Een kleine bijdrage Evaluatie van effecten van de no-risk polis
Tilburg, 25 januari 2008 Joop van Poppel Ir. Ferdi van Wersch dr. Ad Nagelkerke
IVA beleidsonderzoek en advies
ii
Evaluatie no-riskpolis
Uitgever: IVA Warandelaan 2 Postbus 90153 5000 LE Tilburg Telefoonnummer: 013-4668466 Telefax: 013-4668477 IVA is gelieerd aan de UvT
© 2008 IVA Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of worden openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het IVA. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning bij artikelen, boeken en scripties is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
IVA beleidsonderzoek en advies
iii
Inhoudsopgave
1
Achtergrond en onderzoeksopzet.................................................................... 1
1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding .......................................................................................................... 1 Opzet evaluatie invoering no-risk polis in grotere gemeenten ........................ 2 Opzet evaluatie effecten no-risk polis in de pilot............................................. 3 Leeswijzer....................................................................................................... 4
2
Resultaten interviews gemeenten en werkgevers ........................................... 7
2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.3
Inleiding .......................................................................................................... 7 Resultaten interviews gemeenten................................................................... 7 Gemeenten met relatief veel no-risk polissen................................................. 7 Gemeenten met relatief weinig no-risk polissen ............................................. 9 G4- gemeenten............................................................................................. 10 Resultaten interviews werkgeversorganisaties (MKB-Nederland en VNO/NCW):................................................................................................... 12
3
Evaluatie invoering no-risk polis grotere gemeenten..................................... 15
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10
Inleiding ........................................................................................................ 15 Respons ....................................................................................................... 16 Kenmerken leerbedrijven.............................................................................. 17 Werving en selectie leerlingen...................................................................... 19 Rol ROC en Kenniscentrum ......................................................................... 21 Kwaliteit leerlingen........................................................................................ 22 Begeleiding leerlingen .................................................................................. 22 Verzuim en uitstroom van leerlingen ............................................................ 23 Subsidiemaatregelen.................................................................................... 25 No-risk polis.................................................................................................. 26
4
Evaluatie pilot no-risk polis 2006 ................................................................... 29
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Inleiding ........................................................................................................ 29 Respons ....................................................................................................... 29 Kenmerken leerbedrijven.............................................................................. 30 Werving en selectie leerlingen...................................................................... 31 Rol ROC en Kenniscentrum ......................................................................... 34 Kwaliteit leerlingen........................................................................................ 35
iv
Evaluatie no-riskpolis
4.7 4.8 4.9 4.10
Begeleiding leerlingen .................................................................................. 35 Verzuim en uitstroom van leerlingen ............................................................ 36 Subsidiemaatregelen.................................................................................... 36 No-risk polis.................................................................................................. 38
5
Conclusies en aanbevelingen ....................................................................... 41
Bijlagen..................................................................................................................... 47
IVA beleidsonderzoek en advies
v
Samenvatting
1. Achtergrond en geschiedenis De jeugdwerkloosheid is het hoogst onder jongeren die niet over een startkwalificatie beschikken. Om deze jongeren aan het werk te krijgen is het belangrijk dat zij ten1 minste een startkwalificatie halen. Eén van de redenen waarom werkgevers deze jongeren geen beroepspraktijkvormingsplaats (BPV-plaatsen) aanbieden zou zijn dat deze jongeren vaker verzuimen en niet de juiste werkhouding hebben. Om werkgevers te stimuleren om deze jongeren in dienst te nemen is in 2006 de ‘no-risk polis’ ingesteld. Deze polis geeft een financiële compensatie voor de loonkosten van de jongere indien deze zich ziek meldt. Het Ministerie van SZW heeft besloten om de no-risk polis niet direct landelijk in te voeren, maar eerst het effect ervan op de beeldvorming van werkgevers over jongeren en op BPV-plaatsen na te gaan en op het effect van ingevulde BPV-plaatsen. In dat kader is in 2006 een pilot uitgevoerd in zes gemeenten en vier sectoren. Drie gemeenten voerden de no-risk polis in, drie gemeenten vormden een controlegroep. In december 2006 is verslag gedaan over de resultaten van deze pilots (brief aan Tweede Kamer, 5 februari 2007, AM/SAM/07/4225). In april 2006 - terwijl de pilot liep – heeft de Tweede Kamer, die de onderzoeksresultaten van de pilot niet wilde afwachten, bij motie bepaald dat de no-risk polis met onmiddellijke ingang in de 36 grotere gemeenten moest worden ingevoerd. De invoering van de no-risk polis in deze gemeenten heeft het verloop van de pilot doorkruist, omdat de controlegemeenten immers ook een beroep konden doen op de no-risk. Mede daardoor bleek het niet mogelijk een effect aan te geven. Deze evaluatie heeft betrekking op de invoering van de polis bij de 36 gemeenten. 2. Interviews gemeenten en werkgeversorganisaties Om een beeld te krijgen van de wijze waarop de grotere gemeenten te werk zijn gegaan om de no-risk onder de aandacht te brengen van de leerbedrijven zijn telefonische interviews gehouden met vertegenwoordigers van dertien gemeenten die direct betrokken zijn bij het uitzetten van de no-risk polis. Naast de G4-gemeenten is gesproken met vertegenwoordigers van de vijf gemeenten waar de meeste polissen zijn afgenomen en van vier gemeenten waar maar een enkele polis is afgesloten. Daarnaast is een interview gehouden met informanten van werkgeversorganisaties (MKBNederland en VNO/NCW) om na te gaan hoe zij aankijken tegen de no-risk polis.
1
Onder een startkwalificatie wordt verstaan een diploma op HAVO, VWO of MBO-2 niveau. Een MBO-1 niveau diploma betekent geen startkwalificatie.
vi
Evaluatie no-riskpolis
Gemeenten Alle informanten van de dertien gemeenten zijn geïnformeerd over het doel en de toepassing van de no-risk polis. In een aantal gemeenten is men niet zo tevreden over de verschafte informatie omdat te weinig is ingegaan op de voorwaarden waaraan jongeren moesten voldoen (leeftijd, woonplaats) en op de administratieve lasten die met de uitvoering gemoeid zijn. Om de leerbedrijven op de hoogte te stellen van het bestaan van de no-risk polis hebben de gemeenten diverse activiteiten ondernomen. In de vijf gemeenten waar de meeste polissen zijn uitgegeven is vooral samenwerking gezocht met het CWI, RMC, ROC’s en de Kenniscentra. Daarnaast is door sommige gemeenten een brochure uitgegeven, geadverteerd in huis-aan-huisbladen of het regionaal dagblad of een introductiedag georganiseerd voor bedrijven. Slechts in één gemeente zijn alle leerbedrijven aangeschreven. In de vier gemeenten waar relatief weinig polissen zijn uitgegeven zijn nagenoeg dezelfde activiteiten georganiseerd. Daarnaast zijn in een gemeente speeddates gehouden tussen leerlingen en bedrijven. Twee van de gemeenten hebben vooraf zelfs een actie- en een pr-plan opgesteld. In drie van de vier gemeenten zijn alle leerbedrijven aangeschreven. Ook in de G4-gemeenten zijn tal van activiteiten ondernomen om de polis te promoten. Zo is in Utrecht en Amsterdam informatie over de polis op een website geplaatst waarbij men ook een aanvraagformulier kan downloaden. Daarnaast zijn in Utrecht alle leerbedrijven aangeschreven en zijn bijeenkomsten georganiseerd om jongeren te matchen aan bedrijven. In Den Haag zijn ook alle werkgevers aangeschreven en is door medewerkers van de gemeenten, het CWI, RMC, COLO en het ROC voorlichting gegeven over de mogelijkheden van de no-risk polis. In Amsterdam is verder ook een folder uitgebracht en zijn werkmarkten georganiseerd. In Rotterdam is een speciale informatiemap opgesteld die aan alle leerbedrijven is toegezonden en zijn presentaties gehouden voor bedrijven. In nagenoeg alle gemeenten zijn weinig reacties binnengekomen naar aanleiding van de ondernomen activiteiten. Op twee gemeenten na hebben alle gemeenten, vanwege de grote administratieve lasten die de uitvoering van de no-risk polis vergt, besloten om de polis onder te brengen bij een verzekeringsmaatschappij. Deze maatschappij, of een assurantiekantoor of re-integratiebedrijf dat als tussenpersoon fungeert, beoordeelt of de aanvraag voldoet aan de gestelde criteria. Alle verzekeringsmaatschappijen hebben in de polisvoorwaarden een aantal wachtdagen opgenomen. Het aantal wachtdagen varieert van 4 tot 10 dagen per ziekmelding. Omdat jongeren doorgaans kort verzuimen, hebben bedrijven nauwelijks voordeel van de polis, omdat ze de wachtdagen zelf moeten bekostigen. Om deze reden hebben diverse bedrijven uiteindelijk toch afgezien van de no-risk polis. Bovendien hebben veel (grotere) bedrijven al een bepaalde verzuimverzekering afgesloten voor hun personeel en het is eenvoudiger om daar ook de jongeren onder te brengen. In een aantal gemeenten, waaronder de G4-gemeenten, neemt de verzekeringsmaatschappij ook de verzuimbegeleiding op zich.
IVA beleidsonderzoek en advies
vii
De belangrijkste redenen waarom bedrijven volgens de gemeenten geen no-risk polis hebben afgenomen zijn de grote administratieve lasten, het hanteren van wachtdagen en een aantal voorwaarden (leeftijd, woonplaats) waaraan moet zijn voldaan. Verder sluit de kwalificatie van de jongeren vaak niet aan bij de wensen van de bedrijven, heeft men eerder minder goede ervaringen met leerlingen gehad of melden zich te weinig leerlingen aan. De belangrijkste redenen waarom bedrijven zich volgens de gemeenten wel hebben aangemeld voor de no-risk zijn dat de polis enige onzekerheid wegneemt en dat men gemotiveerde jongeren een kans wil geven om een startkwalificatie te behalen. Bijna alle gemeenten vinden de no-risk geen goede maatregel, omdat de financiële voordelen te gering zijn, het veel extra administratief werk vergt en de doelgroep (jonger dan 23 jaar) te beperkt is. Maatregelen die volgens de gemeenten wel werken om meer jongeren zonder startkwalificatie in dienst te nemen zijn: • Vergoeding van begeleiding vanuit bedrijf; • Loonkostensubsidie; • Het jongerenloket; • Coaching van moeilijke leerlingen door het ROC; • Betere beeldvorming over jongeren; • Voorkomen uitval door gerichte begeleiding jongeren naar de werkplek; • Aanbieden van een polis in natura aan de jongeren; • Aanleren sollicitatievaardigheden; • Betere samenwerking tussen gemeenten, scholen en werkgevers op lokaal niveau; • Betere begeleiding vanuit ROC. Werkgeversorganisaties Volgens de werkgeversorganisaties wordt weinig gebruik gemaakt van de no-risk omdat de administratieve lasten te hoog zijn. Daardoor is het voor bedrijven niet aantrekkelijk om naast de bestaande verzuimpolissen (afgesloten voor het personeel) nog een aparte no-risk polis af te sluiten voor jongeren. De no-risk dient onderdeel te zijn van een pakket aan maatregelen en via intermediaire organisaties, zoals uitzendbureaus of re-integratiebedrijven, aan werkgevers te worden aangeboden. Dit pakket zou moeten bestaan uit: • Loonkostensubsidie (WVA of volledige loonkosten); • Loonkostensubsidie voor praktijkbegeleider; • Schoolkostensubsidie; • No-risk polis (als extra steun in de rug om het eventuele verzuim risico in te dekken maar geen wachtdagen in polis); • Kosten voor externe begeleiding van de jongere (niet door ROC); • Kosten voor administratie extern en niet bij gemeenten. Bij deze intermediaire organisaties zouden werkgevers alle zaken met betrekking tot de jongere moeten kunnen regelen (één loket) en de administratieve lasten voor bedrijven voor deze maatregelen zou minimaal moeten zijn.
viii
Evaluatie no-riskpolis
Een belangrijk probleem om jongeren aan het werk te krijgen is het gebrek aan motivatie. De jongere zonder startkwalificatie en met een uitkering zou gedurende enkele maanden met behoud van de uitkering een BBL-opleiding mogen volgen. Wanneer de jongere volgens het bedrijf voldoet en de ervaring van de jongere positief is dan zou deze een contract moeten krijgen. Verder zou er een betere voorlichting dienen te worden opgezet, zodat meer VMBO studenten doorstromen naar het MBO. De aansluiting tussen de bedrijfscultuur en de cultuur waarin de jongeren zich begeeft is volgens de werkgevers voor zowel de praktijkbegeleider als de jongere onbekend. Door middel van bijvoorbeeld goede voorlichting kunnen de praktijkbegeleider en de jongere leren van elkaars cultuur, waardoor er ook meer wederzijds begrip ontstaat. De rol van de kenniscentra zou volgens de werkgeversorganisaties meer uitgesproken moeten zijn. Het komt nog voor dat ROC’s opleidingen starten, waar vanuit het bedrijfsleven geen vraag naar is. Jongeren worden dan opgeleid voor een functie waar geen vraag naar is. ROC’s dienen een goede infrastructuur op te gaan zetten (en onderhouden) waardoor zij bedrijven aan zich kunnen binden. Op deze wijze kunnen leerlingen gemakkelijk en sneller een BPV plek verkrijgen. Bij veel werkgevers is niet bekend welke stimuleringsmaatregelen allemaal via de gemeenten beschikbaar zijn om bijvoorbeeld jongeren zonder startkwalificatie aan te nemen. De werkgeversorganisaties pleiten er dan ook voor dat er een onderzoek wordt uitgevoerd naar alle aanwezige maatregelen en de bewezen effectiviteit ervan. Een dergelijk onderzoek zou vanuit SZW geïnitieerd kunnen worden, waarbij de werkgeversorganisaties een participerende rol kunnen vervullen. 3. Enquête bij bedrijven bij invoering no-risk polis in grotere gemeenten Aanvankelijk lag het in de bedoeling om met het oog op de evaluatie van de invoering van de no-risk polis acht gemeenten in het onderzoek te betrekken. Uit een in februari 2007 gehouden peiling onder de 36 gemeenten bleek dat het aantal afgesloten polissen duidelijk achter bleef bij de verwachtingen. Slechts in 12 van de 36 betrokken gemeenten waren op dat moment één of meer polissen afgenomen. Hierdoor bleek de voorgestelde opzet van de evaluatie van de invoering van de no-risk in de 36 grotere gemeenten niet haalbaar te zijn. In overleg met het Ministerie van SZW is daarop besloten om een steekproef van erkende leerbedrijven in de acht gemeenten te benaderen waar op dit moment meerdere polissen waren afgesloten. Hierdoor kon binnen dezelfde gemeenten worden nagegaan waarom bepaalde bedrijven wel en andere geen polis hadden afgenomen. Door het COLO is een steekproef getrokken uit de erkende leerbedrijven die in deze gemeenten gevestigd zijn. De webenquête is gehouden in de periode oktobernovember 2007. Van de 2.279 geselecteerde leerbedrijven uit de acht gemeenten die in het onderzoek zijn betrokken hebben er uiteindelijk 686 (30%) de vragenlijst geheel of gedeeltelijk ingevuld. Hieronder waren 38 leerbedrijven die een no-risk polis hadden afgesloten.
IVA beleidsonderzoek en advies
ix
De belangrijkste redenen waarom bedrijven als leerbedrijf willen fungeren zijn: • jongeren een kans te bieden; • jongeren intern op te leiden; • personeel te selecteren en werven; • extra menskracht te krijgen; • men dat in het maatschappelijk belang vindt; • de lagere loonkosten. Deze resultaten komen in grote lijnen overeen met die van de eerder in 2006 gehouden meting. De leerbedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten geven vaker dan de andere bedrijven aan dat het opleiden van de jongeren, lagere loonkosten en het verkrijgen van extra menskracht redenen zijn geweest om leerbedrijf te worden. Het maatschappelijk belang wordt daarentegen duidelijk minder vaak als reden aangevoerd. In oktober-november 2007 heeft de helft van de leerbedrijven, met name in de economisch-administratieve sector, geen BBL-leerlingen in dienst. Dit is vooral te wijten aan het gebrek aan aanmeldingen van leerlingen, het niet aansluiten van het werk bij het opleidingsniveau van de leerlingen, het gebrek aan werk, het gebrek aan tijd om de leerlingen te begeleiden, eerdere slechte ervaringen (motivatie) en de ongunstige bedrijfssituatie. Het verzuim van de leerlingen of een slechte beheersing van de Nederlandse taal is maar bij een beperkt aantal bedrijven reden om geen BBLleerlingen in dienst te nemen. De leerlingen melden zich in de meeste gevallen zelf aan bij het bedrijf of worden door het ROC doorverwezen naar het leerbedrijf. Het Kenniscentrum speelt nauwelijks een rol bij het vinden van een BPV-plaats. Ongeveer de helft van de bedrijven is van mening dat het ROC een actievere rol zou moeten vervullen bij het zoeken van een leerbedrijf. Dertig procent van de bedrijven vindt dat het kenniscentrum deze actieve rol op zich zou moeten nemen. Kwaliteit leerlingen Bij de meeste bedrijven wordt een sollicitatiegesprek met de leerlingen gevoerd. Bij de bedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten is hiervan vaker sprake dan bij de andere bedrijven. Ongeveer 70% van de bedrijven besluit op basis van dit gesprek leerlingen niet in dienst te nemen vanwege een gebrek aan motivatie, onvoldoende capaciteiten, een slechte manier van presenteren door de leerling, een slechte beheersing van de Nederlandse taal of een opleiding die niet aansluit bij wat het bedrijf vraagt. Ongeveer 3% van de bedrijven vindt de kwaliteit en de motivatie van de leerlingen te beperkt en bij een kwart van de bedrijven sluit de kwaliteit van de leerlingen niet aan bij wat men daarvan verwacht. Dit geldt met name voor de vakkennis en de sociale vaardigheden. Bij 45% van de bedrijven houdt het ROC zich ook bezig met het begeleiden van BBLleerlingen. Meer dan de helft van de bedrijven zou graag een grotere inbreng van het ROC willen zien.
x
Evaluatie no-riskpolis
Verzuim Bij 80% van de bedrijven is het verzuim bij de leerlingen nagenoeg even hoog of zelfs lager dan onder het vaste personeel. Ongeveer 60% van de bedrijven informeert het ROC over het verzuim van de leerlingen. Van de bedrijven ontvangt 44% informatie van het ROC over schoolabsentie. Wanneer leerlingen tussentijds stoppen is, dat doorgaans het gevolg van een gebrek aan motivatie, een verkeerde beroepskeuze, onvoldoende capaciteiten of omdat het combineren van leren en werken te belastend is. Gebruik subsidieregelingen De helft van de bedrijven maakt geen gebruik van subsidieregelingen. Meestal komt dit omdat men niet op de hoogte is van het bestaan van dergelijke regelingen. Vooral kleine bedrijven en bedrijven in de Techniek blijken niet bekend te zijn met het bestaan van dergelijke regelingen. Volgens de bedrijven zouden een vergoeding van de loonkosten van de leerling, een financiële tegemoetkoming voor de begeleiding van de leerlingen en een betere aansluiting tussen opleiding en werk bedrijven kunnen stimuleren om leerlingen in dienst te nemen. Eén op de vijf bedrijven heeft plannen om het aantal BPV-plaatsen in de nabije toekomst uit te breiden. Van de leerbedrijven die geen polis hebben afgenomen zegt 70% niet op de hoogte te zijn van het bestaan van de polis. Daarnaast zegt een kwart van de bedrijven geen gebruik te maken van de no-risk polis omdat men geen BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 in dienst heeft en 17% omdat er geen of nauwelijks sprake is van verzuim bij de leerlingen. No-risk polis Bijna de helft van de bedrijven die een no-risk polis heeft afgesloten is via een brief van de gemeente geïnformeerd over het bestaan van de polis, 18% via een folder, 13% via een dagblad, eveneens 13% door het ROC en 8% door het CWI. Bij iets meer dan tweederde van de bedrijven die een polis hebben afgesloten is deze polis ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij. Van de bedrijven waarbij de polis is ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij geeft ruim 60% aan dat met wachtdagen gewerkt wordt. Bij 35% van deze bedrijven neemt de verzekeringsmaatschappij ook de verzuimbegeleiding van de jongeren voor zijn rekening. 4. Conclusies en aanbevelingen Deze conclusies en aanbevelingen zijn mede gebaseerd op het reeds eerder genoemde onderzoek dat in februari 2007 werd gepubliceerd. De resultaten van dat onderzoek wijzen dezelfde kant op als onderhavig onderzoek. De onderzoeksresultaten laten zien dat leerlingen vaak niet goed voorbereid zijn op een sollicitatiegesprek, omdat ze niet hebben geleerd om te solliciteren. Er blijkt sprake te zijn van een cultuurkloof tussen de leerling en de vertegenwoordiger van het erkend leerbedrijf. Het bedrijf ervaart het gedrag van de leerling tijdens de sollicitatie als ongeïnteresseerd, terwijl de leerling wel gemotiveerd en geïnteresseerd is, maar een afwachtende houding aanneemt.
IVA beleidsonderzoek en advies
xi
Iets meer dan de helft van de erkende leerbedrijven constateert dat veel leerlingen stoppen met de opleiding, omdat men de verkeerde studiekeuze blijkt te hebben gemaakt. Daarom is het van belang dat de leerling goed wordt begeleid door de decanen van het VMBO en het MBO bij de keuze van de vervolgopleiding. Een beroepskeuzetest kan meer houvast bieden bij het kiezen van een MBO-opleiding. De onderzoeksresultaten laten duidelijk zien dat het gebrek aan motivatie, en niet het verzuim, de reden is waarom bedrijven geen jongeren aannemen. Een afzonderlijke regeling als de no-risk draagt dan ook niet bij aan het wegnemen van drempels bij het aannemen van jongeren. Veel (kleine) bedrijven geven aan dat zij weinig gebruik maken van subsidies en dus ook niet van de no-risk. De belangrijkste reden waarom (kleine) bedrijven geen gebruik maken van de subsidies waaronder de no-risk zijn onbekendheid met de verschillende subsidies, de administratieve last die het aanvragen van de no-risk met zich meebrengt en de diversiteit aan regelingen die separaat aangevraagd moeten worden. Bedrijven geven de voorkeur aan één loket waar alle regelingen in een keer aangevraagd kunnen worden. Het gebruik van de no-risk is beperkt gebleven, vooral omdat verzuim onder jongeren nauwelijks een rol speelt in de perceptie van de leerbedrijven. Daarbij komt dat de verzekeringsmaatschappijen, waarbij de polis is ondergebracht, een aantal wachtdagen hanteren voordat tot uitkering wordt overgegaan. Werkgevers geven daarentegen wel aan dat de no-risk een onderdeel zou kunnen vormen van een cocktail aan regelingen die via één loket worden aangeboden aan de bedrijven. Deze cocktail kan per sector anders worden ingevuld. Aanbevelingen Op basis van de onderzoeksresultaten bevelen wij aan om de no-riskpolis niet als afzonderlijke regeling voort te zetten, omdat deze geen effect heeft op het aannemen van jongeren. Er zijn wel mogelijkheden om de no-risk op te nemen in een cocktail van regelingen die bijvoorbeeld per sector kunnen worden ingevuld (maatwerk). Wij denken dan aan het opzetten van een experiment voor enkele sectoren. In deze cocktail kunnen de volgende regelingen worden opgenomen: • Loonkostensubsidie (WVA of volledige loonkosten); • Loonkostensubsidie voor praktijkbegeleider; • Schoolkostensubsidie; • No-risk polis (als extra steun in de rug om het eventuele verzuim risico in te dekken, maar geen wachtdagen in polis); • Kosten voor externe begeleiding van de jongere; • Kosten voor administratie extern en niet bij gemeenten. 2
In het experiment dient de accountant een belangrijke rol te gaan vervullen, wellicht 2
Gedacht kan ook worden aan het inschakelen van de beroepsverenigingen zoals Novaa en Nivra.
xii
Evaluatie no-riskpolis
in de rol van de intermediaire organisatie (één loket). Accountants hebben doorgaans goed contact met de directeuren/eigenaren van bedrijven. Zeker in het midden- en kleinbedrijf speelt de accountant een prominente rol als huisadviseur. Gekeken moet worden of sommige regelingen in de vorm van een fiscale aftrek opgezet kunnen worden. Verder is van belang dat er een goede monitoring plaatsvindt van het gebruik van de cocktail bijvoorbeeld in termen van kwaliteit van het erkend leerbedrijf, voortijdige uitval van leerlingen, etc. Om de participatie van jongeren (BBL-ers) in bedrijven verder te vergroten verdient het aan te bevelen om: • De cultuurkloof tussen jongeren en leerbedrijf inzichtelijk te maken en op zoek te gaan naar de best-practices waarbij deze kloof op een eenvoudige wijze succesvol is aangepakt. Deze informatie kan vervolgens verspreid worden onder de werkgeversorganisaties. • Te inventariseren welke subsidies er worden aangeboden vanuit het Rijk en de gemeenten om het aannemen van jongeren te vergroten en deze informatie te verspreiden onder de accountantsbureaus. • De onbekendheid met de rollen van de ROC en kenniscentra onder leerbedrijven is te verhelpen door hierover de correcte informatie te verspreiden via een korte praktische brochure, eventueel aangevuld met enkele goede voorbeelden uit de praktijk. De verspreiding van deze brochure kan via het COLO plaatsvinden, aangezien zij toegang hebben tot de registers van erkende leerbedrijven. • Indien er gedacht wordt over het opstellen en aanbieden van een subsidieregeling voor het vergroten van het aannemen van jongeren, kan ook in overweging genomen de mogelijkheid van een fiscale regeling. Hierdoor nemen de administratieve handelingen van de bedrijven af. • De VMBO leerling actief te laten begeleiden door de decanen op de VMBO en MBO instellingen in het maken van een goede studiekeuze. Het ontwikkelen of aanbieden van een beroepskeuzetest voor VMBO vierdejaars kan ook goed helpen om vroegtijdige uitval op het MBO te voorkomen. Verder is het aan te bevelen de jongeren gedurende de periode na het behalen van het VMBOexamen en de start van de MBO-opleiding sterk te binden. Te denken valt aan bijvoorbeeld het aanbieden van stagemogelijkheden tijdens een bepaalde periode in de zomermaanden bij erkende leerbedrijven. Ook zouden de jongeren in deze periode getraind kunnen worden in het schrijven van een sollicitatiebrief en het voeren van een sollicitatiegesprek.
IVA beleidsonderzoek en advies
1
Achtergrond en onderzoeksopzet
1.1
Inleiding
1
In december 2005 heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de opdracht verleend aan IVA beleidsonderzoek en advies van de Universiteit van Tilburg, om het effect te evalueren van de zogeheten ‘no-risk polis’. Deze maatregel, in de vorm van financiële steun aan werkgevers, heeft als doel de kansen te verhogen op een beroepspraktijkvormingsplaats (BPV-plaats) voor jongeren wanneer zij een BBL-traject willen volgen. Hierbij werken jongeren drie of vier dagen per week en gaan zij één of twee dagen naar een ROC. Het gaat daarbij om jongeren tot 23 jaar die nog geen startkwalificatie bezitten (geen MBO-opleiding van niveau 2, HAVO of VWO hebben afgerond). De no-risk polis compenseert werkgevers voor mogelijk ziekteverzuim van jongeren. Het achterliggend idee is dat zij geen BPV-plaatsen - ook wel leerbanen of werkervaringsplaatsen genoemd - beschikbaar stellen omdat werkgevers het beeld zouden hebben dat deze jongeren vaak ziek of absent zijn. Daardoor lopen de kosten voor het bedrijf op, wat werkgevers remt in het aannemen van deze jongeren. Met de norisk polis kunnen werkgevers zich indekken tegen dit risico, omdat zij financieel gecompenseerd worden voor de loonkosten van de jongere wanneer deze verzuimt wegens ziekte. Alvorens de no-risk polis landelijk in te voeren, wilde het Ministerie van SZW het effect ervan op het aannemen van jongeren door werkgevers achterhalen. In dat kader is in 2006 een pilot uitgevoerd in zes gemeenten in Nederland (Arnhem, Haarlem, Leiden, Maastricht, Nijmegen, Tilburg) en vier sectoren (Handel, Zorg en Welzijn, Bouw en Techniek). Drie gemeenten fungeerden als experimentele gemeente (Arnhem, Haarlem en Nijmegen), en drie gemeenten als controlegemeente (Leiden, Maastricht en Tilburg). De pilot liep van februari tot oktober 2006. In december 2006 3 is verslag gedaan over de resultaten van deze pilots. In april 2006 - terwijl de pilot liep – heeft de Tweede Kamer, die de onderzoeksresultaten van de pilot niet wilde afwachten, een motie van de kamerleden Bussemaker (PvdA) en van Hijum (CDA) aangenomen waarin werd gesteld dat de no-risk polis e met onmiddellijke ingang in de 36 grotere gemeenten, in combinatie met het 2 Kans Beroepsonderwijs, moest worden ingevoerd. Dat betrof de gemeenten Alkmaar, Almelo, Almere, Alphen aan de Rijn, Amersfoort, Amsterdam, Arnhem, Breda, Den Bosch, Den Haag, Deventer, Dordrecht, Eindhoven, Emmen, Enschede, Gouda, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hengelo, Leeuwarden, Leiden, Lelystad, 3
F. van Wersch, J. van Poppel, T. Verdonk, A. Nagelkerke en F. Boekema, Pilot no risk polis. Eindrapportage, IVA, Tilburg, 2006.
2
Evaluatie no-riskpolis
Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Schiedam, Sittard-Geleen, Tilburg, Utrecht, Venlo, Vlissingen, Middelburg, Zaanstad en Zwolle. De proef met de no-risk polis in de 36 gemeenten loopt van 1 juli 2006 tot 1 november 2007. In die tijd kunnen werkgevers de polis aanvragen. De polis geldt voor de duur van de opleiding en loopt tot uiterlijk 1 oktober 2009. De noodzaak bleef echter om het effect van de no-risk polis te evalueren of de resultaten ervan te monitoren. De Taskforce Jeugdwerkloosheid was verantwoordelijk voor de implementatie van de no-risk polis. Alle 36 gemeenten hebben in dat kader met de Taskforce Jeugdwerkloosheid een ambitieovereenkomst gesloten over het aantal jongeren onder de 23 jaar waarvoor de gemeente zal streven naar een plaatsing op een leerbaan. In totaal wordt gestreefd naar 13.210 leerbanen. De invoering van de no-risk polis in de grotere gemeenten heeft het verloop van de pilot doorkruist omdat de controlegemeenten immers ook een beroep konden doen op de no-risk. Mede daardoor bleek het niet mogelijk een effect aan te geven.
1.2
Opzet evaluatie invoering no-risk polis in grotere gemeenten Aanvankelijk lag het in de bedoeling om met het oog op de evaluatie van de invoering van de no-risk polis in de grotere gemeenten acht gemeenten te betrekken in het onderzoek. Er zouden drie groepen leerbedrijven worden benaderd: 1. Erkende leerbedrijven aan wie de no-risk is toegewezen en jongeren hebben aangenomen; 2. Erkende leerbedrijven aan wie de no-risk is toegewezen en reeds hebben gedeclareerd; 3. Erkende leerbedrijven die geen jongeren hebben aangenomen of geen polis hebben toegewezen gekregen. In het toenmalige voorstel is uitgegaan van een representatief onderzoek met een netto respons per doelgroep van 50. Dit zou betekenen dat voor elke gemeente 150 erkende leerbedrijven zouden moeten deelnemen aan het onderzoek. Uitgaande van een responspercentage van 25% betekende dat de bruto steekproef per gemeente 600 erkende leerbedrijven zou moeten bedragen. In totaal zouden voor de acht gemeenten 4.800 bedrijven benaderd moeten worden voor deelname aan het webbased onderzoek. Op dat moment was nog niet te voorzien hoeveel erkende leerbedrijven een polis zouden toegewezen krijgen en of het dus mogelijk was om aan de netto respons te kunnen voldoen van 50 bedrijven voor elk van de drie doelgroepen. Uit een in februari 2007 gehouden peiling onder de 36 gemeenten bleek dat het aantal afgesloten polissen duidelijk achter bleef bij de verwachtingen. Slechts in 12 van de 36 betrokken gemeenten waren op dat moment 1 of meer polissen afgenomen. Van de in totaal 13.210 door de gemeenten ingekochte polissen bleken er 95 afgesloten te zijn. Hierdoor bleek de voorgestelde opzet van de evaluatie van de invoering van de no-risk in de grotere gemeenten niet haalbaar te zijn. In overleg met het Ministerie van SZW is daarop besloten om een steekproef van erkende leerbedrijven in de acht gemeenten te benaderen waar op dit moment meerdere polissen waren
IVA beleidsonderzoek en advies
3
afgesloten. Dit maakt het mogelijk om binnen dezelfde gemeentelijke settings na te gaan waarom bepaalde bedrijven wel en andere geen polis hebben afgenomen. De gemeenten waar meerdere polissen zijn uitgezet zijn: • Breda • Emmen • Heerlen • Leeuwarden • Schiedam • Tilburg • Venlo; • Vlissingen. Interviews gemeenten en werkgeversorganisaties Voorafgaand aan het kwantitatieve gedeelte van het onderzoek zijn telefonische interviews gehouden met vertegenwoordigers van 13 gemeenten die direct betrokken zijn bij het uitzetten van de no-risk polis. Naast de G4-gemeenten zijn de 5 gemeenten benaderd waar de meeste polissen zijn afgenomen (Schiedam, Venlo. Breda, Leeuwarden en Vlissingen/Middelburg) en 4 gemeenten waar maar een enkele polis is afgesloten (Amersfoort, Groningen, Enschede en Helmond). Daarnaast is een interview gehouden met informanten van MKB-Nederland en VNO/NCW. De insteek van deze interviews was om te achterhalen hoe het proces verloopt. Waar lopen de gemeenten en andere uitvoerende organisaties tegenaan bij het toewijzen van de polis? Lukt het de gemeenten om de jongeren aan een BPV plek te helpen? Welke andere maatregelen gebruiken de gemeenten? Welke signalen hebben de belangenorganisaties ontvangen over effectieve maatregelen om het aanbod van BPV plekken te stimuleren etc.?.
1.3
Opzet evaluatie no-risk polis in de pilot Tijdens de nulmeting van de pilot bleek dat de gegevens van de kenniscentra, waar gebruik van is gemaakt om de kwantitatieve veranderingen in het aanbod van BPVplaatsen in de experimentele- en controlegemeenten in kaart te brengen, niet altijd volledig en up-to-date waren. Zo bleek het Kenniscentrum Handel geen informatie te kunnen geven over het aantal BPV-plaatsen op niveau 2. Ook konden de betrokken kenniscentra geen informatie verschaffen over de leerlingen. Om toch enig zicht te krijgen op de mate waarin de invoering van de no-risk geleid heeft tot een hogere bezettingsgraad van het aantal BPV-plaatsen of een uitbreiding van deze plaatsen, is daarom in november-december 2006 een webbased vragenlijst uitgezet onder de leerbedrijven in de drie experimentele- en de drie controlegemeenten die betrokken waren bij de pilot. In deze vragenlijst is geïnformeerd naar het aantal en de invulling van de BPVplaatsen in maart en in oktober 2006, het gebruik van stimuleringsmaatregelen waaronder de no-risk polis, en de invloed van de no-risk op de overweging om leerbanen aan te bieden voor BBL-leerlingen. Ook zijn vragen opgenomen over de werving van
4
Evaluatie no-riskpolis
BBL-leerlingen, de begeleiding, de kwaliteit van de leerlingen, het verzuim en het tussentijds stoppen van leerlingen.
1.4
Leeswijzer In het volgende hoofdstuk worden de bevindingen van de interviews met de gemeenten en de vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties gepresenteerd. Hoofdstuk 3 gaat in op de resultaten van de evaluatie van de no-risk polis in de grotere gemeenten. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de in 2006 uitgevoerde evaluatie van de effecten van no-risk polis in de pilot beschreven. Het rapport eindigt met conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 5).
IVA beleidsonderzoek en advies
5
IVA beleidsonderzoek en advies
2
Resultaten interviews gemeenten en werkgevers
2.1
Inleiding
7
Om een beeld te krijgen van de wijze waarop gemeenten te werk zijn gegaan om de no-risk polis uit te zetten onder de leerbedrijven in hun gemeente zijn telefonische interviews gehouden met medewerkers die hiermee belast zijn geweest. In totaal zijn dertien gemeenten in het onderzoek betrokken. Naast de G4-gemeenten (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag) zijn de vijf gemeenten benaderd waar de meeste polissen zijn afgenomen (Schiedam, Venlo, Breda, Leeuwarden en Vlissingen/Middelburg). Verder zijn vier gemeenten benaderd waar maar een enkele polis is afgesloten (Amersfoort, Groningen, Enschede en Helmond). Het doel van deze interviews was om te achterhalen welke activiteiten de gemeenten ontplooid hebben en waar gemeenten tegenaan lopen bij het aanbieden van de no-risk polis. Thema’s die in de gesprekken aan de orde zijn gesteld betreffen achtereenvolgens • De activiteiten die ondernomen zijn om de polis onder de aandacht van de leerbedrijven te brengen; • Het al dan niet inschakelen van intermediairen zoals assurantiekantoren en verzekeringsmaatschappijen; • Het aantal afgesloten polissen; • De redenen waarom leerbedrijven al dan niet gebruik willen maken van de polis; • Maatregelen die bedrijven zouden kunnen stimuleren om meer leerlingen zonder startkwalificatie in dienst te nemen. Het interviewprotocol is als bijlage twee opgenomen. De telefonische interviews met de vijf gemeenten die de meeste polissen hebben uitgezet leerbedrijven zijn gehouden in juni 2007. De G4-gemeenten en de andere vier gemeenten zijn pas in oktober 2007 benaderd om hen meer tijd te geven om polissen uit te zetten. Behalve met gemeenten is ook een interview gehouden met informanten van MKBNederland en VNO/NCW. In deze gesprekken is vooral ingegaan op de signalen die deze belangenorganisaties ontvangen hebben over effectieve maatregelen om het aanbod van BPV plekken te stimuleren etc.
2.2
Resultaten interviews gemeenten
2.2.1 Gemeenten met relatief veel no-risk polissen Alle vertegenwoordigers van de gemeenten zijn in de loop van 2006 betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van de no-risk polis in hun gemeente. Hoewel alle gemeenten via diverse informatiekanalen geïnformeerd zijn over het doel en de toepas-
8
Evaluatie no-riskpolis
sing van de no-risk polis zijn niet alle respondenten hier tevreden over. Met name heeft men, achteraf gezien, informatie gemist over de voorwaarden waaraan jongeren moesten voldoen en over de administratieve lasten die met de uitvoering gemoeid zijn. Om de polis onder de aandacht van de leerbedrijven in hun gemeente te brengen is door de gemeenten op verschillende wijze gereageerd. Sommige gemeenten hebben een samenwerking opgezocht met CWI, RMC, Kenniscentra en ROC’s. Andere hebben een brochure uitgegeven, geadverteerd in huis aan huis bladen of het regionaal dagblad of een introductiedag georganiseerd voor bedrijven. Slechts in een gemeente zijn alle leerbedrijven aangeschreven. De meeste gemeenten geven aan dat de reacties naar aanleiding van de diverse communicatie-uitingen beperkt waren. Volgens de respondenten is door de ondernomen acties de polis bij de bedrijven wel bekend geworden. Vanwege de administratieve lasten die de uitvoering van de polis met zich mee brengt hebben vier van de vijf gemeenten besloten de polis onder te brengen bij een externe partij (verzekeringsagent of re-integratiebedrijf) die de no-risk polissen via afgesloten verzekeringen (Goudse en Achmea) aan leerbedrijven verstrekt. Deze externe partij beoordeelt de aanvraag en wanneer aan de voorwaarden voor toepassing voldaan is wordt de polis ondergebracht bij de verzekeringsmaatschappij. Alleen afgegeven polissen worden betaald door de gemeente. Op het moment van het interview (juni 2007) zijn 60 polissen afgenomen voor de doelgroep. Daarnaast zijn 11 polissen verstrekt voor personen die ouder zijn dan 23 jaar. In één gemeente neemt de verzekeringsmaatschappij ook de verzuimbegeleiding voor zijn rekening. Alle verzekeringsmaatschappijen hebben in de polisvoorwaarden een aantal wachtdagen opgenomen. Deze wachtdagen variëren van vijf tot tien dagen per ziekmelding. Omdat jongeren doorgaans kort verzuimen, heeft het erkende leerbedrijf geen profijt van de polis, omdat ze de wachtdagen zelf moeten bekostigen. Om deze reden hebben diverse bedrijven uiteindelijk toch afgezien van de no-risk polis. Bovendien hebben veel (grotere) bedrijven al een bepaalde verzuimverzekering afgesloten voor hun personeel en het is eenvoudiger om daar ook de jongere onder te brengen. Een aparte verzekering voor een jongere vergt bovendien veel extra administratieve handelingen. Verder geven bedrijven volgens de gemeente aan dat zij toch al van plan waren jongeren aan te nemen. De belangrijkste reden waarom bedrijven volgens de gemeenten geen polis hebben afgenomen heeft te maken met de verwachte administratieve lasten, het hanteren van wachtdagen en een aantal voorwaarden (leeftijd, woonplaats) waaraan moet zijn voldaan. Verder sluit de kwalificatie van de jongeren vaak niet aan bij de wensen van de bedrijven. Tot slot is aangegeven dat er zich geen of onvoldoende jongeren aanbieden. De belangrijkste reden waarom bedrijven zich volgens de gemeenten wel hebben aangemeld voor de no-risk, is dat de polis enige onzekerheid wegneemt. De meeste respondenten vinden de no-risk geen goede maatregel, omdat de no-risk afzonderlijk wordt aangeboden. Indien de polis als onderdeel van een pakket zou
IVA beleidsonderzoek en advies
9
worden aangeboden zou het meer soelaas bieden. Ook de diversiteit waarop de norisk wordt aangeboden door gemeenten draagt niet bij aan het succes. Maatregelen die volgens de gemeenten wel werken zijn: • Begeleiding bieden op de werkvloer; • Loonkostensubsidie voor de leerlingen of de praktijkbegeleider; • Het jongerenloket en • Het versterken van lokale netwerken waardoor het opleidingsniveau van jongeren beter aansluit bij de wensen van het bedrijfsleven (op dit moment biedt EZ hiervoor een subsidieregeling aan via Senter/Novem).
2.2.2 Gemeenten met relatief weinig no-risk polissen In alle vier de gemeenten waar relatief weinig polissen zijn afgenomen zijn tenminste twee medewerkers vanuit de gemeente betrokken bij de uitvoering van de no-risk polis. Alle vertegenwoordigers van de vier gemeenten zijn zich in de loop van 2006 gaan bezighouden met bij de voorbereiding en uitvoering van de no-risk polis in hun gemeente. Alle informanten hebben een informatiebijeenkomst over het doel en de toepassing van de no-risk bijgewoond en zeggen hierdoor voldoende geïnformeerd te zijn. Om de leerbedrijven te infomeren over het bestaan van de polis zijn door de gemeenten diverse acties ondernomen. In twee gemeenten is zelfs vooraf een actie- en een pr-plan opgesteld. Sommige gemeenten hebben een samenwerking opgezocht met CWI, RMC, Kenniscentra en ROC’s. Andere hebben een brochure uitgegeven, geadverteerd in huis aan huis bladen of het regionaal dagblad of speeddates georganiseerd tussen jongeren en bedrijven. In drie gemeenten zijn alle leerbedrijven aangeschreven. Alle vier de gemeenten geven aan dat maar een beperkt aantal bedrijven en jongeren gereageerd hebben op deze publiciteit. Volgens de informanten is de polis door deze acties wel bekend geworden bij de bedrijven. Drie van de vier gemeenten zijn door een assurantiekantoor benaderd met het aanbod het uitzetten van de no-risk polis voor de gemeente te verzorgen. Vanwege de administratieve lasten die de uitvoering van de polis met zich mee brengt hebben deze drie gemeenten, al dan niet na een openbare aanbesteding, besloten om op dit aanbod in te gaan. Het assurantiekantoor behandelt de aanvragen en indien aan de voorwaarden wordt voldaan wordt de polis ondergebracht bij de verzekeringsmaatschappij (Goudse). Alleen toegekende polissen worden betaald door de gemeente. Op het moment van het interview (oktober 2007) zijn 14 polissen afgenomen. De verzekeringsmaatschappij heeft in de polisvoorwaarden een termijn van vijf wachtdagen opgenomen. Omdat het verzuim van jongeren doorgaans niet langdurend is, heeft het bedrijf nauwelijks baat van de polis, omdat men de wachtdagen voor eigen rekening moet nemen. Bovendien hebben veel (grotere) bedrijven al een bepaalde verzuimverzekering afgesloten voor hun personeel en is het eenvoudiger om daar ook de jongere onder te brengen. Een aparte verzekering voor een jongere vergt bovendien veel extra administratieve handelingen voor het bedrijf.
10
Evaluatie no-riskpolis
De belangrijkste reden waarom bedrijven volgens de gemeenten geen polis hebben afgenomen heeft te maken met de verwachte administratieve lasten. Verder hebben sommige bedrijven minder positieve ervaringen gehad met het aannemen van dergelijke jongeren. Ook wordt aangegeven dat geen of onvoldoende jongeren zich aanbieden. De belangrijkste reden waarom bedrijven zich volgens de gemeenten wel hebben aangemeld voor de no-risk, is dat men gemotiveerde jongeren een kans wil geven om werkervaring op te doen. De meeste respondenten vinden de no-risk geen goede maatregel, omdat de financiele voordelen te gering zijn, het veel extra administratie vergt en de doelgroep (jonger dan 23 jaar) te beperkt is. Maatregelen die volgens de gemeenten wel werken zijn: • Vergoeding van begeleiding vanuit bedrijf; • Aanleren sollicitatievaardigheden; • Betere samenwerking tussen gemeenten, scholen en werkgevers op lokaal niveau; • Betere begeleiding vanuit ROC. 2.2.3 G4- gemeenten De G4-gemeenten hebben met de Taskforce Jeugdwerkloosheid een ambitieovereenkomst gesloten over het aantal jongeren onder de 23 jaar waarvoor de gemeente zal streven naar een plaatsing op een leerbaan. De G4-gemeenten zijn in de loop van 2006 gestart met de voorbereiding van het uitzetten van de no-risk polis in hun gemeente. Alle informanten hebben een informatiebijeenkomst die georganiseerd was door het Ministerie van SZW over het doel en de toepassing van de no-risk bijgewoond. Niet alle respondenten zijn tevreden over de informatie die men daar gekregen heeft. Met name heeft men, achteraf gezien, informatie gemist over de voorwaarden waaraan jongeren moesten voldoen en over de administratieve lasten die met de uitvoering gepaard gaan. Om de polis onder de aandacht van de leerbedrijven in hun gemeente te brengen zijn door de gemeenten diverse activiteiten ondernomen. In Utrecht is een speciale website gebouwd, match2work, waar zowel voor jongeren als voor bedrijven informatie te vinden is over de no-risk polis en de WVA en waar bedrijven een aanvraagformulier kunnen downloaden. Daarnaast zijn alle leerbedrijven aangeschreven en zijn diverse bijeenkomsten georganiseerd om jongeren die zich via de website hadden aangemeld te matchen aan bedrijven. In Rotterdam heeft de gemeente een informatiemap samengesteld waarin informatie over de polis is opgenomen. Alle erkende leerbedrijven in Rotterdam hebben deze informatiemap toegestuurd gekregen. Daarnaast zijn presentaties over de polis gehouden voor bedrijven. In Den Haag zijn alle leerbedrijven aangeschreven en ook diverse organisaties (CWI, RMC, ROC, COLO) ingeschakeld om de polis onder de aandacht te brengen van de leerbedrijven waarmee zij contacten onderhouden. In Amsterdam heeft men de polis onder de aandacht van de bedrijven gebracht door een brochure uit te geven, werkmarkten te organiseren en informatie op de website
IVA beleidsonderzoek en advies
11
van de gemeente (Vacature Service Amsterdam) te plaatsen, waar ook een aanvraagformulier gedownload kon worden. In Rotterdam hebben verschillende bedrijven gereageerd naar aanleiding van de toezending van de informatiemap met de mededeling dat men niet zozeer behoefte had aan een financiële compensatie voor het verzuim van de leerlingen maar dat men er vooral behoefte aan heeft dat de jongeren ook op het werk verschijnen. Daarnaast gaf men aan geen behoefte te hebben aan het invullen van allerlei formulieren ten behoeve van de no-risk polis. In Utrecht hebben met name jongeren gereageerd op de website. Deze jongeren heeft men vervolgens proberen te matchen aan bedrijven. Dat heeft echter niet geleid tot de afname van een groot aantal polissen. In Amsterdam en Den Haag is de reactie naar aanleiding van de ondernomen activiteiten beperkt geweest. Omdat de G4-gemeenten geen ervaring hadden met verzekeringspolissen en omdat de uitvoering van de polis grote administratieve lasten voor de gemeenten met zich mee brengt hebben de gemeenten gezamenlijk besloten de polis aan te besteden bij één verzekeraar. Alleen Achmea heeft op deze aanbesteding gereageerd. Speciaal voor de G4-gemeenten is de ‘Nieuwe Start Zonder Risico polis’ ontwikkeld. De polis kent 2 onderdelen: 1. De ziekteverzuimverzekering; 2. Het casemanagement. De ziekteverzuimverzekering biedt een dekking in geval van ziekte van 24 maanden. Loonschade als gevolg van ziekteverzuim wordt uitgekeerd tot een maximum van 4 maanden per polis. Per ziekmelding geldt een standaard eigen-risicoperiode van 4 werkdagen (en 1 opleidingsdag). Pas na het verstrijken van deze periode komt de werkgever in aanmerking voor een ziekteverzuimuitkering. Door de verzekeraars zijn de wachtdagen in de polis opgenomen. Na een ziekmelding stelt Achmea een casemanager aan die een actief ziekteverzuimbeleid voert. Deze casemanager adviseert de werkgever, monitort het verzuim, assisteert bij het opstellen van een plan van aanpak en verzorgt, indien nodig, de overdracht naar het UWV. Alleen afgegeven polissen worden betaald door de gemeente. Op het moment van het interview (oktober 2007) zijn in Den Haag drie en, zowel in Utrecht als in Rotterdam, acht polissen afgenomen. In Amsterdam is een polis afgesloten voor 35 leerlingen met een aan de gemeente gelieerde organisatie. De belangrijkste reden waarom bedrijven geen no-risk polis hebben afgenomen heeft ook volgens de informanten van de G4-gemeenten vooral gelegen in de verwachte administratieve lasten, het hanteren van wachtdagen en bepaalde voorwaarden (leeftijd, woonplaats) waaraan moet zijn voldaan om gebruik te kunnen maken van de polis. Bovendien hebben veel (grotere) bedrijven al een bepaalde verzuimverzekering afgesloten voor hun personeel en is deze ook van toepassing op de BBL-leerlingen.
12
Evaluatie no-riskpolis
De meeste respondenten vinden de no-risk geen goede maatregel, omdat de financiele voordelen minimaal zijn en de geldigheidsduur te beperkt is. Alleen wanneer de polis als onderdeel van een pakket zou worden aangeboden zou het voor bedrijven wel aantrekkelijk zijn om hiervan gebruik te maken. Maatregelen die volgens de gemeenten wel werken zijn: • Begeleiding bieden op de werkvloer; • Coaching van moeilijke leerlingen door het ROC; • Begeleiding van jongeren naar de werkplek om uitval te voorkomen; • Aanbieden van een polis in natura die gebruikt kan worden door de jongere om naar het werk gebracht te worden en bij verzuim gebruik te kunnen maken van de arbodienstverlening; • Voorlichting aan bedrijven; • Betere beeldvorming over de jongeren.
2.3
Resultaten interviews werkgeversorganisaties (MKB-Nederland en VNO/NCW): Volgens de vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties is de no-risk wel bekend bij werkgevers, maar wordt hiervan weinig gebruik gemaakt omdat de administratieve lasten te hoog zijn. Daardoor is het voor bedrijven niet aantrekkelijk om naast de bestaande verzuimpolissen nog een aparte no-risk polis af te sluiten voor jongeren. De no-risk dient onderdeel te zijn van een pakket aan maatregelen en via intermediaire organisaties, zoals uitzendbureaus of re-integratiebedrijven, aan werkgevers te worden aangeboden. Dit pakket zou moeten bestaan uit: • Loonkostensubsidie (WVA of volledige loonkosten); • Loonkostensubsidie voor praktijkbegeleider; • Schoolkostensubsidie; • No-risk polis (als extra steun in de rug om het eventuele verzuim risico in te dekken maar geen wachtdagen in polis); • Kosten voor externe begeleiding van de jongere; • Kosten voor administratie extern en niet bij gemeenten. Bij deze intermediaire organisaties zouden werkgevers alle zaken met betrekking tot de jongere moeten kunnen regelen en de administratieve lasten bij bedrijven voor dit soort maatregelen zou minimaal moeten zijn. Een belangrijk probleem is het gebrek aan motivatie bij de jongeren. De jongere zonder startkwalificatie en met een uitkering zou gedurende enkele maanden met behoud van de uitkering een BBL-opleiding mogen volgen. Wanneer de jongere aan de wensen en eisen van het bedrijf voldoet en de ervaring van de jongere positief is dan zou de jongere een contract moeten krijgen. Verder zou er een betere voorlichting dienen te worden opgezet, zodat meer VMBO studenten doorstromen naar het MBO. De aansluiting tussen de bedrijfscultuur en de cultuur waarin de jongeren zich begeeft is volgens de informanten voor zowel de praktijkbegeleider als de jongere onbekend. Door middel van bijvoorbeeld goede voorlichting kunnen de praktijkbegelei-
IVA beleidsonderzoek en advies
13
der en de jongere leren van elkaars cultuur, waardoor er ook meer begrip hiervoor ontstaat. Ook zou het aanbieden van een cultuur workshop (facultatief) een goede optie zijn. Volgens de werkgeversorganisaties schuilt in het voorgaande vaak het probleem van de interpretatie van het gebrek aan motivatie. De jongere is wel gemotiveerd, maar straalt dat niet uit in de ogen van de praktijkbegeleider. De rol van de kenniscentra zou volgens de werkgeversorganisaties uitgesprokener moeten zijn. Het komt nog voor dat ROC’s opleidingen starten, waar vanuit het bedrijfsleven geen vraag naar is. Dit betekent dat jongeren worden opgeleid voor een functie waar geen werk voor is. Dit doet zich nu bijvoorbeeld voor bij de kappersopleiding. ROC’s dienen een goede infrastructuur op te gaan zetten (en onderhouden) waardoor zij bedrijven aan zich kunnen binden. Op deze wijze kunnen leerlingen makkelijker en sneller een BPV plek verkrijgen. Bij veel werkgevers is niet bekend welke stimuleringsmaatregelen allemaal via de gemeenten beschikbaar zijn om bijvoorbeeld jongeren zonder startkwalificatie aan te nemen. De werkgeversorganisaties pleiten er dan ook voor dat er een onderzoek wordt uitgevoerd naar alle aanwezige maatregelen en de bewezen effectiviteit ervan. Een dergelijk onderzoek zou vanuit SZW geïnitieerd kunnen worden, waarbij de werkgeversorganisaties een participerende rol kunnen vervullen. Volgens de werkgeversorganisaties is het bij gemeenten in een aantal gevallen niet duidelijk welke maatregelen zij uitvoeren, voor wie deze bestemd zijn en welk effect deze maatregelen hebben.
14
Evaluatie no-riskpolis
IVA beleidsonderzoek en advies
3
Evaluatie invoering no-risk polis grotere gemeenten
3.1
Inleiding
15
Om een beeld te krijgen van de wijze waarop het aanbieden van een beroepspraktijkvormingsplaats (BPV-plaats) verloopt en van de factoren en overwegingen, waaronder de no-risk polis, die daarbij een rol spelen, is een webenquête gehouden onder de erkende leerbedrijven in de acht gemeenten waar de meeste polissen zijn uitgezet. Op deze wijze kan binnen dezelfde gemeentelijke settings nagegaan worden waarom bepaalde bedrijven wel en andere geen polis hebben afgenomen. De gemeenten waar meerdere polissen zijn uitgezet zijn: • Breda; • Emmen; • Heerlen; • Leeuwarden; • Schiedam; • Tilburg; • Venlo; • Vlissingen. Om de leerbedrijven in deze gemeenten te kunnen benaderen dienen we te beschikken over de namen en adressen van deze bedrijven. Daarvoor dienen de Kenniscentra de namen en adressen van de leerbedrijven in de acht gemeenten ter beschikking te stellen. Op verzoek van het IVA heeft het COLO de 18 kenniscentra benaderd met het verzoek om de NAW-gegevens van de erkende leerbedrijven in de acht gemeenten ter beschikking te stellen. Een viertal kenniscentra heeft aangegeven vanwege andere prioriteiten of gebrek aan voldoende tijd en menskracht niet in staat te zijn deze gegevens tijdig te verstrekken. Volgens opgave van de deelnemende kenniscentra waren in de acht gemeenten 11.000 leerbedrijven gevestigd. Omdat ongeveer 10% van de leerbedrijven door meer dan een kenniscentrum is erkend is eerst een ontdubbeling toegepast. Vervolgens zijn de leerbedrijven in een bestand ondergebracht op volgorde van postcode. De uiteindelijke steekproef is tot stand gekomen door elk vierde adres te selecteren. In totaal bevatte deze steekproef 2.437 leerbedrijven uit de acht gemeenten die in het onderzoek zijn betrokken. De vragen die in de webenquête worden gehanteerd, zijn grotendeels dezelfde als die van de enquête die in 2006 is gehouden onder de leerbedrijven die betrokken waren bij de pilot. Toegevoegd is een aantal vragen over maatregelen voor de werving van BBL-leerlingen en de dekking van de no-risk polis. In bijlage drie is de vragenlijst opgenomen. Thema’s die in de vragenlijst aan de orde zijn gesteld betreffen achtereenvolgens • De werving van BBL-leerlingen;
16
• • • • • • • •
Evaluatie no-riskpolis
De begeleiding; De kwaliteit van de leerlingen; Het verzuim; Het tussentijds stoppen; Het gebruik van stimuleringsmaatregelen; Het al dan niet gebruik van de no-risk polis; De ziekteverzuimverzekering; De eventuele verzuimbegeleiding.
De webenquête is gehouden in de periode oktober-november 2007. De betreffende leerbedrijven zijn begin oktober 2007 door het Ministerie van SZW uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek. Na de eerste uitnodiging tot deelname hebben alle leerbedrijven op twee andere momenten, medio en eind oktober, een herinneringsoproep ontvangen om hen nogmaals te vragen de vragenlijst in te vullen.
3.2
Respons Alle geselecteerde 2.437 leerbedrijven uit de acht gemeenten zijn begin oktober door het Ministerie van SZW uitgenodigd om de vragenlijst in te vullen. In totaal bleken 158 bedrijven niet meer op het aangegeven adres gevestigd te zijn, gefuseerd of opgeheven te zijn. Van de resterende 2.279 bedrijven hebben er 686 (30%) de vragenlijst geheel of gedeeltelijk ingevuld. Dit aantal is hoger dan vooraf was verondersteld, zeker gezien de relatief korte periode waarin de vragenlijst kon worden ingevuld. In alle acht gemeenten heeft meer dan een kwart van de benaderde bedrijven deelgenomen aan het onderzoek. Van de bedrijven uit Schiedam en Venlo heeft zelfs meer dan een derde gerespondeerd.
Tabel 3.1 Respons per gemeente
- Breda - Emmen - Heerlen - Leeuwarden - Schiedam - Tilburg - Venlo - Vlissingen
Totaal steekproef
Respons
Responsepercentage
491 317 216 288 156 438 253 120
131 92 65 86 55 137 86 34
27% 29% 30% 30% 35% 31% 34% 28%
2279
686
30%
Van de 686 deelnemende bedrijven hebben er 38 (5,5%) een of meerdere no-risk polis(sen) afgesloten voor hun BBL-leerlingen. In iets meer dan 60% van de gevallen is de vragenlijst ingevuld door de directeur of de filiaalmanager van het bedrijf, bij 21% van de bedrijven/instellingen door de opleidingscoördinator, begeleider, praktijkopleider of mentor, bij 15% door een P&Ofunctionaris en bij 3% door een administratief medewerker.
IVA beleidsonderzoek en advies
3.3
17
Kenmerken leerbedrijven Iets minder dan een kwart van de deelnemende bedrijven en instellingen (23%) is actief in de sector Zorg en Welzijn. Daarnaast zijn ook veel bedrijven werkzaam in de Handel (16%), Techniek (15%), de Economisch-administratieve sector (9%), de Bouw (6%) en de Agrarische sector (6%). Uit de vergelijking van de verdeling over de verschillende sectoren tussen de bedrijven die wel en die geen no-risk polis hebben afgesloten (tabel 3.2) valt af te lezen dat met name bedrijven in de Bouw en de Horeca oververtegenwoordigd zijn onder de bedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten. De sectoren Zorg en Welzijn en Techniek zijn daarentegen juist ondervertegenwoordigd.
Tabel 3.2 Sector waarin leerbedrijf actief is naar al dan niet afname no-risk polis Geen no-risk
No-risk
Totaal
Sector: Handel Zorg en Welzijn Bouw Techniek Agrarisch Economisch-administratief Grafimedia Horeca Recreatie Facilitaire dienstverlening Uiterlijke verzorging Textiel en confectie Hout en meubel Voeding en genotmiddelen Transport en logistiek Mobiliteit Overige sectoren
16% 24% 5% 15% 6% 9% 1% 3% 2% 2% 4% 2% 1% 3% 4% 2% 1%
18% 18% 18% 10% 5% 8% 2% 8% 0% 0% 0% 3% 3% 0% 3% 0% 3%
16% 23% 6% 15% 6% 9% 2% 3% 2% 2% 4% 2% 1% 2% 4% 2% 1%
Totaal
100%
100%
100%
Aantal bedrijven (n=)
648
38
686
Van de leerbedrijven kan 44% aangemerkt worden als een klein bedrijf (10 of minder werknemers), 39% is een middelgroot bedrijf (11-100 werknemers) en 17% is een groot bedrijf. Deze verhouding komt in grote lijnen overeen met die van de bedrijven uit de gemeenten die betrokken waren bij de pilot. Onder de bedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten zijn de grote bedrijven wat ruimer vertegenwoordigd dan onder de bedrijven die geen polis hebben afgenomen. Ongeveer 14% van de leerbedrijven is pas sinds 1 jaar of korter erkend als leerbedrijf, 28% 2-4 jaar, 36% tussen 5 en 10 jaar en 22% is al meer dan 10 jaar een leerbedrijf. Ook deze verhouding komt in grote lijnen overeen met die van de bedrijven
18
Evaluatie no-riskpolis
uit de pilotgemeenten. Van de bedrijven met een no-risk polis fungeert ruim een derde al meer dan 10 jaar als leerbedrijf tegenover 22% van de bedrijven die deze polis niet hebben afgesloten. Gevraagd naar de reden om zich als leerbedrijf aan te melden zegt • 62% van de bedrijven dat men zo jongeren een kans wil bieden; • 53% jongeren in het bedrijf kan opleiden; • 41% personeel kan selecteren en werven; • 28% extra menskracht kan krijgen; • 28% omdat men dat in het maatschappelijk belang vindt; • 13% vanwege lagere loonkosten; • 9% om het bedrijf te innoveren. Deze percentages zijn nagenoeg gelijk aan die van de pilot.
Tabel 3.3 Kenmerken leerbedrijven naar al dan niet afname no-risk polis Geen no-risk
No-risk
Totaal
Bedrijfsgrootte: 1- 10 werknemers 11-100 werknemers > 100 werknemers
45% 39% 16%
40% 34% 26%
44% 39% 17%
Duur leerbedrijf: < 2 jaar 2-4 jaar 5-10 jaar > 10 jaar
14% 28% 36% 22%
13% 16% 37% 34%
14% 28% 36% 22%
Reden4 leerbedrijf: -jongeren opleiden -jongeren kans bieden -personeel werven -extra menskracht -maatschappelijk belangrijk -lagere loonkosten -innoveren bedrijf
52% 62% 41% 28% 29% 12% 8%
74% 63% 42% 40% 13% 32% 11%
53% 62% 41% 28% 28% 13% 9%
Aantal bedrijven (n=)
648
38
686
Wij merken hierbij op dat een aantal reden onder de noemer vallen van maatschappelijke betrokkenheid zoals jongeren een kans bieden, jongeren in het bedrijf opleiden en het belang. De andere redenen hebben een directe relatie met bedrijfsorganisatorische aangelegenheden. De leerbedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten geven vaker dan de andere bedrijven aan dat het opleiden van de jongeren, lagere loonkosten en het verkrijgen
4
De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.
IVA beleidsonderzoek en advies
19
van extra menskracht redenen zijn om zich aan te bieden als leerbedrijf. Het maatschappelijk belang wordt daarentegen duidelijk minder vaak als reden aangevoerd. De grotere bedrijven zijn hoofdzakelijk te vinden in de sector Zorg en Welzijn. Verder fungeren met name bedrijven in de Bouw al lange tijd als leerbedrijf. Wanneer we kijken naar de reden waarom men zich als leerbedrijf heeft aangemeld dan zeggen instellingen in de sector Zorg en Welzijn vaker dan bedrijven in de andere sectoren dat men het maatschappelijk belangrijk vindt om jongeren in de gelegenheid te stellen om een startkwalificatie te behalen.
3.4
Werving en selectie leerlingen Op het moment van invulling van de vragenlijst (oktober-november 2007) heeft de helft van de bedrijven geen BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 in dienst, 24% heeft één leerling in dienst en de resterende 26% van de bedrijven 2 of meer leerlingen. Van de bedrijven die deelnemen aan de no-risk heeft 55% één leerling in dienst en 45% 2 of meer leerlingen. Met name bedrijven in de Bouw hebben één of meer BBL-leerlingen in dienst. Bedrijven die werkzaam zijn in de Economisch-administratieve sector hebben daarentegen vaker geen leerlingen in dienst. Verder hebben grotere bedrijven en bedrijven die langer als leerbedrijf fungeren vaker een of meer leerlingen in dienst dan kleinere bedrijven en bedrijven die minder lang als leerbedrijf erkend zijn. Aan de bedrijven die geen BBL-leerlingen in dienst hebben is gevraagd wat daarvan de reden is. Iets meer dan 40% van de bedrijven noemt als reden dat er geen aanmeldingen van leerlingen zijn, 29% zegt dat dit komt doordat het werk niet aansluit bij het opleidingsniveau van de leerlingen, 22% geeft aan dat er voor deze leerlingen geen werk voorhanden is, 22% omdat er geen tijd is om de leerlingen te begeleiden, 12% vanwege eerdere slechte ervaringen (motivatie) en 8% door de bedrijfssituatie (reorganisatie, slechte bedrijfsresultaten). De kosten van dergelijke leerlingen (3%), het gebrek aan begeleiding door het ROC (4%), het verzuim en de absentie van de leerlingen (2%) of een slechte beheersing van de Nederlandse taal (2%) is maar bij een beperkt aantal bedrijven reden om geen BBL-leerlingen in dienst te nemen. Evenals bij de pilot is ook nu het gebrek aan aanmeldingen de belangrijkste reden voor het niet in dienst hebben van BBL-leerlingen en niet het gebrek aan motivatie, het verzuim of de slechte beheersing van de Nederlandse taal van de leerlingen. Tussen de sectoren blijkt er in dit opzicht een aantal duidelijke verschillen te bestaan. Vooral bij bedrijven in de Handel en de Agrarische sector is het gebrek aan aanmeldingen de belangrijkste reden voor het niet in dienst hebben van leerlingen. Economisch-administratieve bedrijven voeren vergeleken met de andere bedrijven vaker het gebrek aan tijd om de leerlingen te begeleiden als reden aan voor het niet in dienst hebben van leerlingen. Slechte eerdere ervaringen met BBL-leerlingen en het verzuim/absentie van de leerlingen worden voornamelijk door bedrijven in de Bouw naar voren gebracht. Verder wordt door kleinere bedrijven vaker het gebrek aan aanmeldingen en slechte eerdere ervaringen met leerlingen als reden naar voren gebracht dan door grotere
20
Evaluatie no-riskpolis
bedrijven. Deze laatste groep bedrijven voert daarentegen juist vaker aan geen leerlingen in dienst te nemen omdat het werk niet aansluit bij het opleidingsniveau. Aan de leerbedrijven die wel leerlingen in dienst hebben is ook gevraagd op welke wijze de leerlingen bij het bedrijf terecht komen. Bij ongeveer tweederde van de bedrijven (64%) melden de leerlingen zich zelf aan, bij 53% worden de leerlingen direct door het ROC doorverwezen naar het bedrijf of de instelling, bij 16% worden de leerlingen via een samenwerkingsverband of een inleenorganisatie doorverwezen en bij 15% komen de leerlingen na raadpleging van een lijst met de erkende leerbedrijven bij het bedrijf terecht. In 11% van de gevallen worden leerlingen actief extern geworven of worden zij via personeelsleden van het bedrijf aangebracht. Het Kenniscentrum speelt maar bij 7% van de bedrijven een rol bij het werven van leerlingen. Bij bedrijven met een no-risk polis melden leerlingen zich vaker zelf aan dan bij de andere bedrijven. Daarnaast gaan deze bedrijven ook vaker actief extern op zoek naar leerlingen.
Tabel 3.4 Werving leerlingen naar al dan niet afname no-risk polis Geen no-risk
No-risk
Totaal
Wijze van werving5: -via directe doorverwijzing ROC -via lijst Kenniscentrum -via raadpleging lijst leerbedrijven op ROC -leerlingen melden zich zelf aan -via personeelsleden -via actieve externe werving (advertentie) -via samenwerkingsverband/inleenorganisatie
53% 7% 16% 62% 11% 9% 16%
55% 3% 8% 87% 13% 21% 21%
53% 7% 15% 64% 11% 11% 16%
Aantal bedrijven (n=)
305
38
343
Kleine bedrijven hanteren in de meeste gevallen dezelfde methoden om leerlingen te werven als de grotere bedrijven. Naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt, werven bedrijven leerlingen wel vaker actiever via een advertentie of neemt men leerlingen in dienst die via personeelsleden worden aangedragen. Tussen de sectoren bestaan wel duidelijke verschillen in de manier van werving. In de sector Zorg en Welzijn worden leerlingen vaker direct door het ROC naar de organisatie doorverwezen dan in de andere sectoren. In de Handel melden leerlingen zich vaker zelf aan, terwijl in de Bouw vaker gebruik gemaakt wordt van een samenwerkingsverband of een inleenorganisatie. De meeste bedrijven (90%) voeren voorafgaand aan de in dienstneming een sollicitatiegesprek met de leerlingen. Bij de bedrijven met een no-risk polis wordt zelfs in bijna alle gevallen (97%) een dergelijk gesprek gevoerd. Alleen in de Agrarische sector is het wat minder gebruikelijk om een sollicitatiegesprek te voeren.
5
De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.
IVA beleidsonderzoek en advies
21
Bijna driekwart van de bedrijven (71%) die een sollicitatiegesprek houden, geeft aan dat leerlingen naar aanleiding van dit gesprek niet in dienst worden genomen. Bij bedrijven met een no-risk polis (89%) is dat vaker het geval dan bij de andere bedrijven (68%). Naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt komt het vaker voor dat leerlingen naar aanleiding van het sollicitatiegesprek worden afgewezen. Tussen de sectoren bestaan er in dit opzicht geen duidelijk verschillen. De belangrijkste redenen waarom leerlingen worden afgewezen zijn een gebrek aan motivatie (76%), onvoldoende capaciteiten (45%), een slechte manier van presenteren door de leerling (40%), een slechte beheersing van de Nederlandse taal (27%) of een opleiding die niet aansluit bij wat het bedrijf vraagt (25%). Bedrijven die een norisk polis hebben afgesloten voeren al deze redenen, met uitzondering van het niet aansluiten van de opleiding bij wat gevraagd wordt, vaker aan dan de andere bedrijven. Gebrek aan motivatie wordt vooral door middelgrote bedrijven en bedrijven in de Agrarische sector vaak als reden om leerlingen af te wijzen genoemd. Een slechte beheersing van het Nederlands is vooral bij kleine en grote bedrijven en bij bedrijven in de sectoren Zorg en Welzijn en bij Economisch-administratieve bedrijven vaak grond om leerlingen af te wijzen. Gebrek aan voldoende capaciteiten speelt juist vaker bij Economische-administratieve bedrijven een rol bij de afwijzing.
3.5
Rol ROC en Kenniscentrum Ongeveer de helft van de bedrijven is van mening dat het ROC een actievere rol zou moeten vervullen bij het zoeken van een leerbedrijf voor de BBL-leerlingen, 20% vindt dat niet nodig en de overige bedrijven hebben hier geen mening over. De bedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten (61%) achten het vaker wenselijk dat het ROC actiever zou optreden in deze dan de andere bedrijven (47%). Vergelijking tussen sectoren laat in dit opzicht geen duidelijke verschillen zien. Van de bedrijven die in deze een actievere rol voor het ROC zien weggelegd is 46% van mening dat het ROC voldoende praktijkvormingsplaatsen zou moeten creëren, 63% vindt dat het ROC leerlingen meer zou moeten doorverwijzen naar een leerbedrijf en ongeveer 40% is van mening dat het ROC leerlingen zou moeten trainen in het voeren van een sollicitatiegesprek of moeten begeleiden bij een sollicitatie. Met name bedrijven met een no-risk polis (83%) achten het wenselijk dat het ROC leerlingen doorverwijst naar een leerbedrijf. Evenals de bedrijven die hebben deelgenomen aan de pilot in 2006 is ook hier bijna 30% van de bedrijven van mening is dat het Kenniscentrum een actievere rol zou moeten vervullen bij het vinden van een leerbedrijf voor de BBL-leerlingen, 18% vindt dat niet nodig en de overige bedrijven hebben hier geen mening over. De bedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten verschillen in dit opzicht niet van de andere bedrijven. Vergelijking tussen de verschillende sectoren laat ook in dit opzicht geen duidelijke verschillen zien. Van de bedrijven die een actievere rol voor het Kenniscentrum zien weggelegd bij het vinden van een leerbedrijf voor de BBL-leerlingen vindt 67% dat men leerlingen
22
Evaluatie no-riskpolis
zou moeten begeleiden bij het vinden van een leerbedrijf, 55% dat men leerbedrijven zou moeten ondersteunen bij het vinden van BBL-leerlingen, 46% is van oordeel dat het Kenniscentrum voldoende leerbedrijven zou moeten werven en 52% vindt dat men leerbedrijven meer zou moeten informeren over bestaande subsidiemaatregelen. Bedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten achten het meer dan andere bedrijven wenselijk dat het Kenniscentrum leerbedrijven ondersteunt bij het vinden van BBL-leerlingen en leerlingen begeleid bij het vinden van een leerbedrijf. Daarentegen vindt men het werven van leerbedrijven juist minder van belang.
3.6
Kwaliteit leerlingen In de vragenlijst is ook ingegaan op de kwaliteit van de BBL-leerlingen. Van de bedrijven die ervaring hebben met BBL-leerlingen, oordeelt 16% positief over het niveau van deze leerlingen, volgens 82% bestaan er grote verschillen in kwaliteit en 2% is negatief over het niveau. De bedrijven met een no-risk polis zijn wat minder uitgesproken positief over de kwaliteit van de leerlingen dan de andere bedrijven. Bedrijven in de Bouw zijn het meest positief over de kwaliteit van de leerlingen. Bij een kwart van de bedrijven sluit de kwaliteit van de leerlingen niet aan bij wat men daarvan verwacht. Dit betreft met name een onvoldoende vakkennis of vaardigheden (82%), onvoldoende sociale vaardigheden (61%) en een onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal (16%). Wat de motivatie van de BBL-leerlingen betreft, valt bij 26% van de leerbedrijven het oordeel positief uit, bij 3% bedrijven negatief en de overige bedrijven vinden dat er in dit opzicht grote verschillen bestaan tussen de leerlingen. Ook in dit opzicht valt het oordeel van de bedrijven met een no-risk polis wat minder positief uit dan bij andere bedrijven. De Economisch-administratievebedrijven oordelen positiever over de motivatie van de leerlingen dan de andere bedrijven.
3.7
Begeleiding leerlingen Vrijwel alle bedrijven (98%) begeleiden de leerlingen op het werk. Bij de meeste bedrijven (91%) krijgen de BBL-leerlingen een vaste begeleider toegewezen. Alleen in de Bouw en Techniek is dat minder vaak het geval. Bij 45% van de bedrijven is het ROC ook actief betrokken bij de begeleiding van de leerlingen. Met name in de sector Zorg en Welzijn is het ROC vaak actief betrokken bij de begeleiding van de leerlingen. Ongeveer 55% van de bedrijven geeft aan dat men in dit opzicht graag een actievere rol van de opleiding zou willen zien. Bijna driekwart van deze bedrijven zou graag willen zien dat men vaker de werkplek bezoekt en 81% dat het ROC meer overleg zou voeren met de praktijkbegeleider. In de Bouw wordt een frequenter bezoek op de werkplek vaker niet noodzakelijk geacht. Regelmatiger overleg tussen de opleiding en de praktijkbegeleider wordt in de Bouw wel wenselijk geacht.
IVA beleidsonderzoek en advies
3.8
23
Verzuim en uitstroom van leerlingen Bij tweederde van de leerbedrijven wordt het verzuim van de BBL-leerlingen op dezelfde wijze geregistreerd als voor het reguliere personeel, 19% registreert het verzuim afzonderlijk en bij de overige bedrijven (15%) wordt het verzuim niet geregistreerd. Bij vrijwel alle bedrijven met een no-risk polis (92%) wordt het verzuim van leerlingen op dezelfde manier geregistreerd als voor de reguliere werknemers tegenover 63% bij de andere bedrijven. Naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt wordt het verzuim van de leerlingen ook vaker op dezelfde wijze geregistreerd als van het vaste personeel. Vooral in de Bouw en Zorg en Welzijn wordt het verzuim vaak niet geregistreerd.
Tabel 3.5 Verzuim leerbedrijven naar al dan niet afname no-risk polis Geen no-risk
No-risk
Totaal
Verzuimregistratie BBL-leerlingen: Niet geregistreerd Zelfde registratie als werknemers Afzonderlijke registratie
17% 63% 20%
3% 92% 5%
15% 66% 19%
Verzuimregels BBL-leerlingen: Zelfde regels als werknemers Andere regels
87% 13%
95% 5%
88% 12%
Verzuimniveau BBL-leerlingen: Verzuim BBL-leerlingen lager Verzuim even hoog Verzuim BBL-leerlingen hoger
22% 60% 18%
3% 76% 21%
20% 61% 19%
Aantal bedrijven (n=)
305
38
343
De meeste bedrijven (88%) hanteren voor de jongeren die een beroepsplaats bezetten dezelfde verzuimregels en verzuimbegeleiding als voor het reguliere personeel. Bij de bedrijven met een no-risk polis (95%) is dat bijna altijd het geval. Bedrijven die afwijkende regels kennen hanteren vaak regels die met de opleiding zijn opgesteld. Ook worden leerlingen soms uitgesloten van activiteiten die door de arbodienst wel worden toegepast bij het reguliere personeel. Aan de bedrijven is ook gevraagd naar de hoogte van het verzuimcijfer. Ongeveer 70% van de bedrijven kent een verzuim van minder dan 4%, bij 21% bedraagt het verzuim 4-5%, bij 5% van de bedrijven 6-7% en bij 4% is het verzuim 8% of hoger. De bedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten kennen een lager verzuim dan de andere bedrijven. Geen van de bedrijven met een polis kent een verzuim van 6% of hoger tegenover 10% bij de andere bedrijven. Bij 20% van de leerbedrijven is het verzuim onder de BBL-ers lager dan onder het vaste personeel, bij 61% is er geen verschil in verzuim en bij 19% verzuimen BBLleerlingen juist meer. Van de bedrijven die met het oog op het verzuim van de leerlingen een no-risk polis hebben afgesloten geeft 76% aan dat de leerlingen evenveel verzuimen als het vaste personeel, bij 3% van de bedrijven verzuimen de leerlingen
24
Evaluatie no-riskpolis
minder en bij 21% juist meer. Van de bedrijven zonder polis geeft 60% aan dat het verzuim van BBL-leerlingen gelijk is aan dat van het reguliere personeel, bij 21% lager en 18% hoger. Bij ongeveer een derde van de bedrijven wordt, alleen indien een leerling frequent of langdurig verzuimt, dit gemeld aan de opleiding, bij 24% wordt in alle gevallen het verzuim gemeld aan de opleiding en bij 42% van de bedrijven wordt verzuim niet gemeld. Omgekeerd wordt bij 44% van de bedrijven door de opleiding aan het bedrijf doorgegeven wanneer sprake is van schoolabsentie. De overige bedrijven krijgen hierover geen informatie van de opleiding. Bedrijven met een no-risk polis melden het verzuim van de leerling even vaak aan het ROC als de andere bedrijven. Wel worden de bedrijven die een polis hebben afgesloten vaker door de opleiding geïnformeerd over de absentie van tijdens de opleiding. Met name grote bedrijven informeren het ROC niet over het verzuim van de leerlingen. In de sector Zorg en Welzijn wordt het verzuim van leerlingen juist wel vaker doorgegeven aan de opleiding. Grote bedrijven en bedrijven in de Agrarische sector worden vaker dan andere bedrijven niet door de opleiding op de hoogte gesteld van de absentie. Iets meer dan de helft van de bedrijven (52%) heeft wel eens meegemaakt dat een leerling tussentijds gestopt is en 48% zegt hier geen ervaring mee te hebben gehad. In de meeste gevallen (69%) stopt de leerling omdat deze onvoldoende gemotiveerd is, men de verkeerde beroepskeuze heeft gemaakt (68%), men niet voldoende capaciteiten blijkt te bezitten (41%) of omdat de combinatie leren en werken te belastend is (18%) of omdat men zelf ontslag neemt dan wel ontslagen wordt (26%). Bedrijven met een no-risk polis (66%) hebben vaker meegemaakt dat een leerling tussentijds stopt met werken dan de andere bedrijven (50%). Bedrijven die een dergelijke polis hebben afgesloten noemen vaker het gebrek aan motivatie, een verkeerde beroepskeuze en ontslag als reden waarom deze leerlingen stoppen. Naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt is men vaker geconfronteerd met het feit dat leerlingen tussentijds stoppen. Bedrijven in de Bouw hebben meer en agrarische bedrijven minder ervaring met het stoppen van leerlingen. Bij 17% van de bedrijven worden leerlingen die de opleiding afgerond hebben altijd in dienst genomen, bij 72% van de bedrijven is dat alleen het geval wanneer er een vacature is en bij de resterende bedrijven worden deze leerlingen niet in dienst genomen. In 80% van de gevallen neemt men leerlingen niet in dienst omdat er geen werk voorhanden is. Een ongunstige bedrijfssituatie (31%), het verzuimgedrag van de leerling (4%), slechte ervaringen met leerlingen (26%), de loonkosten (7%) of een slechte beheersing van de Nederlandse taal (6%) spelen hierbij een beperktere rol. Bedrijven met een no-risk polis onderscheiden zich in dit opzicht niet van andere bedrijven. Met name agrarische bedrijven en instellingen op het gebied van Zorg en Welzijn nemen leerlingen vaker niet in dienst nadat de opleiding is afgerond. Met betrekking tot de sector Zorg en Welzijn is dat weinig verrassend omdat er met name vraag is naar personeel op niveau 3 en 4. In de sector Techniek en bij grotere bedrijven worden leerlingen daarentegen wel vaker altijd in dienst genomen.
IVA beleidsonderzoek en advies
25
Alleen bedrijven in de sector Handel voeren vaker dan andere bedrijven het verzuim van de leerlingen, de loonkosten en slechte ervaringen met leerlingen als reden aan om leerlingen niet in dienst te nemen. Binnen de Technieksector wordt de slechte beheersing van de Nederlandse taal vaker als reden genoemd. Eén op de vijf bedrijven neemt ook leerlingen in dienst die de opleiding voortijdig hebben beëindigd. Dit geldt met name voor grote bedrijven.
3.9
Subsidiemaatregelen In de vragenlijst is ook ingegaan op het gebruik van subsidiemaatregelen van de overheid om de aanname van BBL-leerlingen door bedrijven te stimuleren. Ongeveer de helft van de leerbedrijven zegt gebruik te maken van bepaalde subsidiemaatregelen. In bijna alle gevallen (96%) betreft dit de fiscale korting voor werkgevers in het kader van de WVA (Wet Vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen). Verder zegt 22% gebruik te maken van een financiële compensatie voor ziekteverzuim en 9% maakt gebruik van andere subsidiemaatregelen. Met name kleine bedrijven en zorg- en welzijnsinstellingen maken geen gebruik van subsidiemaatregelen. In de sector Techniek wordt het meest gebruik gemaakt van subsidiemaatregelen. In de meeste gevallen dat geen gebruik gemaakt wordt van bestaande subsidieregelingen komt dit omdat men niet bekend is met het bestaan van dergelijke regelingen (88%). Vooral bij kleine bedrijven en in de Techniek is dat het geval. Aan de leerbedrijven is ook de vraag voorgelegd welke maatregelen de overheid zou moeten nemen om ervoor te zorgen dat het bedrijf meer jongeren aanneemt en/of meer beroepspraktijkvormingsplaatsen voor BBL-leerlingen op niveau 1 en 2 beschikbaar stelt.
Tabel 3.6 Gewenste stimuleringsmaatregelen6 voor uitbreiding aantal BBL-leerlingen naar al dan niet afname no-risk polis Geen no-risk
6
No-risk
Totaal
Maatregel: -loonkostensubsidie -versoepeling ontslagrecht -subsidiering begeleiding -betere aansluiting onderwijs -compensatie verzuim -actievere rol ROC -minder bureaucratie
48% 17% 40% 36% 11% 22% 24%
53% 16% 34% 47% 18% 32% 47%
49% 17% 40% 37% 11% 22% 26%
Aantal bedrijven (n=)
648
38
686
De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.
26
Evaluatie no-riskpolis
Een vergoeding van de loonkosten van de leerling zou er volgens 49% van de bedrijven toe kunnen bijdragen dat men meer leerlingen zou aannemen, 40% van de bedrijven ziet een subsidiering van de begeleiders van het leerbedrijf als een stimulerende maatregel en 17% van de bedrijven noemt in dit verband een versoepeling van het ontslagrecht. Andere maatregelen die stimulerend zouden kunnen werken zijn een betere aansluiting tussen onderwijs en bedrijf (37% van de bedrijven), een financiële compensatie voor het ziekteverzuim (11%), een actievere rol van het ROC bij het werven van BPV-plaatsen (22%) of minder bureaucratie bij bestaande subsidiemaatregelen (26%). De wensen van bedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten ten aanzien van maatregelen die de overheid zou moeten nemen om meer BBL-leerlingen van niveau 1 en 2 aan te nemen, verschillen nauwelijks van die van de bedrijven zonder polis. Wel geven meer bedrijven met een polis aan behoefte te hebben aan minder bureaucratische regels bij de bestaande subsidiemaatregelen. Tussen de in het onderzoek betrokken sectoren bestaan er in dit opzicht een aantal duidelijke verschillen. Economisch-administratieve bedrijven zien veel minder heil dan bedrijven in de andere sectoren in een loonkostensubsidie of een versoepeling van het ontslagrecht. In de Bouw wordt daarentegen wel verwacht dat een loonkostensubsidie bedrijven zal stimuleren om meer BBL-leerlingen in dienst te nemen. Agrarische bedrijven pleiten vooral voor subsidiering van de begeleiding. Bij 21% van de bedrijven bestaan er plannen om het aantal BPV-plaatsen in de nabije toekomst uit te breiden. Bij bedrijven met een no-risk polis is dat wat vaker het geval dan bij de andere bedrijven. Verder blijken met name bij bedrijven in de Bouw plannen te bestaan om in de nabije toekomst over te gaan tot een uitbreiding van het aantal BPV-plaatsen. Bij economisch-administratieve bedrijven is dat juist in duidelijke mindere mate het geval.
3.10
No-risk polis Van de leerbedrijven die geen polis hebben afgenomen zegt 71% niet op de hoogte te zijn van het bestaan van de polis. Andere redenen waarom men geen gebruik maakt van de no-risk polis zijn dat men geen BPV-plaatsen voor leerlingen op niveau 1 of 2 heeft (24% van de bedrijven), er geen of nauwelijks sprake is van verzuim bij de leerlingen (17% van de bedrijven), de administratieve rompslomp (10%) of omdat men zelf in de leerlingen investeert (3%). In de Bouw is het niet beschikken over BPV-plaatsen voor BBL-leerlingen op niveau 1 en 2 veel minder aangevoerd als reden om zich niet aan te melden voor deelname aan de polis. Bouwbedrijven noemen wel vaker dan bedrijven in de andere sectoren het niet op de hoogte zijn van het bestaan van de no-risk polis en de administratieve rompslomp als reden waarom men geen gebruik heeft gemaakt van de no-risk polis. Aan de bedrijven is ook gevraagd welke instantie in hun ogen zou moet zorgdragen voor het verstrekken van de no-risk polis. Iets meer dan de helft van de bedrijven is van oordeel dat het Ministerie van SZW zich hiermee zou moeten belasten, 21% vindt dit een taak van de gemeente en 14% van de belastingdienst. Instanties als het
IVA beleidsonderzoek en advies
27
re-integratiebedrijf, het uitzendbureau, de opleiding of het kenniscentrum worden maar door een beperkt aantal bedrijven genoemd. Bedrijven die daadwerkelijk een polis hebben afgesloten opteren veel vaker voor de gemeente en minder voor het Ministerie van SZW dan de andere bedrijven. Tussen onderscheiden sectoren bestaan er in dit opzicht nauwelijks verschillen. Alleen de agrarische bedrijven zien in deze liever een grotere rol weggelegd voor de opleiding en minder voor de gemeente.
Tabel 3.7 Gewenste instantie voor verstrekken no-risk polis naar al dan niet afname no-risk polis Geen no-risk
No-risk
Totaal
Instantie: -Ministerie van SZW -Gemeente -Belastingdienst -Re-integratiebedrijf -Uitzendbureau -Opleiding -Kenniscentrum
52% 19% 15% 4% 3% 6% 1%
40% 42% 13% 0% 0% 5% 0%
52% 21% 14% 4% 2% 6% 1%
Aantal bedrijven (n=)
648
38
686
Daarnaast is gevraagd om aan te geven welke diensten de instantie, die volgens opgave van het bedrijf zou moeten zorgdragen voor het verstrekken van de no-risk polis, nog meer zou moeten uitvoeren. Volgens een derde van de bedrijven die vinden dat het Ministerie van SZW zou moeten zorgdragen voor het verstrekken van de no-risk polis zou het Ministerie de jongeren ook moeten begeleiden tijdens hun praktijkopleiding en daarnaast alle benodigde administratieve handelingen moeten uitvoeren. De meeste bedrijven die de gemeente zien als de instantie die de polis zou moeten verstrekken vinden ook dat de gemeente de jongeren zou moeten begeleiden tijdens de praktijkopleiding en de administratieve zaken rondom de polis voor zijn rekening zou moeten nemen. Ongeveer tweederde van de bedrijven die de belastingdienst als verstrekker van de polis hebben aangewezen vindt dat ook de administratieve afhandeling bij deze dienst neergelegd zou moeten worden. Bedrijven die het re-integratiebedrijf, het uitzendbureau of de opleiding aangewezen hebben als de instantie die de no-risk zou moeten verstrekken achten het in meerderheid ook gewenst dat deze organisaties de jongeren helpen met solliciteren, hen begeleiden tijdens hun praktijkopleiding en ook de administratieve zaken regelen. Van de bedrijven die het kenniscentrum als verstrekker van de polis zien zegt de helft dat ook het werven van jongeren en de administratieve afhandeling door het kenniscentrum zou moeten worden uitgevoerd. Bijna de helft van de bedrijven die een no-risk polis heeft afgesloten (47%) is via een brief van de gemeente geïnformeerd over het bestaan van de polis, 18% via een folder, 13% via een dagblad, eveneens 13% door het ROC en 8% door het CWI.
28
Evaluatie no-riskpolis
Bij iets meer dan tweederde van de bedrijven die een polis hebben afgesloten is de polis ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij. Zoals ook uit de interviews met de gemeenten naar voren gekomen is, hanteren sommige verzekeringsmaatschappijen een aantal wachtdagen voordat tot uitkering van de polis wordt overgegaan. Van de 26 bedrijven waarbij de polis is ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij geven er 16 (62%) aan dat met wachtdagen gewerkt wordt. Bij 35% van deze bedrijven neemt deze verzekeringsmaatschappij ook de verzuimbegeleiding van de jongeren voor zijn rekening.
IVA beleidsonderzoek en advies
4
Evaluatie pilot no-risk polis 2006
4.1
Inleiding
29
Om een beeld te krijgen van de wijze waarop het aanbieden van een beroepspraktijkvormingsplaats (BPV-plaats) verloopt en van de factoren en overwegingen, waaronder de no-risk polis, die daarbij een rol spelen, is eind 2006 een webenquête gehouden onder de leerbedrijven in de experimentele- en controlegemeenten. De leerbedrijven zijn door middel van een brief van het Ministerie van SZW uitgenodigd om deel te nemen aan deze enquête. De vragenlijst die aan de leerbedrijven is voorgelegd is opgesteld op basis van een bestudering van relevante literatuur en is in grote lijnen identiek aan de interviewleidraad die is gehanteerd bij de telefonische interviews met de leerbedrijven (zie bijlage 1). Thema’s die in de vragenlijst aan de orde zijn gesteld betreffen achtereenvolgens • De werving van BBL-leerlingen; • De begeleiding; • De kwaliteit van de leerlingen; • Het verzuim, het tussentijds stoppen; • Het gebruik van stimuleringsmaatregelen; • Het al dan niet gebruik van de no-risk polis. De webenquête is gehouden in de periode november-december 2006. Na de eerste uitnodiging tot deelname hebben alle leerbedrijven op twee andere momenten, begin en eind december, een reminder ontvangen om hen nogmaals te vragen de vragenlijst in te vullen.
4.2
Respons 7
In totaal zijn 1.404 leerbedrijven in de experimentele- en controlegemeenten benaderd om de vragenlijst in te vullen. Hiervan hebben er 349 (24%) de vragenlijst geheel of gedeeltelijk ingevuld. Dit aantal is bevredigend, zeker gezien de periode waarin de vragenlijst is uitgezet (Sinterklaas en Kerstmis). De respons in de drie gemeenten waar de no-risk polis bij wijze van experiment werd aangeboden -Arnhem, Nijmegen en Haarlem- (22%) was wat lager dan in de drie controle gemeenten -Maastricht, Tilburg en Leiden- (28%). Vergelijking tussen de vier sectoren die in het onderzoek zijn meegenomen laat zien dat de respons in de Bouw en Zorg en Welzijn hoger is dan in de Handel en Techniek. In onderstaande 4
Dit aantal is lager dan bij de éénmeting (1.505) omdat de 33 leerbedrijven bij wie reeds een telefonisch interview was afgenomen niet opnieuw zijn benaderd. Daarnaast bleken 68 bedrijven en instellingen inmiddels opgeheven, verhuisd of gefuseerd te zijn.
30
Evaluatie no-riskpolis
tabel is, voor zowel de experimentele- als de controlegemeenten, de respons per sector weergegeven.
Tabel 4.1 Respons per gemeente en sector in de experimentele- en controlegemeenten8 Handel
Zorg en Welzijn
Bouw
Techniek
Totaal
Experimentele gemeenten: - Arnhem - Nijmegen - Haarlem
18% 12% -
36% 25% -
45%
19%
22% 26% 18% 30%
Controle gemeenten: - Maastricht - Tilburg - Leiden
20% 23% -
55% 33% -
29%
52%
28% 25% 28% 35%
19%
33%
39%
24%
24%
In iets meer dan de helft van de gevallen (55%) is de vragenlijst ingevuld door de directeur of de filiaalmanager van het bedrijf en in 28% van de bedrijven/instellingen door de opleidingscoördinator, begeleider of praktijkopleider.
4.3
Kenmerken leerbedrijven Van de leerbedrijven kan 38% aangemerkt worden als een klein bedrijf (10 of minder werknemers), 43% is een middelgroot bedrijf (11-100 werknemers) en 19% is een groot bedrijf. Deze verhouding komt in grote lijnen overeen met die van de éénmeting. Ongeveer 11% van de leerbedrijven is pas sinds 1 jaar of korter erkend als leerbedrijf, 26% 2-4 jaar, 38% tussen 5 en 10 jaar en een kwart fungeert al meer dan 10 jaar als leerbedrijf. Gevraagd naar de reden om zich als leerbedrijf aan te melden zegt 56% van de bedrijven dat men zo jongeren in het bedrijf kan opleiden, 52% jongeren een kans wil bieden, 39% personeel kan selecteren en werven, 31% extra menskracht kan krijgen, 27% omdat men dat in het maatschappelijk belang vindt, 14% vanwege lagere loonkosten en 8% om het bedrijf te innoveren. De leerbedrijven in de experimentele gemeenten onderscheiden zich wat deze kenmerken nauwelijks van de bedrijven in de controlegemeenten. Tussen de sectoren bestaan wel zekere verschillen, zoals tabel 4.2 laat zien. De grotere bedrijven zijn hoofdzakelijk te vinden in de sector Zorg en Welzijn. Verder fungeren vooral bedrijven en instellingen in de Bouw en Zorg en Welzijn al lange tijd als leerbedrijf. Wanneer we kijken naar de reden waarom men zich als leerbedrijf heeft aangemeld dan zeggen instellingen in de sector Zorg en Welzijn vaker dan bedrijven in de andere sectoren dat men het maatschappelijk belangrijk vindt om jongeren in de gelegenheid te stellen om een startkwalificatie te behalen. Bouwbedrijven
8
In elke gemeente is gekozen voor twee sectoren.
IVA beleidsonderzoek en advies
31
noemen vaker dan bedrijven in de andere sectoren dat men zich als leerbedrijf heeft aangemeld om zo aan extra menskracht te komen.
Tabel 4.2 Kenmerken leerbedrijven per sector Handel
4.4
Zorg en Welzijn
Bouw
Techniek
Totaal
Bedrijfsgrootte: 1- 10 werknemers 11-100 werknemers > 100 werknemers
50% 37% 13%
21% 48% 31%
63% 37% 0%
45% 48% 7%
38% 43% 19%
Duur leerbedrijf: < 2 jaar 2-4 jaar 5-10 jaar > 10 jaar
12% 29% 46% 13%
11% 24% 29% 36%
4% 25% 38% 33%
7% 19% 48% 26%
11% 26% 38% 25%
Reden9 leerbedrijf: -jongeren opleiden -jongeren kans bieden -personeel werven -extra menskracht -maatschappelijk belangrijk -lagere loonkosten -innoveren bedrijf
64% 56% 44% 32% 14% 24% 7%
43% 52% 32% 28% 44% 3% 9%
67% 42% 46% 42% 13% 21% 4%
74% 41% 44% 37% 19% 22% 7%
56% 52% 39% 31% 27% 14% 8%
Aantal bedrijven (n=)
148
150
24
27
349
Werving en selectie leerlingen In februari 2006 had de helft van de bedrijven geen BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 in dienst, 23% had één leerling in dienst en de resterende 27% van de bedrijven had op dat moment 2 of meer leerlingen in dienst. In oktober 2006 had 54% van de leerbedrijven, met name in de sectoren Handel en Zorg en Welzijn, geen leerlingen in dienst, 23% één en eveneens 23% 2 of meer BBL-leerlingen. Aan de bedrijven die in oktober 2006 geen BBL-leerlingen in dienst hadden is gevraagd waarom dat het geval was. Eén op de drie bedrijven noemt als reden dat er geen aanmeldingen van leerlingen zijn, een kwart geeft aan dat er voor deze leerlingen geen werk voorhanden is, 17% zegt dat dit komt doordat het werk niet aansluit bij het opleidingsniveau van de leerlingen, 14% vanwege eerdere slechte ervaringen (motivatie), 13% omdat er geen tijd is om de leerlingen te begeleiden en 9% door de bedrijfssituatie. De kosten van dergelijke leerlingen (6%), het gebrek aan begeleiding door het ROC (3%), het verzuim en de absentie van de leerlingen (2%) of een slechte beheersing van de Nederlandse taal (2%) is maar bij een beperkt aantal bedrijven reden om geen BBL-leerlingen in dienst te nemen. Anders dan uit de interviews naar voren kwam zijn het ontbreken van werk voor de jongeren en het gebrek aan aan-
9
De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.
32
Evaluatie no-riskpolis
meldingen de belangrijkste redenen voor het niet in dienst hebben van BBLleerlingen en niet het gebrek aan motivatie. Tussen de sectoren blijken er in dit opzicht een aantal duidelijke verschillen te bestaan (zie tabel 4.3). De belangrijkste redenen waarom instellingen op het gebied van Zorg en Welzijn in oktober 2006 geen BBL-leerlingen in dienst hebben zijn het niet voorhanden hebben van werk, het niet aansluiten van het opleidingsniveau bij het werk dat uitgevoerd moet worden en de kosten. Bij de drie andere sectoren is het gebrek aan aanmeldingen veruit de belangrijkste reden waarom men geen leerlingen in dienst heeft. Slechte eerdere ervaringen met BBL-leerlingen, het gebrek aan begeleiding van de kant van het ROC, onvoldoende tijd voor begeleiding en het verzuim/absentie van de leerlingen worden voornamelijk door bedrijven in de sector Techniek naar voren gebracht.
Tabel 4.3 Redenen10 voor niet in dienst hebben BBL-leerlingen per sector
Reden: -geen aanmeldingen -geen werk voorhanden -geen aansluiting niveau -slechte ervaringen/motivatie -geen tijd voor begeleiding -bedrijfssituatie -kosten leerlingen -begeleiding ROC -verzuim/absentie leerlingen -beheersing Nederlands Aantal bedrijven (n=)
Handel
Zorg en Welzijn
Bouw
Techniek
Totaal
46% 26% 11% 15% 16% 9% 0% 3% 1% 3%
13% 27% 24% 11% 10% 11% 13% 4% 1% 1%
57% 14% 14% 14% 14% 0% 0% 0% 0% 0%
63% 12% 12% 37% 25% 0% 0% 12% 12% 0%
32% 26% 17% 14% 13% 9% 6% 3% 2% 2%
80
84
7
8
179
Uitsplitsing naar bedrijfsgrootte laat zien dat bij de kleinere bedrijven het gebrek aan aanmeldingen de belangrijkste reden voor het niet in dienst hebben van BBLleerlingen is. De grootste bedrijven noemen in dit verband vooral het niet aansluiten van het opleidingsniveau bij het werk, het niet voorhanden hebben van werk en minder goede ervaringen met leerlingen in het verleden. Van de bedrijven die in oktober 2006 BBL-leerlingen in dienst hebben geeft de helft aan toen evenveel leerlingen in dienst te hebben als in februari, bij 28% van de bedrijven ligt dit aantal in oktober hoger en bij 22% lager. Het aantal bedrijven dat meer leerlingen in dienst heeft is in de controlegemeenten wat groter (32%) dan in de experimentele gemeenten (24%). Ook bij de éénmeting bleek dit het geval te zijn. Met name kleine bedrijven hebben meer leerlingen in dienst genomen. Uit tabel 4.4 blijkt verder dat voornamelijk in de Bouw over de gehele linie sprake is van een toename van het aantal BBL-leerlingen.
10
De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn
IVA beleidsonderzoek en advies
33
Tabel 4.4 Ontwikkeling aantal BBL-leerlingen per sector
toename leerlingen evenveel leerlingen afname leerlingen
Handel
Zorg en Welzijn
Bouw
Techniek
Totaal
27% 48% 25%
32% 42% 26%
35% 53% 12%
16% 74% 10%
28% 50% 22%
63
50
17
19
149
Aantal bedrijven (n=)
De belangrijkste redenen waarom bedrijven in oktober 2006 meer BBL- leerlingen in dienst hebben zijn de hoeveelheid werk die voorhanden is (38%), een groter aantal aanmeldingen van leerlingen (24%), een gunstigere bedrijfssituatie (17%) en goede ervaringen (17%). De goede begeleiding vanuit het ROC (7%), de bestaande subsidiemaatregelen (7%) en meer tijd voor begeleiding (2%) worden maar door een beperkt aantal bedrijven als reden naar voren gebracht.
Tabel 4.5 Redenen11 uitbreiding aantal BBL-leerlingen per sector
Reden: -meer aanmeldingen -meer werk voorhanden -goede ervaringen/motivatie -meer tijd voor begeleiding -bedrijfssituatie -begeleiding ROC -subsidiemaatregelen Aantal bedrijven (n=)
Handel
Zorg en Welzijn
Bouw
Techniek
Totaal
24% 47% 12% 0% 18% 12% 12%
19% 6% 25% 0% 0% 0% 0%
17% 67% 0% 17% 50% 0% 0%
67% 100% 33% 0% 33% 33% 33%
24% 38% 17% 2% 17% 7% 7%
17
16
6
3
42
Vergelijking tussen de verschillende sectoren (tabel 4.5) laat zien dat in de Bouw en Techniek een gunstiger werkgelegenheidssituatie verantwoordelijk is voor de uitbreiding van het aantal leerlingen. Daarnaast geldt voor Technische sector ook dat zich meer leerlingen aangemeld hebben. Binnen de sector Zorg en Welzijn zijn vooral goede ervaringen met dergelijke leerlingen aanleiding om het aantal leerlingen uit te breiden. In de Bouw daarentegen spelen eerdere ervaringen geen enkele rol. Bestaande subsidiemaatregelen blijken alleen in de sectoren Handel en Techniek van enige invloed te zijn. Bij 5% van de bedrijven, hoofdzakelijke de zeer grote bedrijven en zorg- en welzijnsinstellingen, heeft de uitbreiding van het aantal BBL-leerlingen gevolgen gehad voor het aantal beschikbare werkervaringsplaatsen voor BBL-leerlingen op niveau 3 en 4. Op het aantal beschikbare stageplaatsen voor BOL-leerlingen heeft de uitbreiding geen invloed gehad.
11
De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.
34
Evaluatie no-riskpolis
Bij de bedrijven die nu minder of evenveel BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 in dienst hebben is ook gevraagd om aan te geven waarom dat het geval is. Bijna 40% van de bedrijven geeft aan dat dit komt doordat niet meer werk voorhanden is, 25% door minder aanmeldingen van leerlingen, 22% omdat er onvoldoende tijd beschikbaar is om meer leerlingen te begeleiden, 15% vanwege slechte ervaringen (motivatie) met leerlingen en 8% vanwege een ongunstigere bedrijfssituatie. Het verzuim of absentie van de leerlingen (5%), onvoldoende begeleiding vanuit het ROC (5%) en de kosten van BBL-leerlingen is maar bij een beperkt aantal bedrijven reden om minder of niet meer leerlingen in dienst te nemen. Bij de meeste bedrijven melden leerlingen zich zelf aan (65%), bij ongeveer de helft komen leerlingen bij het bedrijf terecht door een directe doorverwijzing van het ROC, bij 12% van de bedrijven door raadpleging van een lijst van leerbedrijven op het ROC of via personeelsleden, bij 9% via een actieve externe werving, bij 8% via een lijst van het Kenniscentrum en bij 5% via een samenwerkingsverband of inleenorganisatie. De meeste bedrijven (85%) voeren voorafgaand aan de in dienstneming een sollicitatiegesprek met de leerlingen. Dit aantal is aanzienlijk groter dan uit de interviews naar voren kwam. Vooral in de sector Handel (94%) is het gebruikelijk om een sollicitatiegesprek te voeren. Bijna driekwart van de bedrijven die een sollicitatiegesprek houden geeft aan dat leerlingen naar aanleiding van dit gesprek niet in dienst worden genomen. Naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt is dat vaker het geval. Vergelijking tussen de sectoren laat zien dat alleen de Bouw (40%) een uitzondering op deze regel vormt. De belangrijkste redenen waarom leerlingen worden afgewezen zijn een gebrek aan motivatie (72%), onvoldoende capaciteiten (45%), een slechte manier van presenteren door de leerling (43%), een slechte beheersing van de Nederlandse taal (30%) of een opleiding die niet aansluit bij wat het bedrijf vraagt (21%).
4.5
Rol ROC en Kenniscentrum Ongeveer 40% van de bedrijven is van mening dat het ROC een actievere rol zou moeten vervullen bij het zoeken van een leerbedrijf voor de BBL-leerlingen, 20% vindt dat niet nodig en de overige bedrijven hebben hier geen mening over. Van de bedrijven die in deze een actievere rol voor het ROC zien weggelegd is 20% van mening dat het ROC intern en 35% extern voldoende praktijkvormingsplaatsen zou moeten creëren, 65% vindt dat het ROC leerlingen meer zou moeten doorverwijzen naar een leerbedrijf en 44% dat het ROC leerlingen zou moeten trainen in het voeren van een sollicitatiegesprek of moeten begeleiden bij een sollicitatie. Uit de interviews kwam naar voren dat het Kenniscentrum geen enkele rol speelt bij de werving van leerlingen. Uit de webenquête blijkt dat bijna 30% van de bedrijven wel van mening is dat het Kenniscentrum een actievere rol zou moeten vervullen bij het vinden van een leerbedrijf voor de BBL-leerlingen, 20% vindt dat niet nodig en de overige bedrijven hebben hier geen mening over. Van de bedrijven die een actievere rol voor het Kenniscentrum zien weggelegd bij het vinden van een leerbedrijf voor de
IVA beleidsonderzoek en advies
35
BBL-leerlingen vindt 64% dat men leerlingen zou moeten begeleiden bij het vinden van een leerbedrijf, 49% dat men leerbedrijven zou moeten ondersteunen bij het vinden van BBL-leerlingen, 46% is van oordeel dat het Kenniscentrum voldoende leerbedrijven zou moeten werven en 46% vindt dat men leerbedrijven meer zou moeten informeren over bestaande subsidiemaatregelen.
4.6
Kwaliteit leerlingen Aan de informanten van de leerbedrijven is ook gevraagd naar de kwaliteit van de BBL-leerlingen. Van de bedrijven die ervaring hebben met BBL-leerlingen, oordeelt 14% positief over het niveau van deze leerlingen, volgens 79% bestaan er grote verschillen in kwaliteit en 7% is slecht te spreken over het niveau. Uit de interviews kwam een wat positiever beeld naar voren over de kwaliteit van de leerlingen. Zorgen welzijnsinstellingen zijn het meest en bedrijven in de sector Techniek het minst positief over de kwaliteit. Bij een derde van de bedrijven sluit de kwaliteit van de leerlingen niet aan bij wat men daarvan verwacht. Dit betreft met name een onvoldoende vakkennis of vaardigheden (37%), onvoldoende sociale vaardigheden (18%), de verzuimfrequentie (10%) en een onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal. In de Bouw (83%) sluit de kwaliteit van de leerlingen beter aan bij de verwachtingen dan in de andere sectoren (67%). Indien dit niet het geval is betreft dit alleen een onvoldoende vakkennis of vaardigheden. Wat de motivatie van de BBL’ers betreft, valt bij 22% van de leerbedrijven het oordeel positief uit, bij 5% bedrijven negatief en de overige bedrijven vinden dat er in dit opzicht grote verschillen bestaan tussen de leerlingen. Dit beeld is minder negatief dan uit de interviews naar voren kwam. Binnen de sectoren Zorg en Welzijn en de Bouw oordeelt men positiever over de motivatie dan in de sectoren Handel en Techniek.
4.7
Begeleiding leerlingen Vrijwel alle bedrijven (97%) begeleiden de leerlingen op het werk. Bij de meeste bedrijven (91%) krijgen de BBL-leerlingen een vaste begeleider toegewezen. Iets meer dan de helft van de leerbedrijven (52%) zegt dat het ROC ook actief betrokken is bij de begeleiding van de leerlingen. Uit de interviews kwam een wat ander beeld naar voren. Daaruit bleek dat het ROC maar bij een beperkt aantal bedrijven actief betrokken was bij de begeleiding. Naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt, is het ROC ook vaker actief betrokken bij de begeleiding van de leerlingen. Verder blijkt de betrokkenheid van het ROC in de sector Techniek duidelijk achter te blijven bij de andere sectoren. Ongeveer 55% van de bedrijven, met name in de sector Techniek, geeft aan dat men in dit opzicht graag een actievere rol van de opleiding zou willen zien. Bijna driekwart van deze bedrijven zou graag willen zien dat men vaker de werkplek bezoekt of meer overleg zou voeren met de praktijkbegeleider.
36
4.8
Evaluatie no-riskpolis
Verzuim en uitstroom van leerlingen Bij 60% van de leerbedrijven wordt het verzuim van de BBL-leerlingen op dezelfde wijze geregistreerd als voor het reguliere personeel, 23% registreert het verzuim afzonderlijk en bij de overige bedrijven (17%) wordt het verzuim niet geregistreerd. De meeste bedrijven (84%) hanteren voor de jongeren die een beroepsplaats bezetten dezelfde verzuimregels en verzuimbegeleiding als voor het reguliere personeel. Bij 20% van de leerbedrijven is het verzuim onder de BBL’ers hoger dan onder het vaste personeel, bij 35% is er geen verschil in verzuim en bij 13% van de leerbedrijven verzuimen BBL-leerlingen juist minder. Een op de drie bedrijven kon hier geen uitspraak over doen. Bij ongeveer 40% van de bedrijven wordt, alleen indien een leerling frequent of langdurig verzuimt, dit gemeld aan de opleiding, bij 23% wordt in alle gevallen het verzuim gemeld aan de opleiding en bij 38% van de bedrijven wordt verzuim niet gemeld. Omgekeerd wordt bij 40% van de bedrijven door de opleiding aan het bedrijf doorgegeven wanneer sprake is van schoolabsentie. De overige bedrijven krijgen hierover geen informatie van de opleiding. De helft van de bedrijven heeft wel eens meegemaakt dat een leerling tussentijds gestopt is en de andere helft zegt hier geen ervaring mee te hebben gehad. In de meeste gevallen (66%) stopt de leerling omdat men onvoldoende gemotiveerd is, de richting toch niet de juiste blijkt te zijn (55%), men niet voldoende capaciteiten blijkt te bezitten (42%) of omdat de combinatie leren en werken te belastend is (24%), omdat men zelf ontslag neemt (20%) dan wel omdat men vanwege frequent verzuim ontslagen wordt (21%). Deze uitkomsten bevestigen het beeld dat uit de interviews naar voren is gekomen. Bij 10% van de bedrijven worden leerlingen die de opleiding afgerond hebben altijd in dienst genomen, bij 74% van de bedrijven is dat alleen het geval wanneer er een vacature is en bij de resterende bedrijven worden deze leerlingen niet in dienst genomen. In iets meer dan de helft van de gevallen neemt men deze leerlingen niet in dienst omdat er geen werk voorhanden is. Een ongunstige bedrijfssituatie (4%), het verzuimgedrag van de leerling (4%), slechte ervaringen met de leerling (10%), de loonkosten (10%) of een slechte beheersing van de Nederlandse taal (6%) spelen hierbij maar een beperkte rol. Ongeveer één op de vijf bedrijven (19%) neemt ook leerlingen in dienst die de opleiding voortijdig hebben beëindigd.
4.9
Subsidiemaatregelen In de vragenlijst is ook ingegaan op het gebruik van subsidiemaatregelen van de overheid om de aanname van BBL-leerlingen in het bedrijf te stimuleren. Iets minder dan de helft van de leerbedrijven zegt gebruik te maken van bepaalde subsidiemaatregelen. In de meeste gevallen (80%) betreft dit de fiscale korting voor werkgevers in het kader van de WVA (Wet Vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen). Verder zegt 7% gebruik te maken van een fi-
IVA beleidsonderzoek en advies
37
nanciële compensatie voor ziekteverzuim en 18% maakt gebruik van andere subsidiemaatregelen. Met name kleine bedrijven, bouwbedrijven en zorg- en welzijnsinstellingen maken geen gebruik van subsidiemaatregelen. In de meeste gevallen (63%) komt dit omdat men niet bekend is met het bestaan van dergelijke regelingen. Vooral in de sectoren Techniek (93%) en de Bouw (92%) is dat het geval. Deze uitkomsten bevestigen in grote lijnen het beeld dat uit de interviews naar voren kwam. Aan de leerbedrijven is ook de vraag voorgelegd welke maatregelen de overheid zou moeten nemen om ervoor te zorgen dat het bedrijf meer jongeren aanneemt en/of meer beroepspraktijkvormingsplaatsen voor BBL-leerlingen op niveau 1 en 2 beschikbaar stelt. Een vergoeding van de loonkosten van de leerling zou er volgens 56% van de bedrijven toe kunnen bijdragen dat men meer leerlingen zou aannemen, 37% van de bedrijven ziet een subsidiering van de begeleiders van het leerbedrijf als een stimulerende maatregel en 24% van de bedrijven noemt in dit verband een versoepeling van het ontslagrecht. Andere maatregelen die stimulerend zouden kunnen werken zijn een betere aansluiting tussen onderwijs en bedrijf (34% van de bedrijven), een financiële compensatie voor het ziekteverzuim (14%), een actievere rol van het ROC bij het werven van BPV-plaatsen (23% van de bedrijven) of minder bureaucratie bij bestaande subsidiemaatregelen (29% van de bedrijven). Uit de interviews kwam daarentegen naar voren dat het meeste heil verwacht werd van een subsidiering van de begeleiders van de leerlingen en in veel minder mate van een vergoeding van de loonkosten. Tussen de in het onderzoek betrokken sectoren bestaan er in dit opzicht een aantal duidelijke verschillen. Zorg- en welzijnsinstellingen verwachten veel minder heil dan bedrijven in de andere sectoren van een loonkostensubsidie of een versoepeling van het ontslagrecht. In de Bouw en de Techniek wordt daarentegen wel verwacht dat deze beide maatregelen bedrijven zal stimuleren om meer BBL-leerlingen in dienst te nemen, terwijl men relatief veel minder ziet in een actievere rol van het ROC. Bouwbedrijven verwachten niet dat het compenseren van het verzuim een stimulerende werking zal uitgaan. Bedrijven in de sector Techniek pleiten verder vooral voor subsidiering van de begeleiding en minder bureaucratie bij de uitvoering van de bestaande stimuleringsmaatregelen. Vergeleken met de andere sectoren pleiten bedrijven in de sector Handel vooral voor een actievere rol van het ROC.
38
Evaluatie no-riskpolis
Tabel 4.6 Gewenste stimuleringsmaatregelen12 voor uitbreiding aantal BBL- leerlingen per sector Handel
Zorg en Welzijn
Bouw
Techniek
Totaal
Maatregel: -loonkostensubsidie -versoepeling ontslagrecht -subsidiering begeleiding -betere aansluiting onderwijs -compensatie verzuim -actievere rol ROC -minder bureaucratie
60% 28% 30% 39% 16% 36% 32%
47% 13% 40% 27% 14% 16% 25%
61% 35% 43% 35% 4% 4% 26%
77% 42% 58% 38% 15% 8% 42%
56% 24% 37% 34% 14% 23% 29%
Aantal bedrijven (n=)
142
128
23
26
319
Bij 21% van de bedrijven bestaan er plannen om het aantal BPV-plaatsen in de nabije toekomst uit te breiden. In de controle gemeenten is dat wat vaker het geval dan in de experimentele gemeenten. Verder blijken met name bij de grote bedrijven en bij bedrijven in de sectoren Bouw en de Techniek plannen te bestaan om in de nabije toekomst over te gaan tot een uitbreiding van het aantal BPV-plaatsen.
4.10
No-risk polis Alle bedrijven en instellingen binnen de experimentele gemeenten die gebruik maken van de no-risk polis zijn in het kader van de telefonische interviews reeds benaderd en zijn daarom niet opnieuw benaderd bij de webenquête. Van de leerbedrijven in de experimentele gemeenten die zich niet aangemeld hebben voor de no-risk polis zegt 40% niet op de hoogte te zijn van het bestaan van de polis. Andere redenen zijn dat men geen gebruik maakt van de no-risk polis omdat men geen BPV-plaatsen voor leerlingen op niveau 1 of 2 heeft (37% van de bedrijven), er geen of nauwelijks sprake is van verzuim bij de leerlingen (10% van de bedrijven), de administratieve rompslomp (8%) of omdat men zelf in de leerlingen investeert (3%). Ook uit de interviews bleek reeds dat veel bedrijven in de experimentele gemeenten niet op de hoogte zeiden te zijn van het bestaan van de no-risk polis. Daarnaast was de no-risk polis voor veel bedrijven niet van toepassing omdat men geen BBLleerlingen op niveau 1 of 2 in dienst had. In tabel 4.7 zijn de redenen voor het niet gebruik van de no-risk polis per sector weergegeven. Daaruit valt af te lezen dat met name bouwbedrijven niet op de hoogte zijn van het bestaan van de no-risk polis. Daarnaast is het geringe verzuim onder BBL-leerlingen reden om geen gebruik te maken van de polis. In de andere sectoren is naast de onbekendheid met de no-risk polis ook het niet beschikken over BPVplaatsen voor BBL-leerlingen op niveau 1 en 2 reden om zich niet aan te melden voor deelname aan de polis.
12
De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.
IVA beleidsonderzoek en advies
39
Tabel 4.7 Reden13 waarom bedrijven in de experimentele gemeenten geen gebruik maken van de no-risk polis per sector
Reden: -no-risk polis onbekend -geen BPV-plaatsen -geen of nauwelijks verzuim -administratieve rompslomp -eigen investering -onbekend Aantal bedrijven (n=)
13
Handel
Zorg en Welzijn
Bouw
Techniek
Totaal
40% 40% 9% 7% 0% 26%
33% 42% 5% 9% 5% 17%
65% 12% 29% 12% 0% 6%
42% 33% 17% 0% 8% 25%
40% 37% 10% 8% 3% 19%
43
66
17
12
138
De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.
IVA beleidsonderzoek en advies
5
41
Conclusies en aanbevelingen
In dit hoofdstuk zullen we allereerst enkele conclusies trekken op basis van de beschreven resultaten. In de volgorde waarin de conclusies staan vermeld is geen prioritering aangebracht. Op basis van deze conclusies geven wij enkele aanbevelingen over de wijze waarop de participatie van jongeren in bedrijven vergroot zou kunnen worden en over de no-risk. 5.1 Conclusies In veel bedrijven wordt een sollicitatiegesprek met de leerling gevoerd, voordat men deze aanneemt. Leerlingen zijn niet altijd goed voorbereid op een dergelijk gesprek, omdat ze niet hebben geleerd om te solliciteren. Volgens docenten hebben de leerlingen een heel ander beeld bij het solliciteren. Uit onder ander de gesprekken met de werkgeversorganisaties, blijkt dat er sprake is van een cultuurkloof tussen de leerling en de vertegenwoordiger van het erkend leerbedrijf. Het bedrijf ervaart het gedrag van de leerling tijdens de sollicitatie als ongeïnteresseerd, terwijl de leerling wel gemotiveerd en geïnteresseerd is, maar een afwachtende houding aanneemt. Verder geven bedrijven aan eerder leerlingen aan te nemen als het ontslagrecht versoepeld zou worden. Dit laatste is vreemd, omdat de meeste leerlingen een maximaal contract hebben van twee jaar (maximale duur van de opleiding namelijk twee jaar voor een BBL twee niveau opleiding). Daar komt nog bij dat het altijd mogelijk is dat de leerling bij disfunctioneren overgeplaatst kan worden naar een ander erkend leerbedrijf. Deze overplaatsing kan ook op verzoek van de leerling gebeuren. Veel van de onderzochte bedrijven geven aan dat zij vinden dat de kwaliteit van de leerling niet aansluit bij wat het bedrijf vraagt. Er is volgens deze bedrijven sprake van een “aansluitingsgat”. Dit signaal wordt vaker afgegeven, maar de vraag is of het terecht is. Wij hebben het vermoeden dat bedrijven eigenlijk de voorkeur geven aan leerlingen die honderd procent inzetbaar zijn. De opleiding die de leerlingen volgen, biedt een basis, maar zal nooit volledig aansluiten bij bedrijfsspecifieke wensen. Bedrijfsgebonden kennis dienen de leerlingen ter plekke aan te leren met ondersteuning van de praktijkbegeleider. De hele opzet van de BeroepsBegeleidende Leerweg (BBL) is hier immers op gebaseerd. Uit gesprekken met docenten zijn signalen vernomen waarbij de opleider met achterhaalde lesmaterialen werkt zoals bijvoorbeeld kassa’s die nergens meer in gebruik zijn. De leerlingen ondervinden daardoor geen aansluiting met wat er in de praktijk gebruikt wordt aan moderne kassa’s. Ten aanzien van de competentieprofielen wordt opgemerkt dat deze worden vastgesteld door de paritaire commissies. In deze commissies is het scholen- en bedrijvenveld vertegenwoordigd. De verwachting is dat binnen deze commissies sprake is van kennisdeling (praktijk versus onderwijs) waardoor in ieder geval de vastgestelde competentieprofielen correct aansluiten bij de dagelijkse praktijk.
42
Evaluatie no-riskpolis
Iets meer dan de helft van de erkende leerbedrijven constateert dat veel leerlingen stoppen met de opleiding omdat na verloop van tijd blijkt, dat men de verkeerde studiekeuze gemaakt heeft. Volgens de onderzochte leerbedrijven is overigens de belangrijkste reden om te stoppen met de opleiding het gebrek aan motivatie. Verkeerde studiekeuze kan het gevolg zijn van bijvoorbeeld onjuiste of onvolledige voorlichting tijdens de overstap van VMBO naar het MBO. Vaak vervullen ouders van VMBO-leerlingen (vierdejaars) een belangrijke rol in de keuze voor een MBOopleiding. Daar komt nog bij dat de VMBO-leerlingen in mei gereed zijn met hun opleiding en dan een periode van drie maanden moeten overbruggen voordat ze kunnen starten met de MBO-opleiding. Van belang is dat de leerling goed wordt begeleid tijdens de keuze van de vervolgopleiding. Hier ligt een taak weggelegd voor de decanen van zowel het VMBO als het MBO. Een beroepskeuzetest kan meer houvast bieden bij het kiezen van een MBO-opleiding. Zoals eerder al aangeven is de belangrijkste reden waarom leerlingen stoppen met de opleiding het gebrek aan motivatie (althans vanuit de ogen van de leerbedrijven). Gebrek aan motivatie kan allerlei oorzaken hebben zoals een verkeerde studiekeuze, onprettige werksfeer, niet-interessant werk, problemen in de privésfeer, etc. De negatieve ervaringen van bedrijven met ongemotiveerde leerlingen is ook van invloed op de bereidwilligheid van deze bedrijven om jongeren aan te nemen. Het begrip motivatie valt in drie dimensies uiteen: 1. Gebrek aan motivatie van de leerling tijdens het sollicitatiegesprek. Dit uit zich in een slechte voorbereiding, ongeïnteresseerd zijn en een lusteloze opstelling met als resultaat dat de jongere niet wordt aangenomen. Hierover is eerder reeds gewezen op het bestaan van een cultuurkloof, die niet onderschat moet worden. 2. Gebrek aan motivatie van de leerling tijdens het werken. Dit gebrek aan motivatie uit zich in niet op tijd komen of geheel niet komen opdagen, ziek melden en onvoldoende sociale vaardigheden. Dit resulteert er vervolgens in dat het bedrijf minder welwillend tegenover het aannemen van jongeren staat. Het gevolg hiervan is wel dat jongeren die wel gemotiveerd zijn, door het gedrag van anderen, er niet in slagen om een BPV-plaats te bemachtigen en een startkwalificatie te halen. 3. Gebrek aan motivatie bij de leerling als gevolg van bijvoorbeeld onprettige werksfeer, oninteressant werk, etc. Daardoor stopt de leerling met de opleiding. Duidelijk is geworden dat niet het verzuim de reden is waarom bedrijven geen jongeren aannemen en een afzonderlijke regeling als de no-risk draagt dan ook niet bij aan het wegnemen van drempels bij het aannemen van jongeren. De motivatiecomponent speelt in bijna alle gevallen parten. Overigens is het grootste gedeelte van de leerlingen dagelijks gemotiveerd aan het werk tot tevredenheid van de bedrijven.
IVA beleidsonderzoek en advies
43
Veel (kleine) bedrijven geven aan dat zij weinig gebruik maken van subsidies en dus ook niet van de no-risk. Dit gegeven is overigens al langer bekend. Er zijn drie reden te benoemen waarom (kleine) bedrijven geen gebruik maken van de subsidies waaronder de no-risk: 1 Onbekendheid met de verschillende subsidies. Wanneer specifiek wordt ingezoomd op de wijze waarop gecommuniceerd is over de no-risk, dan blijkt dat veel gemeenten gebruik maken van standaard middelen. Te denken valt aan weekkranten, brochures, direct-mails en Internet. De vraag die gesteld kan worden is of dit de meest doeltreffende middelen zijn om kleine bedrijven op de hoogte te stellen van de no-risk. Rechtstreeks communicatie naar accountantskantoren zou meer effect kunnen hebben. Deze kantoren kunnen dan hun cliënten erop wijze dat een no-risk polis bestaat en deze polis eventueel voor de bedrijven aanvragen. Dit komt ook naar voren uit de gesprekken met de werkgeversorganisaties. Zij pleiten er dan ook voor om te starten met een goede inventarisatie van de subsidies die betrekking hebben op jongeren. 2 De administratieve last die het aanvragen van de no-risk met zich meebrengt. Een aantal gemeenten heeft gekozen voor het onderbrengen van de no-risk bij verzekeringsagenten. Indien een bedrijf in aanmerking wil komen voor een polis dan dient deze een aanvraagformulier van de verzekeringsagent in te vullen. Na accordering betaalt de gemeente het polisbedrag aan het erkend leerbedrijf en dit bedrijf betaalt dan vervolgens de verzekeringsagent. Indien het bedrijf de verzuimkosten wil declareren, dient daarvoor een declaratieformulier te worden ingevuld. Al met al betekent dit voor kleine bedrijven een redelijke arbeidsintensieve inspanning, zeker omdat er vaak sprake is van één leerling. 3 De diversiteit aan regelingen die separaat aangevraagd moeten worden. Dit creeert een afbreukrisico, omdat de administratieve last toeneemt. Bedrijven geven de voorkeur aan één loket waar alle regelingen in een keer aangevraagd kunnen worden. Dit onderschrijven de werkgeversorganisaties. Een intermediaire organisatie dient niet alleen een loketgedachte uit te voeren maar ook een brugfunctie te vervullen tussen de school, praktijkbegeleider en de leerling. Grotere bedrijven hebben doorgaans gespecialiseerde afdelingen die zich bezighouden met het aanvragen van subsidies. Het loont ook om hiervoor medewerkers specifiek in te zetten, omdat deze bedrijven veel leerlingen in dienst hebben. Grootschaligheid vormt hiervoor het credo. Uit de interviews met leerbedrijven en beide webenquêtes blijkt dat leerlingbegeleiding vanuit de ROC’s voorkomt, maar door bedrijven als wisselend wordt ervaren. Ook de rol van de kenniscentra (KBB) bij de leerbedrijven is onbekend. De verwachting van begeleiding en ondersteuning van ROC’s en kenniscentra kan wel eens op verkeerde of onjuiste informatie zijn gebaseerd. Zo heeft het kenniscentrum als wettelijke taak het erkennen van de leerbedrijven en het ondersteunen van de praktijkopleider. ROC’s zijn verantwoordelijk voor het begeleiden van de leerling. Het gebruik van de no-risk is beperkt gebleven. Zoals al eerder vermeld speelt verzuim onder jongeren nauwelijks een rol in de perceptie van de leerbedrijven. Daarbij komt dat de verzekeringsmaatschappijen waarbij de polis is ondergebracht een aan-
44
Evaluatie no-riskpolis
tal wachtdagen hanteren voordat tot uitkering wordt overgegaan. Uit het onderzoek is ook naar voren gekomen dat het verzuim van jongeren in slechts een klein aantal gevallen hoger uitvalt dan die van de zittende werknemers. Hierdoor is er geen aanleiding om een no-risk polis af te sluiten om zodoende de verletkosten van de jongeren tijdens de verzuimperiode financieel in te dekken. Werkgevers geven daarentegen wel aan dat de no-risk een onderdeel zou kunnen vormen van een cocktail aan regelingen die via één loket worden aangeboden aan de bedrijven. Deze cocktail kan per sector anders worden ingevuld. 5.2 Aanbevelingen Allereerst willen aanbevelen de no-risk polis niet als afzonderlijke regeling voort te zetten, omdat deze geen effect heeft op het aannemen van jongeren. De verschillende uitgevoerde onderzoeken gedurende 2006-2007 hebben hierover voldoende informatie opgeleverd. We zien wel mogelijkheden om de no-risk op te nemen in een cocktail van regelingen die bijvoorbeeld per sector kunnen worden ingevuld (maatwerk). Wij denken dan aan het opzetten van een experiment voor enkele sectoren. In deze cocktail kunnen de volgende regelingen worden opgenomen: • Loonkostensubsidie (WVA of volledige loonkosten); • Loonkostensubsidie voor praktijkbegeleider; • Schoolkostensubsidie; • No-risk polis (als extra steun in de rug om het eventuele verzuim risico in te dekken, maar geen wachtdagen in polis); • Kosten voor externe begeleiding van de jongere; • Kosten voor administratie extern en niet bij gemeenten. Om de effecten van een cocktail te kunnen vaststellen willen wij aanbevelen om te gaan werken met enkele controle sectoren. We hebben in ons onderzoek niet kunnen vaststellen of een cocktail aan (subsidie)regelingen een positieve bijdrage heeft op het aannemen van jongeren (BBL-ers), omdat dit geen onderdeel was van de on14 derzoeksdoelstelling. In het experiment dient de accountant een belangrijke rol te gaan vervullen, wellicht in de rol van de intermediaire organisatie (één loket). Gekeken moet worden of sommige regelingen in de vorm van een fiscale aftrek opgezet kunnen worden. Verder is van belang dat er een goede monitoring plaatsvindt van het gebruik van de cocktail bijvoorbeeld in termen van kwaliteit van het erkend leerbedrijf, voortijdige uitval van leerlingen, etc. Het moet voor bedrijven wel makkelijker worden om gebruik te maken van regelingen en daardoor meer jongeren aan te nemen, maar zij dienen dan ook extra inspanningen te gaan verrichten zoals het goed begeleiden van de leerling door de praktijkopleider. Immers voor deze begeleiding wordt dan een (gedeeltelijke) financiële bijdrage ontvangen. Daarnaast zien wij mogelijkheden om de participatie van jongeren (BBL-ers) in bedrijven verder te vergroten door onderstaande aanbevelingen uit te gaan voeren:
14
Gedacht kan ook worden aan het inschakelen van de beroepsverenigingen zoals Novaa en Nivra.
IVA beleidsonderzoek en advies
45
•
De cultuurkloof tussen jongeren en leerbedrijf moet inzichtelijk gemaakt worden. Wij denken hierbij aan het inventarisaren waar de kloof uit bestaat op basis van enkele casussen. Verder is het interessant om op zoek te gaan naar de bestpractices waarbij deze kloof op een eenvoudige wijze succesvol is aangepakt. Deze informatie kan vervolgens worden vastgelegd een korte brochure of artikelreeks die wordt aangeboden aan de huisbladen van de werkgeversorganisaties. Een alternatief hiervoor is om met beeldmateriaal te gaan werken. Het voordeel hiervan is de directe herkenbaarheid door het visuele effect. Tevens is het aan te bevelen om een facultatieve workshop te ontwikkelen voor leerbedrijven om te oefenen de cultuurkloof te herkennen en er mee om te weten te gaan.
•
Om het gebruik van subsidies voor het aannemen van jongeren te vergroten, is het nodig dat er allereerst geïnventariseerd wordt welke subsidies er worden aangeboden vanuit het Rijk en de gemeenten. Op basis van deze inventarisatie kan dan bijvoorbeeld een brochure worden samengesteld en verspreid worden onder de accountantsbureaus in Nederland.
•
De onbekendheid met de rollen van de ROC en kenniscentra onder leerbedrijven, kan verholpen worden door hierover de correcte informatie te verspreiden. Wij denken hierbij aan een korte praktische brochure waarin beschreven staat welke wettelijke taken de kenniscentra en ROC’s hebben. Dit kan dan worden aangevuld met enkele goede voorbeelden uit de praktijk. De verspreiding van deze brochure kan via het COLO plaatsvinden, aangezien zij toegang hebben tot de registers van erkende leerbedrijven.
•
Indien er gedacht wordt over het opstellen en aanbieden van een subsidieregeling voor het vergroten van het aannemen van jongeren, willen wij aanbevelen om ook het alternatief mee te nemen namelijk: een fiscale regeling. Een fiscale regeling verkleint de administratieve handelingen voor de bedrijven. Ook is het eenvoudig om via accountantsbureaus bekendheid te geven over een fiscale regeling. Zo vindt er op dit moment overleg plaatst tussen VWS en sociale partners in de zorgsector over het verstrekken van vergoedingen voor het aannemen van stagiaires (MBO en HBO). Hierbij wordt ook gedacht aan een fiscale regeling, waarbij wel aangetoond moet worden dat een stagiaire de volledige stageperiode heeft uitgezeten.
•
Een actieve begeleiding van de VMBO leerling in het maken van een goede studiekeuze is onontbeerlijk. Hier ligt een prominente rol weggelegd voor de decanen op de VMBO en MBO instellingen. Het ontwikkelen of aanbieden van een beroepskeuzetest voor VMBO vierdejaars kan ook goed helpen om vroegtijdige uitval op het MBO te voorkomen. Verder is het aan te bevelen de jongeren gedurende de periode na het behalen van het VMBO-examen en de start van de MBO-opleiding sterk te binden. Te denken valt aan bijvoorbeeld het aanbieden van stagemogelijkheden tijdens een bepaalde periode in de zomermaanden bij erkende leerbedrijven. Let wel: de vakantieperiode dient ook gebruikt te worden voor het ontspannen, maar wij denken dat het stage lopen bij een erkend leerbedrijf in de sector waar men graag straks een BBL-opleiding wil gaan volgen,
46
Evaluatie no-riskpolis
een positief effect heeft en daardoor de kans op voortijdige schooluitval verkleint. Ook zouden de jongeren in deze periode getraind kunnen worden in het schrijven van een sollicitatiebrief en het voeren van een sollicitatiegesprek. Het kenniscentrum transport en logistiek (VTL) neemt zelf leerlingen in dienst en detacheert deze leerlingen vervolgens bij de leerbedrijven. Gedurende de zomermaanden worden leerlingen (indien zij dit wensen) voorgedetacheerd. Deze leerlingen maken dan kennis met de wereld van transport en logistiek en ontvangen voor de werkzaamheden salaris. De kans dat de leerlingen uitvallen of niet komen opdagen voor de BBL-opleiding vanaf september is hierdoor marginaal geworden.
IVA beleidsonderzoek en advies
Bijlagen
47
IVA beleidsonderzoek en advies
49
Bijlage 1
Vragenlijst Pilot naar ervaringen van bedrijven met BBL-leerlingen niveau 1 en 2
50
1.
Wat is uw functie?
2.
Evaluatie no-riskpolis
opleidingscoördinator begeleider praktijkopleider mentor P&O-functionaris Directeur, eigenaar filiaalmanager anders, nl.
In welke regio is uw bedrijf/instelling gevestigd? Arnhem Leiden Haarlem Maastricht Nijmegen Tilburg
3.
In welke sector is uw bedrijf/instelling werkzaam? Handel Zorg en Welzijn Bouw Techniek
4.
Hoeveel personen zijn bij uw bedrijf/instelling werkzaam?
4a.
1-10 werknemers 11-100 werknemers > 100 werknemers
Hoeveel fte(’s) betreft het? ….
IVA beleidsonderzoek en advies
5.
51
Hoeveel jaar is uw bedrijf/instelling reeds erkend als leerbedrijf? < 1 jaar 1 jaar 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5 –10 jaar > 10 jaar
6.
Wat was voor uw bedrijf/instelling de reden om leerbedrijf te worden? Meerdere antwoorden mogelijk!
7.
jongeren een kans te bieden personeel te selecteren en te werven jongeren in het bedrijf op te leiden de innovatie van het bedrijf extra menskracht te krijgen lagere loonkosten maatschappelijk belang. anders, nl……………
Hoeveel leerlingen die de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL) volgen op niveau 1 of 2 waren in februari 2006 in dienst bij uw bedrijf/instelling? Aantal leerlingen: ….
8.
Hoeveel leerlingen die de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL) volgen op niveau 1 of 2 heeft u op dit moment in dienst? Aantal leerlingen: ……… 0 leerlingen → vraag 12
9.
Indien u op dit moment meer BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 in dienst heeft dan in februari van dit jaar wat is (zijn) de reden(en) dat het aantal beroepspraktijkvormingsplaatsen is uitgebreid? Meerdere antwoorden mogelijk!
meer werk voorhanden meer tijd om jongeren te begeleiden gunstiger bedrijfssituatie meer aanmeldingen goede ervaringen met leerlingen goede begeleiding vanuit ROC deelname no-risk polis
52
10.
subsidiemaatregelen anders, nl.
Heeft deze uitbreiding gevolgen gehad voor het aantal beschikbare stage- of werkervaringsplaatsen voor andere BBL- of BOL-leerlingen?
11.
Evaluatie no-riskpolis
nee →vraag 13 ja, minder plaatsen voor BBL-leerlingen op niveau 3 en 4→vraag 13 ja, minder stageplaatsen voor BOL-leerlingen →vraag 13
Indien u op dit moment evenveel of minder BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 in dienst heeft dan in februari van dit jaar wat is (zijn) de reden(en) dat het aantal beroepspraktijkvormingsplaatsen gelijk is gebleven of is afgenomen? Meerdere antwoorden mogelijk!
niet meer werk voorhanden onvoldoende tijd om meer leerlingen te begeleiden ongunstiger bedrijfssituatie minder aanmeldingen leerlingen slechte ervaringen, motivatie leerlingen verzuim/absentie leerlingen onvoldoende begeleiding vanuit ROC te duur anders, nl.
GA NAAR VRAAG 13
Vraag 12 alleen invullen als het antwoord op vraag 8 = 0 (nul). 12.
Indien u op dit moment geen BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 in dienst heeft kunt u aangeven wat de reden(en) is (zijn) dat u geen beroepspraktijkvormingsplaatsen beschikbaar heeft? Meerdere antwoorden mogelijk!
geen werk voorhanden geen tijd om leerlingen te begeleiden gebrek aan begeleiding ROC werk sluit niet aan bij opleidingsniveau leerlingen bedrijfssituatie (reorganisatie, bedrijfsresultaat) geen aanmeldingen leerlingen verzuim/absentie leerlingen slechte ervaringen, motivatie leerlingen slechte beheersing Nederlandse taal leerlingen te duur anders, nl.
IVA beleidsonderzoek en advies
13.
53
Hoe komen leerlingen bij uw bedrijf terecht? Meerdere antwoorden mogelijk
via directe doorverwijzing ROC via lijst Kenniscentrum na raadpleging lijst van leerbedrijven op ROC leerlingen melden zich zelf aan via personeelsleden via actieve externe werving (advertentie etc.) via samenwerkingsverband of inleenorganisatie anders, nl.
14. Wordt met de BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 voorafgaand aan de in dienstneming een sollicitatiegesprek gevoerd?
nee →vraag 17 ja
15. Komt het wel eens voor dat BBL-leerlingen naar aanleiding van dit gesprek niet in dienst worden genomen?
nee →vraag 17 ja
16. Wat is (zijn) de belangrijkste reden(en) waarom leerlingen worden afgewezen? Meerdere antwoorden mogelijk.
17.
gebrek aan motivatie jongere slechte beheersing Nederlandse taal onvoldoende capaciteiten opleiding sluit niet aan bij wat wij vragen slechte presentatie jongere verzuimen vaker anders, nl.
Zou het ROC volgens u een actievere rol moeten vervullen bij het zoeken van een leerbedrijf voor BBL-leerlingen?
ja nee→vraag 19 weet niet→vraag 19
54
18.
In welk opzicht zou het ROC volgens u actiever moeten zijn bij het zoeken van een leerbedrijf voor BBL-leerlingen? Meerdere antwoorden mogelijk!
19.
intern voldoende praktijkvormingsplaatsen creëren extern voldoende praktijkvormingsplaatsen creëren leerlingen doorverwijzen naar leerbedrijf leerlingen trainen in het voeren van een sollicitatiegesprek leerlingen begeleiden bij sollicitatie anders, nl.
Zou het Kenniscentrum volgens u een actievere rol moeten vervullen bij het vinden van een leerbedrijf voor BBL-leerlingen?
20.
Evaluatie no-riskpolis
ja nee→vraag 21 weet niet→vraag 21
In welk opzicht zou het Kenniscentrum volgens u actiever moeten zijn bij het vinden van een leerbedrijf voor BBL-leerlingen? Meerdere antwoorden mogelijk!
werven van voldoende leerbedrijven leerbedrijven informeren over subsidiemaatregelen leerlingen begeleiden bij het vinden van een leerbedrijf leerbedrijven ondersteunen bij het vinden van BBL-leerlingen anders, nl.
KWALITEIT LEERLINGEN 21.
Wat vindt u van de kwaliteit van de BBL-leerlingen?
22.
Sluit de kwaliteit van de BBL-leerlingen aan bij wat u er van verwacht?
23.
voldoende kwaliteit wisselende kwaliteit onvoldoende kwaliteit
ja→24 nee
In welk opzicht sluit de kwaliteit van de BBL-leerlingen niet aan?
onvoldoende sociale vaardigheden onvoldoende beheersing Nederlandse taal
IVA beleidsonderzoek en advies
24.
onvoldoende vakkennis/vaardigheden verzuimen veel/vaker anders, nl.
Wat vindt u van de motivatie van de BBL-leerlingen?
voldoende gemotiveerd wisselende motivatie onvoldoende gemotiveerd
BEGELEIDING LEERLINGEN 25.
Worden de BBL-leerlingen op het werk begeleid?
26.
27.
Is er sprake van een vaste begeleider? ja nee
Is het ROC ook actief betrokken bij de begeleiding op het werk van de BBLleerlingen?
28.
ja nee→27
ja nee
Zou het ROC volgens u een actievere rol moeten spelen bij de begeleiding van de BBL-leerlingen op het werk?
ja nee
29. In welk opzicht zou het ROC volgens u actiever moeten zijn bij het begeleiden van de BBL-leerlingen op het werk? Meerdere antwoorden mogelijk!
vaker bezoek op de werkplek meer overleg met praktijkbegeleider anders, nl.
55
56
Evaluatie no-riskpolis
VERZUIM VAN LEERLINGEN 30. Wordt het verzuim van BBL-leerlingen geregistreerd en zo ja, gebeurt dat op dezelfde wijze als bij het vaste personeel?
nee, verzuim BBL-leerlingen wordt niet geregistreerd ja, verzuim leerlingen wordt op dezelfde wijze geregistreerd als voor vaste personeel ja, verzuim leerlingen wordt afzonderlijk geregistreerd
31. Gelden voor jongeren die een beroepspraktijkplaats bezetten dezelfde verzuimregels en verzuimbegeleiding als voor reguliere werknemers?
ja, dezelfde regels nee, andere regels, nl.
32. Hoe hoogt ligt het verzuimcijfer bij uw bedrijf/instelling? 0-1% 1-2% 2-3% 3-4% 4-5% 5-6% 6-7% 7-8% 8-9% 10-14% 15% of hoger 33. Ligt het verzuimcijfer bij BBL-leerlingen lager, hoger of op hetzelfde niveau als bij het vaste personeel?
lager even hoog hoger niet bekend
34. Wordt het verzuim van de BBL-leerlingen door uw bedrijf/instelling doorgegeven aan het ROC?
nee ja, alleen frequent verzuim of langdurig verzuim ja, verzuim altijd doorgegeven aan ROC
IVA beleidsonderzoek en advies
57
35. Wordt u door het ROC geïnformeerd over de absentie van de BBL-leerlingen tijdens de opleiding?
nee ja
TUSSENTIJDS STOPPEN LEERLING 36. Komt het voor dat een BBL-leerling tussentijds stopt met werken?
37.
nee→vraag 38 ja
Wat zijn de belangrijkste redenen waarom BBL-leerlingen tussentijds stoppen met werken? Meerdere antwoorden mogelijk.
gebrek aan motivatie onvoldoende capaciteiten verkeerde beroepskeuze combinatie leren en werken te belastend ontslag verzuimen veel en daardoor ontslag anders, nl.
UITSTROOM LEERLINGEN 38.
Neemt u BBL-leerlingen in dienst nadat zij de opleiding succesvol hebben afgerond? ja, mits er vacatures zijn→vraag 40 ja, altijd→vraag 40 nee
39.
Waarom worden deze leerlingen niet in dienst genomen? Meerdere antwoorden mogelijk!
geen werk voorhanden bedrijfssituatie (reorganisatie, bedrijfsresultaat) verzuim/absentie leerlingen slechte ervaringen, motivatie leerlingen slechte beheersing Nederlandse taal leerlingen te duur anders, nl.
58
40.
Evaluatie no-riskpolis
Neemt u ook leerlingen in dienst die de opleiding voortijdig hebben beëindigd?
nee ja
MAATREGELEN VOOR WERVING 41. Maakt u gebruik van subsidiemaatregelen die de overheid aanbiedt om de aanname van leerlingen in uw bedrijf te stimuleren? nee→43 ja 42. Van welke van de onderstaande subsidiemaatregelen maakt uw bedrijf/instelling gebruik? Meerdere antwoorden mogelijk.
fiscale korting voor werkgevers in het kader van de Wet Vermindering Afdracht: WVA-korting financiële compensatie voor ziekteverzuim (no-risk polis) anders, nl
43. Wat is de reden dat uw bedrijf/instelling geen gebruik maakt van dergelijke regelingen? Meerdere antwoorden mogelijk.
niet bekend met bestaan subsidiemaatregelen geen behoefte aan subsidiemaatregelen anders, nl.
44. Welke maatregelen zou de overheid moeten nemen om ervoor te zorgen dat uw bedrijf meer beroepspraktijkvormingsplaatsen voor BBL-leerlingen op niveau 1 en 2 beschikbaar zal stellen? Meerdere antwoorden mogelijk.
loonkostensubsidie versoepeling ontslagrecht subsidiering begeleiders leerbedrijf betere aansluiting onderwijs en werk financiële compensatie voor ziekteverzuim ROC actievere rol laten spelen bij werving BPV-plaatsen minder bureaucratische regels bij bestaande subsidiemaatregelen anders, nl
45. Bestaan er binnen uw bedrijf plannen om het aantal BPV-plaatsen in de nabije toekomst uit te breiden?
ja
IVA beleidsonderzoek en advies
59
nee weet niet
Indien uw bedrijf/instelling gevestigd is in de regio’s Maastricht, Tilburg of Leiden bent u nu gekomen aan het einde van de vragenlijst. Voor de bedrijven/instellingen in de andere regio’s zijn ook de volgende vragen van toepassing. 46. Om de kansen op een beroepspraktijkvormingsplaats (BPV-plaats) voor jongeren tot 23 jaar die nog geen startkwalificatie hebben en een BBL-traject volgen te vergroten heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in maart jl. de no-risk polis in het leven geroepen. Met deze no-risk polis kunnen werkgevers gecompenseerd worden voor de kosten van deze jongeren wanneer deze verzuimen wegens ziekte. Erkende leerbedrijven konden zich tot 1 oktober 2006 bij de gemeenten aanmelden om gebruik te maken van deze no-risk polis. Maak uw bedrijf/instelling gebruik van de no-risk polis?
nee→vraag 47 ja
47. Wat is de reden dat uw bedrijf/instelling geen gebruik maakt van de no-risk polis? Meerdere antwoorden mogelijk.
geen BPV-plaatsen voor jongeren geen of nauwelijks verzuim BBL-jongeren teveel administratieve rompslomp eigen investering onbekend met bestaan no-risk polis anders, nl.
Hiermee bent u aan het eind gekomen van de vragenlijst. Hartelijk dank voor uw medewerking.
60
Evaluatie no-riskpolis
Bijlage 2
Interviewprotocol Gemeenten Evaluatie No-risk polis
IVA beleidsonderzoek en advies
61
Datum gesprek: ………………………………………………………………. Gemeente: ………………………………………………………………........ Adres:…………………………………………………………………………… Plaats: …………………………………………………………………………. Telefoonnummer: ……………………………………………………………... Naam respondent:…………………………………………………………….. Functie: ………………………………………………………………………… Afdeling: ………………………………………………………………………..
INTRODUCTIE Toelichting onderzoek
Startfase Sinds wanneer bent u betrokken bij het uitzetten van de no-risk polis in uw gemeente? Bent u binnen de gemeente als enige belast met het uitzetten van de no-risk polis? Zo nee, welke en hoeveel andere personen zijn hierbij ook betrokken? Vond u dat u voldoende geïnformeerd was over de toepassing en het doel van de no-risk polis? Activiteiten Heeft u vooraf plannen gemaakt hoe u de no-risk polis onder de aandacht van de leerbedrijven zou gaan brengen? Welke activiteiten heeft u (de gemeente) ontplooid om de no-risk polis bij leerbedrijven onder de aandacht te brengen? □ □ □ □ □ □ □ □
radiospotje schriftelijke mailing bedrijven uitbrengen persbericht uitbrengen folder website gemeente publiciteit regionaal/lokaal dagblad publiciteit HAH-bladen anders, nl. ..........................................................................................................
62
Evaluatie no-riskpolis
Heeft u veel reacties van bedrijven gekregen n.a.v. deze activiteiten? Zo ja, wat was de aard van deze reacties? Zo nee, heeft u nog bepaalde andere activiteiten ondernomen toen reacties uitbleven? Heeft u leerbedrijven zelf ook actief benaderd met informatie over de no-risk polis? Hoe reageerden de bedrijven doorgaans op deze benadering? Intermediair(s) Heeft u gebruik gemaakt van intermediair(s) bijvoorbeeld verzekeringsmaatschappij om de no-risk polis uit te zetten bij leerbedrijven? Zo ja, welke instanties/personen waren dat? Wat was voor u reden om intermediair(s) in te schakelen? Onder welke condities (bijv. no cure no pay) is het uitzetten van de no-risk polis ondergebracht bij deze intermediair(s)? Worden door de verzekeringsmaatschappij ook wachtdagen gehanteerd? Wie verzorgt de verzuimbegeleiding? Wat gebeurt er wanneer dergelijke polissen uiteindelijk niet worden afgenomen door leerbedrijven? Afgenomen polissen Was er een soort van helpdesk bij de gemeente waar bedrijven nadere informatie konden opvragen of vragen konden stellen? Hoeveel no-risk polissen zijn uiteindelijk afgesloten? Kunt u aangeven wat de belangrijkste redenen waren waarom bedrijven geen gebruik wilden maken van de no-risk polis? (meerdere antwoorden mogelijk) □ □ □ □ □ □ □
geen werk voorhanden geen tijd om jongere te begeleiden gebrek aan begeleiding ROC werk sluit niet aan bij opleidingsniveau jongere bedrijfssituatie (reorganisatie, bedrijfsresultaat) geen aanmeldingen jongeren weinig verzuim/absentie jongeren
IVA beleidsonderzoek en advies
□ □ □ □ □ □ □
63
slechte ervaringen, motivatie jongeren slechte beheersing Nederlandse taal jongeren geen BVP-plaatsen voor jongeren teveel administratieve rompslomp eigen investering te duur anders, nl.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste redenen waren waarom bedrijven wel gebruik wilden maken van de no-risk polis? (meerdere antwoorden mogelijk) □ □ □ □ □ □ □ □
voldoende werk voorhanden meer tijd om jongeren te begeleiden gunstiger bedrijfssituatie meer aanmeldingen goede ervaringen met leerlingen goede begeleiding vanuit ROC veel verzuim/absentie jongeren anders, nl.
Is de no-risk polis volgens u een goede maatregelen vanuit de overheid om leerbedrijven te stimuleren om meer leerlingen zonder startkwalificatie in dienst te nemen? Wat zijn volgens u goede maatregelen vanuit de overheid om leerbedrijven te stimuleren om meer leerlingen zonder startkwalificatie in dienst te nemen?
Overig Heeft u zelf nog vragen of aanvullende opmerkingen die tijdens het interview nog niet aan bod zijn gekomen?
64
Bijlage 3
Vragenlijst Ervaringen bedrijven met BBLleerlingen niveau 1 en 2
Evaluatie no-riskpolis
IVA beleidsonderzoek en advies
65
1.
Wat is uw functie?
opleidingscoördinator
2.
In welke regio is uw bedrijf/instelling gevestigd?
3.
In welke sector is uw bedrijf/instelling werkzaam?
begeleider praktijkopleider mentor P&O-functionaris Directeur, eigenaar filiaalmanager anders, nl.
Handel Zorg en Welzijn Bouw Techniek Landbouw Economisch-administratief Grafisch/media Horeca Recreatie Facilitaire dienstverlening Uiterlijke verzorging Textiel en confectie Hout en meubel Voeding en genotmiddelen Carrosserie Transport en logistiek Anders, namelijk …………………..
4.
Hoeveel personen zijn bij uw bedrijf/instelling werkzaam?
66
Evaluatie no-riskpolis
5.
1-10 werknemers 11-100 werknemers > 100 werknemers
Hoeveel jaar is uw bedrijf/instelling reeds erkend als leerbedrijf?
6.
minder dan 1 jaar 1 jaar 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5 –10 jaar meer dan 10 jaar
Wat was voor uw bedrijf/instelling de reden om leerbedrijf te worden? Meerdere antwoorden mogelijk!
7.
jongeren een kans te bieden personeel te selecteren en te werven jongeren in het bedrijf op te leiden de innovatie van het bedrijf extra menskracht te krijgen lagere loonkosten maatschappelijk belang. Anders, nl……………
Hoeveel leerlingen die de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL) volgen op niveau 1 of 2 heeft u op dit moment in dienst? Aantal leerlingen: ……… → vraag 9 0 leerlingen → vraag 8 en daarna naar vraag 40
8.
U heeft aangegeven dat u op dit moment geen BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 in dienst heeft, kunt u aangeven wat de reden(en) is (zijn) dat u geen beroepspraktijkvormingsplaatsen beschikbaar heeft? Meerdere antwoorden mogelijk!
geen werk voorhanden geen tijd om leerlingen te begeleiden gebrek aan begeleiding ROC werk sluit niet aan bij opleidingsniveau leerlingen bedrijfssituatie (reorganisatie, bedrijfsresultaat) geen aanmeldingen leerlingen verzuim/absentie leerlingen slechte ervaringen, motivatie leerlingen
IVA beleidsonderzoek en advies
9.
gebrek aan motivatie jongere slechte beheersing Nederlandse taal onvoldoende capaciteiten opleiding sluit niet aan bij wat wij vragen slechte presentatie jongere anders, nl.
Zou het ROC volgens u een actievere rol moeten vervullen bij het zoeken van een leerbedrijf voor BBL-leerlingen?
14.
nee →vraag 13 ja
Wat is (zijn) de belangrijkste reden(en) waarom leerlingen worden afgewezen? Meerdere antwoorden mogelijk.
13.
nee →vraag 13 ja
Komt het wel eens voor dat BBL-leerlingen naar aanleiding van dit gesprek niet in dienst worden genomen?
12.
via directe doorverwijzing ROC via lijst Kenniscentrum na raadpleging lijst van leerbedrijven op ROC leerlingen melden zich zelf aan via personeelsleden via actieve externe werving (advertentie etc.) via samenwerkingsverband of inleenorganisatie anders, nl.
Wordt met de BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 voorafgaand aan de in dienstneming een sollicitatiegesprek gevoerd?
11.
slechte beheersing Nederlandse taal leerlingen te duur anders, nl.
Hoe komen leerlingen bij uw bedrijf terecht? Meerdere antwoorden mogelijk!
10.
67
ja nee→vraag 15 weet niet→vraag 15
In welk opzicht zou het ROC volgens u actiever moeten zijn bij het zoeken van een leerbedrijf voor BBL-leerlingen? Meerdere antwoorden mogelijk!
68
Evaluatie no-riskpolis
15.
Zou het Kenniscentrum volgens u een actievere rol moeten vervullen bij het vinden van een leerbedrijf voor BBL-leerlingen?
16.
creëren voldoende praktijkvormingsplaatsen leerlingen doorverwijzen naar leerbedrijf leerlingen trainen in het voeren van een sollicitatiegesprek leerlingen begeleiden bij sollicitatie anders, nl.
ja nee→vraag 17 weet niet→vraag 17
In welk opzicht zou het Kenniscentrum volgens u actiever moeten zijn bij het vinden van een leerbedrijf voor BBL-leerlingen? Meerdere antwoorden mogelijk!
werven van voldoende leerbedrijven leerbedrijven informeren over subsidiemaatregelen leerlingen begeleiden bij het vinden van een leerbedrijf leerbedrijven ondersteunen bij het vinden van BBL-leerlingen anders, nl.
KWALITEIT LEERLINGEN 17.
Wat vindt u van de kwaliteit van de BBL-leerlingen?
18.
Sluit de kwaliteit van de BBL-leerlingen aan bij wat u er van verwacht?
19.
ja→20 nee
In welk opzicht sluit de kwaliteit van de BBL-leerlingen niet aan? Meerdere antwoorden mogelijk!
20.
voldoende kwaliteit wisselende kwaliteit onvoldoende kwaliteit
onvoldoende sociale vaardigheden onvoldoende beheersing Nederlandse taal onvoldoende vakkennis/vaardigheden anders, nl.
Wat vindt u van de motivatie van de BBL-leerlingen?
IVA beleidsonderzoek en advies
69
voldoende gemotiveerd wisselende motivatie onvoldoende gemotiveerd
BEGELEIDING LEERLINGEN 21.
Worden de BBL-leerlingen op het werk begeleid?
22.
Is er sprake van een vaste begeleider?
23.
ja nee
Zou het ROC volgens u een actievere rol moeten spelen bij de begeleiding van de BBL-leerlingen op het werk?
25.
ja nee
Is het ROC ook actief betrokken bij de begeleiding op het werk van de BBLleerlingen?
24.
ja nee→23
ja nee→26
In welk opzicht zou het ROC volgens u actiever moeten zijn bij het begeleiden van de BBL-leerlingen op het werk? Meerdere antwoorden mogelijk!
vaker bezoek op de werkplek meer overleg met praktijkbegeleider anders, nl.
70
Evaluatie no-riskpolis
VERZUIM VAN LEERLINGEN 26.
Wordt het verzuim van BBL-leerlingen geregistreerd en zo ja, gebeurt dat op dezelfde wijze als bij het vaste personeel?
27.
Gelden voor BBL-leerlingen die een beroepspraktijkplaats bezetten dezelfde verzuimregels en verzuimbegeleiding als voor reguliere werknemers?
28.
lager even hoog hoger
Wordt het verzuim van de BBL-leerlingen door uw bedrijf/instelling doorgegeven aan het ROC?
31.
0-1% 2-3% 4-5% 6-7% 8-9% 10-14% 15% of hoger
Ligt het verzuimcijfer bij BBL-leerlingen lager, hoger of op hetzelfde niveau als bij het vaste personeel?
30.
ja, dezelfde regels nee, andere regels, nl.
Hoe hoog ligt het verzuimcijfer bij uw bedrijf/instelling?
29.
nee, verzuim BBL-leerlingen wordt niet geregistreerd ja, verzuim leerlingen wordt op dezelfde wijze geregistreerd als voor vast personeel ja, verzuim leerlingen wordt afzonderlijk geregistreerd
nee ja, alleen frequent verzuim of langdurig verzuim ja, verzuim wordt altijd doorgegeven aan ROC
Wordt u door het ROC geïnformeerd over de absentie van de BBL-leerlingen tijdens de opleiding?
nee ja
IVA beleidsonderzoek en advies
71
TUSSENTIJDS STOPPEN LEERLING 32.
Komt het voor dat een BBL-leerling tussentijds stopt met werken?
33.
nee→vraag 34 ja
Wat zijn de belangrijkste redenen waarom BBL-leerlingen tussentijds stoppen met werken? Meerdere antwoorden mogelijk.
gebrek aan motivatie onvoldoende capaciteiten verkeerde beroepskeuze combinatie leren en werken te belastend ontslag anders, nl.
UITSTROOM LEERLINGEN 34.
Neemt u BBL-leerlingen in dienst nadat zij de opleiding succesvol hebben afgerond?
35.
Waarom worden deze leerlingen niet (altijd) in dienst genomen? Meerdere antwoorden mogelijk!
36.
ja, mits er vacatures zijn→vraag 36 ja, altijd→vraag 36 soms nee
geen werk voorhanden bedrijfssituatie (reorganisatie, bedrijfsresultaat) verzuim/absentie leerlingen slechte ervaringen, motivatie leerlingen slechte beheersing Nederlandse taal leerlingen te duur anders, nl.
Neemt u ook leerlingen in dienst die de opleiding voortijdig hebben beëindigd?
72
Evaluatie no-riskpolis
nee ja
MAATREGELEN VOOR WERVING 37.
Maakt u gebruik van subsidiemaatregelen die de overheid aanbiedt om de aanname van BBL- leerlingen in uw bedrijf te stimuleren?
38.
nee→39 ja
Van welke van de onderstaande subsidiemaatregelen maakt uw bedrijf/instelling gebruik? Meerdere antwoorden mogelijk.
fiscale korting voor werkgevers in het kader van de Wet Vermindering Afdracht: WVA-korting financiële compensatie voor ziekteverzuim anders, nl
vraag 39 overslaan! 39.
Wat is de reden dat uw bedrijf/instelling geen gebruik maakt van dergelijke maatregelen? Meerdere antwoorden mogelijk.
40.
niet bekend met bestaan subsidiemaatregelen gebruik gemeentelijke regelingen geen behoefte aan subsidiemaatregelen anders, nl.
Welke maatregelen zou de overheid moeten nemen om ervoor te zorgen dat uw bedrijf (meer) beroepspraktijkvormingsplaatsen voor BBL-leerlingen op niveau 1 en 2 beschikbaar zal stellen? Meerdere antwoorden mogelijk.
loonkostensubsidie versoepeling ontslagrecht subsidiering begeleiders leerbedrijf betere aansluiting onderwijs en werk financiële compensatie voor ziekteverzuim ROC actievere rol laten spelen bij werving BPV-plaatsen minder bureaucratische regels bij bestaande subsidiemaatregelen anders, nl
IVA beleidsonderzoek en advies
41.
73
Bestaan er binnen uw bedrijf plannen om het aantal beroepspraktijkvormingsplaatsen (BPV-plaatsen) voor BBL-leerlingen op niveau 1 en 2 in de nabije toekomst uit te breiden?
ja nee weet niet
42.
Om de kansen op een beroepspraktijkvormingsplaats (BPV-plaats) voor jongeren tot 23 jaar die nog geen startkwalificatie hebben en een BBL-traject volgen te vergroten heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in maart 2006 de no-risk polis in het leven geroepen. Met deze no-risk polis kunnen werkgevers gecompenseerd worden voor de kosten van deze jongeren wanneer deze verzuimen wegens ziekte. Erkende leerbedrijven kunnen zich bij de gemeenten aanmelden om gebruik te maken van deze no-risk polis.
42a.
Maakt uw bedrijf/instelling gebruik van de no-risk polis?
43.
Wat is de reden dat uw bedrijf/instelling geen gebruik maakt van de no-risk polis? Meerdere antwoorden mogelijk.
45.
nee→vraag 43 ja →vraag 44
geen BPV-plaatsen voor jongeren geen of nauwelijks verzuim BBL-jongeren teveel administratieve rompslomp eigen investering onbekend met bestaan no-risk polis anders, nl.
Welke instantie zou volgens u moeten zorgdragen voor het verstrekken van de no-risk? (een antwoord mogelijk)
ministerie van SZW gemeenten belastingdienst re-integratiebedrijf uitzendbureau anders nl. 46. .
Welke andere diensten moet de door u gekozen instantie verder uitvoeren dan het verstrekken van de no-risk? Meerdere antwoorden mogelijk
jongeren werven
74
Evaluatie no-riskpolis
jongeren helpen met solliciteren jongeren begeleiden tijdens hun praktijkopleiding alle administratieve handelingen uitvoeren anders nl Indien U op vraag 42 nee heeft geantwoord einde vragenlijst. Indien U op vraag 42 ja heeft geantwoord naar vraag 46 46.
Op welke wijze heeft u kennis genomen van het bestaan van de no-risk polis?
via brief van gemeente via radiospotje via folder via dagblad anders nl. 47.
Is de no-risk polis ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij?
ja nee → einde vragenlijst 48.
Zorgt deze verzekeringsmaatschappij ook voor de verzuimbegeleiding van de jongeren?
ja nee 49.
Hanteert de verzekeringsmaatschappij ook wachtdagen voordat tot uitkering wordt overgegaan?
ja nee Hiermee bent u aan het eind gekomen van de vragenlijst. Hartelijk dank voor uw medewerking.