Een methodiek voor het werken aan sociale competentie
Ogo conferentie 16 maart 2011 Ontwikkeling: Els Schellekens (Bureau ELS) Onderzoek: Dorian de Haan Marije de Hoogd Lectoraat Ontwikkelingsgericht Onderwijs Inholland Subsidie: Bernard van Leer Foundation
Attitudes
Identiteit
Sociale Relaties
De groep
Zelfvertrouwen
Vertrouwen in anderen
Vertrouwen in de groep
Zelfrespect
Respect voor anderen
Gevoel voor gelijkwaardigheid, rechtvaardigheid en zorg
Betrokkenheid bij anderen Verantwoordelijkheid willen Verantwoordelijkheid voor nemen eigen handelen
relatie met anderen
Verantwoordelijkheid voor de groep
Dialoog met anderen willen Willen participeren; ieders stem
Kennis & reflectie
Gedrag & vaardigheden
Zelfkennis
Beheersing van emoties
aangaan
willen horen
Kennis van sociale regels
Kennis van sociale processen
en omgangsvormen
(in- en uitsluiting)
Inzicht in effect van eigen
Inzicht in eigen mogelijkheden
handelen op anderen
voor het groepsproces
Wisselen van perspectief
Kunnen omgaan met sociale
Communicatievaardig-
verschillen
heden
Kunnen omgaan sociale conflicten
Model Sociale Competentie, Ten Dam e.a. 2003).
1
OKMW: een methodiek om de sociale dimensie in de alledaagse klassenpraktijk zichtbaar te maken Zichtbaar maken voor de leerkracht Integratie in organisatie en inhoud van het dagelijkse curriculum Zichtbaar maken voor de kinderen Bewust worden van hun sociale wereld
Ontwikkeling & Onderzoek www.onzeklasmijnwereld.nl
Onderzoek groepen 3 en 4 • Interviews met leerkrachten: opvattingen (conceptmaps), wensen, doelen, evaluatie • Vragenlijst voor kinderen (welbevinden) • Interviews met kinderen: inzicht in het denken over identiteit, sociale relaties (samenwerken) en verantwoordelijkheid voor de groep
2
Onderzoeksvragen 1. Identiteit: Wie ben ik / waar hoor ik bij?
2. Sociale relaties: Is samenwerken ook goed voor sociale relaties?
3. Groepsgevoel: Kunnen jonge kinderen zich al verantwoordelijk voelen voor ‘hun’ groep?
1 Identiteitsvorming Wie hoort bij mij / waar hoor ik bij? Wie ben ik: Zelfconcept Het persoonlijke zelf (sense of me) Het sociale zelf (sense of we) “Dat deel van een zelfconcept van een individu dat ontstaat uit de kennis van zijn lidmaatschap van een sociale groep (of groepen) mét de waarde en emotionele betekenis die met dat lidmaatschap zijn verbonden.” Tajfel, H. (1981) Human groups and social categories. Cambridge: Cambridge University Press.
Doel van het onderzoek: Inzicht in het denken van kinderen over een “zelf” dat verbonden is met anderen Meervoudige identiteit: Keuze voor meisjes/ jongens, etniciteit Onderzoeksvragen 1. Hoe denken 6-9 jarige kinderen over hun sociale groepen sekse & identiteit? 2. In welke mate voelen ze zich verbonden?
3
Ontwikkeling 1
2
3
4
5
6
7
8
9
Leeftijd Benoemen gender
(Ruble & Martin, 1998)
Benoemen etniciteit
(Katz & Kofkin, 1997; Aboud &
Identificatie gender
(Ruble & Martin, 1998)
Identificatie etniciteit
(Ramsey, 1991; Rhee & Ruble,
Constantie gender
(Ruble & Martin, 1998)
Constantie etniciteit
Aboud & Ruble, 1987; Ocampo et
Amato, 2001)
1997)
al., 1993)
Relevantie: afhankelijk van dagelijkse meerder- of minderheids context Stereotypen: gender vanaf 3 jaar, etniciteit midden kindertijd Evaluatie: gender vanaf 3 jaar voorkeur ingroup, piek met 5 jaar; Etniciteit U.S. witte kinderen v.a. 3 jaar ingroup voorkeur, minderheids kinderen vanaf 7 jaar. Daarna: stabilisatie, afname, ontwikkeling vooroordelen en discriminatie
Theoretische achtergrond Sociale psychologie • Relevantie • Kennis – Stereotiepen – Statusverschillen – Discriminatie
• Waardering – Attitudes
4
Methode: Deelnemers Jongens
Meisjes
Totaal
N=79
N=83
N=162
Westers
43%
39%
41%
Niet-Westerns
57%
51%
59%
Leeftijd 6 jaar 7 jaar 8 jaar 9 jaar
29% 43% 25% 3%
31% 46% 21% 2%
30% 44% 23% 3%
Homogeen >70%
44%
46%
45%
Heterogeen
56%
54%
55%
Etniciteit
School context
Methode Interview • • •
2-tallen (zelfde sekse, (niet-)westers) startvraag: concreet (vriendjes/vriendinnetjes) materiaal (klassenfoto, smileys)
Interviewvragen: kwantitatieve analyse 1. 2. 3.
maakt het wat uit? Hoe vind je het om .. te zijn? hoe zijn...?
(relevantie) (attitude) (kennis)
Overwegingen: kwalitatieve analyse - Stereotiepen - Attitudes ingroup / outgroup
5
Methode etniciteit benoemen Etniciteit : introductie van het begrip door klassenfoto • Zijn er kinderen bij wie de papa of mama niet uit Nederland komt? • Maakt het wat uit? Eigen etniciteit laten benoemen • Waar zijn jouw ouders geboren? • Wat ben jij (nationaliteit)? •
Owen: Ik ben wel in Nederland geboren maar ik ben een beetje Chinees van mijn oud-oma en ik ben van mijn overgroot-opa, van mijn tweede opa, ben ik ook een beetje Indonesisch.”
•
Roy: “Ik ben Surinaams maar ik kom uit Nederland.”
• • •
Gaby: “Mijn moeder is in Portugal geboren, en mijn vader in Nederland. Mijn nicht die komt uit Spanje.” Interviewer: En wat ben jij dan? Gaby: “ Portugees, Nederlands en Spaans. ”
•
Asmae: “ Mijn moeder is in Marokko geboren en mijn vader weet ik niet en ik ben in Nederland geboren”. Interviewer: Wat ben jij dan? Asmae: “Ik ben Marokkaans”.
• • • •
Nisrine: ouders zijn in Marokko geboren. “Eigenlijk half Marokkaans want we zijn in Nederland geboren. Maar als we groot worden en we zijn 18 en we hebben een paspoort dan zijn we helemaal Marokkaans.” Safae: “Ja dan hebben we onze eigen beslissing”.
Resultaten relevantie gender: percentages Lft
Gender
Etniciteit
Context
6
7
8/9
Voorkeur
75
75
83
75
80
61
90*
80
76
Maakt het uit?
19
17
21
13
24
25
14
18
19
westers n-west homog heterog
*p<0.001
Etniciteit maakt verschil voor voorkeur gender Vanzelfsprekend: “..Omdat wij dat zelf zijn en hun ook zelf” “.. Omdat als je groot bent dan ga je toch ook niet met meisjes?” Kenmerken: “ Meisjes kunnen niet..”,“Gaan ze altijd vechten en nooit oplossen” Geen voorkeur: “het maakt niet uit met wie je speelt, mensen zijn gewoon mensen.”
6
Relevantie etniciteit: percentages Lft
Gender
Etniciteit
Context
6
7
8/9
Thuis anders
68
53 30
49
50
40
58
79**
32
Maakt het uit?
15
14
7
19*
17
9
25**
6
* p<0.05 **p<0.001
9
westers n-west homog heterog
Gender en school-context maakt verschil in het denken over etniciteit
Ervaring: “Bruine mensen die zijn soms stout. Want die doet soms heel lelijk tegen mij.” Discourse: “Want als ie dan met een Nederlander trouwt, mijn moeder zegt dat ie dan altijd kindjes afpakt” (over Marokkanen) Het maakt niet uit: “Ik kan koning worden, hij ook, bijna alle kinderen van 7 kunnen koning worden”, “Nee, niemand hoeft hetzelfde te hebben” “.. Als ze maar aardig zijn”
Attitude Gender & Etniciteit Lft
Positief
Gender
Etniciteit
Context
6
7
8-9
westers n-west homog heterog
95
97
100
100
94
95
99
98
96
85
87
97
89
88
91
87
80
94*
gender Positief Etniciteit * p<0.05
School context maakt een verschil in denken over etniciteit Culturele gewoonten: “ik vind het best wel leuk om te bidden of om iets te ..waarvan God van je houdt..” Vergelijkingen ingroup versus outgroup: Algemeen “Mijn ouders hebben werk en ik krijg eten, in andere landen gaan ze dood” Ervaringen: “Haar vader is super streng” (vertelt over een Marokkaans vriendinnetje)
7
Attitude (niet)-westerse kinderen & school context
Positief
Homogeen
Heterogeen
westers
76
97*
niet-
84
90
westers *p<0.05
Westerse kinderen in heterogene scholen zijn het meest positief
Kennis: Stereotypen? • Gender • Standaard: “jongens zijn sterk en groot” • Eigen observaties: “.. en doen een jas aan als het regent. Wij kunnen gewoon nat worden”. “Dan ben je kaal (..). Mijn vader is ook kaal” • Gendered discourse: macho and sexy : “meisjes doen zo .. “(loopt heupwiegend weg) • Etniciteit • Standaard: ? Nog geen stereotiepen? (Kinderen praten over andere taal, godsdienst, andere landen). • Eigen observaties: over Nederlanders “want sommigen hebben dan een lieve moeder en die wil je dan ook wel eens hebben (..) misschien krijg je dan leuke wapens”. “En ze maken zelf brood.” “Nederlands kunnen eh gaan ze niet zo eh pesten. En gaan ze gewoon eh normaal eh doen enzo.” • ‘Etnische’ discourse: “Mijn moeder zegt: Nederlanders zijn kaaskoppen”.
8
Wat betekent dit voor het onderwijs? Relevantie: Gender voorkeur in spel als ‘fact of life’: gelijkheidsprincipe & ‘standaard’stereotiepen Ethniciteit is (nog) niet een categorie voor de meeste kinderen (schoolcontext?)
•
OKMW: samenwerken in onverwachte groepjes
Kennis: kinderen hebben duidelijke denkbeelden over gender, minder t.a.v. etniciteit •
Algemeen: OKMW: gespreks- en lees/schrijfactiviteiten rond identiteit: ‘vrije teksten’ over wat kinderen denken en vinden: zelfportret, gevoelens en kwaliteiten, meningen. Vermijden van ‘culturalisme’
•
Ad hoc: De leerkrachten van OKMW bedachten geen specifieke activiteiten t.a.v. gender en etniciteit, maar zeiden te reageren als zich een incident voordeed. (Maar wat is een incident? Machtsverschillen? )
Attitude: Kinderen hebben een positieve attitude tegenover hun eigen sekse / etniciteit
•
Ondersteuning en reflectie
•
Attent zijn op individuele uitzonderingen (negatieve attitude)
2. Sociale relaties: samenwerken
• (Onderzoek) en onderwijspraktijk: vanaf groep 3 en 4: focus op samenwerkingstaak, strategieën en product • Is samenwerken ook goed voor sociale relaties? Wat betekent ‘samenwerken’ voor kinderen?
9
Theorie Onderzoek Kagan e.a. 1985 Effecten 6wkn coöperatief leren op vriendschapsmaten (900 leerlingen)
Methode Interview:
Activiteit in de klas • Hoe ging het? • Hoe vond je het? • Vind je het belangrijk om samen te werken?
Analyse Indeling van antwoorden naar: - Coöperatieve interactie gericht op aanpak, vaardigheden,het product: “we deden gewoon samen de vragen”, “(het ging) goed, ik had alleen drie foutjes met Tessa”; “ van samenwerken kun je een beetje slim worden” -
Sociaal gedrag, elkaar leren kennen en vriendschap: “Eentje wist ze niet, ik heb het even gelezen en haar gehelpt” ; “ bijvoorbeeld het is je vriend niet, dan kan je vrienden maken”, “je gaat met alle kinderen om”
10
Resultaten • Kinderen praten vaker over sociale aspecten (gemiddeld 3.58 opmerkingen) dan coöperatieve interactie (gemiddeld 2.78) • Meisjes praten vaker over sociale aspecten (3.92) dan jongens (3.23), vooral over elkaar leren kennen en vriendschap • Kinderen van 7 ½ jaar praten vaker over sociale aspecten (4.01) dan jongere kinderen (3.07), vooral over elkaar leren kennen en vriendschap • Westerse en niet-westerse kinderen praten even vaak over sociale aspecten, maar westerse vaker over elkaar leren kennen en vriendschap (2.03 versus 1.54) en niet-westerse over pro-sociaal gedrag (elkaar helpen) (2.01 versus 1.60) • Kinderen uit een hoger milieu praten vaker over coöperatieve interactie dan kinderen uit een lager milieu (3.20 versus 2.31) vooral over hoe je het aanpakt. Kinderen uit een lager milieu praten vaker over pro-sociaal gedrag (elkaar helpen) (2.31 versus 1.60).
Wat betekent dit voor het onderwijs? • Werkvorm ‘samenwerken’ is belangrijk om sociaal gedrag en relaties te bevorderen. Voor de kinderen zelf is dat een belangrijk aspect. • De achtergrond van kinderen (sekse, leeftijd, etniciteit, SES) speelt een rol: kinderen kunnen veel van elkaar leren. OKMW: bewust beleid t.a.v. het samenstellen van samenwerkingsgroepjes
11
3. De Groep Kunnen jonge kinderen zich al verantwoordelijk voelen voor ‘hun’ groep? Nauwelijks onderzoek: gerichtheid op individu? Wel onderzoek naar ontwikkeling van • ‘wij-gevoel’: bewustzijn van behoren tot een groep, identificatie • ‘uitgebreide identiteit’ m.b.t. een andere persoon (jonger, vriend) • zelfbewuste sociale emoties, o.a. schaamte (normen en waarden)
Onderzoek: Ontwikkelingen t.a.v. sociale emotie en ‘wij-gevoel’ tussen 5 en 9 jaar
Methode: hypothetische situatie
12
1. Hoe zou jij je voelen? Hoe komt dat? 2. Wat zouden ze denken over jullie klas? Wat zouden ze denken over jou? 3. Zou iemand uitleggen hoe het kwam? Jij?
13
Resultaten Schamen spontaan
Publiek negatief
over jou
Uitleg Spontaan Kind zelf
Uitleg Zou jij?
6-jarigen N=
13
36
79
5
20
45
7-8 jarigen
35*
55*
87*
25*
26
66*
* p= < 0,05
Wat betekent dit voor het onderwijs? • Jonge kinderen zijn soms spontaan in staat zich betrokken en verantwoordelijk te voelen bij/voor hun groep, maar meer als ze specifiek daarop worden aangesproken
OKMW: Zo werken wij: samen regels vaststellen Iedereen hoort erbij: samen verantwoordelijk voor klassenklimaat In goed overleg: aandacht voor en verbondenheid met gebeurtenissen in de klas
14