Een nieuw Bronzen Tijdperk na de tweede Nederlandse Gouden Eeuw De noodzaak van een Duurzame Regie in het Maatschappelijke Domein
Tijdens de vlucht KL 904 Moskou-Amsterdam (26 november 2012) las ik in de Holland Herald het artikel ‘The Golden Age of Thought’. In de Gouden Eeuw was er sprake van een geringe centrale macht en sturing. De macht lag in feite in handen van de stadsbesturen en de burgers, de gegoede burgerij wel te verstaan. Dat riep bij mij de vraag op of hierin een parallel schuilt met de huidige decentralisaties en de transities van het Rijk naar de gemeenten. Keert Nederland met deze decentralisaties en machtsoverdracht terug in de periode van de Gouden Eeuw? En dan formuleert het Rijk ook nog dat we die transities voortaan transformaties moeten noemen. Alsof we van een beleidsarme periode voor de decentralisaties en transities nu in een beleidsrijke periode belanden. L'histoire se repête... Het Rijk weet dat vraagstuk vanwege haar financiële- en beleidsarmoede niet zelf op te lossen. Het probleem wordt, na een forse financiële inhouding, eenvoudig doorgeschoven naar het lager platform van wellicht evenveel onvermogen: de gemeenteraden. Zij gaan uiteraard hard hun best doen om dit vraagstuk voor eens en voor altijd op te lossen. Hoe kansrijk is die goede wil en ambitie? Gaat het de gemeenten wel lukken om hun kwetsbare medeburgers te verheffen tot gelijkwaardige en zelfredzame burgers? Of is dat een utopisch ideaal waarvoor je niet in de politiek moet gaan? En waarvoor je evenmin werkzaam moet willen zijn in het door de gemeenteraden bekostigde maatschappelijk middenveld?
De wijkaanpak
Inmiddels hebben de gemeenteraden met instemming van veel ministeries als hun ultieme oplossing bedacht: schuif het vraagstuk door naar de burgers in de buurten en wijken. Dat vindt dan plaats onder een slecht financieel gesternte want decentralisaties naar het Gemeentefonds gaan gepaard met flinke financiële inhoudingen door het Rijk. Maar goede raad is niet duur, want de gemeenten schuiven het vraagstuk van ‘met minder meer doen’ als gevolg van kortingen en economische recessie door naar de buurten en wijken. Het gemeentelijk subsidiebudget voor welzijn, zorg, werk en maatschappelijke ondersteuning neemt fors af. Het parool is ‘Welzijn Nieuwe Stijl’ en ‘De Kanteling’. De instelling die niet mee kantelt, zet zichzelf buiten spel voor de integrale wijkaanpak. De wijkaanpak is een cruciaal onderdeel van de stelherziening in het sociale domein die in gang is gezet met de transities op het vlak van arbeid (Participatiewet), jeugd, begeleiding en dagbesteding (AWBZ), alsmede de ondersteuning van mensen met een beperking (MEE). De centrale doelstelling van de stelselherziening in Dordrecht is niet het neerzetten van een nieuwe Gouden Eeuw, maar… Een sociaal domein met een stelsel van maatschappelijke ondersteuning dat duurzaam is met als voornaamste kenmerken: • Versterking van zelfredzaamheid • Efficiëntere zorgverlening • Meer onderlinge dienstverlening tussen burgers • Vergroting veiligheid en leefbaarheid van de buurt • Gekoppelde uitvoering van formele en informele dienstverlening • Vergroting van arbeidsparticipatie • Er-op-af interventies achter de voordeur • Vroegtijdig beëindigen van onveilige opvoedingssituaties • Een oplopende reeks van generieke naar specialistische inzet van expertise in een netwerkaanpak van professionals
Kenmerken sociaal domein met een duurzaam stelsel van maatschappelijke ondersteuning
Aan de kant van de lokale overheid hoort daar onder meer bij: • Regie op integrale opdrachtuitvoering • Outcome gestuurde opdrachtverlening aan samenwerkende dienstverleners • Belonen van vroegtijdige interventies die verslechtering van iemands situatie en daarmee kostenverhoging voorkomen • Ontschotting van geldstromen • Scherpe scheidslijnen tussen haalbare en onhaalbare verwachtingen van wat een kwetsbare burger kan bereiken
Gewenste sturing van lokale overheden binnen sociaal domein
Deze ingrijpende stelselherziening vergt, naast de financiële kaders, een visiegedreven beleidsregie in de dienstverlening aan kwetsbare burgers. Bij dit beleid ontbreekt het nog aan een inhoudelijk perspectief dat leidt tot duurzame investeringen en uitkomsten. Dit draagt niet bij aan effectvergroting voor de doelgroep en ook niet tot de broodnodige daling in en de beheersing van de uitgaven in de maatschappelijke dienstverlening. Want of er nou veel of weinig beschikbare financiële middelen zijn; kwetsbaarheid van mensen die minder zelfredzaam zijn, is van alle tijden. Er is zeker geen gebrek aan overkoepelende visies en strategische vergezichten, maar de waan van de dag lijkt er soms meer op gericht om die niet uit te laten komen. Het kost blijkbaar teveel veranderingspijn om echt gevolg te geven aan structurele veranderingen. Door de beleidswijzingen in de maatschappelijke sector met decentralisaties, transities en transformaties komen de belangen van velen in het gedrang. Dat vraagt om een beleid dat de weerstand tegen deze ingrijpende veranderingen omzet in een duurzame golfbeweging. Een golfbeweging die een effectieve omslag in de sociale sector van onderop stimuleert en burgerkracht realiseert via de route van sociale netwerken.
Het sociale netwerk
Kwetsbare burgers hebben in hun leefomgeving en sociale netwerk primair medeburgers nodig om hun zelfredzaamheid en meedoen in de samenleving duurzaam te vergroten. Het is de taak van de overheid en maatschappelijke instellingen om deze beweging naar burgerkracht effectief te faciliteren en te realiseren. Vanuit de natuurlijke samenhang tussen de levensgebieden om gezondheid, economische zelfstandigheid, welzijn en geluk te ervaren, is het aanbrengen van een integrale regie over de verschillende maatschappelijke sectoren in de beleids- en uitvoeringsprocessen juist nu een harde voorwaarde.
Zonder die regie en het politieke leiderschap daarin, komen de volgende min of meer autonome ontwikkelingen niet of veel te langzaam tot wasdom: • Een nog gefragmenteerde in plaats van een sectorbrede agenda waarmee de economische beperkingen omgezet worden in innovaties met een massieve inzet op e-health en e-care. • Het beroepsprofiel van vrijwel iedere professional in het sociale domein staat ter discussie of is in verandering en moet bijna opnieuw worden uitgevonden. • Daaraan gekoppeld: er is geen masterplan voor het borgen van en het kunnen blijven werken aan de eigen professionele expertise om die vanuit het burgerperspectief als onderscheidend en waardetoevoegend in het sociale domein in te kunnen blijven zetten. • De verbreding van de afname van individuele zorg- en welzijnsdiensten naar meer collectieve vormen van levering die efficiënter zijn en waardoor burgers ook meer samen en onderling gaan oppakken. • De overgang van gesloten organisaties naar een gebiedgestuurde netwerkopzet, waarmee de grenzen van de instituties min of meer wegvallen. • Ieders noodzakelijke bijdrage via de mensen in de uitvoering aan de cultuuromslag die bij eigen doelgroep en in de samenleving als geheel nodig is om van een claimcultuur over te gaan naar eigen inzet en inspanning naar vermogen. • De omslag van input- naar outcome financiering die letterlijk zijn tol eist en moet leiden tot meer individuele en collectieve verantwoordelijkheid bij medewerkers voor de toevoegende waarde. Die uitkomst zal meer dan ooit hiervoor van invloed zijn op de continuïteit van het eigen werk en de baan. Autonome ontwikkelingen waarin regierol gemeenten wordt gevraagd om deze snel genoeg tot wasdom te laten komen
Persoonlijke vragen
Een even harde voorwaarde om beleid en uitvoering op dezelfde lijn te houden, is aansluiting vinden op de persoonlijke vragen van kwetsbare burgers als aangrijpingspunten voor het versterken van de zelfredzaamheid. In dit verband is vermeldenswaard dat volgens het nieuwe DSM 5.0 classificatiesysteem voor de psychiatrie de diagnose van persoonlijkheidsstoornissen niet meer plaatsvindt op basis van het gedrag (de uiterlijke symptomen), maar op basis van een nieuwe definitie die weer teruggaat naar twee basisvragen: • Hoe leef je met jezelf? • Hoe ga je om met anderen? De twee nieuwe basisvragen om diagnose te stellen volgens het nieuwe DSM 5.0
Dit zijn in algemene zin voor veel kwetsbare mensen, die aan de kant staan en geen aansluiting weten te vinden, dé betekenisvolle vragen. In het sociale domein worden deze vragen aangevuld met nog twee open vragen: • Hoe wil je dat anderen met jou omgaan? • En wat ga jij daarvoor doen? Aanvullende betekenisvolle vragen te stellen binnen het sociaal domein aan kwetsbare burgers
Deze vier vragen horen gesteld te worden in de diepgaande ondervraging die bekend is geworden als ‘het keukentafelgesprek’ met kwetsbare burgers en hun naasten. De persoonlijke antwoorden op deze vier vragen bieden individueel en collectief de echte aanknopingspunten voor een effectieve combinatie van eigen regie op het traject van versterking van zelfredzaamheid en meer gaan meedoen. Die antwoorden bevatten ook de aangrijpingspunten om langs de vraaggerichte weg tot een geïntegreerde beleidsregie te komen die aansluit op de echte vraagstukken van kwetsbare burgers rond thema’s als gelijkwaardigheid, gezondheid, inkomen, scholing, veiligheid, meedoen, wonen en sociale contacten. In een wederkerige samenleving ontstaat inclusie niet zomaar. Er zijn rolmodellen en moreel leiderschap voor nodig. Twee kanjers van vrouwen, professionals in de maatschappelijke dienstverlening en met meerdere beperkingen, Chris van Faassen (+2011) en Caroline Gras (+2013), hebben zelf en via hun naasten aangetoond hoe zij zich, door hun talenten ten volle en vooral voor anderen uit te nutten, vrijmaakten
van exclusie. Zij kregen een stimulerende invloed op de eigen leefkwaliteit van hun naasten, verzorgenden, mantelzorgers, begeleiders, buren, beleidsmakers en politici. Bij beide vrouwen ontplooide zich een intensieve wederkerigheid in de zingeving van het leven met hun omgeving. Hun families, vrienden en collega’s lieten zich inspireren door hun strijd voor inclusie. Zij vervulden met buitengewone kracht, humor, liefde en vasthoudendheid de rol van ‘er zijn voor je naaste’. Dat stimuleerde die naasten op hun beurt weer om in hun relaties diezelfde rol met evenveel passie en liefde in te vullen.
Inclusie en sociaaleconomische zelfredzaamheid
In de komende jaren worden de speerpunten van de maatschappelijke ondersteuning in Dordrecht (en in enkele Drechtstedengemeenten): • De toename van de sociaaleconomische inclusie • De versterking van de zelfredzaamheid Speerpunten van de maatschappelijke ondersteuning in Dordrecht
Deze ondersteuning is gericht op burgers die in een kwetsbare positie verkeren wegens multi-probleemsituaties. Zij zijn afhankelijk van semipublieke instituties op tal van terreinen, maar vaak het meest op het inkomensvlak. De visie hierachter is dat de beleving van zelfverworven economische zelfstandigheid en sociale gelijkwaardigheid de beste voorwaarden zijn om met een positief zelfbeeld te werken. Dit draagt bij aan een gezonde leefstijl, vergroting van de zelfredzaamheid, geborgd zijn in de eigen leefomgeving en de inzet voor anderen. De uitwerking van deze visie komt tot uiting in de ontwikkeling van de ‘inclusieve wijkeconomie’, die hierna in hoofdlijnen is beschreven. Het kernpunt van de inclusieve wijkeconomie is dat er altijd sociale uitruil plaatsvindt van eigen inzet naar vermogen tegen geld en complementaire ondersteuning voor zowel de individuele burger als de wijk of buurt. Die sociale uitruil zal vanuit een geïntegreerde netwerkbenadering met sociale partners en werkgevers vorm krijgen. Dat zal plaatsvinden volgens de filosofie van ‘de weg van de minste weerstand’, zodat de veranderingen die nodig zijn om duurzame effecten te bewerkstelligen ook daadwerkelijk plaatsvinden.
Kwetsbare burgers
Er zijn veel groepen kwetsbare burgers die vaak niet tot een effectieve sociale uitruil komen maar die via de inclusieve economie daar wel aan toe kunnen komen. In Dordrecht ligt de focus in de maatschappelijke dienstverlening op een beperkt aantal groepen. Met alle respect voor die groepen, kunnen ze getypeerd worden als de uitgesloten, de verbannen, de verstoten en de losgeraakte burgers. Dit zijn typeringen die niet voor hun rekening komen, maar die duiden op het tekort aan integratievermogen van onze samenleving. Hele legers van naast elkaar werkende dienstverleners hebben zich met de beste, eigen bedoelingen op deze groepen gestort en er is veel maatschappelijk kapitaal op ingezet. Er zijn internationaal ook andere samenlevingen waarin een ander type sociale moraliteit heerst, waardoor dat integratie- en inclusievermogen op een veel hoger niveau ligt. Sociale wijknetwerken of wijkteams met ‘de generalist in het gezin en de specialisten in het team of netwerk’ zetten zich met name in voor de ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe uitvoeringspraktijk van maatschappelijke zorg en dienstverlening op individueel en collectief niveau aan de meest kwetsbare burgers die: • De gevolgen van de sterke veranderingen in de AWBZ (begeleiding, scheiden wonen & zorg, bezuiniging op de huishoudelijke hulp) het meest in hun dagelijks leven en vaak al lege portemonnee gaan voelen. • Niet in staat zijn om zonder compensatie en maatschappelijke ondersteuning hun levenssituatie te handhaven op essentiële leefaspecten: een schoon huis, goede voeding, sociale contacten, toereikende verzorging en persoonlijke veiligheid. Dat zijn die burgers die weinig zelfredzaam zijn, veelal in samenhang met een beperking, gezondheidsproblemen, een lage sociaaleconomische status en met een te grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het zijn de groepen burgers die, veelal vanuit een aanbodgerichte aanpak van een conserverende, categoriale ondersteuning buiten de boot vallen.
Vier typen kwetsbare burgers • De uitgesloten burgers: dit zijn de volwassen mensen die steeds weer in het sociale domein afvallen vanwege hun grote afstand tot de arbeidsmarkt, ontbrekende scholing, hun persoonlijke levensloop, zelf geen aansluiting vinden of als sociale mijders het niet zoeken op tal van lopende initiatieven en projecten om hen op weg naar betaalde inzet te krijgen. • De verbannen burgers: dit zijn de goedwillende mensen die via de WSW werkzaam zijn in de meer beschutte werksfeer. Ze zijn min of meer afgezonderd van de normale samenleving en haar economisch en sociaal verkeer. Dagelijks worden ze heen en weer vervoerd naar de sociale werkvoorziening waar ze repetitieve arbeid verrichten. De meesten voelen zich daar overigens prima bij, maar de transitie via de uitvoering van de Participatiewet die op dit vlak gaat plaatsvinden, zal hen uit hun huidige comfortzone halen om hun resterende verdiencapaciteit op een andere wijze te benutten. Als het reguliere bedrijfsleven voor deze mensen niet over voldoende absorptievermogen beschikt, is het aannemelijk dat maatschappelijke dienstverleners veel van deze mensen doelloos en werkeloos met de ziel onder de arm terugvinden in hun wijk. • De verstoten burgers: dit zijn de jongeren die van arbeid zijn uitgesloten. Ze zijn verstoten naar de regeling ‘Wajong’. Meteen na hun school, die hen voor niets tot niets opleidde, zijn deze jongeren vanwege hun beperking afgekeurd voor reguliere arbeid en de meesten vinden geen vervangende inzet of werk. • De losgeraakte burgers: de ambulante klanten van de GGZ die permanent uit het arbeidsproces moesten stappen en de mensen die vanwege niet-aangeboren hersenletsel (NAH) zodanige beperkingen ondervinden dat zij in het reguliere arbeidsproces en sociale leven geen aansluiting meer kunnen vinden. Vier typen kwetsbare burgers
De groepen kwetsbare burgers, waarvoor de inclusieve wijkeconomie (zie verderop) direct betekenis kan krijgen, zijn de mensen die nu niet de kans hebben of voorgelegd, c.q. opgedrongen krijgen om via sociale uitruil mee te doen in de samenleving. Een herijking van het begrip kwetsbaarheid en een herindeling van de doelgroep is thans wel op zijn plaats.
Het ‘voorgelegd krijgen’, c.q ‘opgedrongen’ heeft enige toelichting nodig, want er gaat een actuele normatieve opvatting achter schuil. Deze luidt: bij sommige burgers is er geen of een laag ontwikkeld besef dat bijdragen aan en meedoen tot de vanzelfsprekendheden van hun sociale bestaan horen. Dat werken normaal is en je eraan gehouden bent dat ook aan te pakken en je talenten te benutten. De samenleving neemt daarin omwille van zichzelf en het individu via mensen die ambtshalve of anderszins dichtbij bij deze sociale mijders staan, de collectieve verantwoordelijkheid om hen bij die samenleving te betrekken, er in geborgd te raken en een toenemend besef van lotsverbondenheid te ontwikkelen die stimuleert om positieve wederkerigheid uit te oefenen. Dat is te typeren als een effectieve sociale uitruil: de mate van uitruil neemt toe als gevolg van haar eigen stimulerende werking voor het individu.
Herijking kwetsbaarheid en Participatiewet
Momenteel vindt onder invloed van de economische recessie en de noodzaak van een zo groot mogelijke arbeidsparticipatie, een herijking plaats van wat we verstaan onder de term ‘afstand tot de arbeidsmarkt’ en dan in het bijzonder met betrekking tot kwetsbare burgers van wie in het kader van inclusie en participatie ook inzet wordt verlangd, zo niet geëist. Hiervoor is de Participatiewet bedoeld, maar voor welke groep kwetsbare burgers is die wet in de praktijk straks uitvoerbaar? Met de invoering van de Participatiewet wordt de sociale werkvoorziening ingeperkt voor mensen die uitsluitend in de beschutte sfeer aan dagelijkse arbeid kunnen deelnemen. Sociale diensten zien een grote stijging (soms wel met 45%) van ‘klanten’ met een grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt op zich af komen. Ook op deze mensen wordt nog te vanzelfsprekend én in hun nadeel het label ‘kwetsbare burger’ geplakt, een etiket dat leidt tot een hiervoor weergegeven neoromantische typeringen. Dit leidt tot politiek correct mededogen als verhulling voor onze systeemfouten uit het verleden. Met andere woorden: er zijn verschillende vormen en maten van kwetsbaarheid en daarin een onderscheid en een herijking maken is hard nodig.
Het noodzakelijke onderscheid waarop verschillende vormen van sociale uitruil gebaseerd wordt, is feitelijker en handzamer dan de oude, bovenstaande indeling. Deze indeling kent slechts twee typen hoofdgroepen kwetsbare burgers in het sociale domein waarop collectieve middelen permanent of tijdelijk worden ingezet:
1. Chronisch onzelfredzame mensen zonder ‘reële loonwaarde’ in de open economie. Burgers die we op buurten wijkniveau in de inclusieve economie goede dingen voor elkaar en servicetaken voor organisaties/instellingen/burgers in hun buurt laten doen. Het zijn de mensen uit de beschutte sfeer van de sociale werkvoorziening, de dagbesteding e.d. Dat is geen doelgroep voor het UWV of een sociale dienst, maar wel voor op welzijn en psychische gezondheid gerichte maatschappelijke dienstverleners en hun netwerkpartners, vrijwillige dienstverleners, informele circuits en levensbeschouwelijke organisaties. Medeburgers en non-profit organisaties die zich de moeilijke situatie van deze chronisch verminderd zelfredzame mensen aantrekken en hen stimuleren tot ontplooiing van hun talenten en het meedoen binnen de beschermende context van het sociale domein. 2. Leerbare mensen die met wat maatschappelijke ondersteuning en waar nodig extra stimulans, werk vinden in de reguliere verdieneconomie, soms na een opstapje in de inclusieve economie. Complementaire ondersteuning wordt waar nodig geboden in hun leefomgeving en in een leerwerktraject op basis van de compensatieplicht. Het doel daarvan is primair hun procentuele loonwaarde zoveel mogelijk te verhogen en instromen in het reguliere bedrijfsleven of andere typen werkorganisaties. Daar zijn ze aan het werk met eventueel een aanvullende loondispensatie. Leidinggevenden op de werkvloer worden via overdracht van expertise door partijen als de sociale werkvoorziening en MEE handelingsvaardig gemaakt op het omgaan met deze werknemers. Dit gaat over een substantieel volume van potentiële werknemers, de groep die het meeste bijdraagt tot een forse daling van het gebruik van de collectieve middelen. Twee nieuwe typen hoofdgroepen kwetsbare burgers waarop collectieve middelen worden ingezet om sociale uitruil te bereiken
Deze herziene indeling roept een drietal vragen op: 1. Zal de Participatiewet de sociale uitruil bevorderen voor alle kwetsbare burgers, of alleen voor die burgers die op eigen kracht een verdiencapaciteit te gelde kunnen maken die in het bedrijfsleven of in de non-profit sector als een toegevoegde waarde wordt gewaardeerd? 2. Kunnen uitvoeringsorganisaties van de Participatiewet, de sociale diensten, en maatschappelijke dienstverleners een elkaar versterkende aanpak ontwikkelen waarin zoveel mogelijk kwetsbare burgers met een overbrugbare afstand tot de reguliere arbeidsmarkt hun verdiencapaciteit opvoeren en te gelde maken? 3. Wat moet er ondernomen worden om een sterkere pull-beweging vanuit de ondernemende zijde van de arbeidsmarkt op deze potentiële werknemers te krijgen, zodat zij in grote aantallen van de bijstand verschuiven naar de verdieneconomie?
Drie soorten fouten
De vraag dringt zich op of met het afstoten van de solidariteitsstaat ook het gelijkheidsideaal dat daaraan ten grondslag ligt, verloren gaat. En hoe erg is het dat dat verloren gaat zonder dat het zichzelf om zeep heeft geholpen? Er zijn door een rigide toepassing van dit ideaal fouten opgetreden die hebben geleid tot een wijd verbreide claimcultuur met een bijna collectief onbewust maar toch schaamteloos gebruik van publieke en collectieve middelen. De RMO heeft in een advies van 2004 (Verschil in de verzorgingsstaat) gewezen op drie soorten ‘fouten’ in de manier waarop de overheid het gelijkheidsideaal heeft vormgegeven.
• Fout 1 Kenmerkend voor de verzorgingsstaat is dat de overheid een aantal basisvoorzieningen garandeert. Wanneer een deel van de maatschappij de toegang tot een dergelijke basisvoorziening mist, een ‘fout van de eerste soort’, dan is de logische reflex om het voorzieningenniveau op generieke wijze uit te breiden. • Fout 2 Het resultaat daarvan is dat niet alleen degenen die behoefte hebben aan voorzieningen ervan profiteren, maar ook mensen die eigenlijk best zonder kunnen. Dit noemt de RMO een ‘fout van de tweede soort’. Dat kwam tot stand onder de vlag van solidariteit en rechtvaardige verdeling en leidde in de praktijk tot overmatig gebruik, dat soms grensde aan misbruik. De generieke aanpak leidde zo tot een continue uitbreiding van voorzieningen. De reactie van de overheid heeft dan ook weer een generiek karakter. Er worden afslankingprocessen, kaasschaafmethoden en andere bezuinigingen toegepast. • Fout 3 Het resultaat is dat de generieke maatregelen er toe leiden dat juist die groepen die ze echt nodig hebben, niet genoeg hebben aan wat rest aan voorzieningen. Dit noemt de RMO een ‘fout van de derde soort’. Door telkens een deel van de voorzieningen generiek af te romen en daarmee onvoldoende na te gaan wie aan de voorzieningen werkelijk behoefte heeft, komen de publieke middelen steeds minder terecht bij de groep voor wie ze oorspronkelijk bedoeld waren. Drie soorten ‘fouten’ in de manier waarop de overheid het gelijkheidsideaal heeft vormgegeven (RMO)
Het verschijnsel van reflexiviteit
Een tweede mechanisme dat de goede bedoelingen van de overheid bij het inrichten van de verzorgingsstaat verknoeit, staat bekend als het verschijnsel van de reflexiviteit. Systemen (ook individuen) leren en passen zich aan het beleid van de overheid aan. Het bekendste voorbeeld is wel de WAO, ooit bedoeld voor ongeveer 200.000 mensen. Op het hoogtepunt hadden we in Nederland bijna een miljoen arbeidsongeschikten. De verklaring is dat de WAO een stuk rianter was dan andere regelingen zoals de bijstand en de regelingen voor werklozen. Ook de groei van de Wajong was toe te schrijven aan dit verschijnsel: beter een Wajonguitkering voor het leven dan een bijstandsuitkering waarbij je werd toegeleid naar werk. Hier hebben we rechtstreeks te maken met perverse prikkels die onbedoeld door de overheid worden gegeven. In het domein van de onderkant van de arbeidsmarkt heeft de commissie De Vries in zijn rapport ‘Werken naar Vermogen’ een indrukwekkende analyse gemaakt. De prikkel voor WSW-bedrijven en mensen in de WSW om uit te stromen naar de arbeidsmarkt bleek vrijwel afwezig, ondanks het gegeven dat dit als beleidsdoel gold en geldt. De commissie moest zelfs constateren dat voor veel mensen arbeid niet loont. Dat lijkt weinig te maken te hebben met de aard en de omvang van individuele kwetsbaarheid van burgers en des te meer met een door wetsystemen ingegeven exclusie. Hoe voorkomen we het herhalen van deze systeemaberraties?
Ideologie of Mens
Hoe kan voorkomen worden dat de fouten die zich voordeden bij het hanteren van het gelijkheidsideaal zich weer voordoen in de ontwikkeling naar collectieve inclusie? Is de rigide invoering van het principe van sociale uitruil, de nieuwe ideologie? Sociale uitruil sluit maar ten dele aan op het maatschappelijk beginsel van solidariteit dat wordt verlangd van met name mensen die buiten de fiscale groep van IB-verschaffers uit schijf 2 en 3 vallen en in de bijstand zitten of werkloos zijn. Er wordt van deze groepen, op grond van politiek-ideologische ingeving, een tegenprestatie verwacht, c.q. geëist voor het overdrachtsinkomen: de uitkering. De mensgerichte basis voor het concept van de sociale uitruil overstijgt deze ideologische normativiteit. Sociale uitruil is gelijk aan het universele principe van zelfverwerkelijking als sociaal schepsel op maatschappelijk-economisch vlak. Het daarin uitoefenen van de eigen verantwoordelijkheid wordt gezien als ieders biosferische taak die naar rato van onbeperktheid en competenties in wisselwerking met andere mensen op een unieke wijze wordt uitgevoerd. Niet omdat het ‘zo hoort’, maar omdat die - tegelijkertijd ook universele - taak in de dynamiek van individu en collectiviteit de eigen levensweg helpt invullen. Het is geen opdracht van derden, maar representeert een natuurlijk streven dat eigen is aan de mens. Daarmee staat de wederkerigheid van het individu versus de collectiviteit boven de ideologische normativiteit van het recht-toe-recht-aan principe van ‘voor wat, hoort wat’. Overigens, is dat geen verwerpelijk principe. Onze gereguleerde collectiviteit/samenleving schept mede via haar economische inspanningen, maar ook breder, op grond van het sociale gelijkheidsbeginsel voor ieder individu de voorwaarden en de faciliteiten om binnen ieders eigen context te komen tot een voldoende mate van zelfrealisatie en talentontplooiing. Zij verlangt in wederkerigheid van dat individu als lid van die collectiviteit dat deze ook voor de medeburger bijdraagt aan de kwaliteit van diens sociale bestaan en zelfverwerkelijking. Vooral daarop sluit het beginsel van sociale uitruil aan. Hierachter zit dus niet de egalitaire gedachte van ‘iedereen even gelukkig en/of rijk’. Er zijn immers teveel individuele verschillen om dit tot paradigma te verheffen. Wel zijn er - gelukkig - op de twee uiteinden van de inkomensas voortdurend politieke dialogen over wat een sociaal aanvaardbaar minimum is en wat in de publieke sfeer de bovengrens van ons beloningsstelsel (de Balkenendenorm) is. Die dialogen zijn ook voor de onderbouwing van de sociale uitruil van belang omdat voor beide uiteinden de wederkerigheid van hetzelfde menselijke belang is.
Inclusie
Vanuit het gezichtspunt van het VN-verdrag voor de rechten van de gehandicapte mens is een stevige beleidsregie in het sociale domein ook onmisbaar. De mens met een beperking is een talentvolle mens net als iedere ander mens. Het is ook een mens die gelukkig is door een geslaagde identificatie met het Zelf en zich in alle opzichten een sociaal wezen voelt. De samenleving is het alledaagse, sociale speelveld waarin gezondheid en geluk door eigen inzet en samen met andere mensen naar eigen vermogen verwerkelijkt worden. De inzet voor de medemens om gezondheid en geluk te vergroten, is gebaseerd op wederkerigheid en solidariteit, ook van de kwetsbare medemens zelf. Wederkerigheid en solidariteit beginnen met eigen verantwoordelijkheid en zelfsturing. Net zoals in de gezondheidsmarkt gezondheid centraal dient te staan in plaats van zorg, staan bij de maatschappelijke ondersteuning van kwetsbare mensen met een beperking ieders talent en ontwikkelingsmogelijkheden centraal in plaats van hun beperking. De maatschappelijke betekenis van mensen met een beperking voor anderen is van grote waarde voor velen in de samenleving. De erkenning en explicitering van die toevoegende waarde stimuleert in wederkerigheid de mens met een beperking om de eigen talenten te ontplooien en voor de samenleving in te zetten. De kwetsbaarheid van de mens met een beperking zit vooral in de sociale uitsluiting en veel minder in de aard en de complexiteit van de beperking en de daaruit voortvloeiende neurologische, fysiologische, psychiatrische en psychologische impact op het wezen. Een fikse beperking en een combinatie daarvan kan het individu in een langdurige toestand van chronische onzelfredzaamheid en zelfs permanente onwetendheid of een zeer lage bewustheid van het eigen bestaan brengen. Ook die mensen hebben het grondrecht op een sociaal bestaan dat hen insluit in onze samenleving. Zij ontvangen intensieve ondersteuning van hun medemens die daarin een reden voor het eigen bestaan en zelfstandigheid vindt. Die ondersteuning is naar haar aard en bedoeling ook gericht op het naar vermogen deel uitmaken van de samenleving, daarin zichtbaar en voelbaar zijn en onderdeel zijn van het sociaaleconomisch systeem.
De recessie
Voor mensen met een beperking is het huidige tijdsgewricht een bijzonder spannende tijd en velen hebben het gevoel volledig op zichzelf teruggeworpen te worden. De recessie op het westelijk halfrond brengt grote spanningen in de samenleving teweeg en veroorzaakt veranderingen in het sociaal domein. De economische solidariteit staat onder grote druk en de schaduwzijde van de individualisering is dat nu ook op de meest kwetsbare mens met een beperking een beroep wordt gedaan op zelfredzaamheid en zelfstandigheid. In alle transities staan de eigen verantwoordelijkheid en het zelfoplossend vermogen van de zelfverklaarde afhankelijke mens als een mantra voorop. Voor velen in de samenleving en de samenleving als geheel is dit een wenselijke ontwikkeling met de kanttekening dat voor de kwetsbare mens met een beperking deze beleidsverandering meer tijd en een consistente inclusieve aanpak vergt, die niet vanzelf ontstaat. We staan voor de transformatie van een dienstverleningsstelsel dat op het individueel claimen van rechten, persoonlijke afhankelijkheid en een categorale inzet op mensen met een beperking is/was gebaseerd. De omzetting hiervan naar een maatschappelijk bestel waarin mensen met een beperking ingesloten worden en sociaaleconomische, culturele en bestuurlijke erkenning en invloed hebben, dient op een consistente wijze plaats te vinden. Die consistentie is te vinden in het in alle opzichten en inclusief deelgenoot maken van mensen met een beperking van deze transformatie en hun talenten daarin maximaal in te zetten. Hen naar talent en vermogen individueel en collectief integreren in een stelsel van sociale uitruil vergt dat er een reeks van belemmeringen wordt weggenomen.
Drie belemmeringen
De belemmeringen om vanuit een stevige beleidsregie duurzame effecten te krijgen op zelfverwerkelijking, zelfredzaamheid en meedoen van kwetsbare burgers zijn talrijk en maken - onontkoombaar - ook onderdeel uit van een sectoraal systeem waaraan we met elkaar gewend zijn geraakt, maar dat niet langer voldoet. Een kleine staalkaart van belemmeringen volgt om daar lessen uit te trekken die we zonder meer kunnen toepassen op de ontwikkeling van de inclusieve wijkeconomie.
• De eerste belemmering. In de sociale sector starten op voorstel van tal van instellingen jaarlijks reeksen projecten, veelal met een tijdelijke subsidie. De uitvoerende organisaties gaan vol enthousiasme aan de slag om hun, doorgaans zelfbedachte project tot een succes te maken. Maar eenmaal afgerond, is het meestal einde verhaal. De financiering was tijdelijk en stopt onverbiddelijk en het project bloedt dood. Daarna wordt het opgevolgd door nieuwe, soms vergelijkbare projecten, ook weer met tijdelijke subsidie. Zelfs succesvolle, effectieve projecten, de zogenaamde ‘good practices’, is dat lot beschoren. Dit fenomeen, inmiddels bekend als de ‘projectencarrousel’ hangt onder meer samen met de financieringssystematiek van (lokale) overheden. Politici willen graag binnen een raadsperiode scoren met zichtbare, kwantificeerbare resultaten. Maar helaas zijn zulke resultaten lang niet altijd synoniem aan blijvende maatschappelijke effecten. • Een tweede probleem bij veel sociale interventies is de verkokerde en soms afgeschermde categoriale aanpak en daarachter zittende afgeschermde geldstromen en domeinclaims. Talrijke projecten in het sociale domein draaien om afgeschotte hulp aan burgers in een positie van armoede en isolement. Denk bijvoorbeeld aan dak- of thuislozen, mensen met schulden, relatieproblemen, en een sociaal economische achterstand of aan multiprobleemgezinnen. Te vaak krijgen deze groepen te maken met een hele batterij organisaties en hulpverleners, die langs elkaar heen werken. De aanpak is uiterst versnipperd en dat ondermijnt het maatschappelijk effect. • Een derde factor die een effectieve aanpak belemmert, is de attitude waarmee de professionals hun cliënten vanuit de institutionele kaders en systemen van hun eigen organisaties tegemoet treden. Dat is naast het strikt protocollair handelen de overwegend goed bedoelde attitude van ‘zorgen voor’. Dit houdt hun cliënten aanbodafhankelijk en past in een blauwe bedrijfsvoering. Registratie en verantwoording vinden plaats binnen de normen van het subsidiekader ´Prijs x Volume’. Dit leidt tot een andere werkwijze en klantattitude dan een resultaatgebonden financiering en publieke verantwoording in termen van ‘geleverde Prestatie x genomen Verantwoordelijkheid’. Belemmeringen om lering uit te trekken en weg te nemen om een inclusieve wijkeconomie te bereiken
Good Practices
Uiteraard zijn er steeds meer goede praktijkvoorbeelden waaruit blijkt dat het in beginsel heel anders kan, maar vaak stuiten die praktijken onderweg ook weer op onneembare hordes. Alleato (Utrecht e.o.) maakt te vaak mee dat een project na veel investeren effect begon te krijgen, maar moest stoppen omdat er geen vervolgfinanciering werd gegeven. Tot frustratie en boosheid van de actieve burgers die voor dit project waren geworven en getraind en die graag door hadden willen gaan, maar wel met minimale ondersteuning en coaching door professionals. Alleato zoekt daarom voorturend naar mogelijkheden om versnippering tegen te gaan en tot een duurzame aanpak te komen. Dat is onder andere geslaagd bij ‘ Kleur in Actie’ (KiA), een project dat via een brede aanpak heeft gewerkt aan structureel betere ondersteuning van Turkse en Marokkaanse mantelzorgers. Belangrijke succesfactor van dit initiatief is het commitment van vele partijen: rijksoverheid, de provincie Utrecht, gemeente Amersfoort, zorgaanbieders, zorgvragers en intermediaire partijen. Dankzij die brede samenwerking kon een duurzame inbedding worden gerealiseerd. De methodiek heeft een vervolg gekregen in vier andere gemeenten in de provincie Utrecht. Maar dat niet alleen, op de aanpak van KiA wordt voortgebouwd door organisaties als Pharos (het landelijk kenniscentrum voor vluchtelingen en gezondheid) en Mezzo (de landelijke vereniging voor mantelzorgers en vrijwilligerszorg). Een mooi voorbeeld van hoe inzichten en kennis niet verloren gaan, maar worden benut en hun waarde kunnen blijven bewijzen. Dat een effectief gecoördineerde aanpak mogelijk is, blijkt ook uit een ander Utrechts initiatief - opgezet en geleid door de gemeente Utrecht zelf - om eenzaamheid in de stad aan te pakken. Het gaat om een signaleringsnetwerk waarin tal van spelers actief zijn: winkeliers, bewoners en allerlei organisaties die het fenomeen eenzaamheid tegenkomen. Het initiatief is een mooi voorbeeld van effectieve krachtbundeling en vergelijkbaar met wat elders in de sfeer van netwerkontwikkeling plaatsvindt, zoals in Almere en Wijk bij Duurstede.
De inclusieve economie
De inclusieve economie integreert de kenmerken van de reguliere en de sociale economie: “Onder sociale economie wordt verstaan het doelbewust creëren van werkgelegenheid voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt door middel van bedrijvigheid. Hierbij horen ook mensen met beperkingen die de doelgroep vormen van de Wmo. Zowel reguliere als sociale ondernemingen richten zich voornamelijk op één waarde: de ene op financiële winstmaximalisatie, de andere op de realisatie van een maatschappelijk doel. Inclusief betekent dat mensen met allerlei beperkingen niet op een apart parkeerterrein terecht komen, maar in de samenleving zelf participeren. Dat vergt aanpassingsprocessen van vele partijen. De vraag is welke rol de sector hierbij zal moeten spelen. Hoever zullen de terreinen van het arbeidsmarktbeleid en de Wmo en de zorg elkaar moeten toenaderen en versterken?” Citaat: Wim Sterk, beleidsinspirator gemeente Dordrecht Het betoog van Wim Sterk bevat vervolgens de weergave van wat men op dit vlak echt wil bereiken: ‘In Dordrecht en de Drechtsteden willen we via leer-/ werktrajecten en community jobs mensen met beperkingen op één of andere wijze binnen het domein van de arbeid brengen of terugbrengen. Leer-/werktrajecten bij bedrijven spelen een belangrijke rol om werknemers terug te laten keren, of een nieuwe plek te geven op de arbeidsmarkt bijvoorbeeld door bij- of omscholing. Ons programma arbeidsmarktbeleid streeft daarom naar uitbreiding van het aantal leer-/werktrajecten bij bedrijven en sectoren in de regio. Bij de decentralisatie van extramurale begeleiding speelt dagopvang een belangrijke rol. Hier liggen kansen om nieuwe verbindingen te maken tussen onderwijs, welzijnswerk in de wijken en de sociale werkvoorziening om de inclusieve economie een impuls te geven.’
De inclusieve wijkeconomie
We blijven nog even bij het voorbeeld van de gemeente Dordrecht. Die gemeente zoekt voor verschillende beleidsterreinen naar een integrale aanpak en wil innovatieve ontwikkelingen vanuit haar duurzame beleidsregie een kans geven door te beklijven in de lokale samenleving. Het concept dat hiervoor in aanmerking komt, is de ‘inclusieve wijkeconomie’. De voornaamste gedachte achter de inclusieve wijkeconomie overstijgt dit fenomeen en is in de kern eenvoudig: werk is de beste vorm van ondersteuning en zorg. De groep leerbare, kwetsbare burgers die door hun eigen inzet op economisch en/of sociaal vlak betekenisvol zijn voor anderen, ervaren - toenemende - gevoelens van eigenwaarde en gelijkwaardigheid. Dat zet hen in beweging om zich te ontwikkelen van een meer steunende naar een steeds meer delende burger. Deze burger raakt weer in staat om geheel of gedeeltelijk zelf inkomen te verwerven in ruil voor arbeid en andere vormen van inzet. Dat is de kwetsbare burger die alleen nog in wederkerigheid datgene van de samenleving vraagt en ontvangt wat strikt nodig is om een gelijkwaardig leven te leiden in vergelijking met andere burgers zonder beperkingen of veelvoudige problemen. Inclusieve wijkeconomie is, net als het dienstverleningsconcept ‘Buurtsteun’, een vorm van een duurzame en positieve ontwikkeling van de individuele versterking van de zelfredzaamheid in combinatie met de collectieve netwerkversterking van de samenleving in buurten en wijken. De nadruk ligt op het via individuele en collectieve sociale uitruil teweeg brengen van ieders zinvolle inzet in de eigen leefomgeving (buurt en wijk), die dat waardeert en zelf kracht opbrengt om haar kwetsbare medeburgers door een integrale aanpak in te sluiten. Dat komt dan in de plaats van de huidige praktijk waarin deze groep burgers via afzonderlijke speciale voorzieningen wordt uitgesloten. Dit behoeft een nadere beschrijving.
De boodschap van sociale uitruil
De wederkerige inzet naar rato van de eigen mogelijkheden van de kwetsbare burger geldt voor zover die mogelijkheden ook daadwerkelijk zijn te vergroten. Er zijn immers beperkingen die zo diep ingrijpen dat zij een absolute blokkade oproepen. Deze wederkerige inzet wordt niet zomaar getypeerd als ‘sociale uitruil’. De boodschappen van sociale uitruil aan degene die maatschappelijk ondersteund wordt en aan zijn medeburger of professional die in deze ondersteuning voorziet namens de samenleving of uit eigen initiatief zijn: • Als je kunt, verricht dan (aangepast) werk, of laat je voor werk opleiden in ruil voor wat je uit de samenleving ontvangt, of doe in je eigen buurt iets terug voor een ander, een organisatie of groep mensen die dat nodig hebben. • Stel ondersteuningstrajecten in werking die ingebed zijn in een sociaal netwerk dat een zelfdragend vermogen voortbrengt voor versterking van de zelfredzaamheid en de toename van het wederkerig meedoen, in casu sociale uitruil. • Geld speelt wel degelijk een rol en de overstap van een overdrachtsinkomen naar een zelf verworven bron van (materiële en/of immateriële) inkomsten is meer motiverend dan wat ook. • Spreek mensen die niet de route naar een zelfverworven inkomen op kunnen, wel aan op hun vermogen om voor en samen met lotgenoten onderlinge dienstverlening op te zetten. • Voor mensen die chronisch onzelfredzaam zijn op een niveau dat geen tegenprestatie tot stand kan komen, wordt maatschappelijk aanvaard dat intensieve ondersteuning nodig is en voor hen fungeert het compensatiebeginsel. Boodschappen van sociale uitruil aan degene die maatschappelijk wordt ondersteund, aan zijn medeburger en professional
Burger Volgend Budget
Sociale uitruil toepassen vergt dat er voor het gevoel van de burger en de overheid ook materieel en/of financieel iets substantieels uitgeruild wordt en dat dit de eigen regie van de burger helpt versterken. ‘Ideologie met pegels’ is dan het parool. Een ‘Burger Volgend Budget’ (BVB) vormt de financiële basis van de sociale uitruil, die ertoe leidt dat kwetsbare burgers hun materiële rechten op een mixture aan dienstverlening uitoefenen zonder daar zelf de betalingshandeling voor te verrichten. Hoe werkt dit? Het BVB is uitgedacht naar analogie van de cliëntvolgende bekostiging (CVB) in de AWBZ-zorg; dit is het derde alternatief naast levering in natura en PGB. Veel AWBZ-zorg zal de komende jaren naar gemeenten worden overgeheveld. Ook op veel andere, soms aanpalende, beleidsterreinen is deze decentralisatie gaande: cliëntondersteuning, jeugd en arbeid. Daarmee zal die CVB, als op de zorg toegespitst instrument om cliënten van zorgorganisaties meer zelf aan het stuur te krijgen en te houden, niet zomaar verdwijnen, maar of het dan in dezelfde opzet voor gemeenten houdbaar blijft, is de vraag. Gemeenten zullen een nieuw en breder type beleidsregie en ook burgerinstrumentarium nodig hebben om hun breder sociaal- en zorgportfolio aan te laten sluiten op de principes van vergroting van de zelfredzaamheid en het leggen van de verantwoordelijkheid bij de burger zelf. Een belangrijk onderdeel van dat burgerinstrumentarium is het BVB. Het BVB dient er als ‘return on investment’ voor de samenleving ook toe dat de individuele sturing op de eigen consumptie van maatschappelijke dienstverlening en zorg zodanig toeneemt dat het volume en de kosten daarvan dalen en ook verschuift van dure specialistische inzet naar meer generalistisch en preventief. Het systeem van BVB moet nog verder uitgewerkt worden; deze alinea bevat een eerste aanzet voor die uitwerking. De Burger Volgende Bekostiging (BVB) sluit aan op het hiervoor toegelichte uitgangspunt dat arbeid de beste vorm van zorg is, tenzij zorg er ‘noodgedwongen aan vooraf moet gaan' en dat de dienstverlening integraal is omdat ‘meedoen naar vermogen’ het hoofddoel is. BVB moet tenminste deze beide heren (arbeid en zorg) en nog wat andere vazallen dienen. De kern van BVB is dat de lokale overheid op basis van een programmatisch akkoord regie voerende partijen op wijk-, stedelijk en regionaal niveau contracteert voor de ontwikkeling, de effectieve uitvoering en het efficiënte beheer van de integrale dienstverlening die het BVB-portfolio bevat. Dat portfolio kan interessante combinaties opleveren van integrale dienstverlening op de terreinen arbeid, scholing, ondersteuning, zorg, activering, schuldhulpverlening, dagbesteding, etc.
De door de overheid verantwoordelijk gestelde organisatie - of het netwerk - die BVB in een wijk (stedelijk of regionaal) schraagt, sluit all-in (portfolio x kwaliteit x prijs) BVB-overeenkomsten af met aangesloten netwerkpartners (of derden). Die BVB-overeenkomsten definiëren voor verschillende typen klantgroepen de uitvoering van individuele én collectieve vormen van dienstverlening waarvoor met kwetsbare burgers leveringscontracten worden gesloten. De lokale overheid kent op basis van de klantanalyse (zie hierna: het keukentafelgesprek) aan de individuele burger de BVB-trekkingsrechten en de regie op het eigen leveringscontract toe. Die trekkingsrechten zullen per burger verschillen, want maatwerk vergroot de kans op succes. Het is ook die burger die zelf de verantwoording aflegt over of, hoe en met welk (gewenst) resultaat het eigen BVB-trekkingsrecht via individuele of collectieve vormen van dienstverlening is benut.
Keukentafelgesprek
De beste preventie tegen een toenemende complexiteit van iemands kwetsbaarheid is die te doorbreken door laagdrempelig contact te maken in de eigen leefsituatie. Bijvoorbeeld via het keukentafelgesprek om daarin ook de eerste aanknopingspunten voor een effectieve aanpak en de haalbaarheid van het inzetten van BVB te vinden. De werkwijze van Sociale NetwerkStrategieën (SNS) betrekt de constructieve krachten uit die leefomgeving in een toenemende borging; dat is de basis voor de versterking van de zelfredzaamheid. Natuurlijk, geluk is niet te koop - en geld maakt niet alles goed -, ook niet door een maatschappelijke tegenprestatie te leveren voor maatschappelijke ondersteuning. Sociale uitruil maakt van de ‘dure’ burger meer een ‘bijdragende burger’ die een tegenprestatie levert en op vele fronten weer mee gaat doen. Dit leidt niet alleen tot een aanzienlijke daling van de maatschappelijke kosten, maar meer cohesie in buurten en wijken, de concrete ervaringen van gelijkwaardigheid en een groter individueel welzijn.
Opties voor sociale uitruil
De maatschappelijke opgave - zonder daar een idealistisch/romantisch verhaal onder te leggen - is voor deze groepen kwetsbare burgers vanuit wederkerigheid, die zij nu overwegend niet ervaren, een socialere invulling aan hun bestaan te geven vanuit hun eigen leefomgeving, zoals:
• In leer-/werkbedrijven in hun buurt of wijk • In community-jobs bij verenigingen en non-profit activiteiten (bijv. Voedselbank) • Voor jongeren de Werkschool (met inzet van UWV-geld) • Maatschappelijke organisaties en dienstverleners die in de buurt of wijk diverse servicetaken te vergeven hebben • Bij buurtondernemers die hen voor alledaagse servicewerkzaamheden inschakelen Opties voor sociale uitruil om vanuit eigen leefomgeving een socialere invulling aan bestaan te geven
Deze incomplete opsomming van opties voor ieders eigen invulling betreft de inzet en het inschakelen van burgers die de inperkende werking van diverse beperkingen op hun persoonlijke situatie in belangrijke mate weg kunnen nemen met directe steun vanuit hun eigen leefsysteem, andere medeburgers, het onderwijs en sociale ondernemers. Zij komen direct in contact en krijgen te maken met de sociale wijkregisseur, die voor een wijk de operationele invulling organiseert en in stand houdt van de duurzame beleidsregie. Die regie betreft in elk geval de terreinen van arbeid, scholing, inkomen, wonen, dienstverlening en veiligheid. De wijkregisseur van de lokale inclusieve wijkeconomie biedt aan al deze netwerkpartners de sociale infrastructuur om volgens de richtlijnen van een effectieve beleidsregie samen te bouwen aan een stimulerende, integrale - in plaats van een conserverende, categoriale - ondersteuning. De wijkregisseur fungeert ook als de lokale opdrachtgever voor de sociale wijkteams, die als netwerkscheppers de sociale infrastructuur van een wijk en buurten helpen versterken zodat inclusie daar ook daadwerkelijk invulling krijgt.
Programmatisch akkoord
De realisatie van de inclusieve wijkeconomie steunt op stuurmanskunst van samenwerkende wethouders die hun portefeuilles overstijgen en de beleidsregie vanuit een horizontale trekkracht probleem- en resultaatgericht inrichten. Dat mondt uit in een meerjarig programmatisch akkoord tussen de lokale overheid met combinaties van sociale netwerkpartners die hun institutionele autonomie inwisselen voor effectieve slagkracht op uitvoeringsniveau. Deze herinrichting wordt geschraagd door actuele ervaringen en inzichten op hoe de verhouding tussen steunende en vragende burgers en de lokale overheid dient te kantelen om met minder financiële middelen meer maatschappelijk effect en impact te krijgen.
Richtlijnen voor wijkregie
In willekeurige volgorde een aantal van de stimulerende ervaringen en inzichten, waarmee de richtlijnen voor de concretisering van de wijkregie ten behoeve van de sociale wijkeconomie invulling krijgt: • Het stimuleren van Burgerkracht voor het vergroten van de zelfredzaamheid van mensen die daarin voor zichzelf tekortschieten. • Het inruilen van het recht op individuele voorzieningen voor de compensatieplicht, die individueel én collectief wordt uitgevoerd. • Het instellen van Frontlijnsturing om niet meer te verzanden in bureaucratische afwegingsprocessen over of en wat te doen. • Het ruimte geven aan onafhankelijk opererende professionals voor het nemen van eigen verantwoordelijkheid bij interventies achter de voordeur, zoals bepleit door de ‘Erop-af’ visie van Jos van der Lans. • De bevordering van buurtgerichte aanpakken zoals de kleinschalige aanpak van Buurtzorg en het Buurtsteun-concept van MEE Drechtsteden. • Het afremmen van de categoriale dienstverlening en toenemende expertiseoverdracht naar en vervlechting met generieke dienstverleners. • Het gedeeltelijk inwisselen van de individuele ondersteuning door een collectieve aanpak daarvan. • De sociale partners richten met elkaar horizontale netwerken in. • Vindplaatsgericht werken, waar nodig ad hoc ingrijpen en handelen en dat steeds vertalen naar de ontwikkeling van duurzame, beklijvende oplossingen die een terugval helpen voorkomen. • Minder professionele inzet en meer inzet van well-to-do burgers; tot uitingkomend in het opereren op het snijvlak van de informele en de formele dienstverlening en het professioneel stimuleren en supporten van de inzet van informele dienstverleners, zoals mantelzorgers en vrijwilligers en mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. • Nut en noodzaak van de netwerkbenadering: het werken vanuit en in integrale netwerkteams van breed in te zetten/generieke frontlijn professionals op buurt- of wijkniveau, in plaats van de afzonderlijke inzet in ketens van gespecialiseerde high-end professionals. • De generieke werker/professional friend in de 0e en 1e lijn is breed inzetbaar en waar nodig toeleider naar gespecialiseerde voorzieningen, maar bevordert krachtig het vroegtijdig benutten van goedkopere en preventieve voorzieningen in plaats van dure en specifieke voorzieningen.
• Het medeverantwoordelijk maken van burgerkrachten in de buurt en de wijk om stabiele sociale netwerken te vormen voor mensen die nog niet op eigen kracht in hun ondersteuningsbehoefte kunnen voorzien en niet toekomen aan vergroting van de eigen zelfredzaamheid en zelfstandig meedoen. • Integraal werken over de volle breedte van de verschillende levensgebieden, omdat bij een chronisch tekort aan zelfredzaamheid dit ook over die volle breedte onderling versterkende en cumulerende effecten heeft. Stimulerende ervaringen en inzichten om invulling te geven aan de wijkregie t.b.v. de sociale wijkeconomie
Duurzame beleidsregie
Om met sociaal beleid op een innovatie wijze zoals het voorbeeld van de inclusieve wijkeconomie via een golfbeweging van onderop uit de buurten en wijken duurzame effecten te bereiken, moet de koers verlegd worden. Het roer moet om. De noodzaak van een consistente beleidsregie staat vast, waarin de lokale overheid het ‘wat’ bepaalt en de netwerkpartners in de uitvoering het ‘hoe’. De kenmerken waarmee die beleidsregie haar waarde bewijst, zijn in een vijftal kernpunten weergegeven. Het pleidooi is om dit ook integraal toe te passen op de realisatie van de inclusieve wijkeconomie. De vijf kenmerken zijn: 1. Termijnverlenging Allereerst moeten we af van het huidige hit-and-run op grond van een opportunistisch korte termijn denken. Werkelijk rendement van sociaal beleid vraagt om langdurige investeringen en denken op langere termijn. Hoe lang die termijn moet zijn, hangt af van de aard en de complexiteit van het probleem. Als projecten en methodieken succesvol blijken, dan moeten zij vervolgens ook de ruimte krijgen en het liefst worden ingebed in structureel beleid. Vergelijk het met een medicijn dat uitstekend werkt tegen een bepaalde kwaal; het is verspilling van kapitaal en energie om dat medicijn eenmalig in te zetten en vervolgens te zoeken naar een nieuw middel. Als de overheid wil dat effectieve methodieken vruchten af blijven werpen, moet zij bij het financieren van projecten de blik gaan richten op de middellange en lange termijn en over kortetermijnbelangen heen durven stappen. 2. Allianties en netwerken vormen Om de verkokering te doorbreken, is het nodig dat overheid en maatschappelijke organisaties domeinoverstijgend gaan werken. Er zijn nog te veel schotten tussen beleidsterreinen, ook als het gaat om de financieringssystematiek. Het is van belang om maatschappelijke projecten en initiatieven zo veel mogelijk op te zetten vanuit een integrale visie, die de verschillende terreinen bestrijkt en ze vanuit meerdere financieringsbronnen te bekostigen. Over de eigen grenzen heenkijken en de verkokering doorbreken is eveneens nodig op uitvoeringsniveau. Samenwerking en afstemming is geboden tussen uitvoerende partijen die elkaar als gelijkwaardige netwerkpartners benaderen. Een publiek-private samenwerking (PPS) of een coöperatieve
opzet van de samenwerking zijn te overwegen. Dat vraagt wel alliantiemanagement: sturing van activiteiten door een stevige partij. Deze partij brengt de uitvoerders samen, bepaalt samen met hen de agenda en stuurt op de uitvoering van de doelen. Én die hen ertoe beweegt om de institutionele autonomie prijs te geven voor de horizontale en integrale aanpak in netwerkteams in de uitvoering. 3. Ontschotten en Social return on investment (SROI) Een duurzame regie kunnen voeren vergt de totale ontschotting van alle financiële regelingen die dezelfde doelgerichtheid hebben (maar vaak tegengesteld aan elkaar werken), legt de basis voor allianties, de nonconcurrentiële netwerkconstructies en voor de financiële onderbouwing van een programmatisch meerjarenakkoord. Voor het financieren en faciliteren van het beleid van de inclusieve wijkeconomie en de opvoering van de arbeidsparticipatie van kwetsbare burgers worden financieringsbronnen ontschot als participatiebudget, AWBZ, Wmo, uitkeringsgelden, bedrijfsfinanciering en mogelijk andere relevante financieringen. Het programmatisch meerjarenakkoord bevat een concrete uitwerking van de vereiste social return on investment. Onontkoombaar zullen er kortingen komen op het participatiebudget en ook bij AWBZ en Wmo is er sprake van bezuinigingen. Alleen door rigoureus te ontschotten zullen de effecten van die bezuinigingen voor de meest kwetsbare burgers geminimaliseerd worden. 4. Attitude-omslag Psychologie is - zo blijkt steeds weer - minstens een even hard vak als economie. Twee vakgebieden die elkaar behulpzaam kunnen zijn. De psychologie achter een duurzame beleidsregie op de sociale sector na alle decentralisaties, transities en transformaties is het bewerkstelligen van een all-in attitude-omslag en her en der een cultuurverandering. Het veranderen van het business model van een participerende organisatie, op grond van het veranderende verdienmodel, is een krachtig middel om tot op het uitvoeringsniveau de attitude-omslag te bewerkstelligen. Daarmee wordt ook de andere benadering en bejegening van kwetsbare burgers volgens het gedachtegoed van de inclusieve wijkeconomie en het principe van de sociale uitruil aangepakt. Een tweede factor van belang om de attitude-omslag naar ‘handen onder de billen om iemand zelf met steun van zijn netwerk in beweging te krijgen’
is de toerusting van de professionals met nieuwe aanpakken die zij in hun generieke netwerkteams met elkaar delen, zoals Sociale NetwerkStrategieën (SNS) en Triple P (hanteren positieve opvoedstijl). Een wezenlijk onderdeel van de attitude-omslag is de omzetting van de massieve categoriale en gespecialiseerde inzet vanaf het eerste contactmoment in vrijwel elke situatie als antwoord op een nog niet onderzochte hulpvraag naar de generieke aanpak. Daarna komt pas, voor zover nodig, de gespecialiseerde inzet van experts. Via de bekostigingssystematiek wordt een begrenzing gelegd op de inzet van die experts. Met andere woorden: ook dit komt vooral tot stand omdat geld dwingt. Toch hoort daar ook een sidekick bij: de borging van de professionele expertise door de totstandkoming te stimuleren van onderlinge kennisnetwerken van de professionals en het stimuleren van de doorontwikkeling van hun eigen deskundigheid. 5. Horizontaal leiderschap Door Robert K. Greenleaf is in 1970 een theorie ontwikkeld die er sterk op aandringt om leiderschap vooral in te vullen vanuit een dienstverlenende houding naar anderen: servant-leadership. Omgezet naar de aard en de opzet van een getransformeerd sociaal domein, met instandhouding van de oorspronkelijk kenmerken van het dienstbaar leiderschap, heeft dit domein behoefte aan een inspirerend en horizontaal leiderschap. Dat is het type leiderschap dat past bij het toenemende netwerkkarakter van het sociaal domein en de aard van de onderlinge verhoudingen tussen instituties en hoe hun professionele inzet wordt geïntegreerd in sociale wijkteams en netwerken. Eerder is geconstateerd dat het thans ontbreekt aan leiderschap in het sociaal domein. Dat ontbreken geldt zowel op het politieke vlak en wellicht meer nog in de publiek-private governance van dit domein, waarbij inspirerend en bindend leiderschap werkzaam is via de instituties, de professionele en de vrijwillige dienstverleners en de via sociale uitruil betrokken burgers die collectief en individueel de dienstverlening benutten. Vijf kenmerken waarmee beleidsregie haar waarde bewijst en in te zetten voor de inclusieve wijkeconomie
Moreel Kapitaal
De ingrijpende herstructurering van het sociale domein, de transities van het Rijk naar gemeenten in combinatie met de recessie dwingt iedereen om de zorg- en dienstverlening vanuit andere principes en met een andere culturele mindset van dienstverleners en kwetsbare burgers te herordenen. In de Paul Cremer lezing 2012 bracht Prof. Dr. Harry Kunneman het belang naar voren van het moreel kapitaal in zorg en welzijn. Een kernpunt uit dit betoog is het failliet gaan van de verticale leverings- en controlesystemen, hetgeen aansluit op de hiervoor al aangevoerde drie typen fouten. Kunneman bepleit het opgeven van de illusie van verticale veiligheid en de transformatie naar horizontale vormen van moraliteit die richting geven aan de beleidsregie en de uitvoering van de dienstverlening in het sociale domein. “Het is de ervaring dat zorgzaamheid voor anderen deel uitmaakt van een goed leven, dat ons kan motiveren om die zorgzaamheid uit te strekken naar anderen die wij nooit persoonlijk zullen ontmoeten.” Dit citaat sluit aan op het inzicht en de ervaring dat zorgzaamheid wederkerig zingevend en sociaal educatief is en daarmee bijdraagt aan de verwerkelijking van de inclusieve samenleving. Hoe gaat dat dan in de praktijk van een wijk?
Het Sociale Wijknetwerk
De maatschappelijke netwerkpartners - Merinos (De Merwelanden/Internos), Syndion, MEE Drechtsteden - ontwikkelen in de Dordtse wijk de Staart op basis van dit principe van moreel kapitaal met elkaar en met aanpalende dienstverleners (Jeugdzorg, Sociale Dienst & Werkvoorziening, Dienst Gezondheid & Jeugd, ambulante GGZ) een inclusief sociaal wijknetwerk. Dat is één van de zes transitieprojecten die de gemeente Dordrecht faciliteert om nieuwe wegen te vinden voor haar invulling van de nieuwe maatschappelijke en zorgtaken die van het Rijk naar de gemeenten overgaan. De netwerkpartners in de Staart zijn zich ervan bewust dat ieders huidige budget voor de wijk drastisch (20-30%) zal verminderen en dat dit voor de doelgroep te ernstige gevolgen heeft op hun essentiële leefaspecten. Met andere woorden: de hiervoor aangeduide groep kwetsbare burgers raakt ondervoorzien als dienstverleners niet: • én anders gaan werken, zoals: meer verschuiven van individueel naar collectief; • én de zorg en dienstverlening niet gezamenlijk innoveren en vervlechten. De netwerkpartners, die nu nog verticaal gescheiden leveren, komen overeen via het Sociale Wijknetwerk een duurzaam sociaal vangnet, c.q. een inclusieve sociale infrastructuur tot stand te brengen. Hierbij wordt de lokale overheid betrokken op grond van het compensatiebeginsel. Dat Sociale Wijknetwerk dient ertoe zoveel mogelijk tegen te gaan dat sociale uitsluiting plaatsvindt en burgers zodanig ondervoorzien raken dat, zonder dat zij daar zelf iets tegen kunnen ondernemen, hun geluk en gezondheid door recessie en beleidswijzigingen drastisch worden aangetast en de samenleving op termijn alsnog duurder uit is. Het Wijknetwerk stimuleert ook de inzet van e-services en zorg. Het Sociaal Wijknetwerk staat voor een generieke en geïntegreerde ondersteuning van de versterking van ieders zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Daarbij houden de netwerkpartners de burger naar vermogen zelf verantwoordelijk voor het opzetten en in stand houden van het eigen sociale netwerk dat actief tot duurzame oplossingen bijdraagt. Deze innovatie speelt zich daarom met nadruk af op het integrerende snijvlak van de informele en de professionele dienstverlening. De wijkbewoners/buren van de Staart die hun sociale hart laten spreken en de oproep beantwoorden of zich al inzetten als zorgzame buur, dan wel vrijwilliger/ buddy/mantelzorger, mogen rekenen op een gelijkwaardige rol in het Sociale Wijknetwerk en zij worden maximaal gefaciliteerd.
De gezamenlijke netwerkpartners (professioneel en informeel) laten zich hierbij op grond van het uitgangspunt van het moreel kapitaal horizontaal leiden door zeven principes/krachten om de outcome voor de doelgroep en voor de leefbaarheid van de wijk/buurt zo hoog mogelijk te laten zijn: • Zorgzaamheid voor anderen en dat gaat boven het organisatiebelang. • Legitimatie van onderop: vertegenwoordigers van de wijkbewoners zijn medeopdrachtgevers. • Ambachtelijk werken en dat impliceert ook professionele verantwoordelijkheid dragen. • Goed samen werken, dus elkaar mandateren en synergetisch aanvullen. • Klantwaarde is uitgangspunt: het bepalen van de outcome en de regie over de uitvoering ligt bij de burger. • Levensbreed inzetten: de reikwijdte omvat alle transities en stelsels. • Sociale uitruil, want ieders talent telt en iedereen wordt aangesproken op participatie naar vermogen. Principes/krachten om resultaat voor burger en leefbaarheid van wijk/buurt zo hoog mogelijk te laten zijn
Epiloog
De Gouden Eeuw staat kennelijk als tegenhanger voor onze Bronzen Eeuw nogal in de belangstelling. Er is helemaal niets mis met brons en er gaan ook veel stemmen op die het brons koesteren als een ontnuchterende remedie van onze te geïndividualiseerde consumptiemaatschappij. Er zijn natuurlijk altijd mensen voor wie het goud en de bonussen onverminderd beschikbaar blijven, maar voor de kwetsbaarste mensen is zelfs het brons aan het verbleken. Dat zijn mensen voor wie sociale uitruil en een inclusieve wijkeconomie nog enigszins invulling geeft aan inclusie en het gelijkheidsideaal. Het wat verder uitgewerkte voorbeeld van de inclusieve wijkeconomie is uiteraard niet zomaar een voorbeeld om tot een duurzame beleidsregie in de sociaaleconomische sector te komen. Maatschappelijke ondersteuning bieden en overwegend in praktijk brengen langs de weg van de arbeidsparticipatie, is een harde keuze met een stevige financiële opgave. Dat mag niet het mededogen wegnemen voor de kwetsbare burger die chronisch onzelfredzaam is en op anderen aangewezen blijft. Met grote dank aan Wim Sterk voor zijn inspirerende voorzet over noodzaak en nut van de duurzame beleidsregie, zijn ongepubliceerde papers, waaruit ik vrijmoedig citeerde, die voor precisering zorgden en tussentijds zijn positiefkritische commentaar. Ook Jan de Vries, directeur van MEE Nederland en mijn ZeBraLim-MEE-collega’s dank ik evenzeer voor hun kritisch meelezen.
Hans Blom, MEE Plus Breskens/Hendrik-Ido-Ambacht, 16 maart 2013