DE LANGE VAN ZICHEM Ferdi Forrest
1
Dit is een roman over de puberteitsjaren. Zoek niet achter de waarheid
© Ferdi Forrest Eerste druk, september 2013 ISBN: 9789460791154 Gedrukt door Drukkerij Het Punt, Dendermonde Uitgegeven door Uitgeverij Het Punt Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
2
FERDI FORREST
DE LANGE VAN ZICHEM
Zo leefde Zichem Anno 1957 - 1964
3
INHOUD
Intro:
5
Deel I: De Vakantie :
9 - 94
Deel II: De Harmonie :
95 – 158
Deel III: De School :
159 - 297
4
INTRO Ernest Claes schreef: ‘De Witte’ Ferdi Forrest schrijft: ‘De Lange’
Beide verhalen spelen zich af in dezelfde streek: het Hageland, het land van de Heren van Zichem. De Witte is een heerlijke deugniet, die zijn jeugd doorbracht in de parochie van pastoor Munte: Sint Eustachius. Het is prettig om die verhalen te lezen en te bekijken op televisie. Het verhaal van de Witte stopt op het ogenblik dat hij het leven instapt en gaat werken in de abdij van Averbode. Ernest Claes studeerde verder aan het college in Herentals en daarna aan de universiteit in Leuven. Daar schreef hij zijn eerste verhalen, voor de eerste Grote Oorlog. Het verhaal van de Lange begint van zodra hij de lagere school in Zichem verlaat en als veertienjarige zijn puberteitsjaren beleeft. Als kind stapt hij van de geborgenheid van het ouderlijke nest, naar de wereld van de zelfstandigheid. We schrijven anno 1957, twaalf jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog. De tijden van armoede en honger waren voorbij. De kinderen leefden in een wereld van welvaart en voorspoed. De industriële ontwikkeling die tijdens de oorlogsjaren sterk evolueerde, zette zich in versneld tempo verder. De mensen konden zich, dank zij de groeiende economie, een beter leven veroorloven. Er was welvaart en dat was vooral te merken in de grootwarenhuizen, Bon Marché en Galeries Anspach daar kon men alles vinden wat men nodig had, zelfs fruit, groenten en zoete drank, die pas na de oorlog op de markt kwamen. Vele gezinnen konden zich al een telefoon, het nieuwe communicatiemiddel veroorloven. Televisie was toen de nieuwe trekpleister in de huiskamers, de informatiebron van wat er in de wijde wereld gebeurde, het goede en het slechte nieuws. Men kon toneel, film en ontspannende leerrijke tv-spelen bekijken zonder zich ervoor te moeten verplaatsen. Eén van de eerste legenden van het zwart-witbeeld, was: Toni Corsari, Schipper naast Mathilde was het eerste feuilleton dat de mensen één avond in de week aan de tv kluisterde. Van zodra de sportwedstrijden en de Olympische Spelen rechtstreeks op tv werden uitgezonden, vond men in sommige huizen groepen mensen die ernaar kwamen kijken. Uiteindelijk had dat
5
de teloorgang van de cinema’s en de verminderde belangstelling voor de sportwedstrijden in eigen dorp als gevolg. Men zag ook op de beeldbuis dat er nog altijd oorlog in de wereld was; weliswaar ver van ons land, maar de vrede, zo bezongen na de laatste wereldoorlog, was er nog altijd niet. ‘De Joden die hun land opeisten van de Palestijnen!’ ‘Een nieuw conflict in Korea!’ Men sprak toen van de koude oorlog, van naties die geen vrede met elkaar sloten omdat ze een verschillende godsdienst of filosofie hadden. Het Communisme was toen het nieuwe risico voor een dreigende oorlog. Dat was relatief dichtbij, Duitsland was in twee verdeeld. Aan de andere kant van het IJzeren Gordijn lag het gevaar voor een nieuw wereldconflict, zo werd ons op de televisie meegedeeld. Werd er aan de andere zijde van het IJzeren Gordijn niet hetzelfde verteld? Het was een bedreiging, een onheilsgevoel, dat door de twee wereldmachten Amerika en de Sovjet-Unie de wereld werd ingezonden. Geen echte oorlog, maar wel veel provocaties. Gelukkig waren er niet alleen conflicten te zien, maar ook het wonderlijke nieuws van raketten die in de ruimte geschoten werden; wat later ook van de eerste mens in de ruimte. Daarvoor moesten we niet naar school gaan, we zagen het allemaal op tv. Rijke mensen konden zich een auto kopen. Meer en meer wagens reden door de straten van het dorp en gebeurden er ook ongelukken. Bij de Lange hadden ze geen van beide: geen televisie, geen auto. Nonkel Door, den Duck, die had een auto, maar die kregen ze alleen met de kermis te zien als hij op familiebezoek kwam. Hij was bij de Witte Brigade geweest tijdens de oorlog, werd fluisterend verteld, daar werd niet hardop over gesproken. Alles evolueerde snel. Zichem volgde, maar niet op het tempo van de wereld. Het dorp bleef zijn eigenheid behouden. De mensen vermaakten zich nog in gemeenschap. Er was nog leven in de harmonie en de fanfare, de twee muziekmaatschappijen. De voetbalploeg van de jongeren uit het dorp en omgeving had toen nog meer dan honderd trouwe supporters. Zichemenaren bleven nog honkvast in het dorp wonen. Alleen de vrouwen die met een man van buiten het dorp trouwden vertrokken. Het leven was er nog eenvoudig en de mensen van het dorp waren tevreden met wat ze hadden. Er was nog respect voor pastoor, notaris, dokter, kasteelheer en schoolmeester, kortom voor
6
mensen die gestudeerd hadden. Er was toen nog een ‘nonnenschool’ in het klooster, waar de meisjes thuis hoorden en een jongensschool in de Bredestraat. De kinderen ravotten nog zoals in de tijd van de Witte. De Lange werd geboren in een eenvoudig arbeidershuisje, in de Bredestraat. Zijn vader, Leopold, geboren in 1915 was mijnwerker en in het dorp gekend als Pol van Fons Spoed. Pol reisde dagelijks vanuit het dorp met de trein naar het verre Limburg om in de kolenmijn van Zwartberg zijn boterham te verdienen. Zijn moeder, Amelie van ons Linke, was afkomstig uit het naburige Ter Hoeve en volgde haar man na haar huwelijk naar Zichem. Het jonge gezin werd gezegend met twee kinderen. Elisabeth, een dochter werd geboren in 1940 en Francis, een zoon in 1943. Hij groeide op tijdens de laatste oorlogsjaren, waarvan hij zich later nauwelijks nog iets kon herinneren. Van bij de geboorte viel hij op door zijn buitengewone lengte. Als kind was hij mager, wat voor de familie overeenkwam met broos en breekbaar. Als kleuter moest hij kalkkorrels nemen om het beendergestel te versterken. Daardoor verminderde zijn eetlust en zo groeide hij op als een mager, smal jongetje. In de kleuterschool was hij de grootste van de klas. Drie jaar later, in de lagere school, stonden de leerlingen in een rij voor de klas, de kleinsten vooraan en de groten achteraan. Staf Motte was de grootste, Francis was één van de grootste en ook de magerste en zo kreeg hij de bijnaam: ‘De Lange’. Van de ouders leerden de kinderen eenvoudig en zuinig te leven, met weinig vooruitzichten op een beter bestaan. Hun levensvisie was: Voldoen aan hun plichten en zo weinig mogelijk hun rechten opeisen en ook zoveel mogelijk sparen voor als er moeilijke tijden zouden aanbreken. De vrees voor een derde wereldoorlog zat bij de mensen nog diep in hun geest geworteld. Onze ouders waren de mening toegedaan om alles te laten zoals het was en onopvallend door het leven te gaan. Zij dachten dat men zo het verst vooruit kon komen. Later bleek dat zij eigenlijk geen gelijk hadden met deze levensvisie. We beleefden een kommerloze jeugd en in de lagere school waren we goede leerlingen, toch werden wij niet aangemoedigd om verder te studeren. De arbeiderswoning waarin het gezin leefde, was een gehuurd pand, in de Bredestraat, dicht bij de jongensschool. Later verhuisde het gezin naar een woning in de Kapitein Modest Cuypersstraat. Dat huis
7
was tijdens de oorlog door een vliegende bom beschadigd, daarna gerenoveerd en voor zover als nodig was aangepast aan de noden van het gezin. Uiteindelijk beseften onze ouders dat men met een getuigschrift van Lager Onderwijs niet ver meer kwam. Men kon lezen, schrijven en rekenen, daarmee kon men al postbode worden. Sommige jongens van het dorp gingen verder studeren in Diest: In het College, Atheneum of Rijkstechnische school. Zo besloten ze dat Elisabeth en Francis dat ook maar moesten doen. Vielen de studies mee, zoveel te beter, konden zij de studies niet aan, dan was er nog altijd de mogelijkheid om als arbeider te werken. De ouders hadden hen geleerd wat werken gaan betekende. Werk vinden was toen niet zo moeilijk, banen waren er genoeg voor diegenen die wilde werken.
8
Deel I : De Vakantie
I/1 Klingeling! Klingeling! De schoolbel klinkt luid over de speelplaats van de jongensschool in de Bredestraat. Men kan het klingelende geluid horen tot in de nabijgelegen huizen. De mensen die er wonen weten nu dat de kinderen weldra zullen thuiskomen om hun honger te stillen. De bel met steel wordt nog met de hand bediend, maar de klok van de hoofdonderwijzer, meester Swinnen, is betrouwbaar. Hij schudt de klok heen en weer op het juiste uur. De uitgelaten bengels verlaten haastig de klassen. De dubbele deur van de gang, wordt opengegooid en de jongens stormen de speelplaats op, maar de schoolpoort is nog gesloten. De hoofdonderwijzer verlaat als laatste de school nadat hij zich ervan vergewist heeft dat alle leerlingen de klassen verlaten hebben; dan pas zal hij de poort ontsluiten. Sommige kinderen van de eerste twee leerjaren worden nog opgewacht door één van beide ouders, anderen gaan samen naar huis. Meester Van Meeuwen kijkt naar zijn leerlingen met een goedkeurende blik. Hij heeft in het laatste lesuur van die dag, het einde van Tijl Uilenspiegel voorgelezen. De boeken die de meester voorleest zijn altijd spannender dan die uit de bibliotheek. De meester kan toch zo mooi en met overgave voorlezen, net alsof hij de avonturen van de held van het boek zelf beleefd heeft. Meegesleept door het nieuwe en spannende verhaal, luisterden de zeven- en achtjarigen met open mond naar de avonturen. Iedere vrijdagnamiddag, het laatste lesuur, leest hij een verhaal uit een of ander spannend boek, Tijl Uilenspiegel en zijn strijd tegen de Spaanse overheersers, spannend zeg! Zijn leerlingen zullen zich nog de ganse zomer de heldendaden van de Vlaamse vrijbuiter herinneren. De leerlingen van het derde en vierde leerjaar zijn blij dat ze het lokaal van hun nukkige meester kunnen verlaten. Meester Van Eyck hanteert nog de strenge normen van vroeger en gebruikt zijn liniaal als strafwerktuig. De meester kijkt stuurs naar zijn bende leerlingen. Hij is er heilig van overtuigd dat er dit schooljaar geen enkele bekwame tussen zit. ‘Het zijn allemaal boerensnotapen en ze zullen het blijven’, denkt hij. ‘Zonde dat ik er mijn tijd moet aan verspillen:’ Hij is liever lui dan moe, be-
9
halve als hij de liniaal kan gebruiken. Voor hij de speelplaats opstapt, steekt hij nog gauw de brand in zijn sigaar. Daarna is het de beurt aan het vijfde en zesde leerjaar. Die hebben, dit schooljaar hun Plechtige Communie gedaan. In de kerk van Sint-Eustachius zaten de jongens aan de linkerkant en de meisjes rechts. De vormen van hun prille borsten trokken hun aandacht. Zij hebben met eigen ogen kunnen zien dat die meisjes geen kinderen meer waren. Daarna vertelden ze er in de school de wildste verhalen over. Karel Van de Hemel had die van zijn zus gezien, ook Paul van Klijnen kon erover meepraten en nu weten ze er alles van. De jongens hadden er heel wat bij gefantaseerd. De meisjes in de kerk, mooi in het wit, waren voor de jongens nu jonge aantrekkelijke meiden geworden. Vroeger waren het gewone buurmeisjes, waar men samen trefbal mee speelde, nu zijn het jonge verleidelijke vrouwtjes. Ze dachten daarbij aan het verhaal van Adam en Eva in het paradijs. Meester Van Attenhoven, een ervaren leraar, ziet zijn leerlingen met spijt in het hart vertrekken. Die van de vijfde klas ziet hij volgend jaar nog terug. De leerlingen die het zesde leerjaar beëindigd hebben, verlaten de lagere school en zullen verder naar school gaan in het nabije Diest. Sommige zal hij, als dirigent van de harmonie, in de muzieklessen nog terugzien. In het College of Atheneum van Diest zijn er geen meesters meer maar leraars die elk een bepaald vak geven. Een enkeling heeft zich laten inschrijven in de Rijkstechnische school. Hij zal er hout bewerking volgen en zal dan later zijn vader die schrijnwerker is, opvolgen. De meester ziet zijn leerlingen na, hij weet dat ze genoeg ontwikkeld zijn om met succes verdere studies te beginnen. Hij is tevreden over het resultaat. In totaal zijn er nu meer dan honderd kinderen op de speelplaats, ze drummen samen voor de nog steeds gesloten schoolpoort. Allen zijn opgelucht en blij gezind, ze maken afspraken voor de volgende dagen, het is vandaag 30 juni, hun laatste schooldag. Juli en augustus zijn voor hen twee kommerloze maanden, de mooiste tijd van het jaar. Twee maanden lijken lang, maar zijn gauw voorbij. In september zal bijna iedereen een jaartje hoger zitten. De leerlingen wachten voor de poort en hun geduld wordt extra op de proef gesteld. De drie leerkrachten manen de jongens tot kalmte aan. Wachten ze nog op iemand? Na-
10
tuurlijk, de hoofdonderwijzer moet er nog aankomen. Hij is de man die de poort zal ontsluiten. Waarom is hij zo laat? Langs een doorgang, aan de zijkant van het speelplein, slentert een groepje jongens traag naar de uitgang. Zij hebben zojuist afscheid genomen van meester Swinnen van het zevende en achtste leerjaar, de vierde graad. De leerlingen van het achtste en laatste leerjaar verlaten nu voorgoed de school. De meester heeft hen uitgebreid gevraagd wat hun verdere plannen voor de toekomst zijn. Hij heeft degenen die nog verder gaan studeren, op het hart gedrukt om hem de resultaten te laten weten. Het is voor hem een leidraad om de volgende leerlingen voor te bereiden. Natuurlijk hangen die resultaten van de leerling zelf af, dat heeft de meester niet in de hand. In het totaal zijn er acht leerlingen die verder studeren: Zes gaan er verder naar de vakschool in Diest en twee anderen gaan naar deze van Tessenderlo. Meester Swinnen heeft een goede reputatie. Zijn twee zonen waren goede leerlingen en zijn met onderscheiding afgestudeerd als leraar. Zij hadden ook de laatste schooljaren in de vierde graad bij hun vader gevolgd. De meester loopt voorop, hij weet dat er ongeduldige leerlingen aan de schoolpoort wachten. Als hij zijn volkje voorbijloopt, roept hij hen nog na: ‘Laat nog iets van jullie horen, mannen!’ Het is voor de eerste keer dat de meester ‘mannen’ zegt en ze weten dat het nog waar is ook. Ze zijn dertien en veertien jaar, ze stappen de wereld van de grote mensen in en hun toekomst tegemoet. De oudsten gaan volgend schooljaar naar een andere omgeving en zullen meer ‘man’ worden. De Lange heeft nu de 4de graad met onderscheiding beëindigd, het is nu aan hem om de opgedane kennis in praktijk om te zetten. Vader en moeder kunnen hem op dit niveau niet meer helpen, hun ontwikkeling reikt niet zo ver. Zij kunnen hem alleen nog helpen door hem zak- en schoolgeld te geven en vooral goede raad gezien hun vele jaren ervaring. Als de poort ontsloten wordt stormt de ganse meute de straat op. Twee grote jongens lopen als allerlaatste de poort uit. Al die jaren hebben ze samen op de houten schoolbanken gezeten en hun broek erop versleten. Meermaals zijn ze thuis gekomen met een gat in hun broek. ‘Wat doe jij daar op die schoolbanken?’ vroeg vader dan. Als men niet onmiddellijk kon antwoorden zei hij: ‘Je broek verslijten!’ Dat was zijn mening en dat was de enige juiste.
11
De twee vrienden hebben elkaar geholpen met huiswerken en examens. Ze hielpen elkaar bij het vinden van de juiste antwoorden. De twee grote jongens beseffen dat ze nu voorgoed de lagere school achter zich laten, om er voor altijd weg te blijven. Staf Motte en de Lange weten dat zij elkaar zullen terugzien in Diest. Beiden hebben gekozen om een vak te leren: mechanica of staalbewerking. Vanuit het dorp is het zeven kilometer fietsen, een afstand die ze in twintig minuten met de fiets kunnen afleggen. Zoals het de gewoonte was, rond de periode van hun Plechtige Communie, kregen ze beiden een fiets voor volwassenen. Geen probleem voor de opgeschoten kerels, gezien hun lengte kunnen zij zonder moeite aan de trappers. Voor de kleinere jongens van de klas is dit wel een handicap. ‘We zien elkaar terug in september’ zegt Staf. De Lange, met bril, blonde haren en mager als een panlat, antwoordt: ‘Ja, we zien elkaar terug in de vakschool te Diest.’‘Ga je vakantiewerk doen?’vraagt Staf nog uit nieuwsgierigheid. ‘Ja, zoals ieder jaar, naar de erwten- en de bonenpluk. En jij?’ ‘Ook zoals elk jaar: de oogst binnenhalen.’ Dat weet de Lange nog. Hij is vroeger eens bij zijn vriend gaan helpen. Alleen om iets met de handen te doen tijdens de vakantie. Dat viel mee zolang het werk niet te zwaar was. Maar toen de aardappelen geoogst werden heeft hij het moeten opgeven. De constant gebukte houding bezorgde hem rugpijnen, om erger te voorkomen mocht hij van zijn vader niet meer terugkeren. Alle twee zijn zij zonen van koolmijnarbeiders. De vader van Staf heeft veel akkerland dat hij na zijn dagtaak bewerkt. Voor de Lange is er niet veel werk op het land, ze bezitten maar een lapje grond van één are en vijftig centiare. Ieder jaar worden er aardappelen geplant en geoogst, wat niet voldoende is om het gezin een gans jaar te voeden. Er is ook nog een kleine tuin achter de woning, maar uit veiligheid wil vader Pol die zelf bewerken. De Lange had ooit bij het wieden de kiemende wortelscheuten mee uitgetrokken. Vader was kwaad en zoontje mocht alleen nog het onkruid wieden als de groenten hoog opgeschoten waren. Gezien het weinige werk thuis en om zijn wil om te werken te tonen, besloot de Lange te gaan werken in de erwten-en bonenpluk. Op het kruispunt van de Bredestraat en de Kapitein Modest Cuypersstraat nemen de twee vrienden afscheid. Staf slaat links
12
af richting Vest. De Lange gaat rechts de Cuypersstraat in. Hij is nu bijna thuis, ze wonen in het vijfde huis in de rij. ‘Tot ziens, Staf.’ ‘Tot in september, Cisse.’ ‘Cisse’ is de roepnaam van Francis De Hertoghe. Zijn ouders noemen hem onze Francis, maar de kameraden van zijn klas noemen hem Cisse. De jongens van de andere klassen roepen hem met ‘de Lange’ omdat hij zo groot en mager is, zijn bijnaam. ‘We zullen elkaar nog wel eerder zien zeker, Staf?’ ‘Dat zal wel, Cisse, de zondagen zijn we vrij, dan kunnen we samen naar de cinema.’ ‘Dat is dan afgesproken Staf. Tot zondag.’ Thuisgekomen, zijn vader en moeder nieuwsgierig naar de schoolresultaten. Ze weten dat hun zoon de laatste jaren veel meer geïnteresseerd was in zijn lessen en schooltaken. Dat liet hij merken door zich terug te trekken op de slaapkamer, met tafel, dienstdoende als lessenaar, waar hij uren in stilte doorbracht, zodat moeder soms kwam kijken wat zoonlief aan het doen was. Na het zesde leerjaar heeft men hem nooit meer moeten aanmoedigen om te studeren. Erger nog; als de aardappelen moesten geplant worden, had hij zogezegd geen tijd. Studeren, weet je. Moeder vraagt benieuwd: ‘Waar is je bulletin?’ Fier haalt de Lange zijn bulletin uit zijn boekentas en wil het bulletin aan moeder geven. Vader vertrouwt het niet en is een beetje vlugger dan moeder. Hij neemt het snel uit de handen van zijn zoon en bekijkt stilzwijgend de resultaten. ‘Wel, dat is tweeënzeventig ten honderd, dat is goed zeg, maar je hebt ook een buis! Op Frans heb je maar zeven op twintig, het is rood onderstreept.’ Vader geeft het rapport door aan moeder zodat zij ook de resultaten kan zien. Zij vraagt zich af waarom vader weer lastig doet, als het eindresultaat goed is. ‘Ja, va, maar Frans is ook zo moeilijk.’ ‘Wat ga je doen tijdens de vakantie?’ Dat is al een hint om aan te geven dat zijn zoon niet meer met de knikkers moet spelen, tijdens de vakantie, zoals hij in zijn kindertijd deed. Hij is oud genoeg om te werken. ‘Wel ja, erwten en bonen plukken zeker, zoals André?’ ‘Dat is goed, dan verdien je wat zakgeld.’ De Lange is ontgoocheld, nu heeft hij zo zijn best gedaan, maar over een beloning wordt er niet gesproken. Al was het maar vijf frank, om
13
volgende zondag naar de cinema te kunnen gaan. Ze spelen juist een mooie film: ‘Botsende Jeugd’, met James Dean. Verleden week heeft hij de aankondiging gezien. Eerst is er nog het weekend, vooraleer zich zorgen te maken over het vakantiewerk. I/2 Omstreeks 1957 doet de televisie zijn intrede in ons dorp. Om gratis beelden te zien moet men naar de elektriciteitswinkel gaan. Daar staat een kijkkast in het uitstalraam, als publiciteit voor het nieuwe media. Men ziet er veel beelden van de wereldtentoonstelling die volgend jaar in Brussel wordt gehouden. Men laat opnamen zien van de bouw van de enorme paviljoenen op de Heizel, zodat de mensen interesse zouden krijgen om volgend jaar naar de tentoonstelling te komen. In Zichem zijn er geen grote landbouwbedrijven. Het merendeel zijn kleine private gronden die door de eigenaars zelf bewerkt worden. Het grootste landbouwbedrijf is Craenenburg aan de Diestsesteenweg, op de grens met Kempen en Hageland. Het is een typisch Brabantse hoeve, die dateert uit de 17de eeuw. In het dorp gaan de meeste huisvaders uit werken. Velen naar de steenkoolmijnen in Limburg. Beringen, Zolder, Winterslag, Zwartberg, Waterschei en Eisden, alle bekende plaatsen waar steenkool gewonnen wordt. ‘Het zwarte goud van onze mijnen, Lokt jong en oud diep in de schacht. Er zal voor hen geen zon meer schijnen, Want in de mijn regeert de nacht. …... Is een bekend lied uit die tijd, waarvan iedereen in Zichem de tekst uit het hoofd kent. Sommigen werken in de fabrieken in Leuven en verder in Vilvoorde en Brussel. Jonge mannen die in de technische school een vak aangeleerd hebben, gaan werken in de petrochemie, auto- of metaalindustrie. Bedienden vinden werk in Brussel, op Ministeries en andere instellingen. Studeren wordt een noodzaak wil men niet langer gebonden blijven aan zware handenarbeid. Anderen, met een klein landbouwbedrijfje doen seizoenswerk in Wallonië. Ze trekken voor weken aan één stuk naar de bietenoogst. Dat kunnen ze omdat hun eigen oogst al in de schuur ligt. In de wintermaanden is er helemaal geen werk en leven ze van de werklozensteun. De sociale wetgeving verbetert
14
de levensomstandigheden en verzekert inkomsten bij ziekte, ongeval of werkloosheid. In het dorp is de vooruitgang ook te merken: Alle nutsvoorzieningen zoals water, elektriciteit en telefoon zijn er al. Hoewel het maar een kleine dorpsgemeenschap is, zijn alle voedingswaren er te vinden. Voor brood kan men in drie bakkerijen terecht; de tijd dat men zelf brood in de oven bakte is voorbij. Tijdens de kermis en met kerkelijke hoogdagen kan men gebak en taarten krijgen. Op gewone zondagen kunnen de meesten zich geen patisserie veroorloven, de gebakjes blijven een uitzondering voor de feestdagen. Verder is er in het dorp een postkantoor, een spaarkas, om het zuinig gespaarde geld te deponeren en twee banken waar de rijken hun geld kunnen beleggen. We vinden er ook een dokter en een apotheker, die zorgen voor de gezondheid van de mensen. Bij Teppelen hebben ze een winkel met likeuren, sterke drank en sigaren, die door de doodgewone burgers alleen met de feestdagen gekocht worden. De pijp en pijptabak zijn van voor de oorlog, een sigaret in de mond is sinds de oorlog de nieuwe trend. Vooral de cafés zijn in aantal toegenomen. In de jaren vijftig zijn er welgeteld zestien herbergen in het dorp, deze aan het station niet meegeteld. Iedere vereniging heeft zijn lokaal en de herbergiers zijn lid van meerdere verenigingen. Het dorp wordt welvarend! Waar de smidse was, is nu een handelszaak in gemotoriseerde voertuigen. Ambachtslieden zoals fietsenmakers, elektriciens, schrijnwerkers en dakwerkers zijn beroepen die vroeger niet bestonden. De fietsenmaker begint ook met de verkoop van bromfietsen, en enkele jongeren rijden nu al met een bromfiets. Een garage, voor herstellingen van auto’s is er nog niet, maar dat zal niet meer lang op zich laten wachten. In de vakschool te Diest kan men het beroep van automechanieker leren. Op zondag gaan de gelovige parochianen naar de kerk. Het is vooral de hoogmis van tien uur die veel volk lokt. Op welbepaalde zondagen komt één van de paters van Averbode de preek doen. Dan is er ook een massa volk aanwezig. Meestal wordt het schoon ‘sermoen’ beëindigd met een klemtoon voor een geldelijke gift. We zijn arme mensen, toch blijkt dat er geld in overvloed is als men de opbrengst van de omhaling bekijkt. Op gewone zondagen vindt men alleen muntstukken in de offerschaal. Na die speciale preken ziet men ook papiergeld in de schaal, met een
15