Een pepermuntje op de tong (Ger Groot) Op 29 oktober organiseerde Luce i.s.m. het museum Catharijneconvent te Utrecht het symposium 'Gods BV', n.a.v. de fototentoonstelling 'De God van Nederland'. Een van de sprekers op het symposium was de filosoof en journalist dr. ger Groot. "Strikt genomen is de fototentoonstelling in de marge waarvan deze bijeenkomst plaatsvindt een vreemde, bijna contradictoire zaak. Fotografie is bij uitstek een kunst van het beeld en het zichtbare - maar binnen de thematiek van deze expositie wordt ze ingezet terwille van iets dat nu juist onzichtbaar wil zijn. Het goddelijke ontheft zich aan de aarde, als de overkoepeling die haar mogelijk maakt, maar precies daarom niet aan haar mag toebehoren. Afbeeldingenverbod Met het verbod op de afbeelding van het transcendente hebben de verschillende christelijke denominaties in uiteenlopende maten geworsteld (de protestantse meer dan de katholieke), maar steeds was daarbij de relatie tussen het aardse en het goddelijke - en dat wil dus zeggen: het wezenlijke van de religie - in het spel. Als íets die laatste kenmerkt, dan is het immers wel het de roeping van het ondermaanse om zijn eigen feitelijkheid te overstijgen. Het aards bestaan heeft een grotere potentie in zich dan het loutere hier-en-nu en draagt de vector van een surplus in zich, maar welke gestalte dat aanneemt blijft voorlopig ongewis. 'Ietsisme' Volgens een populaire uitdrukking bestaat het religieuze bewustzijn dus in het besef dat er 'iets' is dat zich aan nadere omschrijving onttrekt en waarover ieder - volgens dit 'ietsisme' zo zijn gedachten kan hebben. Daarin tekent zich een wereldbeeld af dat als het ware is verdubbeld: er is dèze wereld, en er is nog een andere, 'iets anders' waarover eigenlijk niet kan worden gesproken. Van oudsher was dít ook het religieuze wereldbeeld, dat realiteitswaarde kon hebben omdat historie en openbaring er immers wel over gesproken hadden. Die woorden en (alleen voor de katholieken) de geschiedenis zeiden dus iets over een realiteit die niet kan worden gekend - en daarom ook niet mag worden afgebeeld. Iedere visualisering haalt haar omlaag naar de bekrompen mensenwereld van het zintuiglijke, betrekkelijke en vergankelijke. Twee-werelden-theorie' De moeilijkheden van deze twee-wereld-theorie zijn legio en inmiddels lijkt het einde van dit klassieke religieuze wereldbeeld wel in zicht. Voor een beter begrip van wat 'transcendentie' wel zou kunnen betekenen ga ik daarom terug naar een onverdachte bron. In de vroege geschriften van Jean-Paul Sartre duikt het begrip 'transcendentie' op wanneer het erom gaat de specifieke werkelijkheid van de menselijk geest te omschrijven. Het bewustzijn, aldus Sartre, is geen zaak van een in de hersenpan opgesloten 'ik' dat onder het schedeldak naar een soort bioscoopscherm zit te kijken; het is integendeel onmiddellijk in de wereld. We zijn letterlijk bij de dingen en worden daarom uit ons geestelijk solipsisme de werkelijkheid ingetrokken. Wanneer we tennissen, kijken we niet naar onszelf om te zien hoe we vervolgens
onvermijdelijk de bal het net inslaan, maar op dat ogenblik is ons bewustzijn in het racket, zoals het bij een nachtelijke autorit in mijn koplampen zit. Fatalisme Transcendentie betekent voor Sartre dus niet anders dan het feit dat een menselijk bewustzijn niet in zichzelf opgesloten ligt, maar evenmin louter is overgeleverd aan de status quo van ons fysieke bestaan. Wij kunnen in de werkelijkheid mogelijkheden zien en dat vermogen ontrukt ons radicaal aan het fatalisme van de natuurnoodzakelijkheid. Daarin berust onze vrijheid, onze leefwereld en daarmee onze menselijkheid. Overschreiding Bij dit idee van transcendentie zal een vernieuwd religieus bewustzijn moeten aanknopen, wil het niet ten onder gaan aan de modern-wetenschappelijke kosmologie. Dat betekent dus dat het zijn idee van overschrijding zal moeten verwortelen in datgene wat gegeven is (onze leefwereld) in plaats van in datgene wat beloofd is (een 'boven'-wereld naar metafysische snit). Het 'ontologisch primaat' ligt in deze, tastbare werkelijkheid - de enige is die er is. Er 'is' niets anders, maar wat is kan wel zo zijn dat het het louter constateerbaar-dingmatige (het 'gegevene') overstijgt - en daarmee een mensenwereld wordt die betekenis heeft. Leefwereld en betekenis Die twee laatste dingen ('leefwereld' en betekenis) zijn onmiddellijk mèt elkaar gegeven. Wil dat nu ook zeggen dat iedere levensvisie die voor een dergelijke 'menselijke' betekenis ruimte laat religieus genoemd moet worden? Die conclusie lijkt me zowel te gehaast als te gevaarlijk. Aan de ene kant wordt de godsdienst daarbij wel érg snel binnen boord gehaald, ook bij mensen die zich (zoals Sartre) daarbij in hun graf zouden omdraaien. En anderzijds loopt zij het gevaar door die snelle en brede toeëigening het specifiek religieuze te laten verwateren in een zee van betekenisvolle menselijkheid, waarin het hoogstens nog het suppelentaire 'iets' van het 'ietsisme' mag zijn. Metafoor Religieus zou ik dit bewustzijn dan ook pas willen noemen wanneer het zich expliciet betrekt op de erfenis die door de 'religieuze kosmologie' is achtergelaten. Hoewel ze niet meer letterlijk kan worden genomen, kan ze nog altijd fungeren als een metafoor voor dit betekenissurplus en plaatst zich pas daarmee expliciet in een religieuze context en traditie. Daarin gebeurt dus iets anders dan in de natuursymboliek waarin bijvoorbeeld de new-age-beweging haar ervaring van het surplus articuleert. Het religieuze bewustzijn ontleent haar symbolen niet vrij aan de werkelijkheid, maar doet dat binnen grenzen die zijn uitgezet door de historische gestalte van de godsdienst en zijn praktijken. Binnenhuisarchitectuur Kijken wij nu naar de foto's van Maurice Scheltens, dan zien we die 'binnenhuisarchitectuur' van het religieuze symbool daarin op exemplarische wijze terugkeren. Aan de ene kant zijn deze symbolen stevig geworteld in de materialiteit van de wereld van alledag. Wij zien schoonmaakmiddelen, prikkeldraad, een spijkerbroek en een tl-buis. Maar tegelijk verwijzen zij naar een historische geschiedenis, die zowel van bijbelse als louter kerkelijke aard kan
zijn. Tot de eerste behoren brood en wijn, het kruis-symbool en natuurlijk het hout en de spijkers in hun kartonnen doosjes. Tot de tweede behoren de pepermuntjes waarvan de geur zich in sommige protestantse kerken opwekkend vermengde met een niet altijd even opwekkende preek, de sport-trofeeën die welhaast kelken lijken en het vis-symbool, van oudsher het teken van Jezus Christus. Verwijzing Het mechaniek van deze symbolen zit dus tamelijk ingewikkeld in elkaar. Van een eenvoudige één-op-één verwijzing is in ieder geval geen sprake. Dat maakt deze beelden intrigerend, maar tegelijk verre van eenduidig of zelfs direct-inzichtelijk. Zo was mij, als voormalig theoloog, uiteraard zowel het vis-symbool als ook de acronymische afkomst daarvan bekend (de letters van het Griekse 'ichtus' vormden een soort afkorting van 'Jezus Christus'). Maar het specifieke symbool dat Scheltens gefotografeerd heeft, had ik tot dan toe nooit met deze afkomst geassocieerd, hoe vaak ik het op de Nederlandse snelwegen ook op de bumpers van mijn voorgangers afgebeeld heb gezien. Nooit geweten dat daar een christen reed: die code moet men immers kennen om haar te onderkennen. Zoals men ook de religieuze rol van King-pepermunt moet hebben weten op te maken uit de Nederlandse godsdienstige folklore, voordat men bij Scheltens zijn ogen gelooft - zoals ik als katholiek, die ooit door een protestants vriendinnetje in deze volksgebruiken werd ingewijd, aanvankelijk mijn oren niet geloofde bij zoveel Heidelbergse lichtzinnigheid. Niet evident Anders dan de tonelen van de natuurmystiek die de new-age eigen is, zijn de door Scheltens in scène gezette symbolen dus niet onmiddellijk evident. Ze verwijzen niet naar een grote, indrukwekkende ruimte waarin de ziel zich breed maakt, zoals het geval zou kunnen zijn met de veelkleurige zonsondergangen, zwaandoorwiekte luchten (ook dierbaar aan de KLM) of Grand Canyons waarin deze mystiek licht het nabuurschap van de kitsch opzoekt. Scheltens' symbolen verwijzen naar een traditie die zélf al 'gecodificeerd' is en daarmee zijn deze beelden veeleer symbolen-van-symbolen geworden. Ze verwijzen door een geschiedenis en traditie heen naar een werkelijkheid die zich - als kosmologische feiten-werkelijkheid - onmogelijk heeft gemaakt. Wie de laatste foto van Scheltens bekijkt, ziet een viergranenbrood en fles chianti op een doos met appelen - en het bijbelse geweten zegt daarbij: Avondmaal en Eden, Verlossing en Zondeval. Bijeen gehouden wordt dat door een doos met het veelzeggende opschrift Mylord, waarbij we blijkens het daarnaast afgebeelde logo-tje eerder dan aan de Schepper aan Mieke Telkamp moeten denken. Dromerige wijsheid Voor wegwieken in dromerige wijdsheid is bij deze symbolische foto's dan ook geen ruimte. De indirectheid waarmee ze als symbool-van-symbool (en zo verder) afstand scheppen tot iedere naakte ervaring van religieuze realiteit, maakt dat ze enerzijds op een wel zeer 'postmoderne' wijze tot uitdrukking brengen dat zo'n ervaring zich altijd terugtrekt. We leven nu eenmaal radicaal in een symbolische werkelijkheid en ieder die méér wil zal slechts uitkomen bij een realiteit zonder symbool, maar ook zonder betekenis. Buiten dit symbolische universum bestaat er immers geen andere wereld meer dan die van de naakte natuurnoodzakelijkheid die niets anders meer belichaamt dan wat ze zelf is.
Opheffing beeldverbod En daarmee lost deze postmoderne religiositeit het aloude beeldverbod waarmee we begonnen als het ware spelenderwijze op. Verboden was de afbeelding van het goddelijke, maar deze religieuze werkelijkheid lijkt nu niet langer te bestaan als iets zelfstandigs-dáár, waarnaartoe wij kunnen verwijzen vanuit een ondermaanse-híer. Nee, het is de mogelijkheid van verwijzing en betekenis zelf waarin zich de wijde leefruimte ontplooit waarvoor het religieuze (tegen de tyrannie van de aarde en haar dwang in) altijd heeft willen sterk maken. Betekenisvol De religieuze transcendentie overstijgt die laatste niet tot in een werkelijkheid die daar nog bovenuit zou gaan. Nee, precies in zoverre als ze religieus is, doet ze inmiddels het omgekeerde. Ze verwortelt (en dat is het tweede aspect) deze algemene ervaring van 'betekenisvolheid' van de wereld nog dieper in haar materiële gestalte: niet in de vorm van natuur maar in die van traditie en geschiedenis. Pas daarin krijgt zij een vorm die niet vervliegt in een loze extase die zich te snel wil overgeven aan een gedroomde transcendentie. Deze oud-geworden religiositeit is bescheidener. Ze ziet haar verrukking ingebed in een praktijk en een plaats (ritueel en kerk) die haar juist aan haar grenzen bindt. Over de rand van de wereld heen Zo maakt deze herinterpretatie van de religieuze symboliek de verwijzing dus enerzijds oneindig (symbool-van-symbool, etc.) en valt een te simpel geworden religieuze werkelijkheid daarmee over de rand van de wereld heen - weg in het (nu pas werkelijk) onzichtbare. En in dezelfde beweging verwortelt zij (anderzijds) die symboliek in een realiteit die nog nooit zo alledaags en daarmee dus ook zo echt geweest is. Voor het eerst is de godsdienst een werkelijk aardse zaak geworden, zonder zich te verliezen in de banaliteit van een doelloos rondmalende wereld, maar ook zonder die wereld in te ruilen tegen een gedroomd, bovenaards alternatief, dat de realiteit ontvlucht. Nuchterheid Anders dan veelal wordt gedacht bindt de traditionele, historische en rituele kerkelijkheid het menselijk (betekenis)surplus immers juist aan een zekere nuchterheid. Omdat zij zich invoegt in het bestaande, verzet ze zich tegen een romantisch enthousiasme - dat bijna per definitie individueel is en daarom zo goed past bij de huidige tendens tot privatisering van de godsdienst. Ze weet zich integendeel in deze voorgegeven vormen, woorden en gebaren verzekerd van een (in de meest letterlijke zin van het woord) praktisch en materieel realisme, waarin zij zichzelf in het bestaan terughoudt en precies daarom het bestaan uithoudt. Dat wil zeggen: waarin ze hardnekkig en duurzaam kan blijken. Historisch-kerkelijke symboliek Om deze reden heeft Scheltens terecht aansluiting gezocht bij de meest traditionele, historisch-kerkelijke symboliek. Hij schuwt het mystieke - dat van kerkelijke zijde trouwens altijd al met een zeker recht gewantrouwd is. In zijn alledaagsheid vindt de godsdienst zowel de bescheidenheid als de materiële stevigheid terug die new-age en neomystiek nog altijd trachten te overschrijden. Zij willen teveel, te hoog, te ver - en eindigen daarmee in een aanzichtkaarten-esthetiek die - naar ik vrees - het tegenover de werkelijke zwarigheden van
het leven maar al te gemakkelijk aflegt. Hoe mooier de zonsondergang, hoe donkerder de nacht. Laag bij de grondse gewoonheid Het is de sjofelheid en laag-bij-de-grondse gewoonheid van de godsdienst die zijn werkelijke redding is omdat hij zich daarmee letterlijk in zijn bekrompen- en begrensdheid weet te situeren en accepteren. Dát zij wij, onherroepelijk: bekrompen en begrensd en alledaags - een riet, zoals U weet, maar wel een denkend riet. Daarin bestaat de godsdienst die ons erfstuk is: zo gewoontjes als een doos met appelen Mylord, een vreemd gevouwen spijkerbroek, een pepermuntje op de tong."