijdens de studie voor psychologische kennis en vaardigheden. Vergelijking tussen predikanten en andere beroepsgroepen Een belangrijk doel van het onderzoek was na te gaan of, en zo ja in welke mate, bij gereformeerde predikanten burnoutverschijnselen waarneembaar zijn. Als we de gemiddelde burnoutscore van de onderzoeksgroep vergelijken met de gemiddelde burnoutscore van de hervormde predikanten, blijkt dat de gemiddelde scores op de drie burnoutdimensies niet afwijken van de gemiddelde burnoutscores van de hervormde predikanten: emotionele uitputting t(420) = -.78, p > .05; depersonalisatie t(414) = 1.83, p > .05; persoonlijke bekwaamheid t(403) = .82, p > .05. Als we de gemiddelde burnoutscores van de onderzoeksgroep vergelijken met professionals en hoogopgeleide mensen in andere hulpverlenende beroepen dan blijkt dat de de gemiddelde score van de onderzoeksgroep op de dimensie “emotionele uitputting” niet afwijkt van de gemiddelde score van mensen die werken in andere hulpverlenende beroepen, t(420) = -1.78, p > .05. Voor persoonlijke bekwaamheid geldt dat gereformeerde predikanten zich minder persoonlijk bekwaam voelen dan hun collega’s in andere hulpverlenende beroepen, t(403) = -3.04, p < .01. Ten slotte kan voor de dimensie “depersonalisatie” gezegd worden dat de respondenten minder hoog scoren op depersonalisatie dan mensen die werken in andere hulpverlenende beroepen t(414) = -19.20, p < .01. Als we de gemiddelde burnoutscores van de gereformeerde predikanten vergelijken met mensen die werken in het onderwijs, blijkt dat predikanten zich minder emotioneel uitgeput voelen dan leerkrachten, t(420) = -8.10, p < .01.
Gereformeerde predikanten
22
Er is geen significant verschil gevonden in de gemiddelde scores van beide groepen op de dimensie persoonlijke bekwaamheid, t(403) = -1.84, p > .05. Ten slotte scoren gereformeerde predikanten lager op de dimensie depersonalisatie dan leerkrachten, t(414) = -4.74, p < .01. Tabel 6. Gemiddelde scores op emotionele uitputting, depersonalisatie en persoonlijke bekwaamheid van predikanten en andere contactuele beroepen. ------------------------------------------------------------------Emotionele Depersona- Persoonlijke uitputting lisatie bekwaamheid ------------------------------------------------------------------Hervormde predikanten 14.40 4.70 26.60 Gereformeerde predikanten 13.81 4.98 26.54 Leerkrachten 16.50 5.70 27.00 Andere hulpverlenende beroepen 14.40 7.90 27.30 ------------------------------------------------------------------Bron: (Alblas et. al., 2000).
Discussie Een belangrijk doel van het onderzoek was na te gaan of, en zo ja in welke mate, bij gereformeerde predikanten burnoutverschijnselen waarneembaar zijn. Uit de resultaten blijkt dat gereformeerde predikanten ongeveer evenveel burnoutverschijnselen vertonen als hun hervormde collega’s. Als we hen vergelijken met werknemers in andere hulpverlenende beroepen en met leerkrachten, dan scoren gereformeerde predikanten significant lager op emotionele uitputting en depersonalisatie. Ze voelen zich persoonlijk net zo bekwaam als hun collega’s in het onderwijs, maar voelen zich minder persoonlijk bekwaam als we hen vergelijken met hun collega’s in andere hulpverlenende beroepen. In dit onderzoek is uitgegaan van de veronderstelling dat een hoge werkdruk en gebrek aan sociale ondersteuning thuis, de kans op burnout vergroten (Schaufeli, 1990a, 1990b). Dit wordt gedeeltelijk bevestigd. Predikanten die een hoge werkdruk ervaren, scoren hoger op emotionele uitputting en depersonalisatie en lager op persoonlijke bekwaamheid. Er is geen significant verband gevonden tussen sociale ondersteuning thuis en burnout. Ten tweede is uitgegaan van de veronderstelling dat persoonsfactoren als extraversie en emotionele stabiliteit van invloed zijn op burnout. Uit onderzoek blijkt dat extraversie positief samenhangt met persoonlijke bekwaamheid (Deary et al., 1996) en dat hoge scores op emotionele uitputting en depersonalisatie samengaan met een lage geneigdheid tot extraversie (Huebner, & Mills, 1994). Ook deze hypothese wordt in onze studie bevestigd. Extraverte en emotioneel stabiele
Gereformeerde predikanten
23
predikanten scoren lager op de burnoutdimensies “emotionele uitputting” en “depersonalisatie” en hoger op “persoonlijke bekwaamheid”. Van alle demografische gegevens blijkt leeftijd het sterkst gerelateerd aan burnout. Bij jonge werknemers tussen de dertig en veertig jaar wordt meer burnout geconstateerd dan bij oudere werknemers (Schaufeli, & Enzmann, 1998). In onze studie is het inderdaad zo dat naarmate de predikant jonger is, hij of zij meer kans maakt om burnout te raken. Jonge predikanten voelen zich meer emotioneel uitgeput en ervaren meer werkdruk dan hun oudere collega’s. De wat oudere predikant voelt zich emotioneel stabieler, minder gedepersonaliseerd en persoonlijk meer bekwaam. De uitkomst van de vraag welke taken de predikanten als zwaarst ervaren, laat resultaten zien die overeenkomen met eerder onderzoek naar de zwaarte van het ambt. Twintig procent van de predikanten geeft aan dat hun werkdruk te hoog is. Deze bevinding is in overeenstemming met de studie van Van Veldhoven en Broersen (1999) die concluderen dat personen met een hoge opleiding relatief vaker een hoge werkdruk hebben dan medewerkers met een middelbare of lagere opleiding. Twaalf procent van de predikanten geeft aan behoefte te hebben aan meer ondersteuning. Van der Leest (1997) constateert dat de taak van de predikant steeds zwaarder wordt. De uiteenlopende werkzaamheden van de predikant zijn zonder ondersteuning van anderen (delegeren van taken) niet meer op adequate wijze uit te voeren. Samenwerking met collega’s en professionele ondersteuning worden steeds noodzakelijker om het werk naar behoren te kunnen (blijven) uitoefenen. Predikanten wijzen op de zwaarte en omvang van het totale takenpakket. De predikanten geven aan dat door de diversiteit aan taken een versnippering van werkzaamheden kan optreden die het werk verzwaart. Nogal wat predikanten kunnen niet voldoen aan de eisen die het pastoraat met zich meebrengt en voelen zich dan tekortschieten. Het contact met de kerkenraad verloopt niet altijd vlekkeloos. De meeste vinden de geloofsoverdracht aan tieners moeilijk. Ook de vele vergaderingen eisen hun tol. Veel predikanten hebben suggesties gedaan om tot verlichting van de werkdruk te komen. Op het organisatorische vlak kan men denken aan het delegeren van taken en het inzetten van vrijwilligers, minder en efficiënter vergaderen, vermindering van het aantal vieringen en preken en administratieve en secretariële ondersteuning. Oplossingen die meer op het persoonlijke vlak liggen zijn: minder eisen stellen aan zichzelf, meer afstand nemen van het werk, meer tijd voor zichzelf creëren. Tot slot geven predikanten aan behoefte te hebben aan professionele training en bijscholing, studieverlof en mentoraat. Ook pleiten zij voor meer aandacht tijdens de studie voor psychologische kennis en vaardigheden. De resultaten van onze studie kunnen een aangrijpingspunt zijn om te komen tot een aantal preventieve maatregelen. Uit dit onderzoek blijkt dat persoonskenmerken van invloed zijn op de mate
Gereformeerde predikanten
24
van burnout bij predikanten. Iemands persoonlijkheid kan echter niet worden veranderen. Het is dus niet mogelijk om op deze manier burnoutklachten te voorkomen. Wel is het handig om je bewust te zijn van je persoonlijkheid en de invloed die het heeft op het krijgen/hebben van burnoutklachten. Zo blijkt uit onderzoek dat vooral introverte personen burnoutklachten hebben. Voor deze personen is het belangrijk om zich bewust te zijn van het risico op burnout om zo vroegtijdig burnoutklachten te kunnen herkennen en er wat aan te doen. Wellicht zou het in het kader van preventie goed zijn om toekomstige predikanten al tijdens hun opleiding bewust te maken van hun persoonlijkheid en de manier waarop deze klachten zoals burnout beïnvloedt (Van Gael, 1998). Effectiever is het om preventiewerk vooral te concentreren op werkfactoren die van invloed zijn op de mate van burnout. In de eerste plaats kan worden gedacht aan maatregelen in de opleiding tot predikant. Wellicht zou daarin meer aandacht besteed moeten worden aan het vergroten van de competenties van de predikant: leren ondernemen en organiseren, aandacht voor het persoonlijk functioneren in een organisatie en time management. Het feit dat predikanten op de dimensie “persoonlijke bekwaamheid” significant lager scoren dan hun collega’s in andere hulpverlenende beroepen, heeft waarschijnlijk alles te maken met het ontbreken van de benodigde praktische vaardigheden in de opleiding. Ook kan gedacht worden aan coaching van vooral jonge predikanten. Standaard zou een mentor aangesteld dienen te worden. Dit zou heel goed een wat oudere predikant kunnen zijn. Voor docenten is er een speciaal stresspreventieprogramma in het leven geroepen; misschien zou dit ook iets zijn voor predikanten. Verder is het van groot belang dat vanuit de kerkenraad meer aandacht wordt besteed aan vroegtijdige (h)erkenning van burnout bij predikanten om zo klachten te kunnen voorkomen. Erkenning van het burnoutprobleem is een voorwaarde om tot aanpak van het probleem te komen (Evers, Gerrichhauzen, & Tomic, 2000). Deze studie kent ook enkele beperkingen. Bij het kijken naar de relatie tussen persoonlijkheid en burnout is geen rekening gehouden met andere persoonsgebonden factoren die een rol spelen bij het ontwikkelen van burnout. Wagenvoort et al. (1998) gaven al aan dat persoonsfactoren bepalen wat voor copingstrategieën iemand hanteert. Deze copingstrategieën zijn dan uiteindelijk verantwoordelijk voor de mate van burnout. Het is goed denkbaar dat zo ook “locus of control” en verwachtingen een rol spelen in de relatie tussen persoonlijkheid en burnout. Een aanbeveling is onderzoek uit te voeren om precies in kaart te brengen, hoe de persoonlijkheidsfactoren, die van invloed zijn op de mate van burnout, elkaar beïnvloeden. Door zowel coping, persoonlijkheid, verwachtingen en locus of control te onderzoeken zou beter in kaart kunnen worden gebracht hoe deze vier factoren van invloed zijn op elkaar en op de mate van burnout. Hetzelfde geldt voor de werkfactoren die van invloed zijn op burnout. In dit onderzoek zijn uiteindelijk maar twee werkfactoren onderzocht, terwijl de literatuur laat zien dat er veel meer zijn.
Gereformeerde predikanten
25
Verder is het zo dat nogal wat predikanten opmerkingen hebben gemaakt over bepaalde vragen uit de vragenlijst. Vooral vraag 29 van de Maslach Burnout Inventory is door veel predikanten niet beantwoord. Predikanten zijn er kennelijk niet voor om de problemen van hun gemeenteleden op te lossen. Vragen 2, 3, 8 en 10 die de sociale ondersteuning thuis meten, doen geen recht aan alleenstaande predikanten. Men gaat uit van de aanwezigheid van een partner, terwijl 38% geen partner heeft. Aanbeveling bij een eventueel vervolgonderzoek is deze vragen anders te formuleren. Ook zijn er opmerkingen geweest over het tijdstip van de enquête. Augustus is een maand waarin de werkdruk minder is, de vakanties en de mentale conditiewinst meestal net achter de rug zijn en het leven er sowieso wat zonniger uit ziet. Als de enquête in november of maart was gehouden, waren de vragen wellicht een stuk minder positief beantwoord. Wellicht iets om mee te nemen bij vervolgonderzoek. Concluderend kan gezegd worden dat de onderhavige studie inzicht verschaft in de relatie tussen leeftijd, werkdruk, sociale ondersteuning thuis, extraversie en emotionele stabiliteit en de mate van burnout. Aanbeveling is onder andere het verrichten van een vergelijkbaar onderzoek, waarin de copingstijl als mediërende factor wordt meegenomen.
Gereformeerde predikanten
26
Referenties Abbenhuis, T. (1993). Burnout bij hulpverleners van probleemgezinnen. Utrecht: ISOR. Alblas, G., Lahey, W., Staalduinen, E. van, & Tomic, W. (2000). Burnout bij Nederlands-hervormde predikanten. Heerlen: Open Universiteit. Babbie, E. (1994). The practice of social research. Seventh edition. Belmont, Ca.: Wadsworth Publishing Company. Brouwers, A., & Tomic, W. (1998). Ordeverstorend gedrag van leerlingen, waargenomen eigen competentie en burnout onder leraren. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 54, 173-183. Cherniss, C. (1980). Professional burnout in human service organisations. New York: Praeger. Collins, G. (1977). Burnout: The hazard of professional helpers. Christianity Today, 21, 12-14. Congo, D. G. (1983). The role of interpersonal relationship style, life change events, and personal data variables in ministerial burnout. Unpublished doctoral dissertation, Biola University, La Mirada, CA. Cornielje, H. (1999). De scheidsrechter uitgefloten: Agressie van Spelers, Bankzitters en Supporters, de Perceived Self-Efficacy in het omgaan met Agressie en Burnout onder Scheidsrechters in het amateurvoetbal. Heerlen: Open Universiteit. Costa, P. T., & McCrae, R. R. (1992). NEO PI-R: professional manual. Odessa, FL: Psychological Assessment Resources. Daniël, S., & Rogers, M. L. (1981). Burnout and the pastorate: A critical review with implications for pastors. Journal of Psychology and Theology, 9, 232-249. Deary, I. J., Blenkin, H., Agius, R. M., Endler, N. S., Zeally, H., & Wood, R. (1996). Models of job-related stress and personal achievement among consultant doctors. British Journal of Psychology, 87, 3-29. Dierendonck, D. van (1997). Balancing give and take: An equity approach to burnout. Utrecht: Van Dierendonck. Dierendonck, D. van, Groenewegen, P. P., Sixma, H. (1992). Opgebrand: Een inventariserend onderzoek naar gevoelens van motivatie en demotivatie bij huisartsen. Utrecht: NIVEL. Duncan, H. G. (1932). Reactions of ex-ministers toward the ministry. Journal of Religion, 12, 100-115. Edelwich, J. M. S. W., & Brodsky, A. (1980). Burnout. New York: Human Sciences Press. Ellison, C. W., & Mattila, W. S. (1983). The needs of evangelical Christian leaders in de United States. Journal of Psychology and Theology, 11, 28-35. Erasmus, L. J. (1990). Uitbranding onder Apostoliese Geloof Sending pastore: ’n prakties-teologiese ondersoek (Burnout among Apostolic Faith Mission pastors: a practical-theological study), Unpublished master’s thesis, Rand Africaans University, Johannesburg. Evers, W., Gerrichhauzen, J., & Tomic, W. (2000). The prevention and mending of burnout among secondary school teachers. Technical Report. Heerlen: The Open University, Syracuse, N.Y.: Educational Resources Information Center, Report NO., 439091. Evers, W., & Tomic, W. (in press). Burnout among Dutch reformed pastors. Journal of Psychology and Theology. Faulkner, B. R. (1981). Burnout in ministry. Nashville, TN: Broadman. Freudenberger, H. J. (1974). Staff burnout. Journal of Social Issues, (Issue 1), 159. Gael, M. van (1998). Als de chirurg in eigen vingers snijdt: Over de grenzen van de psychische draagkracht van de psychotherapeut. Tijdschrift voor Psychotherapie, 24, 77-90. Generale Synode de Nederlandse Hervormde kerk (1998). Jaarboek Nederlandse hervormde kerk. Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum. Gorp, K. van, & Schaufeli, W. (1995). Een gezonde geest in een gezonde organisatie. Den Haag: VUGA uitgeverij B.V. Green, K. A., & Hutchinson, S. R. (1996), Reviewing the search on mail survey response rates: Metaanalysis. (ERIC Document Reproduction Service No. ED 402309).
Gereformeerde predikanten
27
Guy, J. D. (1987). The personal life of the psychotherapist. New York: Wiley. Hall, T. W. (1997). The personal functioning of pastors: A review of empirical research with implications for the care of pastors. Journal of Psychology and Theology, 25, 240-253. Hendriks, A. A., Hofstee, W. K. B., Raad, B., de (1999). The Five-Factor Personality Inventory (FFPI). Personality and Individual Differences, 27, 307-325. Heus, P. de, Leeden, R. van der, & Gazedam, B. (1995). Toegepaste data-analyse. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom. Huebner, S. E., & Mills, J. B. (1994). Burnout in school psychology: The contribution of personality characteristics and role expectations. Special Services in the Schools, 8, 53-67. Jonge, J. de, Schaufeli, W. B., & Furda, J. (1995). Werkkenmerken: psychologische arbeidsvitamines? Gedrag en Organisatie, 8, 4, 231-246. Karsten, C. (2000). Omgaan met Burnout. Rijswijk: Elmar. Laak, J. J. F. ter, & Bergsma, A. (1995). Psychologische diagnostiek. Lisse: Zwets & Zeitlinger. Leest, C. van der (1997). De stress de baas? Over weerbaarheid en werkdruk bij predikanten. Barneveld: Vuurbaak. Maslach, C. (1978). The cliënt role in staff burnout. Journal of Social Issues, 34, 4, 111-124. Maslach, C. & Jackson, S.E. (1981a). The measurement of experienced burnout. Journal of Occupational Behavior, 2, 99-113. Maslach, C. & Jackson, S. E. (1981b). MBI: Maslach Burnout Inventory; manual research edition. Palo Alto: University of California, Consulting Psychologists Press (tweede druk: 1986). Maslach, C. Jackson, S. E. & Leiter, M. P. (1996). Maslach Burnout Inventory Manual. (3rd edition). Palo Alto, CA: Consulting Psychologists Press. Maslach, C. & Leiter, M. P. (1998). Burnout, Oorzaken, gevolgen, remedies. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Contact. Mills, E. (1968). Types of role conflict among clergymen. Ministry Studies, 2, 13-15. Mills, L. B., & Huebner, E. S. (1998). A Prospective Study of personality characteristics, Occupational Stressors and Burnout Among School Psychology Practitioners. Journal of School Psychology, 36, 103-119. Muse, J. S. (1992). Faith, hope, and the “urge to merge” in pastoral ministry: Some countertransferencerelated distortions of relationship between male pastors and their female parishioners. The Journal of Pastoral Care, 46, 299-308. Nunally, N. C. (1978). Psychometric theory. New York: McGraw-Hill Inc. Piedmont, R. L. (1993). A Longitudinal Analysis of Burnout in the Health Care Setting: The Role of Personal Dispositions. Journal of Personality Assessment, 61 (3), 457-473. Ploeg, H. M., van der, & Leeuwen, J. J. van (1990). Burnout among Dutch Psychotherapists. Psychological Reports, 67, 107-112. Ploeg, H. M., van der, & Vis, J. (1989). Burnout en werkstress, ieders verantwoordelijkheid. Amsterdam: Swets & Zeitlinger. Rodgerson, T. E. (1996). Assessing the contribution of religious problem-solving in the prediction of clergy burnout. Paper presented at the annual convention of the American Psychological Association, Toronto, Canada. Schaufeli, W. B. (1990a). Burnout: Een overzicht van empirisch onderzoek. Gedrag en Organisatie, 3, 3-31. Schaufeli, W. B. (1990b). Opgebrand: Achtergronden van werkstress bij contractuele beroepen: Het Burnout-syndroom. Rotterdam: Ad Donker. Schaufeli, W. B., & Buunk, B. P. (1996). Professional burnout. In M. J. Schrabacq, J. A. M. Winnubst, & C. L. Cooper (Red). Handbook of work and health psychology, pp. 311-346. Chichester [etc.]: John Wiley.
Gereformeerde predikanten
28
Schaufeli, W. B., & Dierendonck, D., van (1994). Burnout, een begrip gemeten. Gedrag en Gezondheid: Tijdschrift voor psychologie en gezondheid, 22, 4, 153-172. Schaufeli, W. B. & Enzmann, D. (1998). The burnout companion to study and practice. A critical analysis. London: Taylor & Francis. Schrabacq, M. J., & Winnubst, J. A. M. Handboek arbeid- en gezondheidpsychologie. Utrecht: Lemma, 1993. Schrabacq, M. J., Winnubst, J. A. M., Perreijn, A. C., & Gerrichhauzen, J. Mentale belasting in het werk. Utrecht: Lemma; Heerlen: Faculteit Sociale Wetenschappen, Open Universiteit, 1995. Seat, J. T., Trent, J. T., & Kim, J. K. (1993). The prevalence and contributing factors of sexual misconduct among Southern Babtist pastors in six southern states. The Journal of Pastoral Care, 47, 363-370. Thoburn, J. W., & Balswick, J. O. (1994). An evaluation of infidelity among male protestant clergy. Pastoral Psychology, 42, 285-294. Trapnell, P. D., & Wiggins, S. (1990). Extension of the Interpersonal Adjective Scales to Include the Big Five Dimensions of Personality. Journal of Personality and Social Psychology, 59, 4, 781-790. Veldhoven, M. van, & Broersen, J. P. J. (1999). Psychosociale arbeidsbelasting en werkstress in Nederland. Amsterdam: Stichting Kwaliteitsbevordering Bedrijfsgezondheidszorg. Wagenvoort, M. A., Yperen, N. W. van, Hoogduin, C. A. L. (1998): Persoonskenmerken en Burnout: De mediërende rol van copingstijl. Nederlands tijdschrift voor de Psychologie, 53, 128-143. Warner, J., & Carter, J. D. (1984). Loneliness, marital adjustment and burnout in pastoral and lay persons. Journal of Psychology and Theology, 12, 125-131. Yperen, N. W. van (1996). Communal orientation and the burnout syndrome among nurses: A replication and extension. Journal of Applied Social Psychology, 26, 338-354. Yperen, N. W. van (1998). Informational support, equity, and burnout: The moderating effect of selfefficacy. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 71, 29-33.