EEN
EEN ONBEZORGDE OUDE DAG? Onderzoek naar de gevolgen van de decentralisatie van de zorg voor het langer zelfstandig wonen van ouderen.
2016 Ad van Zijl ©
ONBEZORGDE OUDE DAG?
Onderzoekk naarr de gevolgen van de decentralisatie van de zorg voor het lang gerr zelfstandig wonen van ouderen.
Ad van Zijl
.................. 2
EEN ONBEZORGDE OUDE DAG? Onderzoek naar de gevolgen van de decentralisatie van de zorg voor het langer zelfstandig wonen van ouderen.
Opdrachtgever: Raad van Commissarissen Woonstichting SSW
Auteur: Ad van Zijl
Uitgave: Bilthoven, 28 januari 2016 Drukwerk: Repro Utrecht Fotografie: Kees Bennema Photo Opmaak en Vormgeving: Sander Wuis Woonstichting SSW Waterman 45 3721 WE Bilthoven
[email protected] www.ssw.nl ©Ad van Zijl
.................. 3
INHOUDSOPGAVE
.................. 4
1
ONDERZOEK RELEVANTIE EN LEESWIJZER
9
2
100 JAAR: EEN OVERPEINZING
15
3
VOORBESCHOUWING
17
4
PLAN VAN AANPAK ONDERZOEKSOPDRACHT
21
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Opdrachtgever Omschrijving onderzoeksvraag Toelichting op de onderzoeksvraag Doel Relatie met overige beleidsmatige kaders Methoden / Werkwijze en Fasering van het onderzoek
5
LANDELIJKE ONTWIKKELINGEN IN BEELD
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.5.1 5.5.2 5.5.3
Demografie, Vergrijzing en Prognose Dubbele vergrijzing Oorzaken en maatschappelijke gevolgen van de vergrijzing Financiële (on)houdbaarheid van het zorgsysteem Achtergronden Hervormingsagenda en Decentralisatie Betere kwaliteit van ondersteuning en zorg Meer voor elkaar zorgen Financiële houdbaarheid van de (langdurige) zorg
6
DE SPELERS IN DECENTRALISATIELAND: KENMERKEN, ROLLEN EN TAKEN
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
Rijksoverheid Gemeenten Zorginstellingen / Zorgaanbieders Woningcorporaties Zorgverzekeraars Zorgkantoor Wie wat Waar?Schematisch overzicht Zorg Diensten en Voorzieningen
7
BEGRIPPEN EN TAAL IN DECENTRALISATIELAND
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Inleiding Scheiden van Wonen en Zorg Langer Zelfstandig Wonen De Participatie Samenleving Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO)
25
31
39
7.6 7.7 7.8.1 7.8.2
Het Keukentafelgesprek / Breedte gesprek Thuiszorg of Thuishulp Thuiszorg: Persoonlijke verzorging of verpleegkundige zorg Thuishulp: Hulp in het huishouden
8
KNELPUNTEN NA INVOERING DECENTRALISATIE VAN DE ZORG
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 8.8 8.9 8.10 8.11 8.12
Inleiding Zenden en ontvangen Decentralisatie of Recentralisatie? Lage zorgindicatie geeft geen toegang meer tot intramuraal verblijf WMO uitvoering in iedere gemeente anders: Rechtsongelijkheid? Penny wise and pound foolish Afwentelgedrag gemeenten? Persoon gebonden Budget (PGB) Communicatie te rooskleurig Overbelasting Mantelzorgers Werkgelegenheid: Ontslagen Thuishulp Tot Slot
9
DE REGIONALE- EN LOKALE WONINGMARKT IN BEELD
9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
Kenmerken en knelpunten van de regionale woningmarkt Kenmerken en knelpunten van de lokale woningmarkt Demografische ontwikkelingen in regionaal perspectief Demografische ontwikkelingen in lokaal perspectief Effecten decentralisatie en demografie op intramurale- en extramurale capaciteit
10
WONEN, ZORG EN WELZIJN IN DE GEMEENTE DE BILT
10.1
Inleiding en Achtergronden
11
WOONSTICHTING SSW MAATSCHAPPELIJK ONDERNEMER EN MAATSCHAPPELIJK ONDERNEMEND
11.1 11.2 11.3 11.4 11.5 11.6 11.6.1 11.6.2 11.6.3 11.7
Mission statement De organisatie Kwantiteit en kwaliteit van de woningvoorraad Inkomenspositie huurders SSW Woningtekort en opgave nieuwbouw voor de toekomst Wat heeft SSW gedaan om langer zelfstandig wonen van ouderen mogelijk te maken?: Nieuwbouw, Renovatie en Individuele Woningaanpassingen Klantenpanel woonwensen ouderen Programma Bevordering Doorstroming Senioren Relatie met Wetten en andere Beleidsvelden:
47
59
67
69
.................. 5
11.7.1 11.7.2 11.7.3 11.7.4 11.7.5
De nieuwe Woningwet Toekomstvisie SSW Woonvisie en Prestatieafspraken Regionale Huisvestingsverordening Uitkomsten Visitatie onderzoek
12
GEMEENTE DE BILT 83 EINDVERANTWOORDELIJKE VOOR HET DECENTRALISATIEBELEID
12.1 12.2 12.3 12.4 12.5 12.5.1 12.5.2 12.5.3 12.5.4 12.5.5 12.6 12.7 12.8 12.9 12.9.1 12.9.2 12.9.3 12.9.4 12.9.5 12.9.6 12.9.7 12.9.8
Inleiding Het Collegeprogramma 2014 – 2018 Woonvisie en Prestatieafspraken De Regionale Huisvestingsverordening Stichting MENS: Inleiding Voorgeschiedenis Beperkte uitrol als experiment Evaluatie Transitie maatschappelijke ondersteuning: MENS op Maat Vrijwilligersraad WMO-Adviesraad Ouderenraad De Bilt Politieke discussies, Knelpunten en Ander Ongemak: Beperking van de huishoudelijke hulp Regie en Toegang tot de WMO De Kwaliteit van het keukentafelgesprek Kwetsbare klant ook zichtbaar? Vrijwilligerswerk en Mantelzorg: Risico van overbelasting? Terugkeer en Inzet van de Wijkverpleegkundige Gemeentelijke bezuiniging van 7% Dichterbij de burger?
13
DE ZORGINSTELLINGEN
13.1 13.2
Inleiding Voorsorteren op andere bestemmingen: Initiatieven om leegstand creatief aan te pakken De lokale zorginstellingen: Stichting De Bilthuysen Cordaan Thuiszorg Waranda Wooncentrum Schutsmantel D’ Amandelboom Vitras Onderlinge samenwerking
13.3 13.3.1 13.3.2 13.3.3 13.3.4 13.3.5 13.3.6
.................. 6
101
14
PRESENTATIE RESULTATEN ONDERZOEK ONDER OUDERE HUURDERS VAN WOONSTICHTING SSW
107
OVER HET ONDERZOEK 14.1 14.2 14.3 14.4
Aanleiding onderzoek Onderzoeksmethode Respons en betrouwbaarheid Samenvatting, Analyse en Duiding van de meest opvallende Onderzoeksresultaten
15 15.1 15.2 15.3 15.4 15.5 15.6
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
115
Aanbevelingen voor Beleid Venster 1: Informatie, Communicatie, Centrale Portal en Inzet Sociale Media Venster 2: Intensiveren en Optimaliseren bestaand beleid en programma’s Venster 3: Duurzame ketensamenwerking en actieve rol in het sociale domein Venster 4: Veranderopgaven bestaande woningvoorraad Venster 5: Nieuwe woonvormen voor ouderen Venster 6: Investeren in Organisatiekracht
16
NABESCHOUWING
141
17
DANKWOORD
145
18
GERAADPLEEGDE BRONNEN EN LITERATUUR
149
BIJLAGE 1
BEGELEIDENDE BRIEF ENQUETE ONDER HUURDERS VAN SSW
BIJLAGE 2:
INTEGRALE RESULTATEN ENQUETE ONDER HUURDERS VAN SSW
.................. 7
.................. 8
1
ONDERZOEK RELEVANTIE EN LEESWIJZER
Beste Lezer, Lezeres, Voor u liggen de resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van de decentralisatie van de zorg voor het langer zelfstandig wonen van ouderen. Het onderzoek heeft als hoofdtitel “Een onbezorgde oude dag?”. Een onderzoek waar ik met veel plezier aan heb gewerkt. Juist de combinatie van wonen, zorg en welzijn en de dynamiek hiertussen maakt dit tot een interessant onderzoeksterrein. Belangrijke thema’s die daarbij spelen zijn de demografische ontwikkelingen, het beheersen van de zorguitgaven, de hervormingsagenda van het kabinet, de uitrol van de participatie samenleving, de grotere eigen verantwoordelijkheid van de burger en de decentralisatie van taken vanuit het rijk naar de gemeenten. Veel organisaties, instellingen en burgers hebben te maken met deze veranderingen en de invloed op de wereld van het wonen, zorg en welzijn is groot. Daarmee is het onderwerp actueel en maatschappelijk uiterst relevant. De onderzoeksresultaten zijn daarom bestemd voor een breed publiek. Natuurlijk de professionals die werkzaam zijn bij gemeenten, woningcorporaties, zorginstellingen, welzijnsorganisaties, provincies, adviesorganen, ouderenbonden, huurdersorganisaties, mantelzorgers, etc. En natuurlijk voor al die burgers die al te maken hebben of te maken krijgen met de gevolgen van de decentralisatie van de zorg en de hervormingen. Decentralisatie en hervormingen betekenen zowel voor de professional als voor de burger een cultuuromslag. Binnen het systeem van de verzorgingsstaat hebben beiden altijd geleerd om een beroep te doen op de overheid of hulpverlenende instanties. In de participatie samenleving ligt de focus daarentegen meer op zelfredzaamheid, eigen kracht en eigen regie over het leven. Collectieve financiering via de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) heeft plaats gemaakt voor een meer individueel profijtbeginsel. Mensen worden geacht (afhankelijk van inkomen en vermogen) zelf een deel van de afgenomen voorziening of dienst te betalen.
En er wordt meer eigen verantwoordelijkheid verwacht. Mensen zullen daarbij nog moeten wennen aan het idee dat als je ouder wordt je op tijd moet gaan nadenken over bijvoorbeeld woningaanpassingen of verhuizen naar een geschikte woning. Dat wennen geldt ook voor het verdwijnen van het automatisme dat voor iedereen en altijd,alle voorzieningen beschikbaar zijn. De ‘verantwoordelijkheidsladder’ is wat dat betreft nu anders geworden (nadruk op zelfregie, in kaart brengen welke behoefte er is en wat echt nodig is, in plaats van te pamperen).1 Wonen en zorg zijn (met name financieel) gescheiden en de toegang tot het verzorgingshuis is voor mensen met een lichte zorgzwaarte (voorlopig ZZP 1 t/m 3) afgesloten. Die mensen zullen thuis moeten blijven wonen. Het langer zelfstandig thuis wonen in de eigen vertrouwde omgeving bestond weliswaar al langer als autonome maatschappelijke ontwikkeling, maar is sinds begin 2015 tot officieel beleid verheven. Om langer zelfstandig thuis wonen mogelijk te maken is organisatiekracht nodig.2 Die organisatiekracht tussen de verschillende domeinen is noodzakelijk om levensloopgeschikte woningen en wijken te realiseren met een geïntegreerd en samenhangend pakket aan zorg, ondersteuning en welzijn. Het is mij tijdens het onderzoek opgevallen, dat de kennis over het (brede) terrein van wonen, zorg en welzijn in zijn algemeenheid en in het bijzonder over ouderenhuisvesting en ouderenzorg (waar dit onderzoek over gaat) nogal gefragmenteerd is. Natuurlijk, het speelveld is complex, er zijn veel partijen bij betrokken, en er bestaat veel regelgeving. Bovendien zijn de hervormingen onderwerp van een stevig maatschappelijk en politiek debat (bijvoorbeeld over de invloed van bezuinigingen op de kwaliteit van de zorg) Kennis is zeker aanwezig in de eigen woon-, zorg- en welzijnsorganisaties, maar de kennis over elkaars dagelijkse beroepspraktijk en over elkaars werkterrein is helaas beperkt en versnipperd. Dit terwijl die gezamenlijke kennis van en over elkaar hard nodig is om te kunnen samenwerken aan het uitgangspunt van de ‘ongedeelde klant’.
1: De Wet Maatschappelijke Ondersteuning legt een sterke nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van mensen bij het oplossen van problemen, eventueel met behulp van hun sociale netwerk. Pas wanneer zij daar niet toe in staat zijn kan een beroep worden gedaan op publieke voorzieningen: van algemeen via collectief naar individueel; de zgn. verantwoordelijkheidsladder. 2: Voor een verdere beschrijving van het begrip organisatiekracht wordt verwezen naar hoofdstuk 15 / venster 3.
.................. 9
Samenwerking tussen betrokken partijen en het versterken van elkaars ambities is een deel van ieders kerntaak, maar is daarmee ook gelijktijdig een gezamenlijke opgave. Dat kan natuurlijk alleen gestalte krijgen als die bereidheid tot samenwerking ook daadwerkelijk aanwezig is. Voorkom dan in een dergelijke situatie zoveel mogelijk sectorale prestaties; woon-, hulp- en zorgvragen beperken zich veelal niet tot één domein. Om die doelstelling te bereiken heb je elkaar nodig én er is enorm veel kennis aanwezig als je elkaar opzoekt. De toegevoegde waarde van dit onderzoek is, dat het juist de werelden van wonen, zorg en welzijn in hun onderlinge samenhang behandelt. Zowel op landelijk-, regionaal- en lokaal niveau. Ook voor mij is het onderzoek een ontdekkingsreis geworden naar bekende en minder bekende gebieden en werkterreinen. Bij die ontdekkingstocht heb ik door verschillende brillen gekeken: sociologisch, politicologisch, historisch, en demografisch. Vanuit de optiek van SSW heb ik daarbij de vraag gesteld wat dit allemaal betekent. Met welke veranderopgaven ten aanzien van vastgoed, samenwerking en rol in het sociale domein wordt SSW geconfronteerd? Ik heb er voor gekozen om het onderzoek globaal in twee delen te splitsen. Wat verder weg van huis een algemeen landelijke context over de achtergronden van de hervormingsagenda, de decentralisatie, de participatie samenleving en de demografische vooruitzichten. Daarna dichter bij huis met uitgebreid aandacht voor de lokale situatie. De enquête onder 2800 huurders van SSW van 50 jaar en ouder maakt hier onderdeel van uit. De belangstelling onder huurders van SSW om aan de enquête deel te nemen bleek boven verwachting groot te zijn. 963 huurders (34.4%) hebben uiteindelijk deelgenomen aan de enquête. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat het onderwerp onder de huurders leeft. Het onderwerp is bovendien maatschappelijk relevant, omdat het centraal staat in de publieke discussie
.................. 10
Met dit onderzoek wil ik het volgende bereiken: 1. Meer onderlinge samenhang en duiding aanbrengen tussen de wereld van het wonen, de zorg en het welzijn. De focus ligt daarbij primair op ouderenhuisvesting en ouderenzorg. Die kennis van elkaar en over elkaars organisaties en werkveld is versnipperd. Door de decentralisaties, en het scheiden van wonen en zorg ontstaat een nieuw krachtenveld. In het bijzonder in het sociale domein. Dat vraagt om andere kennis en vaardigheden van alle betrokkenen.3 2. Het stimuleren van een betere- en effectievere samenwerking tussen de lokale partners op het terrein van wonen, zorg en welzijn. De mate waarin gezamenlijke organisatiekracht kan worden gemobiliseerd is afhankelijk van het vergroten en het delen van kennis over elkaars werkterrein, organisatie en bedrijfscultuur. Het succes hiervan hangt af van de wijze waarop afzonderlijke organisaties gemeenschappelijke oplossingen bieden. Duurzame samenwerking waarbij gewerkt wordt aan het verbinden en verknopen van de dienstverlening tussen de diverse partners heeft voor iedereen voordelen: het geeft energie, het geeft vertrouwen in het nakomen van wederzijdse afspraken en het leidt daardoor tot betere oplossingen en resultaten. 3. Proactief reageren op demografische ontwikkelingen (forse vergrijzing) en hervormingen (decentralisatie) door tijdig de juiste maatregelen te nemen ten aanzien van “stenen en mensen”. Daar hoort zeker ook bij het aandragen van bouwstenen voor een goede lokale structuur van samenwerking en dienstverlening. 4. Het uiteindelijk doel is om door middel van kennis, organisatiekracht en samenwerking organisaties te willen verbinden rond het ideaal van de ‘ongedeelde klant’. De inhoudsopgave toont de rode draad van het onderzoek. Daarbij heb ik uit de grote hoeveelheid literatuur een ‘capita selecta’ (voorzien van een uitgebreide bronvermelding) gemaakt van de meest interessante (en samenhangende) onderwerpen binnen het grote geheel: ontwikkelingen, trends, analyses. Het onderzoek is uitgebreid maar zodanig opgesteld, dat alle hoofdstukken ook afzonderlijk zijn te lezen. Vooral handig als u op zoek bent naar de achtergrond van een bepaald thema. De (snelle) lezer die uitsluitend geïnteresseerd is in de uitkomsten van het onderzoek kan volstaan met het lezen van de beleidsaanbevelingen.
3: Zie verder hoofdstuk 15 / venster 6.
Als u echter geïnteresseerd bent in de samenhang van het totale verhaal dan zit er echter niets anders op dan het gehele onderzoek te lezen. Voor verdere diepgang verwijs ik graag nog naar de uitgebreide lijst van bronnen en literatuur die ik voor het onderzoek heb geraadpleegd. Om de lezer te faciliteren in het maken van een keuze heb ik een lees-routekaart opgenomen. Ik wens u veel leesplezier en ik hoop dat de resultaten u van dienst zullen zijn. Ad van Zijl
.................. 11
OVERZICHT HOOFDSTUKKEN Hoofdstukken 1 t/m 4
BEHANDELDE THEMA’S / ONDERWERPEN Onderzoek relevantie en leeswijzer, een overpeinzing, een voorbeschouwing en een plan van aanpak met betrekking tot de onderzoeksopdracht. Hoofdstuk 5: Voor een goed begrip van het complexe veld van wonen, zorg en welzijn is het noodLandelijke Ontwikkelingen In Beeld zakelijk om allereerst de landelijke ontwikkelingen in beeld te brengen en in een context te plaatsen. Aan de orde komen onder meer: demografie, (dubbele) vergrijzing, prognose, de financiële onhoudbaarheid van het zorgsysteem, de daaruit voortvloeiende hervormingsagenda van het kabinet, de drie decentralisaties, het langer zelfstandig wonen en het scheiden van wonen en zorg. Hoofdstuk 6: Iedere partij binnen het speelveld van wonen, zorg en welzijn heeft zijn eigen rol en De Spelers In Decentralisatieland: Ken- verantwoordelijkheid. Er is een heel scala aan wetgevende bevoegdheden en uitvoemerken, Rollen en Taken rende bevoegdheden. Om de verschillende werelden aan elkaar te verbinden is samenspel, samenhang en afstemming nodig. In dit hoofdstuk gaan we nader in op de rollen van de rijksoverheid, gemeenten, zorginstellingen / zorgaanbieders, woningcorporaties, zorgverzekeraars en zorgkantoren. Hoofdstuk 7: Ieder domein kent zijn eigen begrippen en taal. Die taal moeten we kunnen lezen om Begrippen En Taal In Decentralisatieland het betreffende domein te begrijpen. In dit hoofdstuk is daarom aandacht besteed aan begrippen zoals het scheiden van wonen en zorg, de participatie samenleving, de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, het keukentafelgesprek, de thuishulp en de thuiszorg.
Hoofdstuk 8: Knelpunten Na Invoering Decentralisatie Van De Zorg
Met ingang van 1 januari 2015 is de decentralisatie van de zorg en alles wat daar mee samenhangt overgedragen aan de gemeenten. Vooraf waren er veel verontruste signalen waarbij gewezen werd op het risico van overhaaste invoering en té snelle en té grote cultuuromslagen. In dit hoofdstuk worden diverse knelpunten rond de snelle invoering van de verschillende wetten op een rijtje gezet zoals: decentralisatie of recentralisatie, geen toegang meer van lage zorgindicaties tot intramuraal verblijf, onduidelijkheden over het keukentafelgesprek, het drama rond de persoonsgebonden budgetten, te rooskleurige communicatie, de werkdruk op mantelzorgers en vrijwilligers en gevolgen voor de werkgelegenheid in de thuishulp en thuiszorg. Na de landelijke verkenning komen we in dit hoofdstuk dichter bij huis. Gestart wordt Hoofdstuk 9: De Regionale En Lokale Woningmarkt met het in beeld brengen van de regionale- en lokale woningmarkt. Er is onder meer In Beeld aandacht voor de kenmerken en knelpunten van de lokale- en regionale woningmarkt, de demografische ontwikkelingen in regionaal- en lokaal perspectief en de effecten van de decentralisatie en demografie op intramurale- en extramurale capaciteit. Hoofdstuk 10: Dit hoofdstuk vormt de algemene inleiding op de rollen en taken van de verschillenWonen, Zorg en Welzijn In De Gemeen- de partijen die acteren in het lokale speelveld van wonen, zorg en welzijn. te De Bilt Er is ook aandacht voor de onderlinge samenwerking tussen partijen. Hoe is dat nu geregeld en hoe zou dat beter kunnen in het belang van de klant?
.................. 12
Hoofdstuk 11: Woonstichting SSW Maatschappelijk Ondernemer en Maatschappelijk Ondernemend
Hoofdstuk 12: Gemeente De Bilt Eindverantwoordelijke Voor Het Decentralisatiebeleid
Hoofdstuk 13: De Zorginstellingen
Hoofdstuk 14: Presentatie Resultaten Onderzoek Onder Oudere Huurders Van Woonstichting SSW
Hoofdstuk 15: Conclusies / Aanbevelingen Voor Beleid
Hoofdstuk 16 t/m 18:
Het onderzoeksrapport krijgt een brede verspreiding (belangenhouders en overige geïnteresseerden). Mede daarom komt in dit hoofdstuk SSW aan de orde. Ingegaan wordt op het mission statement, de kwantiteit en kwaliteit van de woningvoorraad, de inkomenspositie van de huurders, en de opgaven voor de toekomst. Maar ook: wat heeft SSW al gedaan om de woningvoorraad geschikt te maken voor ouderen, wat is er gedaan met de uitkomsten van het Klantenpanel Woonwensen Ouderen, en wat zijn de resultaten van het programma bevordering doorstroming? Tevens wordt aandacht besteed aan de beleidsmatige kaders en wetgeving waar SSW rekening mee moet houden met het invullen van haar statutaire opdracht zoals de gemeentelijke woonvisie, prestatieafspraken, regionale huisvestingsverordening, de uitkomsten van de Visitatiecommissie en de nieuwe Woningwet. De gemeente heeft de eindregie voor wat betreft de decentralisatie. Daarom in dit hoofdstuk veel aandacht voor specifieke wonen, zorg en welzijnsthema’s zoals die beschreven zijn in onder meer het Collegeprogramma en de Woonvisie. Stichting MENS speelt een belangrijke rol. Deze Stichting is namens de gemeente het uitvoeringsorgaan van de Wet Maatschappelijke Ondersteunging (WMO). Aangezien zorgbehoevenden /cliënten / burgers te maken hebben met MENS wordt veel aandacht besteed aan deze organisatie. Aandacht is er ook voor de verschillende adviesorganen zoals WMO-Adviesraad en de Ouderenraad De Bilt. Niet alles in de majeure transitie van rijk naar gemeenten verloopt even soepel. Die vraagstukken worden behandeld in een paragraaf over politieke discussies, knelpunten en ander ongemak. Het beleid om mensen langer zelfstandig te laten wonen betekent dat de toegang tot het verzorgingshuis voor mensen met een lichte zorg indicatie is afgesloten. Leegstand dreigt en het dwingt verzorgingshuizen op zoek te gaan naar alternatieve doelgroepen. In dit hoofdstuk komen een aantal landelijke oplossingen voor het voetlicht. Aansluitend worden de belangrijkste lokale zorginstellingen beschreven en hun oplossing voor de ontstane (leegstand)problematiek. Naast de literatuurstudie (deskresearch) is er ook onder de oudere huurders van SSW een enquête gehouden om inzicht te krijgen in onder meer de wensen / behoeften op het gebied van diensten en aanpassingen en voorzieningen in en om de huidige woning. Maar ook een inventarisatie van wensen / behoeften ten aanzien van nieuwbouw. De belangrijkste conclusies uit deze enquête worden in dit hoofdstuk gepresenteerd. Conclusies worden (mede naast bevindingen uit de literatuurstudie) gebruikt voor een nadere onderbouwing van de beleidsaanbevelingen. Ten aanzien van de conclusies en aanbevelingen is gewerkt met Vensters. Vensters als zodanig liggen op een wat hoger (overkoepelend) abstractieniveau. De uitwerking / vertaling per Venster (thema) gebeurt in de vorm van concrete en praktische aanbevelingen. De aanbevelingen voor beleid bewegen zich tussen hogere ambities / intensivering van reeds ingezet beleid en maatregelen enerzijds en vernieuwing, innovatie, diversiteit in nieuwe woonvormen en thuistechnologie anderzijds. Uitgangspunt bij alle aanbevelingen is steeds organisatie kracht: het bereiken van een integrale samenhang tussen de domeinen Wonen, Zorg en Welzijn. Alle aanbevelingen zijn voorzien van een nadere onderbouwing en motivatie. Het onderzoek wordt afgerond met een nabeschouwing, dankwoord en overzicht geraadpleegde bronnen en literatuur. In de bijlage zijn de integrale uitkomsten van de enquête onder de SSW huurders opgenomen.
.................. 13
.................. 14
2
EEN OVERPEINZING
De wereld van wonen, zorg en welzijn is complex. Juist daarom is het goed om ook op een wat luchtige wijze naar het onderwerp te kijken. Ik begin daarom het onderzoek met een wat relativerende / humoristische overpeinzing. Ik heb gekozen voor de column “Honderd Jaar” van Bert Wagendorp, Volkskrantjournalist.4 HONDERD JAAR Aangezien ik honderd worden een aantrekkelijke optie vind, zat ik donderdagavond oplettend voor de televisie, want bij Humberto Tans Late Night-show was William Cortvriendt aangeschoven. Cortvriendt is de auteur van het boek Hoe word je 100?- dat overigens in Amerika een bestseller werd onder de titel Living a century or more: een zo mogelijk nóg mooier vooruitzicht. Gisteren was Cortvriendt te gast op de radio bij Tijs van den Brink in Dit is De Dag (DIDD) en binnenkort zult u hem ook tegenkomen in De Volkskrant: de vraag die hij opwerpt, en natuurlijk vooral het antwoord daarop, heeft onze grote interesse. Een tijd geleden was Oud worden zonder het te zijn van Rudi Westendorp een hit – ook al zo’n opwekkend idee. De dood begint steeds minder populair te worden en elke belofte van uitstel klinkt ons als muziek in de oren. Uiteindelijk, beloven de medisch futuristen, zullen we hem verslaan. Dat de aarde dan wegens overbevolking en uitputting snel zal vergaan, is natuurlijk jammer, want dan is al het onderzoek voor niets geweest. Maar misschien is met de zege op de dood het leven ook wel zinloos geworden. Overigens moet iedereen beseffen dat verhoging van de kans honderd te worden erg fijn is, maar tevens onvermijdelijk zal leiden tot het oplopen van de pensioengerechtigde leeftijd. Wat overigens weer een nóg hogere gemiddelde leeftijd tot gevolg zal hebben, want volgens CortVriendt is wetenschappelijk bewezen dat pensioen en geraniums de dood in de pot zijn. Boeken over honderd worden zijn vermoedelijk mede zo populair doordat de grote groep babyboomers inmiddels de 4: Bert Wagendorp, De Volkskrant, 21 februari 2015
zeventig nadert en met de haar kenmerkende gedrevenheid bezig is de grenzen van de ouderdom op te schuiven. Er zijn zeventigers die met een universitaire studie beginnen –en niet voor de lol, maar om er later iets mee te gaan doen. De 100-jarige was ooit een zeldzaam fenomeen. Kwieke 100-jarigen kwamen zelfs helemaal niet voor. De 100-jarige vegeteerde in een hoekje van de kamer. Een vriendje van mij op de basisschool had een opoe van 103. Als we bij hem speelden, mochten we haar even aanraken –zodoende heb ik toch het jaar 1862 getoucheerd. Overigens reageerde opoe nooit, dus wellicht was ze al overleden. Nu zijn er heel veel 100-jarigen en ze zijn fitter dan ooit. Als je ze ongewenst aanraakt, krijg je een hoek. Cortvriendt had het in DIDD over een 100-jarige die nog als een bezetene rond jakkerde op zijn racefiets. Een halve eeuw geleden was Godfried Bomans’ verhaal De honderdjarige nog bijzonder grappig, mede doordat het volstrekt ongeloofwaardig was. ‘Daar hing de honderdjarige aan de touwen: hij was bezig een vogelnestje te maken.’ ‘Ik kom iets vragen’, zei ik, ‘vooreerst, hoe bent u zo oud geworden?’ ‘Het ging vanzelf’, antwoordde de jubilaris, ‘elk jaar word je een jaar ouder, dat ligt in de natuur der dingen’. Zo gemakkelijk denken we er nu niet meer over. De honderd is haalbaar, maar dat gaat niet vanzelf. Veel groenten zijn noodzakelijk, evenals afzien van topsport en chiazaad. Maar dan zal het ook niet lang meer duren voor in rouwadvertenties voor 90-plussers zal worden vastgesteld dat de betreurde dode veel te vroeg is heen gegaan. En dàt is dan ook zo. Nederland telt momenteel ruim 2.200 100-plussers, een aantal dat binnen tien jaar zal zijn verdubbeld. Een eindeloze levensavond lacht ons toe.
.................. 15
.................. 16
3
VOORBESCHOUWING
In deze voorbeschouwing wordt in grote lijnen een doorkijkje gegeven van wat komen gaat en maken we alvast kennis met de verschillende onderwerpen en thema’s die in dit onderzoek aan de orde komen. Het geeft tevens een tijdsbeeld: De transitie van institutionele zorg (o.a. verzorgingshuis) naar meer eigen verantwoordelijkheid voor wonen, zorg en welzijn. Vanaf de jaren zestig kom je deze gebouwen overal tegen. In ieder dorp en iedere stad. Vooral vroeger sterk verbonden aan een (geestelijke) stroming: algemeen, katholiek of protestant. Vroeger heetten ze bejaardentehuizen, en daarna verzorgingshuizen vaak in combinatie met zelfstandige aanleunwoningen. Daar gingen opa en oma heen terwijl ze nog kerngezond waren. Na een leven van hard werken hadden ouderen recht om te gaan wonen in een dergelijk complex. Scheiden van wonen en zorg bestond toen nog niet. Velen gingen er qua woonkwaliteit op vooruit. Vaak beter en moderner dan wat ze gewend waren. Een mooi arrangement en de verzorgingsstaat op zijn best. Bovendien werd hierdoor schaarse woonruimte vrijgemaakt voor startende huishoudens. Woningnood werd in die periode namelijk gezien als “Volksvijand nummer een”. Natuurlijk moeten we oppassen met het teveel romantiseren van dergelijke institutionele woonvormen. Eigen verantwoordelijkheid van kinderen voor hun ouders werd overgedragen aan het instituut. Het risico van eenzaamheid, hospitalisering en zelfs infantilisering van ouderen lag dan soms snel op de loer. Maar voor velen was er toch sprake van een onbezorgde oude dag. Dan een grote sprong in de tijd. Het Centraal Bureau voor de Statistiek rekende uit, dat de jaarlijkse zorgkosten (ziekenhuizen, verzorgingshuizen etc.) rond de eeuwwisseling rond de € 50 miljard bedroegen. In 2012 was dit al gestegen tot € 100 miljard. Een verdubbeling in 12 jaar tijd. Zoals zo vaak keert de wal het schip. Financieel ontstond er een onhoudbare situatie en ingrijpen was een onvermijdbare stap.
Een van de grootste projecten van het Kabinet Rutte ll was het maken van wetsvoorstellen waarmee de langdurige zorg grootscheeps kon worden hervormd. De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) maakte onderdeel uit van dat wetgevingstraject. De kern van beide wetten: alleen wie 24 uur per dag zorg of toezicht nodig heeft kan in een zorg- / verpleeginstelling wonen. Deze mensen kunnen een beroep doen op de Wet Langdurige Zorg. Alle anderen die zorg, hulp of ondersteuning nodig hebben blijven thuis wonen. Zij kunnen een beroep doen op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Deze Wet is met ingang van 1 januari 2015 gedecentraliseerd naar de gemeenten. Die zijn dan ook verantwoordelijk voor de uitvoering. Invoering van beide wetten betekende een trendbreuk met het verleden. De belangrijkste wijzigingen: -Langer zelfstandig blijven wonen met behulp van mantelzorgers / een groter beroep doen op het eigen netwerk. • Van verzorgingsstaat naar participatie samenleving met meer nadruk op zelfredzaamheid. • Scheiden van wonen en zorg. Voor beide onderdelen moet nu afzonderlijk worden betaald. Het hele traject om tot nieuwe wetgeving te komen kenmerkte zich door veel en scherpe maatschappelijke discussies, reuring en bezorgdheid. Was het allemaal wel goud wat er blonk zoals het kabinet beweerde of was er sprake van een overhaaste invoering? Critici verwachtten zelfs binnen twee jaar een parlementaire enquête over dit onderwerp. Daarbij kwam aan de orde of gemeenten wel goed waren toegerust om de nieuwe wetten naar behoren uit te kunnen voeren. Maar ook hoe gemeenten die uitvoering dachten te realiseren als de overheveling van taken gepaard ging met forse bezuinigingen. De Algemene Rekenkamer was zelf ook niet gerust op de impact en snelheid. De Rekenkamer heeft toen nadrukkelijk gewezen op de grote risico’s van een té snelle invoering. Naast wetgeving en politiek is er het verhaal van de mensen. De hervormingen hebben diep ingegrepen in het persoonlijk en alledaagse leven van veel mensen. Velen koesteren de wens om langer zelfstandig te blijven wonen in de eigen woonomgeving, maar niet iedereen is door persoonlijke omstandigheden hiertoe in staat.
.................. 17
Er bestaat daarom ongerustheid en onzekerheid. Wat gaat de toekomst mij brengen? Waar kan ik nog op rekenen? Wat gebeurt er als ik geen netwerk heb? Wie gaat een woningaanpassing betalen? Wat gebeurt er met mensen die tussen wal en schip invallen door verwaarlozing, eenzaamheid, verwarring etc.? De vanzelfsprekende onbezorgde oude dag zou wel eens kunnen leiden tot een bezorgde oude dag. Voor een eindoordeel over de decentralisatie en de hervormingen is het nog te vroeg. Geconstateerd wordt, dat gemeenten hard en met grote inzet hebben gewerkt om de invoering van de nieuwe wetgeving op tijd klaar te hebben. Daar is veel werk verzet. Dat neemt niet weg dat (kort) ná de invoering zich grote knelpunten manifesteerden. Denk bijvoorbeeld aan het drama rond de persoons gebonden budgetten, de hevige commotie rond het reduceren en zelfs afschaffen van de huishoudelijke hulp, en de algemene verwarring en onzekerheid ten gevolge van de cultuuromslag (geen garanties dat alles er altijd en voor iedereen is). Niettemin geeft de voorzitter van de Transitiecommissie Zorg de gemeenten een voldoende voor het eerste jaar. “De transitie is geslaagd in de zin dat de zorg is gecontinueerd. Er zijn geen grote ongelukken gebeurd”.5 De nieuwe financiering en het langer zelfstandig thuis wonen maakt het noodzakelijk dat alle betrokken partijen op het vlak van wonen, zorg en welzijn intensiever dan voorheen met elkaar gaan samenwerken. Verbindingen leggen om ook in de nieuwe transitieperiode mensen (ondanks hun sociale- of mobiele beperkingen) uitzicht te geven op een onbezorgde oude dag. Dat betekent op de eerste plaats duidelijke rollen. Voor SSW zou dat betekenen: doen waar je als organisatie goed in bent en de focus richten op de kerntaak. Dé kerntaak is het bieden van sociale huisvesting voor de doelgroepen van beleid. SSW komt bij veel huurders regelmatig achter de voordeur en weet wat er speelt. Een huisbezoek naar aanleiding van een reparatie- of serviceverzoek is gelijk een mooie gelegenheid om vroegtijdig eventuele problemen te kunnen signaleren.
.................. 18 5: De Volkskrant, Het pamperen van mensen betekent dat je ze uitsluit, 2 januari 2016.
In de Toekomstvisie van SSW6 wordt niet voor niets de nadruk gelegd op vroeg signalering. Vroegtijdige signalen worden gedeeld in het netwerk, zodat deskundige hulp wordt geboden. SSW gaat niet zelf verwaarlozing en eenzaamheid op lossen. Dat kunnen andere partijen veel beter. Dat is een van de vele vormen van samenwerking. Mijn boodschap is dan ook: Voorkom ‘branchevervaging’, en maak gebruik van elkaars kennis en kunde. Immers, het delen van kennis en kunde maakt een gezamenlijke- en betere aanpak van probleemsituaties mogelijk. Dan is er echt sprake van stevige schakels in de keten wonen, zorg en welzijn. Daar is de klant uiteindelijk het beste mee gediend. Niet van het kastje naar de muur, maar eigenlijk werken volgens het concept van de ‘ongedeelde’ klant.7 Een van de centrale thema’s in dit onderzoek. Onze bevolking veroudert. Langer zelfstandig wonen bestond al langer. De politieke keuze om ouderen langer thuis te laten wonen is niet geheel iets nieuws wat dwars zou ingaan tegen een al bestaande trend. Wat wel nieuw is, is de beperking van keuzevrijheid vanaf 1 januari 2015 om van zelfstandig wonen te verhuizen naar een verzorgingshuis. Deze ouderen blijven op de reguliere woningmarkt en kunnen zorg op maat afnemen. Wonen en zorg zijn financieel gescheiden. Om ouderen met plezier langer zelfstandig te laten wonen in hun eigen vertrouwde omgeving moet goed worden nagedacht over nieuwe woon / zorg concepten in de buurt en de wijk. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan: het introduceren van nieuwe woonvormen, slimme zorgconcepten, inzet van thuistechnologie, betaalbare samenwerkingsvormen, maar ook het simpel opplussen van bestaande woningen. Hier ligt een echte uitdaging! En hoe wordt rekening gehouden met de wensen van de oudere huurders en belangenhouders? Welke mogelijkheden zijn kansrijk?
6: Toekomstvisie Woonstichting SSW 2014 – 2019. 7: Voor een verdere omschrijving van dit begrip wordt verwezen naar hoofdstuk 15 / venster 3.
Waar hebben huurders wat aan om met vertrouwen hun toekomst tegemoet te zien? Juist als ze ouder zijn en / of zorg nodig hebben. Instanties staan soms (veelal onbewust) alleen in de zendmodus naar de burger: decentralisatie is goed voor U en de participatie samenleving biedt volop kansen en mogelijkheden. Bij zenden hoort echter ook ontvangen. Dat betekent in gesprek gaan met de burger / huurder / cliënt. Wat zijn nu de eigenlijke en wezenlijke behoeften van die burger? Sluiten de doelstellingen van de organisatie aan bij de verwachtingen die de mensen zelf hebben? Mijn pleidooi aan alle organisaties werkzaam op het terrein van wonen, zorg en welzijn: Laat de mensen terug praten en haal uit de dialoog die informatie om de juiste dingen te doen. Naar mijn mening ligt hier de grootste opgave: luisteren en aansluiten bij de behoeften. Uiteindelijk heb je elkaar nodig en zal je het met elkaar moeten doen.
.................. 19
.................. 20
4 4.1
PLAN VAN AANPAK ONDERZOEKSOPDRACHT Opdrachtgever
Opdrachtgever voor het onderzoek is de Raad van Commissarissen van Woonstichting SSW. De resultaten en beleidsaanbevelingen die voortvloeien uit dit onderzoek vallen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van SSW.
4.2
Omschrijving Onderzoeksvraag
De titel van het onderzoek luidt “Een (on) bezorgde oude dag?”. De onderzoeksvraag is tweeledig: 1. Wat zijn de gevolgen van de decentralisatie van de zorg voor het langer zelfstandig wonen van ouderen? 2. Welke maatregelen moeten worden getroffen om het langer zelfstandig wonen van ouderen mogelijk te maken? Het onderzoek wordt afgerond met aanbevelingen ten behoeve van het (portefeuille) beleid van SSW alsmede aanbevelingen voor een meer intensievere samenwerking in de keten wonen, zorg en welzijn. Door beide invalshoeken te combineren is het mogelijk het langer zelfstandig thuis wonen beter te faciliteren.
4.3
Toelichting op de Onderzoeksvraag
Demografisch onderzoek toont aan dat Nederland vergrijst. Er is zelfs sprake van een dubbele vergrijzing. Vanwege onder meer goede medische voorzieningen worden mensen niet alleen oud, maar ook nog ouder. Zo is er een sterke toename waar te nemen van het aantal 80 plussers. (zie verder de tabellen in paragraaf 5.1 en 5.2). Ook de huurderspopulatie van SSW vergrijst. Bijna 1/3 deel van de woningen van SSW wordt bewoond door 65 plussers en bijna 57% van de hoofdhuurders is ouder van 50 jaar. Het is niet iedereen gegeven tot in lengte van jaren lichamelijk- en geestelijk gezond te blijven; een ‘Senior Vitalis’ zoals dat wel eens wordt genoemd. Ouderdom komt met gebreken. De mobiliteit vermindert, het energieniveau wordt lager, boodschappen doen, trappenlopen, de tuin onderhouden; het wordt allemaal moeilijker. Verhuizen of woningaanpassing
vanwege gezondheidsredenen is dan geen vrije keuze meer, maar noodzaak. In het recente verleden konden ouderen met een lage zorgindicatie vanuit hun zelfstandige woning nog gemakkelijk doorstromen naar een verzorgingshuis. Met ingang van 1 januari 2015 is hieraan een einde gekomen. Veel ouderen zijn onzeker over de toekomst. Is er sprake van een onbezorgde oude dag of moeten mensen door al die systeemwijzigingen zich echt zorgen gaan maken? In de beantwoording van die vraag speelt SSW als woningcorporatie een belangrijke rol. De hervormingen en decentralisatie van de zorg betekenen, dat mensen langer zelfstandig moeten blijven wonen. Voor de woningvoorraad en nieuwbouw (de ‘stenen’) heeft dit grote gevolgen. De doorstroming neemt af en wachttijden worden langer. Die nieuwe ontwikkelingen roepen ook direct de vraag op of de huidige woningvoorraad wel toegankelijk en geschikt genoeg is om dat langer zelfstandig wonen mogelijk te maken. Voor SSW ligt er een opgave om te onderzoeken in hoeverre het portefeuillebeleid (woningvoorraad, nieuwbouw, doorstroombeleid, nieuwe woonconcepten) hierop moet worden aangepast. De transitie van de zorg raakt de mensen direct. Natuurlijk, veel ouderen willen langer zelfstandig blijven wonen, willen de regie over hun eigen leven en willen volop en volwaardig meedoen aan de samenleving. Dat is een belangrijke kwaliteit van het bestaan. Maar niet iedereen is hier echter toe in staat. Bij mensen in een kwetsbare positie is die regie soms gewoon weg. Dan gaat het schuren als deze mensen een boodschap meekrijgen dat ze een groter beroep moeten doen op de eigen sociale omgeving, terwijl er eigenlijk nauwelijks een netwerk aanwezig is. Als hier onvoldoende oog voor is (bijvoorbeeld een niet goed werkend signaleringssysteem), dan liggen verwaarlozing, sociale uitsluiting, overlast, gevaarlijk gedrag voor zichzelf en anderen op de loer. Dit is niet acceptabel. Om volwaardige participatie en ondersteuning bij het langer zelfstandig wonen mogelijk te maken is het van groot belang om de samenwerking in de keten wonen, zorg en welzijn te verstevigen.
.................. 21
Ook in het sociale domein vervult SSW daarom een belangrijke rol. Niet door zorgvragen zelf op te lossen, maar door de signaleringsfunctie goed in te zetten. Bijvoorbeeld door deel te nemen aan de sociale wijkteams. (Zie Venster 3 / Aanbeveling 2). Stenen en Mensen komen hier dus nadrukkelijk bij elkaar. Daar ligt voor SSW een belangrijke verantwoordelijkheid en uitdaging.
den bij het beleid van SSW. Bijvoorbeeld in de rol van coproducent om invloed op het beleid te kunnen uitoefenen.
4.6 Methoden / Werkwijze en Fasering vanhet onderzoek
FASERING ACTIVITEIT
4.4
Doel
De doelstellingen van het onderzoek staan beschreven in hoofdstuk 1. Nogmaals kort samengevat: Enerzijds het onderzoeken en beschrijven van het effect van de transitie van de zorg op het langer zelfstandig wonen van ouderen. Anderzijds reflecteren op de rol van SSW en de samenwerkingspartners hierin. Met de uitkomsten van het onderzoek wil ik een concrete bijdrage leveren aan het verbinden van organisaties rond het ideaal van de ‘ongedeelde’ klant. Dit door middel van: • Het proactief reageren op demografie en hervormingen. • Het aanbrengen van meer onderlinge samenhang. • Een betere kennisdeling. • Het verknopen van onderlinge dienstverlening. • Het ontwikkelen van organisatiekracht tot duurzame samenwerking.
4.5
Relatie met overige beleidsmatige kaders
Naast wetgeving die specifiek gericht is op hervorming en decentralisatie van de zorg wordt in het onderzoek rekening gehouden met, en aandacht besteed aan, een aantal overige beleidsmatige kaders. Deze kaders bepalen immers in sterke mate de mogelijkheden van samenwerking en (praktische) oplossingen. Achtereenvolgens komen aan de orde: de nieuwe Woningwet, de relevante wonen, zorg en welzijnsonderdelen uit de Toekomstvisie van SSW en het hierop aansluitende ‘Transitieplan’. Kaders zijn ook de gemeentelijke Woonvisie en de gemeenschappelijke prestatieafspraken tussen gemeente De Bilt en SSW en de nieuwe Regionale Huisvestingsverordening.
.................. 22
In het onderzoek is eveneens gebruik gemaakt van de uitkomsten en aanbevelingen die zijn opgenomen in het laatste Visitatierapport (december 2014).8 Daarbij gaat het met name om de wens van belangenhouders om eerder betrokken te wor-
8: Raeflex: Visitatierapport Woonstichting SSW 2010 - 2013
Fase 1 Fase 2
Fase 3
Fase 4 Fase 5
Fase 6
Fase 7 Fase 8
Oriëntatie op de onderzoeksopdracht Voeren van individuele vraaggesprekken met de belangenhouders / sleutelpersonen van SSW. Doel: ophalen van input uit de verschillende domeinen. Uitwerken van de rode draad van het onderzoek, opstellen van een concept hoofdstukindeling en een beschrijving van de te behandelen thema’s en onderwerpen. Uitvoeren van een literatuurstudie / literatuuranalyse (deskresearch). Uitvoeren van een representatieve enquête onder 2800 hoofdhuurders van SSW van 50 jaar en ouder. Doel: inventariseren van wensen en behoeften ten aanzien van woningaanpassingen, nieuwbouw en diensten. Uitschrijven van de bevindingen uit de literatuurstudie en op basis hiervan het opstellen van beleidsaanbevelingen. De uitkomsten van de enquête onder de huurders van SSW worden gebruikt voor een nadere onderbouwing van de op te stellen beleidsaanbevelingen. Aanbieden van het onderzoeksrapport aan de opdrachtgever. Officiële externe aanbieding onderzoeksrapport.
.................. 23
.................. 24
5
LANDELIJKE ONTWIKKELINGEN IN BEELD
5.1
Demografie, Vergrijzing en Prognose
De komende jaren zal de vergrijzing van Nederland versneld doorzetten. Niet alleen komen er meer ouderen9 bij, maar die ouderen worden ook steeds ouder. Wikipedia10 omschrijft vergrijzing als een aspect van een verandering in de bevolkingssamenstelling. De term wordt gebruikt om aan te geven dat het aandeel van ouderen van 65 jaar en ouder in de bevolking stijgt. Daardoor wordt ook een stijging van de gemiddelde leeftijd veroorzaakt. Vergrijzing is zichtbaar in een vorm van een bevolkingspiramide. Historisch gezien gaat een periode van vergrijzing gepaard met bevolkingsdaling.11
king, tegen 16% in 2012). Het merendeel van de vergrijsde bevolking zal bestaan uit vrouwen. Zo was in 2012 65% van de 80 plus vrouw, aldus het Nationaal Kompas Volksgezondheid.13 De vergrijzing is een structureel gegeven en bereikt zoals aangegeven zijn hoogtepunt rond 2040. Daarna neemt de druk af omdat de naoorlogse babyboomgeneratie (generatie geboren rond 1950) dan overleden zal zijn. Tabel: Prognoseverdeling leeftijdsgroepen in % van de bevolking14
Grafiek: Bevolkingspiramide 2014 / Leeftijdsopbouw bevolking12
Ook hier kan worden geconstateerd, dat het aandeel 65 plus in de prognoseperiode sterk toeneemt. De ontgroening15 zet ook door, maar dan in mindere mate. Het cohort 20 tot 65 jaar neemt daarentegen sterk af.
5.2
Dubbele vergrijzing
Het Bureau voor Toegepaste Sociale Gerontologie16 verstaat onder dubbele vergrijzing dat het aandeel 80 plussers onder de ouderen (65 plussers) sterk gaat groeien. Op 1 januari 2012 waren er 686.000 mensen van 80 jaar en ouder, wat neerkomt op 4% van de bevolking.
Het Nationaal Kompas Volksgezondheid heeft uitgerekend, dat vanaf 2013 het aantal ouderen in Nederland versneld is toegenomen. In 2009 woonden in Nederland 2.5 miljoen 65 plussers (15% van de bevolking). In 2012 lag dit aantal rond de 2.7 miljoen en in 2040 is het op de top en zijn er naar verwachting 4.7 miljoen 65 plussers in Nederland (26% van de bevol9: Een algemeen gangbare definitie voor ouderen is: mensen in de leeftijdscategorie van 65 jaar en ouder. 10: Wikipedia, Vergrijzing, februari 2015 11: Wikipedia, Vergrijzing, februari 2015 12: CBS, Bevolkingspiramide / Extra / Statline tabel bevolking, website
Genoemd Bureau heeft dit ook cijfermatig in beeld gebracht. In de navolgende tabel en grafiek is te zien dat door de vergrijzing het aantal 65 plussers naar verwachting groeit van 2,7 miljoen in 2012 naar een hoogtepunt van 4,6 miljoen in 2041. Dat
13: Nationaal Kompas Volksgezondheid, Vergrijzing, februari 2015. 14: CBS, Bevolkingsprognose 2010 – 2060: Sterkere vergrijzing, langere levensduur, Den Haag 2010. 15: Ontgroening is de afname van het aandeel jongeren in de bevolking als gevolg van een afname van het geboortecijfer. 16: Bureau voor Toegepaste Sociale Gerontologie, Vergrijzing, website januari 2015
.................. 25
is een toename van 31%. Het aantal 80 - 90 jarigen groeit naar verwachting in dezelfde periode echter met 104% en het aantal 90 plussers zelfs met 170%. In 2050 zijn vier op de tien 65-plussers ouder dan 80 jaar.
2020 2030 2040 2050
65 plussers 3 400 411 4 197 049 4 625 271 4 457 429
70-80 jaar 1 573 687 1 819 676 2 040 716 1 750 871
80-90 jaar 693 276 1 044 851 1 227 265 1 418 217
90 + 140 368 191 464 311 757 379 195
Tabel: Groeiontwikkeling diverse ouderencategorieën Bron CBS Het feit dat ouderen zo oud worden is niet uniek voor onze tijd. Al in 1950 waren er ongeveer 30 honderdplussers in Nederland. Dit aantal is sinds de jaren 70 sterk aan het stijgen. In 2001 waren er in Nederland bijna 1.100 honderd-plussers, en op 1 januari 2013 ongeveer 1.940. 87% daarvan is vrouw. De totale groep ouderen zal volgens de huishoudensprognoses van het CBS in de toekomst vaker alleen wonen dan momenteel het geval is. Statistieken zijn natuurlijk slechts prognoses en geen definitieve toekomst of exacte waarheid. De trend die wordt aangegeven is wel duidelijk: Nederland krijgt in de toekomst te maken met een groeiend aantal ouderen. Grafiek:
5.3 Oorzaken en maatschappelijke gevolgen van de vergrijzing Voor het fenomeen van de vergrijzing zijn volgens Wikipedia18 de volgende factoren aan te wijzen: 1. De geboortegolf van vlak na de Tweede Wereldoorlog. De babyboomgeneratie van 1946 - 1970 begint sinds 2011 de leeftijd van 65 jaar te passeren. 2. Daling van het geboortecijfer in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw hetgeen tot andere verhoudingen leidt tussen jongeren en ouderen (ontgroening). 3. Stijging van de levensverwachting door verbetering in de volksgezondheid, geneeskunde en voeding. De gemiddelde levensduur van zowel mannen als vrouwen is daardoor toegenomen. Door de vergrijzing (in combinatie met krimp van de werkende generatie) manifesteren zich drie grote beleidsvraagstukken: 1. De manier waarop de lasten van de vergrijzing verdeeld worden tussen generaties en binnen generaties onderling. (o.a. pensioenen, belastingen en premies). 2. De uitbouw van een betaalbare en hoogstaande zorgvoorziening die voor iedereen toegankelijk is. 3. Het optimaliseren van de deelname van ouderen aan het economische, sociale, politieke en culturele leven zodat kennis, ervaring en vaardigheden van ouderen nuttig ingezet kunnen worden.
5.4 De financiële (on)houdbaarheid van het zorgsysteem In de paragraaf over de vergrijzing en demografische ontwikkelingen is geconstateerd dat vergrijzing een structureel fenomeen is. In 2040 telt Nederland (volgens de voorspellingen) 4.6 miljoen inwoners van 65 jaar en ouder. Daarnaast is er sprake van een dubbele vergrijzing. De komende jaren neemt deze groep in omvang toe en dat heeft gevolgen voor de zorgvraag, de financiering hiervan en de behoefte aan voorzieningen voor ouderen.
.................. 26
Aantal 65 plus en 80 plus 1950 – 2012 Prognose aantal 65 plus en 80 plus 2013 - 206017 Bron: CBS
Tot 1 januari 2015 was iedere Nederlander op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) verzekerd tegen de kosten van onverzekerbare medische risico’s en langdurige zorg.
17: CBS, Bevolkingsstatistiek, website
18: Wikipedia, Vergrijzing, februari 2015
Tabel: Uitgaven AWBZ naar soort zorg20 De AWBZ gaf bijvoorbeeld recht op verpleging en verzorging in een verpleeghuis, verzorgingshuis, of instellingen voor verstandelijk / lichamelijk gehandicapten. Maar ook algemene thuiszorg zoals verpleging, persoonlijke verzorging, begeleiding in verband met ziekte, herstel, invaliditeit en ouderdom. Om voor genoemde voorzieningen in aanmerking te was het noodzakelijk om geïndiceerd te zijn. De indicatie werd vervolgens vertaald in zorgzwaartepakket. Dat zorgzwaartepakket was afgestemd op de zorgbehoefte van de cliënt. Onderstaande grafiek en tabel geven aan, dat de uitgaven aan langdurige zorg in het kader van de AWBZ de afgelopen jaren steeds toenamen, terwijl de inkomsten (o.a. premies, eigen bijdragen) achter bleven. In 2011 kwam het tekort uit op 3.3 miljard euro. Dat was inmiddels het derde jaar op een rij dat het tekort meer dan 3 miljard euro bedroeg. De afgelopen tien jaar zijn de uitgaven aan langdurige zorg in het kader van de AWBZ met 38% gestegen van 18 miljard euro in 2002 tot 25 miljard euro in 2011. Alleen in 2008 was er sprake van een lichte daling van de uitgaven. Dit kwam onder meer doordat in 2007 de huishoudelijke verzorging uit de AWBZ werd gehaald. Deze werd ondergebracht in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) waarvan de uitvoering bij de gemeenten terecht kwam.
Grafiek: Inkomsten en uitgaven AWBZ 2002 - 201119
De afgelopen decennia is de kwaliteit van de (langdurige) zorg en ondersteuning in Nederland op een hoog niveau gekomen. Ruim 800.000 ouderen en mensen met een lichamelijke, verstandelijke, zintuigelijke of psychiatrische beperken maken gebruik van langdurige zorg op grond van de AWBZ. Het is niet verwonderlijk, dat het hoge kwaliteitsniveau van de zorg door velen wordt gekoesterd. Extrapolatie laat echter zien dat de kosten van de AWBZ vanwege de structurele vergrijzing bij ongewijzigd beleid explosief zouden stijgen. Zoals zo vaak het geval is keert de wal uiteindelijk het schip en werd de noodzaak tot hervorming van het zorgstelsel breed maatschappelijk gedeeld. Niet alleen door de politiek, maar ook door het maatschappelijk middenveld zoals cliënten- en patiëntenorganisaties. Nagenoeg iedereen was ervan overtuigd dat de toekomstige inrichting van het stelsel naast kwaliteit óók financieel houdbaar zou moeten zijn. Beheersing kon alleen door een rem te zetten op de zorguitgaven. Een grote omslag volgde per 1 januari 2015. Op die datum werd de AWBZ in zijn huidige vorm afgeschaft. Hiervoor in de plaats kwamen de Wet Langdurige Zorg en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Grote delen uit de AWBZ (ondersteuning en zorg) werden met een bezuinigingstaakstelling overgeheveld naar de gemeenten.
.................. 27 19: Afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek, Tekorten AWBZ, Webmagazine september 2012.
20: Afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek, Tekorten AWBZ, Webmagazine september 2012.
5.5 Achtergronden Hervormingsagenda en Decentralisatie Vanaf 1 januari 2015 werden de gemeenten geconfronteerd met veel veranderingen. Zij kregen de algemene verantwoordelijkheid voor de Jeugdzorg, de Arbeidsparticipatiewet en uitvoering van een groot deel van de AWBZ te weten de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Al deze beleidsvelden zijn vanaf dat moment gedecentraliseerd naar de gemeenten. In het kader van dit onderzoek beperken we ons tot de decentralisatie van de zorg. De beleidsnotitie “Hervormingen van de langdurige ondersteuning en zorg” van de Rijksoverheid geeft een helder overzicht van de noodzaak tot hervorming van het stelsel van langdurige zorg.21 Het document geeft ook een duidelijk inzicht in motieven van het kabinet om het stelsel van (langdurige) zorg te herzien. Het ‘denkraam’ van het kabinet bestaat uit drie onderdelen en wordt in onderstaande paragrafen kort samen gevat.
5.5.1 zorg
Betere kwaliteit van ondersteuning en
Het de-institutionaliseren van de zorg staat hierbij voorop. Mensen worden in staat gesteld om met ondersteuning en zorg zo lang mogelijk in de eigen omgeving te wonen. Alleen cliënten met een indicatie voor een hoog zorgzwaartepakket kunnen nog terecht in een verpleeghuis. De intentie is om de kwaliteit voor de meest kwetsbare mensen in de toekomst te kunnen blijven garanderen.
.................. 28
Het welbevinden van mensen moet meer centraal komen te staan, zowel thuis als in de instellingen.
5.5.2 Meer voor elkaar zorgen In Nederland wordt door 2.6 miljoen mantelzorgers langdurig en intensief hulp verleend aan naasten. Deze hulp en betrokkenheid bij kwetsbare mensen is een groot goed. Uit onderzoek blijkt, dat ongeveer 30% van de 65 plussers zich eenzaam voelt. Bij degenen ouder dan 85 jaar bedraagt dit 50%.23 Personen met een hogere leeftijd en alleenstaanden voelen zich vaker eenzaam. De trends van (dubbele) vergrijzing en de toename van het aantal alleenstaanden ouderen voorspellen dat het absolute aantal eenzame ouderen zal toenemen. Ook daarom zijn mantelzorgers en vrijwilligers in een meer betrokken samenleving onmisbaar. Op die manier kan het vraagstuk van eenzaamheid eerst in eigen kring worden opgelost. Mocht dat niet toereikend zijn dan kan een beroep worden gedaan op de ondersteuning die gemeenten kunnen bieden. De nadruk komt dus te liggen op meer informele ondersteuning en zorg (mantelzorg, vrijwilligers) en minder op formeledure professionele ondersteuning en zorg. Eigen regie en het terugvallen op het eigen sociale netwerk worden sterk gestimuleerd. Het kabinet gaat ervan uit dat de rol van de overheid slechts groter wordt naarmate mensen meer zorg nodig hebben, minder inkomen hebben en hun sociale netwerk minder op kan vangen. Aan deze visie zitten (zoals we later zullen zien) ook de nodige haken en ogen (bijvoorbeeld overbelasting van mantelzorgers en vrijwilligers).
Het kabinet denkt dat er nog veel winst is te behalen in de verbetering van de kwaliteit van de langdurige zorg. Relatief lichte zorgvragen worden nu nog te vaak behandeld vanuit een medisch perspectief met minder aandacht voor problemen achter of naast de zorgvraag (bijvoorbeeld eenzaamheid of schuldenproblematiek).
5.5.3 Financiële houdbaarheid van de (langduwrige) zorg
Het blijkt dat ondersteuning en zorg en daarmee het dagelijks leven té vaak onnodig worden overgenomen door professionals.22 Natuurlijk met goede bedoelingen. Maar door de toenemende medicalisering worden mensen te afhankelijk van de zorg gemaakt.
Al een aantal jaren wordt geconstateerd dat bij de huidige uitgavengroei het stelsel van langdurige zorg financieel onhoudbaar is. Hervormingen zijn dan ook onvermijdelijk gebleken. De AWBZ heeft de afgelopen decennia een sterke groei van de uitgaven gekend. Van € 275 miljoen bij aanvang naar € 25.1 miljard in 2011; een jaarlijkse groei van maar liefst 8.6%.
21: Rijksoverheid, Hervormingen van de langdurige ondersteuning en zorg, Gezamenlijke website ministeries, april 2013. 22: Idem.
De hervormingen zijn bedoeld om te komen tot een structurele verlaging van de uitgaven; het stopzetten van het groeipad. 23: Idem.
Het kabinet heeft een ‘oplossing’24 gevonden in het decentraliseren van de zorg naar gemeenten. Dit is gepaard gegaan met een gelijktijdige korting op de budgetten. Naast hervormingen in de (langdurige) zorg zijn er ook nog andere manieren om de kosten te drukken. Zo zijn er nog aanzienlijke besparingen mogelijk als het gaat om efficiënter medicijngebruik en verbandmiddelen (veel wordt weggegooid), de tarievenstructuur van medisch specialisten, het fenomeen van over diagnostisering en overbehandeling en het misbruik van voorzieningen, gebrek aan controle (persoons gebonden budgetten). Helaas blijven die zaken vaak onderbelicht.
24: Een oplossing die overigens in een aantal situaties heeft geleid tot een verschuiving van het probleem van het rijk naar gemeenten. Bijvoorbeeld een korting van 40% op het budget voor huishoudelijk hulp heeft voor veel problemen op lokaal niveau gezorgd.
.................. 29
.................. 30
6
DE SPELERS IN DECENTRALISATIELAND: KENMERKEN, ROLLEN EN TAKEN
6.1
Rijksoverheid
De overheid heeft een publieke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit, betaalbaarheid en continuïteit van de zorg. Dit krijgt vorm in allerlei wetgeving zoals de toenmalige AWBZ, en in nieuwe wetgeving zoals de Wet Langdurige Zorg, de Zorgverzekeringswet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Een explosieve groei van de AWBZ uitgaven maakte het noodzakelijk om het zorgstelsel te hervormen. Tegelijkertijd was de opgave om het stelsel beter aan te laten sluiten bij de ontwikkelingen en eisen van de moderne tijd. In de eerder aangehaalde beleidsnotitie van de Rijksoverheid “Hervormingen van de langdurige ondersteuning en zorg”25 zijn de uitgangspunten van de kabinetsvisie als volgt verwoord en onderbouwd: 1. Uitgegaan wordt van wat mensen (nog) wel kunnen in plaats van wat zijn niet kunnen. Kwaliteit van leven (welbevinden) staat voorop. Meer eigen verantwoordelijkheid, meer gelijke deelname en meer eigen regie van de burgers. 2. Als ondersteuning nodig is, wordt allereerst gekeken naar het eigen, sociale netwerk en de financiële mogelijkheden van betrokkenen en wordt de hulp dichtbij georganiseerd. Ondersteuning en zorg zijn gericht op zelfredzaamheid van mensen en het versterken van hun zelfstandigheid. 3. Voor wie (ook met steun van de omgeving) niet (meer) zelfredzaam kan zijn, is er altijd (op participatie gerichte) ondersteuning en / of passende zorg. 4. De meest kwetsbare mensen (die niet meer in een thuisomgeving kunnen blijven wonen) krijgen recht op passende zorg in een beschermende, intramurale omgeving. Zelfredzaamheid is het sleutelbegrip. Iemand is zelfredzaam als die persoon de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zelf kan doen en een gestructureerd huishouden kan voeren (o.a. eten / drinken, in en uit bed komen, bewegen, lopen, medicijnen innemen, ontspanning, hygiëne, sociaal contact).
25: Rijksoverheid, gezamenlijke website ministeries, april 2013
De drie decentralisaties in het sociale domein (jeugdzorg, participatiewet, en zorg) zijn de grootste ontwikkeling in het binnenlands bestuur in de laatste decennia. Gerelateerd aan de zorg heeft de overheid daarom een grote verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de continuïteit en kwaliteit van die zorg. De verantwoordelijkheid komt tot uitdrukking in een meerjarig transitieprogramma. De overheid voert met alle betrokken partijen overleg om de mogelijkheden van het langer zelfstandig thuis blijven wonen te vergroten. De hele transitiefase wordt intensief gemonitord. Er wordt onderzoek gedaan naar de effecten binnen de langdurige zorg voor ouderen en mensen met beperkingen op de woningmarkt, het maatschappelijk middenveld en de marktpartijen.26 Ook de effecten van het langer zelfstandig thuis wonen voor mensen met een licht zorgzwaartepakket worden onderzocht. In het kader van de Transitieagenda Langer Zelfstandig Wonen heeft de Minister in juli 2014 een Aanjaagteam in het leven geroepen. Doel hiervan is het stimuleren van de samenwerking tussen partijen en het maken van afspraken over bijvoorbeeld woningaanpassingen, herstructurering van (leegstand) zorgvastgoed, nieuwe woonvormen, en voorzieningen in de woonomgeving.27 In een gezamenlijke brief van de Minister van Wonen en de Staatssecretaris van Volksgezondheid aan de Tweede Kamer (juli 2015) wordt gesteld dat wonen met zorg en ouderenhuisvesting al tot één van de vier belangrijkste thema’s in de volkshuisvesting voor de komende jaren behoort. De Regering is positief over de vele initiatieven waaronder die van woningcorporaties.28
6.2
Gemeenten
Het huis van de AWBZ is fundamenteel verbouwd. Voorzieningen uit de ‘maatschappelijke cirkel’ en voorzieningen uit de ‘medische cirkel’ zijn daarbij uit elkaar gehaald. Onderdelen uit de AWBZ die overwegend gericht waren op ondersteuning en participatie van (kwetsbare) burgers zijn daarom per 1 januari 2015 ondergebracht in de WMO nieuwe stijl. In de visie van het kabinet op de (langdurige) zorg leidt dit tot een grotere verantwoordelijkheid van gemeenten binnen het sociale domein. 26: Brief Minister aan Tweede Kamer inzake Beeld ontwikkeling, ondersteuning en monitoring decentralisaties, oktober 2013 27: Brief Minister aan Tweede Kamer inzake Transitieagenda Langer zelfstandig wonen, juni 2014. 28: Brief Minister en Staatssecretaris aan Tweede Kamer inzake Integrale visie op de woningmarkt, juli 2015.
.................. 31
Dit was overigens niet geheel nieuw. Gemeenten waren hier al wel verantwoordelijk voor. In de eerdere WMO uit 2007 was al een ontwikkeling in gang gezet om eerst de eigen mogelijkheden en die van de sociale omgeving na te gaan voordat een beroep gedaan kon worden op publiek gefinancierde ondersteuning. Dit uitgangspunt is in de vernieuwde WMO explicieter vastgelegd. Andere onderdelen uit de AWBZ die gericht waren op behandeling en verpleging (meest kwetsbare groepen) zijn ondergebracht in de nieuwe Wet Langdurige Zorg. Voor de gemeenten vormen de decentralisatieopgaven een zeer grote uitdaging. Naast de herinrichting van allerlei primaire processen binnen de gemeentelijke organisatie hebben de decentralisaties ook grote budgettaire gevolgen. Met de decentralisatie heeft het rijk namelijk een forse bezuinigingsopgave bij de gemeenten neergelegd. Sommige bezuinigingen kunnen wel tot 40% oplopen (zoals bij de huishoudelijke hulp). Het is dan ook niet verwonderlijk dat voorafgaand aan de invoering grote zorgen werden uitgesproken of de overheveling van taken wel uitvoerbaar zou zijn. Maar ook wat de financiële gevolgen zouden zijn voor de cliënten die (langdurig) afhankelijk zijn van zorg en ondersteuning. Vanaf 1 januari 2015 is er dus voor gemeenten door de invoering van de WMO een grotere rol op het gebied van wonen, zorg en welzijn. En met de inwerkingtreding van de nieuwe Woningwet per 1 juli 2015 is via prestatieafspraken met woningcorporaties de rol van de gemeente op het volkshuisvestingsbeleid versterkt. Gemeenten hebben daarmee een steviger rol gekregen op het terrein van het langer zelfstandig wonen zoals het zorg dragen voor voldoende geschikte woningen, het realiseren van voldoende woningaanpassingen en het stimuleren van eigenaar-bewoners. Veel ontwikkelingen moeten zich nog uitkristalliseren en zijn onzeker. De enige zekerheid is, dat de opgaven met minder financiële middelen moet worden uitgevoerd.
6.3
.................. 32
bewoners meer bij, simpelweg omdat de indicatie voor veel bewoners met een lichte zorgbehoefte is komen te vervallen. Volgens opgave van Zorgkaart Nederland29 zijn er 2199 verpleeghuizen en verzorgingshuizen in Nederland. Uit onderzoek van Bureau Berenschot (een management adviesbureau actief op het gebied van besturing, beleid, strategie, mens en organisatie) blijkt, dat tussen nu en 2020 800 van de bijna 2200 verpleeg- en verzorgingshuislocaties in Nederland moeten sluiten. De capaciteit van met name verzorgingshuizen neemt fors af doordat ouderen die de lichtste vormen van zorg nodig hebben (voorlopig de zorgzwaartepakketten 1 t/m 3) niet meer terecht kunnen in een dergelijke voorziening. Dat is het rechtstreekse gevolg van het kabinetsbeleid om ouderen steeds langer thuis te laten wonen. Daarbij gaat het wel om nieuwe gevallen. Wie nu al in een verzorgingshuis of verpleeghuis woont, kan daar gewoon blijven. In diverse onderzoeken spreken deskundigen de verwachting uit, dat een té snelle afbouw van de overcapaciteit over 15 tot 20 jaar zal resulteren in een ondercapaciteit.30 Het aantal tachtig-plussers dat zeer intensieve zorg nodig zal hebben zal tegen die tijd zo zijn gestegen dat er te weinig plaatsen zijn in verpleeghuizen. De dubbele vergrijzing van de bevolking vormt namelijk een belangrijke factor waardoor de vraag naar verpleeghuis- en verzorgingshuisplaatsen op termijn weer wordt opgestuwd.31 Voor de korte termijn is er echter wel degelijk sprake van overcapaciteit. Het langer zelfstandig thuis blijven wonen van mensen betekent dat instellingen te maken krijgen met leegstand en huurderving. De invoering van een nieuw bekostigingssysteem heeft grote gevolgen voor de exploitatie van intramuraal vastgoed. Dit nieuwe systeem staat bekend onder de naam Normatieve Huisvestingscomponent (NHC). De NHC is opgebouwd uit de kosten (kapitaallasten) die instellingen kwijt zijn aan bouwen, grond, onderhoud, investeringen in gemeenschappelijke ruimtes, brandveiligheid, toegankelijk-
Zorginstellingen / Zorgaanbieders
Decentralisatie en gelijktijdige hervorming van de zorg betekenen voor intramurale zorgaanbieders (zoals verzorgingshuizen) dat geleidelijk minder cliënten een beroep kunnen doen op de bestaande intramurale zorg. Er komen minder nieuwe
29: Zorgkaart Nederland / Patiënten Federatie, Overzicht verpleeg- en verzorgingshuizen, website 2015. 30: Onderzoek U-10 gemeenten en Bestuur Regio Utrecht, Voorraad en vraag zorgplaatsen en opvangplaatsen in de U-10 regio, september 2013. 31: In hoofdstuk 9 wordt nader aandacht besteed aan vraag, aanbod / capaciteit in de Regio Utrecht.
heid en zorginfrastructuur. Maar ook leegstand van woonruimte maakt hier onderdeel van uit. Al deze kapitaallasten (en dus ook de leegstand) werden voorheen volledig door de overheid vergoed op basis van nacalculatie. Dat gaf weinig risico. Met de invoering van het nieuwe systeem is dat echter niet meer het geval. De NHC is nu namelijk gekoppeld aan het aantal cliënten dat een zorginstelling daadwerkelijk heeft. Een zorginstelling heeft dus lagere inkomsten bij leegstand omdat leegstand niet langer wordt vergoed. Er is een overgangsregime, maar vanaf 2018 dragen zorginstellingen zelf het volledige risico voor leegstand.32 Het scheiden van wonen en zorg en de beperkte toegang tot het verzorgingshuis hebben tot gevolg dat instellingen een heroriëntatie moeten maken op hun bedrijfs- en verdienmodel. Dat betekent nogal wat voor de inzet van hun vastgoed, de dienstverlening maar ook over de inzet van hun personeel. In diverse onderzoeksrapporten worden zorginstellingen dringend geadviseerd om op zoek te gaan naar creatieve oplossingen en andere verdienmodellen.33 Dat gebeurt in toenemende mate. Een beknopt overzicht van creatieve oplossingen: Zo zijn zorginstellingen zich bijvoorbeeld gaan richten op het leveren van zorg aan de zwaardere doelgroepen. Hiervoor worden nog wel indicaties (en geld) afgegeven. Ter voorkoming van verdere leegstand worden ook initiatieven ondernomen om de zorgappartementen regulier te verhuren. Wonen en zorg zijn dan gescheiden. Sommige bewoners (zonder indicatie) vinden het prettig en veilig om in een verzorgingshuis te wonen in plaats van in de eigen woning en woonomgeving. Voor zorg en veiligheid kan een beroep op de instelling worden gedaan. Alles bij de hand geeft zekerheid. Deze oplossing is eigenlijk een bijzondere vorm van ‘zorg thuis’: extramurale zorg binnen een intramurale setting.
32: In hoofdstuk 13 wordt hier nader op terug gekomen. 33: Verwezen wordt onder meer naar: • Brief van de Minister en Staatssecretaris aan de Tweede Kamer inzake Integrale visie op de woningmarkt, juli 2015 • Rijksoverheid, Hervormingen van de langdurige ondersteuning en zorg, gezamenlijke website 11 ministeries, april 2013.
‘Gespikkelde’ verbouw kan eveneens een oplossing zijn om leegstaande verzorgingshuiscapaciteit op te heffen. Een gedeelte van het zorgvastgoed is bestemd voor intramurale zorg en een gedeelte voor zelfstandige verhuur. Hiermee ontstaat flexibiliteit: eenheden kunnen zowel gefinancierd worden vanuit de Wet Langdurige Zorg, maar kunnen ook zelfstandig worden verhuurd. Andere voorbeelden van creatieve oplossingen en verdienmodellen zijn te vinden in hoofdstuk 13. Bij het regulier verhuren bestaat het risico, dat zorginstellingen zich uit de markt prijzen als ze een huurprijs willen berekenen die even hoog is als de kapitaallastenvergoeding (waarin ook de kosten van de gemeenschappelijke voorzieningen zijn inbegrepen). Een van de maatregelen om tot een lagere huurprijs te komen is het afboeken van de boekwaarde van de gebouwen. Maar dat kost in de regel veel geld. Maar dat geldt voor leegstand ook. Herbestemming van het vastgoed is een andere mogelijkheid om in te spelen op de afname van intramurale zorg. Er zijn ook woningcorporaties met zorgvastgoed. In de nieuwe Woningwet bestaat voor hen de mogelijkheid tot herbestemming. 25% van het vloeroppervlakte mag worden gebruikt voor niet-daeb-activiteiten.34 Ruimtes mogen dan commercieel worden verhuurd om investeringen en exploitatie binnen de perken te houden (o.a. restaurant, winkels, kapsalon). Het onderscheid tussen verpleeg- en verzorgingshuizen vervaagt steeds meer. In verzorgingshuizen worden steeds zwaardere cliënten geholpen. De verwachting is dat het aandeel mensen met een hoog ZZP de komende jaren gaat groeien met een tempo dat gelijke tred houdt met demografische factoren. Stijging van het aantal cliënten binnen een instelling met een hoger ZZP compenseert het effect van de daling van het aantal cliënten met een licht ZZP.
6.4
Woningcorporaties
Volgens het Centraal Fonds Volkshuisvesting zijn er in 2014 in Nederland 371 corporaties. Het gezamenlijk corporatiebezit bedraagt 2.364.210 woningen.35
34: De nieuwe Woningwet maakt een strikt onderscheid tussen sociale exploitatie van woonruimte (DAEB) en commerciële exploitatie (Niet-DAEB). 35: Centraal Fonds Volkshuisvesting / Inspectie Leefomgeving en Transport, De corporatiesector in cijfers, website 2015
.................. 33
Aedes Vereniging van Woningcorporaties constateert, dat corporaties een essentiële functie vervullen in de Nederlandse samenleving.36 Corporaties voorzien in goede en betaalbare woningen, bestemd voor mensen met een laag inkomen. Daarnaast werken corporaties ook voor bijzondere doelgroepen als ouderen, studenten, statushouders, mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking, mensen met psychische stoornissen, arbeidsmigranten en zwerfjongeren. En voor mensen die tijdelijk in de knel komen en snel een (andere) woning nodig hebben (bijvoorbeeld door een echtscheiding of een crisis in het gezin). Goed wonen is een eerste levensbehoefte. Een woning is ook een voorwaarde om deel te kunnen nemen aan de samenleving. Een huis is meer dan alleen een dak boven je hoofd: het is een thuis, een plek waar mensen zich prettig en veilig voelen. Als samenleving hebben we er een groot belang bij dat de woningen er goed bijstaan en dat er voldoende sociale woningen zijn. Naast bouwen, verhuren en beheren van betaalbare woningen hebben corporaties ook oog voor de leefbaarheid en ondersteunen ze de initiatieven van bewoners om hun wijken en buurten prettig en leefbaar te houden. In die zin zijn corporaties te beschouwen als een stabiele factor op wijk- en buurtniveau en in de Nederlandse samenleving. Corporaties hebben gedurende vele decennia hun verantwoordelijkheid genomen voor het goed huisvesten van ouderen. Dit heeft geresulteerd in bijvoorbeeld de bouw van seniorenwoningen, het aanpassen van woningen via de Wet Voorzieningen Gehandicapten, het invoeren van nul treden woningen en het renoveren in de gestapelde bouw (wonen zonder drempels). Tot 1 juli 2015 waren deze activiteiten zelfs opgenomen in de prestatievelden van de corporaties zoals verwoord in het Besluit Beheer Sociale Huurwoningen. Het BBSH was een algemene maatregel van bestuur aangestuurd door de Woningwet en bevatte regels waaraan corporaties zich moesten houden.
.................. 34
Het BBSH vormde de leidraad voor het werk van de corporaties. Die werkzaamheden lagen op het terrein van de volkshuisvesting en waren onderverdeeld in zes prestatievelden: 36: Aedes Vereniging van Woningcorporaties, Dossiers en thema’s wonen, zorg en welzijn, website 2015
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Kwaliteit van de woningen. Verhuur van woningen. Betrekken van bewoners bij beleid en beheer. Financiële continuïteit. Leefbaarheid. Wonen en Zorg.
Met ingang van 1 juli 2015 is de nieuwe Woningwet en de daarbij behorende algemene maatregelen van bestuur van toepassing. Het BBSH bestaat vanaf die datum niet meer. De nieuwe Woningwet beperkt het werkdomein van de corporaties tot de kerntaken: bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen. Verder wordt een strikte scheiding aangebracht tussen sociaal bezit (Daeb) en commercieel bezit (niet-Daeb). Woningcorporaties blijven veel ruimte houden om langer zelfstandig wonen mogelijk te maken. Voor specifiek omschreven zorg gerelateerd maatschappelijk vastgoed en bepaalde diensten voor leefbaarheid gelden weinig beperkingen. De nieuwe Woningwet geeft een overzicht welke activiteiten corporaties wel, niet of gedeeltelijk mogen uitvoeren met betrekking tot wonen, zorg en welzijn. Achtereenvolgens: 1. Stimuleren woon maatschappelijk werk, en achter-devoordeuraanpak. 2. Ondersteunen van initiatieven van huurders (b.v. woon of zorg coöperatie). 3. Het bouwen van maatschappelijk vastgoed wordt beperkt. Er is een limitatieve lijst van toegestane activiteiten zoals: opvangcentra, zorgsteunpunten die inpandig in een woonzorggebouw zijn gevestigd, ruimte voor dagbesteding van gehandicapten en ouderen inclusief enige zorginfrastructuur die inpandig in een woonzorggebouw zijn gelegen, ruimten voor op de buurt of wijk gericht maatschappelijk werk of welzijnswerk. 4. Maatschappelijk vastgoed mag alleen wanneer de omvang van de investering maatschappelijk en bedrijfseconomisch verantwoord is. 5. Corporaties mogen ten behoeve van de zorg alleen maatschappelijk vastgoed bouwen als dit is gekoppeld aan een woonzorggebouw. 6. Corporaties worden geacht naar redelijkheid bij te dragen aan de uitvoering van het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid (maken van prestatieafspraken).
De (beperkte) mogelijkheden die de nieuwe Woningwet biedt zijn hard nodig. Door onder meer de sterke vergrijzing, en het verdwijnen van de makkelijke toegang tot het verzorgingshuis worden mensen geacht langer zelfstandig thuis te blijven wonen. Nadenken over de toekomst is daarom van vitaal belang om tijdig vraagstukken te herkennen en om tijdig maatregelen te kunnen treffen. Het blijven huisvesten van mensen met beperkingen ligt geheel in lijn met de sociale doelstelling van corporaties. Corporaties worden (vanwege de toenemende vergrijzing) steeds vaker huisvester van mensen die naast een huis ook zorg nodig hebben. Dat vraagt om beschikbaarheid van nieuwe woonvoorzieningen en aanpassing van de bestaande woningvoorraad. Woningcorporaties moeten daarom structureel kijken naar de geschiktheid (kwantiteit en kwaliteit) van hun bezit. Naast aandacht voor de stenen is het eveneens een uitdaging om (in het belang van de ouderen) goed samen te werken met vooral de gemeente, zorg- en welzijnspartners. Het realiseren van wonen met zorg en ouderenhuisvesting door woningcorporaties is één van de prioriteiten. Gemeenten, corporaties en huurders dienen met inachtneming van de lokale situatie afspraken te maken over deze prioriteiten en de uitvoering hiervan, aldus de Minister van Wonen in zijn brief van 1 juli 2015 aan de Tweede Kamer.37 De ambities op dit vlak zijn overigens wel afhankelijk van de lengte van de financiële polsstok van de corporaties. Zo wordt de investeringscapaciteit van corporaties onder meer beperkt door de verhuurdersheffing.
6.5
Zorgverzekeraars
Tien jaar geleden maakte Nederland kennis met de nieuwe Zorgverzekeringswet. Vanaf dat moment was het onderscheid tussen ziekenfondsverzekerden en particulier verzekerden opgeheven. Sinds begin 2006 moeten burgers voor hun wettelijk verplichte basisverzekering een zorgverzekeraar kiezen. De verzekeraars hebben de opdracht gekregen om met elkaar te concurreren. Het doel hiervan is tweeledig: betere zorg en het beheersbaar houden van de zorgkosten.
37: Brief van de Minister aan de Tweede Kamer inzake Integrale Visie op de woningmarkt, juli 2015.
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden. Op basis van die zorgplicht contracteren zij zorg en maken verzekeraars ook afspraken met de zorgaanbieder over tijdige signalering van mogelijke problemen die de continuïteit van zorg bedreigen. Zo nodig (bijvoorbeeld bij een faillissement van een zorgaanbieder), zal de zorgverzekeraar moeten zorgen voor vervangend zorgaanbod voor zijn verzekerden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zorgt voor de handhaving. Nederland geeft jaarlijks zo’n 90 miljard euro aan zorgkosten uit. De vier grootste verzekeraars (CZ, Menzis, Achmea, en VGZ) hebben 90% van de markt in handen.38 Zij sluiten met allerhande zorgaanbieders (artsen, verzorgingsen verpleeghuizen etc.) contracten af waarin eisen en verwachtingen staan voor de levering van de zorg. Dat klinkt als een helder en overzichtelijk speelveld. De werkelijkheid is echter weerbarstiger. Volgens diverse publicaties zijn de machtsverhoudingen tussen verzekeraars en zorgaanbieders op dit moment belangrijker dan samenwerking en een evenwichtiger speelveld.39 Zorgaanbieders geven zelf aan dat ze zorgverzekeraars vaak beschouwen als hinderlijke controleurs. Volgens de beroepsgroepen zijn de zorgverzekeraars zo langzamerhand opgeschoven naar de behandelkamer met bijbehorende bureaucratie. Artsen klagen dat ze soms voor sommige patiënten (bijvoorbeeld suikerziekte) lijsten moeten invullen met wel 100 indicatoren.40 Uit genoemde publicaties komt een beeld naar voren dat het schuurt tussen de beroepsgroepen en de verzekeraars. Spanning tussen autonomie en bemoeizucht waarbij het feitelijk draait om de vraag: wie is de baas in de spreekkamer? De Zorgverzekeringswet geeft zorgverzekeraars overigens wel instrumenten om de prijs en kwaliteit van de zorg te bewaken. In deze Wet zijn ze naar voren geschoven als bondgenoten van patiënten en burgers. Ze moeten de burger behoeden voor excessieve kosten groei en de kwaliteit handhaven. 38: NRC Weekend, De huisarts vlucht, 1 maart 2015. 39: NRC Handelsblad, Huisarts is de poortwachter in de zorg. Geef hem dus de ruimte, 28 februari 2015. 40: NRC Handelsblad: • Huisarts is de poortwachter in de zorg. Geef hem dus de ruimte, 28 februari 2015 • Beste Marc, ik geef juist veel om huisartsen, 28 februari 2015 • De Volkskrant, Hoe druk is de huisarts, 17 januari 2015
.................. 35
Verpleging en verzorging aan huis lopen vanaf 1 januari 2015 via de zorgverzekeraar. De vergoeding hiervan gebeurt vanuit de zorgverzekering. Lange tijd bestond er onduidelijkheid over de rol en positie van de wijkverpleegkundige. Eind vorige eeuw verloor de wijkverpleegkundige namelijk haar centrale positie in de zorg voor mensen die thuis wonen. De overheid wil de wijkverpleegkundigen nu weer terug in die centrale rol: als spil van de zorg in de buurt. Daarmee is de onduidelijkheid (deels) opgelost. De wijkverpleegkundige is in dienst van een thuiszorgorganisatie. Die krijgt op zijn beurt weer een budget van de zorgverzekeraar. Wijkverpleegkundige zorg valt onder het basispakket.
Zorgkantoren sluiten eveneens contracten af met zorgaanbieders voor mensen die een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hebben. Langdurige zorg die onder gemeenten of de zorgverzekeraars vallen, bijvoorbeeld jeugdzorg en respectievelijk wijkverpleging, voert het zorgkantoor niet uit. Er zijn 32 zorgkantoren in Nederland. Gemeenten en zorgkantoren hebben allebei een regierol op het gebied van wonen en zorg. Beiden dragen zij verantwoordelijkheid dat de hoeveelheid zorgvastgoed in overeenstemming kan worden gebracht met de voorziene behoefte aan zorg en ondersteuning (bijvoorbeeld het invoeren van een bouwstop bij dreigende overcapaciteit).
Wijkverpleegkundigen vervullen een belangrijke rol. Zij zorgen in de wijk voor ondersteuning op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Voor buurtbewoners betekent dit: 1. Een lagere drempel om hulp te vragen. 2. Een duidelijk aanspreekpunt. 3. Betere afstemming in de zorgverlening. 4. Directe doorverwijzing naar andere zorgverleners.
Om regionaal en lokaal tot de juiste afwegingen te komen, is het volgens het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen cruciaal dat zorgkantoren informatie delen. Voornamelijk met gemeenten als mede-inkoper, over het aantal gecontracteerde intramurale plaatsen en de te (verwachte) toekomstige ontwikkelingen wat dit betreft. Maar ook afstemming met betrokken partijen bij investeringsbeslissingen over vastgoed die een meerjarig karakter hebben.
Als iemands recht op thuiszorg vervalt, bepaalt deze verpleegkundige voortaan welke zorg nodig is, na een gesprek met betrokkenen en eventuele andere zorgverleners. Wijkverpleging kan ouderen helpen langer thuis te blijven wonen. In eerste instantie is een wijkverpleegkundige een zorgverlener. Bij die zorgverlening horen ook taken als afstemming met de gemeente en coördinatie van de zorgvraag van de cliënt.
Het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen constateert verder in haar voortgangsrapportage van juni 2015, dat zorgkantoren de breed geformuleerde regierol nog onvoldoende oppakken. Het algemene beeld is dat zorgkantoren te afwachtend zijn.42 Zo wordt er bijvoorbeeld nog weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om meerjarig zorg in te kopen.
6.6
Zorgkantoor
Het zorgkantoor is een uitvoeringsorgaan van de Wet Langdurige Zorg. Het zijn zelfstandig werkende kantoren die nauw gelieerd zijn aan de grootste zorgverzekeraar ter plekke. Het zorgkantoor levert zelf geen zorg. Ze zijn ervoor verantwoordelijk dat alle cliënten in hun regio de betreffende langdurige zorg krijgen waar ze recht op hebben. Dat doen ze door de zorg te regelen voor een verzekerde met een indicatiebesluit met zorg-in-natura. Ook voeren ze de regeling persoonsgebonden budget (PGB) uit.41
.................. 36 41: Na de ontstane chaos is de procedure rond de PGB’s anders georganiseerd. In paragraaf 8.8 wordt hier verder aandacht aan besteed.
42: Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen, Voortgangsrapportage, juni 2015.
6.7 Wie Wat Waar? Schematisch overzicht Zorg Diensten en Voorzieningen Tabel: Zorg of ondersteuning bij chronische ziekte, lichamelijke beperking of ouderdom en dementie Wat heeft u nodig? ▼ Melden bij
Advies en Ondersteuning Procedure
Soort zorg of ondersteuning
PGB mogelijk Wetgeving
Persoonlijke zorg of (wijk)verpleging ▼
Medische zorg
Wijkverpleegkundige of Thuiszorginstelling Huisarts of transferverpleegkundige in het ziekenhuis Wijkverpleegkundige geeft indicatie
Huisarts of specialist
▼
Arts geeft verwijzing
Hulp om thuis te blijven wonen ▼ 24/7
Blijvend 24-uurs zorg of toezicht nodig 24/7 ▼
Gemeente (wijkteam of WMOloket) Recht op onafhankelijk cliëntondersteuner
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
Gesprek met gemeente. Onderzoek naar eigen mogelijkheden en persoonlijke omstandigheden Zorgplicht (voorziening en geen recht) compensatiebeginsel Bijvoorbeeld: Bijvoorbeeld: Bijvoorbeeld: Hulp bij opstaan, dou- Diagnostiek, medicatie, Mantelzorg onderchen, wondverzorging, een medische ingreep steuning, algemene voorzieningen en/ steunkousen aantrekof maatwerk voorzieken ningen zoals rolstoel, woningaanpassing, dagbesteding, dagopvang of individuele begeleiding, vervoer, participatie Ja Nee Ja Zorgverzekeringswet ZorgverzeWMO 2015 keringswet
Recht op onafhankelijk cliëntondersteuner CIZ toetst of blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht nodig is
Bijvoorbeeld: Verblijf in een instelling of persoonlijke zorg en begeleiding thuis. Zware hulpbehoevendheid complexe / intensieve zorg
Ja Wet Langdurige Zorg
Bron: Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport
.................. 37
.................. 38
7
BEGRIPPEN EN TAAL IN DECENTRALISATIELAND
7.1
Inleiding
De decentralisatie van de zorg is op vele fronten complex. In het vorige hoofdstuk hebben we gezien, dat veel partijen een rol spelen bij de uitvoering. Samenwerking tussen al die partijen is noodzakelijk om het belang van de cliënt zo goed mogelijk te kunnen dienen. Er zijn dus op tal van niveaus interacties: gemeenten, zorgverzekeraars, thuiszorgorganisaties, welzijnsorganisaties, verpleeghuizen, corporaties etc. Ieder domein kent zijn eigen begrippen en taal en er worden steeds nieuwe woorden aan toegevoegd. Om te kunnen samenwerken is het ook van belang dat we elkaars taal (en de wereld die daar achter schuil gaat) kunnen lezen en begrijpen. De belangrijkste begrippen worden hieronder nader toegelicht.
7.2
Scheiden van Wonen en Zorg
In hoofdstuk 5 is geconstateerd, dat het zorgsysteem in zijn oude vorm langzamerhand financieel onhoudbaar werd. De structurele groei van de uitgaven werd voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat zowel de kosten van het wonen als de kosten van de zorg ten laste kwamen van de collectieve middelen (AWBZ). In de hervormingsplannen van het kabinet is het financieel scheiden van wonen en zorg nadrukkelijk opgenomen als middel om het budgettaire beslag van de kosten van wonen op de (collectieve) zorgbegroting te verminderen. De scheiding zorgt voor transparantie in de verhouding tussen woonkosten en zorgkosten. Mensen betalen nu zelf hun woonkosten. De zorg wordt apart gefinancierd. De financiële scheiding is per 1 januari 2015 ingevoerd voor personen met lichtere zorgindicaties. Deze groep mensen had vanaf dat moment geen toegang meer tot intramurale zorg (verzorgingshuis). Het scheiden van wonen en zorg is dus voor een belangrijk deel een financiële operatie. De maatregel is vanuit dat oogpunt een succes en heeft daadwerkelijk positieve budgettaire effecten.
Nog voordat er überhaupt sprake was van scheiden van wonen en zorg ontvingen in 2012 nog 263.000 mensen een indicatie voor intramurale zorg in het kader van de AWBZ.43 Aan het begin van de hervormingen in de zorg heeft het Ministerie van VWS de verwachting uitgesproken, dat ongeveer 78.000 mensen met een lichtere zorgindicatie geen toegang meer zouden krijgen tot een intramuraal verblijf.44 Een reductie van ongeveer 30% minder cliënten voor intramurale verzorgingstehuizen. Deze 30% blijft nu immers langer zelfstandig thuis wonen en betalen zelf de huur of hypotheek in plaats van een beroep te doen op dure intramurale zorg. Vanuit de optiek van het Ministerie betekent dit een forse verlichting van de budgettaire druk. De andere kant van de medaille is een overcapaciteit aan plaatsen in verzorgingshuizen die door de reductie is veroorzaakt. Zoals in paragraaf 6.3 omschreven vormen leegstand en verantwoorde doorexploitatie een groot vraagstuk. Het is niet ondenkbaar dat overcapaciteit aan verzorgingshuisplaatsen op den duur leidt tot sluiting en sloop van het gebouw. Dat heeft weer een negatieve invloed op een vitale leef- en woonomgeving. De zorg- en welzijnsfuncties van het verzorgingshuis aan omwonenden vallen daardoor weg. Het sluiten van een verzorgingshuis raakt dus niet alleen de bewoners, maar ook de buurt.
7.3
Langer zelfstandig wonen
Onder ouderen is de afgelopen decennia een autonome maatschappelijke beweging waarneembaar om langer zelfstandig te blijven wonen. Vanaf de jaren tachtig daalt het aantal ouderen in een verpleeg- of verzorgingshuis, terwijl sindsdien het aantal ouderen is verdubbeld.45 Leefde in 1980 nog 63% van degenen ouder dan tachtig in een verzorgings- of verpleeghuis, in 2010 was dat 24%.46 Woningaanpassingen, mantelzorg, een meer flexibele inzet van thuiszorg en nieuwe vormen van domotica (huishoudelijke elektronica) hebben de mogelijkheden vergroot om langer zelfstandig thuis te blijven wonen. 43: Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur, Langer zelfstandig een gedeelde opgave van wonen, zorg en welzijn, juni 2014. 44: Idem. 45: Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur, Langer zelfstandig een gedeelde opgave van wonen, zorg en welzijn, juni 2014. 46: Brief van de Minister aan de Tweede Kamer inzake Integrale visie op de woningmarkt, juli 2015
.................. 39
Met ingang van 1 januari 2015 is het langer zelfstandig wonen echter officieel overheidsbeleid. De toestroom van ouderen naar de instellingen (intramurale omgeving) is toen sterk begrensd. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) speelt in de beoordeling van de zorgzwaarte en hieraan verbonden indicaties een belangrijke rol. Het CIZ bepaalt of een recht op zorg bestaat en welke zorgzwaarte een cliënt heeft. Cliënten met een licht zorgzwaartepakket krijgen geen indicatie meer. Deze groep ouderen heeft dus geen toegang meer tot het verzorgingshuis. Alleen langdurige zorg met een hoge zorgzwaarte kan nog intramuraal worden onder gebracht. Alle overige categorieën dienen een extramurale oplossing te zoeken. In de praktijk komt dit neer op het langer zelfstandig thuis blijven wonen Via de decentralisatie maakt het kabinet gemeenten en zorgverzekeraars meer verantwoordelijk voor hulp thuis. Gemeenten doen dit via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en zorgverzekeraars via de Zorgverzekeringswet.
7.4
De Participatie Samenleving
Het begrip participatie samenleving werd voor het eerst gebruikt in de troonrede van 2013.47 Volgens het staatshoofd is het onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatie samenleving. De overheid trekt zich terug. Minder verzorgingsstaat en meer actief burgerschap. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving. Dat geldt ook voor meer onderlinge steun en zorg voor elkaar. Dit vormt de hoeksteen van betrokken burgerschap.
.................. 40
De vraag is of het kabinet inspeelt op een trend die al langere tijd waarneembaar is of dat de oproep is ingegeven door een bewuste verschraling van publieke voorzieningen. Dat laatste betekent, dat de overheid blut zou zijn en niet in staat is om de sociale arrangementen langer in stand houden. Een overheid die eigenlijk tegen de burger zegt: “zoek het zelf maar uit”. 47: Binnenlands Bestuur, Troonrede 2013 / Omslag naar participatie samenleving, website 17 september 2013.
De burger komt dan terecht in een soort ‘Doe Het Zelf Samenleving’. Daarbij trekt de overheid zich terug onder een gelijktijdig beroep op actief burgerschap. De oproep tot actief burgerschap is overigens niet aan dovemans oren gericht. Je ziet tal van nieuwe initiatieven ontstaan. Burgers die niet langer afhankelijk willen zijn van het vangnet van de overheid, maar elkaar opzoeken en kleinschalige oplossingen bedenken. Mensen nemen zelf het heft in eigen handen (bijvoorbeeld activiteiten op het gebied van duurzaamheid). Soms juist extra gemotiveerd omdat traditionele verzorgingsstaat instituties niet bij machte waren om iets op te lossen of verantwoordelijk waren voor het verdwijnen van essentiële gemeenschapsvoorzieningen. Er wordt geconstateerd, dat burgers wel degelijk ook binnen de instituties eigen initiatieven ontwikkelen. Je praat dan over een ‘doe-democratie’.48 Ze vervullen bijvoorbeeld een actieve rol vervullen in de gemeentelijke WMO-raden om tot betere oplossingen te komen (meedoen, meedenken, meebeslissen). Dergelijke burgerinitiatieven kunnen dus over van alles gaan: van leefbaarheid (onderhoud van groen in de buurt) naar duurzaamheid (gezamenlijke inkoop zonnepanelen) of de zorg voor elkaar (onderlinge hulp en zorg, boodschappen doen, mantelzorg, kleinschalige woonvormen voor ouderen of voor kinderen met een beperking). Aan de andere kant is er ook veel kritiek op de participatie samenleving. Een overheid die terug treedt, moet juist faciliteren en vertrouwen schenken aan haar burgers. Burgers ervaren nogal eens tegenwerking en voelen zich niet serieus genomen. Sommige beschouwen de participatie samenleving als een verhullende term: een samenleving waarin je voor een fatsoenlijke oude dag afhankelijk bent van centen of familie, die dan ‘participanten’ moeten gaan heten.49 Vaak gaat de participatie samenleving hand in hand met bezuinigingen. In Engeland heette dat in de volksmond al gauw “Big society, empty pockets”. In gewoon Nederlands: een grote ‘platzak-samenleving’.
48: Movisie, De veranderende verhouding tussen overheid en burgers, september 2014. 49: Wikipedia, Participatie samenleving, 2015.
Ook het Sociaal Cultureel Plan Bureau heeft zo zijn twijfels over het realiteitsgehalte van de participatie samenleving. In een studie over de sociale cohesie op het platteland wordt geconstateerd, dat “het dorp waar iedereen voor elkaar klaarstaat” een mythe is. Dorpsbewoners reiken elkaar niet meer de hand dan stedelingen. Zo maar aankloppen voor hulp wordt lastiger. Burenhulp wordt vooral verleend door oudere vrouwen, zonder hoge opleiding. Deze (uitstervende) generatie lijkt de hoeksteen onder de hedendaagse participatiemaatschappij, aldus het SCP.50 De taal in de participatie samenleving komt vaak stoer over. Populair is de uitdrukking: “Iemand in zijn kracht zetten”. Niet kijken naar wat iemand niet kan, maar wat hij juist wel kan. Voor een deel van de burgers klinkt dat mooi, maar kwetsbare mensen met ‘multi problemen’ hebben hier weinig aan. Met name mensen die vanwege leeftijd, handicap en / of sociaal isolement minder goed ‘uit de voeten’ kunnen, dreigen achterop te raken of vallen buiten de boot. Hun kracht is al goeddeels verbruikt en zij hebben anderen nodig. In Nederland zie je al een tweedeling tussen de zelfredzame mensen en de groep die vraagt om structuur en sturing. Soms verwachten zelfredzamen van anderen dat ze net zo zelfredzaam zijn als zijzelf. (en als je het niet redt is dat je eigen schuld). De vraag is dan altijd in hoeverre ze zich in anderen kunnen verplaatsen. Als jij behoort tot de zelfredzamen en je constateert dat jij het al niet goed geregeld krijgt voor je ouders bij die zorginstelling, hoe moeilijk moet het dan wel niet zijn voor anderen die er minder goed voorstaan dan jezelf?51 Wel of niet zelfredzaam hoeft niet leeftijdgebonden te zijn. Maar wanneer bij ouderen de vitaliteit afneemt en het sociaal isolement toeneemt dan kan ouderdom worden gevoeld als een last voor de familie of de samenleving. Vanuit die perceptie heeft ouder worden alleen nog maar een verlieskant: fysieke achteruitgang, verlies van creativiteit en productiviteit en de teloorgang van autonomie en vitaliteit. Mensen voelen zich afhankelijk van anderen, en ervaren zichzelf voor de (directe) omgeving als last en als nutteloos individu. Het ‘nieuwe’ ouder worden is voor de meesten echter een persoonlijke zoektocht en het brengt voordelen met zich mee. Er ontstaat een andere verhouding in vooruit- en achteruit kijken, er is winst en verlies, maar er ontstaan ook andere vaardighe50: De Volkskrant, Sociale cohesie op het platteland, 24 januari 2015. 51: NRC Weekend, Verplicht Zelfredzaamheid, 4 januari 2015.
den en kwaliteiten dan roem en succes (bijvoorbeeld relativeringsvermogen, intuïtief aanvoelen wat wel en niet belangrijk is, kennis en expertise inzetten voor anderen). Een dergelijke mentale houding wordt gezien als een fundamentele bouwsteen voor de participatie samenleving.52 De participatie samenleving wordt al snel op een positieve wijze geassocieerd met het begrip zelfredzaamheid. Dat is te beperkt. Het risico is aanwezig dat ‘krachtige’ burgers geen of minder oog hebben voor de belangen en de participatie van kwetsbare burgers. In de publicatie “Misverstanden over de participatie samenleving” geeft Evelien Tonkens (hoogleraar burgerschap en humanisering van de publieke sector) een positief beeld van de participatie samenleving.53 Volgens de hoogleraar is de participatie samenleving een prachtig ideaal, mits we het niet tegenover de verzorgingsstaat plaatsen, maar in het verlengde ervan, als verbeterde versie van de verzorgingsstaat. Betrouwbare, responsieve instituties en sociaal werkers hebben er een centrale plaats in, ter voorkoming van grotere ongelijkheid. Democratische en politieke vernieuwing heeft er een plaats in, opdat boze buitenstaanders gedreven binnenstaanders kunnen worden, die op voet van gelijkheid participeren in en mee vormgeven aan de samenleving.
7.5 Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) De oorspronkelijke Wet Maatschappelijke Ondersteuning dateert van 2007 en is per 1 januari 2015 uitgebreid met maatschappelijke onderdelen uit de AWBZ. Daarmee hebben gemeenten een nóg bredere verantwoordelijkheid gekregen voor ondersteuning van burgers die beperkt kunnen participeren. De nieuwe wet biedt gerichte ondersteuning bij het voeren van regie over het eigen leven. Burgers met een beperking kunnen hierdoor langer thuis blijven wonen en participeren in de maatschappij. Dat draagt bij aan hun welbevinden en voorkomt onnodige medicalisering. In tegenstelling tot de ABWZ kan de burger geen rechten ontlenen aan de WMO.
52: NRC Weekend, Heb de moed om oud te worden, 28 december 2015. 53: Evelien Tonkens, Misverstanden over de participatie samenleving, 24 juli 2014.
.................. 41
Het begrip ‘De Kanteling’ is een essentieel onderdeel in de WMO. Burgers en gemeenten gaan samen in gesprek. De individuele behoeften en mogelijkheden staan centraal in plaats van de beperking of de zorgvraag. In goed overleg wordt gekeken naar de mogelijkheden van de burger zelf en die van zijn sociale omgeving. Daarbij is de volgorde: eerst het eigen netwerk aanboren en dan pas als terugvaloptie een beroep op ondersteuning vanuit de gemeente. De verantwoordelijkheidsladder zoals omschreven in hoofdstuk 1 is daarmee dus omgedraaid. Een beroep op publiek gefinancierde ondersteuning komt niet in eerste instantie aan de orde, maar pas in laatste instantie. Voorwaarde voor een gelijkwaardig gesprek tussen burger en gemeente is dat beiden over dezelfde kennis en informatie beschikken. Dat komt vanwege de complexiteit van de wet en regelgeving niet vaak voor. In paragraaf 8.5 wordt hier verder op in gegaan. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning en voor het toezicht daarop. Er kan daarbij sprake zijn van een lastige spagaat tussen centrale normstelling en lokaal maatwerk. (zie verder ook paragraaf 7.7). De betrokkenheid van burgers bij het WMO-beleid van de gemeente is wettelijk geregeld via het instellen van een WMOraad. Cliënten hebben via dit orgaan medezeggenschap over de gemeentelijke invulling van het WMO-beleid (bijvoorbeeld inkoop van zorgarrangementen, en het benoemen van draagkrachtcriteria). De WMO-raad kan een goed instrument zijn om de burgerinitiatieven genoemd in paragraaf 7.4 te stimuleren. Participeren, zeggenschap en invloed uitoefenen op de kwantiteit en kwaliteit van de zorg en de ondersteuning. Een WMO-raad kan zodoende bijdragen aan initiatieven die de participatie en zelfredzaamheid van (kwetsbare) burgers in de gemeente bevorderen. Van belang daarbij is dat alle groepen (alle belangen) een podium krijgen.
.................. 42
Over wet en regelgeving en de verplichtingen en verantwoordelijkheden van gemeenten blijken de nodige onduidelijkheden te bestaan. Bijvoorbeeld: gemeenten zouden hulp en ondersteuning kunnen weigeren. Of de gemeente zou kinderen, buren en vrienden kunnen verplichten tot het bieden van ondersteuning. De communicatie hierover naar de burger is lang niet altijd duidelijk.
Zoals aangegeven legt de WMO een stevige druk op het vinden van oplossingen binnen het eigen sociale netwerk. De verwachting is, dat de komende jaren een nóg groter beroep zal worden gedaan op onbetaalde zorg door vrijwilligers / mantelzorgers. Meestal bekenden en familieleden van degene die zorg nodig heeft. Niet altijd is dat mogelijk en wenselijk. Bijvoorbeeld omdat ze te ver weg wonen, omdat ze werken of dat ze zelf een gezin draaiende moeten houden. Er is al grote druk op de mantelzorgers en het risico is niet denkbeeldig dat die druk toeneemt. Overbelasting dreigt. In paragraaf 8.10 kom ik hier nader op terug.
7.6 Het Keukentafelgesprek (Breedtegesprek) In de vorige paragraaf kwam al even het begrip ‘De Kanteling’ aan de orde. De achterliggende filosofie: Niet vragen wat de gemeente voor mij kan doen, maar nagaan wat ik zelf kan, wat mijn omgeving kan doen en waarbij ik ondersteuning nodig zou kunnen hebben. Hierover gaat het gesprek tussen de zorg vragende burger en de gemeente. Dit gesprek wordt het keukentafelgesprek (of breedtegesprek) genoemd. In dit gesprek staat het volgende centraal: wat is nu eigenlijk de vraag achter de vraag, welke oplossing is er voor die vraag en wat is de eventuele tegenprestatie. Die oplossing wordt gevonden via de verantwoordelijkheidsladder. Die begint bij preventie en eigen kracht. Vervolgens het sociale netwerk en algemene voorzieningen en tenslotte een mogelijk beroep op een individuele voorziening. Gemeenten moeten volgens de nieuwe wet bij iedere inwoner die zorg nodig heeft langs gaan voor het keukentafelgesprek. Een één op één gesprek waarin de gemeente vaststelt welke zorg iemand zelf voor zijn rekening kan nemen, wat familie of buren kunnen doen en of de gemeente moet bijspringen. Tijdens het keukentafelgesprek komt de specifieke situatie van de zorg vragende burger uitgebreid aan bod: hoe ziet zijn leven eruit, wat is precies zijn vraag, wat wil hij ermee bereiken, hoe ziet zijn dag eruit, hoe is zijn inkomenspositie, hoe ziet zijn netwerk eruit, hoe zijn de contacten in de buurt, welke voorzieningen zijn er in de buurt (bijvoorbeeld een wijkcentrum of andere mogelijkheden voor contact).
Het gesprek heeft dus als doel om de belemmeringen uit het dagelijks leven te inventariseren en vervolgens te bepalen hoe die gecompenseerd moeten worden. Het startpunt van het gesprek met de burger is dan ook niet meer de aanvraag voor een specifieke (individuele) voorziening, maar een ‘melding’ van een (probleem)situatie. Deze andere insteek voorkomt dat een burger zijn behoefte teveel vertaalt in een oplossing en dat hij teveel wordt beperkt door het beschikbare aanbod. De volgende stap in het traject wordt dan het zoeken naar passende oplossingen. Dit bijspringen kan op twee manieren: met een algemene voorziening die voor iedereen gelijk is en, als dat niet genoeg is, met individueel maatwerk. Al eerder is aangegeven, dat de invoering van de WMO ook financieel gedreven was. De burger moet minder afhankelijk worden gemaakt van dure collectieve oplossingen. Hij moet zelf oplossingen bedenken en liefst zijn zelfredzaamheid zo lang mogelijk behouden. Voor veel burgers is dit een forse opgave en niet iedereen zal dat even makkelijk afgaan. Het hoge tempo van veranderingen (cultuuromslag, gebrek aan kennis van de WMO) is niet voor iedereen bij te benen. De grote veranderingen in de zorg leiden bij velen tot onzekerheid en sombere verwachtingen over de toekomst. Ze zien er als een berg tegenop om bijvoorbeeld familie en vrienden te moeten inschakelen. Het keukentafelgesprek werd op 1 januari 2015 ingevoerd. Een nieuw fenomeen waar nog geen ervaring mee was opgedaan. Het was de bedoeling dat alle cliënten vóór genoemde invoeringsdatum dit gesprek hadden gevoerd zodat ze wisten waar ze aan toe waren. Uit een enquête van Ouderenorganisatie ANBO onder 1400 senioren bleek dat in januari 2015 bij driekwart van de ondervraagden het keukentafelgesprek nog moest plaatsvinden.54 In sommige gemeenten die al wel gesprekken hadden gevoerd, leek het gesprek meer een formaliteit en stond de uitkomst bij voorbaat vast. Er waren zelfs gemeenten die het hele keukentafelgesprek oversloegen en enkel een brief stuurden aan betrokkenen. In paragraaf 8.5 wordt hier verder op terug gekomen.
54: De Volkskrant, Keukentafelgesprekken, 3 januari 2015.
7.7
Thuiszorg of Thuishulp
De AWBZ is ontmanteld en hiervoor in de plaats kwamen twee andere wetten: De Wet Langdurige Zorg en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Toen de AWBZ nog bestond lag alles voor iedere zorg vragende Nederlander vast. Bij een nieuwe heup had je bijvoorbeeld recht op zoveel uur in de week douchen en wassen. Vanaf 1 januari 2015 zijn er geen regels meer die voor iedereen gelden, want elke situatie is anders. Kan iemand nog door zijn partner worden gewassen dan is daar geen hulp meer voor beschikbaar. Is er wel ondersteuning nodig dat wordt dat op maat gemaakt. In tegenstelling tot de AWBZ kent de WMO geen recht meer op hulp. Het gaat om het compenseren van een belemmering. Bijvoorbeeld problemen die ontstaan vanwege een gebrekkige mobiliteit. AWBZ rechten golden voor iedereen, maar de WMO is een voorziening met een niet verplichtend karakter. Vragen en krijgen zijn twee heel verschillende dingen geworden. Tussen gemeenten onderling kunnen daardoor (vanuit budgetoverwegingen) verschillen in uitvoering en toekenning van voorzieningen ontstaan. Zo ontstond bijvoorbeeld grote commotie rond het afschaffen of beperken van de poetshulp door de gemeenten. In Den Haag bleef de poetshulp grotendeels in stand, terwijl de poetshulp voor cliënten uit Utrecht fors werd beperkt. Door de abrupte wijziging in beleid was het dan ook niet verwonderlijk, dat veel burgers (met een zorgvraag) door de vele termen en definities door de bomen het bos niet meer zagen. Neem alleen al het onderscheid tussen de begrippen thuiszorg en thuishulp. Deze begrippen worden vaak door elkaar gehaald. Kort gezegd: het schoonhouden van de woning (poetshulp) valt onder de thuishulp, terwijl het bij thuiszorg om medische- / verpleegkundige handelingen gaat (bijvoorbeeld toedienen medicijnen, wondverzorging). Werkers in de thuiszorg en thuishulp spelen een belangrijke rol in het kader van vroeg signalering. Zij fungeren als het ware als de oren en ogen van de met de WMO-uitvoering belaste organisaties. Soms zijn zij de enigen die bij de mensen over de vloer komen. Zij zien als eerste de verschijnselen van verwaarlozing of dementie.
.................. 43
7.8.1 Thuiszorg: Persoonlijke verzorging of ver- 7.8.2 Thuishulp: Hulp in het huishouden Gemeenten zijn op grond van de WMO verantwoordelijk voor pleegkundige zorg De thuiszorg valt in de nieuwe wetgeving onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor persoonlijke verzorging (zoals hulp bij het wassen, aankleden of naar de wc gaan, aantrekken steunkousen, oog druppelen). Zij maken daarbij landelijke afspraken over het ‘inkopen’ van thuiszorg. Zorgverzekeraars zijn tevens verantwoordelijk voor verpleegkundige zorg aan huis (thuisverpleging zoals bijvoorbeeld wondverzorging en het geven van injecties). De thuiszorg wordt op lokaal niveau uitgevoerd via de wijkverpleegkundige. Deze zorg is ondergebracht in het basispakket van de zorgverzekering. De kosten hiervoor gaan niet af van het eigen risico van de cliënt. De 18.000 wijkverpleegkundigen in Nederland hebben in de nieuwe wet een belangrijke rol gekregen. Zij moeten beoordelen wat de patiënt nodig heeft (o.a. medicijnen, wondverzorging). Ze moeten de zorg geven, of organiseren via de gemeente. Ze moeten familie, vrienden, vrijwilligers, mantelzorgers en buren bij de patiënt betrekken.
de thuishulp. Daarnaast zijn gemeenten vanaf 1 januari 2015 eveneens verantwoordelijk voor extra taken zoals begeleiding, kortdurend verblijf en beschermd wonen. Al die maatregelen zijn erop gericht om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen met behulp van hun eigen partner, familie en vrienden. Al eerder is aangegeven, dat de decentralisatie vanuit het rijk naar gemeenten gepaard ging met fikse kortingen op het budget. Dit gold met name voor de korting op het budget huishoudelijke hulp. In ongeveer driekwart van de gemeenten is het recht op schoonmaakhulp (de populaire poetshulp) per 2015 beperkt of zelfs afgeschaft. Gemeenten hadden de opdracht om cliënten hierover vroegtijdig te informeren of via een keukentafelgesprek te kijken naar de persoonlijke omstandigheden. In veel gevallen is dit niet gebeurd.55 Gebrekkige communicatie in combinatie met het beperken of afschaffen van de schoonmaakhulp hebben bij de betreffende cliënten geleid tot veel heftige reacties en emoties.
Wijkverpleegkundigen hebben weliswaar een belangrijker rol gekregen, maar die rol is tegelijkertijd aangescherpt. Ook hier moeten bezuinigingsdoelstellingen worden gehaald en dat kan alleen door minder zorg te verlenen. Mensen die al een AWBZ-indicatie hadden voor thuiszorg, mochten die in 2015 behouden. De gemeente bekijkt en beoordeelt de hulpvraag daarna opnieuw en zal de zorg daarop afstemmen. Dat wordt herindicatie genoemd. De bedoeling was om vóór 1 mei 2015 alle lopende afspraken tegen het licht te houden. Na die datum zou duidelijk zijn of iemand dezelfde verpleegzorg en persoonlijke verzorging (zoals wassen en aankleden) zou kunnen behouden. Dit systeem van herindicatie gaf deze groep cliënten een onrustig gevoel. De Staatssecretaris heeft om die reden het tijdstip van herindicatie opgeschoven.
.................. 44 55: De Volkskrant, Senioren in ongewisse over hulp, 2 januari 2015.
.................. 45
.................. 46
8 KNELPUNTEN NA INVOERING DE CENTRALISATIE VAN DE ZORG 8.1
Inleiding
De decentralisatie en de hervorming van de zorg hebben een grote impact op mensen en organisaties. Van alle kanten werd destijds gewaarschuwd om de maatregelen niet overhaast in te voeren. Het beoogde hoge tempo van invoering zou tot ongelukken en chaos leiden. Gemeentelijke organisaties zouden vastlopen vanwege het ontbreken van voldoende voorbereidingstijd en burgers zouden worden overvallen; te snel en teveel maatregelen in één keer. Anderen vonden het wél verantwoord om de maatregelen per 1 januari 2015 in te voeren. Zij vreesden, dat uitstel weleens afstel kon betekenen. Terugkijkend kan voorzichtig worden geconstateerd, dat nóch het sombere scenario van de critici is uitgekomen nóch het lichtvaardig optimisme van de voorstanders. De meeste gemeenten hebben binnen een zeer korte tijdsspanne alles op alles gezet om voor de burgers alles op tijd klaar te krijgen. Maar dat neemt echter niet weg, dat er in de samenleving een diep ongenoegen bestaat over de genomen maatregelen. Zo hield de FNV onder de slogan “Red de Zorg” in september 2014 een grote demonstratie tegen het zorgbeleid van de Regering.56 De miljarden bezuinigingen op de zorg zijn voor veel mensen voelbaar. Ouderen die zorg nodig hebben, jongeren die in de knel zitten, gehandicapten, of mensen die psychiatrische hulp nodig hebben krijgen dat niet meer of onvoldoende. Uit een opiniepeiling van Binnenlands Bestuur blijkt, dat ambtenaren en inwoners verdere bezuinigingen op vooral de WMO niet zien zitten.57 Bezuinigingen op jeugdzorg en op huishoudelijke hulp liggen ambtenaren zwaar op de maag. Datzelfde geldt ook voor inwoners. Verdere bezuinigingen op de ouderenzorg en zorg aan langdurig zieken is voor een ruime meerderheid van de inwoners onbespreekbaar. Naar aanleiding van het (bijna) onafwendbare faillissement van een van de grootste thuishulporganisaties in Nederland TSN verschijnt op 2 december 2015 een paginagrote open brief in 56: FNV, Demonstratie Red de Zorg 12 september 2014, Website FNV Zorg en Welzijn. 57: Binnenlands Bestuur, Meer snijden in de zorg taboe / Grens gemeentelijke bezuinigingen bereikt, september 2015.
de dagbladen die gericht is aan de Nederlandse gemeenten.58 Een groot aantal (zorg) organisaties roept gemeenten op hun verantwoordelijkheid te nemen bij de aanbesteding van de thuishulp door te onderhandelen over faire- en realistische tarieven. Begint december 2015 verschijnt ook een zeer kritisch rapport van de belangenorganisatie van senioren ANBO.59 In het onderzoek heeft ANBO de balans opgemaakt bij 80 gemeenten van verschillende grootte uit alle WMO-regio’s. Veel gemeenten krijgen voor de uitvoering van de WMO een dikke onvoldoende. Als kernpunten van kritiek worden onder meer genoemd: • Vage en soms misleidende communicatie van gemeenten. • Zelfs standaardbrieven zijn in onbegrijpelijke taal geformuleerd. • Onduidelijke informatie over woningaanpassingen. • Financiële- en andere regelingen staan verbrokkeld op de website van gemeenten en zijn daardoor slecht vindbaar. • Gebrek aan relevante informatie. In een persbericht onderschrijft de voorzitter van het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen de conclusies uit het onderzoek. Ondanks alle kritiek sluit het rapport van de ANBO af met een positieve noot: “Gelukkig zijn er ook gemeenten die het wél goed doen”.60 1 januari 2015 was pas het begin van het transitieproces in de zorg. Nu de stofwolken van de invoering wat zijn opgetrokken is het nuttig om de ontstane knelpunten in beeld te brengen en daarbij gebruik te maken van de kritische geluiden uit het ‘veld’.61 Hieruit kunnen lessen worden getrokken bij een verdere uitrol van de transitie met verbetering van het systeem als doel.
8.2
Zenden en ontvangen
In april 2015 stuurt staatssecretaris Van Rijn een aantal rapporten naar de Tweede Kamer waarin hij een analyse geeft van hoe tot dusver de decentralisaties zijn verlopen. 58: De Volkskrant, Open brief (zorg)organisaties aan Nederlandse gemeenten, 2 december 2015. 59: ANBO, Vinger aan de Pols, Rapport over de WMO uitvoering in 80 gemeenten, december 2015. 60: Idem. 61: Vanaf de invoering van de WMO nieuwe stijl heeft De Volkskrant een uitgebreid dossier bijgehouden van alle ontwikkelingen en gebeurtenissen op dit terrein. Bij de beschrijving van de knelpunten in dit hoofdstuk is dankbaar gebruik gemaakt van onder meer deze publicaties. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar de lijst geraadpleegde bronnen en literatuur.
.................. 47
“De verhuisdozen zijn goed overgekomen”, aldus de staatssecretaris. Met andere woorden: de decentralisatieopgaven zijn bij de gemeenten goed aangekomen. Gemeenten pakken jeugdzorg en langdurige zorg “beheerst” op. De overdracht is “redelijk soepel” verlopen. De staatssecretaris ziet wel een paar punten voor verbetering (wijkverpleging, druk op mantelzorgers, hulpbehoevenden die naar de rechter stappen), maar is over het algemeen tevreden over de operatie. Dit is de boodschap die wordt uitgezonden door de regering. Vanuit de samenleving en de beroepspraktijk echter komen andere, meer kritische geluiden. Die zien dat goede zorg wordt afgebroken. Een aantal voorbeelden waaruit bezorgdheid blijkt:62 • Indicatiegesprekken (de zgn. keukentafelgesprekken) worden veelal uitgevoerd door mensen die niet medisch zijn opgeleid, dan wel opgeleid in de zorg. • Thuishulporganisaties zijn vaker afkomstig uit de kantoorschoonmaakbranche. Hun thuishulptaak schiet vaak te kort omdat ze het profiel van kantoorschoonmaakwerk toepassen op werk in de zorg. Dat is een geheel andere tak van sport. • Een sterke toename van het aantal flexwerkers met als gevolg dat cliënten steeds nieuwe mensen over de vloer krijgen. • Mantelzorgers die steeds zwaarder worden belast doordat een groter beroep wordt gedaan op het eigen sociale netwerk. Zij gaan hierdoor meer zorgtaken overnemen. • Huisartsen zien nu al een effect van het gegeven dat mensen niet meer in een verzorgingshuis terecht kunnen. Verwaarlozing, verwardheid en eenzaamheid onder ouderen nemen toe. Maar ook wordt geconstateerd, dat niet iedereen zelfredzaam is en kan zijn. Een behoorlijke groep mensen (ook ouderen) dreigt zodoende buiten de boot te vallen. Het betreft mensen met complexe en gecombineerde problemen als verslaving, psychiatrische aandoeningen, hoge schulden, armoede, verzamelwoede, vervuiling, vereenzaming, agressie en dreigende huisuitzetting vanwege buurtoverlast. Zij hebben geen sociaal netwerk meer om een beroep op te doen. Ze kunnen nauwelijks nog zelfstandig functioneren. De participatiesamenleving is aan hen niet besteed.
.................. 48
62: Publicaties in o.a. De Volkskrant: • Hoe druk is de huisarts?, 17 januari 2015. • Participatie samenleving eist tol op de werkvloer, 24 maart 2015. • Baan 12.000 thuishulpen op de tocht, 28 november 2015.
Door bezuinigingen wordt deze groep niet meer geholpen door de reguliere (geestelijke gezondheids) zorg. Er vindt een verschuiving plaats van instelleningenzorg naar zorg aan huis. Deze intensieve thuisbegeleiding wordt in toenemende mate uitgevoerd door medewerkers van het Leger des Heils. Zij vullen de gaten in de zorg op.63 Voor het creëren van draagvlak is een zekere mate van congruentie noodzakelijk tussen de uitgezonden boodschap en de boodschap zoals die wordt ontvangen en beluisterd. Zoals ook uit de volgende paragrafen blijkt, lukt dat helaas niet altijd. De uitzendmodus domineert nogal eens.
8.3
Decentralisatie of Recentralisatie?
Gemeenten zeggen dat zij de meest geschikte overheidsinstantie zijn om de zorgtaken uit te voeren. Zij staan immers het dichts bij de burger. Door de hulp aan ouderen op lokaal niveau te regelen is namelijk een betere individuele afstemming mogelijk. De decentralisatie ging gepaard met een stevige bezuiniging zodat gemeenten gedwongen werden duidelijke politieke keuzes te maken. Kiest een gemeente voor handhaving van de zorg en bespaart zij op andere uitgaven? Of krijgt alleen de kwetsbaarste groep zorg op maat? Als winstpunten van de decentralisatie worden gezien, dat lokale politieke partijen mogen beslissen over de hier boven genoemde keuzevraagstukken. Tegelijkertijd zou decentralisatie een belangrijke stimulans vormen om het innovatieve vermogen van gemeenten en zorgaanbieders te vergroten (bijvoorbeeld tegen gaan van verspilling). Maar decentralisatie kent ook nadelen. Dat betreft vooral het zogenoemde ‘democratische gat’.64 Je kunt beleid wel decentraliseren, maar daar hoort ook een bestuurlijk model bij. Bekend is de uitspraak, dat veel gemeenteraadsleden de weg kwijt raken in de ‘beleids- en uitvoeringsspaghetti’ die zo langzamerhand in Nederland is ontstaan. Door de drie decentralisaties is dit vanaf 1 januari 2015 allemaal nog complexer geworden. Het ideale plaatje zou er zo uit kunnen zien: 63: De Volkskrant, Leger des Heils vult gaten in de zorg, 27 juli 2015. 64: De Volkskrant, Democratisch gat, 16 januari 2015.
de gemeenteraad bepaalt hoe de zorg binnen de gemeentegrenzen eruit moet zien. Dat is het resultaat van een publiek debat. Wethouders sluiten vervolgens contracten met zorgverleners, en ambtenaren zorgen dat de hulp bij de juiste mensen terecht komt. En als er dingen mis gaan, kunnen de kiezers de verantwoordelijken wegstemmen. De praktijk is echter weerbarstiger. Veel gemeenten zijn te klein om deze bestuurslast te kunnen dragen. Zij zoeken logischerwijs samenwerking met andere gemeenten. Zoals zij dat ook doen met het veiligheidsbeleid, de infrastructuur en delen van de sociale zekerheid. Die verbanden verschillen per thema van samenstelling, wat de overzichtelijkheid niet bevordert. Gemeenten sluiten met gemiddeld tien tot zestien buurgemeenten contracten over jeugdzorg, de thuiszorg en de langdurige zorg. Maar belangrijker is het ‘democratisch gat’ dat steeds groter wordt: gemeentebesturen maken afspraken en sluiten (inkoop)contracten waar hun eigen gemeenteraad vervolgens niets meer aan kan veranderen.65 En zelfs als welwillende wethouders er alles aan doen om hun raad wel die kans te geven, komen samenwerkende gemeenteraden tegenover elkaar te staan. De een wil bezuinigen, de ander niet. Met de decentralisatie wordt juist beoogd de zorg lokaal te regelen. Dichtbij de burger; de burger invloed geven op de organisatie van de zorg en maatwerk op lokaal niveau. De bezuinigingen komen inderdaad wel lokaal terecht, maar de trend is toch dat decentralisatie makkelijk kan leiden tot een vorm van recentralisatie.66 Lokale gemeenteraden lijken daarmee op achterstand te komen. Wat is dan nog de waarde van het publieke / politieke debat als contracten al zijn gesloten op bovengemeentelijk niveau? Op landelijk niveau geven veel raadsleden aan nauwelijks tot geen invloed te hebben op de afspraken die hun wethouders in de regio maken. Zij beschouwen de samenwerkingsverbanden als nieuwe overheidslagen waarop nauwelijks tot geen democratische controle mogelijk is. Raadsleden voelen zich 65: De Volkskrant, Raad buiten spel bij inkoop zorg, 15 januari 2015. 66: Het lijkt haast een paradox, maar decentralisatie kan leiden tot recentralisatie. Het gebeurt nogal eens dat juist het omgekeerde plaatsvindt van hetgeen oorspronkelijk werd beoogd. Decentralisatie betekent terugschalen naar het laagste bestuursniveau. Vanwege de uitvoeringscomplexiteit wordt er echter opgeschaald naar een hoger bestuursniveau. Daarmee verdwijnen het lokale niveau en de lokale controle makkelijk uit beeld.
met de rug tegen de muur staan als de wethouder het resultaat van het regionaal samenwerkingspakket ter goedkeuring voorlegt.67 Wethouders geven aan dat de gemeenteraad wel degelijk belangrijke lokale accenten kan aanbrengen in de wijze waarop de zorg wordt geregeld. De gemeente (en daarmee de raad) houdt de regie over de praktische invulling, zoals bijvoorbeeld de wijze waarop de keukentafelgesprekken worden gevoerd. Het Ministerie geeft over deze kwestie aan, dat wethouders geen regionale samenwerking mogen aangaan zonder instemming van de raad. Het gevoel dat echter bij de raadsleden de boventoon voert is dat de regels die de macht van raadsleden moeten waarborgen bij regionale samenwerking worden gezien als een ‘papieren tijger’: de tijger staat er wel, maar hij bijt niet. In een aantal gevallen wordt er wel wat gedaan met de kritiek zoals bijvoorbeeld de onduidelijkheden over de zorg inkoopprocedures. Op basis van signalen vanuit het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen heeft hierover overleg plaatsgevonden tussen het Ministerie van VWS en de Autoriteit Consument en Markt. Het resultaat hiervan is de totstandkoming van een leidraad rondom zorginkoop en afspraken. Decentralisatie zou moeten leiden tot schaalverkleining, maar door het gezamenlijk inkopen ontstaat er juist schaalvergroting. Verder kan er binnen en tussen gemeenten willekeur ontstaan bij de verdeling van zorg. De kwestie rond de schoonmaakhulp en de bezwaarschriften van cliënten hierover zijn een goed voorbeeld. Ook kan de kwaliteit van de zorg onder druk komen te staan als uniforme en goedkope oplossingen worden gekozen.68 En door gebrekkige informatie kunnen ouderen, gehandicapten en andere hulpbehoevenden te lang in onzekerheid verkeren. Bij elke inkoop door gemeenten (jeugdzorg, langdurige zorg, voorheen AWBZ, thuishulp/WMO, sociale werkvoorzieningen) ontstaan nieuwe samenwerkingsverbanden met andere gemeenten. Het aantal nieuwe overheidslagen groeit daardoor snel. 67: De Volkskrant, Buiten de raadszaal gebeurt het, 15 januari 2015. 68: Zie het (bijna) faillissement van de grootste thuishulporganisatie in Nederland TSN: werkzaam in 300 gemeenten met 12.000 personeelsleden.
.................. 49
Een paar voorbeelden:69 Samenwerking op het gebied van langdurige zorg: -57 samenwerkingsverbanden met maximaal 24 samenwerkende gemeenten. Samenwerking op het gebied van de (voormalige) AWBZ: -32 samenwerkingsverbanden met maximaal 26 samenwerkende gemeenten. Samenwerking op het gebied van de WMO: -43 samenwerkingsverbanden met maximaal 24 gemeenten. Er zijn in totaal 393 gemeenten in Nederland. Het moest allemaal heel snel gaan die decentralisatie. Het lokale maatwerk klinkt mooi, maar als de zorginkoop bovenlokaal wordt geregeld dan is het lokaal implementeren van de regionaal ingekochte zorg een behoorlijk vraagstuk. Zorgtaken zijn gedecentraliseerd naar gemeenten, en raadsleden worden geacht bij falend beleid in te grijpen. Raadsleden moeten dan wel in staat zijn en bij machte zijn om het beleid bij te sturen. Klachten van ontevreden burgers kunnen al gauw terecht komen bij de regionale samenwerkingsverbanden. Ze zijn daarmee uit het zicht van de lokale raadsleden, terwijl juist de eigen gemeenteraad hét adres is voor klachten. In paragraaf 12.9.8 wordt hier verder op terug gekomen.
8.4 Lage zorgindicatie geeft geen toegang meer tot intramuraal verblijf De Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur kan zich in grote lijnen vinden in de hoofddoelstelling van de hervorming van de langdurige zorg.70 Die doelstelling sluit aan op de autonome maatschappelijke ontwikkeling dat mensen zelfstandig willen wonen met regie over hun eigen leven. De Raad constateert, dat duizenden mensen met een lagere zorgindicatie geen toegang meer krijgen tot intramuraal verblijf. Zelfstandig wonen betekent niet vanzelfsprekend dat iemands huidige woning en leefomgeving geschikt zijn om dat (met beperkingen) te doen. Juist kwetsbare mensen kunnen de komende jaren in de knel komen, omdat betaalbare alternatieven voor thuis wonen met zorg nog slechts beperkt beschikbaar zijn.
.................. 50
69: De Volkskrant, Zorg naar gemeenten, 15 januari 2015. 70: Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur, Langer zelfstandig, een gedeelde opgave van wonen, zorg en welzijn, januari 2014.
Verder constateert de Raad, dat de korte termijn waarop de beperking van toegang tot intramurale verblijfsvormen wordt geregeld niet past bij de omvang van de benodigde aanpassingen voor het zorgvastgoed. Herbestemming van dit specifieke vastgoed kost tijd. Vandaar dat de Raad het niet verstandig acht gebouwen te sluiten terwijl over een aantal jaar de vraag naar geclusterd wonen met (verpleeg)zorg weer toeneemt door de toenemende (dubbele) vergrijzing. Ook moeten er alternatieven zijn voor mensen met een lage zorgindicatie waarvan de woning ongeschikt is om zelfstandig te blijven wonen. Meer tijd geeft meer mogelijkheden voor oplossingen dan directe sluiting van gebouwen. Daarmee wordt ook kapitaalvernietiging voorkomen. (zie hiervoor ook de paragrafen 6.3 en 13.2). Het langer zelfstandig thuis blijven wonen van ouderen heeft ook een schaduwkant. Huisartsen (de poortwachters in de zorg) krijgen steeds meer patiënten die voorheen in het verpleeghuis zouden hebben gewoond. De verschillen tussen patiënten kunnen groot zijn: van psychiatrische stoornissen tot ouderdomskwalen. Huisartsen zijn in de regel generalistisch ingesteld. Het niet of onvoldoende beschikken over kennis van ouderengeneeskunde over bijvoorbeeld gedragsproblemen bij dementerenden kan leiden tot een (te) late diagnose.71
8.5 WMO uitvoering in iedere gemeente anders: Rechtsongelijkheid? In beginsel staat de Wet Maatschappelijke Ondersteuning open voor alle burgers met een beperking bij hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De wet kent geen recht op zorg, maar wel een compensatiebeginsel waarbij eigen kracht en eigen netwerk van burgers centraal staan. De gemeente heeft de plicht mensen die beperkingen ondervinden in het meedoen aan de maatschappij te compenseren. De wijze waarop zij dat doet is aan de gemeente. Per gemeente ontstaan verschillen. In de ene gemeente kun je als cliënt wel aanspraak maken op een bepaalde voorziening en in een andere gemeente weer niet. Dat kan worden ervaren als rechtsongelijkheid.
71: De Volkskrant, Hoe druk is de huisarts?, 17 januari 2015.
Een van de meest in het oog springende voorbeelden van ongelijke behandeling was het echtpaar uit het Friese Dantumadiel.72 Deze gemeente schafte het eerdere recht op schoonmaakhulp af. Het betreffende echtpaar tekende bezwaar aan tegen het besluit van de gemeente en de zaak kwam uiteindelijk terecht bij de kantonrechter. De kantonrechter bepaalde dat de gemeente de huishoudelijke hulp niet mocht afschaffen zonder naar de leefsituatie te hebben gekeken. Er was namelijk geen keukentafelgesprek gevoerd. De uitspraak van de kantonrechter leidde in het hele land tot een sneeuwbaleffect. Veel burgers maakten bezwaar tegen gemeentelijke beschikkingen waarbij de huishoudelijke hulp verdween of werd gereduceerd. Zo kwamen in de weken na de uitspraak alleen al bij de gemeente Utrecht meer dan 600 klachten binnen over het korten op de thuishulp zonder keukentafelgesprek vooraf. Daarmee was Utrecht koploper bezwaarschriften op dit vlak.73 Utrecht bracht de huishoudelijke hulp van een groot deel van de vijfduizend ontvangers terug tot anderhalf uur. De gemeente was van mening dat zij in haar recht stond met deze korting. Immers de nieuwe WMO bepaalt dat schoonmaken geen taak meer is van de gemeenten. De verantwoordelijkheid ligt nu meer bij de mensen zelf. En volgens thuishulp organisaties kan een huis makkelijk in anderhalf uur worden schoongemaakt. Het standpunt van de gemeente Utrecht is bevestigd door een uitspraak van de rechtbank waarbij de toegepaste kortingsnorm werd goedgekeurd. Rechters in andere steden zien dit weer anders.74 In Arnhem oordeelde de bestuursrechter dat twee hulpbehoevenden recht houden op drie uur hulp per week. Een vervuild huis zou de gezondheid aantasten. De gemeente Oosterhout maakte weer een andere keuze bij een gehandicapte mevrouw. Als gevolg van diabetes waren haar onderbenen geamputeerd. Op haar protheses (elk 2.5 kilo zwaar) kan ze een paar meter lopen achter haar rollator in haar drempelloze seniorenwoning. Ooit ontving zij zes uur huishou72: De Volkskrant, Senioren in ongewisse over hulp, 2 januari 2015. 73: De Volkskrant, Utrecht krijgt al 600 klachten over korten thuiszorg, 23 januari 2015. 74: De Volkskrant, Rechter oordeelt over korten op huishoudelijke hulp, 17 maart 2015.
delijke hulp in de week, maar sinds de invoering van de nieuwe WMO is dit terug gebracht naar nul uren. Nu probeert ze zelf de vloer te dweilen vanuit haar rolstoel. In de ene hand een mop en in de andere hand een emmertje.75 De verschillende rechterlijke uitspraken in verschillende gemeenten scheppen voor degenen die van deze hulp afhankelijk zijn verwarring. Nu elke gemeente zijn eigen zorgbeleid gaat invullen voelen mensen dit als rechtsongelijkheid. In de ene gemeente krijg je wel huishoudelijke hulp en in de andere gemeente niet. Gemeenten zeggen hiertoe gedwongen te worden omdat het Rijk 30% minder geld geeft voor huishoudelijke hulp. Het lijkt erop dat rechters nu gaan bepalen hoe gemeenten de rijks bezuinigingen van ruim 30% op de huishoudelijke hulp moeten uitvoeren. In totaal zijn er zo’n 350.000 ontvangers van deze hulp in Nederland. Tot oktober 2015 hebben inmiddels ruim 1500 cliënten een gang naar de rechter gemaakt. Andere gemeenten kiezen voor ander beleid. De gemeente Heerlen heeft besloten € 2.6 miljoen jaarlijks beschikbaar te stellen voor thuishulp en de schoonmaak van het huis bij de kwetsbare groepen. In Heerlen zit 80% van degenen die thuishulp ontvangen op het sociaal minimum.76 De gemeente Heerlen wil de indruk vermijden, dat de begrippen zelfredzaamheid en eigen kracht worden gebruikt als alibi om zorgvoorzieningen af te pakken. Het extra geld is er gekomen door de WOZ met 4.3% te verhogen en er zijn vijf extra verlofdagen van ambtenaren afgeschaft. Of het op lange termijn mogelijk is om deze voorziening financieel in stand te houden is de grote vraag. Heerlen is overigens een van de weinige gemeenten die dit doet. Groningen heeft bijvoorbeeld een duidelijk andere politieke keuze gemaakt.77 Het gemeentebestuur rekent op de zelfredzaamheid van zijn inwoners. Mensen zullen meer een beroep moeten doen op hun naasten en de vrijwilligers (mantelzorgers, stervensbegeleiding, migrantenspreekuur etc.). Er is weliswaar voor 2015 een overgangsregeling, maar in 2016 geldt het principe: zelf regelen, zelf betalen. Pas als het echt niet gaat is er gemeentelijke ondersteuning.
75: De Volkskrant, Poetsen in de rolstoel: knap lastig, 15 juli 2015. 76: De Volkskrant, Wordt Heerlen een scootmobielstad?, 2 januari 2015. 77: De Volkskrant, In Groningen moet vrijwilliger het doen, 2 januari 2015.
.................. 51
Niet alleen het verminderen of afschaffen van de huishoudelijke hulp door gemeenten ligt onder vuur. Ook gemeenten die geen woonvoorzieningen meer toekennen krijgen de wind van voren van onder meer de ouderenbonden. Zo was de gemeente Alphen aan de Rijn het middelpunt van een ‘relletje’, vanwege een 90-jarige die geen traplift kreeg van de gemeente. De sociale media stonden bol van verontwaardiging.78 De gemeente schreef dat de man al lange tijd bekend was met verminderde spierkracht in zijn benen en dat hij zelf actie had moeten ondernemen door te verhuizen. Het gehanteerde argument bij de afwijzing draaide om de term “voorzienbaarheid”. Dat artikel uit de Verordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten houdt in dat ieder mens weet dat hij ouder wordt en daarvoor maatregelen (verhuizen) moet treffen. De man in kwestie woonde al 20 jaar in de huidige woning met trap. Hij had aldus de gemeente kunnen voorzien dat traplopen steeds moeilijker zou gaan worden. Hij had hiermee rekening moeten houden door bijvoorbeeld te verhuizen naar een gelijkvloerse woning. Daarom ontving hij een afwijzingsbrief op zijn verzoek tot plaatsing van een traplift. Inmiddels heeft de man wel een traplift cadeau gekregen van een bedrijf uit Bergambacht. Juristen hebben zich al gebogen over de interpretatie van de term “voorzienbaarheid”. Daarover is nog geen jurisprudentie. Juristen zijn van mening dat de 90-jarige onmogelijk had kunnen weten dat de spelregels ingrijpend zouden veranderen. Van mensen die nu zo oud zijn, kun je toch moeilijk verwachten dat ze al bij voorbaat hebben ingespeeld op de net ingevoerde nieuwe wetten. Terwijl er bovendien in veel regio’s onvoldoende seniorenwoningen zijn en verhuizen vaak veel geld kost. Geconstateerd wordt, dat er een groot verschil is ontstaan tussen het absolute recht uit de vroegere AWBZ en de ontbreken van dit recht in de WMO. Absoluut recht is veranderd in een voorziening. Iedere gemeente kan hier anders mee omgaan.
8.6
.................. 52
Penny wise pound foolish
Gemeenten krijgen minder geld voor het uitvoeren van WMO activiteiten. Het uitgangspunt is daarom ‘Eigen Kracht’: burgers moeten meer zelf doen (en meer zelf betalen). Dat is goedkoper en er hoeft daardoor geen beroep te worden ge78: De Volkskrant, Ophef over afwijzen traplift voor 90-jarige, 2 mei 2015.
daan op het (collectieve) zorgbudget. Er wordt kortom meer eigen verantwoordelijkheid verwacht. Elke gemeente doet dat op zijn eigen manier en ze hebben hierin een zekere beleidsvrijheid. Er zijn gemeenten die een hulpvraag zoals een verzoek om huishoudelijke hulp, een scootmobiel of een woningaanpassing (zoals een traplift) afwijzen, terwijl andere gemeenten dergelijke verzoeken honoreren. Hierdoor is het mogelijk dat in té zuinige gemeenten meer ouderen noodgedwongen naar een (veel duurder) verpleeghuis zullen moeten. Zij kunnen niet langer zelfstandig thuis blijven wonen omdat hun woning niet, voor een paar duizend euro, drempelvrij kan worden gemaakt, of wordt voorzien van een traplift en een aangepast toilet. Het effect van een dergelijke handelswijze: goedkoop wordt duurkoop. We zagen dit ook al in paragraaf 8.5. Té grote bezuinigingen op de huishoudelijke hulp leveren in financieel enge zin profijt op. Daar staan maatschappelijke kosten tegenover (te late signalering van bijvoorbeeld verwaarlozing waardoor ouderen alsnog naar een dure voorziening moeten verhuizen).
8.7
Afwentelgedrag Gemeenten?
Naast té zuinige gemeenten zijn er ook gemeenten die de rekening bij een andere partij proberen neer te leggen. Als verzekerden in aanmerking kunnen komen voor de Wet Langdurige Zorg dan biedt de WMO gemeenten de mogelijkheid individuele maatwerkvoorzieningen uit de WMO te weigeren. (Een maatwerkvoorziening is namelijk rekening gemeente). Dat kan ertoe leiden dat burgers die willen en kunnen volstaan met mantelzorg, aangevuld met enkele WMO voorzieningen en eventueel nog onderdelen uit de Zorgverzekeringswet, zich door deze weigering gedwongen zien om gebruik te maken van de duurdere (integrale) zorg vanuit de Wet langdurige Zorg. Burgers die dus zouden kunnen volstaan met ‘’slechts’ WMOzorg worden zodoende door gemeenten geplaatst in de Wet Langdurige Zorg. Het Zorginstituut Nederland waarschuwt voor deze ontwikkeling die zij omschrijft als afwentelgedrag van gemeenten.79 79: Zorgvisie, Zorginstituut vreest afwentelgedrag gemeenten, juli 2015.
Dit is zeer actueel omdat gemeenten aan de vooravond staan van een grootscheepse herindicatieslag. Ongeveer 300.000 mensen moeten voor het eind van het jaar 2015 een herindicatie krijgen. Een grote groep burgers heeft met de overheveling van de AWBZ-zorg naar de WMO in 2015 een ‘overgangsindicatie’ gekregen. Dat wil zeggen dat hun AWBZ-indicatie nog doorloopt tot 2016. Gemeenten moeten nu aan de slag om al deze mensen volgend jaar een WMO-indicatie te geven of door te verwijzen naar de Wet langdurige Zorg. Dat doen ze in het licht van een forse bezuinigingsopdracht van twintig procent en met minder tijd en minder ambtenaren dan gewenst. Hierdoor bestaat een reële mogelijkheid aldus het Zorginstituut Nederland, dat burgers die met WMO-zorg toe zouden kunnen, door gemeenteambtenaren in de Wet Langdurige Zorg worden gezet.
8.8
Persoonsgebonden Budget (PGB)
De invoering van de drie decentralisaties vormde een complex vraagstuk. Gemeenten hadden hiervoor een korte voorbereidingstijd. In de laatste maanden van 2014 moesten ze al zorg inkopen, terwijl ze nog geen zicht hadden op het budget en de productie. De wijkteams die gegevens moesten leveren waren in veel van de 393 gemeenten nog niet operationeel. Net als onder de ‘oude’ wetgeving konden mensen onder voorwaarden kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb) in plaats van zorg in natura. Aanvragen hiervoor liepen via het WMO loket van de gemeente of bij de zorgverzekeraar.80 Het instrument van de pgb’s werd ingevoerd onder het eerste Kabinet Kok. Het was de logische consequentie van het centrale uitgangspunt van dit kabinet. Nederlanders, mondig en assertief als ze zijn, willen de belangrijkste keuzes in hun leven niet meer voorgekauwd krijgen door de overheid. Mensen willen het liefst onder het motto van keuzevrijheid eigen persoonlijke arrangementen maken.
80: De Volkskrant heeft ook een uitgebreid dossier bijgehouden van ontwikkelingen en gebeurtenissen rond de persoons gebonden budgetten. In deze paragraaf is onder meer gebruik gemaakt van deze publicaties. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar de lijst geraadpleegde bronnen en literatuur.
Een sympathiek gedachte. Met een persoonsgebonden budget konden langdurig zieken en gehandicapten nu zelf hun zorgverleners inhuren. Toen het systeem werd ingevoerd kregen cliënten vooraf geld om zorg in te kopen. Voor velen een uitkomst. Het aantal deelnemers steeg van 13.000 in 1998 tot 200.000 nu. De hulp die zij inkochten kon door professionals (private bedrijven) worden geleverd, maar ook door familieleden of bekenden. Maar het systeem bleek erg gevoelig voor misbruik (o.a. het declareren van zelf verzonnen diagnoses). Naast individuele oplichters gingen louche bureautjes met de pgb’s aan de haal. In verband met de hoge fraudegevoeligheid van de pgb’s werd de wetgeving in 2014 / begin 2015 aangepast. Evenals de wijze van uitbetaling en de voorwaarden voor toekenning. Zo werden de pgb’s niet langer rechtstreeks overgemaakt op de rekening van de cliënt. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) kreeg opdracht om namens de gemeenten de betalingen rechtstreeks te voldoen aan de zorgaanbieder die door de client was ingehuurd. Door deze (systeem) wijziging ontstond er bij de SVB een forse achterstand in betalingen aan zorgverleners. Uiteindelijk leidde dat tot een grote en complete chaos.81 Vanwege de vele vragen van direct betrokkenen was de website van de SVB voor langere tijd niet bereikbaar. Wanneer er wel contact ontstond dan werden betrokkenen van het kastje naar de muur gestuurd. Een grote klachtenstroom van cliënten en zorgverleners over de ‘dienstverlening’ van de SVB kwam terecht bij de politiek. Daarmee was het drama rond de pgb’s geboren. De gebrekkige uitvoering leidde tot een grote maatschappelijke discussie en verontwaardiging. Eén twitterbericht (en vele volgers) bleek voldoende te zijn om de parlementaire machine in gang te zetten. Verschillende politieke partijen maakten van die gelegenheid gebruik om gelijk maar de hele zorgtransitie openlijk aan de kaak te stellen. Staatssecretaris Van Rijn moest de Tweede Kamer herhaaldelijk schriftelijk informeren over de knelpunten en de maatregelen om hieraan een einde te maken. Ook volgden er meerdere Kamerdebatten over deze kwestie.82 81: De Volkskrant, PGB-crisis ziekt door, 2 mei 2015. 82: De Volkskrant, Van Rijn: Lek in PGB-chaos boven, 19 mei 2015.
.................. 53
De politieke druk op de Staatssecretaris was groot om een einde te maken aan de fraudegevoeligheid van de pgb’s. Tegelijkertijd zaten cliënten en zorgverleners te wachten op uitbetaling van hun declaraties. Om te voorkomen dat tienduizenden mensen niet uitbetaald kregen werd een noodscenario in werking gezet. Het middel bleek uiteindelijk erger te zijn dan de kwaal. De verbouwing van het systeem leverde een bureaucratisch wangedrocht op.83 Het nieuwe systeem is erg klantvijandig gebleken. Door de vele loketten en schijven staat het systeem niet meer dicht bij de mensen. In het nieuwe systeem moeten de volgende stappen worden gezet: 1. De gemeente bepaalt of de cliënt zorg krijgt en hoeveel. 2. Het Centraal Administratiekantoor (CAK) beslist of de cliënt over het toegekende bedrag nog een eigen bijdrage moet betalen. 3. Daarvoor heeft het CAK gegevens nodig van de Belastingdienst over het inkomen van de cliënt. 4. De cliënt moet vervolgens zelf een overeenkomst opstellen met de hulpverlener en die opsturen naar de Sociale Verzekeringsbank (SVB). 5. Om de vergoeding uitbetaald te krijgen moet ook de hulpverlener allerlei administratieve handelingen verrichten en de formulieren op tijd naar de SVB sturen. Deze processtappen betekenen voor de gemiddelde cliënt: een onnavolgbaar systeem met een hoge irritatiefactor. Het kostte veel moeite en geld (bijna 19 miljoen euro) om het nieuwe systeem aan de praat te krijgen.84 Op 19 mei 2015 weet de staatssecretaris te vertellen, dat met een uiterste krachtsinspanning het kabinet er toch in is geslaagd de ergste chaos te bestrijden bij het uitbetalen van de persoonsgebonden budgetten. Bijna 95% van de zorgverleners krijgt de correct gedeclareerde uren binnen vijf tot tien dagen uitbetaald.
.................. 54
boekt zonder de rechtmatigheid van de uitkering te toetsen. Fraude bleef hiermee dus op de loer liggen. In de loop van 2015 werden zeven debatten gevoerd tussen de staatssecretaris en de Tweede Kamer over de pgb-problematiek. De staatssecretaris kwam zwaar onder vuur te liggen met een continue dreiging van een motie van wantrouwen. Iedereen wijst naar elkaar en zondebokken zijn makkelijk te vinden in dit complexe web.85 De VNG wijst naar SVB en omgekeerd, zorgverleners wijzen naar het SVB, gemeenten en SVB wijzen weer naar de zorgkantoren die weer onderdeel zijn van de grote zorgverzekeraars, de belangenclub voor PGB-houders geeft de gemeente weer de schuld etc. Een nieuw element in dit toch al moeizame dossier vormde de claim (najaar 2015) van gedupeerde pgb-houders en zorgverleners. Zij hebben vanwege de zeer late uitbetalingen bij de staatssecretaris een schadeclaim ingediend.86 Verder kwam de Algemene Rekenkamer met een hard rapport over de slechte en bureaucratische uitvoering van de wet en de pgb-regeling. Eigenlijk was het onverantwoordelijk de uitbetaling en de nieuwe manier van pgb-betalingen in te voeren, aldus de Algemene Rekenkamer. Ook het in augustus 2015 verschenen rapport van de Nationale Ombudsman wond er geen doekjes om.87 Van de doelstelling om een gebruiksvriendelijk betalingssysteem te maken en de burger eigen regie te geven is niets terecht gekomen. De belangen van kwetsbare burgers en hun zorgverleners heeft de overheid volstrekt uit het oog verloren. De Nationale Ombudsman constateert, dat de invoering een chaos is geworden
Vanwege de grote politieke- en maatschappelijke druk was het nodig om noodmaatregelen te treffen. De SVB ging over tot ‘blinde’ overboekingen: ruim 60.000 keer werd er geld overge-
Het pgb-dossier is volkomen uit controle geraakt. Er bestaat inmiddels een groot draagvlak voor een meer stabiel en eenvoudiger systeem. In de Tweede Kamer gaan stemmen op om het systeem dan toch maar weer te gaan aanpassen. Alle betrokkenen (zeker ook de leden van de Tweede Kamer) lijken zich verkeken te hebben op de (uitvoerings)complexiteit van deze voorziening.
83: Idem. 84: De Volkskrant, Iedereen geeft elkaar de schuld van het PGB-debacle, 2 juni 2015.
85: Idem. 86: De Volkskrant, Druk op Van Rijn over vergoeding schade aan PGB-gedupeerden, 1 juli 2015. 87: De Volkskrant, Munitie Ombudsman voor PGB-debat, 26 augustus 2015.
8.9
Communicatie Te Rooskleurig
De publieksvoorlichting rond de veranderingen in de zorg zijn te ongenuanceerd geweest en hebben en te rooskleurig beeld gegeven van de nieuwe regels. Dat heeft althans de Reclame Code Commissie geoordeeld na een klacht van de vakbond FNV.88 Eind vorig jaar lanceerde het Ministerie van Volksgezondheid een radio- en televisiecampagne om uit te leggen wat er per 1 januari 2015 zou gaan veranderen door de decentralisatie van de zorg.
Nationale Ombudsman kan de klachtenbehandeling door de gemeenten beter. Gemeenten zouden zelf een goede klachtenprocedure moeten regelen. Ook de Stichting Kwaliteitsverbetering Gezondheidszorg (die zich verdiept in de rechten van de klanten van de gemeentelijke WMO loketten) is van mening, dat mensen ook met inhoudelijke klachten bij gemeenten terecht moeten kunnen, bijvoorbeeld als zij zich afgescheept voelen. Als decentralisatie betekent dichter bij de burger staan dan is het natuurlijk vanzelfsprekend dat de gemeenteraad hét aanspreekpunt zou moeten zijn voor burgers met klachten.
Een van de spotjes verhaalt over mevrouw Pietermaai, slecht ter been, die bovenop de hulp van haar neef aanvullende ondersteuning nodig heeft. “Gelukkig krijgt ze die straks van professionals en haar gemeente”, zegt neef Tyron Pietermaai. “Zo kan mijn tante lekker thuis blijven wonen”. De FNV vond dit spotje misleidend, omdat de gemeente de belofte niet in alle gevallen waar kan maken.
8.10
De Reclame Code Commissie oordeelde, dat de spotjes inderdaad de verwachting wekken dat de nieuwe regels een positief effect hebben, terwijl dit niet zeker is. Zo krijgt de fictieve mevrouw Pietermaai pas hulp als de zelfredzaamheid is uitgeput. In dat spotje wordt dat onvoldoende duidelijk gemaakt. Deze commercials schenden het vertrouwen van de burger in de overheid. De burger moet erop kunnen rekenen, dat de denkbeelden van de overheid juist en volledig zijn.
Mantelzorgers zouden daarom voldoende ondersteuning moeten krijgen om de zorg ook daadwerkelijk te kunnen blijven leveren. Zij moeten daarbij kunnen rekenen op de gemeenten. Het behouden van bijvoorbeeld dagbesteding in een gemeente is een belangrijke voorziening. Dagbesteding maakt het voor mantelzorgers namelijk mogelijk een momentje voor jezelf te hebben. Het geeft even wat rust en stelt mantelzorgers hierdoor in staat om ouders of partners van hulpbehoevenden zorg te blijven bieden. Naast tijd zijn mantelzorgers jaarlijks zo’n kleine € 1.100,-- kwijt aan extra kosten (vervoer, parkeren, telefoneren).
Het Ministerie wilde echter alleen maar de nieuwe regels schetsen en burgers aansporen zelf meer informatie op te zoeken. Dit is nu precies een illustratie van wat in paragraaf 8.1 van dit hoofdstuk is geschreven over de betekenis en van het zenden en ontvangen. De complexe wetgeving en de grote veranderingen zijn voor veel burgers een doolhof. Een aantal voorbeelden hebben we reeds in voorafgaande paragrafen genoemd zoals het keukentafelgesprek en de uitbetaling van persoons gebonden budgetten. Voor klachten kunnen burgers terecht bij de Nationale Ombudsman of bij de regionale ombudsman. Volgens de 88: Rendero Actueel Overheid, Overheidsspotjes over decentralisatie zorg zijn te rooskleurig, website februari 2015
Overbelasting Mantelzorgers
De kerngedachte van de hervorming van de langdurige zorg is dat de samenleving c.q. sociale netwerken meer zorg op zich gaan nemen. Essentiele vraag daarbij is hoeveel er van mantelzorgers (nog) gevraagd kan worden. Vaak hebben ze naast de zorg voor anderen ook nog een baan; een combinatie die spanningen kan opleveren.
Mantelzorgers zijn niet opgeleid om professionele zorg te verlenen. Een grotere eigen verantwoordelijkheid van burgers om een deel van de zorg weer over te nemen mag niet worden gezien als een vervanging van die professionele zorg. De druk op mantelzorgers groeit. Het is belangrijk om de signalen vanuit deze groep serieus te nemen en hen in hun werk zo goed mogelijk te ondersteunen. Als de belasting van mantelzorgers te groot wordt dan valt die zorg weg. Hulpbehoevenden zullen dan alsnog moeten worden opgenomen in een intramurale instelling. Niemand wil dat. In het rapport “Concurrentie tussen mantelzorg en betaald werk” van het Sociaal Cultureel Planbureau wordt geconclu-
.................. 55
deerd, dat werknemers die langdurig zorgen voor een hulpbehoevend familielid, een buur of een vriend aanmerkelijk vaker een langere periode op hun werk verzuimen.89 De overheid wil dat burgers meer voor elkaar gaan zorgen om de zorgkosten terug te brengen. Diezelfde overheid wil ook dat mensen langer en meer gaan werken. Daar wringt de schoen en mensen komen in de knel tussen de verschillende verwachtingen. De meeste mantelzorgers kunnen de zorg en het werk echter goed combineren, vooral als het gaat om minder intensieve hulp. Extra belasting treedt op als er intensievere zorg wordt verleend. Dit kost meer uren, gaat ten koste van de eigen vrije tijd en werkt daarom stress verhogend. Gemeenten wordt geadviseerd om bij het keukentafelgesprek er alert op te zijn dat de werkende mantelzorger niet wordt overvraagd.
8.11
Werkgelegenheid: Ontslagen Thuishulp
Macro-beslissingen zoals het decentralisatie van de zorg hebben op microniveau een groot effect. Deze macro-beslissingen zijn: • De overgang van intramuraal naar extramuraal. • De omslag van ‘zorgen voor’ naar ‘zorgen dat’. • Van formele zorg naar meer informele zorg. • Grotere nadruk op buurt- en wijkzorg. • Toename van zorgzwaarte door het langer zelfstandig thuis wonen. Al deze ontwikkelingen hebben een grote impact op veel werknemers in de thuishulp. De zorgtransitie veroorzaakt veel onzekerheid en onrust. Werknemers worden ontslagen, of worden geconfronteerd met salarisverlagingen, baanveranderingen en functiewisselingen. Maar ook een te hoge werkdruk komt vaak voor met uitval als risicofactor. De hoeveelheid huishoudelijke hulp staat onder druk. Het ‘volume’ neemt af doordat relatief veel gemeenten de schoonmaakhulp hebben gereduceerd of zelfs hebben afgeschaft. Bovendien is er een grote druk op de prijsvorming. Gemeenten willen zo goedkoop mogelijk inkopen en gaan er scherp in tijdens het aanbestedingstraject. Willen thuishulp organisaties
.................. 56 89: Sociaal en Cultureel Planbureau, Concurrentie tussen mantelzorg en betaald werk, 24 maart 2015.
de aanbesteding winnen dan zullen ze nog scherper moeten zijn dan de concurrent.90 Inschrijven onder kostprijs c.q. te laag inschrijven om het werk te krijgen komt voor. De markt voor huishoudelijke hulp wordt zodoende verwikkeld in een ‘race to the bottom’. Vanwege niet goed verlopen aanbestedingstrajecten zijn diverse thuishulp organisaties al in de problemen gekomen. Om het hoofd boven water te houden wordt bijvoorbeeld hoger gekwalificeerd personeel via allerlei constructies vervangen door goedkopere medewerkers. In een aantal gevallen zijn de problemen zo groot, dat de continuïteit in gevaar is gekomen. Het meest bekende voorbeeld is het (vermoedelijke) faillissement van de grootste thuishulp organisatie van Nederland TSN.91 Werkzaam in 300 gemeenten en met 12.000 medewerkers in dienst. Het (vermoedelijke) faillissement van TSN heeft de kwestie van de thuishulp weer op de politieke kaart gezet. Na intensief overleg met de FNV, CNV en de VNG heeft staatsecretaris Van Rijn in het rapport “Perspectief langdurige Zorg en Ondersteuning” een gezamenlijke aanpak afgesproken voor langdurige zorg en ondersteuning.92 Daarin zijn ook afspraken gemaakt over verantwoord marktgedrag.93 Zo komen er nieuwe functies voor ondersteuning van mensen thuis waarbij huishoudelijke hulp bijvoorbeeld wordt gecombineerd met vormen van begeleiding en persoonlijke verzorging. Daarvoor worden structureel extra financiële middelen vrijgemaakt. In de wet worden extra waarborgen vastgelegd voor goede arbeidsvoorwaarden voor medewerkers en de verantwoordelijkheid van werkgevers. In 2016 is meer dan 200 miljoen beschikbaar voor de Huishoudelijke Hulp Toelage. De voorwaarden daarvan worden veranderd zodat gemeenten extra ruimte en mogelijkheden hebben om dit geld specifiek in te zetten voor de ondersteuning thuis. 90: De Volkskrant, Open brief aan de Nederlandse gemeenten van diverse (belangen) organisaties, 2 december 2015. 91: De problemen van TSN zijn grotendeels te wijten aan een combinatie van factoren: het winnen van aanbestedingen waarvan de bedragen onder de kostprijs liggen, een te ambitieuze groei expansie en onrealistische tarieven van de gemeenten. Bedrijven met veel vaste medewerkers (zoals TSN) leggen het af tegen bedrijven met goedkope en flexibele arbeidskrachten. 92: Rijksoverheid, Perspectief langdurige zorg en ondersteuning, website 4 december 2015. 93: De Volkskrant, Thuiszorg kan weer vooruit kijken, 5 december 2015.
8.12
Tot Slot
De decentralisatie en de hervormingen van de zorg kunnen worden beschouwd als een majeure operatie. De uitrol heeft grote gevolgen voor zowel organisaties als mensen. In dit hoofdstuk zijn een aantal belangrijke knelpunten beschreven. Draagvlak voor de transitie kan alleen worden verkregen door met elkaar in dialoog te blijven. De bereidheid om zonder vooringenomenheid naar elkaar te luisteren. Dat zou in belangrijke mate moeten gelden voor de beleidsmakers. Luisteren naar de problemen in het ‘veld’ en luisteren naar de mensen die met al die maatregelen te maken hebben. In dit licht gezien is het een hoopvolle gebeurtenis, dat de kwestie rond de thuishulp serieus is opgepakt. Er is weer perspectief. Dit is alvast een goed voorbeeld.
.................. 57
.................. 58
9
DE REGIONALE EN LOKALE WONINGMARKT IN BEELD •
9.1 Kenmerken en Knelpunten van de Regionale Woningmarkt In de regio Utrecht bestaat formeel één woningmarkt sinds de invoering van het regionale aanbodsysteem (Woningnet) in 1995. Ondanks de verruiming van de woningmarkt blijkt verhuizen binnen de eigen woongemeente nog steeds populair te zijn. Het merendeel van de woningzoekenden verhuist nog steeds lokaal, maar ook een beduidend aantal verhuist naar buiten de lokale gemeentegrenzen. Jarenlang was het Bestuur Regio Utrecht (een vorm van verlengd lokaal bestuur) belast met de onderlinge afstemming van gemeentegrens overschrijdende activiteiten zoals woningmarkt, verkeer, vervoer, economie, recreatie en milieu. Sinds 2015 is het BRU-bestuur opgeheven. De samenwerkende gemeenten vonden de regionale afstemming echter zodanig belangrijk en noodzakelijk dat ze zijn opgegaan in een nieuw verband: de U-10. De U-10 bestaat uit de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen, Woerden en Zeist. Bij gelegenheid wordt de U-10 uitgebreid naar de U-16 gemeenten. Bijvoorbeeld bij de voorbereiding en implementatie van een nieuwe Regionale Huisvestingsverordening per 1 juli 2015.
•
•
•
•
•
•
• Tussen de regionale- en lokale woningmarkten bestaat een wisselwerking. Aan de hand van regionale onderzoeksrapporten worden in deze en de volgende paragraaf de belangrijkste kenmerken en knelpunten van beide markten samengevat.94 • Kenmerken en knelpunten van de regionale woningmarkt: • De totale woningvoorraad in de U-10 regio bestaat in 2012 uit een kleine 300.000 woningen. Het aantal koopwonin94: Geraadpleegde bronnen: • RWU, Voorraadrapportage Woningcorporaties Regio Utrecht, Utrecht juni 2015. • RWU, Regionale Corporatie Monitor 2015, Utrecht juli 2015. • BRU-bestuur, Regionale Woningmarktmonitor 2013, Utrecht 2014. • Bestuur U-16, Regionale Huisvestingsverordening, Utrecht 2015. • U-10 Regio en Bestuur Regio Utrecht, Voorraad en vraag zorgplaatsen en opvangplaatsen in de U-10 regio, september 2013. Sommige kwantitatieve gegevens die in de tabellen worden gebruikt, zijn enigszins verouderd. Recentere gegevens waren helaas niet beschikbaar. De reden om deze tabellen tóch op te nemen is gelegen in het feit, dat hiermee wel een trend zichtbaar wordt gemaakt.
•
•
gen bedraagt 173.000 (58%), het aantal sociale huurwoningen bedraagt 94.000 (31%) en het aantal particuliere huurwoningen bedraagt 30.000 (10%). De regio vormt een overspannen woningmarkt met grote woningtekorten en lange wachttijden. Het regionale woningtekort bedraagt in 2012 ruim 12.000 woningen. Dat komt overeen met 4.1% van de woningvoorraad. Om een stijging van het woningtekort te voorkomen is voor de periode 2012 – 2030 een groei van 61.000 woningen nodig. Dat komt neer op een jaarlijkse toename met 3.400 woningen. Geconstateerd wordt echter een terugvallende nieuwbouwproductie en daarmee een afname van de groei van de woningvoorraad. Vanwege onder meer de verhuurdersheffing is de investeringscapaciteit van de corporaties (als belangrijkste opdrachtgever) terug gelopen. Het aantal huishoudens in de regio is in de periode 2000 tot 2012 met ruim 17% gegroeid; gemiddeld met ruim 1.4% per jaar. De groei van de woningvoorraad kan de groei van het aantal huishoudens niet bijhouden. Binnen de huishoudenspopulatie is er een toename van het aandeel eenpersoons. Het woningaanbod daalt terwijl de vraag stijgt o.a. door de forse taakstelling voor de huisvesting van statushouders.95 De onderzoekers hebben geen rekening kunnen houden met de onverwacht snelle stijging van het aantal statushouders. Ook is geen rekening gehouden met het langer zelfstandig wonen van ouderen. Woningen die normaliter vrij kwamen voor de doorstroming blijven nu bezet vanwege de decentralisatie van de zorg. (geen intramurale toegang meer: langer zelfstandig thuis blijven wonen). Het directe gevolg is een toename van de gemiddelde wachttijd voor doorstromers en starters en een afname van de slaagkans voor deze groepen. Voor de gehele U-10 regio krijgt 73% van de woningzoekenden een woning toegewezen in de eigen woongemeente. Daarnaast is 23% van de woningzoekenden in een andere regiogemeente dan de herkomstgemeente gaan wonen en is 5% buiten de U-10 regio gaan wonen. Betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen voor de doelgroep staan onder druk. De doorstroming stagneert
95: Ten tijde van het BRU-onderzoek was nog geen sprake van een massale vluchtelingenstroom en een daarvan afgeleide sterke stijging van het aantal statushouders (vluchtelingen in het bezit van een verblijfstatus).
.................. 59
waardoor er minder sociale huurwoningen vrij komen. In 2012 was het aantal verhuurde woningen nog maar 62% van dat in 2005.
9.2 Kenmerken en Knelpunten van de Lokale Woningmarkt Veel regionale kenmerken en knelpunten werken lokaal door (zoals bijvoorbeeld lange wachttijden) en worden hier niet herhaald. Wel licht ik een aantal opvallende zaken extra toe: • Volgens de BRU monitor 2013 verhuist in de gemeente De Bilt 68% van de woningzoekenden binnen de eigen gemeente, 25% accepteert een woning in een andere regiogemeente en 7% vindt huisvesting buiten de regio. Regio breed wijken deze cijfers enigszins af. • De woonvoorkeur en de feitelijke verhuislocatie verschillen aanzienlijk van elkaar. 53% van de woningzoekenden is afkomstig uit de eigen gemeente, terwijl 70% van de woningzoekenden zich op de eigen woongemeente oriënteren.96 Wellicht ligt dit percentage voor ouderen nog hoger (vanwege een sterkere binding aan de buurt). • Het proces van vergrijzing zet in De Bilt sterker door dan in de rest van de regio. • De bestaande voorraad sociale huurwoningen in De Bilt is onvoldoende om alle huishoudens met een inkomen tot € 34.000 te huisvesten (primaire doelgroep).97 In de Toekomstvisie van SSW is per saldo een tekort berekend van 1.650 woningen.98 • Tot 2030 verwacht SSW een groei van de primaire doelgroep met 450 huishoudens. De inzet is om in deze toename van de vraag te voorzien door 450 nieuwe sociale woningen toe te voegen aan de voorraad. Het tekort als zodanig wordt hiermee niet ingelopen; het vangt alleen de groei op van de primaire doelgroep.
Demografische gegevens schetsen een beeld van de bevolkings- en huishoudensontwikkeling. In deze paragraaf ga ik daarom nader in op de demografische ontwikkelingen zowel op regionaal- als lokaal niveau. De focus ligt vooral op de groep ouderen in de leeftijdscategorie 65 plus. In de Regionale Woningmarktmonitor 2013 van het BRU-bestuur worden ten aanzien van de ontwikkeling van bevolking, huishoudens en woningbehoefte voor de U-10 regio de volgende conclusies getrokken:99 • De bevolking van de U-10 regio is in de periode 2005 t/m 2012 met 8.5% gegroeid, dus met ruim een procent per jaar. Van 661.012 inwoners naar 717.016 inwoners. In 2030 wordt een inwoneraantal verwacht van 818.084. • Naast regiogemeenten met een sterke groei (Utrecht en Houten) zijn er ook regiogemeenten met een licht krimpende bevolking (Vianen). • De regiobevolking is gemiddeld jonger dan de Nederlandse bevolking. • De Primosprognose 2012 geeft een verdere vergrijzing aan van de regiobevolking. Het aantal 65-plussers stijgt van 13.6% in 2013 naar 18.7% in 2030. Voor de regio exclusief Utrecht gaat het om een groei van 16.5% naar 24.8%. Utrecht is een uitzondering vanwege de hoge studentenpopulatie. • Het aantal huishoudens in de U-10 regio is in de periode 2005 – 2013 met 9.5% gegroeid. Binnen de huishoudenspopulatie is er een toename van het aandeel eenpersoons.
9.3 Demografische Ontwikkelingen in Regionaal Perspectief De decentralisatie van de zorg verplicht mensen langer zelfstandig te blijven wonen. Dit heeft grote gevolgen. Zowel voor de dynamiek op de woningmarkt (doorstroming) als voor de nieuwbouw- en verbouwopgaven (aanpassing bestaand bezit, levensloopbestendige wijken). Gegevensverzameling is belangrijk. We willen graag weten wat ons te wachten staat om hierop tijdig te kunnen inspelen.
.................. 60
96: Woningnet, Verkenning van woonwensen in De Bilt, december 2013 97: Voor 2015 is de inkomensgrens € 34.911,-98: SSW, Toekomstvisie 2014 -2019, 2014.
99: BRU-bestuur, Regionale Woningmarktmonitor 2013, Utrecht 2014.
Tabel: Leeftijdsopbouw Bevolking U-10 per 1 januari 2013 in procenten 0 - 14
15 - 29
30 - 44 45 - 64 65+
De Bilt Bunnik Houten IJsselstein Nieuwegein Stichtse Vecht Utrecht Viane Woerden Zeist
17.4% 18.3% 21.4% 20.3% 16.5% 17.8% 17.4% 18.0% 19.8% 17.9%
14.5% 14.3% 16.9% 16.7% 17.2% 15.9% 27.1% 16.8% 16.8% 17.3%
16.0% 17.0% 20.3% 21.8% 20.4% 18.9% 25.6% 19.7% 20.1% 18.2%
29.8% 30.2% 30.5% 27.8% 30.4% 30.6% 19.8% 28.4% 27.9% 27.4%
22.3% 20.2% 10.8% 13.4% 15.5% 16.8% 10.0% 17.0% 15.5% 19.2%
U-10 regio Provincie Utrecht Nederland
18.0% 18.5%
21.2% 19.4%
22.1% 21.0%
25.0% 26.4%
13.6% 14.8%
17.2%
18.3%
19.7%
28.0%
16.8%
Bron CBS. Uit: Regionale Woningmarktmonitor 2013 van het BRU-bestuur. Conclusies: • In heel Nederland is er een hoger aandeel 65-plussers dan in de regio Utrecht en Provincie Utrecht. • Een hoog aandeel ouderen woont in de gemeenten De Bilt, Bunnik en Zeist respectieve: 22.3%, 20.2% en 19.2% • In De Bilt ligt het aandeel 65-plussers (22.3%) royaal boven het aandeel 65-plussers in de U-10 regio (13.6%), Provincie Utrecht (14.8%) en Nederland (16.8%).
.................. 61
Tabel: Leeftijdsopbouw Regiobevolking 2005 en 2013 in aantallen
2005 absoluut 2013 absoluut Ontwikkeling
0 -14 120.064 129.141 9.077
15 – 29 140.383 152.309 11.926
30 – 44 163.857 158.590 -5.267
45 – 64 156.828 179.435 22.607
65+ 79.880 97.541 17.661
Totaal 661.012 717.016 56.004
% verdeling 2005 % verdeling 2013
18.2% 18.0%
21.2% 21.2%
24.8% 22.1%
23.7% 25.0%
12.1% 13.6%
100% 100%
Bron: CBS Conclusies: • De ontwikkeling van regiobevolking onder de 30 jaar blijft redelijk constant (21.2%). • Het aandeel van de leeftijdsgroep 30 - 44 neemt af van 24.8% naar 22.1%. • Groei is er voor de leeftijdsgroep 45-65, (de potentiele ouderen) en voor de 65-plussers respectieve: van 23.7% naar 25.0% en van 12.1% naar 13.6%. Tabel: Prognose Leeftijdsopbouw U-10 in procenten 2013 - 2030
% verdeling 2013 Prognose 2020 Prognose 2030
0 – 14 18.0% 17.3% 17.0%
15 – 29 21.2% 21.9% 21.1%
30 – 44 22.1% 19.9% 20.3%
45 – 64 25.0% 25.2% 22.9%
65+ 13.6% 15.7% 18.7%
Bron: CBS; Primosprognose 2012 (ABF Research) Conclusies: • Het aandeel 65 plus neemt snel toe van 13.6% in 2013 naar 18.7% in 2030. • Het aandeel 45 - 65 blijft tot 2020 constant (25.2%) om daarna af te nemen tot 22.9% in 2030.
.................. 62
Totaal 100% 100% 100%
9.4 Demografische Ontwikkelingen in Lokaal Perspectief
Tabel: Ontwikkeling aantal Bewoners Gemeente De Bilt naar leeftijdscategorie 2012 - 2030
Uit de Primos prognose 2012 blijkt, dat binnen de woningmarkt van de U-10 de gemeente De Bilt het hoogste percentage 65 plus heeft. In 2013 bedraagt het aantal 65 plus 22.3%. De prognose 65 plus voor 2020 is 25.1% en in 2030 is dat percentage opgelopen tot 30.6.100 In onderstaande tabellen wordt nader ingezoomd op de demografische ontwikkelingen (huishoudens en leeftijdsklassen) binnen de gemeente De Bilt. Tabel: Ontwikkeling Huishoudens Gemeente De Bilt 2012 – 2030
Tabel: Ontwikkeling categorie 65+ en 75+ in de Gemeente De Bilt periode 2011 – 2030 KERN ↓ CIJFERS 2011- 2030 → Bilthoven De Bilt Groenekan Hollandsche Rading Maartensdijk Westbroek
65+ +26% +38% +71% +85% +50% +147%
75+ +30% +42% +114% +127% +89% +183%
Bron: Woonvisie gemeente De Bilt 2013 - 2018 Bron: Monitor BRU 2013 Tabel: Ontwikkeling Huishoudens Gemeente De Bilt 2011 2040
Bron: Companen 2012, Monitor BRU 2013
Tabel: Aandeel nieuwe Nederlanders (niet-westerse allochtonen) op totale bevolking gemeente De Bilt 2013 WIJKINDELING
AANTAL
PERCENTAGE
Bilthoven Zuidwest De Leijen De Bilt Oost De Bilt West Bilthoven Zuidoost Hollandsche Rading Bilthoven Noord Westbroek Maartensdijk Groenekan Totaal De Bilt
840 333 315 405 170 55 150 35 130 30 2462
11% 7% 7% 7% 4% 4% 3% 3% 3% 2% 6%
Nederland Bron: Wijkanalyse MENS-Plus 2013 100: U-10 regio en BRU-bestuur, voorraad en vraag zorgplaatsen en opvangplaatsen, 2013.
12%
.................. 63
Conclusies: • De groei van het aantal huishoudens in de gemeente De Bilt zet door. In verschillende scenario’s zien we een stijging variërend van 6% tot 8% in 2030. De Monitor BRU 2013 voorspelt voor 2030 een groei van 1.300 huishoudens (7%). • De Bilt is ook een sterk ‘vergrijsde’ gemeente. Nu al heeft ruim 22% van de inwoners de ‘pensioengerechtigde’ leeftijd van 65 jaar bereikt. Landelijk ligt dit op ongeveer 15%. Tot 2030 groeit het aandeel ouderen tot ruim 30%. • De vergrijzing zien we nog veel sterker terug bij de huurders van SSW. Ruim 1/3 van de SSW huurders is ouder dan 65 jaar en 2800 hoofdhuurders (57%) zijn ouder dan 50 jaar. • Ook per gemeentelijke kern zien we de komende jaren een sterke stijging van het aandeel 65 plus en 75 plus. Het langer willen blijven wonen in de eigen vertrouwde omgeving kan hiervoor een verklaring vormen. Tegenover deze eigen keuze kan ook een gedwongen keuze staan; er is geen toegang meer tot intramurale voorzieningen. Blijven zitten waar je zit. • Verhuizingen naar een kleinere, meer passende woning, blijven uit. Geen uitstroom betekent stagnatie in de doorstroming. Woningen komen niet meer vrij voor (jonge) gezinnen en starters. • De gemeente heeft een laag percentage nieuwe Nederlanders (niet-westerse allochtonen).101 De herkomst van deze groep is divers. De meeste nieuwe Nederlanders bevinden zich in Bilthoven Zuidwest (wijk Brandenburgwest) en De Leijen. Ook De Bilt West en Oost hebben voor de gemeente als geheel een substantieel aandeel in het percentage van alle nieuwe Nederlanders. Gebieden met een hoog aandeel ouderen komen meestal niet overeen met gebieden die een hoog aandeel nieuwe Nederlanders kennen. Die gebieden staan dus los van elkaar. De demografische informatie leert dat de klantgroep van SSW vergrijst. Bovendien moeten door de extramuralisering meer mensen met een zorgvraag zelfstandig wonen. Voor het te voeren portefeuillebeleid van SSW is dit een essentieel vraagstuk.Vragen die daarbij een rol spelen zijn bijvoorbeeld: • Sluit de toekomstige vraagontwikkeling aan bij het bestaande aanbod?
.................. 64
101: Volgens het CBS is het aandeel 65 plussers onder de niet-westerse allochtone bevolking in Nederland nu nog laag, maar zal de komende decennia toenemen: van 4% in 2012 tot 23% in 2060. Of er specifieke woonbehoeftes aanwezig zijn onder deze groep is niet nader onderzocht.
•
Is het bestaande aanbod (mutaties, of nieuwbouw of renovaties) wel in voldoende mate beschikbaar. Maar ook de vraag of dit aanbod betaalbaar is voor de doelgroepen van nu en straks?
Als alles bij elkaar wordt opgeteld dan kan de conclusie niet anders zijn dan dat er de komende jaren sprake is van een behoorlijke- en bijzondere volkshuisvestelijke opgave. SSW wordt geconfronteerd met kwantitatieve- en kwalitatieve tekorten in een overspannen woningmarkt en de klantgroep is beperkt kapitaalkrachtig. Verder zal SSW oog moeten hebben voor ontwikkelingen in het sociale domein, en de informele hulp en ondersteuning vanuit de sociale netwerken. Het is een grote uitdaging om hier verantwoord en passend op te reageren.
9.5 Effecten Decentralisatie en Demografie op Intramurale- en Extramurale Capaciteit Het kabinet heeft bij wet geregeld, dat gemeenten en zorgverzekeraars meer verantwoordelijk worden voor hulp en zorg thuis. Ondersteuning en zorg die eerder door AWBZ-instellingen zoals verzorgings- en verpleeghuizen werd geleverd. De nieuwe afbakeningscriteria qua zorgzwaarte, en het strikt toepassen van scheiden van wonen en zorg hebben tot gevolg, dat de toegang tot intramurale zorg sterk is beperkt. Zoals reeds beschreven in paragraaf 6.3 heeft dat directe gevolgen voor de intramurale capaciteit verzorgingshuisplaatsen. Ook heeft het gevolgen voor de extramurale capaciteit (o.a. zelfstandig verzorgd wonen). In U-10 verband is onderzoek gedaan naar de gevolgen van de decentralisatie, het langer zelfstandig wonen, en de demografische ontwikkelingen.102 Minder intramurale huisvesting (zo wordt geconstateerd) betekent simpelweg dat het aandeel zelfstandig verzorgd wonen belangrijker wordt voor de huisvesting van ouderen. Onder zelfstandig verzorgd wonen wordt in dit verband verstaan woningen waarbij zorg op afroep beschikbaar is. Woningen die zijn uitgerust met een alarmeringssysteem, en gelegen in de nabijheid van een zorgpost. (Voorbeelden zijn woningen in een serviceflat, een woon-zorgcomplex, aanleunwoningen bij een verzorgingshuis, of een cluster seniorenwoningen). 102: U-10 Regio en Bestuur Regio Utrecht, Voorraad en vraag zorgplaatsen en opvangplaatsen in de U-10 regio, september 2013.
In alle gevallen zijn het zelfstandige woningen, waar na een oproep in de regel binnen een kwartier een zorgverlener aanwezig kan zijn. In de navolgende tabel is een doorkijk gemaakt naar 2040. De huidige voorraad zelfstandig verzorgd wonen wordt afgezet tegen de verwachte groei voor dit type woning in 2040. • Tabel: Voorraad 2013 en Ontwikkeling Vraag Zelfstandig Verzorgd Wonen in de U-10 2030 -2040
De Bilt Bunnik Houten IJsselstein Nieuwegein Stichtse Vecht Utrecht Vianen Woerden Zeist U10-regio
Voor- Vraag raad 2030 medio 2013
Vraag 2040
284 24 90 329 140 354 2.049 31 125 103 3.529
1.087 254 791 628 1,226 1,161 3.991 347 851 1.649 11.985
975 234 596 524 997 1.006 3.445 316 712 1.401 10.206
Voorraad 2013 Minus vraag 2030 -691 -210 -506 -195 -857 -652 -1.396 -285 -587 -1.298 -6.677
Voorraad 2013 Minus vraag 2040 -803 -230 -701 -299 -1.086 -807 -1.942 -316 -726 1.546 -8.456
•
•
Bron: Onderzoek Utrecht;Estea / ABF Research Conclusies: • Op de korte termijn (2015 – 2020) wordt er een daling in de vraag naar intramurale huisvesting verwacht. Dit wordt mede veroorzaakt door de decentralisatie van de zorg. • In 2015 wordt een overschot van 1.145 zorgplaatsen van verblijf en verzorging (V & V) verwacht. In 2020 wordt op regioniveau een overschot verwacht van 2.124 zorgplaatsen. Vooral in de gemeenten De Bilt, Utrecht en Zeist wordt een groot overschot aan zorgplaatsen verwacht. • Op de lange termijn slaat de dalende trend in de vraag naar intramurale zorg weer om in een stijgende. In 2040 bedraagt de vraag weer 98% van de huidige voorraad in 2015. Die toekomstige vraag komt globaal weer overeen met de huidige voorraad. • De groeiende vraag in de periode 2020 – 2040 wordt veroorzaakt doordat de extramuralisering van de lichtere
•
zorgzwaartes rond 2025 is afgerond. De regiobevolking is ondertussen verouderd en heeft meer zwaardere zorg nodig. De groei van het aantal 75 plussers, en met name van het aantal 85 plussers is bepalend voor de vraag naar intramurale huisvesting. Sterke veroudering in combinatie met een hogere zorgbehoefte stuwen dus op termijn de vraag weer op. Een deel van de ouderen die door het beleid van extramuralisering zelfstandig blijft wonen, heeft niet voldoende aan reguliere thuiszorg. Minder intramurale capaciteit gaat samen met een groeiende vraag naar zelfstandig verzorgd wonen. Naast reguliere thuiszorg wordt hier zorg op afroep geboden door middel van een personenalarm (onplanbare zorg). Het aandeel zelfstandig verzorgd wonen wordt belangrijk voor de huisvesting van ouderen. De groei van het aantal ouderen werkt dus ook door in de vraag naar zelfstandig verzorgd wonen. In alle gemeenten ontstaat op termijn een substantieel tekort in de vraag naar zelfstandig verzorgd wonen. • In 2020 bedraagt het tekort 4.776 woningen: meer dan twee keer de huidige voorraad (peildatum 2013). • In de periode 2020 – 2040 groeit de regionale vraag met 3.700 woningen. Het tekort komt dan uit op 8.456 woningen: meer dan drie keer de huidige voorraad (peildatum 2013). Naast een behoefte aan zelfstandig verzorgd wonen (vooral geclusterd rond verzorgingshuizen) is er ook behoefte aan een snelle toename van het aantal ‘gewone’ woningen. Deze kunnen door middel van bijvoorbeeld opplus maatregelen op korte termijn geschikt worden gemaakt zodat ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen. (Verwezen wordt naar Venster 4 / Aanbeveling 2). Dit geldt des te meer voor de woningportefeuille van SSW. De gepresenteerde demografische informatie heeft betrekking op alle inwoners van de gemeente De Bilt en de regio Utrecht. De SSW huurderspopulatie maakt hier onderdeel van uit. Nu al is 1/3 deel van de huurders 65 jaar en ouder en 57% van de hoofdhuurders is 50 jaar en ouder.103 Een deel van deze groep zal wellicht gebruik maken van zelfstandig verzorgd wonen, maar het overgrote deel zal thuis willen blijven wonen in een woning die geschikt en aangepast is aan de zorgbehoefte. (Zie hoofdstuk 14 waarin de resultaten van de enquête onder de huurders van SSW worden gepresenteerd).
103: Jaarverslag SSW 2014, Toekomstvisie SSW 2014 -2019 en selectie huurders SSW vanaf 50 jaar ten behoeve van enquête onder SSW huurders.
.................. 65
.................. 66
10
WONEN ZORG EN WELZIJN IN DE GEMEENTE DE BILT
10.1
Inleiding en Achtergronden
Dit onderzoek ben ik begonnen met een landelijke verkenning van de vraagstukken op het terrein van ouderenhuisvesting. Aandacht is besteed aan de achtergronden van de grote systeemaanpassing van de decentralisatie van de zorg naar de gemeenten, de demografische ontwikkelingen, de verschuiving van intramuraal- naar extramuraal wonen, en de knelpunten die daarbij zijn ontstaan. In het vorige hoofdstuk ben ik een niveau lager gegaan en is de samenhang tussen de regionale- en lokale woningmarkt in beeld gebracht. En op beide niveaus zijn ook de demografische ontwikkelingen beschreven. De belangrijkste bevindingen ten aanzien van de demografie, de woningmarkten en de woningbehoefte zijn aan het einde van dat betreffende hoofdstuk verwerkt. En zo langzamerhand kom ik nu op het niveau van de gemeente. De gemeenten die vanuit het Rijk de opdracht hebben gekregen om het decentralisatietraject van de zorg uit te voeren in samenwerking met de aldaar werkzame organisaties. Dat heeft gevolgen voor iedereen. Op individueel niveau (zowel voor de afzonderlijke cliënten als de afzonderlijke organisaties), maar zeker ook op gezamenlijk niveau. Wat kunnen de partners in de keten van wonen, zorg en welzijn samen doen om de decentralisatie te laten slagen? Hoe zorg je er bijvoorbeeld als woningcorporatie voor dat het woningaanbod (nieuwbouw, voorraad, en productinnovatie) aansluit bij de vraagontwikkeling naar langer zelfstandig wonen? Wat mag nog wel en wat mag niet meer door de corporatie worden gedaan? De nieuwe Woningwet is heel duidelijk over de bouw van maatschappelijk vastgoed. Maar ook hoe we de regels uit de nieuwe Regionale Huisvestingsverordening slim kunnen inzetten? Decentralisatie betekent dicht bij de burger staan. Maar hoe geef je als gemeente hieraan handen en voeten terwijl budgetten onder druk staan en waar gelijktijdig sprake is van een gecompliceerde transitieperiode?
Hoe blijf je voldoende zichtbaar en wat voor rol kunnen de WMO-raden hierin spelen? Veel cliënten zijn ontevreden en zelfs boos vanwege het afschaffen of beperken van de huishoudelijke hulp. Sommigen zijn van mening dat de keukentafelgesprekken meer in dienst staan van de bezuiniging dan dat ze gericht zijn op hulp en ondersteuning. Verzorgingstehuizen worden geconfronteerd met leegstand. Welke creatieve oplossingen zijn denkbaar om grote kapitaalvernietiging (sloop) te voorkomen? Hoe kun je als uitvoeringsorganisatie van de WMO je rol en taken goed blijven vervullen als je (zoals in de gemeente De Bilt) een bezuinigingsopgave van 7% hebt mee gekregen? De Stichting MENS wordt hiermee geconfronteerd. We zetten daarom de verkenning voort, maar nu met de focus op lokaal niveau. Hoe ziet het ‘samenwerkingslandschap’ eruit? Wat speelt er, welke partijen zijn erbij betrokken, welke rol en invloed hebben de adviesorganen op het gemeentelijk beleid, welke knelpunten manifesteren zich, wat zijn de beleidskaders waarmee partijen te maken hebben en hoe staat het met de samenwerking in de keten? Weten partijen en organisaties elkaar te vinden en leidt dit tot een maatschappelijke meerwaarde in het belang van samenleving en cliënt? Eveneens relevant is natuurlijk de vraag of de burger / cliënt tevreden is over de gevolgen van de decentralisatie en de hervorming. Wat voor betekenis hebben de maatregelen voor het persoonlijk leven van de mensen zelf? Hoe kijken zij daar tegen aan en wat zijn de knelpunten? In de navolgende hoofdstukken ga ik op zoek naar de antwoorden.
.................. 67
.................. 68
11
11.1
WOONSTICHTING SSW MAATSCHAPPELIJK ONDERNEMER EN MAATSCHAPPELIJK ONDERNEMEND Mission Statement
Iedere organisatie (commercieel of non-profit) heeft een eigen bedrijfsidentiteit. Woonstichting SSW heeft een maatschappelijke identiteit en profiel. Aan de hand van brondocumenten van SSW zelf wordt een beeld geschetst van deze maatschappelijk ondernemer.104 In de statuten is vastgelegd, dat het de taak van SSW is om mensen met een smalle beurs te helpen aan betaalbare woonruimte in een leefbare omgeving. SSW voelt zich sterk verbonden met wijken en buurten en wil een actieve maatschappelijke rol spelen in lokale samenleving. De hieraan verbonden ambities heeft SSW vastgelegd in een nieuwe Toekomstvisie. SSW beoogt hierin: tevreden klanten, toekomstbestendig bezit, een financieel gezonde positie en deskundig, op resultaat gerichte medewerkers. In de missie en visie omschrijft SSW zich als een maatschappelijke onderneming met een publieke taak gericht op het wonen in de zes kernen van de gemeente De Bilt. Wonen in de breedste zin van het woord. Een leefbare en duurzame woonomgeving hoort hier ook bij. SSW wil niet alleen een maatschappelijk ondernemer zijn, maar ook maatschappelijk ondernemend. SSW heeft gekozen voor een brede maatschappelijke oriëntatie: Investeren in stenen én investeren in mensen. Dit komt tot uitdrukking in de diversiteit van projecten en een goede lokale verankering in de verschillende netwerken. SSW beschouwt huurders en toekomstige huurders als de belangrijkste belangenhouders. De klant wordt centraal gesteld en SSW geeft aan hierop aanspreekbaar te zijn.
goed mogelijk samen in het verwezenlijken van doelstellingen op het terrein van de volkshuisvesting.
11.2
De Organisatie
SSW is een middelgrote woningcorporatie met ruim 5300 verhuureenheden, en actief in de zes kernen van de gemeente De Bilt. SSW biedt woningen aan, in leefbare wijken en buurten tegen een betaalbare prijs voor huurders met een smalle beurs. De core business onderscheidt zich van een belegger doordat (vanuit een maatschappelijke doelstelling) woningen onder de kostprijs worden verhuurd aan de doelgroepen van beleid. SSW is de enige sociale verhuurder in De Bilt en de aangewezen gesprekspartner voor de gemeente op het gebied van huisvesting van de lagere inkomens en bijzondere doelgroepen. Ook in het realiseren van maatschappelijk vastgoed en het zorgen voor een goede leefbaarheid trekken SSW en de gemeente samen op. De gemeente heeft een nieuwe Woonvisie opgesteld. Op basis hiervan zijn tussen gemeente en SSW voor de periode 2014 – 2018 wederzijdse prestatieafspraken gemaakt. SSW is stevig verankerd in de lokale samenleving en heeft een breed sociaal en zakelijk netwerk.105 Verder is SSW KWH gecertificeerd.106 Op de lokale- en regionale woningmarkt heeft SSW een stevige positie. Naar de huurwoningen bestaat veel vraag. SSW acteert in een sterke, maar overspannen woningmarkt. Er zijn 7.600 ingeschreven woningzoekenden in De Bilt en 220.000 ingeschrevenen in de regio. Van de ingeschreven woningzoekenden in De Bilt zijn er 1.200 actief woningzoekend. De wachttijden voor een woning liggen rond de 7 jaar voor een appartement en 9 jaar voor een eengezinswoning. De woningvoorraad bestaat uit 60% gestapelde woningen (met en zonder lift) en 40% eengezinswoningen. SSW geeft aan dat de kwaliteit van de woningvoorraad voor de meeste complexen goed is. En dat de woningen relatief veel kwaliteitspunten hebben tegen een redelijke prijs.
Voor SSW is de gemeente De Bilt eveneens een zeer belangrijke belangenhouder en partner in volkshuisvesting. Gemeente en SSW werken (vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid) zo
Ook verhuurt SSW bedrijfspanden, garages, maatschappelijk vastgoed en diverse complexen voor bijzondere doelgroepen.
104: Geraadpleegde documenten van SSW: • Toekomstvisie 2014 – 2019, 2014. • Position paper Visitatie, Stip op de horizon, 2014. • Jaarverslag 2014, 2015.
105: Raeflex, Visitatierapport SSW 2010 – 2013, 2014 106: KWH staat voor Kwaliteitscentrum Woningcorporaties Huursector. Het doel van KWH is het verbeteren van de kwaliteit van corporaties bezien vanuit het oogpunt van de huurder.
.................. 69
SSW omschrijft zichzelf als een kleine, slagvaardige organisatie (40 fte) en is financieel gezond. De bedrijfslasten per woning zijn relatief laag. Er is een toegenomen druk op de financierings- en kasstromen door onder meer de verhuurdersheffing en saneringsbijdrage. Alleen al in 2015 moest SSW een kleine € 5 miljoen aan heffingen afdragen aan de Rijksoverheid. Deze heffing is structureel en zet de investeringen onder druk. Sturing op financiële ratio’s binnen de bedrijfsvoering (zoals loan to value, solvabiliteit, bedrijfswaardeontwikkeling, ICR en DSCR) is daarom tot een belangrijk speerpunt benoemd.
De totale woningvoorraad in de gemeente De Bilt bestaat uit: • 64% koopwoningen. • 27% sociale huurwoningen in eigendom van SSW. • 9% particuliere huurwoningen. Tabel: Overzicht Woningbezit SSW uitgesplitst naar woningtype
SSW voert regelmatig structureel overleg over haar beleid met Bewonersvereniging Woonspraak en de gemeente. Er wordt nagedacht over nieuwe vormen van samenwerking en beïnvloeding. De voorschriften uit de nieuwe Woningwet spelen daarbij een belangrijke rol. Hiernaast consulteert SSW haar belangenhouders bij belangrijke thema’s zoals onder andere het ondernemingsplan, de toekomstvisie, duurzaamheid, maar ook over het langer zelfstandig wonen van ouderen. Ook zet SSW klantenpanels in om een betere dienstverlening te realiseren. De ‘opgehaalde’ informatie aan de voorkant maakt onderdeel uit van de uiteindelijke afweging van belangen. Op deze manier laat SSW zich beïnvloeden.
11.3 Kwantiteit en Kwaliteit van de Woningvoorraad In deze paragraaf ga ik kort in op de totale woningvoorraad in de gemeente De Bilt, en het aandeel van de sociale woningvoorraad in eigendom van SSW. Daarbij maak ik een uitsplitsing naar woningtypen, bouwjaar, woninggrootte naar aantal kamers en oppervlakte, en de kwaliteit. Tevens beknopt aandacht voor het onderhoudsbeleid waarmee het bezit in goede conditie wordt gehouden. Tabel: Woningbezit gemeente De Bilt
.................. 70 Bron: Jaarverslag SSW 2014
Bron: jaarverslag SSW 2014 Het woningbezit van SSW gedifferentieerd naar woningtype: • 40% eengezinswoningen. • 16% etagewoningen begane grond. • 21% etagewoningen zonder lift. • 23% etagewoningen met lift. Tabel: Woningen naar aantal kamers
Tabel: Woningen naar bouwjaar
SSW verhuurt ruim 4.950 woningen: • De woningen variëren van 1-kamer tot 7-kamers. • Zo’n 40% hiervan (ca. 2.000) zijn eengezinswoningen. • Van de ruim 2.900 meergezinswoningen (appartementen) zijn er bijna 1.900 goed toegankelijk door de aanwezigheid van een lift of de situering op de begane grond. (Hetgeen overigens niet wil zeggen dat ze ook daadwerkelijk geschikt zijn voor langer zelfstandig wonen van ouderen). • De gemiddelde leeftijd van de woningvoorraad is 44 jaar (bouwjaar 1970). • Meergezinswoningen zonder lift zijn met gemiddeld 48 jaar het oudst. • De resterende (boekhoudkundige) levensduur van het totale woningbezit bedraagt nog 22 jaar. De kwaliteit van de woningvoorraad wordt in stand gehouden door zowel periodiek planmatig als dagelijks onderhoud uit te voeren. Elke drie jaar wordt door een extern bureau de conditie van het woningbezit gemeten. Op basis van de feitelijke kwaliteitsachteruitgang wordt vervolgens een meerjaren onderhoudsplanning en begroting opgesteld. De begroting wordt jaarlijks geactualiseerd.
Tabel: Regiobeeld zelfstandige woningvoorraad naar netto huur, maximaal redelijke huur en percentage van maximaal redelijke huur107 corporatie
netto huur
Bo-Ex De Seyster Veste GroenWest Heuvelrug Wonen Jutphaas Wonen LEKSTEDEwonen Mitros Portaal Provides R. K. Wbv Zeist SSH Utrecht Viveste Volksbelang Wbs Kamerik Wbv de Kombinatie Wbv Goed Wonen Wbv Lopik Wbv Oudewater Wbv Vecht en Omstreken Ws SSW Wst Kockengen Wst Wuta totaal
529 551 525 531 586 505 518 519 538 522 447 576 562 515 492 523 520 513 510 544 479 527 524
maxima- percenle huur tage van max. 758 70% 789 70% 826 65% 809 66% 847 78% 828 61% 767 68% 785 66% 833 65% 777 68% 530 85% 860 67% 878 64% 842 61% 778 64% 841 63% 843 62% 809 63% 847 60% 843 65% 791 61% 928 57% 790 67%
Bron: Voorraadrapportage 2015 RWU
Aan het einde van de exploitatieperiode c.q. levensduur van een complex wordt aan de hand van een portefeuillestrategie en huurbeleid bepaald welke (grote) ingreep moet worden toegepast: door exploiteren tegen minimale kosten, een levensduur verlengende renovatie of sloop en vervangende nieuwbouw.
107: De maximaal redelijke huur is vastgesteld op basis van het woningwaarderingssysteem. Daarbij worden kwaliteitspunten toegekend voor woningonderdelen (o.a. m2, voorzieningen) en woonomgeving. In 2015 is het woningwaarderingssysteem grondig aangepast. Zo is de WOZ waarde een grotere rol gaan spelen. Toetsing van de redelijkheid van huurprijzen gebeurt door de Huurcommissie.
.................. 71
Tabel: Kwaliteit en Huurprijzen Woningbezit SSW
Gemiddelde woningwaardering Gemiddelde puntprijs (€) Gemiddelde huurprijs (€) Percentage van maximaal redelijke huur
SSW 2013 Referentie Landelijk 164 150 141 2,96 488 62
3,15 479 65
3,26 469 68,2
Bron: Corporatie Benchmark 2014 Tabel: Oppervlakte naar Woningtype
Tabel: Overzicht Kwaliteitspunten
Ten aanzien van woningwaardering, puntprijs, huurprijs en oppervlakte wordt het volgende geconstateerd: • Eengezinswoningen hebben het grootste woonoppervlak en daarmee ook de hoogste woningwaardering. • De huurprijzen liggen bij SSW op ongeveer 65% van de maximaal redelijke huur. In regionaal verband gezien is dit relatief laag. • Tegelijkertijd is het aantal woningwaarderingspunten (zeker voor eengezinswoningen) hoger dan gemiddeld in de regio. • Vanuit de optiek van de huurder betekent dit dat men voor relatief weinig euro’s relatief veel woonkwaliteit krijgt.108 • Tevens is 65% van het maximaal redelijke een indicatie dat huurpotentie aanwezig is.109 • Het vraagstuk van betaalbaarheid (en beschikbaarheid) speelt een belangrijke rol in het jaarlijks huurbeleid en het overleg met Bewonersvereniging Woonspraak. • Dat vraagstuk neemt vanwege politieke urgentie snel in belangrijkheid toe. Zeker nu met ingang van 1 januari 2016 corporaties moeten voldoen aan de 95% norm voor het passend toewijzen van huurwoningen aan mensen met recht op huurtoeslag. De Rijksoverheid wil hiermee het ‘scheef wonen’ terug dringen.
11.4
Inkomenspositie huurders SSW
Wonen en zeker betaalbaar wonen is in belangrijke mate een kwestie van koopkracht. Zeker voor een sociale verhuurder is het belangrijk om te weten wat de financiële sterkte is van de doelgroep. Markthuren vragen voor deze doelgroep is daarom niet aan de orde en valt buiten de maatschappelijke opdracht. De focus moet gericht zijn op de driehoek kwaliteit, prijs en betaalbaarheid. Allereerst presenteren we de inkomenspositie van alle huishoudens in de gemeente De Bilt voor de jaren 2012 en 2020. Vervolgens een overzicht van de inkomens van huurders van SSW per 2013. Legenda: EGW: eengezinswoning MGW+: appartement met lift of op de begane grond MGW-: appartement op etage zonder lift
.................. 72
108: Jaarverslag SSW, 2013. 109: SSW werkt met verschillende streefhuurpercentages. Afhankelijk van populariteit, kwaliteit en betaalbaarheid ligt de streefhuur per complex hoger of lager dan het gemiddelde percentage. Het huurprijzenbeleid is daarmee gedifferentieerd.
Tabel: Inkomens huishoudens De Bilt 2012
Inkomens huishoudens De Bilt 2020
Tabel: Inkomensverdeling huurders SSW
Conclusies inkomensverdeling huurders SSW: • Van de SSW huurders heeft 65% een inkomen onder de € 34.678. • 590 huishoudens (15%) hebben een inkomen tussen de € 34.085 en € 43.602. • Ruim 20% van de SSW huurders heeft een inkomen van meer dan € 43.602 en woont daarmee volgens de (rijks) normen scheef. Tabel: Betaalbaarheid 2014
Conclusies inkomens alle huishoudens De Bilt 2012: • Het grootste deel van de Biltse huishoudens heeft een inkomen van meer dan € 43.000,--Dat is 54% van de huishoudens. • Een derde (33%) van de huishoudens behoort met een inkomen onder de € 34.678,-- tot de primaire doelgroep van SSW. Bron: Jaarverslag SSW 2014 Conclusies inkomensontwikkeling huishoudens De Bilt 2020: • Het aantal huishoudens met een inkomen tot € 34.678 neemt tot 2020 in beperkte mate toe (270 huishoudens). Dit geldt bij een stabiel economisch scenario. • Bij een negatief economisch scenario is de groei 900 huishoudens. • Bij een positief economisch scenario zien we een kleine afname met 330 huishoudens. De behoefte aan sociale huisvesting fluctueert hiermee tussen de 30% en 36% van het aantal Biltse huishoudens.
Conclusies Betaalbaarheid:110 • Eind 2014 is 69% van de woningvoorraad van SSW betaalbaar te noemen. • SSW geeft aan dit percentage aan de lage kant te vinden en wil dit verhogen om voldoende woningen beschikbaar te houden voor mensen met een smalle beurs. 110: Met betaalbaarheid wordt het vraagstuk bedoeld dat steeds meer huurders financieel in de knel komen doordat de woonuitgaven (o.a. huur) stijgen. Volgens brancheorganisatie Aedes komt 30% van de huurders nu al geld tekort voor noodzakelijke uitgaven. De sector ziet het als haar verantwoordelijkheid om te zorgen voor voldoende goede betaalbare woningen voor de doelgroep.
.................. 73
• •
29% van de woningen bevindt zich in een duurder sociaal segment. 98% van de SSW woningvoorraad valt in de categorie sociaal (Daeb). Slechts 2% van het bezit is geliberaliseerd (niet-Daeb).
11.5 Woningtekort en Opgave Nieuwbouw voor de Toekomst De groei van de primaire doelgroep, de inkomenspositie, het reeds bestaande woningtekort en de groeiende wachttijden voor een betaalbare huurwoning vormen de belangrijkste ingrediënten voor de toekomstige opgaven van SSW. De bestaande voorraad sociale huurwoningen in De Bilt is onvoldoende om alle huishoudens met een inkomen tot € 34.000 te huisvesten. De navolgende tabel leert dat er per saldo een tekort is van 1.650 woningen. Door het aantal ‘scheefwoners’ is het werkelijke tekort groter. Ook Zeist en Utrecht hebben een grotere primaire doelgroep dan aanwezige sociale huurwoningen.111 De gemeente Zeist verwacht een tekort in 2030 van 2.500 woningen en de gemeente Utrecht 43.000 woningen. De druk op de sociale huurmarkt blijft de komende decennia daarom hoog. Tabel: Huishoudens en sociale woningvoorraad 2012
Tot 2030 verwacht SSW een lokale groei van de primaire doelgroep met 450 huishoudens. Betaalbare nieuwbouw van sociale huurwoningen blijft de komende jaren daarom noodzakelijk. In de Toekomstvisie geeft SSW aan in deze toename van de vraag te willen voorzien door 450 sociale nieuwbouwwoningen toe te voegen aan de voorraad.
.................. 74 111: Uit onderzoek van Woningnet blijkt, dat veel verhuisbewegingen plaatsvinden tussen De Bilt, Utrecht en Zeist.
Naast het direct oplossen van tekorten kan nieuwbouw van woningen ook zodanig strategisch worden ingezet dat hierdoor meer doorstroming wordt gerealiseerd. Een van de maatregelen om de gewenste doorstroming op gang te krijgen is het ‘verleiden’ van oudere huishoudens om te verhuizen naar een aangepaste- en voor hen geschikte nieuwbouwwoning. (Dat kan overigens natuurlijk ook door opgepluste- en geschikt gemaakte bestaande woningen aan te bieden). Desgewenst kan bij verhuizing (op vrijwillige basis) gebruik worden gemaakt van een zorgarrangement. Deze kleine huishoudens zijn vaak woonachtig in schaarse- en grote eengezinswoningen. Lukt deze doorstroming dan snijdt het mes aan twee kanten. Het gezin met kinderen woont qua grootte van de woning nu in een passende woning en het oudere huishouden woont in de nieuwbouw nu of op termijn zorgpassend.
11.6 Wat heeft SSW gedaan om langer zelfstandig wonen van ouderen mogelijk te maken? 11.6.1 Nieuwbouw, Renovatie, Individuele Woningaanpassingen SSW was al vroeg betrokken bij de driehoek Wonen, Zorg en Welzijn. Zo heeft SSW intensief geparticipeerd in de totstandkoming van de Stichting MENS: de gemeentelijke uitvoeringsorganisatie van de WMO. (verwezen wordt verder naar paragraaf 12.5). Naast nieuwbouw zijn de afgelopen decennia ook veel woningen (door middel van renovatie en individuele woningaanpassingen) geschikt gemaakt voor ouderen zodat zij in staat zijn om langer in hun eigen huis en omgeving te blijven wonen. Bij complexen van enige omvang heeft SSW in goed overleg met de samenwerkingspartners op het terrein van zorg en welzijn ook gezorgd voor de aanbouw van ontmoetingsruimten. Hierdoor kon worden voorzien in een zorg- en welzijnscomponent. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal specifieke woningen voor ouderen in bezit van SSW. Daarin zijn tevens activiteiten op het vlak van nieuwbouw, renovatie en samenwerkingsactiviteiten met de partners opgenomen.
Tabel:
Specifieke Woningen voor Ouderen / Nul tredenwoningen
COMPLEX
AANTAL WO- WONINGTYPE NINGEN 240 -hoogbouw
AARD VAN DE MAATREGEL -hoog niveau renovatie 2002 - Levensloop bestendige renovatie
BIJZONDERHEDEN
Planetenbaan / Bilthoven
1
-transformatie 2002
Centrum 2 / Bilthoven (o.a. Fitislaan)
18 -senioren woningen laag-Totaal project bouw 216 woningen 19 -senioren woningen laagbouw -lift ontsloten 24 -senioren woningen -lift ontsloten 6 -senioren woningen laagbouw 115 -senioren woningen gestapeld en lift ontsloten 25 -senioren woningen 28 -bijzondere woonvorm voor senioren -lift ontsloten 20 -bovenste twee woonlagen op multifunctioneel centrum Het Lichtruim -eengezins woningen -19 hoek woningen -Totaal project van 146 woningen
-Kleinschalig Project De Zonneborgh -Verlenen van zorg aan bewoners Planetenbaan en directe omgeving door De Bilthuysen en Vitras. -Stichting Welzijn ouderen verzorgde voor de fusie met MENS welzijn activiteiten. -opheffen bouw en woon technische problemen
Planetenbaan / Bilthoven
Prunuslaan/ Bilthoven
Iepenlaan/ Bilthoven Burg. Fabiuspark/ Bilthoven Grote en Kleine Beer/ Bilthoven Oostelijk Oor Groepswonen van Ouderen Lugtensteyn Bilthoven Melkweg / Bilthoven
Weltevreden / De Bilt
-benedenwoning
-renovatie 2009
-Wonen zonder drempels -ophogen galerijen en aanbrengen vliesgevel -aanbrengen scoot mobiel ruimten -Verbetering woningplattegrond
-bouwjaar 1982
-bouwjaar 1979
-bouwjaar 1990
-renovatie 1991
-bouwjaar 1999 -bouwjaar 2001
-bouwjaar 2013
-hoog niveau renovatie 2006 -veel energetische maatregelen
-gemeenschappelijke ontmoetings ruimte -autonomie in toewijzingsbeleid -Strategische nieuwbouw bestemd voor doorstroming senioren -Verbetering woningplattegronden -Uitbreiding woningen facultatief -19 hoekwoningen levensloop bestendig gerenoveerd. -Nieuwe uitbouwen geformeerd met volledig woonprogramma op de begane grond
.................. 75
Multifunctioneel zorgen gezondheidscentrum Rinnebeek De Bilt
28 woon-een- -kleinschalige verpleegheden huiszorg voor dementerende ouderen (psycho-geriatrisch) -lift ontsloten Vijverhof Albert Nobel- 30 -senioren laan/ woningen De Bilt gestapeld -lift ontsloten Einthovenweg 18 -senioren en Lorentzweg 9 woningen De Bilt gestapeld -lift ontsloten Sav. Lohmanweg e.o. / 18 seniorenwoningen De Bilt laagbouw Herenweg / 18 -Bovenste twee woonDe Bilt lagen op commerciële winkelplint -lift ontsloten Toutenburg / Maartens- 33 -senioren woningen dijk -beneden en bovenwoningen -lift ontsloten
Kievitlaan / Maartensdijk 14 Dijckstate / Maartensdijk
61
Pr. Alexialaan Opgetogen/ Maartensdijk
20 -Totaal project van 32 woningen 18 -Totaal project 42 woningen
Voormalig gemeentehuis Maartensdijk
.................. 76
-huiskamers ge-ook ruimte voor dagopvang. meenschappelijk -In samenwerking met De Bilthuysen -wonen en slapen individueel -bouwjaar 2006 -bouwjaar 1997 -gemeenschappelijke ontmoetingsruimte
-bouwjaar 1973 -bouwjaar 1984
-bouwjaar 1991 -bouwjaar 2013
-Strategische nieuwbouw bestemd voor doorstroming senioren
-hoog niveau renovatie 2006 -Levensloop bestendig gerenoveerd
-Verbetering woningplattegrond -verbetering entree (videofoon) en verkeersruimten -Uitbreiding recreatieruimte (bestemd voor welzijnsactiviteiten) -Zorgverlening door Cordaan. -Thuiszorg wordt geleverd door Cordaan -Scheiden van wonen en zorg -Cordaan verleent thuiszorg met mogelijkheid 24-uurs zorgverlening -Voorstuk in 2015 gemoderniseerd met ruimte voor apotheek, huisartsen en ontmoeting -Appartementen bestemd voor starters en senioren (doorstroming)
seniorenwoningen -bouwjaar 1973 laagbouw -zelfstandige seniorenwo- -bouwjaar 1998 ningen in twee bouwlagen -lift ontsloten
-Beneden en bovenwoningen -lift ontsloten
-bouwjaar 2010
-Beneden- en bovenwoningen -lift ontsloten
-bouwjaar 2013
-Appartementen bestemd voor doorstroming senioren
Totaal specifieke ouderenwoningen / Nultredenwoningen
Specificatie Gestapelde Bouw (60%): -16% etage begane grond -23% etage met lift -21% etage geen lift
782
(aantal is onderdeel grondgebonden en gestapelde woningen).
802 woningen 1153 woningen 1052 woningen
Bron: eigen bewerking. Gebaseerd op woning cartotheek SSW. Het huurdersbestand van SSW vergrijst. Het kan goed zijn dat de huidige woning momenteel voldoet aan de wensen en behoeften. Maar lang niet alle woningen waarin ouderen nu wonen zijn geschikt om een leven lang in te blijven wonen. Soms is de woning gewoon te groot om in te wonen. Soms is de woning niet geschikt om er (indien nodig) zorg te ontvangen. Immers, met de jaren neemt de zorgbehoevendheid toe en de mobiliteit af. Ook de partner kan eerder zorgbehoevend worden waardoor de huidige woning niet langer voldoet. In de nabije toekomst komt er dus een groeiende groep zorgbehoevende ouderen die zelfstandig blijft wonen. Dat leidt tot twee vragen: -Is er bij deze ouderen dan sprake van geschikt wonen? -Kan de woning passend worden gemaakt voor geschikt wonen? (nul treden woningen, kleine aanpassingen). Begane grondwoningen en etagewoningen met lift zouden in beginsel geschikt kunnen zijn voor ouderen. Het zijn in ieder geval gelijkvloerse woningen en vanwege een liftvoorziening zijn ze ook toegankelijk. Of de woningplattegrond zelf (bijvoorbeeld badkamer) adequaat genoeg is en gebruiksvriendelijk om langer zelfstandig te wonen is de volgende vraag. Meestal is de woning door middel van opplussen of een woningaanpassing wel geschikt te maken. (Zie verder Venster 4 / Aanbeveling 2).
11.6.2 Klantenpanel Woonwensen Ouderen Veel van de oudere huurders van SSW bewonen een eengezinswoning. SSW wil deze eengezinswoningen graag verhuren aan de doelgroep waarvoor ze eigenlijk zijn bedoeld, namelijk gezinnen met kinderen. Om een gericht simuleringsbeleid te voeren is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de wensen en behoeften van deze doelgroep. In 2013 is hiervoor een speciaal klantenpanel onder oudere huurders gehouden. De deelnemers aan het klantenpanel gaven de volgende argumenten om niet te verhuizen: 1. De overgang van een redelijk lage huur naar een ‘pittige’ huur. 2. Terugval in inkomen (korting pensioenen, wegvallen inkomen na overlijden partner). 3. De huidige woning is al aangepast (traplift, verhoogd toilet, beugels, gehandicapten parkeerplaats). 4. Verlaten van de huidige woning die helemaal is aangepast aan je eigen wensen en waarin veel is geïnvesteerd. 5. Verlies van ruimte. 6. Onvermogen of onwil om spullen weg te doen. 7. De onbekendheid met de wijze waarop je een alternatieve woonvorm kunt realiseren. SSW heeft ook aan de deelnemers van het klantpanel gevraagd op welke manier SSW verhuizen aantrekkelijker zou kunnen maken. Daarbij werden de volgende antwoorden gegeven: 1. Hulp bij verhuizen. 2. Verhuiskostenvergoeding. 3. Hulp bij opruimen. 4. Aanbieden of faciliteren van een container / box waarin je spullen kunt stallen en van waaruit je de nieuwe woning inricht. 5. Een beter aanbod, niet alleen kleine huisjes aanbieden. 6. Beter luisteren naar huurders. 7. Meer persoonlijke benadering.
.................. 77
11.6.3 Programma Bevordering Doorstroming Senioren
11.7 den:
De resultaten uit het klantenpanel waren aanleiding om het pilotproject “Bevordering Doorstroming Senioren” te starten.
Corporaties (maar ook andere organisaties) acteren in een complex speelveld. Enerzijds nieuwe regelgeving die gerespecteerd moet worden. Anderzijds gaat het ook om ambities die je als maatschappelijke organisatie (samen met anderen) wil bereiken.
De onderzoeksvraag van dit pilotproject luidde: welke verleidingsstrategieën kan SSW inzetten die het voor ouderen interessant maken om vanuit hun grote (eengezins)woning de volgende stap te maken naar een kleinere beter passende woning? Deze schaarse woningen kunnen na vrijkomen weer worden toegewezen aan gezinnen met kinderen. De combinatie kleine huishoudens in een grote woning wordt vooral aangetroffen in de wijken Centrum 2, Weltevreden en De Leijen. Willen ouderen verhuizen (zo bleek uit het klantenpanel) dan moet het aantrekkelijk worden gemaakt. Een verhuizing voelt vaak alsof men veel moet inleveren en er weinig voor terugkrijgt. Zo is de nieuwe woning vaak kleiner, maar ligt de huur een stuk hoger dan in de oude woning. Of het inkomen is volgens de Europese toewijzingsregels (90 – 10) net te hoog. De adviezen c.q. opgehaalde informatie uit het klantenpanel zijn uiteindelijk verwerkt in een concreet programma. Dit programma bevat de volgende onderdelen: 1. Inzetten op een meer persoonlijke benadering en begeleiding (afleggen huisbezoeken, inventariseren van wensen). 2. Geen dubbele huur in rekening brengen (voor de oude- en de nieuwe woning). 3. Het aanbieden van een keuzemenu van Mijn Student (direct doel is ontzorgen: hulp en ondersteuning bij het verhuizen, uitvoeren van klusjes, verzorgen aansluitingen etc.). 4. Deelnemers aan de pilot kunnen een keuze maken uit ondersteunende activiteiten tot een waarde van € 1.500,-- die door SSW wordt vergoed.
.................. 78
Er zijn in de pilotfase 35 huishoudens bezocht en hun woonwensen zijn daarbij in kaart gebracht. Zeven huishoudens zijn daadwerkelijk verhuisd. De belangstelling is zodanig dat ook in 2016 met de regeling wordt door gegaan. Zeker nu ook in de nieuwe Regionale Huisvestingsverordening voorrang kan worden gegeven aan ouderen die verhuizen van een grote woning naar een kleinere woning.
Relatie met Wetten en andere Beleidsvel-
Dat betekent laveren tussen wet- en regelgeving en ambities. Het kunnen realiseren van maatschappelijke doelstellingen (ook op het terrein van wonen, zorg en welzijn) is afhankelijk van diverse beleidsmatige kaders. Niet alles kan meer; die tijd is voorbij. De meest relevante beleidsmatige kaders waarmee rekening moet worden gehouden zijn:
11.7.1 De Nieuwe Woningwet Met ingang van 1 juli 2015 is de nieuwe Woningwet van kracht geworden. Vanaf dat moment is er een geheel nieuwe set aan spelregels in werking getreden voor de corporaties. De regelgeving beïnvloedt in sterke mate de organisatie en werkwijze van de corporaties. Genoemd worden onder meer: veranderingen in de administratieve en juridische organisatie, het fysieke werkgebied, de inhoud en omvang van het werkterrein, de woningtoewijzing, de verhouding met de huurders, de governance en het toezicht. De nieuwe Woningwet legt tevens een sterke beperking op aan het werkdomein van corporaties. Corporaties moeten méér dienstbaar worden aan de samenleving. Dat kan door de focus te richten op: 1. Het huisvesten van de primaire doelgroep. 2. Het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen. 3. Leefbaarheidsactiviteiten meer richten op de eigen huurders (o.a. woonmaatschappelijk werk, achter de voordeur aanpak). Voor andere activiteiten (zoals het bouwen van huurwoningen boven de liberalisatiegrens) gelden strenge eisen. Ook gelden strenge eisen ten aanzien van de bouw van maatschappelijk vastgoed. Er is een korte lijst van maatschappelijk vastgoed dat behoort tot de sociale kernactiviteiten (DAEB) van de corporatie.
Bestaand maatschappelijk vastgoed valt onder een overgangsregel. Nieuw te ontwikkelen maatschappelijk vastgoed wordt gezien als een niet-kernactiviteit (niet-Daeb). Ten behoeve van de zorg mogen corporaties alleen maatschappelijk vastgoed bouwen als dit gekoppeld is aan een woonzorggebouw. Hoewel de nieuwe Woningwet een sterk centralistische inslag heeft komt het zwaartepunt ten aanzien van volkshuisvesting te liggen in de lokale driehoek gemeente, corporatie en huurdersorganisatie. Corporaties worden geacht naar redelijkheid bij te dragen aan de uitvoering van het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid. Dit is vastgelegd in een Woonvisie. Corporaties zijn verplicht om op basis van deze Woonvisie prestatieafspraken te maken. Bijvoorbeeld het maken van afspraken over maatregelen om het langer zelfstandig wonen van ouderen te bevorderen. In het overleg daarover is de huurdersorganisatie een volwaardige partij. Gemeente en huurdersorganisaties ontvangen van het Rijk ook informatie over de financiële positie van de corporatie die werkzaam is in de gemeente. Gemeente en huurdersorganisatie kunnen zich daardoor een beeld vormen van de investeringscapaciteit en de investeringsbereidheid van de betreffende corporatie.
11.7.2 Toekomstvisie SSW In het najaar van 2014 verscheen de Toekomstvisie van SSW 2014 – 2019 met als titel “Met bewoners naar vitale wijken”. Deze Toekomstvisie is ingegeven door grote veranderingen zoals onder meer de nieuwe Woningwet, de beperking van het werkgebied, de verhuurdersheffing, en de politieke- en maatschappelijke druk om als organisatie efficiënter te werken. Zeker zo belangrijk is ook dat de moderne huurder vandaag de dag een andere vorm van service verwacht (digitaal 24/7) en dat belangenhouders meer de samenwerking zoeken. Voor de komende jaren worden er vier hoofddoelen benoemd: 1. Samenwerken in De Bilt. 2. Schaarste eerlijk verdelen. 3. Kwaliteit woningen koesteren en verbeteren. 4. Klantgericht en efficiënt organiseren. In de Toekomstvisie wordt geconstateerd, dat De Bilt snel vergrijst. Het aantal 65+ groeit van 22% naar 30%. Van de SSW
huurders is meer dan 1/3 ouder dan 65. Dat aantal neemt de komende decennia toe. Oudere huurders worden geacht langer zelfstandig te blijven wonen. Nieuwbouwwoningen dienen daarom bij te dragen aan ‘levensloopbestendige’ wijken.112 Langer thuis blijven wonen betekent aanpassen en geschikt maken van de woningvoorraad. Vergrijzing en langer zelfstandig wonen betekenen ook dat deze bewoners in toenemende mate zorg thuis behoeven. Het vraagstuk van de vergrijzing vormt een grote maatschappelijke uitdaging. SSW voelt zich medeverantwoordelijk voor het signaleren en het oplossen van zorgsituaties. Samen met partners onderzoeken welke voorzieningen en zorg nodig zijn om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen te bevorderen. Niet voor niets is het zoeken naar nieuwe verhoudingen met de huurders, de gemeente en de maatschappelijke partners uit zorg en welzijn een van de speerpunten de komende jaren, aldus de Toekomstvisie.
11.7.3 Woonvisie en Prestatieafspraken SSW heeft als partner in de sociale volkshuisvesting veel te maken met de gemeente De Bilt. Het gemeentelijk woonbeleid is uitgewerkt in een Woonvisie. Aan de hand hiervan worden gezamenlijke prestatieafspraken gemaakt. Bij het opstellen van beleid heeft SSW te maken met deze gemeentelijke kaders. De Woonvisie wordt vastgesteld door de gemeente. Een verdere inhoudelijke beschrijving is opgenomen in het hoofdstuk over de gemeente De Bilt.
11.7.4 Regionale Huisvestingsverordening Tevens is de Regionale Huisvestingsverordening voor SSW een belangrijk beleidskader. De afzonderlijke gemeenten in de regio stellen de Verordening vast. Een verdere beschrijving is daarom eveneens opgenomen in het hoofdstuk over de gemeente.
112: Een levensloopbestendige woning is het overkoepelende begrip voor een woning die geschikt is of eenvoudig geschikt is te maken voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekte van bewoners. Een levensloopbestendige wijk is een wijk zonder fysieke belemmeringen waar zorg en aandacht is voor kwetsbare- en zorgbehoevende bewoners zowel jong als oud.
.................. 79
11.7.5 Uitkomsten Visitatie onderzoek In december 2014 verscheen de uitkomst van de tweede visitatie bij Woonstichting SSW. Door Visitatiebureau Raeflex werd terug gekeken naar de periode 2010 – 2013. Ook werden aanbevelingen voor toekomstig beleid gegeven. De Visitatiecommissie geeft als eindoordeel een ruim voldoende op de vier prestatievelden. Ook naar het oordeel van de belangenhouders heeft SSW ruim voldoende gepresteerd.113 Op grond hiervan wordt SSW omschreven als “betrouwbaar, degelijk en zorgvuldig. SSW draagt volop bij aan de lokale opgave en wordt gezien als een betrouwbare partner. SSW past bij de lokale cultuur en wordt getypeerd als een klassieke volkshuisvester met een sterke lokale verankering”. De Visitatiecommissie geeft ten aanzien van wonen en zorg aan dat SSW sterk betrokken is bij de huisvesting van senioren en andere bijzondere doelgroepen. De Commissie benoemd onder meer het pilotprogramma Bevordering Doorstroming Senioren. SSW is ook sterk in het ontwikkelen van zeer divers vastgoed voor wonen en zorg. Verder geeft de Visitatiecommissie op basis van gesprekken met belangenhouders een aantal verbetersuggesties mee: 1. Blijf aandacht geven aan de afstemming tussen wonen, zorg en welzijn. 2. Wees duidelijker in met wie SSW wil samenwerken en tot welke concrete resultaten die samenwerking moet leiden. 3. Blijf investeren in de wijken. 4. Communiceer transparanter en duidelijker naar belanghebbenden. 5. Betrek belanghebbenden als coproducent in een vroeg stadium van de beleidsvorming. De relatie met de belanghebbenden kan hierdoor verder verdiept worden.
.................. 80
113: Raeflex, Visitatierapport Woonstichting SSW 2010 – 2013, december 2014. Het Visitatierapport bevat een overzicht van de geïnterviewde belangenhouders.
.................. 81
.................. 82
12
12.1
GEMEENTE DE BILT EINDVERANTWOORDELIJKE VOOR HET DECENTRALISATIEBELEID Inleiding
Net als alle andere gemeenten in Nederland werd ook de gemeente De Bilt geconfronteerd met de drie grote decentralisaties: de Wet Jeugdzorg, de Wet Arbeidsparticipatie en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). In het kader van dit onderzoek beperk ik mij tot de decentralisatie en de transitie in de zorg.
relatie tussen de gemeente en SSW zijn de twee belangrijkste beleidskaders de Woonvisie en de Prestatieafspraken. Dit hoofdstuk wordt afgerond met overzicht van de belangrijkste knelpunten, vraagstukken en discussiepunten die zich op lokaal niveau voordeden. Er zijn overeenkomsten, maar ook verschillen met de in hoofdstuk 8 beschreven knelpunten op landelijk niveau. Maar ik begin met het gemeentelijk beleid, de verschillende beleidskaders en de samenhang hiertussen.
12.2 De kern van deze hervormingen nog even kort samen gevat: 1. De op participatie gerichte onderdelen uit de oude Wet Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (de begeleiding, de ondersteuning, het kortverblijf en het beschermd wonen) zijn overgeheveld naar de WMO 2015. 2. De op zorg gerichte onderdelen (verpleging thuis en persoonlijke verzorging) zijn overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet. 3. De overgehevelde onderdelen naar zowel WMO als naar de Zorgverzekeringswet zijn gericht op zorg thuis. 4. De intramurale onderdelen blijven in de AWBZ, maar deze is omgevormd tot de Wet langdurige Zorg en biedt alleen nog toegang voor wie aangewezen is op complexe, intensieve 24-uurszorg waar permanent toezicht nodig is. De gemeente is eindregisseur en is belast met het uitvoeren van de aan haar opgedragen wettelijke taken. Dat doet de gemeente niet alleen, maar in samenwerking met veel andere organisaties. Er wordt daarom in dit hoofdstuk onder meer stil gestaan bij uitvoeringsorganisatie MENS en belangrijke gemeentelijke adviesorganen zoals de WMO-raad en De Ouderenraad. Verder in dit hoofdstuk aandacht voor het beleidsproces en de beleidsuitvoering. Wat staat het bestuur van de gemeente voor ogen met de zorgtransitie en hoe wordt daar uitvoering aan gegeven? In het verlengde daarvan is het van belang om de samenhang tussen de verschillende beleidskaders inzichtelijk te maken. Dat inzicht is nodig om tot samenwerking te komen. Samenwerking met andere organisatie betekent immers ook onderlinge afstemming van de verschillende beleidskaders. In de
Het Collegeprogramma 2014 – 2018
De visie en ambities van het bestuur van de gemeente zijn vastgelegd in het Collegeprogramma 2014 – 2018.114 In dit programma zijn visie, ambities, en concrete doelstellingen per beleidsonderdeel omschreven en uitgewerkt. Deze onderdelen zijn: 1. Sociaal (De Bilt sterk en zorgzaam). 2. Economisch (De Bilt slim en bij de tijd). 3. Fysiek (De Bilt groen en bereikbaar). 4. Bestuurlijk (De Bilt veilig en dienstbaar). 5. Financieel (De Bilt financieel sterk). Het beleid ten aanzien van de WMO en de zorgtransitie is opgenomen bij de onderdelen Sociaal en Financieel. Het College geeft aan voor een grote uitdaging te staan. AWBZ begeleiding en persoonlijke verzorging zijn immers per 1 januari 2015 een gemeentetaak geworden. De transitie gaat gepaard met forse bezuinigingen. Uitgangspunt is, dat kwetsbare mensen de zorg en aandacht blijven krijgen die zij nodig hebben. De gemeente wil de transitie budgettair neutraal uitvoeren; het moet de gemeente niet meer geld kosten dan ze ervoor krijgen vanuit het Rijk. Voor de uitvoering van de nieuwe taken wil de gemeente samen werken met allerlei organisaties die werken in de vakgebieden waar het om gaat. Ten aanzien van de samenwerking geldt het principe: “lokaal waar het kan, regionaal waar het moet”. De toegang tot de WMO blijft daarom plaatselijk georganiseerd. Stichting MENS De Bilt (zie paragraaf 12.5) speelt daarbij als uitvoeringsorganisatie een cruciale rol.
.................. 83 114: Gemeente De Bilt, Collegeprogramma De Bilt, de toekomst voor elkaar 2014 -2018, september 2014
In de visie van het College komt er een laagdrempelige voorziening in de wijken met hulp of ondersteuning vanuit de gedachte: “één cliënt, één plan, één regisseur”. Het gaat er om mensen de regie over hun situatie te laten voeren. Vanuit hun eigen kracht en die van de mensen om hen heen. Het gaat zowel om het krijgen als het geven van ondersteuning. Vrijwilligerswerk en burgerinitiatieven krijgen een belangrijke plaats toebedeeld. Het kerndoel is dat iedereen meedoet en dat het niet alleen gaat om inwoners die zorg of ondersteuning nodig hebben. Het College geeft hiermee eigenlijk al een invulling van het begrip participatie samenleving. (zie ook paragraaf 7.4). In het Coalitieakkoord115 formuleert het College de volgende concrete doelstellingen die in 2018 moeten zijn bereikt: 1. Opstellen van een visienota waarin de transformatie van het sociale domein is uitgewerkt. 2. Realisatie van laagdrempelige toegang tot WMO-voorzieningen. Stevige uitbouw van het vrijwilligerswerk. Dit geldt ook voor de mantelzorgers. 3. Er zijn goede samenwerkingsrelaties met maatschappelijke partners en initiatieven van inwoners tot het zelf organiseren van maatschappelijke ondersteuning tot stand gekomen. 4. Het wijkservicecentrum is voorzien van een gemeentelijk contactpunt voor Maartensdijk, De Bilt en Bilthoven. 5. Voor iedere kern in de gemeente wordt een gebiedsplan gemaakt in samenwerking met de bewoners. De thema’s zorg en welzijn krijgen een plaats in dat gebiedsplan zodat er een verbinding is tussen het sociale- en fysieke domein. 6. Betere doorstroming op de woningmarkt, het faciliteren van de bouw van levensloopbestendige woningen, en duidelijkheid over het gebruik van verzorgingshuizen als gevolg van de veranderende behoefte door het scheiden van wonen en zorg. 7. Eenvoudiger procedures om mantelzorgwoningen te realiseren. 8. Gerealiseerde nieuwbouw bestaat gemiddeld uit 30% sociale huur- en/of koopwoningen. 9. De financiële structuur van de transities is geëvalueerd en toekomst bestendig gemaakt.
.................. 84
Om het werk van de gemeente goed te kunnen uitvoeren is het nodig om financieel gezond te zijn, aldus het College. De decentralisaties in het sociale domein vormen door hun omvang, complexiteit en de kortingen op de budgetten een 115: Het Coalitieakkoord is tussen partijen ondertekend op 7 mei 2014.
financieel risico. Het College zet in op de uitvoering van deze nieuwe taken binnen de door het Rijk beschikbaar gestelde budgetten.
12.3
Woonvisie en Prestatieafspraken
Economische, demografische en maatschappelijke ontwikkelingen hebben een flinke invloed op de Biltse woningmarkt. Deze ontwikkelingen vragen om beleid, om ambities en om het maken van keuzes die hierop inspelen. Mede tegen de achtergrond van de ‘vergrijzing’ gaat het onder meer over de volgende vragen: • Welke nieuwbouw moet worden toegevoegd? • Voor welke doelgroepen moet worden gebouwd? • Hoe bevorderen we de doorstroming? • Hoe gaan we om met de bestaande voorraad? • Hoe moet de kwaliteit van het woonmilieu eruit zien? Voor het beantwoorden van die vragen is het allereerst noodzakelijk om een samenhangende- en overkoepelende visie op het wonen en de woningmarkt op te stellen. Dat is een taak van de gemeente omdat de gemeente namelijk verantwoordelijk is voor het wonen in de breedste zin van het woord inclusief de relatie met aangrenzende beleidsterreinen. SSW werkt uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting voor mensen die moeite hebben om zelf in woonruimte te voorzien. De gemeentelijke Woonvisie is voor SSW een belangrijkrijk uitgangspunt om rekening mee te houden in het opstellen van eigen beleid. De gemeentelijke Woonvisie is verder een belangrijk kader voor het maken van onderlinge prestatieafspraken. Door het maken van afspraken en het formuleren van gewenste doelstellingen brengen gemeente en SSW hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het wonen in de gemeente De Bilt tot uitdrukking. Periodiek wordt de voortgang van de afspraken en de mate waarin de doelstellingen zijn bereikt in beeld gebracht. Jaarlijks vindt een evaluatie plaats en worden de afspraken en doelstellingen desgewenst aangepast aan de nieuwe omstandigheden. Bewonersverenging Woonspraak is bij deze evaluatie betrokken. De tabel op pagina 85 laat zien welke ambities, doelstellingen en concrete acties er zijn afgesproken in de
Woonvisie en de Prestatieafspraken op het terrein van wonen, zorg en welzijn:116
AMBITIES WOONVISIE GEMEENTE
OPERATIONELE PRESTATIEAFSPRAKEN GEMEENTE EN SSW
-Aandacht voor passende huisvesting voor de sterk groeiende -Inventariseren van de behoefte aan voorzieningen in de wijdoelgroep ouderen. ken. -Inwoners met een zorgbehoefte de mogelijkheid bieden zo lang en zelfstandig mogelijk in de eigen omgeving te blijven wonen
-Vergroten levensloopbestendigheid van de wijk De Leijen (toevoegen van woonruimte en omvorming). -Vergroten flexibiliteit en toekomstbestendigheid van wijken door levensloopbestendig / levenslooptoegankelijk te bouwen en te renoveren.
-Levensloopbestendig maken van openbare ruimte (in overleg met WMO-adviesraad). -Inzetten lokaal maatwerk om senioren te verleiden hun grote -Bouwen voor ouderen. Gericht op het langer zelfstandig kunnen blijven wonen én het eengezinswoning te verruilen voor een meer passende kleinere woning (vitaal houden kleine kernen). bevorderen van de doorstroming
-Inspelen op de ontwikkelingen rond wonen welzijn en zorg
-De zwaarte van de zorg die aan huis moet worden geboden zal toenemen doordat mensen langer zelfstandig blijven wonen.
-Streven om 30% van alle nieuwbouwwoningen in de sociale huur te realiseren. -Gezamenlijk bespreken van knelpunten en dit oplossen vanuit ieders verantwoordelijkheid -Bevorderen doorstroming binnen de eigen wijk door het gericht benaderen en toewijzen van woningen voor de doelgroep ouderen. (Zoveel mogelijk huishoudens in een voor hen passende woning). -SSW heeft een belangrijke signaleringsfunctie om kwetsbare huurders zo snel mogelijk in beeld te krijgen. -Signalen inbrengen bij de zorg- en welzijnsinstelling.
-Met name voor kwetsbare mensen (die voorheen met een indicatie naar een zorginstelling verhuisden) zal in samenwerking met Stichting MENS en de zorginstellingen maatregelen moeten worden getroffen om zorg in de buurt en aan huis te faciliteren. 116: Gemeente de Bilt: • Woonvisie 2013 – 2020, 2013. In verband met de invoering van de nieuwe Woningwet per 1 juli 2015 heeft de gemeente besloten om een aanvulling te maken op de bestaande Woonvisie. Een van de zeven thema’s uit de nieuwe Woningwet die aandacht krijgt in de aangepaste Woonvisie luidt: Wonen met zorg en ouderenhuisvesting. • Gemeente De Bilt en SSW, Prestatieafspraken 2014 – 2018, 2014.
.................. 85
In de toelichting op de Rijksbegroting 2016 geeft het kabinet aan, dat er minder wordt bespaard op de zorgkosten dan in eerdere jaren begroot. Dit komt doordat mensen (minder dan verwacht) zelfstandig blijven wonen met zorg aan huis. Alle gemeenten moeten daarom in 2016 afspraken maken met woningcorporaties en zorgaanbieders over het aantal geschikte woningen en de benodigde zorg en ondersteuning om mensen langer zelfstandig te kunnen laten wonen.
Voor het eerste instrument geldt dat het verlenen van voorrang bij lokale toewijzing niet onbeperkt kan plaatsvinden. Wettelijk is bepaald dat maximaal 25% van het woningaanbod met voorrang lokaal mag worden toegewezen. De ruimte voor lokale toewijzing wordt benut, totdat het maximum is bereikt. Dat kan betekenen dat de voorrangsregels en verdeelsystematiek niet altijd kunnen worden toegepast omdat de 25% norm al is bereikt.
12.4
Het is zaak om die 25% zo strategisch mogelijk in te zetten. Goed kijken dus naar welke maatregel het hoogste doorstroomrendement oplevert. (bijvoorbeeld de langste verhuisketen).
De Regionale Huisvestingsverordening
Zestien gemeenten in de regio Utrecht hebben per 1 juli 2015 een nieuwe Huisvestingsverordening vastgesteld. De algemene regels uit de Verordening (zoals inschrijving, urgentiecriteria, voorrangscriteria, en financiële passendheid) zijn grotendeels uniform voor de aangesloten gemeenten. De Regionale Huisvestingsverordening biedt gemeenten een instrumentarium om in te grijpen in de woonruimteverdeling en de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Dit is alleen toegestaan voor zover noodzakelijk en geschikt om onevenwichtige- en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte te bestrijden. Daarnaast zijn gemeenten door middel van beleidsregels bevoegd om lokaal maatwerk door te voeren. Er kan worden gekozen uit instrumenten die standaard onderdeel uitmaken van de ‘gereedschapskist’.
.................. 86
Het opstellen van deze lokale beleidsregels is gebeurd in samenspraak tussen gemeente en SSW. Ook Bewonersvereniging Woonspraak is hierbij betrokken geweest. De focus van de beleidsregels ligt op passend toewijzen, doorstroming en met voorrang lokaal toewijzen. Gemeente en SSW hebben uit de lokale ‘gereedschapskist’ de volgende instrumenten gekozen: 1. Met voorrang toewijzen van vrijkomende huurwoningen in de kleine kern aan inwoners uit die kleine kern. 2. Voorrang voor senioren die in het kader van het doorstroomproject van SSW doorstromen van een eengezinswoning naar een kleinere, passender woning. 3. De Woongroep Lugtensteyn (Groepswonen van Ouderen) kan via het aanbodsysteem zelf leegkomende woningen in het complex toewijzen. 4. Woningen uit de complexen Maertensplein (Dijckstate) en Toutenburg te Maartensdijk, Planetenplein te Bilthoven en Herenweg De Bilt worden met voorrang aangeboden aan lokaal woningzoekenden van 65 plus. 5. Verlenen van een mantelzorgindicatie.
Bij instrument vijf wordt opgemerkt, dat het verlenen van een mantelzorgindicatie eveneens een bijdrage kan leveren aan het langer zelfstandig laten wonen van ouderen. De mantelzorgindicatie is overigens nu voor het eerst aan de Verordening toegevoegd. Het gaat zowel om de mantelzorgverlener als de ontvanger. Het geven en krijgen van hulp in het kader van zelfredzaamheid en participatie. Het College van B en W is bevoegd om in het geval van langdurige zorg (mantelzorg voor minimaal acht uur per week) om per mantelzorgindicatie één urgentie af te geven. Mantelzorgverlener en ontvanger dienen beiden ingeschreven te staan als woningzoekende. In het bezit van een urgentie zijn betekent, dat men met voorrang wordt geholpen aan woonruimte (in de buurt van de ontvanger). Deze nieuwe regeling is gepubliceerd op de website van SSW. (zie verder ook Venster 2 / Aanbeveling 2).
12.5
Stichting MENS
12.5.1 Inleiding Het doel van het Stichting MENS is om te zorgen voor een volledig pakket van diensten op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Wijkbewoners wordt ondersteuning geboden waardoor zij (desgewenst) zo lang mogelijk zelfstandig in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. Organisaties voor mantelzorgers en vrijwilligerswerk zijn ook ondergebracht bij Stichting MENS. Deze inbedding in de structuur van Stichting MENS wordt door de betrokkenen als een goede zaak gezien. Immers, zowel mantelzorgers als vrijwilligers vormen twee essentiële pijlers onder de nieuwe WMO.
Het klinkt nu allemaal zo voor de hand liggend, maar de uiteindelijke totstandkoming van de Stichting MENS kent een lange, maar ook unieke voorgeschiedenis.117 MENS De Bilt is destijds in 2007 (vooruitlopende op de aangekondigde zorgtransitie door de overheid) gestart als een experiment met als doel om nieuwe wegen te onderzoeken op het terrein van wonen, zorg en welzijn. Gelijktijdig ook een zoektocht om tot een betere samenwerking tussen de verschillende partijen te komen. Vooral in de eerste fase is veel pionierswerk verricht. Het experiment was in menig opzicht innovatief en trok op een gegeven moment ook landelijke belangstelling. Het ontstaan van MENS De Bilt laat zich omschrijven als een ‘evolutieproces’. Het oorspronkelijk experiment groeide (met vallen en opstaan) binnen de gemeente langzaam uit tot Stichting MENS De Bilt: het officiële uitvoeringsorgaan van de WMO. Veel mensen zijn niet of niet (meer) volledig op de hoogte van de turbulente ontstaansgeschiedenis van MENS. Aangezien Stichting MENS is uitgegroeid tot een belangrijk orgaan lijkt het mij passend om aandacht te besteden aan het ‘totale verhaal’ en achtergronden van MENS.
12.5.2 Voorgeschiedenis In 2007 werd de WMO eerste fase ingevoerd. De tweede fase volgde op 1 januari 2015 door overheveling van (participatie) taken uit de ‘oude’ AWBZ. In de periode tussen 2007 en 2015 heeft de gemeente De Bilt niet stil gezeten. Er is niet passief afgewacht, maar juist voorgesorteerd op de voorgenomen decentralisatie van de zorg. De toenmalige portefeuillehouder welzijn en zorg (de heer Herman Mittendorff) heeft daarin een voortrekkersfunctie vervuld. Hij heeft het initiatief genomen voor de start van het Innovatieproject MENS waarbij een nieuwe lading werd gegeven aan wonen, zorg en welzijn.
117: Voor het samenstellen van deze paragraaf is gebruik gemaakt van de volgende documenten: • Gemeente De Bilt, Convenant innovatieproject wonen, welzijn, zorg, 2007 • Gemeente De Bilt, Eerste meting monitoring en evaluatie innovatieproject MENS, 2008 • Gemeente De Bilt, MENS WMO innovatieproject, 2009 • Quattro, Evaluatie project Mens De Bilt, 2010 • Gemeente De Bilt, Mens Plus samenwerking op wijkniveau, 2013 • Verder wordt verwezen naar de lijst geraadpleegde literatuur.
Landelijk gezien komt de gemeente De Bilt door dit initiatief in de kopgroep van actieve gemeenten terecht. Het innovatieproject is zelfs een van de proeftuinen geweest voor een pilotproject van de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting. Ook is het Innovatieproject MENS als voorbeeldproject opgenomen in het Programma “Wel Thuis” van de Provincie Utrecht. Centraal in dit Innovatieproject stond de door de wethouder opgevoerde fictieve casus van mevrouw Willemse: 83 jaar, woont zelfstandig, maar vraag niet hoe. Het gaf een duidelijke inkijk in de verkokerde- en niet vraag gestuurde zorg van de betrokken instanties in die tijd. Bij iedere organisatie stond het eigen institutionele belang voorop. Ze deden een diensten aanbod aan de klant zonder met elkaar te overleggen en zonder echt rekening te houden met wat de klanten het liefst zouden willen. De casus rond mevrouw Willemse stond symbool voor de werkwijze die in die periode werd gehanteerd. Volgens de wethouder kon dat allemaal een stuk beter en hij heeft vanuit die motivatie kernpartijen gemobiliseerd om tot betere samenwerking te komen. Uitgangspunt daarbij was het centraal stellen van de klant. De casus van mevrouw Willemse maakte indruk en het belang van afstemming en samenwerking werd door de betrokken partijen gezien. Een andere belangrijke succesfactor voor een vlotte start van het Innovatieproject MENS was het feit dat verschillende organisaties op het gebied van Wonen (SSW), Zorg (De Bilthuysen, Cordaan), en Welzijn (Vitras) al ruim voor die tijd met elkaar in gesprek waren. De bestuurders kenden elkaar persoonlijk en er waren reeds gezamenlijke initiatieven ondernomen (o.a. kleinschalig project De Zonneborg aan de Planetenbaan waar De Bilthuysen en Vitras hun diensten aanboden aan ouderen). Op 1 mei 2007 was het dan zover. Als sluitstuk van het Innovatieproject MENS kon tussen de gemeente De Bilt en de actieve kernpartijen op het terrein van wonen, zorg en welzijn een convenant worden getekend. De convenantpartijen van het eerste uur waren de gemeente De Bilt, Stichting Buurtwerk De Bilt, Cordaan / Dijckstate, Kwintes, Stichting De Bilthuysen, Stichting Welzijn Ouderen De Zes Kernen De Bilt, Reinaerde, Stichting Vitras en Woonstichting SSW. In het convenant werd uitgesproken, dat deze partijen elkaar als partners zien die elkaar nodig hebben om de ambities in de keten van wonen, zorg en welzijn waar te maken. Er werd
.................. 87
zoveel mogelijk aangesloten bij de toen bekende decentralisatie voornemens zoals het centraal stellen van het dagelijks leven van de cliënt, het streven naar een gebiedsgerichte- en integrale aanpak en ontkokering.118 De ambities waren om in De Bilt een woon- en leefomgeving vorm te geven, waarin het voor iedereen prettig wonen is, ongeacht leeftijd, gezondheidsproblemen of handicaps en dat voorwaarden zou bieden voor maatschappelijke participatie, acceptatie en integratie. In latere fases zijn nog convenanten gesloten met de Provincie Utrecht en het Gezondheidscentrum De Bilt. Ook met alle vrijwilligersorganisaties zijn contacten gelegd over de levering van diensten. Vallen en opstaan hoort bij experimenteren. In de loop der jaren zijn er de nodige experimenten (en discussies) geweest om tot een adequate infrastructuur van het dienstenaanbod te komen. Allereerst fysiek: waar moesten de wijkservicepunten komen, en waar het centrale WMO-loket? En hoe was dan de onderlinge afstemming tussen de decentrale punten en het centrale punt? Maar ook inhoudelijk en organisatorisch. Een groot praktisch knelpunt werd gevormd door het ontbreken van een samenhangend dienstenpakket. Gelijksoortige organisaties boden gelijksoortige diensten aan. Dit gebrek aan samenhang en samenwerking kwam de gezamenlijke effectiviteit niet ten goede. Zo waren er in het welzijnsdomein drie organisaties actief: Stichting Welzijn Ouderen (SWO), de combinatie Stichting Buurtwerk De Bilt en Animo en de Vereniging voor Samenlevingsopbouw WVT. In het kader van vernieuwend welzijnsbeleid is op een gegeven moment onderzoek gedaan of genoemde instellingen voldoende waren toegerust voor de toekomst. De conclusies uit dit onderzoek leidden uiteindelijk tot een samengaan van SWO en Animo onder de paraplu van Stichting MENS. De Vereniging voor Samenlevingsopbouw (WVT) bleef zelfstandig, maar is wel verbonden met de doelstellingen van Stichting MENS.
.................. 88 118: Ontkokering wil zeggen: het niet langer langs elkaar heen werken van organisaties die op hetzelfde beleidsterrein bezig zijn.
12.5.3 Beperkte uitrol als experiment Het convenant 2007 betekende een krachtige impuls voor verdere samenwerking omdat de uitvoerende organisaties zich gecommitteerd hadden aan de uitgangspunten en doelstellingen van het plan van aanpak. Het leverde daardoor een sterk draagvlak op voor een verdere uitrol van het Innovatieproject MENS. Een eerste pilot werd uitgerold in Maartensdijk en De Bilt West en was bedoeld voor mensen met een (tijdelijke) beperking. De pilot gaf deze mensen mogelijkheden om: 1. Deel te blijven nemen aan het maatschappelijk verkeer. 2. Zelfstandig te blijven wonen in hun eigen huis, op een plek die ze zelf hebben gekozen. 3. Behoud van de regie over het eigen leven, met de diensten die ze wensen en nodig hebben en met voorzieningen onder handbereik. Om dat allemaal haalbaar te maken zouden woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig moeten zijn. Maar ook dat servicediensten aan huis kunnen leveren en dat cruciale voorzieningen in de wijk aanwezig zijn. Ouderen en mensen met beperkingen zouden niet tegen hun zin uit de eigen wijk hoeven te verhuizen. Hun situatie onderscheidt zich zo weinig mogelijk van die van mensen zonder beperkingen. Uitgangspunt bij de pilot was dan ook: “Gewoon wonen is de norm”. Mocht echter gewoon wonen vanwege complexe- en intensieve zorg niet langer verantwoord zijn dan zouden specifieke woonzorgvormen in de wijk moeten worden aangeboden. Bijvoorbeeld in de vorm van beschermd wonen.
12.5.4 Evaluatie In 2010 is een breed opgezette evaluatie gehouden over doelstellingen en resultaten van het project MENS. Mens had tot dan toe alleen nog een innovatiestatus. De algemene conclusie uit de evaluatie luidde, dat “de doelstellingen ruimschoots zijn behaald. Professionals zijn bij elkaar gebracht, er is een goed onderling betrokken netwerk ontstaan, er is maatschappelijk draagvlak, en voor cliënten is er één organisatie waardoor men niet meer hoeft terug te vallen op afzonderlijke situaties (kastje muur situaties).” MENS is een levensvatbaar concept gebleken. Uiteindelijk is het Innovatieproject MENS uitgegroeid tot de zelfstandige
Stichting MENS: dé gemeentelijke uitvoeringsorganisatie van de WMO. De gemeente treedt daarbij op als systeemverantwoordelijke, is daarbij kader stellend en is financieel verantwoordelijk (subsidieverstrekking). Begonnen als pilot in de kernen Maartensdijk en De Bilt West, maar vanwege het succes bij besluit van de gemeenteraad van 3 maart 2011 uitgebreid naar alle kernen binnen de gemeente. Binnen de gemeente zijn inmiddels vier Servicecentra aanwezig: 1. Servicecentrum De Bilt (Huize Weltevreden). 2. Servicecentrum Maartensdijk (Dijckstate / Dorpscentrum Zorg en Welzijn Maertensplein). 3. Servicecentrum Bilthoven Noord (De Schutsmantel). 4. Servicecentrum WVT (Talinglaan).
12.5.5 Transitie Maatschappelijke Ondersteuning: MENS op Maat Op 1 januari 2015 zijn er veel nieuwe taken voor de gemeente bijgekomen. Uitgangspunt van de nieuwe WMO is dat wordt uitgegaan van wat mensen zelf nog kunnen dan wel wat hun netwerk (familie, vrienden, buren, vrijwilligers) voor hen kan betekenen. De inzet van het sociale netwerk en datgene wat burgers zelf nog kunnen staat centraal. Een cultuuromslag: Van zorgen voor inwoners naar zorgen dat inwoners in staat worden gesteld zo zelfstandig mogelijk te functioneren in de samenleving. En leveren van maatwerk: “één inwoner, één plan”. Dat is een groot verschil met het welzijnsmodel oude stijl waarbij alle zorg en zelfredzaamheid uit handen werd genomen. De ervaring leert dat de kans dan groot is dat bewoners in een dergelijke situatie geestelijk en lichamelijk achteruit gaan. In de transitienota WMO 2015 geeft de gemeente aan blij te zijn met de nieuwe taken en ontwikkelingen.119 Ze zijn er van overtuigd deze taken als gemeente beter te kunnen organiseren dan de landelijke overheid. De gemeente staat dichter bij de burger en kent de lokale situatie beter. De gemeente heeft ook oog voor de verschillen tussen de Zes Kernen. (De kern Maartensdijk is bijvoorbeeld weer anders dan De Bilt Zuid).
119: Gemeente De Bilt, Transitienota WMO 2015 behorende bij raadsbesluit d.d. 27 november 2014, 2014.
In de eerder aangehaalde Transitienota ziet de gemeente De Bilt veel mogelijkheden voor vernieuwing. Zo is de fysieke toegang tot de WMO anders geregeld. Per 1 januari 2015 is het (centrale) gemeentelijk WMO-loket over gegaan naar Stichting MENS. De ambtenaren van dit loket zijn toegevoegd aan het Mens op Maat team. De Stichting MENS is daarmee verantwoordelijk geworden voor de wijkgerichte aanpak van de WMO. Voor de burger vormt het de front office. Burgers hoeven dan nog maar één gesprek op één locatie te voeren. Het Mens op Maat team vervult in het contact met de burger dan ook een belangrijke rol. Burgers met een zorgvraag die aanmerking willen komen voor maatschappelijke ondersteuning kunnen zich melden bij het team MENS op Maat. Vervolgens vindt een keukentafelgesprek plaats. Uitgangspunt is dat op basis van dit gesprek de ondersteuningsbehoefte in kaart wordt gebracht. Vervolgens wordt bezien op welke wijze de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene kan worden versterkt. Als uit het onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is (bijvoorbeeld door de afwezigheid van een sociaal netwerk) of als de inwoner tóch een maatwerk voorziening wil aanvragen dan volgt een indicatieprocedure. De toegang tot de maatschappelijke ondersteuning omvat zowel het keukentafelgesprek als de eventuele indicatie. Stichting MENS is verantwoordelijk voor het keukentafelgesprek, maar het al dan niet toekennen van een indicatie blijft (vanwege budgettaire gevolgen) een verantwoordelijkheid van de gemeente.120 Het voornemen is de huidige wijkservicepunten om te bouwen tot sociale wijkteams. Medewerkers kunnen daar informatie en advies geven, het keukentafelgesprek voeren en kortdurende hulp bieden. Dat voornemen is per 1 januari 2016 omgezet een concrete daad.121 Vanaf die datum gaat het nieuwe sociaal team van start. In het sociaal team werken professionals vanuit hun eigen specifieke kennis en achtergrond met elkaar samen. 120: Naast de uitvoeringstaak met betrekking tot de keukentafelgesprekken is het de komende jaren de bedoeling dat MENS De Bilt ook een rol als aanbieder van ondersteuning gaat vervullen. MENS De Bilt zou zich moeten door ontwikkelen tot een wijkgerichte organisatie die op basis van de gesprekken met de inwoners algemene voorzieningen (hier is geen beschikking voor nodig) gaat uitvoeren die de zelfredzaamheid en participatie bevorderen. 121: Biltsche Courant, Sociaal team De Bilt van start, 9 december 2015
.................. 89
Mens op Maat is over gegaan naar het sociaal team. Het nieuwe sociaal team gaat nauw samenwerken met wijkverpleegkundigen, welzijn, huisartsenpraktijken en andere maatschappelijke organisaties binnen de gemeente De Bilt.
12.6
Vrijwilligersraad
Vrijwilligers vormen een belangrijk menselijk kapitaal: hun inzet draagt bij aan het creëren van sociale netwerken, ontmoeting en ondersteuning. In De Bilt zijn ruim 250 vrijwilligers actief die zich (samen met Stichting MENS De Bilt) belangeloos inzetten voor de maatschappelijke ondersteuning. Een van de essentiële pijlers onder de WMO. Tussen Stichting MENS De Bilt en de verschillende organisaties van vrijwilligers is een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst is het instellen van een nieuwe vrijwilligersraad binnen de Stichting MENS De Bilt. De vrijwilligersraad is daarmee een schakel tussen de vrijwilligers en de organisatie. Door zich te verenigen in een verenigingsraad kunnen ze binnen Stichting MENS De Bilt meedenken en meepraten over zaken die voor vrijwilligers van belang zijn.
12.7
WMO Adviesraad
De betrokkenheid van de burgers bij het WMO-beleid van de gemeente is geregeld via het instellen van een WMO-Adviesraad. Het instellen van een dergelijk adviesorgaan is wettelijk verplicht. Burgers hebben via dit orgaan adviesrecht over de gemeentelijke invulling van het WMO-beleid. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de inkoop van zorgarrangementen, het benoemen van draagkrachtcriteria, en de invulling van de keukentafelgesprekken. De WMO-Adviesraad is daarom belangrijk. Verder kan zij bijdragen aan initiatieven die de participatie en zelfredzaamheid van (kwetsbare) burgers in de gemeente bevorderen. Van belang is dat alle groepen (d.w.z. alle belangen binnen de gemeente) een podium krijgen.
.................. 90
wethouders over de negen prestatievelden waaruit de WMO bestaat. In het jaarverslag 2014 schrijft de raad dat zij een onafhankelijke adviesraad wil zijn voor inspraak, advies, en gezamenlijke belangenbehartiging voor alle inwoners van de gemeente De Bilt die met de WMO te maken hebben of krijgen.122 Uit genoemd jaarverslag blijkt voorts, dat de raad pluriform is samengesteld. De leden zijn afkomstig uit ouderenorganisaties, vanuit groeperingen van mensen met een lichamelijke beperking en mensen met een verstandelijke beperking, vanuit de kerken, vanuit de allochtone gemeenschap en vanuit de groepering van mantelzorgers. Onafhankelijk wil zeggen dat de raad werkt zonder last en ruggespraak. De raad constateert verder, dat gemeenten een grote taak en opgave hebben gekregen ten aanzien van de uitvoering van de WMO. Dit in combinatie met sterke bezuinigingen. De raad wil daarom de belangen behartigen van burgers die worden geconfronteerd met de effecten van het transitie- en transformatieproces. De raad wil zich inzetten voor een goed verloop van dit transitieproces met als doel een bijdrage te leveren aan de tevredenheid van de burgers in de gemeente. Om dat doel te bereiken is een breed draagvlak vanuit de samenleving belangrijk. De kracht van adviezen wordt hierdoor gelegitimeerd. De raad onderhoudt daarvoor op verschillende manieren contacten met de achterban. Leden van de raad zijn (zoals aangegeven) veelal betrokken bij maatschappelijke organisaties. Vanuit die contacten en betrokkenheid wordt actief gezocht naar signalen vanuit de samenleving zodat knelpunten in een zo vroeg mogelijk stadium met de gemeente kunnen worden besproken. Volgens opgave uit het jaarverslag zijn in het verslagjaar 2014 18 adviezen uitgebracht waaronder “Bezuinigingen WMO 2015” en “WMO nota 2015”. Veel aandacht is verder besteed aan de communicatie met de burgers, de invulling van de front office van de servicecentra (MENS), de uitvoering van de keukentafelgesprekken en de onafhankelijke cliëntondersteuning.
In de gemeente De Bilt is vanaf 2007 een WMO-Adviesraad actief. De primaire taak van deze raad is het gevraagd en ongevraagd adviseren van het College van burgemeester en 122: WMO-Adviesraad De Bilt, Jaarverslag 2014, 2015.
De raad ziet de volgende speerpunten: 1. Positionering van de Adviesraad in het Sociale Domein. 2. Samenwerking met de Ouderenraad en Cliëntenraad Sociale Zaken De Bilt. 3. Regionale afstemming binnen de regio Zuidoost Utrecht. 4. Effectiviteit van de Adviesraad. 5. Contact met de samenleving / maatschappelijk draagvlak en vorm geven aan de maatschappelijke legitimatie. Ten aanzien van het laatste punt denkt de raad aan het organiseren van stakeholdersbijeenkomsten en frequentere contacten met de Cliënten- en Ouderenraad. Twee onderwerpen hebben in 2015 de gemoederen flink bezig gehouden. Allereerst de discussies die zijn gevoerd rond het beperken van de huishoudelijke hulp. Dat heeft geleid tot gevoelens van onvrede binnen de lokale samenleving.123 Verder heeft het College een bezuinigingsopgave van 7% opgelegd aan de maatschappelijke organisaties waaronder de Stichting MENS (meer taken met minder geld). Vanuit het perspectief van maatschappelijke legitimatie twee concrete onderwerpen.
12.8
Ouderenraad De Bilt
In het jaarverslag 2013 omschrijft de Ouderenraad De Bilt haar doelstelling als volgt: “Het gemeentebestuur gevraagd en ongevraagd adviseren over en voorstellen doen betreffende alle voor ouderen relevante beleidsterreinen”.124 Vanuit het gezichtspunt van de ouderen volgt de raad daartoe het gehele gemeentelijke beleid. Zij bepaalt zelf welke onderwerpen voor hen relevant zijn. De raad voert in dat kader overleg met daarvoor in aanmerking komende instanties zoals de WMO-Adviesraad, het Gehandicaptenplatform en de gemeenteraadsfracties. De Raad is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lokale ouderenbonden ANBO, KBO en PCOB en uit leden die op persoonlijke titel zitting hebben vanwege specifieke deskundigheid.
123: Inmiddels hebben in 2015 meer inwoners een tegemoetkoming huishoudelijke hulp van de gemeente ontvangen. 124: Ouderenraad De Bilt, Jaarverslag 2013, 2014.
Het werk van de Ouderenraad vindt plaats in werkgroepen en kent onder meer de beleidsterreinen Zorg, Welzijn, Wonen en Leefomgeving. De Werkgroep Zorg en Welzijn houdt zich o.a. bezig met een ondersteuningsstructuur voor vrijwilligers en het uitbrengen van adviezen over de bezuinigingsvoornemens van de gemeente op de zorg- en welzijnsdossiers. De Werkgroep Wonen en Leefomgeving houdt zich o.a. bezig met de vraag of er voldoende levensloopbestendige- en betaalbare woningen zijn voor de steeds groeiende groep ouderen in de gemeente. Zij ziet bijvoorbeeld een verruiming in het aanbod ontstaan wanneer woningen (met name in de kleine kernen) worden gesplitst. De Ouderenraad geeft aan, dat haar adviezen veelal bijval genieten en dat de gemeente bij de besluitvorming terdege rekening houdt met de gedane aanbevelingen. Zo is een uitgebreid schriftelijk advies uitgebracht over het concept “Maatschappelijke Ondersteuning 2014”. Ten aanzien van de transities in zorg en welzijn spreekt de raad zijn zorgen uit over de zwaardere inzet van vrijwilligers. De gemeente heeft zich door middel van een convenant verplicht om over alle onderdelen van het gemeentelijk ouderenbeleid aan de Ouderenraad advies te vragen. De Ouderenraad geeft aan steeds alert te moeten blijven op ontwikkelingen binnen het gemeentelijk beleid om op tijd en adequaat te kunnen reageren. Het is daarom van groot belang vroegtijdig bij beleidsvoornemens van de gemeente te worden betrokken, aldus de Ouderenraad. Voor de toekomst ziet de Ouderenraad de volgende aandachtspunten: 1. Leden dienen er zorg voor te dragen dat zij op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen op lokaal niveau, maar ook op landelijk niveau omdat wet en regelgeving de lokale situatie beïnvloeden. Dit veronderstelt een actieve betrokkenheid en meer eigen initiatief waardoor de raad minder afhankelijk wordt van de agenda van de gemeente. 2. Goed op de hoogte blijven van de noden en wensen van de achterban en het vergroten van de herkenbaarheid van de raad door meer communicatie en PR. In een gesprek met een delegatie van de Ouderenraad wordt aangegeven, dat het versterken van de eigen interne organisatie in 2016 de hoogste prioriteit heeft.
een redelijk resultaat kan worden behaald met tevreden klan-
12.9 Politieke discussies, Knelpunten en Ander ten. Ongemak Gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk dat mensen zo lang mogelijk zelfredzaam zijn en kunnen deelnemen in de maatschappij. Iemand wordt als zelfredzaam gezien als die persoon de algemene dagelijkse levensverrichtingen (bewegen, lopen, in en uit bed komen, eten/drinken etc.) zelf kan doen en een gestructureerd huishouden kan voeren. De gemeente kijkt dus wat ouderen of mensen met een beperking zelf nog kunnen. En waarbij familie, vrienden of buren kunnen helpen. Zo nodig kan de gemeente ondersteuning thuis bieden vanuit de WMO. Het goed uitvoeren van de decentralisatie is een majeure opgave. Het is een complex proces met veel interactiemomenten tussen organisaties en individuen waarbij rekening moet worden gehouden met veel visies, andere culturen en verhoudingen, en (financiële) belangen. De eerder opgedane ervaringen uit het Innovatieproject MENS kwam de gemeente De Bilt goed van pas bij de voorbereiding en implementatie van de transitie. De invoering van de WMO is door de gemeente zeer serieus aangepakt. Zowel ambtelijk als bestuurlijk is alles op alles gezet om die veranderingen zo goed mogelijk voor de klant te laten verlopen. Uit gesprekken met de gemeente kwam naar voren, dat de focus daarbij vooral gericht was op de voorkant. Dat wil zeggen: de klant had prioriteit en voor hen moesten de zaken op tijd klaar zijn. Dat is voor een belangrijk deel ook gelukt: De loketten van Mens op Maat waren op tijd in bedrijf, de contracten waren gesloten, de zorg was ingekocht, en beleid en verordeningen waren vastgesteld. Ten aanzien van de administratieve organisatie (back office) lag er een stevige uitdaging om systemen e.d. goed op orde te krijgen. De invoering van de WMO 2015 is vanuit het Rijk naar de gemeenten gepaard gegaan met een forse bezuinigingsopgave. Een systeemwijziging én een stevige bezuiniging in zo’n korte tijd betekent nogal wat.
.................. 92
In de mindset kan dat al snel leiden tot budget gestuurd denken waarin alleen het financiële belang centraal staat. Maar het vraagstuk is breder dan alleen de financiële dimensie. De eigenlijke opgave zou moeten zijn hoe met minder geld toch
De gemeente stelt de kaders vast en is verantwoordelijk voor de uitvoering van de nieuwe taken zoals vastgelegd in de wet. Ook de financiële eindverantwoordelijkheid berust bij de gemeente. In de politieke arena moeten dan de keuzes worden gemaakt. Wat kan wel en wat kan niet, waar liggen de prioriteiten, wat is een goede verhouding tussen minder geld en toch een redelijk resultaat, en hoe worden alle belangen tegen elkaar afgewogen? De Ouderenraad De Bilt, de WMO-Adviesraad en tal van andere organisaties volgen de transitie op de voet en voorzien het College en de politiek van relevante adviezen met als doel om het beleid te beïnvloeden. Uiteindelijk gaat het om de kwaliteit van de maatregelen: burgers in staat stellen om zo zelfstandig mogelijk hun leven vorm te geven en zo zelfstandig mogelijk deel te nemen aan het maatschappelijk leven. En dat allemaal graag binnen financieel verantwoorde kaders. Sommige adviezen werken echter naar twee kanten. Zo geeft bijvoorbeeld de Ouderenraad De Bilt in een reactie op de gemeentelijke transitienota van de WMO 2015 het advies: “Gemeente ken uw ouderen”.125 Dit is geen eenrichting verkeer, maar twee richting verkeer. Ik zou dat advies dan ook willen omkeren: “Ouderen ken uw gemeente”. Succesvol kunnen deelnemen aan de samenleving betekent dat je als oudere (burger) ook zelf goed geïnformeerd moet zijn over wat we maar gemakshalve het sociale domein noemen. Verder is het goed om te bedenken, dat lang niet iedereen in dezelfde mate zelfredzaam is. In het tweezijdige traject van halen en brengen vormen communicatie en ondersteuning onmisbare schakels. De invoering van de WMO is nog tamelijk vers. In zijn algemeenheid zijn veel zaken (technisch) goed verlopen en betrokkenen hebben grote inspanningen gepleegd om tot een soepele overgang te komen. Maar niet alles is even gemakkelijk en tot tevredenheid van de burgers verlopen. Het is daarom verstandig om uit de knelpunten en discussiepunten lering te trekken. Het bewust zijn van mogelijke valkui125: Ouderenraad De Bilt, Reactie op Transitienota 2015, 16 september 2014.
len hoort daar ook bij. Dit met als doel om het in de toekomst beter te kunnen doen zodat meer burgers tevreden zijn.
niet meer. Onder de nieuwe wet bestaat alleen nog specifiek maatwerk: Hulp bij het Huishouden (HH).
Ik richt nu de aandacht op een aantal specifieke lokale vraagstukken en knelpunten die voortvloeien uit de zorgtransitie. Er zijn verschillen met landelijke knelpunten, maar ook (hoe kan het ook anders) overeenkomsten.
Per 1 april 2015 heeft ook de gemeente De Bilt het beleid rond het verstrekken van de huishoudelijke hulp sterk gewijzigd.127 Het schoonmaken thuis (het oude hh1) is in zijn geheel afgeschaft. Huishoudelijke hulp waarbij de regievoering van de cliënt beperkt is (dementerend, lichamelijke beperking etc.) wordt nog wel verstrekt, maar uitsluitend aan een vrij beperkte groep. De gemeente heeft er voor gekozen om de oude regeling hh2 in stand te houden, maar door de verscherping van de criteria is de doelgroep kleiner van omvang geworden.
12.9.1 Beperking van de huishoudelijke hulp Een storm van protest ontstond toen in de eerste maanden na de invoering van de WMO bleek, dat veel gemeenten de huishoudelijke hulp gingen verminderen of zelfs afschaften. Vóór invoering van de WMO bestond er namelijk een recht op schoonmaakhulp. Veel burgers hebben hiertegen bezwaar aangetekend en hun klachten bij de kantonrechter gedeponeerd. (zie hiervoor ook hoofdstuk 8). Landelijk gezien zijn er zo’n drieduizend bezwaarschriften ingediend over kortingen op de huishoudelijke hulp of het afschaffen hiervan. Het grote aantal bezwaren is vermoedelijk voor een belangrijk deel verklaarbaar uit de plotselinge cultuuromslag. De nieuwe wet doorbrak een bestaand verwachtingspatroon en jarenlange gewenning. Het recht op schoonmaakhulp was niet langer vanzelfsprekend en dat kan reden zijn geweest voor boosheid en onbegrip. De grote commotie hierover was voor Staatsecretaris Van Rijn aanleiding een brief te schrijven aan de Tweede Kamer.126 Daarin gaf hij aan, dat niet alle gemeenten de hulpbehoevenden volgens de regels bejegenden. De wet is helder en duidelijk volgens de Staatssecretaris. Gemeenten mogen hulp bij huishouden niet zomaar schrappen zonder zorgvuldig onderzoek te doen naar de situatie van cliënten. Als het echt nodig is moeten gemeenten hulp bieden ongeacht het inkomen of vermogen. Gemeenten lijken soms feller op de thuiszorg te zijn dan het Rijk voor ogen staat. Volgens de gemeenten echter was deze kortingsmaatregel onvermijdelijk, omdat het Rijk 30% minder budget verstrekte voor de huishoudelijke hulp. Gemeenten konden niet anders. In de oude regeling werden de begrippen huishoudelijke hulp 1 (schoonmaak thuis) en huishoudelijke hulp 2 (schoonmaak thuis met regievoering) gebruikt. Beide regelingen bestaan 126: De Volkskrant, Gemeente is soms feller op thuiszorg dan Rijk wil, 15 juli 2015
Cliënten die van deze regelingen gebruik maakten zijn in november 2014 door de gemeente geïnformeerd over de veranderingen. Hen werd medegedeeld dat hierover nog een keukentafelgesprek zou plaatsvinden. In De Bilt kregen 650 gebruikers te maken met deze bezuiniging.128 Zij moeten in het vervolg de huishoudelijke hulp zelf gaan organiseren en betalen. Zoals te verwachten viel heeft het bezuinigen (afschaffen dan wel beperken) op de huishoudelijk hulp ook in de gemeente De Bilt geleid tot veel reacties.129 Er zijn in totaal 250 zienswijzen130 ingediend. Om deze grote stroom tijdig af te kunnen wikkelen heeft de gemeente de ambtelijke capaciteit uitgebreid door een extern bureau in te huren. Van de 250 zienswijzen hebben 36 hiervan geleid tot een formeel bezwaar waarvan medio september 2015 nog 19 bezwaren in behandeling waren. Een onafhankelijke bezwaarcommissie is tot het oordeel gekomen, dat de keukentafelgesprekken in de gemeente niet naar behoren hebben plaatsgevonden. Volgens deze Commissie hebben cliënten hun hulp op verkeerde gronden verloren.
127: Gebeurtenissen en ontwikkelingen zoals beschreven in deze paragraaf zijn onder meer gebaseerd op publicaties in De Vierklank en de Biltsche Courant. Verwezen wordt verder naar het overzicht geraadpleegde literatuur 128: De Vierklank, Veel bezwaarschriften in De Bilt, 1 juli 2015. 129; Idem. 130: In het bestuursrecht wordt onder een zienswijze verstaan een reactie van een belanghebbende aan het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente) als reactie op een ontwerpbesluit. Het bevoegd gezag houdt eventueel rekening met ingediende zienswijzen. Vervolgens neemt het bevoegd gezag een besluit. De belanghebbende kan vervolgens tegen dit besluit bezwaar maken of in beroep gaan.
.................. 93
Over de gang van zaken zijn door de oppositie kritische vragen gesteld aan het College van de gemeente De Bilt.131 Voor de groep die niet langer in aanmerking kwam voor huishoudelijke hulp heeft de gemeente een alternatief ontwikkeld. Zo heeft de gemeente samen met Stichting De Bilthuysen en Cordaan afspraken gemaakt waarbij alle inwoners bij deze instellingen huishoudelijke hulp / schoonmaakhulp kunnen inhuren (€ 23,50 per uur). Hiervoor is géén indicatie nodig en men bepaalt zelf het aantal uren. Mensen met een laag inkomen die in het bezit zijn van een U-pas kunnen een deel van de kosten vergoed krijgen. Zij kunnen dan een abonnement aanvragen. Het verschil in uurtarief en abonnementskosten komt voor rekening van de gemeente. Door de wijzigingen in de huishoudelijke hulp ontstaan echter ook nieuwe initiatieven. Er komen allerlei bedrijfjes (was- en strijkservice, schoonmaken etc.) die een gat in de markt zien. Zo is er bijvoorbeeld de site Helping.nl: een bemiddelingsplatform voor schoonmaakhulpen en particulieren. Op het online platform bieden mensen zich aan die willen schoonmaken bij anderen. Aan de andere kant kunnen klanten die een schoonmaker willen inhuren op deze site precies zien wie zich in hun buurt aanbieden. Begin september 2015 heeft het College besloten om de regeling te verruimen zodat meer inwoners een tegemoetkoming in de kosten van huishoudelijke hulp kunnen krijgen. De inkomensgrens is aangepast zodat meer huishoudens voor de tegemoetkoming in aanmerking komen. Ook het aantal uren hulp is verruimd (van 2.5 naar 3 uur per twee weken). De aangepaste regeling is per 1 oktober 2015 in werking getreden. Voor de thuiszorginstellingen zijn de bezuinigingen op de huishoudelijke hulp een onzeker element. Het (gedeeltelijk) wegvallen van de vraag heeft namelijk direct gevolgen voor de personele bezetting. Een ander belangrijk nadeel van het afschaffen van het pakket huishoudelijke hulp is dat ook de observatie van ouderen in de thuissituatie sterk afneemt. Medewerkers kwamen vaker over de vloer en hadden een belangrijke signalerende functie in het waarnemen van geestelijke- en lichamelijke achteruitgang. (zie ook paragraaf 7.7).
.................. 94 131: Biltsche Courant, Oppositie in de aanval / College moet zich verantwoorden, 23 september 2015.
11.9.2 Regie en de Toegang tot de WMO Stichting MENS De Bilt (en dan met name het team van Mens op Maat) vormt het eerste aanspreekpunt voor inwoners van de gemeente die een vraag hebben op het gebied van de WMO. Die vragen kunnen liggen op het vlak van zorg, ondersteuning, begeleiding, ontmoeting, financiën, mobiliteit en wonen. Iedereen met een zorg- of ondersteuningsvraag kan een beroep doen op de WMO. Dan volgt een keukentafelgesprek (ook wel breedtegesprek genoemd). Het accent ligt hierbij sterk op de persoonlijke situatie van de betrokkene. Het gesprek resulteert in een plan van aanpak. Het is niet altijd nodig om professionele hulp in te schakelen. Soms zijn eenvoudige problemen praktisch op te lossen met een lichte vorm van ondersteuning. (bijvoorbeeld door een beroep te doen op het sociaal netwerk, of een vrijwilliger). Complexere vragen en situaties vereisen vaak specialistische hulp. Daarvoor is een indicatie nodig, een aanvraag bij de gemeente en een beschikking van de gemeente. De WMO 2015 vraagt om een omslag in denken. Die omslag is voor veel betrokkenen niet altijd even makkelijk. Die moeten wennen aan het idee, dat het automatisme (alle voorzieningen zijn er altijd en voor iedereen) niet meer bestaat. Het laat mensen soms in verwarring achter omdat ze niet goed zijn geïnformeerd. Communicatie vervult dan ook een sleutelrol in het slagen van de transitie. Ook is er nog een ander fenomeen, dat vanwege het zwartwit onderscheid voor onbegrip zorgt. Zoals we zagen spelen zelfredzaamheid en het vermogen om regie te voeren over het eigen leven een belangrijke rol in de afweging om wel of niet een indicatie toe te kennen. De vraag is van belang in hoeverre iemand nog in staat is om regie over zijn eigen leven te voeren en hoe dit begrip geïnterpreteerd kan worden: flexibel of rigide? Een voorbeeld uit de praktijk van een rigide toepassing.132 Iemand is verlamd, maar kan nog wel opdrachten geven. Er is volgens de normen van beoordelaars nog steeds sprake van eigen regie. Op grond hiervan wordt een indicatie (dus toegang tot een publiek gefinancierde WMO voorzieningen) ont132: Genoemd tijdens een themabijeenkomst van Bewonersvereniging Woonspraak voor oudere huurders d.d. 22 april 2015.
zegd. Klaarblijkelijk is regievoering belangrijker dan de beperking. Het lijkt dan meer te gaan over een taalkundig vraagstuk dan over een mens met een zorgbehoefte. Vanuit de Biltse samenleving hebben mij overigens geen signalen bereikt, dat in de gemeente rigide zou worden beoordeeld. Het voorbeeld laat wel zien dat beoordelen mensenwerk blijft.
12.9.3 De kwaliteit van Het Keukentafelgesprek In hoofdstuk 7 werd geconstateerd, dat er bij de cliënten grote onduidelijkheid bestond over het keukentafelgesprek (breedtegesprek). Uit landelijke enquêtes bleek dat bij driekwart van de ondervraagden in januari 2015 het keukentafelgesprek nog moest plaatsvinden. Dit leidde tot veel kritiek, onbegrip en irritatie van de kant van de cliënten: wel de brief van de gemeente in huis met de mededeling dat de huishoudelijke hulp was afgeschaft, maar nog geen gesprek gevoerd. Over het keukentafelgesprek maak ik drie kritische kanttekeningen. 1. In hoeverre is het volledige belang van de cliënt leidend als tegelijkertijd duidelijk is dat er bezuinigd moet worden? Het risico van budget gedreven denken is niet denkbeeldig en kan al snel leiden tot het ‘dubbele petten’ probleem. Waar ligt de loyaliteit en waar liggen de belangen: klantbelang versus financieel belang? Degene die het gesprek met de cliënt voert zal het belang van die cliënt in de gaten moeten houden, maar tegelijkertijd ook het financieel belang. Iedere toegang tot de WMO en iedere indicatie kost geld. De mogelijkheid van ‘dubbele petten’ en strijdige belangen zijn zowel voor de beoordelaar als de cliënt ongemakkelijk. Het introduceren van de functie van een onafhankelijke cliënt ondersteuner is in dit verband zeker een stap in de goede richting. 2. Tijdens het keukentafelgesprek komt veel informatie van persoonlijke aard op tafel. Is het voor cliënten altijd even duidelijk hoe deze persoonsgegevens worden beschermd en wie gecontroleerd toegang heeft tot deze informatie? Het opstellen van privacy protocollen is daarom noodzakelijk. 3. Oorspronkelijk werd door Mens op Maat 45 minuten uitgetrokken voor een keukentafelgesprek. Dit is onvoldoende voor een goed en diepgaand gesprek, het verkrijgen van inzicht in de persoonlijke achtergronden, en het al of niet kunnen inzetten van een sociaal netwerk. Allemaal
noodzakelijke ingrediënten om te komen tot een oplossing die aansluit bij de wensen en behoeften van de cliënt. Dit vraagstuk is inmiddels onderkend en er wordt nu meer tijd uitgetrokken voor deze keukentafelgesprekken. Een cruciaal moment volgt begin 2016. Een nieuwe ronde keukentafelgesprekken voor landelijk 300.000 cliënten. Via het overgangsrecht hebben ze nog een AWBZ-indicatie voor dagbesteding en begeleiding. Al die cliënten (ook in de gemeente De Bilt) krijgen dan een herindicatie.133
12.9.4 Kwetsbare klant ook zichtbaar? De samenleving bestaat niet alleen uit mondige, zelfbewuste, assertieve, zelfstandige en zelfredzame mensen die eigen regie over hun leven voeren en in het bezit zijn van een goed sociaal netwerk. Er bestaat ook een categorie mensen die kwetsbaar is, geen regie kan voeren en in een sociaal isolement zit. Mensen die eigenlijk geen eigen kracht meer over hebben (door schulden, armoede, verzamelwoede, vervuiling, vereenzaming, agressie, dreigende huisuitzetting vanwege buurtoverlast, of dementie). Het is goed voorstelbaar dat deze mensen tussen wal en schip in kunnen vallen. Ze worden niet bereikt of willen niet bereikt worden (bijvoorbeeld zorgmijders). Er is ook nog een categorie mensen die nog wel de regie heeft, maar waarvan de mobiliteit sterk is beperkt. Of waarbij de partner is weg gevallen. Met zijn tweeën konden ze zich nog aardig redden. Maar als alleenstaande met die (grote) tuin en zonder sociaal netwerk lukt dat niet meer. Vroeg signalering en goede samenwerking in de keten wonen, zorg en welzijn zijn belangrijke instrumenten om ook deze groepen in beeld te houden zodat ook aan hen zorg en ondersteuning kan worden geboden. Uit de gesprekken met de gemeente en Stichting MENS komt naar voren dat men juist voor deze categorieën maatwerkvoorzieningen wil leveren.
133: Wanneer inwoners een AWBZ-indicatie (begeleiding) hebben die voor 1 januari 2015 is afgegeven, dan valt deze groep onder het overgangsrecht. Op 31 december 2015 lopen deze indicaties af. Aangezien de gemeente De Bilt nog geen herindicatie heeft uitgevoerd is door het College besloten om voor deze groep de indicaties te verlenen tot uiterlijk 31 december 2016.
.................. 95
12.9.5 Vrijwilligerswerk en Mantelzorg: Risico van Overbelasting? Maatschappelijke participatie kan niet bestaan zonder de inzet van de vele mantelzorgers en vrijwilligers. Het is daarom belangrijk om de toestroom van nieuwe vrijwilligers te garanderen en daarbij ook zorg te dragen voor scholing en ondersteuning. Mantelzorgers zijn mensen die zorgen voor hun zieke of gehandicapte kinderen, ouders, familieleden, vrienden of buren. Mensen geven deze zorg uit liefde of persoonlijke betrokkenheid. Bij ernstig zieken kan de behoefte aan zorg oplopen tot 24 uur per dag. Een serieus vraagstuk wordt gevormd door de mate waarin mantelzorgers (nog) verder belast kunnen worden. Er wordt heel veel van deze mensen gevraagd. De indruk bestaat, dat mantelzorgers het door de WMO zwaarder krijgen doordat meer beroep wordt gedaan op het sociale netwerk (als onderdeel van de ‘verantwoordelijkheidsladder’).134 Het zou helpen in de verwachtingen over en weer wanneer de mantelzorger direct zou worden betrokken bij het keukentafelgesprek van zijn naaste, en bij het opstellen van diens ondersteuningsplan. Maar ook dat de mantelzorger zelf beroep kan doen op ondersteuning.
12.9.6 Terugkeer en Inzet van de Wijkverpleegkundige De afgelopen jaren hebben velen gepleit voor de terugkeer van de wijkverpleegkundige. Het kabinet heeft besloten dat de functie van wijkverpleegkundige weer terug komt. Niet onder de werking van de WMO, maar toegevoegd aan de Zorgverzekeringswet. Wijkverpleging kan ouderen helpen langer thuis te blijven wonen. Een wijkverpleegkundige indiceert welke zorg nodig is en stelt samen met de cliënt een zorgplan op. De behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop geeft recht op wijkverpleging. De gemeente De Bilt heeft besloten dat de wijkverpleegkundige deel gaat uitmaken van het team Mens op Maat. Korte schakels: persoonlijke verzorging en begeleiding worden zodoende op elkaar afgestemd.137
Soms voert de overheid tegenstrijdig en frustrerend beleid. Langer zelfstandig wonen met ondersteuning van mantelzor-
Gemeente breed gaat het om een formatie van 1 tot 1.5 fte. Voor de WMO-Adviesraad is dit een punt van grote zorg. Als uitgegaan wordt van het toevoegen van wijkverpleegkundigen aan de vier wijkservicepunten, dan wel aan de Mens op Maatteams, dan betekent dit volgens de Adviesraad dat ieder wijkservicepunt kan rekenen op circa 0.3 wijkverpleegkundige, oftewel 12 uur per week. Als dan ook nog in ieder servicepunt moet worden deelgenomen in de Mens op Maatteams en daar dus ook tijd voor moet worden gereserveerd, dan blijft er wel bedroevend weinig tijd over voor het uitvoerende werk. “Arme cliënten”, zo constateert de WMO-Adviesraad.138 Ook de Ouderenraad De Bilt heeft hierover een aantal kritische vragen gesteld aan het College van B en W.139
134: In het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau “Informele hulp: Wie doet er wat?” (15 december 2015) wordt geconstateerd, dat er in Nederland ongeveer 4 miljoen mensen zijn die zorgen voor een hulpbehoevende partner, een gehandicapt kind, een ouder, een buur of een vriend. Een op de tien van hen voelt zich hierdoor overbelast. Een derde verliest soms zijn geduld als de zorg hen te veel wordt. 135: De Vierklank, Steunpunt mantelzorg De Bilt zorgt voor balans, 9 september 2015.
136: NOS, Dijsselbloem: Mantelzorgboete van de baan, website 19 september 2015. 137: Zoals al aangegeven start per 1 januari 2016 het nieuwe sociaal team waarvan Mens op Maat deel uitmaakt evenals de wijkverpleegkundige. 138: WMO-Adviesraad, Advies WMO-nota 2015, 16 september 2015. 139: Ouderenraad De Bilt, Reactie Transitienota WMO 2015, 2014
Om hun werk als mantelzorger goed uit te voeren kunnen de volgende aspecten van belang zijn: het vinden van een juiste balans (zorgen voor een ander en zorgen voor jezelf), scholing, informatie en advies, lotgenotencontact, mantelzorgsteunpunt, mantelzorgmakelaar en tenslotte respijtzorg om overbelaste mantelzorgers te ontlasten. De recent opgerichte Vrijwilligersraad binnen de Stichting MENS is een belangrijke stap om de belangen van de vrijwilligers snel en goed in beeld te krijgen.135
.................. 96
gers en professionals is de boodschap. Maar wanneer kinderen besluiten om met hun zorgbehoeftige ouders te gaan samenwonen dan kan dat financiële gevolgen hebben. Belastingtechnisch is er sprake van een gemeenschappelijke huishouding waardoor bijvoorbeeld gekort wordt op de huursubsidie. De betrokkenen ervaren dit als een soort mantelzorgboete. Na veel verontwaardiging is deze voorgenomen maatregel uitgesteld.136
Eind 2015 zijn er een paar nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van gezamenlijke samenwerking in gang gezet. Genoemd worden de oprichting van het sociale team en de thuiszorg teams. De primaire rol van de wijkverpleegkundige daarbij is zorg coördinatie en nagaan of er zorg wordt verleend waar behoefte aan is.
12.9.7 Gemeentelijke bezuiniging van 7% In 2015 zijn de decentralisaties landelijk gepaard gegaan met een toevoeging van € 10.4 miljard aan het gemeentefonds. Via een bepaalde verdeelsleutel is dit terecht gekomen bij alle Nederlandse gemeenten. De middelen voor de decentralisaties worden de komende drie jaar als een herkenbare uitkering overgemaakt aan de gemeenten. De overheveling van taken vanuit het Rijk naar gemeenten werd gelijktijdig gecombineerd met een stevige bezuiniging. De gemeente De Bilt ontvangt voor de nieuwe taken WMO 2015 een uitkering Gemeentefonds ter grootte van € 4.322.176,-.140 Het is niet duidelijk of dit toereikend is voor de uitvoering van de nieuwe WMO-taken. De gemeente geeft wel aan dat voor de begroting 2015 en volgende jaren uitgegaan wordt van een budgettair neutrale uitvoering van de WMO. Desalniettemin wordt er gekort. Een eerste bezuiniging van de gemeente op de WMO was het bezuinigen op de huishoudelijke hulp (hh1) voor veel inwoners. Een tweede bezuiniging vloeit voort uit de Kadernota 2016 – 2019.141 Organisaties in de informele- en formele zorg142 krijgen een korting op de subsidie. Vanaf 2017 krijgen zij 7% subsidie minder. (het vrijwilligerswerk is uitgezonderd). Juist in een periode dat de WMO-ambities hoog liggen en er van de Stichting MENS veel wordt verwacht komt zo’n korting hard aan. Stichting MENS De Bilt is verantwoordelijk voor de uitvoering van de WMO. De gemeente maakt hierover prestatieafspraken met de Stichting MENS.
Het is geen geringe opgave om de uitvoering van de WMO en alles wat daarmee samenhangt in goede banen te leiden. Daarvoor is capaciteit / formatie nodig. Door de Inzet van professionals, vrijwilligers, en mantelzorgers is Stichting MENS er op gericht om cliënten langer zelfstandig te laten wonen en functioneren in de samenleving. Dat is op termijn goedkoper dan eerdere dure, specialistische en professionele zorg. Vanuit een langere termijn perspectief zou daar juist meer geld in plaats van minder geld naar toe moeten. Kortom: er moet een zware taak worden uitgevoerd met beperkte middelen. De korting van 7% gaat ongetwijfeld leiden tot een aanpassing van de prestatieafspraken. De vraag is dan wat er voor minder budget kan worden uitgevoerd zonder dat de zorg- en ondersteuningskwaliteit in het gedrang komen.
12.9.8 Dichterbij De Burger? Alle partijen en organisaties die betrokken zijn bij de decentralisatie van de zorg / WMO 2015 zeggen te streven naar tevreden cliënten, inwoners / burgers. De gemeente is ervan overtuigd, dat zij de nieuwe taken beter kan organiseren dan de landelijke overheid.143 De WMO-Adviesraad en de Ouderenraad De Bilt zijn op zoek naar maatschappelijke legitimatie voor het werk wat zij doen.144 De medewerkers, vrijwilligers en mantelzorgers van Stichting MENS en Mens op Maat voelen zich sterk betrokken bij het uitvoeren van wijkgerichte activiteiten. Ze zetten zich in om zelfstandigheid en participatie te stimuleren. Maar de individuele klant en burger van de gemeente De Bilt: hoe zit het daarmee? Hoe is zijn of haar beleving? Zijn zij tevreden met de zorg en ondersteuning? Hoe vullen zij begrippen in als eigen regie en zelfredzaamheid? Hebben ze invloed op het gemeentelijk beleid? Dingen die voor mensen belangrijk zijn (zoals wonen, zorg, contact, ondersteuning), daar moeten de mensen ook echt bij kunnen komen. De grote vraag is hoe? Leidt decentralisatie echt tot grotere herkenbaarheid, zichtbaarheid en transparantie? Of is het allemaal té (vak) technisch, en té veel jargon. En zou het soms té weinig gaan over herken-
140: Gemeente De Bilt, Transitie Maatschappelijke Ondersteuning behorende bij raadsvergadering 27 november 2014, 2014 141: Biltsche Courant, Bezuinigingen, 24 juni 2015. Biltsche Courant, Een ijzeren gordijn in De Bilt, 24 juni 2015. 142: Informele zorg wordt verleend door mantelzorgers en vrijwilligers en formele zorg door professionals en instellingen.
143: Gemeente De Bilt, Transitie Maatschappelijke ondersteuning behorende bij raadsvergadering 27 november 2014, 2014 144: Jaarverslagen 2014 van de WMO-Adviesraad en de Ouderenraad De Bilt.
.................. 97
bare mensen van vlees en bloed met hun dagelijkse zorgen en problemen? Feit is wel dat veel voorzieningen en organisaties laagdrempelig zijn georganiseerd. Iedereen zou er dus in principe bij kunnen. Er is één loket, en hulp is dicht bij huis. De professionals werken hard en zijn aanspreekbaar. Maar toch. Decentralisatie van taken betekent ook een behoorlijke beperking van de budgetten. Dat plaatst gemeenten voor moeilijke keuzes. Kan de kwaliteit van zorg, welzijn en ondersteuning echt worden verbeterd als er bezuinigd wordt en niet alles meer mogelijk is? In het kader van efficiency wordt veel bovenlokaal geregeld. Zou decentralisatie (dicht bij de burger staan) sluipenderwijs kunnen overgaan in een vorm van recentralisatie zoals beschreven in hoofdstuk 8? Zijn er tussen burgers / cliënten dezelfde verwachtingen en beelden over zelfstandigheid, participatie, zorg en ondersteuning als bij al die organisaties die zich met diezelfde burger bezig houden? Hebben ze hier invloed op, kunnen ze erbij? Heel veel vragen met nog maar weinig antwoorden. Misschien is het voor die antwoorden nog te vroeg. Daarvoor functioneert de WMO (en alle organisaties die hiermee te maken hebben) nog niet lang genoeg en zijn er aanloopproblemen en kinderziektes. De gestelde vragen blijven niettemin interessant en relevant. Daarom is het verstandig om de vinger aan de pols te houden. Het zou daarom goed zijn om in 2016 onderzoek te doen naar de ervaringen en belevenissen onder de ‘gewone’ burgers / inwoners en cliënten. De enquête onder de huurders van Woonstichting SSW over langer zelfstandig wonen, verhuizen, zorg en welzijn is misschien alvast een klein stapje in de goede richting.
.................. 98
.................. 99
.................. 100
13
DE ZORGINSTELLINGEN
13.1
Inleiding
In de gemeente De Bilt zijn diverse zorginstellingen actief. Een aantal heeft een landelijke functie (o.a. Huize Het Oosten) en weer anderen zijn lokaal dan wel regionaal georiënteerd (o.a. Stichting De Bilthuysen, Cordaan). De eerder beschreven transities hebben stevige gevolgen voor de zorgmarkt, het zorgaanbod en de zorgondernemers. Door het wegvallen van nieuwe klanten ontstaat leegstand. Het eerdere verdienmodel slaat daarmee om in een verliesmodel. Tenzij op tijd een vernieuwende aanpak kan worden bedacht die op realistische basis kan worden uitgevoerd. Leegstand en dreigende leegstand in verzorgingshuizen manifesteert zich in heel Nederland. In de gemeente De Bilt is dit nog niet het geval, maar dat kan snel veranderen als er geen passende maatregelen worden bedacht en uitgevoerd. Het is daarom nuttig om eerst maar eens even te kijken naar de landelijke context, en de zoektocht naar een vernieuwende aanpak. Welke creatieve oplossingen zijn er bedacht en kunnen die eventueel ook worden overgenomen door de Biltse verzorgingshuizen?
13.2 Voorsorteren Op Andere Bestemmingen: Initiatieven Om Leegstand Creatief Aan Te pakken Door het uitvoeren van de hervormingsagenda is de toegang tot de verzorgingstehuizen sterk beperkt. Mensen worden geacht langer zelfstandig thuis te blijven wonen. Intramuraal is duurder dan extramuraal met zorg. Zittende bewoners mogen in het verzorgingstehuis blijven, maar er is een rem gezet op de aanwas van nieuwe klanten. De combinatie van wonen en zorg wordt door de overheid niet langer meer vergoed en dat levert problemen op. De afbouw van de verzorgingscapaciteit is daarom een groot vraagstuk voor de exploitatie van het zorgvastgoed. De kern van de problematiek: de waardering van het zorgvastgoed en de contractrisico’s bij corporaties die zorgvastgoed verhuren aan zorginstellingen. Als gevolg van huurcontracten die tot stand kwamen onder de financiering vanuit de ‘oude’ AWBZ is de bedrijfswaarde van
dit zorgvastgoed relatief hoog. De effecten van de gewijzigde regelgeving zijn bij veel verhurende corporaties nog maar beperkt verdisconteerd in de bedrijfswaarde. Hierdoor moeten eerdere prognoses van de toekomstige verdiencapaciteit neerwaarts worden bijgesteld. Het levert allemaal minder op dan eerder bedacht. (verwezen wordt ook naar paragraaf 6.3). Het ene na het andere verzorgingshuis dreigt met sluiting. Daardoor moeten veel ouderen gedwongen verhuizen naar een ander verzorgingshuis of weer zelfstandig gaan wonen. Voor de verzorgingstehuizen ligt er dus een grote uitdaging om een nieuw business model op te zetten. Zo kunnen bijvoorbeeld leegkomende kamers worden verhuurd aan andere doelgroepen (studenten, starters, statushouders). Ook kunnen er ouderen terecht maar dan via het beginsel van scheiden van wonen en zorg. Dienstverlening en hulp (24/7) zijn dan vlakbij evenals mogelijkheden voor sociale contacten. Het leveren van persoonlijke verzorging en verpleging, thuiszorg, hulp bij het huishouden, dagbehandeling, begeleiding, revalidatie, alarmservice extra servicediensten en ontmoeting (restaurantfunctie) etc. zijn de mogelijke antwoorden van de verzorgingshuizen op de nieuwe realiteit. Ook van twee woningen één woning maken en dan verkopen is een toegepaste strategie. Een creatieve oplossing voor het dreigende leegstandsvraagstuk is bedacht door Habion.145 Volgens Habion is sluiten en zelfs slopen niét de oplossing. Als ouderenhuisvesting ook in de toekomst betaalbaar moet blijven, dan verdient het huidige verzorgingshuis een tweede jeugd. Habion is hiervoor zelfs een experimentenprogramma gestart in samenwerking met de zorginstelling, de gemeente, maar vooral de bewoners uit het dorp Voorst (1.200 inwoners). Een van de vernieuwingen in dit dorp is dat de voormalige aanleunwoningen nu worden bewoond door jongeren. In ruil voor huurkorting knappen ze de woningen zelf op en leveren ze ook vier uur per maand vrijwilligerswerk aan het verzorgingshuis. En ouderen kunnen straks zelfstandig een opgeknapte kamer huren en samen koken in de gezamenlijke woonkeukens. Alles wordt er aan gedaan om de vitaliteit van bewoners te vergroten door ze juist zelf algemene dagelijkse dingen te laten 145: Aedes Magazine, Iedereen moet hier oud kunnen worden, verslag experiment Habion 2e jeugd verzorgingstehuis in Voorst, 2015.
.................. 101
doen. (bijvoorbeeld: ontbijt en lunch worden niet meer op karren langs gebracht, maar mensen moeten zelf naar de winkel beneden. Maar ook zelf koken, de was doen, en koffie zetten). Om er voor te zorgen dat het hele dorp ging meedenken over dit nieuwe concept is er zelfs een woonzorgcoöperatie opgericht zoals te lezen valt in het verslag over dit experiment. Weer anderen hebben een creatieve oplossing bedacht door leegstaande capaciteit commercieel te verhuren als hotelkamer. Hotelgasten logeren naast de bewoners uit het verzorgingshuis. ’s-Ochtens maken de tijdelijke gasten gezamenlijk met die bewoners gebruik van het ontbijt in de recreatiezaal. Op landelijk niveau heeft het Kennis- en Experimenteerprogramma Langer Thuis (Platform 31, Aedes en Actiz) de haalbaarheid van alternatieven onderzocht voor het voormalige verzorgingshuis.146 Alternatieven bewegen zich tussen het ‘all inclusive pension’ (gescheiden aanbieden van wonen en zorg) tot initiatieven op het vlak van vitale woongemeenschappen. De algemene conclusie uit dit onderzoek is, dat de exploitatie onder grote druk staat en uitsluitend haalbaar is als wordt voldaan aan diverse voorwaarden zoals o.a. een minimale afzet van klanten, aanwezigheid van veel ouderen, aantrekkelijk gelegen, en een afgeschreven c.q. goedkoop gebouw. Een té hoge boekwaarde staat transformatie naar (zorg) woningen in de weg. Soms kan er wel aan deze voorwaarden worden voldaan en is er sprake van een nieuw en sluitend verdienmodel. Zoals bijvoorbeeld het initiatief Zorgeloos Wonen in vier voormalige verzorgingshuizen in het Gooi: Wooncomplex Godelinde van Vivium.147 Daar wonen 110 ouderen met beneden een restaurantruimte en op de vier verdiepingen lange gangen met kamers voor bewoners. De voormalige verzorgingshuiskamers zijn omgezet in zelfstandige huurappartementen. Bewoners met een krappe beurs kunnen huurtoeslag aanvragen. En als ze zorg nodig hebben dan kopen ze die apart in. Het zorgeloos wonen pakket kost € 350,-- per maand. (vier warme maaltijden per week, een half uur schoonmaak per week, gratis koffie en thee in het restaurant, de aanwezigheid
.................. 102
146: Aedes-Actiz Kenniscentrum, Voortgangsrapportage Kennis en experimentenprogramma langer thuis, 2015. 147: De Volkskrant, Reportage zorgeloos wonen voor ouderen, 18 augustus 2015.
van personeel en het gebruik kunnen maken van het alarm bij noodgevallen). Het concept is op een goede manier ‘in de markt gezet’: dezelfde oude kamers van 27m2 heten nu appartementen en de lange gangen heten nu straten. Een meer marktgerichte insteek is belangrijk om nieuwe bewoners te werven, omdat deze niet meer automatisch binnen komen met een zorgindicatie. Maar dergelijke vernieuwende initiatieven zijn helaas uitzondering. Het eerder aangehaalde Aedes-Actiz Kenniscentrum constateert, dat 20% van de ouderen toch het liefst wil wonen in het verzorgingshuis oude stijl.148 Voor veel bewoners is deze beschutte woonvorm plezierig en het voelt vertrouwd (24-uurs alarmknop, maar ook vanwege de gezelligheid en de contacten).149 “De financiering van de verzorgingshuizen is afgeschaft, maar dat wil niet zeggen dat ook de behoefte van de ouderen eraan is verdwenen”, aldus de onderzoekers van het Kenniscentrum. Het niet rond kunnen krijgen van een sluitende business case is dan ook de reden dat transformatie van zorgvastgoed (kamers) naar zelfstandige woonruimte (al dan niet ouderenhuisvesting) niet op grote schaal plaatsvindt. Het lukt veel zorgaanbieders nagenoeg niet deze nieuwe combinaties van wonen en zorg aan te bieden tegen een prijs die betaalbaar is voor de meeste ouderen. De kostprijs van een individuele kamer / appartement valt vaak hoger uit dan toen het collectief werd gefinancierd. Daar komen de (nu buiten beschouwing gelaten) kosten rond regelgeving van brandweereisen en een bestemmingsplan nog bovenop. Wanneer géén van die alternatieven haalbaar is en verzorgingshuizen daadwerkelijk moeten gaan sluiten dan heeft dat zowel gevolgen voor de zittende bewoners als voor de oudere wijkbewoners. Voor bewoners uit het verzorgingshuis, voor de bewoners van de direct nabij gelegen aanleunwoningen en voor oudere wijkbewoners vallen belangrijke voorzieningen en sociale functies weg, zoals maaltijdvoorziening, dagactiviteiten, ontmoeting, sociale veiligheid en 24-uurszorg.
148: De Volkskrant, Menig oudere prefereert het vertrouwde verzorgingshuis, 18 augustus 2015 149: De resultaten uit de enquête onder SSW huurders bevestigen deze trend ook voor De Bilt
Sluiting kan ook gevolgen hebben voor de plaatselijke middenstand (bijvoorbeeld groenteboer, bakker, supermarkt) die mede kunnen bestaan dankzij de aanwezigheid van een verzorgingshuis.
Voor deze mensen is een dergelijk individueel arrangement in de collectieve setting van het verzorgingshuis een hele geruststelling. Er is meer sociale veiligheid en ontmoeting en het is een goed medicijn tegen vereenzaming.
Transformatie van het verzorgingshuis naar een verpleeghuis is ook een serieuze optie omdat alle cliënten in het bezit zijn van een indicatie.
De huurprijzen van beide initiatieven liggen in het sociale segment. Aangezien er sprake is van sociale huurwoningen speelt er de vraag of deze woningen ook moeten vallen onder de spelregels van de woonruimteverdeling (Regionale Huisvestingsverordening). Stichting De Bilthuysen maakt nu gebruik van eigen wachtlijsten.
13.3
De Lokale Zorginstellingen
Weer terug naar het lokale niveau. De belangrijkste lokale spelers op een rij met daarbij een kort overzicht van hun zorg- en activiteitenprogramma
13.3.1 Stichting De Bilthuysen Deze zorginstelling biedt een breed pakket aan diensten in het verzorgingshuis zelf of bij de mensen thuis. Er wordt veel gedaan aan ontmoeting en ontspanning (o.a. Uitbureau voor Ouderen, Diner on Tour, Wijkrestaurant Bij de Tijd).150 Tijdelijke verzorging bijvoorbeeld na een operatie of ziekte wordt geboden door middel van een zorghotel. Ook kan worden voorzien in de huisvesting van dementerende ouderen. Een nieuwe activiteit wordt gevormd door de verhuur van 2en 3 kamerwoningen die gesitueerd zijn rondom het woonzorgcentrum De Bremhorst. Het zijn aanleunwoningen speciaal bestemd voor senioren, drempelvrij en rolstoeltoegankelijk. Bovendien kan gebruik worden gemaakt van de voorzieningen van het verzorgingshuis zoals warme maaltijden, activiteiten, kapsalon, pedicure en het huiswinkeltje. Zelfstandig wonen, maar met de zorg dichtbij kan mensen een veilig gevoel geven. Een indicatie is niet nodig. De woningen zijn 84m2 groot, hebben een kale huur van rond de € 600,-- en een voorschot servicekosten vanaf € 75,-- per maand. Naast deze aanleunwoningen heeft Stichting De Bilthuysen ook het concept van de inleunwoningen uitgewerkt. Dit zijn appartementen in het verzorgingshuis zelf die door gebrek aan klandizie leeg staan. Deze appartementen zijn bestemd voor ouderen die niet meer zelfstandig thuis willen wonen, maar geen verpleeghuiszorg nodig hebben. Deze mensen wonen zelfstandig. Wonen en zorg zijn gescheiden. Ze huren het appartement, en kunnen tegen betaling desgewenst ook gebruik maken van de thuiszorg, huishoudelijke hulp, maaltijd en andere diensten. 150: Gemeente De Bilt, Sociaal Domein Krant, december 2014.
De klassieke klant van het verzorgingshuis verdwijnt geleidelijk en het zorgkantoor heeft opdracht gegeven de capaciteit (verzorgingsplaats) te verminderen. Door alternatieve doelgroepen aan te boren (o.a. huisvesting Stichting MENS, wijkrestaurant, zorghotel, cliënten met een zwaardere zorgvraag zoals dementerende ouderen, verhuur ruimten aan eerstelijnszorgverleners) wil Stichting De Bilthuysen leegstand voorkomen en wil men ook de sociale wijkfunctie blijven uitoefenen. Aldus is een transformatie in gang gezet van monofunctioneel vastgoed naar multifunctioneel maatschappelijk vastgoed. Stichting De Bilthuysen is voornamelijk actief in De Bilt en Bilthoven. Soortgelijke initiatieven doen zich overigens ook voor bij de andere lokale zorginstellingen en worden daarom bij de navolgende zorginstellingen niet meer afzonderlijk beschreven.
13.3.2 Cordaan Thuiszorg Cordaan biedt een breed scala aan faciliteiten aan en wil op gestelde zorgvragen zoveel mogelijk een passend antwoord geven. Dat aanbod omvat onder meer: persoonlijke verzorging (o.a. wassen en aankleden, hulp bij medicatie), wijkverpleging (o.a. toedienen injecties, specifieke wondverzorging), huishoudelijke hulp (o.a. stoffen, stofzuigen, ramen lappen) en dag verzorging (begeleiding, activiteiten en structuur om opname in een verpleegtehuis langer te kunnen uitstellen). Er is een wijkverpleegkundige aanwezig die helpt bij allerlei vragen zoals het aanvragen van zorgindicaties of advies over zorgmogelijkheden.
.................. 103
Cordaan biedt zorg in Maartensdijk, Westbroek en Hollandsche Rading en is gevestigd in woonzorgcentrum Dijckstate. Na jarenlange zorgverlening heeft Cordaan echter besloten om hun werkzaamheden voor thuiszorg en dagbesteding voor ouderen in Dijckstate te beëindigen.151 Onderzocht wordt of andere partijen een andere vorm van dagopvang kunnen realiseren. Woonzorgcentrum Dijckstate biedt eveneens onderdak aan het Servicecentrum van MENS op Maat.
13.3.3 Waranda Wooncentrum Schutsmantel Waranda Wooncentrum Schutsmantel levert eveneens een gevarieerd pakket aan diensten. Wonen, logeren in gastenkamers, en dagbesteding. Tevens is hier voor Bilthoven Noord het Servicecentrum MENS op Maat gevestigd. Waranda Wooncentrum Schutsmantel is lokaal / regionaal georiënteerd
13.3.4 D’Amandelboom Ook deze instelling biedt een breed scala aan diensten zoals huisvesting, verpleging, verzorging, thuiszorg, maaltijdservice, klussen, activiteiten en huishoudelijke hulp. D’Amandelboom is lokaal / regionaal georiënteerd.
13.3.5 Vitras Vitras biedt verzorging en verpleging, maatschappelijk werk, thuisbegeleiding, jeugd gezondheidszorg en gerelateerde diensten op het gebied van zorg, hulpverlening, advies, service, ondersteuning en hulpmiddelen. Vitras is lokaal / regionaal georiënteerd.
13.3.6 Onderlinge samenwerking De onderlinge samenwerking tussen verschillende zorg verlenende instanties hebben een krachtige impuls gekregen door het instellen van thuiszorg teams.152 Op 8 december 2015 is een samenwerkingsovereenkomst getekend. De partijen nemen samen de regie met betrekking tot een samenhangend aanbod voor kwetsbare ouderen in De Bilt. Het voordeel voor de oudere is: één aanspreekpunt. De thuiszorgteams werken ook samen met het sociale team (voorheen MENS op Maat).
.................. 104
151: De Vierklank, Uit de gemeenteraad van 26 november 2015, 2 december 2015. 152: Biltsche Courant, Betere regie thuiszorg, 9 december 2015.
.................. 105
.................. 106
14
14.1
PRESENTATIE RESULTATEN ONDER ZOEK ONDER OUDERE HUURDERS VAN WOONSTICHTING SSW
In de presentatie van de huurders enquête zijn daarom de uitkomsten van lokaal onderzoek zoveel mogelijk gecombineerd met de uitkomsten van landelijk- en regionaal onderzoek en omgekeerd.
OVER HET ONDERZOEK
14.2
Aanleiding onderzoek
De bevolking is aan het vergrijzen. Dat geldt ook voor de huurders van Woonstichting SSW. Zoals ook blijkt uit de enquête, willen ouderen zo lang mogelijk zelfstandig thuis blijven wonen in hun vertrouwde omgeving. De combinatie vergrijzing en gewijzigd rijksbeleid (decentralisatie) is een belangrijk en actueel thema en heeft een grote impact op organisaties en mensen. Veel is inmiddels al veranderd en die veranderingen gaan de komende jaren gewoon door. SSW geeft aan het belangrijk te vinden, dat haar huurders kunnen wonen in een woning die bij hen past. Of dat nu zelfstandig of met ondersteuning is. Om als Woonstichting daarin een proactieve rol te kunnen spelen is informatie en inzicht nodig. Zowel in de landelijke- en regionale ontwikkelingen en trends, als in de wensen en behoeften van de klanten van SSW zelf. Het onderzoek onder oudere huurders van SSW staat in sterk verband met de bredere literatuurstudie. Het directe doel van de enquête is het in beeld brengen van wensen en behoeften van de huurders op het gebied van aanpassingen en voorzieningen in en om de woning. Maar niet alle onderwerpen op het terrein van wonen, zorg en welzijn lenen zich voor een huurders enquête. Zo is bijvoorbeeld de samenwerking tussen wonen, zorg en welzijnsorganisaties een belangrijk onderdeel van de literatuurstudie, maar is dit buiten de enquête gebleven omdat dit voor de meeste huurders onbekend terrein is. De literatuurstudie omvat dus een breder spectrum dan uitsluitend de vragen uit de huurders enquête. Dat is geen probleem; het werken vanuit verschillende schaalniveaus is aanvullend. Juist de combinatie van landelijke- en regionale onderzoeksresultaten met lokale bevindingen vanuit de huurders zelf levert een belangrijke meerwaarde en versterking op voor de uiteindelijke conclusies en aanbevelingen.
Onderzoeksmethode
Om de woonwensen van de oudere huurders te onderzoeken is er gekozen voor een enquête als onderzoek vorm. Hiermee kan veel informatie met weinig arbeidsuren ingewonnen worden, en kan deze kwantitatieve data vergeleken worden met landelijke- en regionale onderzoeksresultaten om tot een integraal beeld te komen. Alle hoofdhuurders van SSW vanaf 50 jaar zijn uitgenodigd om aan de enquête deel te nemen. Er is voor deze leeftijdscategorie gekozen om ook de ‘toekomstige ouderen’ en hun woonwensen te betrekken in dit onderzoek. Omdat niet iedereen digitaal bereikbaar is, is de enquête per post gestuurd naar alle huurders waarvan geen emailadres bekend was. De enquête ging vergezeld van een begeleidende brief waarin het doel van het onderzoek werd uitgelegd. De input van de gesprekken met de belangenhouders van SSW is zoveel mogelijk in de enquêtevragen verwerkt. De enquête bestaat uit 24 vragen en is opgebouwd uit vier onderdelen:153 1. Blijven wonen in de huidige woning. 2. Wonen en verhuizen. 3. Zorg, Welzijn en Diensten. 4. Algemene vragen. In totaal zijn 2666 enquêteformulieren verzonden: 1.228 (46%) digitaal en 1.438 (54%) per reguliere post. Voor de digitale enquête en voor het verwerken van alle papieren antwoorden is gebruik gemaakt van het programma Survey Monkey. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode september 2015. De brieven zijn verstuurd op 4 september en daarna hebben de respondenten 10 dagen de tijd gehad om te reageren.
153: Voor het samenstellen van de enquêtevragen is voor een aantal vragen gebruik gemaakt van enquêtes die ontwikkeld zijn door: • Bureau Vijftig, Woonmonitor 2015, maart 2015. • Woonz.nl / ANBO, Wonen en Verhuizen, maart 2015.
.................. 107
Enquêtes die later per post zijn binnen gekomen zijn nog meegenomen in het onderzoek, maar de digitale enquête is na 14 september gesloten. Gelet op de hoge respons was een rappelprocedure niet meer nodig. Om het deelnemen aan de enquête te stimuleren zijn 10 cadeaubonnen van € 25,-- beschikbaar gesteld.
14.3
DE ONDERZOEKSRESULTATEN 1. De respons op de enquête is met 34.4% bovengemiddeld hoog. Hieruit mag worden afgeleid, dat het onderwerp onder de huurders leeft.
Respons en Betrouwbaarheid
Van de 2666 verzonden enquêteformulieren zijn er 963 retour gekomen. Het onderzoek heeft daarmee een respons van 34.4%. Het aantal digitale reacties bedroeg 382 respondenten (40% van het totaal aantal respondenten). Per post reageerden 580 respondenten (60%). Met een totaal populatie van 2666, een margin of error van 5% en een confidence level van 99% zou de samplesize tenminste 532 moeten zijn om betrouwbaarheid van dit onderzoek te garanderen. Met een response van 963 zitten we hier ruim boven en kan ervan uit gegaan worden, dat deze dataset representatief is voor de gehele populatie 50 plus huurders van Woonstichting SSW. De betrouwbaarheid is 99%, wat betekent dat slechts 1% van de respondenten meer dan 5% afwijkt van het correcte antwoord.
14.4 Samenvatting, Analyse en Duiding van de meest opvallende Onderzoeksresultaten In deze paragraaf wordt een samenvatting gegeven van de belangrijkste resultaten uit de huurders enquête. De conclusies op hoofdlijnen worden op een aantal plaatsen aangevuld met landelijke onderzoeksresultaten. Als de uitkomst van een bepaalde enquêtevraag daar aanleiding toe geeft, dan zal deze uitkomst worden voorzien van een beleidsaanbeveling. Ook worden verwijzingen gemaakt naar de 6 Vensters uit hoofdstuk 15.
.................. 108
Iedere vraag is daarbij voorzien van een kort commentaar en een visualisering van de resultaten in de vorm van een grafiek of diagram.
2. 58% van de respondenten is vrouw en 42% is man. Dat komt overeen met het landelijk gemiddelde waarin oudere vrouwen zijn oververtegenwoordigd. Hoe hoger de leeftijd, hoe kleiner het aandeel mannen in de bevolking. 3. Ruim 55% van de respondenten behoort tot de categorie alleenstaanden. Meer dan de helft van de ouderen woont dus alleen. 32% is (on)gehuwd samenwonend. Het relatieve grote aandeel alleenstaanden sluit aan op landelijke CBS-cijfers. 4. De meeste respondenten (38%) zijn afkomstig uit de leeftijdscategorie 75 plus. Daarna volgt de leeftijdscategorie 50 -64 met 32%. Op de voet gevolgd door de leeftijdscategorie 65 -74 met afgerond 30%. Als een verder onderscheid wordt gemaakt tussen ‘jongere’ en ‘oudere’ respondenten dan valt 32% in de categorie ‘jongere’ respondenten (50 – 64 jaar) en 68% in de categorie ‘oudere’ respondenten (65 – 75 plus). Met andere woorden: bijna 70% van de respondenten is ouder dan 65 jaar.
De nummering van de conclusies uit deze huurders enquête volgt zoveel mogelijk de volgorde van de enquêtevragen.
5. Het combineren van de uitkomsten van déze enquête met andere cijfers van SSW laat duidelijk zien, dat het huurdersbestand van SSW vergrijst: - Ruim 1/3 deel (33%) van de SSW huurders is ouder dan 65 jaar. - 57% van de hoofdhuurders van SSW (2800 huurders) is ouder dan 50 jaar. - Bijna 70% van de respondenten is ouder dan 65 jaar.
Voor uitgebreidere resultaten en cijfers uit de enquête kunt u terecht in bijlage 2. Daar is een gedetailleerd overzicht opgenomen van de reacties en uitkomsten op de 24 enquêtevragen.
Deze samenstelling komt in grote mate overeen met het landelijk beeld zoals onderzocht door Aedes: Ouderen zijn oververtegenwoordigd in woningen van de corporaties. Dus ook bij Woonstichting SSW.
Deze constatering heeft belangrijke consequenties voor het beleid.
beschikbaar komen van grote eengezinswoningen voor gezinnen met kinderen.155
Langer zelfstandig wonen in combinatie met een sterk groeiende populatie ouderen is alleen daarom al een dominant beleidsthema niet alleen voor SSW, maar ook voor de samenwerkingspartners van SSW.
8. De tevredenheid over de huidige woonsituatie is zeer hoog. Maar liefst 81% van de respondenten is hierover tevreden tot zeer tevreden. Respondenten zijn vooral tevreden over de grootte van de woning (70%).
Binnen afzienbare termijn ontstaat er een groeiende groep zorgbehoevende ouderen die zelfstandig moet blijven wonen.
Ze zijn echter beduidend minder tevreden over het geen trappen hoeven te lopen om bij de woning te komen (40%) en de gelijkvloerse woning (43%). Deze fors lagere score geldt ook voor het onderdeel “voldoende sociale contacten” (36%).
De kern van de toekomstige veranderopgave is daarmee al zichtbaar: het creëren van een dynamische woningvoorraad (bestaand en nieuw) die aansluit en kan mee bewegen met vraag en aanbod van een pluriforme groep ouderen.154 6. Bijna de helft van de respondenten (49%) woont niet gelijkvloers maar in een eengezinswoning (43%) of flat zonder lift (6%). 21% woont in een flat met lift, bijna 18% in een benedenwoning en 5% in een bovenwoning. In zowel ongelijkvloerse woningen als gelijkvloerse woningen zonder lift zullen oudere huurders trappen moeten lopen. Hieruit wordt geconcludeerd, dat relatief veel van de huidige woningen van 50 plussers niet of in beperkte mate geschikt zijn voor minder mobiel wordende ouderen. Oplossingen kunnen worden gevonden in: doorstroming naar meer geschikte woningen, opplussen van deze woningen of aangepaste nieuwbouw. 7. Een groot aantal ouderen (ruim 43% van de respondenten) geeft aan in een eengezinswoning te wonen. Deze constatering is beleidsmatig interessant. In potentie ligt hier een grote kans om doorstroming van ouderen naar andere, meer geschikte / gelijkvloerse woningen te stimuleren. Het mes snijdt aldus aan twee kanten: tijdig geschikte huisvesting voor (klein samengestelde) oudere huishoudens en het
Een wat hogere tevredenheid geldt voor voldoende voorzieningen in de buurt (52%) en de routes openbare weg naar de woning en de toegankelijkheid van voorzieningen (49%). De tevredenheid van ouderen over hun huidige woonsituatie ligt bij de SSW respondenten lager dan landelijk. Landelijk onderzoek (Woonmonitor 2015) laat zien dat maar liefst 90% van de ouderen (zeer) tevreden is over hun huidige woonsituatie. Een verklaring voor dit verschil is niet direct te geven. 9. Iets minder dan de helft van de respondenten (49%) geeft aan geen verhuiswens te hebben. Ruim 40% wil misschien in de toekomst verhuizen en 10% oriënteert zich op een andere woning of gaat binnenkort verhuizen. Van degenen met een verhuiswens geeft slechts 11% aan dit te doen vanuit voorzorg. De reden: men denkt in de toekomst zorg nodig te hebben. Ook geeft slechts 11% aan een gelijkvloerse woning nodig te hebben vanwege afnemende mobiliteit en een grotere zorgbehoefte. Aan de respondenten is ook gevraagd hoe de woonsituatie er over tien jaar mogelijk uit zou kunnen zien. 42% verwacht nog steeds in de huidige woning te wonen. 22% wil dit ook, maar geeft aan te willen verhuizen als er aanpassingen en zorg nodig zijn. Eveneens 22% woont volgens eigen zeggen al in een woning waarin ze oud kunnen worden. 12% denkt over tien jaar te zijn verhuisd: 6% naar een aangepaste woning en 6% naar een nieuwbouwwoning met een zorgarrangement.
.................. 109 154: Verschillende suggesties zijn uitgewerkt in met name de Vensters 4 en 5 uit hoofdstuk 15.
155: Verwezen wordt verder naar met name Venster 2 en 5 uit hoofdstuk 15.
Geconstateerd wordt, dat er wel wordt nagedacht over verhuizen, maar dat het grootste deel van de ouderen nog niet in beweging komt. Ze zijn tamelijk honkvast. Het zo lang mogelijk blijven wonen in de eigen woning wordt als waardevol ervaren. Een grote groep wil in de huidige woning oud worden. Een verklaring hiervoor kan zijn, dat de huidige woning momenteel nog voldoet aan de wensen en behoeften van de oudere bewoner(s). Maar met de jaren kan de zorgbehoevendheid toenemen en de mobiliteit af. Ook de partner kan eerder zorgbehoevend worden waardoor de huidige woning niet langer voldoet. Hoewel niet onderzocht is het de verwachting, dat vanwege de ongelijkvloersheid van de woning (o.a. trappen lopen) een verhuiswens zich het eerste zal manifesteren bij eengezinswoningen156 Beleidsmatig interessant is de rol van een eventuele seniorenmakelaar / verhuiscoach. Deze functionaris kan door middel van een sterke persoonlijke benadering (o.a. via huisbezoeken) een grotere verhuisbereid onder ouderen op gang brengen door hen stapje voor stapje mee te nemen in het verhuisproces. Kennis van zaken, empathisch vermogen, en psychologisch inzicht zijn noodzakelijke eigenschappen voor de seniorenmakelaar om verhuisdrempels weg te nemen. Om ouderen te kunnen ‘verleiden’ dient verder sprake te zijn van een aantrekkelijk aanbod.157 10. 44% van de respondenten geeft aan, dat de huidige woning geschikt is om ouder in te worden. 40% weet dat nog niet zo en ruim 15% vindt de huidige woning ongeschikt. Op de vraag of men behoefte heeft aan aanpassingen of voorzieningen in de woning om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen geeft ruim 52% van de respondenten aan géén behoefte te hebben aan aanpassingen of voorzieningen.
.................. 110
156: In een interview met De Volkskrant (18 december 2015) schetst hoofddemograaf Jan Latten van het CBS het volgende beeld van de woningmarkt en ouderenhuisvesting: “Op de iets langere termijn zijn er gewoon honderdduizenden extra huizen nodig. De komende 25 jaar komen er namelijk nog bijna 900 duizend huishoudens bij. De groei komt eigenlijk vooral door alleenstaande 65 plussers. Partners overlijden en degene die achterblijft leeft dan vaak nog decennia. Daarnaast zijn er in die groep ouderen steeds meer mensen gescheiden. Deze mensen wonen nu nog voor een groot deel in eengezinswoningen. De komende jaren zal voor hen behoefte zijn aan huizen waar ze lang zelfstandig kunnen wonen. Gelijkvloers, geen drempels en het liefst op een manier dat ze niet vereenzamen en ook voor elkaar kunnen zorgen”. 157: Verwezen wordt verder naar Venster 2 uit hoofdstuk 15.
Hoewel deze uitkomst aansluit bij landelijk onderzoek (ouderen zijn moeilijk te verleiden tot het doen van preventieve aanpassingen in de woning) is het niettemin een opvallende uitkomst.158 Respondenten is namelijk ook gevraagd aan welke concrete aanpassingen wél behoefte is. Het bovengenoemde percentage van 52 neemt bij de beantwoording van deze vragen dan af naar 30% als het gaat om “Mobiliteit” en 43% als het “Veiligheid” betreft. Bij doorvragen blijkt er toch meer behoefte te zijn aan aanpassingen (o.a. verwijderen drempels, aanbrengen videofoon). De verschillende uitkomsten hebben wellicht te maken met het feit, dat ouderen pas serieus gaan nadenken over de geschiktheid van hun woning als het echt noodzakelijk wordt. Het gegeven antwoord kan een momentopname zijn. Dat zou kunnen wijzen op een leeftijdsafhankelijke factor. Daarbij wordt verondersteld, dat naarmate de leeftijd toeneemt ook de behoefte aan aanpassingen en voorzieningen zal toenemen. Pas op dat moment zou een echt keuzemoment kunnen ontstaan: blijven wonen in de huidige woning met woningaanpassingen of kiezen voor een verhuizing naar een andere (meer geschikte) woning. Zowel uit landelijk onderzoek als uit gesprekken met de lokale belangenhouders blijkt, dat veel ouderen zich onvoldoende of te laat voorbereiden op de toekomst. Uitstelgedrag: Pas als het moet, dan moet het. Een slimme oudere is op zijn of haar toekomst voorbereid. Voorsorteren op later is noodzakelijk. Hoe ziet mijn toekomstige woning en woonomgeving eruit? Hoe staat het met mijn sociale netwerk? Onvoldoende nadenken over de toekomst leidt onvermijdelijk op termijn tot problemen. Dan is het vaak te laat en moeten gedwongen ‘keuzes’ worden gemaakt. Beleidsmatig kan hieruit de conclusie worden getrokken, dat gerichte communicatie noodzakelijk is voor tijdige bewustwording.159 11. Het merendeel van de respondenten (43%) zou tussen de € 500,-- en € 750,-- huur per maand betalen voor de ideale woning.
158: Verwezen wordt naar Venster 4 uit hoofdstuk 15. 159: Verwezen wordt verder naar Venster 1 uit hoofdstuk 15.
Bijna 43% zegt tussen de € 400,-- en € 500,-- huur per maand te willen betalen.
zoals de kangoeroewoning, moderne hofjeswoning of het Thuishuis.
Slechts een zeer beperkt gedeelte van de respondenten zou meer dan € 750,-- huur per maand te betalen.
Vanwege die onbekendheid is het niet verwonderlijk, dat respondenten een voorkeur uitspreken voor hen bekende woonvormen zoals seniorenwoning en aanleunwoning.
Of men als het erop aan komt ook daadwerkelijk bereid is om de opgegeven huurprijs te betalen is altijd de vraag. Prijs, kwaliteit, locatie en persoonlijke omstandigheden zijn hierin sterk bepalend. Uit eerdere themabijeenkomsten met oudere huurders van SSW en vanuit signalen van Huurdersvereniging Woonspraak blijkt, dat de hoogte van de nieuwe huurprijs in de praktijk toch vaak een beletsel vormt om een verhuizing door te zetten.160 12. Respondenten is ook gevraagd naar de belangrijkste aspecten van de ideale (toekomstige) woning. 50% vindt de aanwezigheid van twee slaapkamers het belangrijkst.Een grote woonkamer en een groot balkon / buitenruimte volgen op de voet met respectieve 47% en 46%. Ook uit landelijk onderzoek (o.a. Aedes) blijkt, dat ouderen een extra kamer belangrijk vinden. Deze ruimte wordt vaak bestemd als werkkamer of logeerkamer.161 13. Uit de enquête blijkt dat veel ouderen nog relatief onbekend zijn met de verschillende woonvormen. De meeste respondenten weten wel wat een aanleunwoning bij een verzorgingshuis is of een seniorenwoning, maar weinig respondenten zijn bekend met andere mogelijke woonvormen. Groepswonen van Ouderen is nog bij 241 van de 726 respondenten bekend, maar de mogelijkheden van thuistechnologie (woning met domotica) zijn bij veel respondenten nagenoeg onbekend (79 van de 726 respondenten). 237 respondenten (24.6%) hebben de vraag naar bekendheid met verschillende woonvormen overgeslagen. Gelet op dat hoge percentage wordt aangenomen dat een groot gedeelte van hen onbekend is met al de verschillende woonvormen
160: Een suggestie om hieraan tegemoet te komen wordt behandeld in hoofdstuk 15 Venster 2. 161: Aedes Vereniging van Woningcorporaties, Dossiers en thema’s wonen, zorg en welzijn, website 2015.
Onbekend maakt onbemind en dat is beleidsmatig een interessant punt. Nieuwe (kleinschalige) woonvormen zijn nodig om daarmee aan te sluiten op de wensen en behoeften van de toekomstige oudere. Communicatie is een belangrijk middel om de bekendheid voor andere woonvormen te vergroten.162 Dé oudere (als homogene groep met homogene wensen) bestaat niet (langer). Een woningproduct gebaseerd op het principe van ‘one size fits all’ sluit steeds minder aan op een kritischer wordende groep oudere woonconsumenten. Zo blijkt uit de literatuurstudie van dit onderzoek, dat diversiteit in de vraagkant hand in hand zal moeten gaan met diversiteit in het (woning) aanbod. De voorkeur voor verschillende woonconcepten hangt samen met de verschillen tussen ouderen.163 14. De interesse onder de respondenten voor wat betreft ondersteunende- of aanvullende diensten aan huis is beperkt. Ruim 40% geeft aan hiervoor geen belangstelling te hebben. Mogelijk spelen de kosten voor het afnemen van dergelijke diensten een rol, maar daar is niet naar gevraagd. De meeste belangstelling gaat uit naar de klusjesman / klussendienst (31%), de huishoudelijke hulp (24%) en de glazenwasser (18%). 15. Respondenten is ook gevraagd of SSW mogelijkheden kan bieden voor extra dienstverlening (o.a. woningaanpassingen, informatie over verschillende woonvormen en mogelijkheden) met als doel langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. De score is zeer opvallend, omdat vooraf een grotere bekendheid met extra dienstverlening werd verondersteld. Dat blijkt niet het geval. 65% geeft namelijk aan het niet te weten, 162: Verwezen wordt naar Venster 1 uit hoofdstuk 15. 163: Verwezen wordt naar Venster 5 uit hoofdstuk 15.
.................. 111
16% zegt dat er voor SSW geen mogelijkheden zijn om extra dienstverlening aan te bieden. 18% is wel van mening dat SSW extra dienstverlening kan aanbieden.
Onder de rubriek Begrippen zijn Thuiszorg (58%), de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (46%) en het Keukentafelgesprek (33%) nog het meest bekend alhoewel dit al een lage score is.
Ook opvallend is het antwoord op de vraag of respondenten op de hoogte zijn van het feit, dat SSW ouderen wil helpen aan meer passende woonruimte en dat SSW daarbij persoonlijke begeleiding aanbiedt. Ruim 66% is hiervan niet op de hoogte en 34% wel.
Respondenten zijn in geringe mate op de hoogte van de begrippen zoals Participatiesamenleving (19%), Zelfredzaamheid / Eigen Kracht (16%), en Beleid achter de Voordeur (2%).
Dat geeft te denken. De reacties van de respondenten zijn daarom beleidsmatig interessant. Het betekent voor SSW een duidelijke opgave op het vlak van communicatie. Zo zal bijvoorbeeld het intensiveren van het programma bevordering doorstroming senioren gecombineerd moeten worden met een intensievere- en gerichtere communicatiestrategie.164 Verder zal in samenwerking met de partners meer gerichte informatie moeten worden verstrekt over tal van onderwerpen die voor oudere huurders interessant zijn.165 Om er een paar te noemen: • Hoe krijg ik een goed inzicht in mijn specifieke woonmogelijkheden? • Hoe moet ik een woningaanpassing aanvragen? • Hoe ziet het programma bevordering doorstroming senioren eruit? • Hoe moet ik de oude woning achterlaten? • Wat gaat de nieuwe huurprijs worden? • Welke voorzieningen zijn er in de buurt? • Is de (nieuwe) woning die ik op het oog heb echt wel langere tijd geschikt voor mij? • Waar kan ik heen voor maatschappelijke ondersteuning? • Hoe kom ik in aanmerking voor een inleunwoning in het verzorgingshuis? 16. De noodzaak tot meer en gerichtere communicatie blijkt overduidelijk uit de antwoorden op de vraag in hoeverre men bekend is met begrippen en organisaties op het terrein van wonen, zorg en welzijn. Goede informatie voorkomt onwetendheid en onduidelijkheid en stelt mensen in staat om verantwoorde keuzes te maken.
.................. 112 164: Verwezen wordt naar Venster 2 uit hoofdstuk 15. 165: Verwezen wordt naar Venster 1 uit hoofdstuk 15.
Onder de rubriek Organisaties zijn Vitras Thuiszorg (66%), Stichting De Bilthuysen (52%) en de uitvoeringsorganisatie van de WMO Stichting MENS De Bilt (47%) het meest bekend. Relatief onbekend onder de respondenten zijn de overige verzorgingshuizen en thuiszorgorganisaties zoals Cordaan en Warande Wooncentrum Schutsmantel. De relatieve onbekendheid geldt ook voor de WMO-Adviesraad (15%), De Ouderenraad De Bilt (16%) en het Steunpunt Mantelzorg (17%). 17. Een kleine 15% van de respondenten (131 personen) heeft weleens een Keukentafelgesprek gevoerd met een adviseur van Mens op Maat. Deze 131 personen is gevraagd naar hun ervaringen met het Keukentafelgesprek. Hoewel de absolute aantallen te klein zijn om daar een harde conclusie aan te verbinden geeft het wel een impressie. 39% (43 personen) voelden zich serieus genomen, 22% (25 personen) zegt dat een passende oplossing werd geboden, 29% (32 personen) vonden dat er een heel groot beroep werd gedaan op het sociale netwerk en 38% (42 personen) voelden zich vanwege de bezuinigingen toch wel wat afgescheept.
.................. 113
.................. 114
15
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
15.1
VENSTER 1
INFORMATIE, COMMUNICATIE, CENTRALE PORTAL EN INZET SOCIALE MEDIA Aanbeveling 1 Neem het initiatief om in samenwerking met de directe partners één centrale portal / website te ontwikkelen waarin op een samenhangende wijze alle relevante informatie is opgenomen met betrekking tot wonen, zorg en welzijn.166 De huidige situatie laat een versnippert en van elkaar gescheiden ‘communicatielandschap’ zien. De gemeente levert informatie over de WMO-regeling, SSW over woningen, Stichting MENS over maatschappelijke ondersteuning, en de zorginstellingen over de zorgfaciliteiten. Deze gescheiden benadering versterkt juist het beeld van de ‘gedeelde’ klant in plaats van het ideaal van de ‘ongedeelde’ klant.
Uit gesprekken met de belangenhouders is gebleken, dat mensen het lastig vinden om te anticiperen op hun eigen woon- (en zorgbehoefte) in de toekomst. “We voelen ons nu nog prima”, wordt dan gezegd “ en als het niet meer gaat dan schrijven we ons toch gewoon in bij een verzorgingstehuis”. Niet wetende dat de toegang tot die voorziening is afgeschaft. Gebrek aan goede informatie, onwetendheid, onduidelijkheid, naïviteit en soms zelfs de kop in het zand steken leidt op langere of korte termijn onvermijdelijk tot een probleem ‘stroomopwaarts’. Dat wil zeggen dat in de loop der tijd de zorgbehoefte groter zal worden. Eerder nadenken over later en dus anticiperen op beperkingen als gevolg van het ouder worden geeft vaak ruimte voor het maken van bewuste eigen keuzes; het voorkomt dat je straks tot een keuze wordt gedwongen. Ook uit de enquête gehouden onder oudere SSW huurders blijkt, dat velen onbekend zijn met de nieuwe WMO-begrippen en de organisaties die hier mee te maken hebben. (verwezen wordt naar hoofdstuk 14).
Voor de burgers is het belangrijk om één centraal informatiepunt te hebben waar men terecht kan voor alle vragen en antwoorden. Goede, volledige en centraal ontsloten informatie is essentieel voor het kunnen maken van de juiste keuzes voor nu of de (nabije) toekomst.
Dat is een zorgelijke constatering. De overheid verwacht namelijk wel dat burgers zelf (en samen met hun eventuele sociale netwerk / mantelzorger) regie voeren over hun situatie en tijdig gaan nadenken hoe ze willen wonen als ze ouder zijn. Dan is goede informatie essentieel om je op die situatie voor te bereiden en om weloverwogen keuzes te kunnen maken.
Toelichting / Onderbouwing De hervormingsagenda van het kabinet en de hieruit voortvloeiende decentralisatie hebben nieuwe verhoudingen veroorzaakt tussen de verschillende beleidsvelden van wonen, zorg en welzijn. Veel betrokkenen zijn (nog) niet goed op de hoogte van het volledige beeld van de nieuwe verhoudingen en spelregels.
Om die keuzes te kunnen maken moeten mensen weten waar ze aan toe zijn. Helaas is veel informatie verbrokkeld, moeilijk vindbaar, té technisch of tegenstrijdig. Iedere organisatie levert (met goede bedoelingen overigens) vaak alleen eigen informatie Mensen zien door de bomen het bos niet meer en vinden daardoor niet de juiste en voor hen passende informatie.
Dat geldt voor professionals, maar zeker ook voor burgers. De nieuwe filosofie van zelfredzaamheid, zelfregie en eigen kracht vraagt om een cultuuromslag. Zo’n cultuuromslag is lastig. Veel mensen beschikken over onvolledige- en soms gedateerde kennis en zijn daardoor niet in staat om de voor hen juiste keuzes te maken.
Het is in het belang van alle partijen om te voorkomen, dat mensen onnodig lang moeten zoeken of van het kastje naar de muur worden gestuurd doordat informatie niet centraal beschikbaar is. Dat vormt een stevige blokkade voor de gewenste cultuuromslag. Als mensen worden gestimuleerd om meer proactief te gaan nadenken over wonen, zorg en ondersteuning dan heeft dat tijd en aandacht nodig. Maar zeker ook beschikbaarheid van volledige kennis en informatie die snel, en overzichtelijk toegankelijk is.
166: Directe partners zijn onder meer: de gemeente, Stichting MENS, Zorginstellingen, Bewonersvereniging Woonspraak.
.................. 115
Een portal waarbij álle relevante informatie van álle betrokken partijen in wonen, zorg en welzijnsland centraal wordt ontsloten komt sterk aan deze wens tegemoet. De voordelen van een centrale portal zijn: 1. Integrale beschikbaarheid van informatie geeft betere mogelijkheden tot regie over de eigen woon- en zorgbehoeften. 2. Het past in een moderne klantbenadering. Niet vanuit een houding van de onwetende- en hulpbehoevende cliënt die om zorg of ondersteuning vraagt, maar meer vanuit de zelfsturende- en zelf agenderende cliënt. Die is goed geïnformeerd en stelt zijn eigen zorg- of ondersteuningsvraag. 3. Betere en meer samenhangende informatie leidt tot een grotere zichtbaarheid van de deelnemende organisaties. Ten aanzien van de content van een centrale website een paar suggesties: • Gemeente informeert over de WMO spelregels, financiele tegemoetkomingen en procedures. • Stichting MENS informeert over zorg- en ondersteuningsaanvragen. • Verzorgingshuizen geven inzicht in de mogelijke zorgen servicediensten. • SSW en andere verhuurders leveren een volledig overzicht van het woningaanbod: van toegankelijke en geschikte nul treden woningen tot aan serviceflats, en van aanleunwoningen tot aan verpleeghuisplekken. • Ook is informatie beschikbaar over nieuwe woonvormen (zoals het Thuishuis, de woonzorg coöperatie, hofjeswoning etc.). • Bij het onderdeel woningaanpassing hoort ook informatie over het soort voorzieningen om de woning voor de toekomst geschikt te maken. Concrete antwoorden op vragen zoals: wat heb ik hiervoor nodig, hoe zit het met wet en regelgeving, is het noodzakelijk om een WMO-budget bij de gemeente aan te vragen, wat kan de corporatie doen en hoe is straks zorg en ondersteuning geregeld? • Uitleg over de rol en inzet van de (eventuele) seniorenmakelaar c.q. verhuiscoach en doorstroomprogramma’s (zie venster 2). • Opnemen van andere (digitale) producten die een bijdrage leveren om fijn en zelfstandig te kunnen blijven wonen.
.................. 116
Naast directe partners kunnen ook andere belanghebbenden worden betrokken bij het opzetten van de centrale portal / website wonen, zorg en welzijn.
Winkels bijvoorbeeld spelen wel in op gezinsuitbreiding, maar eigenlijk nog heel weinig op de ouder wordende hulp vragende mens. Bij wie kan ik een goede en betaalbare woningaanpassing laten doen en welke winkel hanteert scherpe prijzen voor hulpmiddelen (rollator, domotica)? De centrale portal kan ook ingezet worden om allerlei activiteiten te promoten zoals: buurtbijeenkomsten, inrichten van een modelwoning, een informatiebeurs etc. Aanbeveling 2 Neem eveneens initiatief om in samenwerking met directe partners mogelijkheden te onderzoeken en (desgewenst) te ontwikkelen voor digitale ontmoetingen: platforms, communities, ondersteuning en dienstverlening op afstand. Toelichting / Onderbouwing Moderne technologische ontwikkelingen zijn een veelbelovende aanvulling op de face-to-face contacten. In de samenleving bestaat soms de gedachte dat er een ongemakkelijke relatie is tussen ouderen en moderne (digitale) technologie. Telefoons, iPads en dergelijke worden steeds slimmer en eenvoudiger te bedienen door de touch screen schermen. Steeds meer ouderen zijn daarom van deze hulpmiddelen gebruik gaan maken. De digitale revolutie heeft het mogelijk gemaakt om de fysieke afstand tussen burgers onderling en burgers en professionals te overbruggen. Door middel van digitale sociale netwerken is het mogelijk eenzaamheid te bestrijden en mantelzorgers en vrijwilligers gemakkelijker in te zetten. Een digitaal sociaal netwerk kan de vorm aannemen van een discussieplatform of community waarbij informatie kan worden uitgewisseld, maar ook initiatieven kunnen worden ondernomen. (Via programma’s als Face-time kun je elkaar horen, maar ook zien, en via WhatsApp kun je allerlei groepen samen stellen en wissel je foto’s, video’s en informatie uit). Een community in de vorm van een digitale ontmoetingsplaats kan bijvoorbeeld bestaan uit mantelzorgers die ervaringen met elkaar delen. Slechts een paar voorbeelden van nuttige apps die ook op de centrale website geplaatst kunnen worden:
•
•
•
Speciale apps waarbij burgers (ouderen) om vrijwilligershulp kunnen vragen. De App “We Helpen” bijvoorbeeld is een online marktplaats voor het vinden en verbinden, organiseren en delen van hulp. Via de website en App kunnen mensen hulp vragen en aanbieden. Het is dichtbij georganiseerd: de App toont alle hulpvragen in de buurt waarop je kunt inschrijven (regelen van vervoer, boodschappen doen voor mensen met een beperking etc.). Een andere handige App is “Peerby”. Een site waar je spullen kan lenen van mensen in de buurt op een snelle en veilige manier. Waarom nog spullen kopen als je het ook kunt lenen? Peerby is daarom goed voor de portemonnee, bevordert de sociale contacten in de buurt en is ook nog eens duurzaam. Eerder noemde ik al de website “Helping.nl”; een bemiddelingsplatform voor schoonmaakhulp aan particulieren.
Via de centrale portal (zie aanbeveling 1) of gewoon via de iPad kan een wijkverpleegkundige op afstand ondersteuning bieden aan zelfstandig wonende ouderen (bijvoorbeeld beantwoorden van praktische vragen zoals het gebruik van medicatie). Geriaters hebben in de ouderenzorg veel kennis en ervaring opgedaan over valongelukken bij ouderen. Een valpartij betekent nogal eens het einde van zelfstandig wonen en het begin van verpleeghuiszorg. De centrale portal is ook uitermate geschikt om geriaters hun verhaal te laten vertellen over het treffen van valpreventieve maatregelen bij ouderen. De centrale portal kan nog aan waarde winnen door een gezamenlijk webcareteam op te richten. Allerhande vragen op het vlak van wonen, zorg en welzijn die gesteld worden op de website, of op de sociale media (zoals Facebook of Twitter) of via nieuwe communities kunnen door dit team realtime worden behandeld. Ook voor ouderen wordt het toepassen van moderne (digitale) technologie steeds makkelijker. Zowel voor ouderen als voor zorg- en hulpverleners kan dat een waardevolle aanvulling betekenen.
15.2
VENSTER 2
INTENSIVEREN EN OPTIMALISEREN BESTAAND BELEID EN PROGRAMMA’S Aanbeveling 1 Zet in op een hogere ambitie van het lopende programma “bevordering doorstroming senioren” om het doorstromen en verhuizen gemakkelijker en aantrekkelijker te maken, én om meer grote (eengezins) woningen beschikbaar te krijgen. Het bereiken van die hogere ambitie wordt versneld door: 1. Het aanstellen van een verhuisspecialist voor senioren: de seniorenmakelaar c.q. verhuiscoach. 2. Het gelijktijdig uitbreiden van het instrumentarium om verhuisdrempels zoveel mogelijk weg te nemen. Toelichting / Onderbouwing Een aantal jaren geleden is SSW gestart met een pilotprogramma “Bevorderen doorstroming senioren” met als doel om meer dynamiek aan te brengen in de woningmarkt. De inhoud van dit programma heb ik in hoofdstuk 11 beschreven. Er is inmiddels de nodige ervaring opgedaan met het pilotproject en er bestaat belangstelling voor. Op grond van die belangstelling, de volkshuisvestelijke meerwaarde, en de bijdrage aan het langer zelfstandig wonen van ouderen is het gerechtvaardigd om aan te koersen op een hogere ambitie van het programma. Die hogere ambitie kan worden bereikt door het programma te intensiveren en uit te breiden. Dat kan op twee manieren: 1 Aanstellen van een speciale seniorenmakelaar c.q. verhuiscoach binnen SSW167 Ruim 1/3 deel van de huurders van SSW is ouder dan 65 jaar. 2800 huurders zijn inmiddels ouder dan 50 jaar (57%). Er komen dus steeds meer ‘nieuwe’ ouderen bij. Het gevolg is een nóg grotere vergrijzing van het huurdersbestand. En al die huurders worden geacht langer zelfstandig te blijven wonen.
167: Dit hoeft geen nieuwe formatieplaats te zijn. Het specifieke takenpakket zoals wordt uitgewerkt in deze aanbeveling kan ook worden ondergebracht binnen een al bestaande functie.
.................. 117
In de nabije toekomst komt er dus een groeiende groep zorgbehoevende ouderen die zelfstandig willen en moeten blijven wonen. Wonen en zorg worden daarom steeds belangrijker. Het kan goed zijn dat de huidige (grote) woning momenteel voldoet aan de wensen en behoeften van de oudere bewoner(s). Maar met de jaren neemt de zorgbehoevendheid toe en de mobiliteit af. Ook de partner kan eerder zorgbehoevend worden waardoor de huidige woning niet langer voldoet. Het traplopen gaat moeilijker, de tuin die langzaam verwaarloost. De vraag is of er in die situatie sprake kan zijn van geschikt wonen, of dat woningen geschikt gemaakt kunnen worden (nul treden woningen, kleine aanpassingen, opplussen) of dat verhuizen naar een kleinere aangepaste woning toch wel de beste optie is. Het vinden van een geschikte woning waarin je comfortabel oud kunt worden is geen simpele opgave. En als je zo’n woning vindt, dan moet er vaak nog een hoop worden geregeld. Drempels kunnen ouderen ervan weerhouden om de stap te zetten naar een meer passende woning. Verhuizen is voor velen een grote stap: gehechtheid aan de buurt, opzien tegen de rompslomp van een verhuizing, een hogere huurprijs voor de nieuwe woningen zijn zomaar een paar van die drempels. Wil een verhuizing kans van slagen maken dan zijn persoonlijke aandacht en contact, informatie en het opruimen van verhuisdrempels essentiële elementen, aldus een van de conclusies uit het rapport “Senioren in Beweging” van Platform 31.168 Volgens de opstellers van het rapport speelt een seniorenmakelaar c.q. een verhuiscoach in dit (ook psychologische) matchingsproces een cruciale rol. Naast kennis van zaken is het beschikken over empathisch vermogen een kernkwaliteit voor een dergelijke functionaris.
regelen nodig zoals bijvoorbeeld hulp en ondersteuning bij de verhuizing. Steeds staat de persoonlijke klantbenadering, het op weg helpen en het ‘ontzorgen’ voorop. De seniorenmakelaar c.q. verhuiscoach werkt nauw samen met maatschappelijke partners (adviseurs zorg en welzijn van Mens Op Maat, wijkverpleegkundige, huisarts) om tot een zo’n goed mogelijk advies te komen.169 Inzichtelijk maken van wat wel en niet mogelijk is en waar rekening mee moet worden gehouden bij een verhuizing. Maar altijd samen op zoek naar de beste oplossing. In het eerder aangehaalde rapport van Platform 31 is het functioneren van een seniorenmakelaar bij woningcorporatie Vidomes geëvalueerd. Uit deze evaluatie blijkt, dat de effectiviteit van een eigen seniorenmakelaar hoog is. Er zijn bij Vidomes meer eengezinswoningen vrij gekomen, er zijn relatief langere verhuisketens ontstaan en verhuisde senioren zijn zeer te spreken over de ondersteuning door de seniorenmakelaar. Voorwaarde is wel dat de seniorenmakelaar moet kunnen beschikken over een gereedschapskist met goede instrumenten. (Een aantal van deze instrumenten komt bij het volgende punt aan de orde). Bovendien is de seniorenmakelaar bij uitstek de functionaris die vanuit SSW deel zou kunnen nemen aan het sociale wijkteam van de Stichting MENS. Immers alle kennis over de klantvraag (achtergronden wensen en behoeften) is bij deze persoon aanwezig. Adviezen van het sociale team kunnen aan kracht winnen door de ervaring van de seniorenmakelaar hierin te betrekken. (zie verder Venster 3).
De seniorenmakelaar is voor de huurders een vast aanspreekpunt. Deze functionaris gaat eveneens bij ouderen op huisbezoek, luistert goed naar hun wensen, neemt ze stapje voor stapje mee in de afweging van een mogelijke verhuizing en levert daarbij zoveel mogelijk maatwerk. Bij de een beperkt zich dat tot het helpen bij het reageren op het woningaanbod. Bij anderen is een totaalpakket aan maat-
2 Uitbreiden keuzemenu bij verhuizing Er zijn allerlei drempels en blokkades die mensen ervan weerhouden om te verhuizen. Wil de seniorenmakelaar c.q. verhuiscoach effectief kunnen optreden dan moeten er instrumenten beschikbaar zijn om huurders te ‘ontzorgen’ en te ‘verleiden’. Een belangrijke constatering in het eerder genoemde rapport van Platform 31. De ‘gereedschapskist’ moet goed gevuld zijn. Het huidige instrumentarium van SSW bestaat uit een keuzemenu van € 1.500,-- voor activiteiten en € 500,-- ter voorkoming van dubbele huurlasten.
168: Platform 31, Senioren in beweging / handreiking voor de doorstroming van senioren, december 2014
169: De seniorenmakelaar c.q. verhuiscoach is thans geen officiële functie binnen SSW.
.................. 118
Vanuit het SSW klantenpanel maar ook in een speciale themabijeenkomst van Bewonersvereniging Woonspraak kwamen nog een aantal belangrijke verhuisblokkades aan de orde te weten: de huursprong bij verhuizing naar een andere woning en de regeling rond de zelf aangebrachte voorziening in de oude woning.170 Ook ander onderzoek (van onder meer Platform 31) geeft aan, dat ouderen meer bereid zijn om te verhuizen van een eengezinswoning naar een kleinere woning indien het verschil in huurprijs niet te groot is en dat de corporatie hen begeleidt bij de verhuizing. SSW zou er daarom goed aan doen om nieuwe instrumenten aan de ‘gereedschapskist’ ‘ toe te voegen. De volgende instrumenten worden aanbevolen: • Een veel soepeler beleid van SSW rond de regeling rond de zelf aangebrachte voorzieningen.(Nu kunnen bewoners die € 1.500,-- hiervoor inzetten). • Starten van een experiment om korting te geven op de huurprijs van de nieuwe woning. In de uitwerking kan worden gedacht aan het meenemen van de oude huurprijs, het meenemen van het percentage van de maximaal redelijke huur van de oude woning, een tijdelijke- of een standaard korting op de nieuwe huurprijs. Het tekort aan huurontvangsten zou kunnen worden gecompenseerd door de achter te laten woning in huurprijs te verhogen. Het project Bevordering Doorstroming Senioren mag een tandje scherper. Het inschakelen van een speciaal aangestelde seniorenmakelaar c.q. verhuiscoach in combinatie met het inzetten van extra instrumenten levert daarom een stevige impuls op om versneld de hogere ambitie te kunnen halen. Het verdient verder aanbeveling om het intensiveren van het doorstroomprogramma te combineren met een gerichte communicatiecampagne. Uit de enquête onder oudere huurders blijkt, dat slechts 33% weet dat SSW ouderen wil helpen aan meer passende woonruimte. Aanbeveling 2 Faciliteer (bij gebleken behoefte) actief mogelijkheden om mantelzorgers direct in de buurt te laten wonen van degenen die afhankelijk zijn van mantelzorg. Dit is vooral een oplossing voor iemand (vader, moeder, familielid of vriend) die veel toezicht nodig heeft. 170: Deze themabijeenkomst van Bewonersvereniging Woonspraak vond plaats in april 2015 en was bestemd voor oudere huurders van SSW.
Concreet kan dit uitgevoerd worden door het toewijzen van een woning in de directe omgeving van de zorgvrager, door het plaatsen van mantelzorgwoning in de tuin van de zorgvrager of door het creëren van een kangoeroewoning, duo-woning of schakelwoning. Toelichting / Onderbouwing In het verleden werd nogal terughoudend gereageerd op verzoeken van mensen die dichter in de buurt wilden wonen bij iemand die zorg en ondersteuning nodig had. Mantelzorgers kregen daardoor te maken met een (lange) reistijd dat voor een extra belasting en kosten zorgde. De mogelijkheden zijn vanaf 1 juli 2015 echter verruimd.171 In de nieuw vastgestelde Regionale Huisvestingsverordening is voor het eerst een mantelzorgindicatie toegevoegd. Het College van B en W is bevoegd om in het geval van langdurige zorg (mantelzorg voor minimaal acht uur per week) om per mantelzorgindicatie één urgentie af te geven. Mantelzorgverlener en ontvanger dienen beiden ingeschreven te staan als woningzoekende. In het bezit van een urgentie zijn betekent, dat men met voorrang wordt geholpen aan woonruimte (in de buurt van de ontvanger).(zie verder ook paragraaf 12.4). Ondernemers zagen een gat in de markt en hebben inmiddels een heel assortiment kant-en-klare mantelzorgwoningen ontwikkeld die in de achtertuin geplaatst kan worden. De woning is snel te plaatsen en snel te verwijderen als de mantelzorg niet meer nodig is. De woningen zijn verder leverbaar met allerlei aanpassingen. Sinds 1 november 2014 is er geen vergunning van de gemeente meer nodig voor een mantelzorgwoning. Er wordt een vrijstelling van beperkende regels uit het bestaande bestemmingsplan verleend, meestal voor de duur van de mantelzorg. Aparte huisnummers aanbrengen is gewenst, anders is er al snel sprake van een gemeenschappelijke huishouding en dat kan financiële consequenties hebben voor eventuele uitkeringen, aldus Mezzo de Landelijke Vereniging van Mantelzorgers en Vrijwilligerszorg.172
171: Het is niet duidelijk of de verruimde mogelijkheden al bij betrokkenen bekend zijn. Het verdient in ieder geval aanbeveling de mogelijkheden te communiceren. 172: Mezzo Landelijke Vereniging van Mantelzorgers en Vrijwilligerszorg, Mantelzorg en Wonen, Mezzo 2014.
.................. 119
De aanschaf van zo’n klant-en-klare mantelzorgwoning is niet goedkoop. SSW zou via een huurconstructie een dergelijk initiatief haalbaar kunnen maken. Een dergelijke woning is in de tijd gezien meerdere keren te gebruiken en vanwege de verplaatsbaarheid is het een flexibel product. Een andere mogelijkheid is het creëren van een kangoeroewoning, duo-woning of schakelwoning. Dit zijn twee zelfstandige woningen die geschakeld zijn, zodat de mantelzorger gemakkelijk in de woning kan komen van degene die hij verzorgt. De mantelzorger bewoont meestal de grotere hoofdwoning. (zie ook Venster 4). Ook andere creatieve oplossingen worden uitgeprobeerd.173 Zijn al die mogelijkheden er niet, dan kan mogelijke overbelasting van mantelzorgers worden beperkt door de inzet van thuistechnologie (bewegingsmelder, rookmelder met alarmopvolging etc.). (Zie ook Venster 5).
15.3
VENSTER 3
DUURZAME KETENSAMENWERKING EN ACTIEVE ROL IN HET SOCIALE DOMEIN Aanbeveling 1: Organiseer in samenspraak met de partners een werkconferentie bestemd voor besturen, directie, en beleidsmedewerkers van organisaties die betrokken zijn in de keten wonen, zorg en welzijn. Doel van deze werkconferentie is het inzichtelijk maken van de vraag wat nodig is om het ideaal van de ‘ongedeelde klant’ haalbaar te maken. Het antwoord op die vraag bepaalt in hoge mate de mogelijkheid om 24 / 7 integrale zorg- en dienstverlening in levensloopbestendige wijken te realiseren. De werkconferentie kan tevens een opstap vormen voor het oprichten van een permanent overlegplatform tussen de verschillende organisaties.
.................. 120
173: Woningcorporaties krijgen steeds meer huurders met behoefte aan zorg en gezelschap, doordat mensen vaker zelfstandig blijven wonen. Hoe kun je daar op een simpele manier aan tegemoet komen? Wooncorporatie Woonwaard bedacht de “Buurwoning”: twee huurders of huishoudens kunnen een aanvraag indienen bij de corporatie om tegelijkertijd een woning naast of bij elkaar toegewezen te krijgen. Bijvoorbeeld twee tienermoeders of ouderen die elkaar helpen en daardoor een stuk zelfredzamer zijn. Op die manier hebben ze de voordelen van bij elkaar wonen, en heeft ieder toch zijn of haar eigen plekje en eventueel recht op huurtoeslag. Wooncorporatie Woonwaard, E-Nieuwsbrief over de Buurwoning, website 23 juni 2015.
Toelichting Onderbouwing Iedere organisatie doet zijn best om voor cliënten het beste resultaat te behalen. SSW doet dit door woonruimte (al dan niet aangepast) aan te bieden, de verzorgingshuizen doen dit door zorg en ondersteuning te verlenen, Stichting Mens De Bilt door maatschappelijke ondersteuning te regelen, de gemeente als regievoerder van de WMO etc. Alleen al door deze deelbenaderingen wordt een cliënt al snel ‘opgeknipt’ in vier dimensies: een cliënt met een woonvraag, een cliënt met een zorgvraag, een cliënt met een ondersteuningsvraag en een cliënt met WMO-indicatievraag. Kan dat allemaal niet efficiënter en klantgerichter? Meer vanuit het principe van één ongedeelde vraag en één ongedeelde klant? Ja dat kan! Het middel heet organisatiekracht. Dat betekent wel, dat alle betrokken organisaties beter en meer zouden moeten samenwerken en kwaliteit laten prevaleren boven eigen ‘cliëntelisme’ en onderlinge concurrentie. Maar ook met meer begrip voor elkaars belangen. Met andere woorden: meer samenspel dan steekspel. Inzetten op organisatiekracht betekent dan: meer gezamenlijk kennis delen, meer samenwerken, betere onderlinge afstemming, algemeen klantbelang boven eigen klantbelang, en zorgen voor een goede lokale structuur en dienstverlening. Dat zijn de noodzakelijke ingrediënten om invulling te geven aan het concept van 24 / 7 zorg en ondersteuning in levensloopbestendig gemaakte wijken. Een wijk met goede basisvoorzieningen heeft voor de langer zelfstandig wonende oudere een grote meerwaarde. Een dergelijke wijk is levensloopbestendig ingericht met een goede zorginfrastructuur (ook bijvoorbeeld met een regeling rond mobiliteit zoals een boodschappen bus). In zo’n wijk heeft iedere partner zijn verantwoordelijkheid genomen. Eigenlijk heel simpel: SSW zorgt voor geschikte woningen en de partners voor zorg, welzijn en ondersteuning om het langer zelfstandig wonen in de eigen vertrouwde omgeving mogelijk te maken. Wonen, zorg en welzijn moeten daarom niet kunstmatig worden gescheiden. Die deelterreinen zijn zowel inhoudelijk als organisatorisch met elkaar verweven. Een integrale benadering betekent dat in het belang van de klant wordt samengewerkt
met andere organisaties en aanbieders. De samenwerkende partners pakken de vraag van de klant op en voorkomen daarmee het klassieke ‘van het kastje naar de muur’ verhaal. De wijkservicepunten zullen hierdoor aan kracht winnen en worden meer zichtbaar. Tegen deze achtergrond verdient het sterke aanbeveling wanneer besturen en directies van wonen, zorg en welzijnsinstellingen samen met de gemeente komen tot het oprichten van een permanent overlegplatform. Zaken die in het werkveld spelen en waarvoor een gezamenlijke oplossing gewenst is komen in het Platform aan de orde. En verder natuurlijk op hoofdlijnen een integrale afstemming van beleid waarbij de vraag en de behoefte van de cliënt centraal staat. Het Platform is daarom ook een prima middel om gezamenlijk te werken aan cultuurverandering. Kennisdeling en -uitwisseling zijn niet alleen bestemd voor besturen en directies van al die verschillende organisaties. Dat zou ook moeten gelden voor de uitvoerende medewerkers die binnen die organisaties werkzaam zijn. Het is daarom eveneens sterk aan te bevelen om in eerste instantie medewerkers met klantcontacten (recepties, bewonerszaken / cliëntenzaken) te trainen en te scholen. Het doel hiervan: op de hoogte zijn van wat bij andere organisatie speelt, elkaars taal spreken en begrijpen en weten hoe wonen, zorg en welzijn in deze gemeente is georganiseerd. Op die manier ontstaat een vruchtbare kruisbestuiving en komen ook medewerkers meer te weten over elkaars werkterrein en vraagstukken. Dat maakt de dienstverlening een stuk professioneler. Klantvragen worden beter beantwoord en er wordt beter door verwezen. Zo zouden medewerkers van SSW (wijkbeheerders, opzichters etc.) een training kunnen krijgen in het beter herkennen en signaleren van bijvoorbeeld eenzaamheid, en verwaarlozing. Aanbeveling 2: Neem actief deel aan het sociaal team binnen de gemeente De Bilt. Medewerkers van SSW (o.a. opzichters, wijkbeheerders, wijkconsulent en servicemedewerker) komen regelmatig bij veel huurders thuis over de vloer. Dat biedt de medewerkers gelijk een goede gelegenheid om tijdig eventuele
problematische woon- en leefomstandigheden te signaleren. Maar SSW is geen zorg- of hulpverlener. SSW wil die specifieke kennis rond vroeg signalering nuttig inzetten en wil daarom actief deelnemen aan een sociaal team binnen de gemeente De Bilt. Een sociaal team is namelijk een belangrijk steunsysteem in de wijk. Het staat dichtbij de burger, is zichtbaar aanwezig, werkt met verschillende disciplines samen en deelt onderlinge kennis en ervaringen. Vanuit die gezamenlijkheid is het sociaal team in staat vraagstukken effectief aan te pakken. Het formaliseren van samenwerking in een team geeft bovendien continuïteit en de zekerheid dat kennis, aanpak en uitvoering zijn geborgd. Voor de burger (cliënt) wordt de kans dat een signaal tussen wal en schip valt vele malen kleiner. Toelichting / Onderbouwing Met de decentralisaties komt de regie over het sociale domein grotendeels bij gemeenten te liggen. Op veel plaatsen willen gemeenten de eerste lijn versterken door de inzet van sociale wijkteams. De gemeente draagt vanuit die verantwoordelijkheid ook zorg voor de financiering hiervan. Movisie (een landelijk kennisinstituut en adviesbureau voor sociale vraagstukken) hanteert de volgende omschrijving van een sociaal wijkteam: een sociaal wijkteam heeft over het algemeen zowel een zorgcomponent, een ondersteuningscomponent als een samenlevingsopbouwcomponent.174 Het doel is wijkbewoners te activeren, te helpen participeren, en hen te ondersteunen in hun sociaal en maatschappelijk functioneren. Sociale wijkteams werken het beste wanneer ze op een zo breed mogelijk draagvlak steunen bij alle betrokkenen. Interdisciplinaire wijkteams zijn vooral actief in de eerste lijn; ze zijn het eerste aanspreekpunt. De professionals werken voor bewoners, vrijwilligers, en cliënten als generalisten en beschikken binnen het team over specifieke expertise op verschillende terreinen. Daarbij kunnen ze het merendeel van de vraag in een wijk oppakken. Bij meer complexe of specialistische vra-
.................. 121 174: Movisie, Naar een succesvol sociaal wijkteam: de blauwdruk bestaat niet, mei 2014.
gen kunnen zij snel schakelen met specialisten in de tweede lijn. Burgers en groepen in kwetsbare omstandigheden kunnen door de integrale aanpak veel profijt hebben van zo’n sociaal wijkteam. Bijvoorbeeld over kwesties als sociaal-economische tekorten, armoede, goedkope- en betaalbare huisvesting, verwaarlozing, verwardheid, vereenzaming, gebrek aan sociale netwerken en toegang tot voorzieningen.
professionele schil rond het kernteam zoals de wijkverpleegkundige. Aanbevolen wordt om SSW op te nemen in deze schil. Daarbij kan een belangrijke rol zijn weggelegd voor een mogelijk nieuw aan te stellen functionaris: de seniorenmakelaar c.q. verhuiscoach. (zie verder Venster 2 / Aanbeveling 1). Per 1 januari 2016 is het sociale team van start gegaan
15.4 Het is denkbaar, dat (o.a.) kwetsbare ouderen onder de radar van de WMO blijven en daardoor niet de noodzakelijke hulp krijgen waar ze recht op hebben. Medewerkers van SSW kunnen bij hun huisbezoeken eventuele problemen signaleren rond woon- en leefomstandigheden. Het doorgeven van deze signalen aan een sociaal team voorkomt dat bewoners die zorg of begeleiding nodig hebben tussen wal en schip vallen. In de nieuwe Woningwet zijn woonmaatschappelijk werk en initiatieven om beleid achter de voordeur te ontwikkelen toegestane activiteiten voor woningcorporaties.Een gezellig vast eetadres in de buurt. Wanneer in het kader van vroeg signalering eenzaamheid wordt waargenomen dan kan het sociaal wijkteam bijvoorbeeld contact leggen met de Stichting Eet Mee. Een initiatief waarbij je als oudere bij iemand in de buurt kan komen eten, je verhaal kwijt kunt maar ook om verhalen van anderen te horen. Informele zorg (maatjesproject, vrijwilligerscentrale) is een andere mogelijkheid om eenzaamheid en isolement te voorkomen. Net zo goed als het nieuwe burenproject van SSW waarbij nieuwe huurders een vlaaien bon krijgen met de bedoeling dat ze hun buren uitnodigen voor een kop koffie. Dergelijke vormen van sociale ontmoeting zijn daarom erg waardevol. 1 euro welzijn bespaart misschien op den duur 5 euro zorg.
.................. 122
In paragraaf 12.5 heb ik aangegeven, dat de Stichting MENS veel mogelijkheden ziet tot vernieuwing. Zo zouden de huidige wijkservicepunten kunnen worden omgebouwd tot sociale wijkteams, waar medewerkers informatie en advies geven, het keukentafelgesprek voeren en waar kortdurende hulp wordt geboden. Stichting MENS De Bilt denkt daarbij aan een kernteam bestaande uit maatschappelijk werk, adviseurs zorg en welzijn (Mens op Maat), cliëntondersteuners, sociale dienst én een
VENSTER 4
VERANDEROPGAVEN BESTAANDE WONINGVOORRAAD Scan Woningvoorraad , Opplussen, Experimenteren met Transformatie en Levensloopbestendig Renoveren Aanbeveling 1: Voer een bouwkundige scan uit om een beter en gedetailleerder inzicht te krijgen in het kwantitatieve- en kwalitatieve ‘profiel’ van de bestaande woningvoorraad van SSW. Deze scan biedt ook inzicht in de potentiele toegankelijkheid, geschiktheid, aanpasbaarheid, duurzaamheid en comfortniveau van de woningvoorraad. Dit inzicht is noodzakelijk om ouderen de mogelijkheid te geven langer zelfstandig thuis te blijven wonen. Begin met het opstellen van een gezamenlijk gedragen projectplan en voer die scan niet alleen als SSW uit. Neem het initiatief om de lokale partners op het terrein van wonen, zorg en welzijn inclusief vertegenwoordigers uit de doelgroep uit te dagen tot het voorbereiden en uitvoeren van een gezamenlijke scan. Toelichting / Onderbouwing Ouderen moeten en willen langer zelfstandig blijven wonen. Maar is de bestaande woningvoorraad wel voldoende toegerust op langer zelfstandig wonen, langdurige zorgbehoeftes en zorgvragen? Volgens het CBS wonen in 2020 1 miljoen 65 plussers alleen. Van de 75 plussers is dat meer dan de helft.175 Het kan goed zijn dat de huidige woning momenteel voldoet aan de wensen en behoeften van de bewoner(s) in kwestie. Dat is echter een momentopname. Met de jaren neemt de zorgbehoevendheid toe en de mobiliteit af. Ook de partner
175: CBS, demografie van de vergrijzing, geraadpleegde website CBS.
kan eerder zorgbehoevend worden waardoor de huidige woning niet langer voldoet.
en renovatie. Het levert basisinformatie voor het Strategisch Voorraad Beleid.
Verwacht mag daarom worden dat in de nabije toekomst er een groeiende groep zorgbehoevende ouderen komt die zelfstandig blijft wonen. Dit geldt ook voor SSW De Bilt: ruim 1/3 deel van de huurders is boven de 65 jaar en ruim 57% is 50 jaar of ouder: bijna al 6 op de 10 huurders.
Aantallen aan te passen woningen, de fasering en de financiële gevolgen worden vervolgens inzichtelijk gemaakt in de meerjarenbegroting. Over de ambitie en mogelijkheden (maar ook onmogelijkheden) wordt transparant gecommuniceerd met de samenwerkingspartners en vertegenwoordigers uit de doelgroep zodat de wederzijdse verwachtingen realistisch zijn. (Een verdere uitwerking hiervan volgt onder aanbeveling 2 van dit Venster).
Kortom: de demografische druk is groot. Om hierop voor te sorteren en tijdig maatregelen te treffen is het van wezenlijk belang inzicht te hebben in het ‘profiel’ van de bestaande woningvoorraad. Het draait allemaal om de vraag of woningen uit de voorraad al geschikt zijn of geschikt gemaakt kunnen worden voor het langer zelfstandig laten wonen van ouderen (nultreden woningen176, kleine aanpassingen). SSW heeft een overzicht van nultreden woningen, maar niet iedere nultreden woning heeft daarmee ook direct het predicaat geschiktheid. Enkel de aanwezigheid van een lift in een complex lost niet alles op. Zo kan de hoogte tussen galerijvloer en de entree van de woning te hoog zijn, kunnen er hinderlijke drempels in de woning aanwezig zijn, zijn er te smalle deuren of is de badkamer misschien ongeschikt. Een bouwkundige scan levert belangrijke informatie op. Enerzijds is bekend welke woningen direct geschikt zijn voor zelfstandige bewoning door ouderen. Anderzijds laat het zien welke woningen potentieel geschikt zijn om in aanmerking te komen voor aanpassingen. Het maakt tevens inzichtelijk waar ouderen (55-plussers) wonen. Bij het uitvoeren van de scan zal de nadruk vooral liggen op etagewoningen en benedenwoningen en (behoudens een experiment) niet zo zeer op het geschikt maken van eengezinswoningen. Dit houdt verband met het beleid om de doorstroming uit deze (schaarse) woningtypen te bevorderen. Aldus geven de uitkomsten van de scan een nauwkeurig beeld van de technische mogelijkheden en behoeften om woningen geschikt te maken door middel van opplussen, transformatie
176: Nultreden woningen zijn woongelegenheden waarbij de ingang van de woning en de primaire woonruimten, vertrekken (zoals keuken, badkamer, woon-en slaapvertrekken) toegankelijk zijn zonder trap te hoeven lopen.
In de dagelijkse praktijk van de woonruimteverdeling wordt geconstateerd, dat veel oudere woningzoekenden niet goed weten welke keuzes ze bij een verhuizing moeten maken omdat de informatie met betrekking tot het woningaanbod beperkt is. De uitkomsten van een zorgvuldig uitgevoerde scan kunnen ook worden ingezet om ouderen met een potentiele verhuisbereidheid goed te informeren. In dit verband is het initiatief van de Stichting Woonruimteverdeling Utrecht (augustus 2015) een goede stap op weg om deze groep ouderen op basis van heldere informatie goede keuzes te laten maken. Het is namelijk de bedoeling dat voor eind 2015 de oudere woningzoekende met een zorgbehoefte (fysieke beperking) in één oogopslag kan zien of de aangeboden woning voor hem of haar geschikt en toegankelijk is. Elke woning op de website van Woningnet is dan geïndiceerd op toegankelijkheid. Toegankelijke woningen zijn inmiddels op Woningnet voorzien van een pictogram waarbij een onderscheid is gemaakt tussen gelijkvloerse woningen, rollatorwoningen of rolstoelwoningen. Deze woningzoekenden kunnen dan simpelweg ‘toegankelijkheid’ als woonwens opnemen en krijgen dan het beschikbare aanbod in beeld. De bouwkundige scan kan op diverse manieren worden uitgevoerd, waarbij ook de mogelijkheid bestaat om de doelgroep hier direct bij te betrekken. Zo’n gezamenlijke aanpak heeft meerwaarde: het creëert draagvlak en betrokkenheid bij het onderwerp ouder worden en langer zelfstandig wonen in een geschikte woning.
.................. 123
Er zijn methoden beschikbaar waarbij oudere huurders digitaal testvragen over hun eigen woning kunnen beantwoorden.177 Vragen over onder andere toegankelijkheid, veiligheid, preventieve- en toekomstige aanpassingen. Belangrijk is dat tegelijkertijd een bewustwordingsproces start doordat inzichtelijk wordt gemaakt welke (toekomstige) aanpassingen nodig zijn om de zelfstandigheid te behouden. Een dergelijke test is laagdrempelig, voorzien van veel foto’s en is ook zonder veel computerervaring te maken. SSW beschikt inmiddels over een overzicht van toegankelijke woningen. Aanbeveling 2: Stel op basis van de uitkomsten van de bouwkundig scan voor de komende 10 jaar een opplus programma vast voor met name de etage- en benedenwoningen. Het (transformatie) programma maakt onderdeel uit van het reeds aanwezige Strategische Voorraad Beleid en bevat naast aantallen, fasering en financiële mogelijkheden ook een uitgewerkt communicatieplan. Het opplus programma is een vraag gestuurd instrument. Dat wil zeggen dat de klantwens centraal staat. Treedt in overleg met de gemeente over het subsidieren van woningaanpassingen via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Toelichting / Onderbouwing De behoeften van mensen en de eisen die zij stellen aan hun woning veranderen. Zolang het kan, willen mensen thuis blijven wonen. Nieuwbouw was de afgelopen decennia het antwoord op elke woningvraag, maar is in de toekomst minder mogelijk vanwege beperkte investeringsruimte, gebrek aan locaties en de betaalbaarheid van nieuwe woningen. Ook daarom is het logisch om naar de bestaande woningen te kijken. Daar zijn er immers het meeste van. Hoe kunnen deze woningen geschikter gemaakt worden voor ouderen zodat daarmee zelfredzaamheid wordt vergroot en er gelijktijdig aandacht is voor preventie en veiligheid? Door de woning comfortabeler te maken, is heel veel mogelijk. Ook in de sociale huursector. Hoe eerder daarover wordt nage-
.................. 124
177: In het rapport “Iedereen wil oud worden, niemand wil het zijn” van de Provincie Gelderland (november 2014) worden voorbeelden van dergelijke huistesten genoemd. De online instrumenten Huistest en Blijvend Thuis worden ook beschreven in “Opplussen nieuwe stijl”, van Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg, 30 juli 2015
dacht, hoe kansrijker. Té lang wachten kan makkelijk leiden tot een gedwongen (verhuis)keuze. Dat betekent dat het onderwerp in het bewustzijn zou moeten komen van elke 55-plusser. Veelal is de fase van het empty-nest (wanneer de kinderen zijn uitgevlogen) er één van bezinning op de woonruimte. Ook al voelen ze zich nog jong, toch is het handig om op dat moment te overwegen een tweede toilet op de slaapverdieping te maken, of een aflopende douchevloer in plaats van een douchebak. Anticiperen op de toekomst betekent eerder gaan nadenken over later. De hervormingen in de langdurige zorg maakt dat de Nederlander meer besef moet krijgen op welke wijze en waar hij zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen. Het ‘voorsorteren op later’ is voor de senior huurder van een corporatiewoning een heel relevante en ook nieuwe vraag, aldus de onderzoekers van Platform 31.178 Een van de maatregelen die kan worden getroffen is het opplussen van bestaande woningen zowel in de koopsector als de sociale huursector. Maar wat is opplussen eigenlijk? Niet elke bestaande woning is geschikt om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen. Maar in veel woningen valt wel winst te behalen met kleine aanpassingen die de veiligheid, het gemak en comfort van de woning vergroten, oftewel opplussen. Opplussen gebeurt veelal preventief; om erger te voorkomen. Ná een valpartij is er immers vaak lichamelijke schade en achteruitgang. Dan kan het te laat zijn of zijn veel grotere aanpassingen in de woning nodig. Het opplussen van de woning zou dergelijke valpartijen kunnen voorkomen. Woningen worden comfortabeler gemaakt met hele praktische aanpassingen. Een aantal voorbeelden van een opplus programma: Seniorenslot op de voor- en achterdeur, elektrische bediening van bovenraampjes, overbrugging van drempels / hoogteverschillen, extra trapleuning (eengezinswoningen), opklapbaar douchezitje, douchekop met glijstang, antislipvloer douche, wandbeugels douche en toilet, verhoogde toiletpot, diepe onderkasten in de keuken vervangen door lades, het plaatsen van buitenlampen bij de voor- en achterdeur. 178: Platform 31, Senioren in beweging / Handreiking voor de doorstroming van senioren, december 2014
Niet onvermeld mag blijven het aanbrengen van rookmelders in ieder vertrek, bij voorkeur ook aangesloten op een alarmeringssysteem (zie ook Venster 5 onderdeel thuistechnologie). Als ouderen langer zelfstandig blijven wonen dan brengt dat veiligheidsrisico’s met zich mee. Het gebeurt met een zekere regelmaat dat brand uitbreekt en dat ouderen en kwetsbare personen hierdoor worden overvallen en soms niet meer op tijd de woning kunnen verlaten.179 Aedes en Actiz / Kenniscentrum Wonen-Zorg hebben een handreiking gemaakt waarin de eisen zijn opgenomen voor een brandveilige corporatiewoning.180 Naast voorzieningen in de individuele woningen zijn ook complexvoorzieningen zoals het aanbrengen van liften bij etagewoningen onderdeel van een opplus programma. Opplussen vergroot de veiligheid en het comfort. De maatregelen kunnen zowel worden uitgevoerd met of zonder een medische noodzaak. Indien sprake is van medische omstandigheden dan beoordeelt de gemeente als uitvoerder van de WMO de aanvraag. Gemeenten en corporaties werken vaak samen wanneer huurders om medische redenen moeten verhuizen naar een passende woning of de bestaande huurwoning technisch moet worden aangepast. Een aantal corporaties werkt ook via het principe van vraag gestuurd opplussen. Het aanbrengen van voorzieningen op verzoek van de huurder.181 Er is geen directe medische noodzaak aanwezig, maar de oudere huurder wil wel meer comfort en veiligheid vanuit preventieve overwegingen. Deze corporaties hebben vaak een keuzepakket waaruit kan worden gekozen. Ten aanzien van de financiering van dergelijke voorzieningen zijn er diverse mogelijkheden. De huurder betaalt alles zelf, de corporatie betaalt (verhoogt de toekomstwaarde van de woning), een 50 / 50 verdeling of er worden (prestatie) afspraken met de gemeente gemaakt. Immers, de kosten die de corporatie maakt voor het treffen van preventieve maatregelen leiden op termijn tot minder aanspraak op de WMO. En dat bespaart de gemeente weer kosten. Met andere woorden: Voor het sub179: De Volkskrant, Tientallen bejaarden tijdelijk zonder huis, 21 februari 2015 180: Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg, Handreiking corporaties en brandveiligheid, 18 mei 2015. 181: Bijvoorbeeld Woningbouwvereniging Bergopwaarts in Deurne. Verder worden in de web special “Opplussen nieuwe stijl” van Aedes – Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg meer voorbeelden gegeven. Verwezen wordt naar het overzicht geraadpleegde literatuur.
sidiëren van woningaanpassingen wordt WMO-geld preventief ingezet. In deze gedachtegang gaan de kosten voor de baat uit. Maar de relatie tussen opplussen en WMO is (financieel) ingewikkeld. Het heeft alles te maken met wie de rekening van de maatregelen betaalt. Daarom is het goed om nog even nader in te gaan hoe het opplussen zich verhoudt tot de WMO. Bij het opplussen gaat het om het treffen van preventieve maatregelen in de woning nóg voordat de bewoner in het bezit is van een WMO-indicatie. Het preventief aanpassen kan worden gezien als een vorm van directe comfortverbetering. De WMO regelgeving gaat daarentegen uit van een situatie waar er al iets aan de hand is (niet comfortabel). Pas dan kan in aanmerking worden gekomen voor een indicatie en kostenvergoeding. Opplussen is een belangrijke component in het Strategische Voorraad Beleid van een corporatie. Echter, opplussen is niet alleen een exclusieve activiteit van de betreffende corporatie, maar heeft door zijn uitstraling en effect duidelijke raakvlakken met andere organisaties. Al meerdere malen is het belang van samenwerking benadrukt. Dat geldt voor het opzetten van een gezamenlijke bouwkundige scan, een projectplan, het betrekken van de doelgroep, maar dat geldt dus ook in sterke mate voor het opplus programma. Het gaat om het verbinden van de samenwerkingspartners rondom het opplussen en het inzichtelijk maken van de gezamenlijke belangen. Ook hier is weer het principe van organisatiekracht van toepassing. Opplussen doe je dus niet alleen, maar juist samen. Tegen die achtergrond zal iedere organisatie weloverwogen met het opplussen aan de slag moeten gaan. Daar hoort ook het definiëren van het individuele- en gezamenlijke belang bij. Een paar voorbeelden van vragen die daarbij aan de orde komen: • Hoe ziet de ontwikkeling van de doelgroep er de komende jaren uit? • Hoe snel gaat de vergrijzing in de eigen gemeente? • Wat is de behoefte (en eventueel tekort) aan geschikte nultreden woningen? • Welke aantallen en woonvormen heb je in de toekomst nodig om aan de behoefte te voldoen? • Hoe bevorderen we de doorstroming?
.................. 125
• • •
Hoe kun je het beste het grotere beroep op de WMO regelen in tijden van bezuinigingen? Wat is het belang dan van opplussen voor mijn organisatie? En is het bijvoorbeeld een maatschappelijk belang of een financieel belang (wie betaalt de rekening)?
Volgens de Provincie Gelderland is het goed om deze vragen en belangen bij aanvang van een opplus initiatief te definiëren. En vervolgens het belang te koppelen aan het beoogde resultaat. Het gezamenlijke belang van het opplussen voor de samenwerkingspartners is door de Provincie Gelderland in de volgende belangenkaart tot uitdrukking gebracht.182 1 De gemeente: Een maatschappelijk belang zoals het faciliteren van het zo lang mogelijk zelfstandig wonen van ouderen en het uitvoering geven aan de WMO. Een financieel belang zoals een besparing op verstrekkingen voor woningaanpassingen vanuit de WMO. 2 De corporatie: Een maatschappelijk belang zoals het passend huisvesten van de doelgroep ouderen. Een financieel belang zoals het waarborgen van de verhuurbaarheid op langere termijn. Minder mutatiekosten doordat de woning (vraag gestuurd) passend gemaakt wordt voor de zittende huurder. Maar ook een direct organisatiebelang zoals: • imago als sociale verhuurder met een grote maatschappelijke betrokkenheid. • meer dan 50% van de huurders is (in de nabije toekomst) senior. • tevreden (en trouwe) huurders. • opplussen is een kwaliteitsimpuls in de woning. • realiseren van doorstroming (naar opgepluste woningen). • opplussen is onderdeel van de prestatieafspraken met de gemeente. • een schaalgrootte waardoor sneller resultaat kan worden behaald.
.................. 126
3 Oudere huurders: 182: Provincie Gelderland, Leidraad opplussen van woningen / Handreiking voor gemeenten en corporaties, oktober 2012
Worden door het opplussen gefaciliteerd en kunnen daardoor langer zelfstandig blijven wonen in hun vertrouwde omgeving. 4 Overige partners: Het leveren van thuiszorg en ondersteunde welzijnsactiviteiten. Wat kan er worden gedaan om preventieve maatregelen (woningaanpassingen, opplussen) bij ouderen op een positieve manier onder de aandacht te brengen? Om de boodschap van het opplussen goed over te brengen is communicatie essentieel. Het ‘verkopen’ van maatregelen is een kunst op zich. Vaak worden die maatregelen (slimme handigheidjes) geassocieerd met zorg en afhankelijkheid. Want je probeert iets onder de aandacht te brengen waarmee men liever nog niet geconfronteerd wil worden.183 Een woningaanpassing, een opplus maatregel appelleert in eerste instantie aan een gebrek, ouderdom en het onvermijdelijke einde. En in tweede instantie, als men eenmaal bekend is met de aanpassing, aan gemak en comfortverbetering. Ouderen zijn moeilijk te verleiden tot het doen van preventieve aanpassingen. ‘Ik ben er nog niet aan toe’ of ‘het zal mijn tijd wel duren’. Jammer, want daarmee doen zij zichzelf te kort. Deze landelijke bevinding wordt bevestigd in het onderzoek onder oudere huurders van SSW. 52% van de respondenten geeft aan geen behoefte te hebben aan aanpassingen of voorzieningen. Belangrijk is in ieder geval om goed duidelijk te maken dat het gaat over het gemak en comfort waarvan men nu kan genieten en niet alleen over het ‘goed voor later’. En dat ouderen aan de hand van kleine, slimme (en vaak minder kostbare) woningaanpassingen zelf kunnen ervaren wat dit gemak inhoudt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aanbrengen van een lamp bij de voordeur of de thermostatische mengkraan bij de douche. Veel mensen zijn wel bekend met deze aanpassingen, maar realiseren zich niet (meer) dat de oorsprong van deze 183: Marketing en communicatie zijn belangrijke instrumenten om ouderen te verleiden aan de slag te gaan met woningaanpassingen. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in: • Provincie Gelderland, Leidraad opplussen van woningen / Handreiking voor gemeenten en corporaties, oktober 2012. • Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg, Opplussen nieuwe stijl,30 juli 2015.
aanpassingen ligt in de preventie. Door minder bekende aanpassingen of grotere aanpassingen te koppelen aan het gevoel van gemak en comfort waarmee senioren wel bekend zijn, worden ze sneller verleid tot het uitgebreider aanpassen van de woning. Denk dan bijvoorbeeld aan het veranderen van een badkamer, het weghalen van drempels of het realiseren van een slaapkamer en badkamer op de begane grond. Gericht opplussen kan complexmatig én individueel, maar met het accent op maatwerk voor de bewoners. Het startpunt ligt bij communicatie met de doelgroep en het verleiden. Daarna volgt de techniek, producten en aanpassingen. Aanbeveling 3 Onderzoek de mogelijkheden van transformatie van bestaand vastgoed en voer een aantal experimenten uit (pilotproject). Toelichting / Onderbouwing Kunnen blijven wonen in de eigen vertrouwde omgeving is voor veel ouderen een ideaal. Soms wordt de eengezinswoning toch te groot, gaat het trappenlopen moeilijker, kost het onderhoud aan de tuin teveel werk en is er geen geschikte alternatieve woning op korte termijn in de aanbieding. Je voelt je dan min of meer een ‘gevangene’ van je eigen woning. In de vorige aanbeveling hebben we gezien dat het aanbrengen van aanpassingen vanuit een opplus programma een oplossing kan vormen. Maar met de bestaande woningvoorraad is meer te doen. Die woningvoorraad is veranderbaar en het kan slim zijn om te kijken naar transformatie van het bestaande vastgoed. Er worden twee creatieve transformaties (nieuwe woonconcepten) beschreven: een transformatie voor eengezinswoningen en een transformatie die kan worden ingezet ten behoeve van etagewoningen. 1 Eengezinswoningen transformeren naar meergeneratiewoningen De samenstelling van de Nederlandse huishoudens verandert. Gezinnen met kinderen nemen af en het aantal mensen dat alleen woont neemt toe. In 2012 woonde in bijna de helft van de corporatiewoningen één persoon.184 184|: Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg, Meer doen met de bestaande woningvoorraad, website 24 maart 2015 en Aedes, Dossiers en
Deze huishoudensontwikkeling kan er toe leiden dat op termijn een corporatie grote woningen over heeft en juist een tekort aan kleine woningen. Hierop kan worden ingespeeld. Zo kun je bijvoorbeeld drie (grotere) rijtjeswoningen transformeren naar zes meergeneratiewoningen. De woningen worden dan zowel gesplitst als ook uitgebreid. Bij een meergeneratiewoning wonen senioren op de begane grond en starters, kleine huishoudens op de verdieping. Beiden hebben hun eigen entree en behouden daarmee hun privacy. Die uitbreiding maakt het mogelijk om van drie woningen zes woningen te maken. De bouwkundige indeling kan er als volgt uitzien. Op de begane grond wordt een uitbouw gemaakt met twee slaapkamers. De badkamer ligt op de plek waar voorheen de keuken was. De woonkamer krijgt een open keuken. Alle woonprogramma’s zijn gelijkvloers gemaakt. Trappen lopen is dus voorbij. De bovenwoning wordt voorzien van een nieuwe keuken en badkamer. Verder is er een woonkamer met een open keuken en een slaapkamer. Deze transformatie is bijvoorbeeld succesvol uitgevoerd bij Woningbouwvereniging Bergopwaarts in Deurne.185 Op beperkte schaal zou je op deze manier ook diversiteit in het woningbezit kunnen stimuleren en daarbij tevens aansluiten op de woon- en zorgbehoeften. Mantelzorgers (kennissen, familie, kinderen) worden hierdoor in staat gesteld dicht bij de zorgvrager te gaan wonen. In Venster 5 (aanbeveling 4) is deze specifieke woonvorm uitgewerkt voor de nieuwbouw. Dit nieuwe woonconcept kan overigens goed bestaan naast het reguliere doorstroombeleid van SSW om oudere (kleine) huishoudens uit eengezinswoningen te verleiden om te verhuizen naar een andere, meer passende gelijkvloerse woonruimte. Dit woonconcept moet dan worden gezien als een aanvulling, een extra keuzemogelijkheid. In het concept van de meergeneratiewoning kan de oudere toch in zijn eigen vertrouwde woning (begane grond) blijven thema’s Wonen, Zorg en Welzijn, website 2015. 185: Woningbouwvereniging Bergopwaarts in Deurne, website 2014.
.................. 127
wonen. Ook wordt meer ruimte gemaakt (op de verdieping) voor startende een- en tweepersoonshuishoudens. Tevens worden de mogelijkheden voor mantelzorgers hiermee verruimd. Er ontstaat een meer gemêleerde woonwijk met een mix van starters, senioren en kleine huishoudens. 2 Etagewoningen / bestaand flatgebouw transformeren naar gestippeld bezit Relatief veel mensen zijn (misschien als reactie op onze geïndividualiseerde samenleving) op zoek naar gemeenschappelijke woonvormen die aansluiten bij hun leven en leefstijl. Het aantal woonvariaties is het afgelopen decennium dan ook flink gegroeid. Een van die woonvariaties staat bekend onder de naam “gestippeld wonen’’ en is door de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting destijds nader onderzocht.186 Het blijkt een populair woonconcept bij ouderen te zijn. Het lijkt veel op Groepswonen van ouderen. Het grote verschil is echter, dat groepswonen van ouderen meestal ruimtelijk is geclusterd in één nieuwbouwcomplex, terwijl gestippeld wonen plaatsvindt in bestaande complexen. Bewoners van groepswonen hebben verder vooral met elkaar te maken en bewoners in gestippelde complexen treffen ook anderen. Gestippeld wonen is een woonvorm waarbij leden van de woongroep verspreid wonen over een bestaand complex. De ouderen wonen in zelfstandige woonruimten, delen gemeenschappelijke ruimten (gezamenlijke maaltijd, creatief en educatief bezig zijn) en ondernemen bepaalde activiteiten samen, helpen elkaar en regelen samen hun zorg (bijvoorbeeld gezamenlijke inkoop van thuiszorg).
.................. 128
Net als bij groepswonen van ouderen speelt het principe van wederkerigheid een grote rol. De tijd tussen initiatief en realisatie kan bij deze woonvorm heel kort zijn. Snelheid is een groot voordeel. Bij gestippeld wonen hoef je (in tegenstelling tot groepswonen van ouderen) niet eerst door een jarenlang bouwproces heen waarbij er een groot risico bestaat dat kandidaten tijdens de rit afhaken. Met de oprichting van een vereniging met enige contributie, de inrichting van een bescheiden gemeenschappelijke ruimte, en een afspraak met de corporatie of de gemeente over de toewijzing van woningen kan het gestippeld wonen van start gaan. 186: SEV, Gemeenschappelijke woonvormen, 2008.
Vrijwel altijd starten gestippelde woongemeenschappen in bestaande complexen. Het zijn groepen die vanwege een geleidelijke instroom langzaam groeien. Groei is afhankelijk van het leegkomen van woningen. Vanwege die geleidelijke instroom is het ook een flexibel woonconcept. Met de corporatie en de gemeenten zijn over de toewijzing vooraf afspraken gemaakt. Dit betekent dat zodra een flat leegkomt in een complex, de woongroep als eerste mag aangeven of dit appartement aan een gegadigde op de wachtlijst van gemeenschappelijk wonen wordt aangeboden of niet. Bij gestippeld wonen maakt het niet uit waar in het complex een woning vrijkomt. In die zin is er sprake van gespreide huisvesting; voor het uitgangspunt van wederkerigheid maakt dat niets uit. Zoals uit het eerder aangehaald rapport van de SEV blijkt, moesten bewoners soms wel even slikken omdat ze zich bij gemeenschappelijk wonen iets anders hadden voorgesteld. Eenmaal onder dak blijkt de spreiding minder bezwaarlijk. Soms vinden de bewoners het zelfs prettig om minder sociale controle te hebben dan in een aaneengesloten groep. Iedereen (jong en oud, autochtoon en allochtoon, mensen met kinderen) woont immers door elkaar heen en dat biedt een goede gelegenheid om ook anderen te ontmoeten. Bij gestippeld wonen kunnen groepen moeiteloos krimpen en groeien. Voor de corporatie is er daardoor weinig risico op leegstand. Het bevordert bovendien de sociale cohesie. De leden van de woongroep zijn in de regel gemotiveerder om hun woonomgeving (gemeenschappelijke ruimten zoals o.a. hal en gangen) schoon te houden. Het complex krijgt daardoor ook een betere uitstraling. Bewonerszelfbeheer is een belangrijk element. Het zou interessant zijn om bij dit woonconcept de verdere mogelijkheden van een woon(zorg) coöperatie te onderzoeken zoals omschreven in Venster 5 (aanbeveling 2). De hoogbouwcomplexen aan de Planetenbaan zouden zich goed lenen voor een dergelijk pilotproject. Aanbeveling 4 Formuleer met het oog op de demografische ontwikkeling (sterke vergrijzing) een wensportefeuille met daarin opgenomen het concept van de levensloopgeschikte wo-
ning op het niveau van doelgroepen, geschiktheid, kwaliteit, duurzaamheid en betaalbaarheid. Toelichting / Onderbouwing Bij woningen wordt in de regel uit gegaan van een economische levensduur van 50 jaar. Dat betekent geenszins de instandhouding van een statische woningvoorraad tot einde exploitatie. Door zowel ontwikkelingen op de lokale woningmarkt, als demografische, politieke, maatschappelijke, culturele en economische factoren is er juist sprake van een dynamische woningvoorraad. Een voorraad die kan meebewegen met vraag en aanbod. Het Strategisch Voorraad Beleid (SVB) vervult hierin een spilfunctie. Bij het SVB gaat het in de kern om alle activiteiten die een corporatie ontplooit om de woningvoorraad (het aanbod) te laten aansluiten op de markt (de vraag). Het SVB maakt een kader voor de lange termijn. Daarin worden strategieën ontwikkeld voor het beheer en transformatie van de woningvoorraad. De vastgoedportefeuille wordt daarbij gekwantificeerd in de vorm van een wens- of ideaalportefeuille. Uit een vergelijking tussen de wensportefeuille en de bestaande portefeuille volgt een transformatieopgave; eigenlijk het verschil tussen de feitelijke- en wenselijke situatie. De decentralisatie van de zorg leidt ertoe dat mensen langer zelfstandig thuis moeten blijven wonen. Het is evident dat deze decentralisatie in combinatie met een forse toename van het aantal ouderen (dubbele vergrijzing) een grote invloed heeft op de veranderopgave van het woningbezit. Product en de zich wijzigende vraagkant zullen op elkaar aan moeten sluiten. Met de vergrijzing voor de deur is het daarom belangrijk om meer en betere levensloopgeschikte woningen te realiseren. De cruciale vraag hierbij is of de bestaande voorraad voldoende is toegerust op het zelfstandig wonen van (langdurige) zorgvragers. Bedenk (zoals al eerder is gemeld), dat ruim 1/3 van de SSW huurders ouder is dan 65 jaar en dat 57% van alle huurders inmiddels 50 jaar of ouder is. De mobiliteit zal de komende jaren afnemen en de zorgbehoefte zal toenemen. Er komt dus een groeiende groep zorgbehoevende ouderen die zelfstandig moet of wil blijven wonen. In de productmarktcombinatie (klantgroep en pro-
ductgroep) nemen ouderen nu en in de nabije toekomst een dominante positie in. Voor het Strategisch Voorraad Beleid (SVB) betekent dat een grote uitdaging. Uiteraard is het belangrijk én noodzakelijk om de effecten van de veranderopgave op de ontwikkeling van de kasstroom in beeld te brengen. Deze kasstroom bepaalt immers de lengte van de ‘financiële polsstok’ en het haalbare ambitieniveau. Naast een intern communicatiemiddel geeft een eenmaal vastgesteld SVB tevens duidelijkheid voor samenwerkingspartners, huurders en andere betrokkenen. Met de invoering van de nieuwe Woningwet krijgen ook gemeenten en huurdersorganisaties meer informatie over de volkshuisvestelijke prestaties en de investeringscapaciteit van de aldaar werkzame corporatie. De jaarlijkse cyclus van prestatieafspraken is hierin van belang. Ieder eerste half jaar geven de gemeente en huurders een oordeel over de prestaties van de corporatie. Het is dan ook belangrijk dat de gemaakte keuzes van de corporatie goed worden onderbouwd. De veranderopgave kan worden uitgevoerd door middel van nieuwbouw (aanpasbaar bouwen), maar natuurlijk ook door woningen levensloopgeschikt te renoveren (woning aanpassen aan de behoefte van de huurder). Levensloopgeschikte woningen zouden moeten leiden tot levensloopgeschikte wijken. Daarbij kan iedereen (van starter tot oudere) wooncarrière maken in de eigen wijk of buurt. De wens van velen om daarmee te kunnen blijven wonen in de eigen en vertrouwde omgeving ligt dan binnen handbereik. Een levensloopgeschikte wijk biedt grote kansen voor het invullen van de begrippen organisatiekracht en 24/7 zorg en ondersteuning. Slim samenwerken in de lokale driehoek. De klant centraal: hij kan in zijn eigen wijk blijven wonen ook als de behoefte aan zorg toeneemt, omdat er een integraal aanbod is gecreëerd van wonen, zorg en welzijn (zie ook Venster 3 / aanbeveling 1). Maar wat is dan die levensloopgeschikte woning? Aedes - Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg definieert dit begrip als volgt: Levensloopgeschikte woningen (ook wel levensloopbestendige woningen genoemd) is het overkoepelende
.................. 129
begrip voor zelfstandige woningen die geschikt zijn voor bewoning in alle levensfases en voor alle doelgroepen.187 Woningen dus die geschikt zijn voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van bewoners. Ondanks lichamelijke beperkingen kunnen deze mensen toch prettig en comfortabel wonen. Bovendien zorgt een comfortabele- en veilige woning voor minder ongelukken en minder beslag op de WMO-middelen. Een jaar langer thuis wonen bespaart de samenleving kosten aan ouderenzorg. Bij het realiseren van levensloopgeschikte woningen kan ook hier weer worden gekozen voor een vraag gestuurde individuele benadering zoals bij het opplussen. Een andere mogelijkheid is een collectieve aanpak: het levensloop geschikt renoveren van een geheel complex. Overigens kan dat natuurlijk ook vraaggericht (in overleg met de betrokken huurders) plaatsvinden. Woningcorporaties hebben zowel een sociaal als zakelijk belang bij het realiseren van levensloopgeschikte woningen, complexen of wijken. Vanuit hun maatschappelijke opgave streven ze naar voldoende passende woningen voor alle doelgroepen. Daarnaast ligt er een grote nadruk op marktgericht werken: levensloopgeschikte woningen kennen een langere verhuurbaarheid en verhogen de flexibiliteit en waarde van het vastgoed. Een levensloop geschikte woningvoorraad is goed voor mensen die nu of straks een functiebeperking en zorgbehoefte hebben.
.................. 130
Het beschikken over een goed eisenpakket is noodzakelijk om een woning levensloopgeschikt te maken, aldus het eerder aangehaalde Aedes-Actiz Kenniscentrum.. Het betreft dan een combinatie van eisen op het gebied van toegankelijkheid, sociale veiligheid (mensen kennen elkaar), ‘harde’ veiligheid (alarmering, brandveiligheid), bereikbaarheid en privacy. In dialoog met de huurders kunnen eveneens andere wensen worden geïnventariseerd. En daarnaast natuurlijk praktisch denken: een opstelplaats voor scootmobiels, voldoende oplaadpunten, en bredere toegangsdeuren. Maar ook in het kader van de privacy een apart gastentoilet in het geval er sprake is van een rolstoelaangepaste woning. 187: Aedes-Actiz kenniscentrum Wonen en Zorg, Levensloopbestendige woningen, website 2015.
15.5
VENSTER 5
NIEUWE WOONVORMEN VOOR OUDEREN VERNIEUWEN, INNOVEREN, DIVERSITEIT EN THUISTECHNOLOGIE Volgens de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur moeten de komende vijf jaar 100 duizend seniorenwoningen worden gebouwd of aangepast om in de behoefte te voorzien.188 De komende jaren verdubbelt het aantal ouderen in Nederland. Nu woont al meer dan de helft van de 75-plussers alleen. Dat zal de komende tijd een nog grotere groep worden. Die mensen gaan op een gegeven moment op zoek naar een alternatieve woning. Een plek waar ze veilig kunnen wonen, anderen kunnen ontmoeten en iets voor anderen kunnen betekenen. Veel ouderen zijn echter nog onbekend met andere, nieuwe woonvormen. De meeste weten wel wat een seniorenwoning of aanleunwoning is, maar dan houdt de kennis over nieuwe woonvormen snel op. Dat blijkt ook uit de enquête gehouden onder SSW huurders van 50 jaar en ouder. Zo geeft een drastisch minder aantal respondenten aan bekend te zijn met nieuwe woonvormen. Onbekend maakt onbemind. Op het vlak van voorlichting en communicatie valt dus nog veel te doen. (zie verder ook de aanbevelingen in Venster 1). Nieuwe woonvormen voor ouderen zijn dus nog relatief onbekend, terwijl die hard nodig zijn nu veel verzorgingshuizen sluiten en het overgrote deel van de senioren tot op hoge leeftijd zelfstandig blijft wonen. Als er zoveel woningen bijgebouwd moeten worden dan moet niet automatisch aan de (klassieke) seniorenwoningen worden gedacht. De toekomstige ouderen worden steeds kritischer en zij zullen alleen worden verleid door een kwalitatief aanbod dat aansluit op hun wensen en behoeften. Dé oudere bestaat namelijk niet en hét woningproduct dus ook niet. Er is in toenemende mate sprake van een heterogene doelgroep met een gedifferentieerde vraag. Ouderen verschillen niet alleen op het gebied van inkomen, opleiding, vitaliteit, 188: Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur, Langer zelfstandig, een gedeelde opgave van wonen, zorg en welzijn, 15 januari 2014.
leefstijl, maar ook op het gebied van normen en waarden die men aanhangt. Langer thuis wonen van ouderen vraagt om meer variatie in woonvormen. Het woningaanbod zal daarom aan moeten sluiten op deze pluriformiteit. Het is logisch dat diversiteit in vraag moet leiden tot diversiteit in woningaanbod. “One size fits all” is daarom verleden tijd. Door segmentatie in groepen te onderkennen is het mogelijk meer inzicht te krijgen in de specifieke woonvoorkeuren van verschillende groepen ouderen. Hier horen verschillende woonconcepten bij: van de klassieke seniorenwoning tot kleinschalige woonvormen voor specifieke groepen. Een aantal kansrijke concepten worden in de navolgende aanbevelingen uitgewerkt. Aanbeveling 1: Stimuleer de bouw van geclusterde woonvariaties voor bijzondere doelgroepen. Voer daarbij in samenwerking met de gemeente en de Stichting MENS onderzoek uit naar de concrete behoefte en mogelijkheden om het concept van het Thuishuis te realiseren. Kleinschalig extramuraal wonen als oplossing voor de doelgroep kwetsbare ouderen waarbij het accent niet ligt op individuele zelf redzaamheid, maar op collectief samen redzaamheid. Toelichting / Onderbouwing Het kabinetsbeleid is er op gericht om ouderen langer zelfstandig te laten wonen. Daarbij is zelfredzaamheid (met behulp van sociale netwerken) een leidend principe. Velen koesteren de wens om zelfredzaam te zijn, maar niet iedereen is hiertoe in staat. Ouderen die fysiek én sociaal kwetsbaar zijn (alleenstaanden of mensen met psychische problemen) dreigen sneller de regie over hun leven en zelfredzaamheid te verliezen. Het nieuwe concept Thuishuis is een woonvorm voor mensen die sociaal kwetsbaar en / of psychisch kwetsbaar zijn. Het biedt namelijk een sociaal netwerk in een huiselijke situatie om eenzaamheid te voorkomen. Plus Magazine geeft een goede impressie van de dagelijkse gang van zaken in een Thuishuis.189
189: Plus magazine, Het Thuishuis geeft een gevoel van veiligheid, oktober 2015.
Het RIGO heeft een effectenanalyse opgesteld rond het concept van het Thuishuis.190 Het Thuishuis wordt daarin beschreven als een innovatief kleinschalig woonconcept (5 tot 7 bewoners) voor alleenstaande ouderen die dreigen te vereenzamen of niet alleen willen wonen en er daarom voor kiezen om samen achter één voordeur te gaan wonen. Kwetsbare ouderen zijn dan ook de doelgroep voor het Thuishuis. Vrijwilligers assisteren de bewoners bij verschillende activiteiten, zodat zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie worden gestimuleerd. Alle bewoners (mannen en vrouwen) hebben elk hun eigen woonruimte (ongeveer 40m2) die bestaat uit een woonkamer met pantry, een slaapkamer en een badkamer met toilet. Zij delen nog een gemeenschappelijke woonkamer alsmede keuken, hobbyruimte, logeerkamer en bij voorkeur een tuin. De totaal ervaren leefruimte komt daarmee uit op ongeveer 80m2. Het wordt ook wel ‘het studentenhuis voor ouderen’ genoemd. Het zijn huurwoningen met een huur van ongeveer € 550 per maand. De ligging is bij voorkeur in de nabijheid van winkels, openbaar vervoer, parkeren en een gezondheidscentrum. Vrijwilligers bezoeken de kwetsbare ouderen met als doel om hun netwerk te revitaliseren. In plaats van zelf redzaam is men ‘samen redzaam’ en dat is een goed medicijn tegen eenzaamheid. Eenzaamheid (geen verbinding met een sociaal netwerk) zorgt voor ontheemding, en een gevoel van buiten gesloten te zijn en heeft een groot effect op de kwaliteit van de persoonlijke gezondheid. Mensen die zijn ingebed in een goed netwerk maken minder gebruik van formele zorg en als ze gezondheidsproblemen hebben dan gaat het herstel vaak sneller. Deze welzijnswinst bespaart kosten. Het onderzoek van het RIGO toont aan, dat door de aanwezigheid van het Thuishuis bijna 70% van de zorgvraag kan worden vermeden. Dat zijn met andere woorden uitgespaarde kosten van ouderenzorg (bijvoorbeeld minder WMO-kosten, minder druk op mantelzorgers). Wel wordt door het RIGO een kritische kanttekening geplaatst bij de onderbouwing van de maatschappelijke kosten en ba190: RIGO, Effectanalyse Thuishuis, Inzicht in de maatschappelijke meerwaarde, juni 2015
.................. 131
ten zoals de veronderstelde gezondheidseffecten. Die zijn met de nodige onzekerheid omgeven. Veronderstelde gezondheidseffecten kunnen niet worden gebaseerd op empirische resultaten. Het RIGO concludeert verder, dat de stichtingskosten van een Thuishuis niet verschillen van een regulier seniorencomplex en het dus op het gebied van kosten voor een woningcorporatie niet uitmaakt of zij investeren in een Thuishuis of een regulier seniorencomplex. Ook voor de bewoners maakt het geen verschil in woonlasten. Ondanks de kritische kanttekening beoordeelt het RIGO het Thuishuis als een waardevol alternatief voor ouderen die zich in een kwetsbare positie bevinden. Het toepassen van thuistechnologie (zie Venster 5 / aanbeveling 5) in een Thuishuis zou een mooie aanvulling betekenen. Er zijn ook andere initiatieven om (zeer) kwetsbare mensen te ondersteunen door middel van beschermde woonplekken in de wijk met een 7 x 24 uur woonvoorziening voor een kleine groep mensen.191 Aanbeveling 2: Stimuleer de oprichting van een woonzorg coöperatie, stimuleer burgerinitiatieven op dit vlak en geef lading aan het begrip zelforganisatie. Inventariseer in samenwerking met de samenwerkingspartners de concrete behoefte onder (jongere) senioren om gemeenschappelijk wonen mogelijk te maken. De woonzorg coöperatie kan een geschikt voertuig zijn tot meer zelforganisatie en de wens om meer het heft in eigen hand te nemen. Groepswonen van Ouderen versie 2.0 zou goed passen in dit concept. Toelichting / Onderbouwing Iedereen wil oud worden, maar niemand wil het zijn. Uit gesprekken met belangenhouders blijkt, dat veel ouderen zich onvoldoende voorbereiden op de toekomst.192 Hoe ziet
.................. 132
191: Binnenlands Bestuur, Advies Commissie Dannenberg: Beschermd wonen in alle gemeenten, december 2015. 192: De gesprekken met de belangenhouders van SSW hebben plaatsgevonden in de periode augustus, september en november 2015. Voor een overzicht van de betrokken organisaties en gesproken personen verwijs ik naar het dankwoord.
mijn huisvesting en mijn ondersteuning (sociaal netwerk) eruit in de toekomst en hoe kan ik hier het beste op anticiperen? Vragen die eigenlijk te lang blijven liggen. Ontkenning van het vraagstuk enerzijds en onwetendheid anderzijds over de mogelijkheden komen relatief vaak voor. Er is nog een grote groep ouderen die denkt dat het verzorgingshuis in zijn oude vorm nog bestaat en dat dit voor hen straks nog wel een oplossing is. Ook uitstelgedrag is een belangrijke factor voor mensen om niet over de toekomst te hoeven nadenken. Het gaat toch immers nog prima met z’n tweeën en samen redden we het wel. Dat leidt onvermijdelijk tot teleurstelling en problemen. Later in de tijd als mobiliteit is afgenomen en de zorgbehoefte is toegenomen. In dat stadium valt er weinig meer te kiezen en is er sprake van gedwongen keuzes. Een slimme oudere is daarom op zijn toekomst voorbereid en neemt meer het heft in eigen handen. Misschien dat er onder (jongere) senioren behoefte is om met het oog op later gemeenschappelijk wonen (binnen de eigen vriendenkring of met gelijkgestemden) mogelijk te maken. Natuurlijk zelfstandig wonen, maar ook op basis van wederkerigheid een beroep op elkaar kunnen doen bij ziekte, verminderde mobiliteit etc. Misschien zelfs wel initiatieven om gezamenlijk zorg in te kopen. De spankracht en de grootte van de groep zijn belangrijk om de balans tussen lusten en lasten in evenwicht te houden. Je hebt immers voor elkaar gekozen toen iedereen nog in relatief goede gezondheid verkeerde. Zeker wanneer op termijn de zorgbehoefte van de leden stijgt is de kans op onbalans groot. De nieuwe Woningwet introduceert vanaf 1 juli 2015 de mogelijkheid van de Wooncoöperatie. Huurders van woningcorporaties krijgen de mogelijkheid om hun woning tegen een aantrekkelijke (kortings) regeling over te nemen als deze wordt ondergebracht in een coöperatie. Dit is een vorm van zelforganisatie van huurders en / of kopers gericht op gezamenlijke doelen. Bewoners dus die collectief vorm geven aan het wonen en daartoe een coöperatieve vereniging vormen. Met andere woorden: de wooncoöperatie is een modern alternatief voor zelfredzame huurders (en kopers).
Geïnteresseerden dienen voor een dergelijk initiatief een bedrijfsplan te maken. De corporatie stelt hiervoor € 5000,- beschikbaar. Als de wooncoöperatie wordt gerealiseerd dan moet de corporatie haar een ‘bruidsschat’ meegeven ter waarde van 5 jaar onderhoudsuitgaven voor de betreffende woningen. Minimaal de helft van de initiatiefnemers van de wooncoöperatie moet tot de doelgroep van de corporatiesector behoren (maximaal inkomen € 38.950,-). Platform 31 heeft onderzoek verricht naar het verschijnsel van de wooncoöperatie.193 Uit dit onderzoek komt naar voren, dat het vrijwel altijd een vorm van huur in collectief verband betreft. Het gaat overwegend om bestaande woningen uit het bezit van de woningcorporatie. Maar het kan ook om nieuwbouw gaan of ingrijpende verbouwingen. Via de collectiviteit van bewoners is het ook mogelijk om gezamenlijk een professionele verpleegster in te huren als dat nodig mocht zijn. Daarmee zijn de contouren van een woonzorg coöperatie al zichtbaar. Verder constateert Platform 31, dat het gemeenschappelijk karakter van het corporatiemodel mensen aanspreekt. In de praktijk valt het echter nog niet mee om een woon(zorg) coöperatie van de grond te krijgen. Onder de deelnemers is wel vaak voldoende enthousiasme, maar onvoldoende kennis en deskundigheid om een solide businessplan te maken. Daarnaast zijn corporaties wettelijk verplicht marktconform te verkopen en dat maakt dergelijke initiatieven tamelijk duur. Moeilijk, maar niet onmogelijk. Groepswonen van Ouderen zou prima in dit concept kunnen passen. Uit gesprekken met belangenhouders is gebleken, dat er wel behoefte bestaat aan een modernisering van het Groepswonen; een soort Groepswonen 2.0. In Groepswonen van Ouderen versie 2.0 blijft dan het sterke concept (gelijkgestemden, zelfstandig, zelfredzaam, elkaar bij de les houden, maar ook onderlinge hulp en ondersteuning) overeind. Het wordt echter aangevuld met een huismeester / conciërge die in het bezit is van pedagogische kwaliteiten. Deze huismeester is een paar uur per dag aanwezig en is vooral bedoeld om het gevoel van veiligheid te bevorderen, het onderhouden van sociale contacten (voorkomen eenzaamheid / isolement), te signaleren, en het uitvoeren van (kleine) klusjes (tevens belangrijk contactmoment). 193: Platform 31, De Wooncoöperatie, dat zijn wij!, 26 november 2015.
Deze functionaris kan een intermediaire rol vervullen naar de (eventuele) verhuiscoach van SSW zodat relevante informatie ook in het sociale wijkteam terecht komt. (Verwezen wordt naar Venster 2 / Aanbeveling 1). De vraagkant is divers en ook de aanbodkant zou divers moeten zijn om tot een goede match te komen. SSW zou hierbij een actieve rol kunnen spelen door onderzoek te starten naar de concrete behoefte aan dergelijke burgerinitiatieven. En als die behoefte is aangetoond, dit als SSW ook daadwerkelijk te ondersteunen. Aanbeveling 3 Ontwikkel een strategische visie voor een innovatieve- en duurzame invulling van de huidige woonlocatie aan de Hessenweg in De Bilt met een specifieke focus op wonen, zorg en welzijn. Dit gebied vormt een ideale locatie om door middel van sloop en vervangende energiezuinige nieuwbouw verschillende conceptuele woonvormen (Thuishuis, hofjeswoning, groepswonen van Ouderen 2.0, ontmoetingsruimte, etc.) te realiseren. Het resultaat: kleinschalige (geclusterde) diversiteit met een samenhang tussen stedenbouw en infrastructuur rond zorg en welzijn. Geschikte woningen in een geschikte woonomgeving geven tevens een krachtige stimulans aan het doorstroomprogramma van SSW. Toelichting / Onderbouwing De 28 woningen aan de Hessenweg zijn in 1919 gebouwd, en verbeterd in 1977. De economische levensduur / datum einde exploitatie is in 2025. De locatie biedt een unieke gelegenheid om een match te maken tussen de diversiteit van nieuwe vraag en nieuw aanbod op het vlak van ouderenhuisvesting. En dat binnen een duurzame context (energie neutrale woningen zoals bijvoorbeeld nul op de meter woningen). Wonen aan de Hessenweg is destijds opgezet vanuit de filosofie van de tuinstadgedachte; veel licht, groen en ruimte. De kavels zijn om die reden zeer ruim (grote achtertuinen). De locatie biedt daardoor veel mogelijkheden tot compactere verkaveling en bebouwing.
.................. 133
De Hessenweg is een ideale woonlocatie voor ouderen. Een uitstekend voorzieningenniveau, gevarieerd winkelaanbod, frequent openbaar vervoer, en de nodige levendigheid zijn de echte winstpakkers in dit gebied. De woningen aan de Hessenweg maken onderdeel uit van een gedifferentieerde wijk (grenst bijvoorbeeld aan het Burg. van Heemstrakwartier). De toewijzing in 2014 van 16 sociale nieuwbouwappartementen aan de nabij gelegen Herenweg leverde veel belangstelling op. SSW kon haar strategische doorstroomdoelstelling (ouderen vanuit eengezinswoningen huisvesten in meer passender / gelijkvloerse woonruimte) goed realiseren. Ook de verkoop van de woningen binnen dat gemengde complex door een projectontwikkelaar verliep zeer soepel. Voor velen was dit een ideale woonlocatie omdat alle voorzieningen onder handbereik waren. Nieuwbouw Hessenweg is goed te combineren met het aanbieden van een individueel zorgarrangement (niet verplichtend) aan ouderen die daar zelfstandig willen gaan wonen. Een dergelijk arrangement levert meerwaarde op. Als voorbeeld kan de Participatieovereenkomst dienen die SSW in samenwerking met zorg- en welzijnspartijen is gemaakt heeft gemaakt voor de nieuwbouw van ongeveer 90 tot 100 extramurale woningen in De Leijen Zuid (verwezen wordt naar Venster 5 /aanbeveling 4). In een dergelijk nieuwbouwproject kan de (eventuele) verhuiscoach van SSW in samenwerking met de maatschappelijke partners (o.a. sociaal wijkteam) veel betekenen voor oudere bewoners met een verhuiswens. Op basis van de huisbezoeken wordt maatwerk geleverd door hen stap voor stap voor te bereiden op een verhuizing en hen te ontzorgen. (Verwezen wordt naar Venster 2 / Aanbeveling 1).
En last but not least, is het maatschappelijk draagvlak voor de eventuele plannen van groot belang. Een dergelijk initiatief dient met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te worden voorbereid met de zittende bewoners. Het is allemaal wel de moeite waard om een dergelijke ambitie te onderzoeken. De Hessenweg biedt door zijn ligging en voorzieningenniveau grote kansen voor zowel het realiseren van nieuwe conceptuele woonvormen voor ouderen als voor vernieuwing en verjonging van het woningbezit. Aanbeveling 4 Draag in combinatie met een gedifferentieerd dienstenarrangement ook zorg voor voldoende woondiversiteit in het nieuw te realiseren appartementengebouw Locatie De Leijen Zuid.195 Toelichting / Onderbouwing Weliswaar betreft dit een project in voorbereiding, maar vanwege het unieke zorg- welzijns- en ondersteuningsconcept dat hier is toegepast is het naar mijn mening te rechtvaardigen om dit project toch op te nemen onder de noemer van vernieuwing, innovatie en woonvariatie.
Bij de stedenbouwkundige voorbereiding van deze mogelijke ambitie is het van belang om vroegtijdig goede afstemming
De nieuwbouw van het appartementengebouw is in eerste instantie bedoeld om uitwerking te geven aan de doorstroomdoelstelling om ouderen uit eengezinswoningen te verleiden om te verhuizen naar een kleinere, meer passende (gelijkvloerse) woning. (zie ook Venster 2 / aanbeveling 1). De nieuwbouw biedt tevens bouwkundige mogelijkheden voor variaties in woonvormen ten behoeve van bijzondere doelgroepen. Binnen dit project komen de verschillende lijnen samen: zorgen welzijn op maat, bevordering doorstroming senioren en de mogelijkheid om bijzondere woonvormen mogelijk te maken. Deze optelsom maakt het project uniek.
194: Turnkey betekent letterlijk sleutel klaar. Een concept waarbij een bouwbedrijf het hele bouwproces voor zijn rekening neemt en er voor zorgt dat een project geheel gebruiksklaar aan de opdrachtgever wordt opgeleverd.
195: Het feitelijk uitvoeren van een dienstenarrangement is geen kerntaak van SSW. Het arrangement is door zorg- en welzijnspartijen (“de participanten”) in samenspraak met SSW ontwikkeld.
Financiële- planologische- en maatschappelijke risico’s spelen bij de planvorming een belangrijke rol. Bij risicobeheersing door SSW kan worden gedacht aan samenwerking met private partijen, turn key194 oplossingen of prestatiegericht bouwen waarbij het op te leveren eindproduct volgens de wensen van de opdrachtgever centraal staat.
.................. 134
te creëren tussen de afdeling Stedenbouw van de gemeente en de afdeling die belast is met alles rondom de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Voor de snelheid van werken en de kwaliteit van het eindproduct is het van belang dat beide werelden ook oog hebben voor elkaars belangen en op basis daarvan vroegtijdig de samenwerking en afstemming opzoeken.
Door het scheiden van wonen en zorg bleek de oorspronkelijke invulling van deze locatie met een (intramuraal) woon-zorgcomplex niet meer mogelijk en wenselijk. Er is gezocht naar een extramurale oplossing binnen de voorschriften van het bestemmingsplan. Dit heeft geleid tot een voorlopig ontwerp dat bestaat uit ongeveer 90 tot 100 zelfstandige woningen in de vorm van een appartementengebouw. Het ontwerp bevat de nodige variatie in 2, 3 en 4 kamerwoningen zodat toch bijzondere wooncombinaties mogelijk zijn. Voor SSW betekent dit plan dat hiermee ongeveer 25% van de nieuwbouwambitie uit de Toekomstvisie wordt gerealiseerd.196 Vanuit het bestemmingsplan was er een dwingende eis om de locatie maatschappelijk in te vullen. Het begrip “maatschappelijk” is concreet gemaakt door het opstellen en ondertekenen van een Participatieovereenkomst in 2015 tussen SSW, de gemeente, De Bilthuysen, Vitras De Bilt, Stichting Mens De Bilt en de huisartsenpraktijk Provostlaan Bilthoven. Deze participatieovereenkomst laat zien dat er sprake is van een bijzonder samenwerkingsverband. De participanten hebben zich daarbij verplicht om een samenhangend en een gedifferentieerd zorg-, welzijn- en ondersteuningsarrangement op maat aan te bieden aan de toekomstige bewoners van het appartementengebouw. Door bewust de samenwerking te zoeken zijn bewoners beter in staat langer zelfstandig thuis te blijven wonen. Het arrangement wordt vrijblijvend aangeboden aan nieuwe bewoners via de huurovereenkomst. Het arrangement is daarom geen gedwongen winkelnering, maar bewoners zijn vrij in hun keuze om het wel of niet af te nemen. De participanten hebben voorts afgesproken om toekomstige bewoners in een zo’n vroeg mogelijk stadium actief te betrekken bij de ontwikkeling van de zorg, welzijn en ondersteuning op maat. Hierdoor wordt een optimale afstemming tussen vraag en behoefte van de bewoners enerzijds en het aanbod anderzijds tot stand gebracht. Door steeds vroegtijdig te overleggen met de bewoners wordt de nagestreefde kwaliteit en inhoud van het wooncomplex op een toekomstbestendige wijze geborgd.
196: In september 2015 is de aangepaste grondovereenkomst tussen gemeente en SSW ondertekend. Na afronding van de planologische procedures is het de verwachting dat in 2016 gestart kan worden met het realiseren van het bouwplan.
De continuïteit en eventuele bijsturing van dit eigentijdse concept is eveneens geborgd doordat op bestuurlijk niveau een stuurgroep is geformeerd waarin alle participanten zijn vertegenwoordigd. Daarbij is alle ruimte voor nieuwe initiatieven. Als het nieuwbouwcomplex eenmaal is opgeleverd dan kan bijvoorbeeld worden gestart met een ‘maatjesproject’ zoals het opzetten van een bezoekservice. Mensen melden zich aan als vrijwilliger en komen op een vaste afgesproken tijd bij iemand aan huis. Zij ondernemen dan een kleine activiteit met de verzorgde. Een stukje wandelen, een spelletje doen, de krant of boek voorlezen. Naast gezelschap wordt er ook een luisterend oor geboden. Aandacht in combinatie met activiteit voorkomt eenzaamheidsvraagstukken. Ook het aanbrengen van een mix tussen jong en oud in dit appartementengebouw kan bijdragen aan vitaliteit, contact en ondersteuning zoals boodschappen doen. (Voorbeelden van soortgelijke initiatieven zijn beschreven in Venster 3: duurzame keten samenwerking en actieve rol in het sociale domein). SSW heeft samen met de participanten afspraken gemaakt over het ruimtegebruik (zoals een gemeenschappelijke ontmoetingsruimte). SSW stelt de eerste 50m2 van die ontmoetingsruimte om niet ter beschikking aan de participanten. Over de doorstroomdoelstelling is al het nodige naar voren gebracht. Door de differentiatie van 2, 3 en 4 kamerwoningen is het bouwkundig mogelijk ook nieuwe woonvormen in de nieuwbouw te introduceren. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het creëren van kangoeroewoningen, duo-woningen, twee generatiewoningen of schakelwoningen voor mantelzorgers en degenen die zorg en toezicht nodig hebben. Door bijvoorbeeld een 2- kamerwoning en een 4-kamerwoning te combineren is het dichtbij leveren van zorg en toezicht voor een zorgbehoevend persoon (vader, moeder, kind met handicap, familielid etc.) een reële mogelijkheid geworden. Technisch gezien blijft er sprake van twee zelfstandige woningen die zijn voorzien van een afsluitbare tussendeur of aparte voordeuren. De vernieuwde Regionale Huisvestingsverordening (Venster 2 / aanbeveling 2) faciliteert deze nieuwe woonvormen voor mantelzorgers.
.................. 135
Ook de mogelijkheden voor het inzetten van bepaalde vormen van thuistechnologie (Venster 5 / aanbeveling 5) zouden (met het oog op de toekomst) in deze nieuwbouw serieus onderzocht moeten worden.
Door middel van digitale sociale netwerken is het mogelijk eenzaamheid te bestrijden en mantelzorgers en vrijwilligers makkelijker in te zetten. (zie ook Venster 1 / aanbevelingen 1 en 2).
Aanbeveling 5 Ontwikkel in samenspraak met de lokale partners een strategische visie op het benutten van thuistechnologie ten behoeve van wonen, zorg en welzijn waardoor oudere huurders langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen.
Het succesvol aanbieden van zorg en ondersteuning op afstand bestaat al. Via TV of iPad kunnen verpleegkundigen op afstand face-tot-face ondersteuning bieden aan zelfstandig wonende ouderen bijvoorbeeld hulp bij praktische vragen of bij het gebruik van medicatie.
Toelichting / Onderbouwing Naast het bouwkundig geschikt maken van bestaande woningen (opplussen en levensloopgeschikt renoveren) of aangepaste nieuwbouw komen geleidelijk aan ook nieuwe thema’s in beeld zoals de inzet van thuistechnologie. Wonen, zorg en welzijn krijgen een nieuwe dimensie wanneer technische hulpmiddelen daaraan worden toegevoegd. Het kan leiden tot betere afstemming en samenwerking tussen de partners, tot nieuwe interacties tussen zorgverlener en cliënt, tot directe verhoging van het wooncomfort en tot het verminderen van eenzaamheid.
De belangrijkste behoeften op het vlak van thuistechnologie liggen enerzijds op het gebied van veiligheid, comfort en energiebesparing en anderzijds wordt het gezien als middel voor sociaal contact en zorg op afstand.
Het Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg definieert thuistechnologie als het deel van domotica dat de bewoner en zijn omgeving ondersteunt in het streven naar gemakkelijk leven en behoud van onafhankelijkheid en zelfstandigheid in de thuissituatie, ook als men iets mankeert.197
Een vergrijzende bevolking in combinatie met een krappe arbeidsmarkt wordt door het Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg als een uitdaging gezien.199 Zijn er genoeg mensen die in de zorg willen werken als het aandeel ouderen rond 2030 demografisch gezien dan het hoogst is? Als dat niet zo is, dan gaat dat wringen.
Bij het begrip thuistechnologie denkt men echter nog vaak aan de klassieke mogelijkheden zoals automatische verlichting bij de voor- en achterdeur, een programmeerbare thermosstaat, een videofoon, of personen alarmering met opvolging.
.................. 136
Maar de ontwikkelingen gaan de laatste jaren snel. Vooral binnen ICT (informatie- en communicatietechnologie) zijn er veel belovende technologische ontwikkelingen. Breedband internet, cloud technologie, tablets en smartphones zijn nagenoeg overal beschikbaar. Techniek neemt werk uit handen en geeft ruimte om er te zijn, met echte aandacht voor welzijn. Techniek vervangt evenwel geen zorg of welzijn, maar werkt ondersteunend. Zeker bij lichamelijke beperkingen en afnemende mobiliteit. Zo kan het inzetten van beeldbellen de afstand tussen thuiswonende patiënt en professional overbruggen. 197: Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg, Thuistechnologie voor Corporaties, 26 mei 2014.
Zoals gezegd maakt vooral de laatste ontwikkeling een snelle groei door. Zo is de gezamenlijke ambitie van de Minister van Wonen en de Staatsecretaris van Zorg dat binnen vijf jaar iedereen die zorg en ondersteuning thuis ontvangt de mogelijkheid heeft om desgewenst via een beeldscherm 24 uur per dag met een zorgverlener te communiceren.198
Kunnen technologische ontwikkelingen hiervoor een oplossing bieden? Ja dat kan door het huis van de toekomst ook in technologisch opzicht geschikt te maken om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. Sommige adviseurs komen met een andere suggestie. Ga vast sparen voor een zorgrobot. In Japan wordt hierin al stevig geïnvesteerd en zorgrobots (robotica) worden steeds vaker ingezet. Misschien klinkt dat nog als toekomstmuziek, maar het gaat soms sneller dan je denkt. De snelle digitale ontwikkelingen bieden tal van mogelijkheden.200 198: Minister van Wonen en Staatssecretaris Volksgezondheid, Integrale visie op de woningmarkt, Brief aan de Tweede Kamer 1 juli 2015. 199: Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg, Zorg en Technologie, 22 september 2013. 200: Een schets van de technologische ontwikkelingen wordt o.a. gegeven in: • -NRC Weekend, Vechten om miljarden in de digitale zorg, 24 januari 2015.
Zo gaat Philips zich richten op ‘Health Tech’: de combinatie van gezondheids- en consumententechnologie. Philips doet grote investeringen in technologieën voor zorg op afstand. De verwachting is dat zorg meer thuis zal plaats vinden en minder in het ziekenhuis. Zo zijn er bijvoorbeeld de zogenoemde wearables, draagbare gadgets voor zorgtoepassingen. Bijvoorbeeld smartphones die zijn uitgerust met medische sensoren (hartslag, ademhaling, bloeddruk, bloedmetingen, meten glucosewaarden bij diabetici, etc.) die op afstand uit leesbaar zijn. Hoe dan ook, de invloed van thuistechnologie valt niet te negeren. Het zijn extra hulpmiddelen om ouderen langer zelfstandig te laten wonen. Het Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg noemt een aantal voorbeelden zoals: vergroten van veiligheid, voorkomen van isolement, meer zelfredzaamheid, 24 uurs toezicht, mogelijkheid van geïntegreerde wijkzorg.201 Het toepassen van thuis technologie in preventieve zin betekent een bijdrage aan het uitstellen van duurdere zorg. Ook SSW zal van te voren goed moeten nadenken over de inzet van thuistechnologie in bestaande- en nieuwe woningen. Overigens zal dat altijd dienen te gebeuren in samenwerking met zorgaanbieders, gemeente en welzijnspartijen. Alleen dan kan een gezamenlijk gedragen doel en draagvlak worden bereikt. Aanschaf en implementatie van thuistechnologie (domotica) start daarom met een goede voorbereiding. Het begint met een visie van de corporatie en de samenwerkingspartners op het gebruik van technologie in wonen, zorg en welzijn. Om een helder beeld te krijgen van de doelen, risico’s en kosten adviseert het Aedes- Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg om daarbij gebruik te maken van het Stappenplan Thuistechnologie.202 In het stappenplan worden verschillende stappen doorlopen alvorens organisaties overgaan tot de aanschaf en implementatie van thuistechnologie. Thuistechnologie kent de volgende verschijningsvormen:203 1 Domotica: • -Pulse Media Group, Zorg op afstand, 2015. • -Pulse Media Group, Telemedicine is here tot stay, 2015. 201: Aedes- Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg, Visie op inzet ICT voor wonen en zorg, 12 maart 2013. 202: Aedes- Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg, Stappenplan Thuistechnologie voor Corporaties, 14 maart 2013. 203: Aedes- Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg, Domotica en zorg op afstand, 23 november 2010.
O.a. personenalarmering, inbraakalarmering, branddetectie en brandalarm, nachtpadverlichting, vormen van dienstverlening zoals boodschappen bestellen, automatische deurontgrendeling, videofoon en bedienen van licht en verwarming. 2 Zorg op afstand: Deze zorg wordt gegeven met moderne technologische hulpmiddelen. 3 Telethuiszorg: Cliënten / bewoners kunnen zelf bepalen wanneer zij zorgverleners consulteren via een beeld- en geluidsverbinding: ‘screen tot screen’. 4 Telemedicine: Betreft een andere toepassing binnen telethuiszorg. De zorgverlener analyseert op afstand digitale metingen van het gewicht, bloeddruk en hartslag. 5 Alarmering met camera: Dit is ook weer een variant van telethuiszorg. Er wordt gebruik gemaakt van een camera in de woning van de betrokkene. Zorgverleners kunnen in geval van nood via een camera de woning inkijken en vervolgens adequate actie ondernemen. 6 Uitluistersystemen: Een combinatie van cameratoezicht met akoestische bewaking maakt het mogelijk om in kleinschalige projecten meer bewoners te begeleiden met minder personeel. Thuistechnologie betekent geenszins woningen voorzien van alle mogelijke technische snufjes. Naast een hoog prijskaartje is het nog maar de vraag of huurders behoefte hebben aan al die verschillende producten in hun woning. Daarom is het beter om in overleg met de huurders (en zorgen welzijnsorganisaties) na te gaan welke voorzieningen en diensten realistisch zijn. Het is belangrijk dat de technologie aansluit op de wensen en behoeften van de bewoner(s), zodat zij er daadwerkelijk gebruik van maken. Hoewel thuistechnologie wordt beschouwd als een cruciale sleutel om ouderen langer zelfstandig thuis te laten wonen is er vanwege het ontbreken van een goedkope consumentenmarkt en technische standaarden van grootschalige toepassing nog geen sprake.204 204: Digitale Zorggids, Thuistechnologie: Welk kastje en welke muur?, 23 januari 2014.
.................. 137
Maar de druk op betaalbare oplossingen en standaardisatie neemt wel snel urgente vormen aan omdat: -Zes op de zeven 80-plussers nu al zelfstandig thuis wonen, al dan niet met ondersteuning. -De capaciteit in verzorgingshuizen is afgebouwd en daarmee is een beschermd huisvestingsalternatief komen te vervallen. De eigen woning (huur of koop) met goedwerkende thuistechnologie neemt daarmee in belangrijkheid toe. Inzet van technologische hulpmiddelen maakt het langer zelfstandig wonen makkelijker en het verhoogt daarmee ook de toekomstbestendigheid van het woningbezit. In de praktijk zijn er al voorbeelden die succesvol zijn. Bijvoorbeeld thuiszorgorganisaties zoals Buurtzorg Nederland maken al volop gebruik van de mogelijkheden van beeldbellen.205 Beeldbellen wordt door hulpverleners als een fantastisch hulpmiddel gezien om snel controles uit te voeren (even checken of iemand zijn steunkous uitkrijgt). Je hoeft dan geen bezoek meer af te leggen.206 Zo is er ook de digitale medicijndoos Medido. Die herinnert mensen eraan hun pillen in te nemen, en stuurt als zij dat niet doen een signaal naar de cliënt, de mantelzorger of een zorgverlener. Hiermee voorkom je dat mensen soms vijf keer per dag een verpleegkundige langs krijgen voor de medicijnen. Maar ook de iPad kent vele mogelijkheden bijvoorbeeld foto’s nemen van een wond om te laten zien dat iemand vooruitgaat of om de arts te informeren. Ook Uber (bekend van de nieuwe taxidiensten) heeft voor de zorg een nieuwe dienst ontwikkeld: Uber Health.
Stimuleer als SSW in samenspraak met de partners gezamenlijk creatieve, goedkope, kleinschalige, werkbare en simpele oplossingen. Toelichting / Onderbouwing Relatief goedkope oplossingen kunnen een zeer doeltreffende werking hebben. Eén euro welzijn kan bij wijze van spreken 5 euro zorg voorkomen of uitstellen. Mensen uit het isolement halen door contacten te leggen of door ondersteuning te bieden is een probaat medicijn tegen eenzaamheid. Het gevoel bij een sociaal netwerk te horen, en iets zinvols doen voor een ander verhoogt het gevoel van eigen waarde. Vrijwilligers zijn over het algemeen mensen die graag met mensen omgaan. Vaak hebben zij ervaring met mensen uit de doelgroep in de familie, de naaste omgeving of de ouderenzorg. Zo maar wat voorbeelden: het maatjesproject, de bezoekservice, menging van jong en oud in een complex, vrijwilligerswerk, voorleesopa’s en oma’s in het kinderdagverblijf, uitruil van diensten (ik ga koken en doe jij dan de tuin), boodschappen doen, begeleiding, signaleren en zorg voor elkaar etc. De zoektocht naar dit soort kleinschalige initiatieven is de moeite waard. Het kost niet veel en de betekenis ervan is groot.
15.6
VENSTER 6
INVESTEREN IN ORGANISATIEKRACHT Duurzaam Betrokken in het Sociale Domein
Om succes te hebben zal thuistechnologie geen techniek moeten aanbieden die de doelgroep stigmatiseert als oud en hulpbehoevend. Dat willen mensen niet en dan gaan ze die technieken ook niet gebruiken. Wil je mensen verleiden dan moet die technologie leuk zijn en ze moeten er een positief verhaal over kunnen vertellen.207 Ten aanzien van het toepassen van thuistechnologie door SSW zou ik willen opmerken: regeren is vooruitzien. Aanbeveling 6 Laat duizend bloemen bloeien.
.................. 138
205: Buurtzorg Nederland en Nieuw Organiseren.Nu, Buurtzorg professionals en E-care Services, website 2015. 206: Zorgvisie, Sociale wijkteams zijn niet zaligmakend, december 2014. 207: Zorgvisie, Zorgtechnologie is maatwerk, april 2015.
Aanbeveling 1 Werk samen met alle organisaties op het vlak van wonen, zorg en welzijn om de veranderende inrichting van het sociale domein het hoofd te bieden. De inrichting van het sociale domein verandert de komende jaren namelijk sterk onder invloed van demografische ontwikkelingen, de decentralisatie van onder meer de zorg en de wens van veel ouderen om langer zelfstandig te wonen in de eigen vertrouwde omgeving.
De opgaven die uit deze transitie voortvloeien zijn alleen succesvol uit te voeren als organisaties daadwerkelijk en concreet samen werken. Het onderzoek “Een Onbezorgde Oude Dag” geeft 6 globale Vensters en 17 concrete aanbevelingen om die opgaven aan te pakken. Voor het duurzaam implementeren van de aanbevelingen is samenwerking en vooral organisatiekracht nodig. Teneinde duurzame samenwerking en continuïteit mogelijk te maken geef ik SSW in overweging om een speciale portefeuillehouder wonen, zorg en welzijn (desgewenst binnen de bestaande formatie) aan te stellen. Deze portefeuillehouder is verantwoordelijk voor de verdere operationalisering van de aanbevelingen, heeft een proactieve en prominente rol in de sociale netwerken, en is in staat om verbindingen te leggen tussen organisaties en mensen.
spraken inclusief financiële randvoorwaarden tussen SSW en de gemeente De Bilt. Uit een landelijk onderzoek van Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg blijkt, dat de lokale partners (gemeenten, corporaties, zorgaanbieders en welzijnsorganisaties) elkaar tamelijk lage cijfers geven als het gaat om onderlinge samenwerking. De rapportcijfers liggen tussen 6.1 en 6.5.208 Dat kan en dat moet beter. Ook in de gemeente De Bilt. Voor SSW is de transitieopgave op het vlak van wonen, zorg en welzijn een kerntaak en is daarmee volgens de Toekomstvisie een speerpunt van beleid. SSW geeft aan een duidelijke rol te willen spelen in het nieuwe sociale domein. Niet alleen in woord, maar ook door concreet te investeren in organisatiekracht. Met het ideaal van de ‘ongedeelde vraag’ en de ‘ongedeelde klant’ voor ogen.
Toelichting / Onderbouwing De drie decentralisaties (Jeugdzorg, Arbeidsparticipatiewet, Zorg) spelen een grote rol en leiden tot nieuwe verhoudingen. Naar verwachting ontstaat een nieuw krachtenveld. In het bijzonder in het sociale domein. Het scheiden van wonen en zorg, de uitvoering van de WMO, de afbouw van intramurale voorzieningen, het langer zelfstandig wonen van ouderen en de daarmee samenhangende geschiktheid van de woningvoorraad, het principe van de klant centraal, de grotere eigen verantwoordelijkheid van het individu en de andere rolverhoudingen tussen organisaties (bijvoorbeeld een grotere invloed van de gemeente) zijn slechts een paar ontwikkelingen die concreet vorm moeten krijgen in dat nieuwe sociale domein. Deze veranderingen vragen om andere kennis en vaardigheden van alle betrokkenen. Partijen hebben elkaar hard nodig om de transitieopgave met succes (en in het belang van de klant) te kunnen uitvoeren. Om lokale samenwerking op het vlak van wonen, zorg en welzijn om te zetten in concreet beleid en uitvoeringsplannen is gezamenlijke verantwoordelijkheid én organisatiekracht nodig. Veel aanbevelingen (van ambities op het vlak van samenwerking tot opplussen en levensloop geschikt renoveren) lenen zich bijvoorbeeld goed voor het vastleggen in de prestatieaf-
.................. 139 208: Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg, Tussenbalans lokale samenwerking wonen, zorg en welzijn, december 2014
.................. 140
16
NABESCHOUWING
De hoofdtitel van mijn onderzoek luidt: “Een Onbezorgde Oude Dag?”. Bij de beantwoording van deze vraag zou je bijna op het verkeerde been worden gezet door onderstaand persbericht:209 “Uit een onderzoek onder miljonairs blijkt, dat zij zich net als ‘gewone’ Nederlanders nogal druk maken over de zorg. De helft van de miljonairs vindt de kwaliteit daarvan ontoereikend en verwacht een verslechtering. Twee derde wil de regie daarom in eigen hand nemen door zorg op maat te regelen in de vorm van zorgvilla’s of persoonlijke verpleging.” Als deze groep zich al zorgen maakt hoe zit het dan wel niet met het gevoel van de ‘gewone’ man of vrouw in Nederland? Ik zeg dit met enige vorm van ironie: iedere groep heeft zo zijn eigen zorgen. In hoofdstuk vier heb ik twee onderzoeksvragen geformuleerd. De eerste vraag luidde: Wat zijn de gevolgen van de decentralisatie van de zorg voor het langer zelfstandig wonen van ouderen? In de hoofdstukken die volgden heb ik die vraag zo goed mogelijk proberen te beantwoorden. In ieder geval staat vast, dat de combinatie van demografische druk (vergrijzing) en de hervormingsagenda van het kabinet hebben geleid tot een stevige cultuuromslag. Dat geldt zowel voor de professional als voor de gewone burger. De ‘verantwoordelijkheidsladder’ is nu omgekeerd. Het automatisme dat er voor iedereen en altijd voorzieningen beschikbaar zijn heeft plaats gemaakt voor een grotere nadruk op eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Al die veranderingen brengen zorgen en onzekerheden met zich mee. Bijvoorbeeld het beperken van de keuzevrijheid om van zelfstandig wonen te verhuizen naar een verzorgingshuis. Weliswaar werd de toegang tot een verzorgingshuis de laatste jaren al moeilijker gemaakt door een indicatiesysteem, maar vanaf 1 januari 2015 is het wettelijk onmogelijk dat ouderen met een relatief lichte zorgvraag (ZZP 1 t/3) nog kunnen verhuizen naar een verzorgingshuis. Alleen wie 24 uurs zorg nodig heeft en in het bezit is van een zware zorgindicatie heeft toegang tot een verzorgingshuis of verpleeghuis. 209: De Volkskrant, Miljonair is weer boven Jan, 21 mei 2015.
Onzekerheid wordt ook gevoed doordat veel betrokkenen nog niet goed op de hoogte zijn van de nieuwe verhoudingen en spelregels. Bovendien is er een grote druk op het sociale netwerk (gezin, familie, vrienden of buren) om ondersteuning te verlenen bij ouderen met een zorgbehoefte. Blijven die netwerken beschikbaar óók als de zorgvraag groter wordt? Is iedereen wel zo zelfredzaam en hoe gaan we om met de mensen die dat niet zijn: de kwetsbare groepen? Zelfs Albert Heijn lijkt een gat in de markt te zien door caissières te trainen in het herkennen van vereenzaamde- en verwarde ouderen. De caissières geven hun bevindingen door aan een thuiszorginstelling die vervolgens actie onderneemt. Deze ‘Supermarktzorg’ wordt door De Volkskrant gezien als een schrijnend lapmiddel voor een zorgtekort.210 Die ontwikkeling voelt wat ongemakkelijk. Dit kan toch niet de invulling van de participatie samenleving zijn? Je kan het enerzijds zien als een uiting van publieke armoede. Anderzijds kan het ook goede kanten hebben als het ‘in de gaten houden’ van oudere klanten respectvol gebeurt. Snelle signalering kan erger voorkomen. Langer zelfstandig wonen van ouderen in hun eigen vertrouwde omgeving bestond natuurlijk al langer als autonome maatschappelijke ontwikkeling. Door het invoeren van nieuwe wetgeving is het langer zelfstandig thuis wonen per 1 januari 2015 officieel kabinetsbeleid geworden. Ouderen met een lichte zorgvraag blijven op de reguliere woningmarkt en kunnen zorg op maat afnemen. Ouderen kunnen ervoor kiezen (na eventuele woningaanpassingen) om in hun eigen woning te blijven wonen of te verhuizen naar een andere, meer passende woning. Dat klinkt makkelijk, maar voor veel ouderen is verhuizen echter een grote- en onzekere stap. Er zijn veel drempels die zo’n verhuizing belemmeren: gehechtheid aan de buurt, sociale contacten, herinneringen aan het huis, hogere huurprijs van de nieuwe woning, de rompslomp van het verhuizen.211 Waar het nog in belangrijke mate aan ontbreekt (aldus de onderzoekers van Platform 31) is dat ouderen veel meer besef moeten krijgen op welke wijze en waar zij zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Het kan goed zijn dat de huidige woning momenteel voldoet aan de wensen en be210: De Volkskrant, Zorg caissières, 17 december 2015 211: Platform 31, Senioren in Beweging / Handreiking voor doorstroming van senioren, december 2014
.................. 141
hoeften. Maar met de jaren neemt de zorgbehoevendheid toe en de mobiliteit af. Ook de partner kan eerder zorgbehoevend worden waardoor de huidige woning niet langer voldoet. Volgens Platform 31 zouden ouderen daarom eerder moeten leren nadenken over later. Ontbreekt dat anticiperen op een latere levensfase, dan leidt dat onherroepelijk tot problemen ‘stroomopwaarts’: problemen later in de tijd. Een vrije keuze wordt dan al snel een gedwongen keuze. Het (financieel) scheiden van wonen en zorg, het uitvoeren van de hervormingsagenda van het kabinet, en het beleid om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig thuis te laten wonen hebben grote gevolgen voor het domein wonen, zorg en welzijn. Er ontstaan tussen de verschillende spelers in het sociale domein (gemeenten, corporaties, zorg- en welzijnsinstellingen, en burgers) nieuwe verhoudingen. Alle organisaties staan voor de maatschappelijke opgave om het langer zelfstandig wonen mogelijk te maken. Dat is voor iedere organisatie een kerntaak. Voor corporaties ligt er bijvoorbeeld een grote opgave om die doelstelling waar te maken. In het Strategisch Voorraad Beleid dient dan ook nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de demografische effecten. Het huurdersbestand van SSW vergrijst. In de Toekomstvisie geeft SSW aan het belangrijk te vinden, dat haar huurders kunnen wonen in een woning die bij hen past. Of dat nu zelfstandig is of met (zorg- of welzijns)ondersteuning. Een terechte vraag is dan ook of de bestaande woningvoorraad dan wel in voldoende mate is toegerust op het zelfstandig wonen van ouderen met een huidige- of toekomstige zorgbehoefte. Dat betekent goed nadenken over het aanpassen van de bestaande voorraad, maar ook nieuwbouw, het ontwikkelen van nieuwe woonconcepten en arrangementen, en de inzet van thuistechnologie. Dat betekent gelijktijdig ook rekening houden met de diversiteit van de doelgroep (dé oudere bestaat namelijk niet). Maar als corporatie ook acteren in maatschappelijke verbanden en actief zijn ten aanzien van informatieverstrekking en communicatie.
.................. 142
De maatschappelijke opgave die samenhangt met de vergrijzing en de decentralisatie van de zorg is een té belangrijk en
een té urgent vraagstuk om dat als organisaties los van elkaar aan te pakken. Een gefragmenteerde aanpak waarbij de klant als het ware wordt ‘opgeknipt’ in verschillende domeinen is niet wenselijk en niet in zijn of haar belang. Het is ook in tegenspraak met het ideaal van de ‘ongedeelde’ klant zoals in dit onderzoek wordt beschreven. Daarentegen zijn gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, samenwerking, onderlinge afstemming, en kennisdeling de sleutelbegrippen in de nieuwe verhoudingen. Samenwerken betekent in dit verband ook het kunnen lezen en begrijpen van elkaars taal en de wereld die daar achter schuil gaat. Het laten zien van de onderlinge samenhang tussen de wereld van het wonen, de zorg en het welzijn vormt om die reden een belangrijke toegevoegde waarde van dit onderzoek. Het nieuwe samenspel tussen gemeenten, corporaties, zorgen welzijnsinstellingen en burgerinitiatieven zal gericht moeten zijn op het bereiken van een veelzijdig woningaanbod en veelzijdige zorg- en welzijnsdiensten. Kortom, het draait allemaal om het gezamenlijk lading geven aan het begrip organisatiekracht. Samenspel is daarbij veel belangrijker dan een onderling steekspel.212 Demografische druk is synoniem aan vergrijzing. Ouderen zijn oververtegenwoordigd in de woningen van SSW. Nu al wordt 1/3 deel van de woningen van SSW bewoond door 65 plussers. En 57% van de hoofdhuurders is ouder dan 50 jaar. Binnen afzienbare termijn ontstaat er een groeiende groep zorgbehoevende ouderen die zelfstandig moet blijven wonen. Met de jaren neemt de zorgbehoevendheid toe en de mobiliteit af waarbij het de vraag is of de huidige woning nog langer voldoet. Daarmee is de ‘bedding van de toekomstige rivier’ al zichtbaar. Met recht kan dan ook worden gesproken van een dominant beleidsthema. Met het oog op de toenemende vergrijzing, het langer zelfstandig blijven wonen, en een toenemende zorgbehoefte ligt er voor SSW de komende jaren een grote uitdaging om de vastgoedportefeuille aan te laten sluiten op deze ontwikkelingen. In mijn onderzoek geef ik op basis van landelijk literatuuronderzoek en lokaal onderzoek onder de huurders van SSW 6 212: M.J. Verweij en P.J. Idenburg, Zorgvastgoed nieuwe stijl: van steek- naar samenspel, Servicemagazine december 2015.
globale Vensters en 17 concrete aanbevelingen hoe SSW zich (in samenwerking met de partners) het beste kan voorbereiden op de woonbehoefte en woonwensen van de groeiende groep ouderen. Daarmee geef ik antwoord op het tweede deel van mijn onderzoeksvraag zoals omschreven in hoofdstuk vier: Welke maatregelen moeten worden getroffen om het langer zelfstandig wonen van ouderen mogelijk te maken? Niet dat al die maatregelen nieuw zouden zijn. Zeker niet. Paragraaf 11.6.1 laat juist zien welke activiteiten (nieuwbouw, renovatie, individuele woningaanpassingen, specifieke programma’s zoals doorstroming) SSW in de loop der jaren al heeft ondernomen om ouderen op een voor hen passendeen geschikte manier te laten wonen. Nieuw is echter wel, dat al die voorgestelde maatregelen (van intensivering van bestaand beleid tot en met nieuw beleid) in hun totale samenhang zijn gepresenteerd.
Ook wordt recht gedaan aan de verbetersuggestie van de Visitatiecommissie: “Blijf aandacht geven aan de afstemming tussen wonen, zorg en welzijn”.214 Gelukkig gebeurt er dus al veel, maar er is en blijft de komende jaren veel werk aan de winkel. Met nieuwe initiatieven, de nek durven uit te steken, een goede dialoog, samenwerking en organisatiekracht en uiteraard verantwoorde financiële kaders moet het lukken om binnen de nieuwe spelregels en verhoudingen een relatief onbezorgde oude dag voor velen mogelijk te maken. De gereedschapskist staat klaar.
Verder hebben veel van de aanbevelingen / maatregelen uit dit onderzoek een relatie met de Toekomstvisie van SSW en de verbetersuggesties vanuit de Visitatiecommissie. Zo is het thema samenwerking tussen woon, zorg- en welzijnsorganisaties prominent aanwezig in dit onderzoek. SSW ziet dit als een van de speerpunten de komende jaren en wil “een verbindende rol in de samenleving spelen”. De Toekomstvisie zegt hier het volgende over: “We moeten antwoorden vinden op grote maatschappelijke uitdagingen als vergrijzing, decentralisatie van zorg en welzijn en groei van het aantal huishoudens met lage inkomens. We gaan daartoe in gesprek met belangenhouders als onze huurders, de gemeente, onze collega corporaties en maatschappelijk ondernemers uit zorg en welzijn”. En vervolgens: “We zoeken dus op basis van onze signaleringsfunctie nieuwe samenwerkingsvormen en verhoudingen met onze huurders, de gemeente en onze maatschappelijke partners uit welzijn en zorg. Samen onderzoeken we welke zorg en voorzieningen nodig zijn om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen wonen. Zo werken we samen aan levensloopbestendige en vitale wijken”.213
.................. 143 213: SSW, Toekomstvisie 2014 – 2019. Verwezen wordt ook naar paragraaf 11.7.2.
214: Visitatiecommissie, Visitatierapport Woonstichting SSW 2010 – 2013. Verwezen wordt ook naar paragraaf 11.7.5.
.................. 144
17
DANKWOORD
Ik wil iedereen die aan dit onderzoek heeft meegewerkt zeer hartelijk danken voor hun tijd, de spontane bereidheid om mee te doen, de suggesties, en de hulp en ondersteuning. Ik heb die bijdragen in welke vorm dan ook als bijzonder waardevol ervaren. Mijn dank gaat met name uit naar: De Raad van Commissarissen van Woonstichting SSW die het als opdrachtgever mogelijk hebben gemaakt om dit onderzoek uit te voeren. Een bijzonder woord van dank voor de Begeleidingscommissie vanuit de Raad de heren Ron de Haas en Egbert Dijkstra. Met hen heb ik regelmatig en op een plezierige manier de voortgang en het proces besproken. De directeur-bestuurder van Woonstichting SSW in de persoon van mevrouw Jessie Bekkers - van Rooij. Ik ben haar dankbaar voor de goedeen hartelijke feedback, de inspiratie en de kritisch-constructieve gesprekken die we hebben gevoerd tijdens de onderzoeksperiode. Jessie, ik hoop dat het onderzoek je genoeg handvatten en inspiratie biedt voor nieuw beleid. De interne Projectgroep van Woonstichting SSW die mij gedurende het hele onderzoek met raad en daad heeft bijgestaan. Een bijzonder woord van dank voor de collega’s mevrouw Margriet Reijnders (Adviseur Beleid en Communicatie), mevrouw Anneke Dijk (Medewerkster Strategie en Beleid), mevrouw Grietje Middelkoop (Wijkconsulent) en de heer Sander Wuis (Medewerker Communicatie en PR). Sander Wuis wil ik bovendien extra danken. Hij is verantwoordelijk voor de fraaie vormgeving van dit onderzoek. In de persoon van mevrouw Jorien Posthouwer trof ik een uitstekende onderzoeksassistente. Ik ben haar dankbaar voor alle werkzaamheden rond de enquête onder de oudere huurders van SSW. Vanaf het meedenken over de vragenlijst tot en met de verwerking van de enquêtegegevens (en dat waren nogal wat formulieren!) en het maken van tabellen en grafieken. Maar ook voor het kritisch- en constructief meelezen van het eerdere concept van het onderzoek. Mevrouw Posthouwer maakte eveneens deel uit van de interne Projectgroep.
Eveneens dank aan de directiesecretaresse mevrouw Mirjam Wolffers. Als altijd steun en toeverlaat bij het maken van afspraken, het agendabeheer en haar immer aanwezige aanstekelijk enthousiasme, positivisme en humor. Vóór de feitelijke start van het onderzoek heb ik met de belangrijkste belangenhouders van SSW gesprekken gevoerd. Het doel van deze gesprekken was tweeledig. Op de eerste plaats het inventariseren van wensen en behoeften van ouderen op het terrein van wonen, zorg en welzijn vanuit de optiek van de belangenhouders. En op de tweede plaats informatie ophalen over belangrijke vraagstukken en knelpunten zoals die door deze sleutelpersonen worden ervaren. De geleverde informatie is zowel gebruikt in het onderzoek, maar heeft ook als input gediend voor de enquête die is afgenomen onder de oudere huurders van SSW. Deze gesprekken (vaak samen met collega Margriet Reijnders) waren altijd erg hartelijk, open en informatief. Ik heb hier veel aan gehad bij de verdere uitwerking van het onderzoek. Mijn dank gaat uit naar de volgende organisaties en personen: De wethouders van de gemeente De Bilt, mevrouw Anne Brommersma (o.a. portefeuille WMO) en mevrouw Jolanda van Hulst (o.a. portefeuille wonen / volkshuisvesting). Vanuit de ambtelijke organisatie van de gemeente De Bilt mevrouw Ina van de Berg (Programmamanager Transities Sociaal Domein) en mevrouw Tolinda de Vries (Kwartiermaker WMO). Leden van de WMO-Adviesraad gemeente De Bilt de heer Hans Voogt en mevrouw Loes Klok. Leden van de Ouderenraad De Bilt de heer Rens Dankelman, de heer Harco Pama en mevrouw Meta van Houten. Leden van de Biltse Huurdersvereniging Woonspraak de heer Ruud van Zwol, de heer Otto Oussoren, en mevrouw Evita Wardenga (Helaas kon mevrouw Nanny Westerhof niet bij het gesprek aanwezig zijn). De bestuurder van Stichting De Bilthuysen de heer Harm Hoekstra.
.................. 145
De directeur van de Stichting MENS De Bilt mevrouw Evelien Ribbens. Ook natuurlijk grote dank aan al die 963 huurders die hebben meegedaan aan de enquête. Ik ben u zeer erkentelijk voor uw medewerking. De respons was bovengemiddeld hoog en dat toont betrokkenheid bij het onderwerp. De uitkomsten vormen goede bouwstenen voor het beleid en de daaruit voortvloeiende maatregelen. Een woord van dank is ook op zijn plaats voor de huurders die hebben meegewerkt aan de fotosessie ten behoeve van de vormgeving van dit onderzoek. En tenslotte U, de lezer. Bedankt voor het lezen van dit onderzoek. Als U er net zoveel plezier aan heeft beleefd als ik, kunnen we beiden tevreden zijn. Ad van Zijl Bilthoven, januari 2016
.................. 146
.................. 147
.................. 148
18
GERAADPLEEGDE BRONNEN EN LITERATUUR
A Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen: • Voortgangsrapportage, Den Haag Juni 2015 Aedes Vereniging van Woningcorporaties: • Gespreksnotitie Discussie Betaalbaarheid, 2013 • Woningcorporaties partners in wonen, maart 2014 • Langer zelfstandig wonen / Inbreng ronde tafelgesprek, 10 september 2014 • Slimme oplossingen voor langer thuis wonen, 20 oktober 2014 • Wat is het effect van vergrijzing op de woningbehoefte / feiten en cijfers, 26 januari 2015 • Week tegen Eenzaamheid, 14 september 2015 • Rijksbegroting 2016, Maatregelen wonen en zorg, 16 september 2015 • Dossiers en thema’s wonen, zorg en welzijn, website 2015 Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg: • Domotica en zorg op afstand, 23 november 2010 • Menukaart thuistechnologie laat senioren langer thuis wonen, 13 december 2012 • Visie op inzet ICT voor wonen en zorg, 12 maart 2013 • Zorgdienst ontwerpen en maatschappelijke business case opstellen, 14 maart 2013 • Zorg en Technologie, 22 september 2013 • Corporaties beschikken over meer nultreden woningen, 3 december 2013 • Stappenplan Thuis(zorg)technologie voor corporaties, 26 mei 2014 • Tussenbalans lokale samenwerking wonen, zorg en welzijn, 2 december 2014 • Woonmonitor 2015, 2015 (Bureau 50) • Ouderen nog onbekend met nieuwe woonvormen, 24 maart 2015 • Meer doen met bestaande woningvoorraad, 24 maart 2015 • Handreiking corporaties en brandveiligheid, wonen met een zorgvraag, 18 mei 2015 • Expeditie Begonia: woonvariaties, 27 juli 2015 • Opplussen nieuwe stijl, 30 juli 2015
Aedes Magazine: • Creatief met zorgvastgoed, oktober 2013 • Iedereen moet hier oud kunnen worden, verslag experiment Habion 2e jeugd verzorgingstehuis in Voorst, 2015 • Wie zijn de bewoners van corporatiewoningen?, juli / augustus 2015 Alleato / Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling Utrecht: • Eerste meting monitoring en evaluatieproject MENS De Bilt, De Bilt 2008 Anbo en WoonZ: • Onderzoek naar Wonen en verhuizen, maart 2015 • Vinger aan de pols, Rapport over de WMO-uitvoering in 80 gemeenten, december 2015 Arcon Adviesbureau: • Langer zelfstandig wonen / een onderzoek naar woonzorgconcepten voor ouderen, oktober 2013 B Baker Tilly Berk: • Branchebulletin woningcorporaties, december 2013 Bank Nederlandse Gemeenten: • Zorgopdekaart.nl brengt langer thuis wonen in beeld, januari 2015 • Decentralisatie: na inhoud ook aandacht voor administratieve aspecten noodzakelijk, januari 2015 Bert Wagendorp: • Column 100 jaar, De Volkskrant, 21 februari 2015 Bestuur Regio Utrecht / U-10 Regio / U-16 Regio: • Voorraad en vraag zorgplaatsen en opvangplaatsen in de U-10 regio, september 2013 • Wonen Zorg en MO in de U-10, Utrecht september 2013 • Regionale Woningmarktmonitor 2013, Utrecht 2014 • Regionale Huisvestingsverordening 2015, Utrecht 2015 Biltsche Courant: • Overgangsregeling lopende AWBZ-indicaties, 24 december 2014 • Tegemoetkoming huishoudelijke hulp, 19 maart 2015 • Bezuinigingen, 24 april 2015 • Een ijzeren gordijn in De Bilt, 24 juni 2015
.................. 149
• • • • • •
Overbelasting mantelzorgers voorkomen, 9 september 2015 Oppositie in de aanval / College moet zich verantwoorden, 23 september 2015 Kom erbij en verbind tijdens de week van eenzaamheid, 23 september 2015 Herbeoordeling cliënten WMO, 18 november 2015 Sociaal team De Bilt van start, 9 december 2015 Betere regie thuiszorg, 9 december 2015
Binnenlands Bestuur: • Grote problemen rondom uitbetalen PGB, 13 maart 2015 • Meer snijden in zorg taboe / Grens gemeentelijke bezuinigingen bereikt, 11 september 2015 • Beschermd wonen in alle gemeenten, december 2015 Bernd de Vries: • Eigen haard is goud waard? Hoe woningcorporaties kunnen bijdragen aan Aging in Place, Amsterdam augustus 2015 Bureau voor Toegepaste Sociale Gerontologie: • Dubbele vergrijzing, BTSG Bibliotheek, website 23 januari 2015 C Centraal Fonds Volkshuisvesting / Inspectie Leefomgeving en transport: • Resultaat themaonderzoek zorgvastgoed, 19 mei 2015 • De corporatiesector in cijfers, website 2015 Centraal Bureau voor de Statistiek: • Diverse statistische gegevens, geraadpleegde website CBS • Overzicht Inkomsten en uitgaven AWBZ, geraadpleegde website CBS • Tekort AWBZ opnieuw meer dan 3 miljard, Webmagazine, september 2012 • Demografie van de vergrijzing, geraadpleegde website CBS Companen Adviesbureau: • Woningbehoefteonderzoek gemeente De Bilt, juli 2012
.................. 150
Corporatie Bouw: • Bouwen en renoveren voor oudere huurders, augustus 2014
Corporatie Gids Magazine: • Wat beweegt senioren, of beter: wat niet?, maart 2014 D Dagblad Trouw: • Vier van elke tien tehuizen moeten dicht, 21 februari 2013 De Vierklank: • Gevolgen omvorming huishoudelijke hulp, 25 maart 2015 • Bezuiniging op subsidie (in)formele zorg teleurstellend, 25 juni 2015 • Veel bezwaarschriften in De Bilt, 1 juli 2015 • Meer inwoners tegemoetkoming huishoudelijke hulp, 2 september 2015 • Steunpunt Mantelzorg De Bilt zorgt voor balans, 9 september 2015 • Uit de gemeenteraad van 26 november 2015, 2 december 2015 De Volkskrant: • Ouderen: het bejaardenhuis voorbij / Gemeenten moeten als regievoerders van de zorg duidelijker antwoord geven, 30 december 2014 • Samen oud, maar wel in eigen huis, 30 december 2014 • Het kabinet is klaar, nu het land nog, 31 december 2014 • Senioren in ongewisse over hulp, 2 januari 2015 • Wordt Heerlen een scootmobiel stad?, 2 januari 2015 • In Groningen moet vrijwilliger het doen, 2 januari 2015 • Keukentafelgesprek, 3 januari 2015 • Raad buitenspel bij inkoop zorg, 15 januari 2015 • Buiten de raadszaal gebeurt het, 15 januari 2015 • Democratisch gat, 16 januari 2015 • Hoe druk is de huisarts?, 17 januari 2015 • Utrecht krijgt al 600 klachten over korten thuiszorg, 23 januari 2015 • De Douche moet je zelf betalen, 23 januari 2015 • Sociale cohesie op het platteland / Hier helpen ze elkaar nog, maar vanzelfsprekend is het niet meer, 24 januari 2015 • Reclame Code Commissie vindt zorgspotjes te rooskleurig, 11 februari 2015 • Tientallen bejaarden tijdelijk zonder huis, 21 februari 2015 • Rechter oordeelt over korten op huishoudelijke hulp, 17 maart 2015 • Participatiesamenleving eist tol op de werkvloer, 24 maart 2015 • Samson roept vooral zichzelf tot de orde , 10 april 2015 • Overhevelen zorg redelijk soepel, 15 april 2015
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Ophef over afwijzen traplift voor 90-jarige, 2 mei 2015 PGB crisis ziekt door, 2 mei 2015 Wie krijgt wel een traplift in Alphen?, 9 mei 2015 Van Rijn: lek in PGB-chaos boven, 19 mei 2015 Meevaller in de zorg van 2 miljard euro, 20 mei 2015 Miljonair is weer boven Jan, 21 mei 2015 Iedereen geeft elkaar de schuld van het PGB-debacle, 2 juni 2015 Rechter verbiedt verlagen loon van thuishulpen, 26 juni 2015 Druk op Van Rijn over vergoeding schade aan PGB-gedupeerden, 1 juli 2015 Gemeente is soms feller op thuiszorg dan Rijk wil, 15 juli 2015 Poetsen in de rolstoel: knap lastig, 15 juli 2015 Leger des Heils vult gaten in de zorg, 27 juli 2015 Menig oudere prefereert het vertrouwde verzorgingshuis, 18 augustus 2015 Reportage Zorgeloos Wonen voor ouderen, 18 augustus 2015 Verzorgingshuis, 19 augustus 2015 Munitie Ombudsman voor PGB-debat, 26 augustus 2015 Huurder droomt van coöperatie, 26 november 2015 Baan 12.000 thuishulpen op de tocht, 28 november 2015 Zonder poetshulp is langer thuis wonen niet haalbaar, 28 ovember 2015 Hoe moet het met de klanten zonder onze hulp?, 30 november 2015 Thuishulp kind van de zorgrekening, 2 december 2015 Open brief aan de Nederlandse gemeenten van diverse (belangen)organisaties, 2 december 2015 Thuiszorg kan weer vooruit kijken, 5 december 2015 Extra geld geen garantie voor rust, 10 december 2015 Overbelasting van mantelzorgers: een derde verliest soms zijn geduld, 15 december 2015 Zorg caissières, 17 december 2015 Interview Jan Latten hoofddemograaf CBS, 18 december 2015 Het pamperen van mensen betekent dat je ze uitsluit, 2 januari 2016
Digitale Zorggids: • Thuistechnologie: welk kastje en welke muur?, 23 januari 2014
E Evelien Tonkens: • Misverstanden over de participatie samenleving, 24 juli 2014 F Financieel Dagblad / Rob de Lange: • Participatie samenleving loopt stuk op wetten, niet op praktische bezwaren, 20 september 2013 FNV Zorg en Welzijn: • Demonstratie Red de Zorg september 2014, website G Gemeente De Bilt: • Convenant innovatieproject wonen, welzijn, zorg Maartensdijk en De Bilt West, De Bilt 2007 • MENS WMO-innovatieproject / Over de ontwikkeling van infrastructuur wonen, welzijn, zorg voor woonservicewijken, De Bilt 2009 • Startnotitie Vernieuwend welzijnsbeleid, De Bilt april 2011 • Woonvisie 2013 – 2020, De Bilt 2013 • Raadsvoorstel Transitie Maatschappelijke Ondersteuning, De Bilt 2014 • Collegeprogramma De Bilt 2014 – 2018 / De Bilt: De toekomst voor elkaar, 2014 • Getekende prestatieafspraken gemeente en SSW 2014 – 2018, De Bilt 2014 • Transitie Maatschappelijke Ondersteuning, De Bilt 27 november 2014 • De Bilt Sterk en Zorgzaam / Sociaal Domein krant , De Bilt 2015 Gemeentezorg: • Beweegredenen voor de decentralisatie van de AWBZ, 2014 Gezondheid Expertise & Educatiecentrum Friesland: • Zelfregie en langer zelfstandig wonen / een overzicht van bestaande onderzoeken, 2013 M Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties: • Beeld ontwikkeling, ondersteuning en monitoring decentralisaties, Den Haag oktober 2013 • Transitieagenda langer zelfstandig wonen, Den Haag 4 juni 2014
.................. 151
• • •
Beeld ontwikkeling, ondersteuning en monitoring decentralisaties, Den Haag oktober 2014 Brief aan de Tweede Kamer inzake Prioriteiten volkshuisvesting, Den Haag juni 2015 Brief aan de Tweede Kamer inzake Integrale visie op de woningmarkt / Voortgang Transitieagenda, Den Haag juli 2015
Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport: • Hervormingen langdurige zorg en de arbeidsmarkt , Den Haag 29 oktober 2014 Movisie: • Naar een succesvol sociaal wijkteam: de blauwdruk bestaat niet, mei 2014 • De veranderende verhouding tussen overheid en burgers, 29 september 2014 Mezzo / Landelijke Vereniging van Mantelzorgers en Vrijwilligerszorg: • Mantelzorg en Wonen, Mezzo 2014 N Nationaal Ouderenfonds: • Feiten en cijfers, 2015
.................. 152
O Ouderenraad De Bilt: • Jaarverslag 2013, De Bilt mei 2014 • Reactie transitienota gemeente De Bilt WMO 2015, De Bilt 2014 P Platform 31: • Voortgangsrapportage kennis en experimenteerprogramma langer thuis (In samenwerking met Movisie en AedesActiz), Den Haag mei 2015 • Transformatie Zorgvastgoed / Tien praktijkvoorbeelden, juli 2015 • Koplopers groep programma wooncoöperatie van start, 25 september 2015 • Senioren in beweging / handboek voor de doorstroming van senioren, Den Haag december 2014 • De wooncoöperatie, dat zijn wij!, 26 november 2015 Plus Magazine: • Hulp en Zorg aan huis, januari 2015 • Het verzorgingshuis gaat dicht. Wat nu?, oktober 2015 • Het Thuishuis geeft een gevoel van veiligheid, oktober 2015
Nederlandse Woonbond: • Woonlasten probleem voor chronisch zieken, Maart 2014 • Senioren geen interesse in duurdere woonvormen, april 2015 • Huurders aan zet bij lokale prestatieafspraken, Mei 2015 • Woon coöperaties in de lift, Juli/augustus 2015
Portaal / Yvonne Brugmans: • Onderzoek langer zelfstandig blijven wonen, Baarn augustus 2010
NRC Handelsblad: • De thema’s van 2015: Verplicht zelfredzaam, 3 januari 2015 • Het jaar van de gemeente: hoe het verder ging met de zorg, 3 januari 2015 • Wijkverpleger in een nieuwe rol, 17 januari 2015
Provincie Gelderland: • Leidraad opplussen van woningen / Handreiking voor gemeenten en corporaties, oktober 2012 • Iedereen wil oud worden, niemand wil het zijn / voorbeeldprojecten in Gelderland, Arnhem 2014
NRC Weekend: • Gebrekkig ouder worden is geen neergang / Heb de moed om oud te worden, 27 december 2014 • Vechten om miljarden in de digitale zorg, 24 januari 2015 • De huisarts vlucht / ruzie in de zorg, 1 maart 2015
Provincie Utrecht: • Een wijk voor iedereen / Handleiding levensloopbestendige wijken, Utrecht 2011 • Monitor Wel Thuis, Utrecht november 2011 • Woningmarktmonitor Provincie Utrecht / Staat van de woningmarkt begin 2014, Utrecht 2014
Projectgroep MENS Plus: • Wijkanalyse, De Bilt 2013
Public Care Consult: • Wonen in woonservice gebieden, Den Bosch 2010
Pulse Media Group: • Medische technologie / Zorg op afstand, 2015 • Telemedicine is here to stay, 2015
Rijksoverheid.nl (gezamenlijke website 11 ministeries:) • Hervormingen van de langdurige ondersteuning en zorg, Den Haag april 2013
Q Quattro: • Eindrapport Evaluatie Project MENS De Bilt, De Bilt 2010
S Scoop: • Zorgtransitie met gezond verstand, nummer 3, 2015
R Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur: • Langer zelfstandig / een gedeelde opgave van wonen, zorg en welzijn, januari 2014
Sociaal en Cultureel Planbureau: • Concurrentie tussen mantelzorg en betaald werk, Den Haag 2015 • Informele hulp: wie doet er wat?, Den Haag 15 december 2015
Raeflex: • Visitatierapport Woonstichting SSW 2010 – 2013, december 2014 Renda / Kennisnetwerk bestaande bouw: • Zorgvastgoed renoveren is te duur, augustus 2014 • Hoe scheiden we wonen en zorg?, augustus 2014 • Inspelen op de toekomstige wooneisen, augustus 2014 Rendero Actueel Overheid: • Overheidsspotjes over decentralisatie van zorg zijn te rooskleurig, website 13 februari 2015 RIGO: • Effectanalyse Thuishuis / inzicht in maatschappelijke meerwaarde, Amsterdam 11 juni 2015 RWU (Regionaal Beraad Woningcorporaties Utrecht): • Regionale Corporatie Monitor 2015, Utrecht juli 2015 • Voorraadrapportage 2015 Woningcorporaties Regio Utrecht, Utrecht juni 2015 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu / Nationaal Kompas Volksgezondheid: • Infobulletin, 2014 • Vergrijzing: wat zijn de belangrijkste verwachtingen voor de toekomst?, website februari 2015 Rijksoverheid: • Ouderenzorg / langer zelfstandig wonen, Den Haag 2015 • Perspectief langdurige zorg en ondersteuning, website 4 december 2015
Stichting MENS Plus: • Samenwerking op wijkniveau in vogelvlucht, 2013 Stichting MENS De Bilt: • Jaarverslag 2014, De Bilt 2015 • Stadspers: • Bij elkaar wonende ouders en kinderen hebben heel wat te regelen, 19 maart 2015 Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting: • Gemeenschappelijke woonvormen / Gestippeld wonen en Harmonica wonen, Rotterdam 2008 • Verslag uitkomsten Effectenarena Proeftuinen Woonservicegebieden De Bilt, De Bilt 2010 SVn / Stimuleringsfonds Volkshuisvesting: • Uitgave Nieuws, april 2014 SWRU (Stichting Woonruimteverdeling Utrecht): • Nieuwsbrief indiceren toegankelijkheid woningaanbod, augustus 2015 Servicemagazine: • M.J. Verweij en P.J. Idenburg, Zorgvastgoed nieuwe stijl: van steek- naar samenspel!, december 2015 T Thúswonen Dokkum: • Volkshuisvestelijk Jaarverslag 2012, Dokkum 2013
.................. 153
V Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland: • Het keukentafelgesprek, geraadpleegde website • Vidomes: • Introductie van de seniorenmakelaar, 2011 Vitras: • Bij u thuis, januari 2015 W Wikipedia: • Wet Langdurige Zorg, geraadpleegde website februari 2015 • Vergrijzing, geraadpleegde website februari 2015 • Participatiesamenleving, website 2015 Woonstichting SSW: • Onderzoeksresultaten klantenpanel woonwensen ouderen, De Bilt 2013 • Beleidsnotitie Bevordering doorstroming senioren, De Bilt 2013 • Relatiemagazine Scheiden Wonen en Zorg / kansen, mogelijkheden en risico’s, De Bilt oktober 2013 • Deelstudie regionale verkenningen en inventarisatie van het krachtenveld, De Bilt december 2013 • Position paper Visitatie / Stip op de horizon, De Bilt augustus 2014 • Toekomstvisie 2014 – 2019 / Met bewoners naar vitale wijken,, De Bilt 2014 • Jaarverslag SSW 2014, De Bilt juni 2015 Woningbouwvereniging Bergopwaarts: • Eerste transformatie eengezinswoningen is een feit, Deurne 2014 • Speciale voorzieningen opplussen, Deurne 2015 Wooncorporatie Woonwaard: • E-nieuwsbrief over de “Buurwoning”, website 23 juni 2015 Woningnet: • Woonwensen van senioren, augustus 2013 • Verkenning van Woonwensen in De Bilt, 4 december 2013
.................. 154
WMO-Adviesraad De Bilt: • Advies WMO nota 2015, De Bilt 2014 • Jaarverslag 2014, De Bilt 2015
Z Zorgvisie: • Bewoner betaalt en bepaalt, December 2014 • Sociale wijkteams zijn niet zaligmakend, December 2014 • Verzorging gaat naar gemeenten / Race to the bottom, April 2015 • Matching voor hulp bij huishouden, April 2015 • Zorgtechnologie is maatwerk, April 2015 • Zorginstituut vreest afwentelgedrag gemeenten, 30 juli 2015 • Uiteindelijk gaat persoonlijke verzorging naar gemeenten, Augustus 2015 Zorgkaart Nederland / Patiënten federatie NPCF: • Lijst verpleeg- en verzorgingshuizen, website 2015
.................. 155
BIJLAGE 1: BEGELEIDENDE BRIEF ENQUETE ONDER HUURDERS VAN SSW Datum: 4 september 2015 Betreft: Enquête
Geachte heer/mevrouw, Als oud bestuurder van SSW ben ik momenteel bezig met een onderzoek naar de wijze waarop ouderen zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen blijven wonen in hun eigen vertrouwde omgeving. In verband met een vergrijzende bevolking en een veranderend rijksbeleid is dit een belangrijk en actueel thema. Door dit onderzoek willen wij de wensen van onze huurders op het gebied van aanpassingen en voorzieningen in de woning beter in beeld krijgen. Wij vragen hiervoor uw medewerking om de bijgevoegde enquête in te vullen. U ontvangt deze enquête omdat u een huurder bent van SSW en ouder dan 50 jaar. Het kan zijn dat dit onderwerp (nog) niet voor u of uw partner van toepassing is. Toch vragen wij u alvast na te denken over uw mogelijke toekomstige behoefte om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen. De antwoorden worden vertrouwelijk verwerkt en zijn uitsluitend bestemd voor onderzoeksdoeleinden. Voor verdere vragen of opmerkingen kunt u contact opnemen met mijn onderzoeksassistente Jorien Posthouwer, bereikbaar op
[email protected] en 030-274 73 56. De ingevulde enquête formulieren kunnen teruggestuurd worden in de bijgevoegde antwoordenvelop, wilt u dit voor 14 september doen? Een postzegel is niet nodig. Invullen kost slechts 10 minuten tijd en onder de deelnemers worden 10 waardebonnen van €25 verloot. Alvast dank voor uw medewerking.
Met vriendelijke groet, Ad van Zijl
.................. 156
BIJLAGE 2: INTEGRALE RESULTATEN ENQUETE ONDER HUURDERS SSW DEEL A: BLIJVEN WONEN IN DE HUIDIGE WONING Vraag 1: Tevredenheid
De tevredenheid over de huidige woonsituatie is erg hoog, 81% van de huurders is tevreden tot zeer tevreden. Slechts 4% van de respondenten geeft aan ontevreden tot zeer ontevreden met de woning te zijn.
.................. 157
Vraag 2: Tevredenheid
De respondenten zijn het meest tevreden over de grote van de woning, 70.4% geeft aan hier tevreden over te zijn. De hoeveelheid voorzieningen (52.9%) en de toegankelijkheid (49.7%) komen als tweede en derde. Slechts 36.2% geeft aan voldoende sociale contacten in de buurt te hebben. Bij de optie ‘anders, namelijk’ werd veelal de groene omgeving, rustige locatie en de tuin genoemd.
.................. 158
Vraag 3: Geschiktheid woning
Slechts 15.6% van de respondenten geeft aan dat de huidige woning niet geschikt is om ouder in te worden. Dit kan duiden op een hoog aantal geschikte woningen, of een vertekende perceptie van wat nodig is in een woning om erin oud te kunnen worden. 40.3% van de respondenten geeft aan dat de woning misschien geschikt is om ouder in te wonen, voor hen kan dit afhangen van de ontwikkelingen die het ouderdomsproces met zich meebrengen.
.................. 159
Vraag 4: Behoefte aan aanpassingen en voorzieningen
Meer dan de helft van de respondenten geeft aan nu geen behoefte te hebben aan aanpassingen of voorzieningen in de woning. Wanneer deze gegevens worden vergeleken met de uitkomsten van vraag 5 en 6, blijkt dat wanneer er aanpassingen worden genoemd, men deze toch noodzakelijk acht om langer in de woning te kunnen blijven wonen. Dit betekent dat velen nu geen aanpassingen nodig hebben, maar dat bepaalde aanpassingen door hen wel noodzakelijk geacht worden om langere tijd in de woning te blijven wonen. Dit kan ook betekenen dat men het idee ‘aanpassingen in de woning’ niet aantrekkelijk vind, maar dat wanneer de specifieke aanpassingen worden genoemd dit hen toch aantrekkelijk lijkt.
.................. 160
Vraag 5: Aanpassingen en voorzieningen in de categorie mobiliteit.
.................. 161
Ongeveer een derde van de deelnemers geeft aan geen behoefte te hebben aan aanpassingen in de categorie mobiliteit. Van de genoemde aanpassingen heeft met het meeste behoefte aan aanpassingen in de badkamer (26.6%) , het weghalen van drempels en verhogingen (19.9%) en het aanbrengen van een traplift (19.1%). Onder ‘anders, namelijk’ worden voornamelijk een extra toilet op de bovenverdieping genoemd, daarnaast wordt ook het aanbrengen van een lift om bij de woning te komen en het (beter) isoleren van de woning. 74 respondenten hebben deze vraag overgeslagen, dat betekent dat zij of geen aanpassingen nodig achten, of de vraag niet wilde beantwoorden.
.................. 162
Vraag 6: Aanpassingen en voorzieningen in de categorie veiligheid.
43.2% van de respondenten geeft aan geen behoefte te hebben aan aanpassingen in de categorie veiligheid, dit is ruim tien procent meer dan de mensen die geen behoefte hebben aan aanpassingen in de categorie mobiliteit. Hieruit kan men concluderen dat mobiliteit een belangrijker issue is dan veiligheid. 124 mensen hebben deze vraag niet beantwoord, dit kan betekenen dat zij ook geen behoefte hebben aan aanpassingen in de categorie veiligheid, of dat zij de vraag niet wilden beantwoorden. Een kwart van de deelnemers geeft aan behoefte te hebben aan een videofoon/intercom. Dit is ongeveer hetzelfde aantal mensen als dat behoefte heeft aan aanpassingen in de badkamer, zoals gebleken uit vraag 5. Ongeveer een vijfde van de deelnemers geeft aan behoefte te hebben aan de andere drie genoemde aanpassingen. Bij ‘anders namelijk’ worden zeer diverse aanpassingen genoemd, de meest voorkomende zijn verbeterde verlichting van brandgangen, repareren/verbeteren van videofoon en het verbeteren van de toegankelijkheid van ambulance en brancards.
.................. 163
Vraag 7: Al aanwezige aanpassingen en voorzieningen
.................. 164
M eer dan een kwart van de deelnemers geeft aan al over een verhoogd toilet, douchezitje of beugels te beschikken. Verder geeft 56.6% aan geen gebruik te maken van aanpassing en/of voorzieningen. Dat deze voorzieningen en aanpassingen al aanwezig zijn betekent dat de totale behoefte groter is dan gemeten in vraag 5 en 6, maar dat deze behoefte bij sommige mensen al is ingelost. Bij ‘anders, namelijk’ wordt voornamelijk mantelzorg aangegeven.
DEEL B: WONEN EN VERHUIZEN Vraag 8: Verhuiswens
De helft van de respondenten geeft aan geen verhuiswens te hebben. Ruim veertig procent denk misschien in de toekomst te verhuizen. En nog geen tien procent is zich aan het oriënteren op een andere woning of gaat binnenkort verhuizen.
.................. 165
Vraag 9:Verhuisredenen
.................. 166
Ruim de helft van de respondenten geeft ook in deze enquêtevraag aan geen reden te hebben om te verhuizen. Verder zijn de twee belangrijkste redenen om uit voorzorg te verhuizen, of om een gelijkvloerse woning te betrekken. Bij deze vraag zijn twee grafieken opgenomen, een met de respondenten die ‘geen reden om te verhuizen’ hebben, en een grafiek zonder deze mensen. Hier is voor gekozen om de verschillen tussen de antwoorden duidelijker zichtbaar te maken, zonder de hoeveelheid mensen die niet willen verhuizen onzichtbaar te maken. Bij ‘anders’ worden de volgende redenen vaak genoemd: overlast buurt, onderhoud tuin, en de multiculturaliteit van de buurt.
.................. 167
Vraag 10: Woonlasten
De woonlasten van de ideale woning ligt voor 43% van de respondenten tussen de €400 en de €500, voor 45.7% ligt dit tussen de €500 en de €750.
.................. 168
Vraag 11: Ideale woning
Twee slaapkamers, een grote woonkamer en een groot balkon of buitenruimte worden het belangrijkste geacht in een woning. Minder belangrijk zijn een balkon aan de zonkant en buren van rond dezelfde leeftijd. Bij de optie ‘anders namelijk’ werd vaak een tuin genoemd, rolstoel toegankelijk of gelijkvloers en drie slaapkamers.
.................. 169
Vraag 12: Bekendheid en voorkeur voor woonvormen
.................. 170
.................. 171
V eel respondenten zijn onbekend met de verschillende woonvormen. Van de verschillende woonvormen zijn de aanleunwoning en de seniorenwoning het meest bekend, en geniet de seniorenwoning verreweg het meeste voorkeur. 237 respondenten (24.6%) hebben de vraag overgeslagen. Dit betekent dat zij of onbekend zijn met alle verschillende woonvormen, of dat zij de vraag niet wilde beantwoorden. Aangezien het, in vergelijking met de rest van de enquêtevragen, een vrij hoog percentage respondenten is dat de vraag heeft ‘overgeslagen’, kunnen wij aannemen dat een groot gedeelte van hen onbekend is met al de verschillende woonvormen.
.................. 172
Vraag 13:Bekendheid hulp SSW
S lechts een derde van de respondenten is op de hoogte van de persoonlijke begeleiding aangeboden door SSW. Enkele respondenten waren zo pienter om op de papieren enquête te schrijven “nu wel”.
.................. 173
Vraag 14: Woonsituatie over 10 jaar
.................. 174
Het grootste gedeelte van de respondenten verwacht ook over tien jaar nog zo lang mogelijk in de huidige woning te willen blijven wonen en wil indien nodig de woning hiervoor aanpassen (42.1%). 22.7% wil verhuizen wanneer aanpassingen en zorg nodig zijn. Een beperkt aantal mensen wil verhuizen naar een aangepaste woning of naar een nieuwbouwwoning met zorg arrangement.
DEEL C: ZORG, WELZIJN EN DIENSTEN Vraag 15: Aanvullende diensten
.................. 175
40.3% geeft aan niet geïnteresseerd te zijn in diensten. Van de 166 mensen die de vraag overgeslagen heeft is waarschijnlijk ook een groot deel niet geïnteresseerd in diensten aan huis. De Klusjesman/klussendienst, huishoudelijke hulp en glazenwasser zijn het populairst. Ook in een dienst voor het onderhoud van de tuin is 15.1% van de mensen geïnteresseerd. Bij ‘anders, namelijk’ wordt regelmatig onderhoud aan de woning genoemd als een belangrijke dienst, en wordt aangegeven dat men nog niet geïnteresseerd is maar dat dit in de toekomst kan veranderen.
.................. 176
Vraag 16: Bekendheid begrippen
.................. 177
.................. 178
265 van de 963 respondenten hebben bij deze vraag niets ingevuld. Veelal omdat zij geen enkel begrip of organisatie uit de lijst kenden, maar enkele ook omdat zij de vraag hebben overgeslagen. Er kan dus niet geconcludeerd worden bijvoorbeeld dat 52 van de 963 mensen weet wat een cliënt ondersteuner is, maar we kunnen wel zeggen dat de begrippen en organisaties allemaal vrij slecht bekend zijn bij de oudere huurders. Ook kunnen we uit de resultaten weergegeven in de grafiek en tabel de verschillende begrippen en organisaties met elkaar vergelijken, en valt er een tendens op te maken in wat bekend is bij de huurders, en wat minder/onbekend is. Vitras, WMO en thuiszorg zijn het bekendste bij de respondenten. Beleid achter de voordeur, algemene voorziening en maatwerkvoorziening en cliënt ondersteuner zijn het minst bekend.
Vraag 17: keukentafelgesprek
Slechts 14.9% van de respondenten zegt een keukentafelgesprek met mensen van Mens op Maat gehad te hebben.
.................. 179
Vraag 18: Ervaring keukentafelgesprek
.................. 180
V an de 131 respondenten die zeggen een keukentafelgesprek gehad te hebben, hebben 109 mensen de vervolgvraag ingevuld. Hiervan voelde ongeveer 40% zich serieus genomen in zijn of haar zorgvraag. Iets minder dan 40% voelde zich wel wat afgescheept vanwege de bezuinigingen. 67 stemmen gaan op voor positief (serieus genomen, oplossing geboden) en 74 voor negatief (sociale netwerk, afgescheept). Ingevuld bij ‘ander, namelijk’ had ruim de helft een negatieve reactie. De rest was positief of neutraal. Het aantal mensen dat deze vraag heeft ingevuld is dusdanig weinig om hier harde conclusies uit te trekken, wel kunnen we aannemen dat de keukentafelgesprekken niet zo positief zijn ontvangen als dat men beoogd had.
Vraag 19:Extra dienstverlening SSW
Slechts 16.6% van de respondenten is van mening dat er voor de SSW geen mogelijkheden zijn om extra dienstverlening aan te bieden om langer, zelfstandig te kunnen blijven wonen. 65.3% weet het niet en 18.1% vind van wel. Hierbij geven velen de aanpassingen aan die zij bij vraag vijf (en soms ook zes) hebben genoemd. Verder noemen enkele het niet verhogen, of verlagen, van de huur. Het verstrekken van meer informatie over verschillende woonvormen en mogelijkheden, nieuwe projecten in de buurt. Ook het verminderen van overlast wordt genoemd. Enkele respondenten geven aan geen tot weinig vertrouwen te hebben in de dienstverlening van de SSW.
.................. 181
DEEL D: ALGEMENE VRAGEN Vraag 20: Leeftijd
.................. 182
Vraag 21: Geslacht
Onder de respondenten 57.6 % vrouw, 42.4% is man. Dit komt overeen met het landelijk gemiddelde dat er meer vrouwelijke ouderen zijn
.................. 183
Vraag 22: Samenstelling huishouden
Het grootste gedeelte (55.3%) van de ouderen is alleenstaande. Dit komt overeen met de landelijke trend van meer alleenstaande ouderen.
.................. 184
Vraag 23: Gezondheid
55.8% van de respondenten voelt zich gezond of heel erg gezond, slechts 13.7% voelt zich niet gezond of helemaal niet gezond.
.................. 185
Vraag 24: Type Woning
4 3.3% van de bewoners woont in een eengezinswoning. Bij ‘anders, namelijk’ geeft bijna iedereen aan in een 55+woning te wonen of in een seniorenwoning. Enkele respondenten geven aan in een andere woonvorm te wonen, zoals bijvoorbeeld de kangoeroewoning, een woongroep of een maisonnette.
.................. 186
.................. 187
EEN
EEN ONBEZORGDE OUDE DAG? Onderzoek naar de gevolgen van de decentralisatie van de zorg voor het langer zelfstandig wonen van ouderen.
2016 Ad van Zijl ©
ONBEZORGDE OUDE DAG?
Onderzoekk naarr de gevolgen van de decentralisatie van de zorg voor het lang gerr zelfstandig wonen van ouderen.
Ad van Zijl