‘Raders’ zijn dyslectische kinderen die snel maar onnauwkeurig lezen. Volgens de klassieke theorieën lezen raders impulsief omdat zij de linkerhersenhelft te vroeg in stelling brengen in het lees-leerproces, of omdat zij een extreme voorkeur hebben voor een linguistisch-semantische Wetenschap
woordherkennings-
Een olifank is geen dier De neurocognitieve basis van een impulsieve leesstijl
strategie. onderzoek
Recent
Menno Van der Schoot, Robert Licht, Tako M. Horsley en Joseph A. Sergeant
biedt
echter een alternatieve
verklaring:
in zowel de literatuur als de onderwijspraktijk, is dat tussen Lezen is een complexe vaardigraders zijn zwakke ‘inhibeerders’ en lezen raders en spellers (Bakker, 1979; heid. Een kind dat leert lezen, impulsief omdat zij de neiging hebben het aan1992; Van der Leij, 1983; Van doorloopt een aantal stadia en in Aarle & Vollebergh, 1986). elk van die stadia wordt een geboden woord (bijvoorbeeld straal) ten Raders lezen snel en impulsief beroep gedaan op verschillende onrechte voortijdig te identificeren als het tijen maken daarbij veel fouten. cognitieve vermogens. Als een Spellers lezen langzaam en kind hardnekkige tekorten verdens het herkenningsproces geactiveerde kangefragmenteerd maar, uiteindetoont in één of meerdere van didaat-woord (bijvoorbeeld straat). lijk, wel de juiste woorden. Je deze cognitieve vermogens, en zou kunnen zeggen dat ‘de speldaardoor het lezen niet onder de ler hardnekkig is in zijn nauwknie krijgt, spreken we van dyslexie. We spreken niet van dyslexie als de leesstoornis kan keurige traagheid en de rader in zijn ongeremde slordigheid’ worden toegeschreven aan slecht onderwijs, gebrekkige moti- (Van Aarle & Vollebergh, 1986, p. 339). De speller-raderclassificatie vindt haar oorsprong in de vatie, ontoereikende intelligentie, socio-culturele omstandigheden of grove hersenafwijkingen. Deze factoren belemme- neuropsychologische leestheorie die veronderstelt dat er ren immers het aanleren van vele vaardigheden, en hebben gedurende het lees-leerproces een graduele rechts-linksverschuiving plaatsvindt in de hemisferische mediatie van het derhalve geen specifieke relatie met het lees-leerproces. Lang is gedacht dat dyslexie een enkelvoudig syndroom is lezen (Bakker, 1979, 1981, 1992). In de beginstadia van het met één onderliggende oorzaak. De laatste 25 jaar is echter dui- lees-leerproces vragen de visuo-spatiële kenmerken van tekst delijk geworden dat de dyslectische populatie niet homogeen nog veel aandacht en is er een sterkere betrokkenheid van de maar heterogeen is. Dit betekent dat de totale groep van kin- rechterhemisfeer; in de gevorderde stadia van het lees-leerderen met dyslexie uiteenvalt in verschillende subgroepen die proces ligt de nadruk op de linguïstisch-semantische verwermet – van elkaar te onderscheiden – leesproblemen kampen. king van tekst en is er een sterkere betrokkenheid van de linEen klassiek onderscheid dat in de literatuur wordt gemaakt, kerhemisfeer. Volgens Bakker lezen spellers traag maar nauwis dat tussen het fonologisch gestoorde subtype (dat proble- keurig omdat zij overwegend gebruik blijven maken van de men heeft met het koppelen van letters en letterclusters aan rechterhemisfeerstrategieën, en lezen raders snel maar slorde bijbehorende klanken) en het orthografisch gestoorde sub- dig omdat zij de linkerhemisfeerstrategieën te vroeg in stelling type (dat problemen heeft met de visuo-spatiële aspecten van brengen. Anderen daarentegen, zijn van opvatting dat het fundahet lezen) (Castle & Coltheart, 1993; Manis, Seidenberg, Doi, McBride-Chang & Petersen, 1996; Horsley, Licht, Van der mentele verschil tussen spellende en radende lezers niet gelegen is in de hemisferische mediatie van het leesproces maar Schoot, Verbunt & Sergeant, aangeboden voor publicatie). in hun eenzijdige voorkeur voor bepaalde woordherkenningsstrategieën (e.g. Van der Leij, 1983; Van Aarle & VolleRader-spellerclassificatie bergh, 1986). Volgens deze opvatting hebben spellers een Naast verschillen in de onderliggende oorzaken van hun lees- extreme voorkeur voor een fonologisch-gemedieerde (nonstoornis kunnen dyslectische subtypen ook worden onder- lexicale) woordherkenningsstrategie, en hebben raders een scheiden op basis van de waarneembare karakteristieken van extreme voorkeur voor een linguïstisch-semantische (lexicahun (afwijkende) leesgedrag. Een veel gemaakt onderscheid, le) woordherkenningsstrategie.
302
Wetenschap juni 2004
Rader-spellerverschillen in executief functioneren Dit artikel bespreekt een derde kenmerkend onderscheid dat tussen raders en spellers kan worden gemaakt. In recent onderzoek van Van der Schoot en collega’s (Van der Schoot, Licht, Horsley & Sergeant, 2000; 2002; Van der Schoot, 2001) zijn raders en spellers vergeleken op drie zogenaamde executieve functies (Shallice, 1988), functies die nodig zijn voor de regulatie en controle van ons gedrag: responsinhibitie, interferentiecontrole, en planning. De taken die zijn gebruikt om deze functies te meten, betroffen, respectievelijk, de Stop-taak (Logan & Cowan, 1984), de Stroop-taak (Stroop, 1935) en de Tower-of-London-taak (Shallice, 1982) (zie Figuur 1 voor een toelichting op deze taken en dat wat zij beogen te meten). De resultaten lieten zien dat raders – ten opzichte van spel-
lers en controlekinderen – in alle drie de taken tekortschoten in het vermogen om incorrecte, premature of reeds opgestarte responsen te onderdrukken (Van der Schoot et al., 2000), en dat deze inhibitieve deficiënties kunnen worden toegeschreven aan disfuncties in de fronto-centrale hersengebieden (Van der Schoot et al., 2002), de gebieden waarvan algemeen wordt aangenomen dat ze betrokken zijn bij het uitvoeren van (executieve) functies zoals gedragsremming, planning en impulscontrole (e.g. Fuster, 1997). Bovendien bleek uit een vragenlijst voor gedragsproblemen bij kinderen dat leerkrachten de raders als impulsiever beoordeelden dan de spellers en controlekinderen, en dat er uitsluitend bij de groep raders een samenhang bestond tussen de vragenlijstscore en leesstijl (snelheid en accuratesse). De bovenstaande bevindingen wijzen erop dat de impul-
De Tower-of-London-taak In de Tower-of-London-taak begint elk probleem met een startconfiguratie van drie gekleurde balletjes die op drie in lengte verschillende staafjes zijn geplaatst. Het is de taak van de proefpersoon om in zo weinig mogelijk zetten een doelconfiguratie (afgebeeld in het testboekje) te behalen. De balletjes mogen slechts één voor één worden verplaatst. De Tower of London is een typische ‘vooruit-plan’-taak waarbij het afremmen van een eerste impuls noodzakelijk is (‘eerst-denken-dan-doen’). Startconfiguratie
Doelconfiguratie
De Stroop-taak
De Stop-taak STOP
STOP
A_____X_____P__?____O_____A_____P_____X____O___?__A____P tijd De proefpersoon voert een keuze-reactietijdtaak uit op de computer. Als een X of O wordt aangeboden, dient de proefpersoon zo snel mogelijk met z’n linkerhand op een knop te drukken; als een A of P wordt aangeboden, dient de proefpersoon zo snel mogelijk met z’n rechterhand op een knop te drukken. In 25% van de gevallen wordt de letter (het GO-signaal) echter direct gevolgd door een pieptoon (het STOP-signaal), ten teken dat de respons moet worden onderdrukt. De tijd tussen beide signalen varieert. Hoe langer het STOP-signaal op zich laat wachten, hoe moeilijker het is om de drukrespons nog tegen te houden. Met behulp van een aantal mathematische bewerkingen kan de tijd worden geschat die de proefpersoon nodig heeft om het door de X, O, A of P in gang gezette responsproces te stoppen. De stoptaak meet motorisch inhibitievermogen.
blauw rood geel blauw blauw rood geel blauw
blauw rood rood groen blauw rood rood groen
blauw groen geel groen blauw groen geel groen
In de Stroop-taak moet de proefpersoon de kleur van de inkt (bijvoorbeeld, rood) van geschreven namen van incongruente kleuren (bijvoorbeeld, blauw) benoemen. Omdat het woord-lezen meer geautomatiseerd is dan het kleur-benoemen, ondervindt de proefpersoon bij het benoemen van de kleur interferentie van het (taak-irrelevante) woord. De Strooptaak meet interferentiecontrole: hoe beter de proefpersoon in staat is de interferentie van het woord te onderdrukken, hoe sneller en accurater hij of zij de taak kan uitvoeren.
Figuur 1. Drie executieve taken: de Tower-of-London-taak, de Stop-taak, en de Stroop-taak
Wetenschap juni 2004
groen rood geel rood groen rood geel rood
303
sieve leesstijl van raders samengaat met een – meer algemeen – tekort in inhibitievermogen.1 ‘Samengaat met’, want een antwoord op de vraag of het ene probleem (een impulsieve leesstijl) ook verklaard kan worden uit het andere probleem (een gebrekkig inhibitievermogen), kan op basis van het hierboven beschreven onderzoek niet worden gegeven. De Stoptaak, de Stroop-taak, en de Tower-of-London-taak zijn immers executieve taken, zij doen niet (of nauwelijks) een beroep op de cognitieve processen die aan lezen ten grondslag liggen.
Inhibitieve controle tijdens het lezen: ‘Een olifank is geen dier’ Teneinde meer inzicht te verkrijgen in de (mogelijke) relatie tussen rader-specifieke leesproblemen en meer basale executieve disfuncties is een drietal taken ontwikkeld waarin de inhibitieve controle tijdens het lezen van woorden en zinnen een belangrijke rol speelt: de Grafeem-categorisatietaak (GCT), de Semantische-categorisatietaak (SCT) en de Zinnen-primingtaak (ZPT) (zie Van der Schoot, Licht, Horsley, Aarts, Van Koert & Sergeant, in druk; Van der Schoot, Licht, Horsley, Aarts, Van Koert & Sergeant, aangeboden voor publicatiea). In de GCT moeten proefpersonen middels een drukknoprespons bepalen (‘zo snel en accuraat mogelijk’) welk lettercluster voorkomt in een woord dat op een computerscherm wordt aangeboden. Bijvoorbeeld: woorden die het lettercluster ‘ee’ bevatten (steen) vereisen een linkerhandrespons, en woorden die het lettercluster ‘aa’ bevatten (braaf) vereisen een rechterhandrespons. In de SCT moeten proefpersonen bepalen tot welke semantische categorie een woord behoort. Bijvoorbeeld: woorden die een exemplaar zijn van de categorie ‘dieren’ (olifant) vereisen een linkerhandrespons, en woorden die een exemplaar zijn van de categorie ‘voedsel’ (citroen) vereisen een rechterhandrespons. In de Zinnen-primingtaak (ZPT) moeten proefpersonen bepalen of het laatste woord van een zin semantisch congruent of incongruent is binnen de zincontext. Bijvoorbeeld: ‘eten’ na ‘De pizza is te heet om te ...’ vereist een linkerhandrespons en ‘potlood’ na ‘Zij schenkt de limonade uit een ...’ vereist een rechterhandrespons. In alle drie de taken moeten proefpersonen hun respons echter onderdrukken in geval van een (incidenteel aangeboden) pseudowoord. Er mag in zo’n geval dus niet worden gereageerd. Een pseudowoord is een kunstmatig geconstrueerd woord dat is opgebouwd volgens de uitspraak- en schrijfregels van de Nederlandse taal, maar geen betekenis heeft. Om een radende leesstijl uit te lokken verschilt een pseudowoord slechts in één letter van een legaal linker- of rechterhandwoord. In de GCT is elk pseudowoord afgeleid van een woord dat het linkerhandlettercluster (steem) of het rechterhandlettercluster bevat (braal). In de SCT is een pseudowoord een licht gemanipuleerd woord dat tot één van beide semantische categorieën behoort (olifank, of citroem). In de ZPT lijkt elk pseudowoord sterk op een congruent slotwoord (De pizza is te heet om te ... etem) of incongruent slotwoord (Zij schenkt de limonade uit een ... potlook). In de GCT, SCT en ZPT kan ‘raden’ worden aangetoond als de
304
proefpersonen (prematuur) reageren op een pseudowoord. Een dergelijke foutrespons wordt een ‘vals alarm’ genoemd. Voorbeelden van een ‘vals alarm’ zijn het indrukken van de ee-knop na aanbieding van het pseudowoord ‘steem’ (in de GCT), het indrukken van de dieren-knop na aanbieding van het pseudowoord ‘olifank’ (in de SCT), of het indrukken van de congruent-knop na aanbieding van ‘De pizza is te heet om te … etem’ (in de ZPT). De mate waarin een proefpersoon neigt tot een radende leesstijl wordt gereflecteerd door het aantal ‘vals alarm’-fouten dat hij of zij maakt.
Het verband tussen een impulsieve leesstijl en een gebrekkig inhibitievermogen De onderzoeksresultaten lieten zien dat raders in de GCT, SCT en ZPT op respectievelijk 72%, 37% en 60% van de pseudowoorden een ‘vals alarm’ gaven: aanzienlijk (en significant) meer dan de controlekinderen (Van der Schoot et al., in druk; Van der Schoot, 2001; Van der Schoot et al., aangeboden voor publicatiea). Teneinde dit impulsieve leesgedrag te verzoenen met – of liever: te verklaren uit – het bij raders vastgestelde inhibitietekort, is getracht het concept van inhibitieve controle te incorporeren in recente modellen van lexicale activatie (Van der Schoot et al., 2000, 2002; Van der Schoot, 2001; Van der Schoot et al., in druk; Van der Schoot et al., aangeboden voor publicatiea). Hoewel deze modellen verschillen in hun details (zie Coltheart, Rastle, Perry, Langdon & Ziegler, 2001, voor een overzicht), doen zij dezelfde centrale onderstelling: tijdens het ontsleutelen van een woord wordt er in het woordgeheugen een aantal lexicale kandidaten geactiveerd. Lexicale kandidaten zijn woorden die zo sterk lijken op het aangeboden woord dat zij het risico lopen te worden ‘herkend’ als het doelwoord. Denk hierbij aan een lezer die ‘straat’ leest waar ‘straal’ staat geschreven. Een accurate leesstijl vereist derhalve dat de activatie van kandidaat-woorden in toom wordt gehouden totdat alle letters in een woord zijn geanalyseerd en het juiste woord uit het woordgeheugen kan worden opgehaald. Maar er is meer: volgens lexicale-activatiemodellen worden met de (partiële) activatie van een (kandidaat)woord in het woordgeheugen ook de bijbehorende betekenis en klankcode geactiveerd (in, respectievelijk, het semantisch geheugen en taalproductiesysteem). Dit betekent dat tijdens het ontsleutelen van het pseudowoord ‘olifank’ de kandidaatbetekenis ‘olifant’ beschikbaar kan komen vóórdat de deviante letter k is gedetecteerd. Je doet er in de SCT dus verstandig aan niet overhaast te reageren op deze ‘voorkennis’, en het indrukken van de dieren-knop uit te stellen totdat alle letters zijn nagelopen, en je je er van vergewist hebt dat je met een bestaand, correct geschreven, woord te maken hebt. Op eenzelfde wijze wordt er in de GCT en ZPT een beroep gedaan op de behoedzaamheid van de proefpersoon. Hun grote aantal ‘vals alarm’-fouten suggereert sterk dat raders moeite hebben met het uitoefenen van de hierboven beschreven vorm van impulscontrole. Anders geformuleerd: raders hebben de neiging een tijdens het woordherkenningsproces geactiveerd kandidaat-woord voortijdig te (mis-)iden-
Wetenschap juni 2004
tificeren als het feitelijk aangeboden woord. Interessant is dat deze redenering kan worden doorgetrokken naar het hardop tekstlezen. Zoals gezegd wordt met de (partiële) activatie van een (kandidaat-)woord in het woordgeheugen niet alleen de bijbehorende betekenis maar ook de bijbehorende uitspraak geactiveerd. Dit betekent dat een woord beschikbaar kan komen als een vocale respons voordat alle letters in het woord zijn geanalyseerd. Aangezien zo’n kandidaat-uitspraak fout kan zijn, moet deze respons worden opgeslagen in een zogenaamde responsbuffer (zie Coltheart et al., 2001) totdat de lezer zich ervan heeft vergewist dat ze het juiste woord zullen oplezen. Het huidige onderzoek suggereert dat de impulsieve hardop-leesstijl van raders (ten minste gedeeltelijk) kan worden toegeschreven aan een onvermogen om een kandidaat vocale respons uit te stellen totdat alle letters in een woord zijn nagelopen, en je er zeker van bent dat je het correcte woord zult uitspreken. Dat het in de GCT, SCT en ZPT gaat om het ‘goed’ lezen van ‘foute’ woorden en niet om het fout lezen van goede woorden, doet aan deze suggestie niets af. Beide fouttypen zijn bij raders een manifestatie van één en hetzelfde probleem: het prematuur ‘accepteren’ van een in het woordgeheugen geactiveerd kandidaat-woord.
Een impulsieve leesstijl en hersen(dis)functies En hiermee is een (mogelijk) verband gelegd tussen een gebrekkig inhibitievermogen en een impulsieve leesstijl: raders hebben een beperkt vermogen om incorrecte, premature of reeds opgestarte responsen te onderdrukken of uit te stellen totdat voldoende informatie is verzameld om een verantwoorde responskeuze te maken (zie de Stop-taak, Strooptaak en Tower-of-London-taak), en dit inhibitietekort manifesteert zich ook – of misschien wel: vooral – tijdens het lezen (zie de GCT, SCT en ZPT). Dit idee wint aan kracht door de elektrofysiologische gegevens die zijn verzameld. Tijdens de uitvoering van de GCT en SCT zijn namelijk niet alleen de snelheid en accuratesse van de drukknopreacties gemeten, maar ook de elektrische activiteit van de hersenen (met het elektroencefalogram (EEG)). Door veranderingen in de elektrische responsen van het brein te koppelen aan veranderingen in taakprestaties, kun je iets te weten komen over de samenhang tussen hersenactiviteit en cognitieve verwerking. In de GCT en SCT lieten raders in reactie op de pseudowoorden een ver-
Figuur 2. Elektrische respons van het brein op pseudowoorden gemeten op de fronto-centrale elektrodepositie
Wetenschap juni 2004
minderde activiteit zien (ten opzichte van normaal lezende kinderen) in structuren in de centrale en voorste delen van de hersenen (zie Figuur 2; Van der Schoot, 2001; Van der Schoot et al., aangeboden voor publicatieb). Disfuncties in deze structuren – die, zoals gezegd, een rol spelen bij het uitvoeren van executieve functies als gedragsremming en impulscontrole – zouden wel eens de neurofysiologische basis kunnen zijn van het bij raders in executieve taken én leestaken vastgestelde inhibitietekort.
Twee vormen van radend lezen ‘Radend lezen’ wordt ook in een andere betekenis gebruikt. Geoefende, volwassen lezers hebben soms (letterlijk) aan een half woord genoeg omdat zij de ontbrekende informatie invullen met behulp van voorkennis en/of aanwijzingen in de context. Deze vorm van raden verschilt van raden in de huidige betekenis. In dit onderzoek is sprake van raden als lezers prematuur reageren op een op grond van de visuele kenmerken van een (pseudo)woord geactiveerd kandidaat-woord. In de ZPT konden beide vormen van radend lezen worden toegepast. Lezers werden in deze taak immers niet alleen geprimed door de visuele kenmerken van de stimulus (etem), maar ook door de voorafgaande context (De pizza is te heet om te ...). Uit het patroon van de ‘vals alarm’-fouten bleek echter dat de raders niet naar woorden raadden op grond van de context van de zin; zij raadden uitsluitend op grond van de visuele kenmerken van het (pseudo)woord zelf (zie voor een uitgebreide bespreking van deze bevinding Van der Schoot et al., in druk).
Theoretische en klinische implicaties Het in dit artikel beschreven onderzoek onderstreept het belang van het subtype onderzoek dat is geïnitieerd door Bakker (1979) en dat het radende dyslectische subtype onderscheidt van het spellende dyslectische subtype. De theoretische nieuwwaarde is dat het naast de verklaringsmodellen van Bakker (1979; 1992) en Van der Leij (1983) een alternatieve verklaring biedt voor de impulsieve leesstijl van het radende dyslectische subtype. De klinische consequenties zijn daarentegen minder manifest. Alhoewel het subtyperen van leesgestoorde kinderen ons in staat stelt de heterogeniteit in de dyslectische populatie te onderzoeken, wordt subtyperen over het algemeen alléén als een nuttige activiteit beschouwd als het leidt tot de selectie en ontwikkeling van – differentieel effectieve – behandelingsprogramma’s. Neuropsychologen die werkzaam zijn in de klinische praktijk gaan ervan uit dat een effectieve interventie gebaseerd moet zijn op de individuele sterktes en zwaktes van een kind, en dat alleen een zorgvuldige evaluatie van de onderliggende cognitieve structuren de informatie kan leveren die nodig is voor zo’n interventie. In dit opzicht kan het bovenbeschreven onderzoek implicaties hebben voor behandeling. Immers: áls het leesprobleem van raders een manifestatie is van een – meer algemeen – tekort aan inhibitievermogen, zouden
305
interventies zich niet alleen moeten richten op het specifieke onderwijsleerprobleem (een gehaaste leestijl) maar ook op de onderliggende component (een gebrekkige impulscontrole). Dit roept de vraag op of sommige van de gedrags- en farmacologische interventietechnieken die gebruikt worden om aandachtstekort-hyperactiviteitsstoornissen te behandelen, ook effectief zouden kunnen zijn bij het radende dyslectische subtype. Mogelijk zouden deze technieken als aanvulling kunnen dienen op de bestaande (neuropsychologische) behandelingsmethoden die door Bakker voor raders zijn ontwikkeld (hemisfeer-specifieke stimulering en hemisfeer-alluderende stimulering; zie Bakker, 1986; 1992). Er moet echter met klem worden benadrukt dat er meer onderzoek naar ‘dyslexie en inhibitie’ nodig is en dat de stap naar behandelingsconsequenties pas mag worden genomen als meer empirische steun is gevonden voor het idee dat de impulsieve leesstijl van het radende dyslectische subtype (ten minste gedeeltelijk) verklaard kan worden vanuit een gebrekkig inhibitievermogen. Dr. M. van der Schoot is als universitair docent verbonden aan de afdeling Orthopedagogiek van de Faculteit der Psychologie en Pedagogiek aan de Vrije Universiteit, Van der Boechorststraat 1, 1081 BT Amsterdam. E-mail: <
[email protected]. Dr. R. Licht, drs. T.M. Horsley en prof.dr. J.A. Sergeant zijn verbonden aan de afdeling Klinische Neuropsychologie van dezelfde faculteit.
Summary
An elephank is not an animal. The neurocognitive base of an impulsive reading style
Noot 1.
Horsley, T.M., Licht, R., Schoot, M. van der, Verbunt, J. & Sergeant, J.A. (aangeboden voor publicatie). Neurocognitive manifestations of developmental dyslexia subtypes. Leij, D.A.V. van der (1983). Ernstige leesproblemen. Academisch proefschrift. Amsterdam: Vrije Universiteit. Lisse: Swets & Zeitlinger. Logan, G.D. & Cowan, W.B. (1984). On the ability to inhibit thought and action: a theory of an act of control. Psychological Review, 91, 295-327. Manis, F.R., Seidenberg, M.S., Doi, L.M., McBride-Chang, C. & Petersen, A. (1996). On the bases of two subtypes of developmental dyslexia. Cognition, 58, 157-195. Schoot, M. van der (2001). Dyslexia and inhibition. A behavioral and electrophysiological examination. Academisch proefschrift. Amsterdam: Vrije Universiteit (ISBN: 90-9015166-4). Schoot, M. van der, Licht, Horsley, T.M., R., Aarts, L.T. & Koert, B. van & Sergeant, J.A. (in druk). Inhibitory control during sentence reading in dyslexic children. Child Neuropsychology. Schoot, M. van der, Licht, R., Horsley, T.M. & Sergeant, J.A. & (2000). Inhibitory deficits in reading disability depend on sub-type: guessers but not spellers. Child Neuropsychology, 6, 297-312. Schoot, M. van der, Licht, R., Horsley, T.M. & Sergeant, J.A. (2002). Fronto-central dysfunctions in reading disability depend on sub-type: guessers but not spellers. Developmental Neuropsychology, 22, 533-564. Schoot, M. van der, Licht, R., Horsley, T.M., Aarts, L.T. & Koert, B. van & Sergeant, J.A. (aangeboden voor publicatiea). Inhibitory control during word reading in dyslexic children. Schoot, M. van der, Licht, R., Horsley, T.M., Aarts, L.T. & Koert, B. van & Sergeant, J.A. (aangeboden voor publicatieb). Inhibitory control in a grapheme categorization task and semantic categorization task in dyslexic children: an ERP study. Shallice, T. (1982). Specific impairments of planning. Philosophical Transactions of the Royal Society of London. B, 298, 199-209. Stroop, J.R. (1935). Studies of interference in serial verbal reactions. Journal of Experimental Psychology, 18, 643-662.
Er dient te worden opgemerkt dat de raders die aan het onderzoek deelnamen niet voldeden aan de diagnostische DSM-IV-criteria voor de aandachtstekorthyperactiviteitsstoornis ADHD (American Psychiatric Association, 1994). Desondanks lijken de gehaaste en inaccurate leeskarakteristieken van raders te overlappen met de klinische kenmerken van ADHD, vooral waar het impulsiviteit en afleidbaarheid betreft. Zie Van der Schoot et al. (2000; 2002) en Van der Schoot (2001) voor een bespreking van de mogelijke overlap tussen ADHD en het radende dyslectische subtype.
Literatuur Aarle, E.J.M. van & Vollebergh, M. (1986). Raders en spellers: wat is de betekenis van dit onderscheid in de groep zwakke lezers? Pedagogische Studiën, 63, 339-346. American Psychiatric Association (1994). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (4th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association. Bakker, D.J. & Licht, R. (1986). Learning to read: changing horses in mid-stream. In G.T. Pavlidis & D.F. Fisher (Eds.), Dyslexia: neuropsychology and treatment (p. 8795). London: John Wiley & Sons. Bakker, D.J. (1979). Hemispheric differences and reading strategies: two dyslexias? Bulletin of the Orton Society, 29, 84-100. Bakker, D.J. (1981). A set of brains for learning to read. In K.C. Diller (Ed.), Individual differences and universals in language learning aptitude (p. 56-71). Rowley: Newbury House. Bakker, D.J. (1992). Neuropsychological classification and treatment of dyslexia. Journal of learning disabilities, 25, 102-109. Castles, A. & Coltheart, M. (1993). Varieties of developmental dyslexia. Cognition, 47, 149-180. Coltheart, M., Rastle, K., Perry, C., Langdon, R., & Ziegler, J. (2001). DRC: a dual route cascaded model of visual word recognition and reading aloud. Psychological Review, 108, 204-256. Fuster, J.M. (1997). The prefrontal cortex: anatomy, physiology, and neuropsychology of the frontal lobe (3rd ed.). Philadelphia: Lippincott-Raven.
306
M. van der Schoot, R. Licht, T.M. Horsley, J.A. Sergeant Guessers are dyslectic children who read fast but inaccurately. According to the classical theories, guessers read impulsively because they employ the left hemisphere too early in the learning-to-read process, or because they overrely on a linguisticsemantic word recognition strategy. However, recent research offers an alternative explanation: guessers are poor inhibitors and read impulsively because they tend to ‘recognize’ a word as soon as they come across a potential match in word memory. In this conception, orthographic information about a word (e.g., break) accumulates gradually in the visual system, and as it accumulates, intermediary candidate words (e.g., bread) are concurrently activated. The present research has shown that guessers find difficulty in suppressing such preliminary activation until all letters in a word are analyzed. Consequently, false candidate words have an increased chance of being prematurely identified as the target word.
Wetenschap juni 2004