Een keten van creatie
Talentontwikkeling in het creatieproces van het jeugdcircus
Soesja Pijlman Master Kunsteducatie Codarts Rotterdam Augustus 2015
Een keten van creatie Talentontwikkeling in het creatieproces van het jeugdcircus
Rotterdam, augustus 2015 Auteur Studentnummer Extern begeleider Scriptiebegeleider Tweede begeleider Instituut Opleiding
Soesja Pijlman
1908796
Femke Monteny Ben van der Sluijs Joan ten Hoonte
Master Kunsteducatie
Codarts Rotterdam
2
Voorwoord
“Every artist was first an amateur.” -‐ Ralph Waldo Emerson
Zeven was ik, toen ik artiest werd bij Circus Rotjeknor. Hoe het precies ging weet ik niet meer, ik herinner me dat ik een open les bezocht via een vriendinnetje, daarna nog een les via het jeugdvakantiepaspoort en daarna nóg één. Blijkbaar wekte ik de indruk dat ik het leuk vond: niet veel later zat ik ‘op circus’. Eerst was het een wekelijkse activiteit op de vroege zaterdagmorgen maar al snel nam het circus meerdere dagen van de week in beslag: op maandag assisteren bij de kleintjes, op woensdag socializen tijdens de open training, op vrijdag nieuwe trucs leren in de oefengroep, op zaterdag repeteren met de optreedgroep en op zondag in de touringcar naar Amsterdam om een voorstelling te spelen in Jeugdtheater de Krakeling. Ik heb me er onbewust in van alles bekwaamd. Ik weet niet wat er van me was geworden als Circus Rotjeknor zijn deuren niet dagelijks had geopend. Toen ik voor het eerst hoorde over de oprichting van een HBO circus, gingen mijn oren klapperen. Hoewel ik me gerealiseerd had dat circustechnieken niet mijn sterkste punt waren (het socializen had toch iets teveel de overhand gehad) was mijn ambitie om de rest van mijn leven met circus bezig te blijven groter dan ooit. Om me voor te bereiden trainde ik iets vaker op de vrije oefenavonden, deed ik ‘bodybalance’ in de sportschool en volgde ik een crashdieet. Er was in die tijd (we praten over 2007) amper hedendaags circus in Nederland te zien, dus ik had weinig idee van waar het naar toe moest. De selectiecommissie Circus Arts bleek wel goed op de hoogte van de professionele criteria: bij de auditie stuitte ik op een groot gat tussen het Nederlandse amateurveld en de internationaal georiënteerde kunstvakopleiding. Met mijn hakken over de sloot werd ik toegelaten. Terwijl ik circus studeerde werd het gat niet gedicht. Ik greep het aan als onderwerp voor mijn bachelor scriptie. Op basis daarvan werd ik door Marc Jonkers, destijds artistiek hoofd van de opleiding, gevraagd de coördinatie van de talentenklas op me te nemen. Ik stemde daarmee in en combineerde het met mijn carrière als professioneel artiest. Vijf jaar later is ‘talentenklas’ gewijzigd in ‘Vooropleiding Circus’, het programma uitgebreid en het aantal leerlingen verdubbeld. Maar de grootste kansen liggen juist buiten de hogeschool: daar zijn de jeugdcircussen met al hun faciliteiten, de ondernemende eenlingen met een koffer vol kegels en de oud-‐artiesten met een trapeze in de tuin, waar talent iedere dag terecht kan om naar hartenlust ‘te circussen’. De amateursector bevat een schat aan onbenut potentieel en het is mijn missie om die te ontsluiten. Ongeacht hoe vaak ik daarvoor nog moet afstuderen. Ik had me toch al voorgenomen de rest van mijn leven met circus bezig te zijn. Mijn dank gaat uit naar Femke Monteny, Ben van der Sluijs en Joan ten Hoonte voor de kritische blik, bruikbare feedback en begeleiding, Guido Severien voor de juiste woorden, Laura Holleman voor het uitwisselen van bronnen, de mensen van de jeugdcircussen Amersfoort, Diedom, Nevermind, Rotjeknor, Pavarini, Tubantino, TwoB en Woenzini, de jongens van de Billy Elliot sCOOL, de leerlingen van de Vooropleiding Circus voor de enquêtes en interviews, Jan Daems voor het delen van zijn visie, Gregor Kiock voor het filosoferen op de Katendrechtse kade, Mo Brak en Marco Vermeer voor de circusschoolhistorie, Inge Janssen voor het samen zwijgend scriptie schrijven, Bibliotheek Rotterdam, de Stationshuiskamer en Bagels & Beans voor de fijne zitplaatsen en de koffie, Koen Suidgeest, Fleur Fonteijn en Sophie van Heeswijk voor de vingers op de zere plekken, tips en correcties, Brise voor de motivatiespeech, de afwas en alle uren dat hij zichzelf wist te vermaken, Johan Both voor het openen van deuren, Marc Jonkers voor zijn vertrouwen, Anna Beentjes voor de ruimte die ik heb gekregen om ideeën te delen en dromen waar te maken en dank aan mijn lenige visionaire vader en mijn theatrale moeder die mij alle ruimte boden mijn talenten te ontdekken en te ontwikkelen.
3
Samenvatting Jaarlijks beoefenen circa 3200 kinderen en jongeren circus in hun vrije tijd. Toch is het percentage Nederlandse studenten op de kunstvakopleidingen circus klein. Dit heeft geleid tot de vraag hoe de ketenverbinding circus is opgebouwd en of de gehele doorstroom van beginner tot professional wel is gedekt. Vanuit de hypothese Hiaten in de ketenverbinding belemmeren talentontwikkeling is dit onderzoek gestart. Om de hypothese te kunnen toetsen zijn schriftelijke bronnen geraadpleegd en is veldonderzoek verricht. Daaruit is gebleken dat de ketenverbinding circus geen piramide vormt waarbij de deelnemerscapaciteit voor beginners het grootst is en steeds smaller wordt richting professionalisering maar een kolf: er zijn meer plaatsen beschikbaar bij de schakels die zich richten op professionalisering dan in de schakel die daar aan vooraf gaat. Dat leidde tot de vraag op welke wijze kunnen hiaten in de ketenverbinding circus worden aangepakt, om talentontwikkeling te kunnen bevorderen? Ter aanvulling op de literatuur zijn schriftelijke interviews afgenomen met de (artistiek)leiders van 7 Nederlandse jeugdcircussen. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met de oprichters van circusgroep TwoB en 20 deelnemers van de Billy Elliot sCOOL en zijn er enquêtes afgenomen onder 24 deelnemers van jeugdcircussen en 9 deelnemers van de Vooropleiding Circus. Deze geselecteerden representeren een breed pallet aan mogelijkheden waarop jeugd met circus bezig kan zijn. De jeugdcircussen nemen een speciale plaats in binnen de ketenverbinding: ze goed zijn verspreid door Nederland, hebben een relatief groot deelnemersbereik en opereren op meerdere niveaus van (talent)ontwikkeling. Daarom is besloten in te zoomen op deze schakel. Gedurende het onderzoek bleek dat de productiegroepen vanwege het inzetten van circustechniek als expressievorm de potentie heeft aansluiting te vinden bij (voorbereiding op) de kunstvakopleidingen. Creatieprocessen bij jeugdcircussen zijn nader bekeken en getoetst aan de voorwaarden voor talentontwikkeling. Mits het artistiek team over de competenties beschikt om deze voorwaarden te kunnen waarborgen, voldoet het creatieproces aan de voorwaarden voor talentontwikkeling. Door dit onderzoek is de structuur van de ketenverbinding circus verhelderd. Het is duidelijk geworden waar de hiaten zitten als het gaat om doorstroom binnen de keten. Er is aangetoond welke rol jeugdcircussen kunnen vervullen in het verkleinen van de hiaten en wat daar voor nodig is. Tevens verschaft het onderzoek inzicht in de onontgonnen terreinen van circuseducatie.
4
Inhoudsopgave
Begrippenlijst 1. Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Onderzoeksvragen & -‐opzet 1.3 Theoretisch Kader 1.3.1 Circus 1.3.2 Talent en talentontwikkeling 1.3.3. Het creëren van een voorstelling 1.3.4 Definities op een rij 1.4 Methode en doel van het onderzoek 2. De ketenverbinding circus 2.1 Inleiding 2.2 Ketenverbinding circus 2.3 Jeugdcircus: tussen verkenning en verdieping 2.4 Conclusie 3. Onderzoeksresultaten: Creatieprocessen van jeugdcircussen 3.1 Inleiding 3.1.1 De organisatie 3.1.2 De docenten 3.2 De doorlopende leerlijn 3.3 Het creatieproces bij een jeugdcircus 3.3.1 Het doel van de voorstelling 3.3.2 De creatiemethode 3.3.3 Het (artistiek)e eindproduct 3.4 Creatieproces als middel voor talentontwikkeling 3.4.1 Oefenuren & doelbewuste oefening 3.4.2 De zelfbeschikkingstheorie 3.4.3 Competenties van het artistiek team 3.5 Conclusie 4. Conclusie, discussie & aanbevelingen 4.1 Inleiding 4.2 Conclusie 4.3 Discussie 4.4 Aanbevelingen Bronnen Bijlage 1 (Schriftelijke) interviews (artistiek) leiders jeugdcircussen Bijlage 2 Enquête deelnemers circusactiviteiten
Pagina 6
Pagina 7 Pagina 7 Pagina 10 Pagina 11 Pagina 11 Pagina 16 Pagina 23 Pagina 25 Pagina 26
Pagina 28 Pagina 28 Pagina 29 Pagina 32 Pagina 33
Pagina 34 Pagina 34 Pagina 34 Pagina 34 Pagina 35 Pagina 36 Pagina 36 Pagina 36 Pagina 37 Pagina 37 Pagina 38 Pagina 38 Pagina 39 Pagina 39
Pagina 41 Pagina 41 Pagina 41 Pagina 41 Pagina 42
Pagina 44
Pagina 47 Pagina 56
5
Begrippenlijst Begrip
Definitie/verklaring
ACaPA
Academy for Circus and Performance Art Vierjarige kunstvakopleiding circus op HBO-‐niveau, Fontys Hogeschool Tilburg.
Billy Elliot sCOOL
School opgericht door Stage Entertainment om jongens op te leiden voor de rol van Billy Elliot in de gelijknamige musical.
Circomundo
Overkoepelende organisatie voor jeugdcircussen
Circus
Moderne kunstvorm waarbij een fysieke vaardigheid wordt aangewend om een artistieke prestatie te leveren. Er ligt altijd een risico in besloten.
Circusgroep TwoB
Circusgroep voor jongeren, gericht op alle aspecten van beweging en talentontwikkeling. Deelnemers volgen een individueel traject.
Circussector
Amateur en professioneel circusveld: van jeugdcircus tot HBO-‐opleiding amateur tot professioneel artiest.
Circusvak
Circus als vakgebied.
Codarts Circus Arts
Vierjarige voltijdopleiding circus op HBO-‐niveau, Codarts Rotterdam.
Creatieproces
Het verloop van het maken van een voorstelling.
FEDEC
Fédération Europééne des Écoles du Cirque. Europese organisatie voor circusscholen.
Jeugdcircus
Organisatie waar de jeugd circus kan beoefenen in de vrijetijd.
Ketenverbinding circus
Amateur en professioneel circusveld: van jeugdcircus tot HBO-‐opleiding amateur tot professioneel artiest.
Multicircus
Les waarin meerdere circusdisciplines aan bod komen, vaak in circuitvorm.
Productiegroep
Groep die onder leiding van een docent en/of (extern) deskundige een voorstelling maakt die meerdere malen wordt opgevoerd buiten de eigen oefenruimte.
SAC-‐KUO
Sectoraal Adviescollege Kunstonderwijs Adviescollege Vereniging Hogescholen, gespecialiseerd in kunstonderwijs.
Sociaal circus
Werkvorm waarbij circus wordt ingezet als middel voor sociaal-‐emotionele groei.
Specialisatiecursus
Techniekles in specifieke circusdiscipline(s).
Talent
Individuen met een passie voor circus, die de potentie hebben om binnen een x aantal jaren toegelaten te worden tot een kunstvakopleiding circus.
Talentontwikkeling
Het bekwamen in de toelatingseisen van een kunstvakopleiding circus.
Vooropleiding Circus
Opleiding die voorafgaand aan de (auditie op) een kunstvakopleiding circus kan worden gevolgd bij Codarts Rotterdam. Biedt verdieping en professionalisering.
6
1. INLEIDING e
Codarts Circus Arts draait in 2015-‐2016 het 10 collegejaar. De Academy for Circus and Performance Art van Fontys Hogeschool beleeft haar jubileum een jaar later. In het afgelopen decennium heeft circus in Nederland een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Circus kan als hobby in veel delen van het land beoefend worden, nieuwe klassieke circussen als Salto, Sijm en Cirque Moustache reizen met volle tenten door het land, de festivals Circo Circolo, Circusstad en de Circustheaterdagen staan op de culturele agenda, circus verschijnt in de programmering van theaters en de eerste professionele circustheatergezelschappen Boost en TENT zijn een feit. Het circus bloeit, maar niet in vol ornaat: door de oprichting van de kunstvakopleidingen is het circus geconfronteerd met een open veld tussen de amateursector en de voorbereiding op de professionele sector en op dat veld is de afgelopen 10 jaar onvoldoende gezaaid.
1.1 Aanleiding 1
Jaarlijks beoefenen circa 3200 kinderen en jongeren in Nederland circus in hun vrije tijd. Tussen 2006 en 2010 stroomde per jaar 0,18 % door naar een kunstvakopleiding circus, terwijl er bij ACaPA en Codarts Circus Arts plaats is voor 0,625 % (20 studenten per instituut per collegejaar). De rest wordt gevuld door buitenlandse studenten. Vanaf 2010 is het percentage doorstromers zelfs gehalveerd naar 0,09%, onder andere vanwege groeiende bekendheid van de scholen en de daarmee gepaard gaande concurrentie uit het buitenland. In haar rapport ‘Circustheater’ uit 2011, geschreven naar aanleiding van een stage bij het Fonds Podiumkunsten, benoemt Nikki Snijders enkele kansrijke ontwikkelingsmogelijkheden voor circustheater in Nederland. Ze legt de nadruk op het ontwikkelen van niveau bij jonge talenten, jongeren en jongvolwassenen die een carrière als professioneel artiest ambiëren. Op welke manieren kan aan getalenteerde jongeren een uitdagende leeromgeving worden geboden, via welke zij de weg naar een kunstvakopleiding weten te vinden? Er zijn door diverse partijen initiatieven genomen om doorstroom teweeg te brengen. Codarts Circus Arts biedt een vooropleiding aan. Gedurende het schooljaar volgen leerlingen een dag per week lessen van docenten die ook doceren aan de bacheloropleiding. Acrobatiek en dans vormen de basis van het programma. Deze vakken bevorderen lichaamsbewustzijn, coördinatie, kracht, souplesse en bewegings-‐ kwaliteit. Daarnaast krijgen de leerlingen wisselende vakken in blokken, zodat zij kennismaken met meerdere aspecten van de bacheloropleiding en het circusvak en zich breed kunnen ontwikkelen. Vakken die aan bod komen zijn onder andere anatomie & blessurepreventie, voedingsleer, beroepsoriëntatie, theater, muziek, creatie/compositie en circusspecialisaties. ACaPA is in samenwerking met Circusgroep TwoB Twente een talentontwikkelingstraject gestart waarbij leerlingen van TwoB 5 intensieve trainingsdagen kunnen volgen bij ACaPA. De dagen zijn opgedeeld in twee blokken van 3 uur. Onderdelen die aan bod komen zijn acrobatiek, dans, theater en fysieke voorbereiding.
1
gebaseerd op een schatting van het aantal jeugdleden van jeugdcircussen. Autodidacten niet meegerekend omdat zij zich moeilijk laten tellen.
7
Het jeugdcircus maakt het mogelijk voor de jeugd om circus te beoefenen in de vrijetijd en is daarmee een (potentiële) broedplaats voor talentontwikkeling. Voor zover bekend zijn er in Nederland 55 jeugdcircussen actief. Geen enkel jeugdcircus opereert op dezelfde wijze. “Het ene jeugdcircus heeft wel 25 lesgroepen, bereikt jaarlijks 10.000 kinderen via schoolprojecten en heeft flink wat personeel in dienst. Het andere jeugdcircus heeft 15 jongeren die wekelijks drie keer trainen onder begeleiding van vier vrijwilligers en maandelijks optreden in de regio. En weer een ander jeugdcircus richt zich alleen maar op projecten bij scholen en in wijken” (Circomundo, z.j.). “De jeugdcircussen bieden een grote variëteit aan activiteiten aan. Dat wordt in de gesprekken bevestigd: ze doen van alles en veel. Maar club of les en het maken van een voorstelling, vormen steeds het hart van het jeugdcircus” (Dicke, 2009, p 28). Bij het jeugdcircus worden veel disciplines uit het circus aangeboden: jongleren, éénwielfietsen, ballopen, steltlopen, verschillende vormen van acrobatiek en diverse soorten luchtacrobatiek. In productiegroepen doen kinderen en jongeren ervaringen op in het creëren van een show, het op-‐ en afbouwen van het podium en het optreden voor publiek. Stichting Circomundo behartigt de belangen van de Nederlandse jeugdcircussen, stimuleert kwaliteitsverbetering en biedt een overlegstructuur. ACaPA en Codarts Circus Arts sluiten aan bij de zogeheten 'Circomundo-‐dagen' en proberen tegemoet te komen aan vragen en behoeften vanuit Circomundo. Daarnaast faciliteerde Circomundo van 2010 tot en met 2012 het project ‘Toekomst in de Piste’, een stimulans voor de professionalisering en kwaliteitsverbetering van de Nederlandse jeugdcircussen. In januari 2015 is gestart met het project 'Circus op grote hoogte', dat beoogt “het contact tussen jeugdcircussen en de twee Nederlandse circusopleidingen te verbeteren en te intensiveren. We moeten immers met elkaar de ambitie hebben om het aandeel Nederlandse studenten aan ACaPA en Codarts groter te maken” (Circomundo, 2015). Onderdeel van dit project zijn open dagen bij de twee opleidingen speciaal gericht op jeugdcircussen, maar ook bezoek van studenten en docenten van de opleidingen aan regionale open dagen van jeugdcircussen. Circomundo hoopt zo de bekendheid van de circusopleidingen onder de jeugd te vergroten. Sinds de zomer van 2014 voert Codarts Circus Arts op regelmatige basis gesprekken met Circus Rotjeknor, het Rotterdamse jeugdcircus, om samenwerking te bevorderen. Circus Rotjeknor is gehuisvest in hetzelfde pand als Codarts Circus Arts: De Fenixloods II op Katendrecht. Er zijn verschillende activiteiten gestart waar beide partijen en Rotterdam als Circusstad baat bij hebben. Zo verzorgen alumni van Codarts Circus Arts specialisatielessen in specifieke circusdisciplines bij Circus Rotjeknor. Codarts en Rotjeknor organiseren gezamenlijk de tweemaandelijkse Circus Zondag, een voorstelling van cursisten van Rotjeknor, studenten van Codarts en professionals, waarna toeschouwers zelf mogen gaan oefenen met circusmateriaal. Daarnaast staan cursussen ‘train de trainer’ op de agenda. Tevens worden er vanuit ACaPA en Codarts pogingen ondernomen contact met de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie op te bouwen. Het is niet ongebruikelijk dat gymnasten bij (vroegtijdige) beëindiging van hun carrière als (top)sporter overstappen naar het circus. “In 2008, Cirque du Soleil consisted of 581 acrobats, of which only 27 went to a circus school. (…) Also in 2008, Cirque du Soleil signed an agreement with the
8
International Gymnastics Federation, in order to gain more potential new acrobats through that path, rather than circus schools” (Jacob, 2008). Tot nu toe hebben alle genoemde initiatieven er maar mondjesmaat toe geleid dat Nederlandse talenten over een stevige artistieke en fysieke basis beschikken en de weg naar de kunstvakopleidingen circus weten te vinden. Opvallend is dat er door de musical Billy Elliot van Stage Entertainment en het bijbehorende opleidingstraject, de Billy Elliot sCOOL, een heel nieuwe lichting 'acrobaten' is opgestaan: De Vooropleiding Circus had in het collegejaar 2014/2015 17 deelnemers; 6 daarvan waren voormalig leerlingen van de Billy Elliot sCOOL, waar acrobatiek een onderdeel was van het lesprogramma. Nooit eerder kwamen er zoveel leerlingen van dezelfde ‘club’ de vooropleiding binnen. Uit gesprekken met 20 deelnemers van de Billy Elliot sCOOL blijkt dat zij veel tijd en energie wilden investeren in het verwerven van competenties in acrobatiek, klassiek ballet, moderne dans, tapdans en zang omdat zij in aanmerking kwamen voor een rol in een interessante productie. Gedurende het traject ontdekten ze dat ze het zo leuk vinden dat ze meer willen leren. Nu hun tijd bij Stage Entertainment er op zit, kunnen zij moeilijk een alternatief vinden dat net zo veelzijdig en uitdagend is. Een mogelijkheid creëren voor jeugd om deel uit te maken van interessante producties, zorgt er kennelijk voor dat kinderen en jongeren (extra) motivatie, plezier en uitdaging ervaren in hun hobby, zodat ze er (op latere leeftijd) mee door blijven gaan en kansen zien er hun vak van te maken. “Toon-‐ en kijkmomenten zijn essentieel in het leerproces (Trebels, 1992). Ze motiveren leerlingen om veel te oefenen en geven aanleiding tot interactie tussen uitvoerders en toeschouwers” (Leper & Van Maele, 2008, p 35). In ‘Jeugdcircus in Nederland. Verslag van 16 gesprekken met jeugdcircussen in opdracht van Kunstfactor’ (Dicke, 2009) is te lezen dat het maken van een voorstelling bij een jeugdcircus altijd een wezenlijk onderdeel is van de activiteiten. Toch motiveren de voorstellingen deelnemers bij jeugdcircussen niet om jarenlang bij het jeugdcircus te blijven, laat staan voor een kunstvakopleiding circus te kiezen. Hoewel het jeugdcircus met het maken van voorstellingen een interessant ‘instrument’ in handen heeft, wordt het ogenschijnlijk niet ten volle benut.
Foto: LifeByDani
9
1.2 Onderzoeksvragen & -‐opzet Er zijn verschillende initiatieven genomen om getalenteerde jeugd een uitdagende leeromgeving te bieden, via welke zij de weg naar een kunstvakopleiding kunnen vinden. Dit heeft tot nu toe niet geleid tot een grote groei in kwantiteit en kwaliteit van het aantal Nederlandse studenten op de kunstvakopleidingen circus. Waar is binnen deze initiatieven nog te weinig aandacht voor? Hoe is het gesteld met de ketenverbinding circus? Is de gehele doorstroom van ‘beginner’ naar ‘professional’ gedekt? Er is uitgegaan van een hypothese: Hiaten in de ketenverbinding circus belemmeren talentontwikkeling. Hoofdvraag: Op welke wijze kunnen hiaten in de ketenverbinding circus worden aangepakt, om talentontwikkeling te kunnen bevorderen? Deelvragen: 1. Hoe ziet de ketenverbinding circus er uit? 2. Hoe ziet het creatieproces van een voorstelling er uit bij jeugdcircussen in Nederland? 3. Welke factoren zijn van belang in een creatieproces om talenontwikkeling te kunnen stimuleren? 4. Welke competenties dienen leiders van creatieprocessen bij jeugdcircussen te beheersen? Het theoretisch kader wordt uiteengezet in §1.3 van hoofdstuk 1. Centrale begrippen uit de vraagstelling worden gedefinieerd en relevante theoretische benaderingen worden benoemd en geduid. In §1.4 een beschrijving van de onderzoeksmethode en een toelichting op het doel van het onderzoek. In hoofdstuk 2 wordt deelvraag 1 Hoe ziet de ketenverbinding circus er uit? beantwoord met behulp van ‘de talentontwikkelingspiramide’, een piramidemodel dat structuur geeft aan talentontwikkelingstrajecten in de culturele sector. Aan de hand van deze deelvraag zullen hiaten in de ketenverbinding worden blootgelegd en kan specifieker worden ingegaan op de vraag hoe deze tekortkomingen kunnen worden aangepakt. Na een analyse van de ketenverbinding wordt gefocust op een specifiek onderdeel binnen die keten: de jeugdcircussen en hun potentieel. Voortbordurend op de bevindingen in hoofdstuk 2, wordt in hoofdstuk 3 middels de uitwerking van (schriftelijke) interviews met leiders van jeugdcircussen en een afgenomen enquête onder jeugdige beoefenaars van circus antwoord gegeven op deelvraag 2: Hoe ziet het creatieproces van een voorstelling er uit bij jeugdcircussen in Nederland? Antwoorden uit de (schriftelijke) interviews en enquêtes zullen worden afgezet tegen het theoretisch kader bij het beantwoorden van deelvraag 3: Welke factoren zijn van belang in een creatieproces om talentontwikkeling te kunnen stimuleren? En deelvraag 4: Welke competenties dienen leiders van creatieprocessen bij jeugdcircussen te beheersen? De onderzoeksresultaten leiden tot de conclusie, discussie en aanbevelingen in hoofdstuk 4.
10
1.3 Theoretisch Kader Om het onderzoek in te bedden in bestaand onderzoek, is een theoretisch kader opgesteld aan de hand van literatuurstudie. In dit theoretisch kader worden de centrale begrippen uit de vraagstelling gedefinieerd, wordt de vraagstelling nader beschouwd en komen relevante theoretische benaderingen aan bod. Om de hoofdvraag ‘Op welke wijze kunnen hiaten in de ketenverbinding circus worden aangepakt, om talentontwikkeling te kunnen bevorderen?’ te verhelderen en specificeren, wordt uitgebreid aandacht besteed aan de begrippen ‘circus’ in §1.3.1, ’talent en talentontwikkeling’ in §1.3.2 en ‘het creëren van een voorstelling’ §1.3.3. Een samenvattend overzicht wordt weergegeven in §1.3.4. Er is weinig wetenschappelijke literatuur over circus beschikbaar. Daarom is geprobeerd een koppeling te maken met theorieën vanuit de onderwijspsychologie over het ontwikkelen van talent. De voor circus meest relevante theoretische benaderingen kunnen worden gevonden in beleidsstukken over en onderzoeken naar dans(onderwijs), vanwege de gelijkenissen in fysieke ontwikkeling, omdat de opleidingsniveaus gelijk zijn (HBO Bachelor) en omdat er in beide vakgebieden wordt opgeleid tot uitvoerend (podium)kunstenaar. bij sport, vanwege de gelijkenissen in fysieke ontwikkeling, in de bronnen van het Nationaal Olympisch Comité en de Nederlandse Sport Federatie (hierna NOC*NSF). in de kunsteducatie, vanwege de gelijkenissen met het belang van culturele context, concepten leren ontwikkelen en het kunstenaarschap. 1.3.1 Circus Thema van dit onderzoek is talentontwikkeling in circus. Circus laat zich niet makkelijk definiëren. Volgens Prof. Dr. Henri Schoenmakers geldt dat voor alle podiumkunsten en is dit mede te wijten aan het feit dat een definitie talig is en de podiumkunsten deze beperking niet kennen (Schoenmakers, 1997, p 33-‐34). Goudard, Perrin en Boura omschrijven circus als een moderne kunst waarbij de uitvoerder fysieke vaardigheden en lichamelijke expressie aanwendt om een artistieke prestatie te leveren (Leper & van Maele, 2001, p 18). “Circus is een kunstdiscipline met een perfecte balans tussen fysieke training en artistieke ontwikkeling” (Circus Elleboog, z.j.). Deze begripsbepaling is wat abstract en niet geheel sluitend; het zou zonder het noemen van specifieke circusdisciplines immers ook over dans of fysiek theater kunnen gaan. Circus onderscheidt zich door de aanwezige risico’s: Het laten vallen van het jongleerobject, het misgrijpen van de trapeze, balans verliezen in een handstand of het instorten van een menselijke piramide. Een artiest kan dit risico met veel training beperken, maar het blijft in zekere mate altijd aanwezig. “Er is ook een soort sociologische wortel: Het gaat bij circus vaak over een ‘freak’, een enkeling die zich in de marge van de samenleving ophoudt, omdat hij iets doet wat vreemd, afwijkend of gevaarlijk is. Naar dat individu komt de gemeenschap kijken” (Coussens, 2015). “The contemporary circus has everything old: flying, falling, grace, risk, sweat, injury and beauty as well as moments of absolute fear. It has the realness of life meeting death, the seconds when time runs slow, and it
11
still has, often, if not always, the devil’s virtuosity. Most of all, it has the quality of what you least expect” (Crying Out Loud, 2014). Over het ontstaan van het circus zoals we dat nu kennen, bestaan verschillende theorieën. Harm van der Laan, docent circusgeschiedenis bij Codarts Rotterdam, verwijst naar rituelen: “Het circus ontstond eeuwen geleden, ongeveer tegelijk met dans en theater. Het vindt zijn oorsprong in het nadoen van dieren. Circus werd overal ter wereld beoefend: China, Egypte, Europa. Heel veel gemeenschappen kenden circus of op zijn minst clownerie” (van der Laan, 2014). De meeste historici verwijzen echter naar de eerste show van hogeschoolrijder Philip Astley in 1768, die grote gelijkenissen vertoonde met het klassieke circus zoals we dat nu kennen. Na het dienen van het leger, waar Astley vaardigheden als ruiter ontwikkelde, droomde hij van het openen van een manege waar men voltige kon leren. Hij wist zijn droom te verwezenlijken en opende een manage nabij Londen, waar hij lessen verzorgde in de ochtenden en entertainment in de middagen. Naast kunsten te paard waren er ook acrobaten, koorddansers en jongleurs te zien. Op de demonstraties kwam veel publiek af. “Astley ontdekte dat een ronde manege met een diameter van 13 meter de ideale maat is om centrifugale kracht te creëren zodat de ruiter de perfecte balans heeft op een galopperend paard” (Groot Nibbelink, 2005). Daarmee is hij de grondlegger van de piste waarmee men het circus vaak associeert. Astley zelf noemde zijn demonstraties overigens geen circus maar theater, paardentheater of revuetheater. De naam e
circus duikt past ergens in de 18 eeuw op. “In die tijd werd er in Frankrijk een wet aangenomen waarin werd bepaald dat voorstellingen waar dieren aan te pas kwamen, geen theater mochten heten. Toen ging men op zoek naar een andere aanduiding en vond men inspiratie bij het Romeinse circus” (Groot Nibbelink, 2005). Sindsdien heeft het circus perioden van buitengewone populariteit en perioden van verloochening gekend. Na de Tweede Wereldoorlog werd een bezoek aan het circus gebruikt om de vrijheid te vieren, maar in de jaren '60 van de vorige eeuw bereikte het circus een dieptepunt dankzij de opkomst van de televisie. Terwijl er in de westerse wereld een tijd van grote veranderingen aanbrak, "een tijd waar een jonge, naoorlogse generatie vecht voor gelijkheid voor vrouwen, meer rechten voor studenten, seksuele vrijheid, de vrijheid om lang haar te hebben en te luisteren naar popmuziek. Het is het tijdperk van de idealen, protesten en participatie" (van der Laan, 2013), ontkiemde ook in het circus een (r)evolutie. In de jaren ’70 ontstond in Frankrijk het circus met een thema, waarin meer aandacht is voor karakter en verhaal ontwikkeling, het gebruik van licht en design en het e
algehele esthetische effect. Vanaf halverwege de jaren '90 van de 20 eeuw worden binnen het circus verschillende stromingen benoemd: Klassiek circus Een opeenvolging van nummers, die elk circa 7 minuten duren en worden aan-‐ en afgekondigd door een spreekstalmeester. Deze nummers kennen elk hun eigen spanningsboog. Circustechnieken als acrobatiek, éénwielfietsen, jongleren, leeuwen temmen, paardendressuur en trapezewerk staan centraal. De nummers zijn stuk voor stuk, afzonderlijk van elkaar, gecreëerd door een circusfamilie, de artiest zelf en/of een regisseur. De artiesten verbazen en imponeren het publiek met de kunsten die zij
12
(en hun dieren) beheersen (Pijlman, 2014, p 7). Er wordt, net als in klassiek ballet, gebruik gemaakt van een vast repertoire. Cirque Nouveau Een aaneenschakeling van nummers in een piste of op een rond toneel, met een overkoepelend thema. Ontstaan vanuit de behoefte om circus te maken dat dichter bij het publiek staat. Vaak zonder dieren en met moderne technieken en/of vormgeving, bijvoorbeeld het gebruik van motoren in plaats van paarden en het dragen van modieuze kleding in plaats van theatrale kostuums. Er is een (eind)regisseur verantwoordelijk voor het eindproduct. Cirque Contemporain
Circustechnieken worden gebruikt als middel om een verhaal te vertellen of om een bood-‐
schap over te dragen. Voorstellingen kennen een meer karakter-‐gedreven aanpak en een
theatrale spanningsboog. De voorstelling wordt gecreëerd door een collectief. Vaak is er een
(eind)regisseur betrokken bij het proces. In sommige gevallen tevens een dramaturg. Er wordt
veelal gebruik gemaakt van een beperkt aantal circusdisciplines, bijvoorbeeld enkel
acrobatiek of enkel jongleren.
Circus; een synthese van kunst en sport Bij het definiëren van het begrip circus werden al parallellen met dans geduid. Dans is, net als circus, een kunstdiscipline waarin een fysieke vaardigheid wordt aangewend om een artistieke prestatie te leveren. Of men moet spreken van een kunstvorm of van sport, is voor zowel circus als dans geen onbekende vraag. “Dansers performen als kunstenaar, dus hun uitvoering is echt kunst. Maar degenen die hen begeleiden en op medisch gebied om hen heen staan, zien dans echt als topsport: Met een zo goed mogelijk fysiek optimaal willen presteren” (Geurts, z.j.). Die benadering wordt onderschreven in een artikel van Prof. Dr. Lankhorst, dat in 1990 gepubliceerd werd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde: “Zowel ballet als moderne dans vormt een combinatie van topsport en kunstbeoefening op hoog niveau. Men kan dansen zien als topsport in de zin van een lichamelijke bezigheid op het hoogste niveau waarbij conditie en vaardigheid vereist zijn, respectievelijk bevorderd worden. In slechts weinig sporten wordt op zoveel vaardigheden een beroep gedaan als in ballet en moderne dans. Daarnaast is dans een vorm van kunst. Kunst is ‘het vermogen om dat wat in geest of gemoed leeft of daarin gewekt is tot uiting of voorstelling te brengen op
een wijze die schoonheidsontroering kan veroorzaken’. Hierin onderscheidt de dans zich van topsport, hoewel velen het ermee eens zullen zijn dat bepaalde vormen van topsport een genot zijn om naar te kijken; maar behendigheid en krachtsinspanning staan bij sport voorop en niet de gemoedsuitingen. Men kan dansen zien als een synthese van kunst en sport, een kunstvorm waarbij het lichaam het instrument van het uiten is. (…) In hun streven naar een maximale expressie pogen dansers hun fysiologische grenzen te bereiken” (Lankhorst, 1990, p 134). Ook circusartiesten pogen, misschien nog wel meer dan dansers omdat risico een wezenlijk onderdeel van het circus is, hun fysiologische grenzen te bereiken in hun streven naar een maximale expressie.
13
“Alles in het circus heeft met je eigen lichaam te maken – als je naar beneden valt van de trapeze dan ben jij dood, niet iemand anders” (Coussens, 2015). Onafhankelijk van het niveau waarop het wordt beoefend, is circus een lichamelijke bezigheid waarbij conditie en vaardigheid vereist zijn, respectievelijk bevorderd worden. “Zacharias plaatst circuskunsten binnen de sportpedagogiek onder ‘alternatieve bewegingsvormen’, waarbij bewegingsgeoriënteerde elementen (lichaamsbeheersing en bewegingstechniek) de basis vormen” (Leper & Van Maele, 2001, p 18). In 2009 publiceerde de FEDEC ‘Miroir project part 2 – Anylisis of key skills of young professional circus artists’; de resultaten van een enquête afgenomen onder jonge, professionele circusartiesten, verschillende (klassieke) circussen en circusgezelschappen. Het beheersen van de fysieke aspecten, waaronder het kunnen uitvoeren van een veilige en verantwoorde training en het volgen van een gepast dieet, wordt genoemd als één van de kerncompetenties van een circusartiest (Herman, 2009, p 26). Dit is van belang om optimaal te kunnen presteren en blessures te voorkomen. Een beoefenaar van circus moet de kracht en conditie hebben om trucs te kunnen beheersen en uiting te kunnen geven aan het concept. Vergelijk het met een illustrator: als een illustrator niet kan tekenen, krijgt hij zijn verbeelding nooit op papier zoals hij het in zijn hoofd heeft. Er bestaat een bewegingsverwantschap tussen een groot aantal circus-‐ en sportdisciplines. Uit een vergelijking van de naslagwerken ‘Turnen in de basisvorming (Bakker, 1998), ‘Turnen in beeld’ (Berg van den, 2007) en de ‘Basic Circus Arts Instruction Manuals’ van de Fédération Européenne des Écoles de Cirque (FEDEC), blijkt dat de acrobatische specialisaties binnen het circus in uitvoering en trainingsmethoden sterke overeenkomsten vertonen met gymnastische vormen van sport. “Bij gymnastiek daarentegen zijn door het competitieve aspect (regels, puntentelling, opdeling, in afgebakende disciplines) de codes meer uitgesproken” (Leper & van Maele, 2001, p 18). Circus is een synthese tussen kunst en sport. Met een toenemend belang van artisticiteit, kan circus steeds beter worden gedefinieerd als kunstvorm. Niet het fysieke maar het artistieke aspect vormt de essentie vormt van de activiteit. Het onderbrengen van circusopleidingen bij hogescholen voor kunsten, het verstrekken van subsidies uit het kunst-‐ en cultuurbudget voor het maken van voorstellingen en het programmeren van circus in theaters dragen daar aan bij. Artiesten zetten circustechnieken in als middel om zich te uiten en iets te delen met het publiek. Daarmee ontstijgt circus ‘de freakshow’ en kan het meer opleveren dan enkel bewondering. “Want dat gevoel van bewondering is vluchtig. Die bewonderende waardering blijft esthetisch, en daarmee bouwt de artiest geen (persoonlijke) band met het publiek op” (Vonk, 2014, p 5). Circusartiesten en -‐makers verwerken menselijke of maatschappelijke problematiek in de producties. Een voorbeeld hiervan is ‘Stop Breaking My Balls’ van Sean Gandini en Kati Ylä-‐Hokkala, een liefdesduet in jongleerpatronen. De liefde en de relatie komen tot uitdrukking in de manier waarop zij ballen delen, doorgeven en in elkaars handen laten vallen. Liefde is een universeel thema, herkenbaar voor toeschouwers. “De kunstenaar staat niet meer tegenover de samenleving, of die distantieert zich van de samenleving, dat zou zijn autonomie zijn, maar die gaat zijn autonomie ontwikkelen ín die inbedding in de samenleving” (Oosterling, 2013).
14
Foto: Megin Zondervan
Circus als methodiek Het circus en de samenleving worden ook op een ander front in één adem genoemd. Een scan van databanken met onderzoeksgegevens levert een aantal onderzoeken naar sociaal circus op. Sociaal circus staat voor het inzetten van circus als werkvorm om tot sociale groei en ontwikkeling te komen. In de onderzoeken wordt aangetoond dat circus een interessant middel is om persoonlijke groei te realiseren. Het jeugdcircus vindt hierin zijn oorsprong: “Eind 1949 richtte Ida Last in dienst van het steunfonds Pro Juventute een clubhuis voor de Amsterdamse straatjeugd op. Na korte tijd kwam hier Kindercircus Elleboog uit voort. Ida Last ging uit van de mogelijkheden, de eigen inbreng en het verantwoordelijkheidsbesef van de kinderen” (Schenkeveld, 2014). Decennia later wordt dit gedachtegoed nog steeds gehanteerd. De Nederlandse jeugdcircussen zijn stellig in het benadrukken dat het bij hen niet om de circustechniek of een artistiek eindproduct gaat. “Circus als middel! Andere waarden worden niet ontkend, maar circusbeoefening als middel voor ontwikkeling staat centraal. (…) Het benadrukken ervan zorgt er voor dat de jeugdcircussen niet altijd als kunstorganisatie gezien worden” (Dicke, 2009, p 10 & 16). Voorbereiden op een kunstvakopleiding circus behoort dan ook niet tot de doelstellingen. Uit ‘Circus op school’: “Balanceren op je handen, fietsen op een fiets met één wiel, jezelf presenteren aan het publiek, dat doe je niet zomaar even. Daar gaat een proces van 'vallen en opstaan' aan vooraf. Een proces dat gepaard gaat met gevoelens van frustratie -‐dat lukt me nooit-‐, soms angst -‐oei wat hoog-‐ en de kick van de overwinning op jezelf -‐ kijk, het lukt!-‐. Stap voor stap steeds een beetje verder komen en aangesproken worden op wat je kunt, het
15
zelfvertrouwen groeit. Elke jongere krijgt waardering, schouderklopjes en applaus, elke jongere voor zijn eigen prestatie. De jongeren kiezen zelf welke uitdaging ze willen aangaan en worden aangespoord elkaar te inspireren. Moed om het te proberen en de moed om het te laten zien aan elkaar of aan het publiek wordt beloond met applaus. En dat geeft weer nieuwe moed, motiveert om door te gaan, grenzen te verleggen en een nieuwe uitdaging aan te gaan. Circus moedigt motivatie, doorzettingsvermogen, zelfvertrouwen en zelfwaardering aan en geeft plezier” (Leper & van Maele, 2001, p 43). Bovenstaande anekdote is illustratief voor het grijze gebied tussen circus als middel en circus als doel. Er blijkt niet uit de tekst of circus hier het middel of het doel betreft. Wel wordt duidelijk dat de jongeren persoonlijke groei ontlenen aan het beoefenen van circus. Om dat te realiseren kan circus dus ook het doel op zich zijn. 1.3.2 Talent en talentontwikkeling Talentontwikkeling in de kunsten verloopt in grote lijnen via twee ketens: de onderwijsketen en de keten van (amateur)kunstbeoefening in de vrijetijd. Sommige talenten ontwikkelen zich volledig buiten de onderwijsketen om. Ook ontwikkelen sommige jongeren hun talenten uitsluitend in het onderwijssysteem. Maar in verreweg de meeste gevallen gaat het om een wisselwerking tussen beide ketens (van Eijck, Windhorst & van der Zant, 2014, p 8). Om de ketens op elkaar af te kunnen stemmen, is het belangrijk om te weten dat competentiegericht onderwijs momenteel de meest gangbare onderwijsfilosofie is. Iemand is competent als hij in staat is om op basis van kennis, vaardigheden en houdingen keuzes te maken uit zijn ‘handelingsrepertoire’ die tot resultaat hebben dat de probleemstellingen die zich in de verschillende beroepscontexten aan hem voordoen adequaat worden aangepakt, conform zijn rol en verantwoordelijkheid. “Wezenlijk voor de benadering die het Sectoraal Adviescollege Kunstonderwijs gekozen heeft, is dat competenties geformuleerd zijn als vermogens: creërend vermogen, vermogen tot samenwerking en dergelijke. De student ontwikkelt zijn vermogens. Daarbinnen zijn allerlei uitingsvormen en ontwikkelingsniveaus mogelijk, die duidelijk worden uit het gedrag dat de student vertoont” (Oosterhuis & Oostwoud Wijdenes, 2004, p 26). “Gedrag is daarmee een indicator voor de aanwezigheid van een bepaalde competentie op een bepaald ontwikkelingsniveau” (Oosterhuis & Oostwoud Wijdenes, 2004, p 26). Het benoemen van specifieke competenties en gedragsindicatoren helpt talent te duiden. De vraag hoe talent in circus ontwikkeld kan worden, kan niet worden beantwoord zonder een operationalisatie van het begrip talent. “Talent is een complex begrip, waarbij individuele begaafdheids-‐ factoren, niet-‐cognitieve persoonlijkheidskenmerken en omgevingskenmerken onderling in wisselwerking zijn” (Sligte, 2012). Talent: Oefening baart kunst In toonaangevende boeken over talentontwikkeling zoals ‘The talent code’ (2009) van Daniel Coyle en ‘Developing Talent in Young People’ (1985) door Dr. Benjamin Bloom, wordt ingegaan op de vraag of talent vooral een kwestie is van ‘nature’ (natuurlijke aanleg) of van ‘nurture’ (iets wat geleerd kan worden).
16
Educatiepsycholoog Bloom leidde een team dat een groot onderzoek deed naar de ontwikkeling van uitzonderlijke talenten in zes werkvelden: Concertpianisten, beeldhouwers, Olympische zwemmers, toptennissers, wiskundige onderzoekers en neurologen. Uit elk veld namen ongeveer 20 als ‘uitzonderlijk talent’ aangemerkte personen deel aan de studie. Deze personen werden geïnterviewd, en vervolgens ook hun ouders en sommige van hun coaches en docenten. De onderzoekers keken naar overeenkomsten binnen elk veld en tussen de velden onderling en ontdekten parallellen en patronen: Om de top te bereiken, had men jaren achtereen dagelijks urenlang op efficiënte wijze moeten oefenen. Dit wordt onderschreven door de ouders van de participanten: “The child ‘who made it’ was not always the one who was considered the most ‘talented’. Many parents described another one of their children as having more ‘natural ability’. The characteristics that distinguished the high achiever in the field from his or her siblings, most parents said, was a willingness to work and a desire to excel” (Bloom, 1985, p 473). Professor in de psychologie K. Anders Ericsson, een pionier op het gebied van ‘deliberate practice’ ofwel ‘doelbewuste oefening’, toont eveneens aan dat er een gebrek aan bewijs is voor de hypothese dat vooral natuurlijke aanleg ten grondslag ligt aan topfunctioneren. In ‘The road to excellence: the acquisition of expert performance in the arts and sciences, sports, and games’ (Ericsson e.a., 1993), wijst Ericsson er op dat de beste violisten van het conservatorium in Berlijn op hun twintigste circa 10.000 oefenuren hadden volbracht. Deze oefenuren moeten gepaard gaan met duidelijke leerdoelen, de oefentaken moeten aansluiten op het niveau van de lerende, er moet een mogelijkheid zijn voor herhaling, dat fouten gemaakt en gecorrigeerd worden en dat er sprake is van goede feedback. “Opmerkelijk was dat Ericsson en zijn onderzoeksteam geen enkel bewijs vonden voor de zogenaamde ‘naturals’: musici die met veel talent maar weinig oefentijd de top hadden bereikt. Ook het tegenovergestelde bleek waar; ze vonden geen voorbeelden van violisten die er dezelfde tijd in hadden gestoken als hun collega’s, maar die de top niet hadden bereikt” (Windhorst & van der Zant, 2010, p 28). In studies en beleidsstukken wordt ‘de 10.000 uur van Ericsson’ regelmatig aangehaald. Om aan deze hoeveelheid oefenuren te komen, moet men al jong met het vak beginnen. “De onderwijsraad benadrukte dat zeer vroege herkenning en ontwikkeling van talenten, zeker bij dans, noodzakelijk is om deze tot volle wasdom te laten komen” (Windhorst & van der Zant, 2010, p 14). Aansluitend hierop kan worden vastgesteld dat daar waar in dit document het begrip talent wordt gehanteerd, wordt gesproken over kinderen en jongeren met een passie voor circus, die de potentie hebben om binnen een x aantal jaren toegelaten te worden tot een kunstvakopleiding circus. De mate waarin deze potentie ontwikkeld is hangt af van 1) de persoonlijkheid en drijfveren van het talent, 2) snelheid waarmee het talent leert en 3) de mogelijkheden die het talent heeft (gehad) om zich te bekwamen in de toelatingseisen van een kunstvakopleiding circus. Windhorst & van der Zant concluderen na een analyse van verschillende onderzoekspublicaties over talentontwikkeling dat ‘de laatste tijd’ vooral het belang van ‘nurture’ in relatie tot talentontwikkeling wordt benadrukt. De theorie dat talent niet zozeer stoelt op natuurlijke aanleg maar op de motivatie van individuele
17
personen, de oefenuren en de wijze waarop geoefend wordt, is zeer relevant voor een educatief onderzoek en het ontwikkelen van een kunsteducatief product. Talent in beweging krijgen Gezien het belang van motivatie in talentontwikkeling, is literatuur met betrekking tot motivatie bestudeerd. De term ‘motivatie’ is afgeleid van het Latijnse werkwoord ‘movere’, dat ‘bewegen’ betekent. Motivatietheorieën proberen vragen te beantwoorden over wat mensen in beweging krijgt en richting welke activiteiten of taken. Het belang van de motivatie van studenten is in psychologische en pedagogische onderzoeken door de jaren heen verschoven van bijkomstigheid naar het centrum van de aandacht (Pintrich, 2003, p 667). Een theorie die regelmatig terugkeert in motivatieonderzoek met betrekking tot onderwijs, is de zelfbeschikkingstheorie (of zelfdeterminatietheorie) van de Amerikaanse psychologen Edward L. Deci en Richard M. Ryan. De kern van de theorie wordt gevormd door de stelling dat er naast fysiologische behoeften, drie natuurlijke psychologische basisbehoeften zijn die, indien deze bevredigd worden, een optimale functionering en groei van een persoon toestaan. Deze basisbehoeften zijn ‘competentie’, ‘(relationele of sociale) verbondenheid’ en ‘autonomie’ (Ryan & Deci, 2000). De behoefte aan competentie verwijst naar de wens om vaardig te zijn. De behoefte aan autonomie weerspiegelt een verlangen om controle te hebben of zich autonoom te voelen over het eigen gedrag. De behoefte aan verbondenheid weerspiegelt het verlangen bij anderen te willen horen. Er wordt verondersteld dat deze behoeften aangeboren zijn en gelden voor alle mensen in alle culturen en passen in alle situaties (Pintrich, 2003, p 670). Andere onderzoeken onderschrijven deze theorie, door te stellen dat het motiverend werkt wanneer men het gevoel heeft invloed uit te kunnen oefenen (controle-‐perceptie) en dat als men verwacht iets goed te doen, men ook beter zijn best doet en presteert (competentie-‐perceptie). Concrete doelen en hogere niveaus van interesse en intrinsieke motivatie dragen ook bij aan motivatie (Pintrich, 2003, p 671 -‐ 674). Door het toepassen van de theorie dat talent geen kwestie is van enkel aanleg, maar oefening vereist om ontwikkeld te worden, ontstaat de mogelijkheid concrete vragen te stellen over de motivatie van (jeugdige) circusbeoefenaars en of er überhaupt voldoende gelegenheid is om te oefenen op competenties. Daarnaast kan worden bekeken of dat wat er momenteel wordt aangeboden op het gebied van circusbeoefening aansluit op de zelfbeschikkingstheorie. De talentontwikkelingspiramide Karin Hoogeveen, senior-‐onderzoeker bij Sardes, stelde na een literatuurstudie vast dat het culturele veld geen eenduidige betekenis van talentontwikkeling hanteert: “De betekenis ervan wisselt nogal eens. Sommigen hebben het over brede talentontwikkeling, anderen hebben het over het scouten en ontwikkelen van toptalent (…) Vooralsnog lijkt de culturele sector -‐met de minister-‐ in Nederland te hinken op twee gedachten: die van het nastreven van professioneel kunstenaarschap en die van de persoonlijke ontplooiing” (Hoogeveen, 2010, p 2). Omdat talent is gedefinieerd als potentieel kandidaat voor een kunstvakopleiding circus, ligt het voor de hand dat nader wordt onderzocht welke factoren van belang zijn bij het ontwikkeling van toptalent en hoe men
18
daar vorm aan kan geven. Dit wil niet zeggen dat deelnemers die (aanvankelijk) niet ambiëren te excelleren zullen worden uitgesloten. Ieder individu heeft er immers baat bij het beste uit zichzelf te halen. Talentontwikkeling voltrekt zich per discipline op een andere wijze, maar er zijn sterke overeenkomsten in de opbouw van talentontwikkelingstrajecten. Talentontwikkelingstrajecten krijgen structuur door ze op te delen in opeenvolgende niveaus (zie figuur 1 De talentontwikkelingspiramide):
1. Ontkieming
2. Verkenning
3. Verdieping
4. Professionalisering
Ontkieming is de eerste kennismaking met sport, kunst of een specifieke discipline. Tijdens de verkenning heeft men gekozen meerdere aspecten van de discipline te willen ontdekken en leren beheersen. Talenten met of zonder ambitie een professionele carrière in het desbetreffende vakgebied, kunnen zich daarna verdiepen en eventueel meer specialiseren. Tot slot is het mogelijk om een opleiding te volgen tot professional en/of als professional aan de slag te gaan.
Figuur 1: Van der Geest en Sprengers (2007). De talentontwikkelingspiramide
“Een strategie voor talentontwikkeling kan alleen succesvol zijn als het integraal deel uitmaakt van de totale bedrijfsstrategie. Ook is het essentieel dat de diverse instrumenten voor talentontwikkeling in samenhang
19
worden ingezet, wil talentontwikkeling daadwerkelijk succesvol zijn. (…) Bovendien blijken loopbanen van talenten zich niet lineair te hoeven ontwikkelen; het gaat eerder om een geheel van diverse mobiliteitsvormen, waarbij zowel horizontale als verticale stappen worden gezet” (Windhorst & van der Zant, 2010, p 12). Als deze theorie wordt toegepast op de circussector, zou dat betekenen dat een strategie voor talentontwikkeling binnen de gehele circussector aanwezig zou moeten zijn. Daarom wordt in dit onderzoek nader bestudeerd welk aanbod er is op diverse niveaus van de talentontwikkelingspiramide en of er een doorlopende leerlijn is ontwikkeld. Systematiek met doorgroeimogelijkheden Omdat circus veel fysieke aspecten kent, is gezocht naar relevante theoretische benaderingen met betrekking tot talentontwikkeling in sport. Daaruit is gebleken dat talentontwikkeling in de wereld van de (top)sport een tot in detail uitgewerkt begrip is. Sportkoepel NOC*NSF maakt gebruik van Meerjaren Opleidingsplannen. “Om de ontwikkeling van deze plannen te begeleiden, heeft NOC*NSF zich aangesloten bij een internationaal netwerk van experts welke zich bezig houden met talentontwikkeling in een brede context. Dat wil zeggen dat de systematiek bedoeld is voor alle sporttakken en niet alleen voor het opleiden van talenten tot topsporters maar voor een bredere sportieve opleiding en het levenslang plezier beleven aan sportbeoefening” (LTAD NL; z.j. p 1). De systematiek stelt individuen die zich willen en kunnen ontwikkelen echter wel in staat om vanaf een bepaald moment te ontwikkelen tot topsporter, net zoals het onderwijssysteem individuen aan de hand van verworven competenties in staat stelt een bepaalde vervolgopleiding te volgen, ongeacht de wens dit te doen vanaf het begin aanwezig is geweest. Het NOC*NSF hanteert tien basisprincipes voor talentontwikkeling, waaronder de 10 jaar regel, fysiek alfabetisme (competenties op het gebied van fundamentele bewegingsvaardigheden en sporttechnische vaardigheden), specialisatie, trainbaarheid, fysieke, mentale, cognitieve en emotionele ontwikkeling en continue verbetering. Aan deze basisprincipes zijn wetenschappelijke onderzoeken met betrekking tot de fysieke ontwikkeling van het menselijk lichaam en brein verbonden. In het Long-‐Term Athlete Development model dat door NOC*NSF gebruikt wordt, zijn parallellen te vinden met ‘De talentontwikkelingspiramide’ uit §1.3.1, zie figuur 2 (pagina 20): Het ‘Long Term Athlete Development’ model van I. Balyi. De ontkieming (niveau 1) vindt plaats door middel van spel. Verkenning (niveau 2) komt overeen met oriëntatie en het leren trainen. De verdieping (niveau 3) is verdeeld in twee fases: Trainen voor omvang en trainen voor een hoog niveau. De professionalisering (niveau 4) vindt plaats door te trainen om te winnen. Om landelijk op een transparante en uniforme manier de groep van meest talentvolle sporters en hun doorstroom in beeld te brengen, heeft NOC*NSF in 2007 talentprofielen geïntroduceerd. “Bij het opstellen van een talentprofiel wordt ervan uitgegaan dat de criteria in het profiel zijn afgeleid van het Meerjaren Opleidingsplan van de sportbond. In dit plan staan de richtlijnen voor de opleiding van talenten in de verschillende opleidingsfasen / leeftijdsgroepen
20
Figuur 2: NOC*NSF 2009. Meerjaren opleidingsplan. Model I. Balyi, Canada.
De richtlijnen zijn afgeleid van een internationale vergelijking en geven een loopbaanontwikkeling weer welke een reëel uitzicht biedt op de mondiale top 8 bij de senioren (volwassenen). Daarmee moet de doelgroep aan 3 (sets van) criteria voldoen.
21
1.
Zij behoren tot de leeftijdsgroep waarbij talenten als zodanig zijn herkend op basis van een reële inschatting van het te bereiken prestatieniveau bij de senioren.
2.
Zij tonen een prestatieniveau dat gerelateerd aan hun leeftijd en trainingsprogramma uitzicht biedt op ontwikkeling richting internationale top.
3.
Zij volgen een trainings-‐ en wedstrijdprogramma onder regie van de sportbond en met passende begeleiding, dat voldoet aan de internationale norm voor de betreffende leeftijd in de betreffende tak van sport en dat in het recente verleden aantoonbaar tot aansluiting op het internationale niveau heeft geleid” (NOC*NSF, 2009).
De wetenschappelijk ondersteunde ‘Long Term Athlete Development’ benadering, het kaderen van verschillende ontwikkelingsfasen en het benoemen van de competenties van talenten kunnen interessant zijn voor talentontwikkeling in circus. Meer dan het talent Andere lessen die de culturele sector kan leren van het talentontwikkelingsbeleid in de (top)sport, worden door Agnes Elling beschreven in het artikel ‘Verantwoord faciliteren en selecteren’. De toenemende maatschappelijke gerichtheid op talentontwikkeling heeft er voor gezorgd dat de mogelijkheden om op jonge leeftijd serieus met sport bezig te zijn, enorm zijn gegroeid. Zij wijst er op dat meer mogelijkheden voor en gevraagde offers van een grotere groep steeds jongere talenten eveneens betekent dat een gezonde, brede psychosociale en maatschappelijke ontwikkeling onder druk komt te staan en dat er meer uitvallers zijn. Ook geeft ze aan dat de sport bij veel jonge sporters dermate centraal staat in hun leven, dat ze geneigd zijn een eenzijdige identiteit als topsporter te ontwikkelen. Dat kan problemen opleveren als ze (moeten) stoppen. “Juist omdat de meeste talenten geen topsporter zullen worden, zullen zij tevens moeten investeren in een alternatief maatschappelijk traject. Maar ook voor diegenen die wel doorgroeien, geldt dat een topsportcarrière een relatief korte duur kent en dat ze zich daarna op een andere maatschappelijke carrière zullen moeten richten (…) Een perspectief waarbij de sportieve ontwikkeling voorrang krijgt boven een bredere algemene ontwikkeling vergroot de kans op overbelasting en beschadiging van jonge talenten op korte of langere termijn” (Elling, 2014, p 62 – 66). Ze adviseert om in talentontwikkelingsprogramma's op te nemen dat het huidige én toekomstige (lange termijn) welbevinden van kinderen voorop staat. Voorbereiding op een professionele carrière in circus raakt aan topsport in trainingsuren en fysieke prestaties. Daarnaast vereist het ook algemene ontwikkeling en kennis van de maatschappij om als kunstvorm te kunnen worden ingezet. Voor het welzijn van het individu is het van belang dat het zich dusdanig kan ontwikkelen, dat het niet zijn gehele identiteit aan circustechnische competenties ontleent. Bovendien biedt een bredere ontwikkeling ook perspectief voor een carrièreswitch, in het geval van een (chronische) blessure of als er in de loop der jaren andere interesses ontstaan.
22
1.3.3 Het creëren van een voorstelling Circus is een podiumkunst. Het maken en spelen van voorstellingen is een wezenlijk onderdeel van het circus. “Het verbinden van oefensituaties aan toonsituaties is kenmerkend voor circus. Het stimuleert leerlingen tot veel oefenen, reflecteren, creatief zijn en samenwerken” (Leper & Van Maele, 2001, p 35). In onderzoeken met betrekking tot sociaal circus worden presentatiemomenten positief aangemerkt. “Een optreden op het strand van Copacabana bleek het keerpunt te zijn voor 'Se Essa Rua Fosse Minha'. De straatkinderen werden in een geheel ander daglicht gezien. Toen het applaus klonk, ervoeren de jongeren de zeldzame vreugde van goedkeuring. Die prestatie heeft het voorgevoel bevestigd dat circusworkshops kunnen helpen straatkinderen hun eigenwaarde terug te geven” (Bolton, 2004, p 162). Er bestaan allerlei initiatieven, gericht op talentontwikkeling, die jonge talenten een podium bieden. Voorbeelden zijn YoungStage (SKVR Rotterdam), DOX (Utrecht), Don’t Hit Mama (Amsterdam). Ook worden talenten / talentontwikkeling en podiumervaring vaak in een adem genoemd in beleidsstukken. Echter is er geen specifiek onderzoek gedaan naar de bijdrage van podiumervaring aan talentontwikkeling en is er daarom amper wetenschappelijke onderbouwing van de motieven te vinden. Voor het onderzoek ‘Latente talenten -‐ Verslag van een eerste verkenning van de talentontwikkelingsketens in de kunsten op basis van een kwalitatief en kwantitatief onderzoek bij circa 1.000 jonge talenten’ (Eijck, Windhorst & van Zant, 2014), zijn enquêtes afgenomen onder deelnemers van 13 projecten en wedstrijden, waarbij ‘optreden voor publiek’ een belangrijk onderdeel vormt. Talenten klassieke muziek, popmuziek, theater en urban dans hebben aangegeven dat zij het (tamelijk) belangrijk vinden dat door deelname aan de huidige projecten de kansen worden vergroot om toegelaten te worden tot een kunstvakopleiding. Eveneens wordt gedacht dat deelname daadwerkelijk helpt om toegelaten te worden tot een kunstvakopleiding. Gedurende het creatieproces wordt de voorstelling gecreëerd. Dit proces neemt een bepaalde tijdsperiode in beslag. Er moet rekening worden gehouden met verschillende elementen: Wat is het doel van de voorstelling? Wie heeft de leiding en wat zijn de ideeën van de leider? Wie zijn de uitvoerders en wat zijn hun kwaliteiten? Wie is het publiek (de doelgroep)? Voor welke locatie wordt het stuk gemaakt? Hoe lang mag het stuk duren? Wat is er mogelijk op het gebied van decor, kostuum, make-‐up en rekwisieten? Als er een leider is, hoe leidt diegene het proces? Ieder creatieproces voltrekt zich op eigen wijze; er bestaat geen kant-‐en-‐klaar recept voor een creatieproces. Er bestaan wel verschillende handboeken voor docenten drama en docenten dans met instructies voor het maken van een presentatie of voorstelling. Professor Jo Butterworth analyseerde creatieprocessen en ontwierp een kadermodel dat vijf verschillende methoden weergeeft, zie tabel 1 – ‘Didactic-‐Democratic Framework Model’, pagina 24. Elke procesbeschrijving identificeert de rol en vaardigheden van choreograaf (‘de leider’) en de danser (‘de artiest’). Het model vertoont mogelijke benaderingen voor elk individueel proces, toont methoden van leiderschap en geeft de sociale interactie aan. Dit model wordt in meerdere (artistieke) onderzoeken gebruikt en zal ook in dit onderzoek terugkomen.
23
Process 1 Choreographer role: Choreographer as Expert Participant role: Dancer as instrument Choreographer skills: Control of concept, style, content, structure and interpretation. Generation of all material.
Participant skills: Convergent: Observation, imitation, replication, reproduction.
Social interaction Passive but receptive, can be impersonal or competitive.
Methodes of leadership Authoritarian
Participant Approaches Conform, receive and proces instruction
Process 2
Process 3
Process 4
Process 5
Choreographer as Author
Choreographer as Pilot
Choreograper as Facilitator
Choreographer as Collaborator
Dancer as interpreter
Dancer as contributor
Dancer as creator
Dancer as co-owner
Control of concept, style, content, structure and interpretation in relation to capabilities/qualities of dancers.
Initation of concept, able to direct, set and develop task through improvisation or imagery, shape the material that ensues.
Provide leadership, negtiate process, intention, concept. Contribute methods to provide stimulus, facilitate process from content generation to macrostructure.
Share with others research, negotiation and decision-making about concept, intention and style, develop/share/adapt dance content and structures of the work.
Convergent: Observation, imitation, replication, interpretation.
Divergent: Replication, content development, content creation (improvisation and responding to task).
Divergent: Content creation and development (improvisation and responding to task), contribution to aspects of structure.
Divergent: Content creation and development (improvisation and responding to task), shared decisionmaking on aspect of intention and structure.
Separate activities, but receptive, with individual performance qualities and goals stressed.
Active particiaption from both parties, interpersonal relationship.
Active participation, interactive experience.
Interactive. Shared endeavor and ownership.
Directorial
Leading, guiding, facilitating
Nurturing, mentorial
Shared authorship with other members of group
Receive and proces instruction and utilise own experience
Respond to tasks, contribute to guided discovery, replicate material from others,
Respond to tasks, problem solve, contribute to guided discovery, actively participate
Experiential. Contribute fully to concept, dance content form, style, process, discovery.
Tabel 1, Didactic-‐Democratic Framework Model. 5 verschillende werkprocessen omschreven (Butterworth, 2003).
Het ontwikkelen van creërend vermogen In het model van Butterworth wordt in 3 van de 5 processen uitgegaan van een actieve bijdrage vanuit de uitvoerder.
Proces 3 – Uitvoerend artiest als bijdrager.
Proces 4 – Uitvoerend artiest als maker.
Proces 5 – Uitvoerend artiest als mede-‐eigenaar.
Deze creatieprocessen worden zowel in het amateurveld als in het professionele veld gebruikt en een artiest moet dan ook competent zijn met een dergelijk creatieproces om te kunnen gaan. Daarom dient een beoefenaar van circus te beschikken over creërend vermogen. De visie en werkwijze van jeugdcircussen sluiten hier op aan: “Circus is een spel met als uitgangspunt dat elk idee een goed idee is. De leerlingen worden uitgedaagd om nieuwe bewegingsvormen, materialen en rollen te onderzoeken en te testen, om ermee te experimenteren en te spelen” (Leper & van Maele, 2001, p 45).
24
Creërend vermogen kan behalve binnen het circus ook in andere kunstdisciplines ontwikkeld worden. Het is immers één van de drie kerncompetenties binnen de kunstvakken in het regulier onderwijs. Vanuit kunstvakopleidingen wordt wel kritiek geuit op de praktijk. “Leerlingen op de middelbare school krijgen niet alleen een opdracht, maar ook instructies hoe ze die opdracht moeten uitvoeren, waardoor ze een afwachtende houding ontwikkelen. Op onze vooropleiding (Koninklijke Academie van Beeldende Kunst) moeten zij zelf ideeën aandragen, initiatief nemen, laten zien dat zij een nieuwsgierige en onderzoekende studiehouding en mentaliteit hebben. (…) Wij merken dat er, vooral in het voorbereidende jaar, noodgedwongen een enorme omslag plaatsvindt bij de leerlingen, van de mentaliteit die ze van de middelbare school hebben meegekregen naar de realiteit van een kunstvakopleiding. Kunstopleidingen willen studenten met een onderzoekende geest, die procesmatig en op een zoekende manier werken, en met een open houding, waardoor zij ook het toeval een rol durven laten spelen” (Hamersveld & Meulen, 2014, p 46). In het authentiek leren, een stroming ontstaan uit constructivistische opvattingen over leerprocessen, is veel aandacht voor de actieve leerhouding die bijdraagt aan het ontwikkelen van creërend vermogen. “De constructivistische benadering benadrukt dat leren een actief, constructief proces is; leren is het koppelen van nieuwe informatie aan bestaande voorkennis. Bovendien vindt volgens het constructivisme het leren altijd plaats in een sociale context, in interactie met mensen. Onderlinge communicatie is dus een belangrijk aspect van deze leertheorie” (Van Maele, 2012, p 12). Er moet voor gewaakt worden dat uitvoerend artiesten in een creatieproces niet met instructies overladen worden. Het is belangrijk dat beoefenaars van circus niet enkel geregisseerd worden, maar ook zelf gelegenheid krijgen te creëren. Op die manier heeft een creatieproces tevens de potentie om alle elementen uit de zelfbeschikkingstheorie te bevatten: Competentie: kernkwaliteiten, circus/dans/theater-‐technische vaardigheden. Verbondenheid: met docent / regisseur / choreograaf, met andere deelnemers en met het publiek. Autonomie: creërend vermogen, jezelf laten zien, jouw werk wordt verwerkt in een groter geheel. 1.3.4 Definities op een rij Circus is een synthese van kunst en sport, waarbij een fysieke prestatie wordt aangewend om een artistieke prestatie te leveren. Het onderscheidt zich van dans en fysiek theater doordat er altijd een risico in besloten ligt. Circus wordt behalve als pure kunstvorm ook ingezet als werkvorm om tot sociale groei en ontwikkeling te komen. Jeugdcircussen in Nederland maken veelvuldig gebruik van deze methodiek. Hierbij is circus het middel en niet het doel. Echter bestaat er een grijs gebied tussen deze tweedeling. Talenten zijn kinderen en jongeren met een passie voor circus, die de potentie hebben om binnen een x aantal jaren toegelaten te worden tot een kunstvakopleiding circus. De mate waarin deze potentie ontwikkeld is, hangt af van 1) de persoonlijkheid en drijfveren van het talent, 2) snelheid waarmee het talent leert en 3) de mogelijkheden die het talent heeft (gehad) om zich te bekwamen in de toelatingseisen van een kunstvakopleiding circus.
25
Motivatie van het talent is essentieel voor talentontwikkeling. De zelfbeschikkingstheorie gaat er vanuit dat er naast fysiologische behoeften drie natuurlijke psychologische basisbehoeften zijn die, indien deze bevredigd worden, een optimale functionering en groei van een persoon toestaan. Deze basisbehoeften zijn ‘competentie’, ‘(relationele of sociale) verbondenheid’ en ‘autonomie’. Talentontwikkelingstrajecten krijgen structuur door ze op te delen in opeenvolgende niveaus: 1. Ontkieming 2. Verkenning 3. Verdieping 4. Professionalisering Zowel cultuureducatie als sportkoepel NOC*NSF maakt gebruik van een dergelijke indeling. De systematiek van of doorlopende leerlijn stelt individuen die zich willen en kunnen ontwikkelen in staat om vanaf een bepaald moment te ontwikkelen tot topsporter. Voorbereiding op een professionele carrière in circus raakt aan topsport in trainingsuren en fysieke prestaties. Daarnaast vereist het ook algemene ontwikkeling en kennis van de maatschappij om als kunstvorm te kunnen worden ingezet. Daarom dient een beoefenaar van circus te beschikken over creërend vermogen: één van de drie kerncompetenties binnen de kunsteducatie. Voor het welzijn van het individu is het van belang dat het zich dusdanig kan ontwikkelen, dat het niet zijn gehele identiteit aan circustechnische competenties ontleent.
1.4 Methode en doel van het onderzoek In dit onderzoek is gebruik gemaakt van deskresearch voor het opzetten van het theoretisch kader. Daarnaast zijn literatuur, onderzoeken en andere schriftelijke bronnen geraadpleegd en is veldonderzoek verricht voor het beantwoorden van deelvraag 1. Hoe ziet de ketenverbinding circus er uit? Ter aanvulling op de literatuur zijn voor het beantwoorden van deelvraag 2. Hoe ziet het creatieproces van een voorstelling er uit bij jeugdcircussen in Nederland? schriftelijke interviews afgenomen met de (artistiek)leiders van 7 Nederlandse jeugdcircussen: 2 grote jeugdcircussen (Circus Diedom en Circus Rotjeknor), 2 middelgrote jeugdcircussen (Circus Amersfoort en Circus Santelli) en 3 kleine jeugdcircussen (Pavarini, Tubantino en Woenzini). Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met de oprichters van circusgroep TwoB en 20 deelnemers van de Billy Elliot sCOOL en zijn er enquêtes afgenomen onder 5 deelnemers van Circus Amersfoort, 9 deelnemers van Circus Nevermind, 10 deelnemers van Circus Santelli en 9 deelnemers van de Vooropleiding Circus. Deze geselecteerden representeren een breed pallet aan mogelijkheden waarop jeugd met circus bezig kan zijn (met betrekking tot doel, werkwijze, stijl) afgaande op voorkennis over het veld.
26
Naar aanleiding van de gegeven antwoorden in de schriftelijke interviews en enquêtes, is met enkele personen een verdiepend gesprek gevoerd. Tevens zijn (delen van) voorstellingen van alle partijen bekeken voor een compleet beeld. De antwoorden uit de interviews en enquêtes zullen worden afgezet tegen de voorwaarden voor talentontwikkeling uit het theoretisch kader bij het beantwoorden van deelvraag 3. Welke factoren zijn van belang in een creatieproces om talentontwikkeling te kunnen stimuleren? Aan de hand van deskresearch, de afgenomen enquêtes en interviews met deskundigen wordt antwoord gegeven op deelvraag 4. Welke competenties dienen leiders van creatieprocessen bij jeugdcircussen te beheersen? De hoofdvraag ‘Op welke wijze kunnen hiaten in de ketenverbinding circus worden aangepakt, om talentontwikkeling te kunnen bevorderen?’ wordt beantwoord met behulp van de deelvragen. De onderzoeksresultaten zullen leiden tot een conclusie, welke in de discussie wordt geëvalueerd. Het hoofddoel van het onderzoek is te ontdekken hoe hiaten in de ketenverbinding circus kunnen worden aangepakt en hoe deelname aan creatieprocessen van voorstellingen kan bijdragen aan talentontwikkeling. Het is voor de circussector van belang het begrip ‘talentontwikkeling’ (in aanloop naar opleiding tot professional) beter te definiëren. Naast het hoofddoel kent dit onderzoek enkele nevendoelen: Inzicht verschaffen in de wijze waarop circuseducatie in Nederland is opgebouwd. Te weten komen met welk doel diverse Nederlandse jeugdcircussen voorstellingen maken en welk effect dit heeft op het proces en de uitwerking. Het belang van artisticiteit in de amateur/vrijetijdssector ter voorbereiding op een kunstvakopleiding en/of beroepspraktijk onder de aandacht brengen. Het onderzoek is relevant voor jeugdcircussen, jongeren die circus beoefenen, Stichting Circomundo, de Vooropleiding Circus, Bachelor Circus Arts (Codarts Rotterdam), Bachelor Circus and Performance Arts (Fontys, Tilburg), Stichting Rotterdam Circusstad, Stichting Circo Circolo, de circussector, centra voor kunsten die overwegen circus in het aanbod op te nemen en mijzelf als Master Kunsteducatie omdat het kan leiden tot nieuwe initiatieven die bijdragen aan verbetering van de ketenverbinding circus: vervolgonderzoek, het benoemen van dilemma’s en het organiseren van activiteiten. Het onderzoek moet resulteren in een aantal aanbevelingen en een voorstel voor een kunsteducatief product: een (reeks) bijeenkomst(en) voor docenten van jeugdcircussen over creatieprocessen. Het onderzoek zal richting geven aan de inhoud en de vorm van deze bijeenkomst(en).
27
2. DE KETENVERBINDING CIRCUS
2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aangetoond welke mogelijkheden er zijn om het circusvak meester te maken. Hoewel de meeste historici verwijzen naar de rijschool van Philip Astley als oorsprong van het circus, een plek waar men voltige te paard kon leren, heeft het circus lang het imago gehad dat een carrière in het vak alleen was weggelegd voor hen die in een circusfamilie geboren waren. Daar kwam verandering in toen Lenin in 1919 alle circussen in de Sovjet-‐Unie nationaliseerde. De overgrote meerderheid van de artiesten, inwoners van West-‐Europa, ontvluchtte het land. Om shows te kunnen opvoeren met Russische artiesten, richtte de 2
overheid in 1927 de Moskou Staatsschool voor Circus en Variété op, beter bekend als de Moscow Circus School. De school bracht, naast een verjonging van het circus, een ontwikkeling in trainingsmethoden en presentaties teweeg. Toen ‘Het Circus van Moskou’, een naam die door alle gezelschappen uit de Sovjet-‐Unie gebruikt werd, eind jaren ’50 in West-‐Europa verscheen, stegen de artiesten van de Staatsschool zowel technisch als artistiek ver boven artiesten van circusfamilies uit. De Sovjet shows stonden voor originaliteit, innovatie en een uitmuntende techniek, terwijl de circusfamilies enkel beschikten over de traditionele acts die tot op dat moment de tand des tijds hadden doorstaan. De weerstand tegen hervorming had traditie getransformeerd tot routine: de oude circusfamilies verloren het contact met hun publiek in een aan verandering onderhevige wereld. In 1974 concludeerden ook Annie Fratellini en Alexis Gruss jr., erfgenamen van beroemde circusfamilies, dat circusscholen noodzakelijk waren voor behoud en vernieuwing van het circus en namen initiatief tot het stichten van scholen in Frankrijk. Nadien volgden er meer. In de afgelopen decennia zijn in het westen 14 circusopleidingen gestart aan hogescholen, waarbij een door de staat erkend diploma is te behalen. Enkele landen bieden ook erkende voorbereidende programma’s, zoals middelbare scholen waar circuslessen gevolgd kunnen worden of eenjarige voltijd vooropleidingen. Om een netwerk te realiseren van en een klankbord te creëren voor professionele circusopleidingen, werd in 1998 de Fédération Europééne des Écoles du Cirque (FEDEC) gesticht. Naast de erkende Europese circusscholen zijn hier ook École de Cirque de Québec (Can), École Nationale de Cirque (Can) en de National Insitute of Circus Arts (Aus) bij aangesloten. De FEDEC is daarmee ’s werelds meest toonaangevend instituut op het gebied van circuseducatie en stelt zichzelf ten doel de kwaliteit van circusscholen over de hele wereld te handhaven en te verbeteren. De FEDEC heeft onder andere onderzoeken laten uitvoeren naar de kwalificatie-‐ eisen voor professionele circusartiesten, handleidingen over circustechnieken uitgegeven en in bijeenkomsten krijgen afgevaardigden van de scholen de gelegenheid om hun pedagogische en artistieke visies en ervaringen uit te wisselen. Dankzij de FEDEC is de aandacht voor circuseducatie vergroot en geïntensiveerd. In Nederland is het sinds 1949 mogelijk voor de jeugd om circus te beoefenen als middel voor sociaal-‐ emotionele en motorische ontwikkeling. Eerst alleen bij Circus Elleboog, 60 jaar later bij een van de 55
2
Russische naam: Государственное училище циркового и эстрадного искусства
28
jeugdcircussen die Nederland rijk is. Een school die zich richtte op het opleiden van professionals kwam er in de 1980, toen jongleur Joe Andy de particuliere Nationaal Nederlandse Circusschool in Arnhem startte. Onder andere de Harris Sisters (Peke Hidma en Mo Brak) bekwaamden zich daar in diverse disciplines. De school heeft succesvolle artiesten voortgebracht maar hield rond 1989 op te bestaan. Hidma en Brak hebben in 1995 een werkplaats voor circus en theater opgezet in een oude loods in Leeuwarden. Zij gaven daar zelf lessen aan kinderen en volwassenen. “Marco Vermeer was de eerste ‘hobbyist’ die vroeg of het mogelijk was dagelijks les te krijgen. Omdat er overdag geen activiteiten waren, stemden wij in met zijn verzoek. Na 3 maanden kwam er een leerling bij en aan het eind van het jaar hadden wij er 8. In 1997 was de circusvakopleiding bij Circusschool De Hoogte een feit. Jarenlang hebben we succesvol gedraaid. Uiteindelijk leverde echter financieel niet genoeg op om alle onkosten te dekken” (Brak, 2015, persoonlijke communicatie). Door het uitblijven van steun en erkenning vanuit de overheid is de vakopleiding in 2007 gestopt. Het opnemen van circus in het al bestaande aanbod bachelors en masters in dans en muziek bij Codarts Hogeschool voor de Kunsten bleek in 2006 wel op overheidssteun te kunnen rekenen. Een jaar later volgde de Academy for Circus and Performance Art aan Fontys Hogeschool Tilburg. Sindsdien is Nederland twee officieel erkende circusopleidingen rijk. Om te kunnen instromen, moet een kandidaat in het bezit zijn van minimaal een MBO 4 of HAVO diploma of een (buitenlands) getuigschrift van gelijke waarde. In bijzondere gevallen kan een kandidaat ook via een speciale toets worden toegelaten. Daarnaast wordt in een auditie beoordeeld of er voldoende artistieke en fysieke competenties aanwezig zijn om deel te nemen aan het programma. Grofweg zijn er twee stromingen in het (ontstaan van) aanbod in circuseducatie: 1. De professionele circusschool, geboren vanuit de noodzaak artiesten op te leiden die over een dusdanig artistiek en technisch niveau beschikken, dat zij innovatief werk kunnen opvoeren waarmee zij aansluiting vinden bij het publiek in een aan verandering onderhevige wereld. 2. Het sociaal circus voor de jeugd, waar circus wordt ingezet als middel ter bevordering van de emotionele, sociale en motorische ontwikkeling. 2.2 De ketenverbinding circus Er zijn diverse partijen die zich met de beoefening van circus bezighouden. Deze partijen (schakels) vormen de ketenverbinding circus. Door circusbeoefening op verschillende niveaus aan te bieden en het aanbod op elkaar af te stemmen, kan een doorlopende leerlijn ontstaan. Is er weinig of geen aanbod op een bepaald niveau, dan is er sprake van hiaten in de keten die mogelijk van invloed zijn op de (talent)ontwikkeling van beoefenaars. Om de ketenverbinding duidelijk in beeld te brengen en eventuele hiaten te kunnen signaleren, is een overzicht opgesteld van de schakels, het aantal & deelnemersbereik per kalenderjaar (gebaseerd op grove schatting op basis van door partijen verstrekte informatie) en welk doel wordt nagestreefd, zie tabel 2: ‘Ketenverbinding circus’, pagina 30. Partijen die zich specialiseren in circusdagen op scholen of circuslessen bij evenementen zijn circus events genoemd. Incidentele initiatieven zijn niet in dit overzicht meegenomen. Door het ontbreken van duidelijke kwaliteits-‐ en kwalificatie-‐eisen, is in sommige gevallen moeilijk te bepalen
29
tot welk niveau van de talenontwikkelingspiramide de circusactiviteiten behoren. Dit is vooral het geval bij de specialisatiecursus: er zijn specialisatiecursussen voor beginners waarbij de nadruk ligt op de inzet van circus als middel. Maar er zijn ook cursussen voor beginners en gevorderden die verdieping zoeken op circustechnisch vlak en waarbij circus het doel betreft. Ketenverbinding circus Partij Aantal + bereik Circus events & Ca. 20 Projectafd. jeugdcircus 100.000 deelnemers Jeugdcircus Ca. 55 3000 deelnemers Aanbieder Ca. 20 specialisatiecursus 400 deelnemers Voorbereidend traject 2 kunstvakopleiding 30 deelnemers Kunstvakopleiding 2 AcaPA & Codarts 150 deelnemers Klassieke circussen, Minimaal 150 circusgezelschappen x deelnemers & zelfstandig artiesten. (onbekend) Facilitators en 5 producenten deelnemers
(Voornaamste) doel Kennismaking met circus, deelnemers een leuke dag bezorgen. Circus als middel. Sociaal-emotionele en motorische ontwikkeling van deelnemers. Circus als middel. Technisch (verder) bekwamen in specifieke circusdiscipline. Circus als middel / circus als doel. (Individuele) Talentontwikkeling. Voorbereiding auditie vakopleiding. Circus als doel. Opleiden tot professional (HBO Bachelor). Circus als doel, artistiek inhoudelijk. Circus als doel. Artistiek inhoudelijke voorstellingen presenteren aan publiek. Ruimte bieden aan artiesten om te creëren en te spelen. Publieksbereik circus vergroten.
Niveau 1 2 2/3 3 4 4+ 4+
Tabel 2: Ketenverbinding circus (Pijlman, 2015).
In de talentontwikkelingskolf (figuur 3) is de ketenverbinding circus visueel weergegeven. Schakels zijn ingedeeld bij het niveau waarop zij overwegend opereren. Op pagina 31 wordt een uitgebreide toelichting gegeven op de figuur.
Figuur 3: De talentontwikkelingskolf.circus (Pijlman, 2015).
30
Toelichting: ‘Circus events’ zijn gespecialiseerd in het op aanvraag verzorgen van eenmalige circusactiviteiten op bijvoorbeeld scholen, buurtfeesten en bedrijfsfeesten in heel Nederland. Deelnemers kunnen divers circusmateriaal uitproberen en verschillende trucs oefenen. Diverse jeugdcircussen verzorgen op aanvraag circusactiviteiten op scholen in de vorm van een circusdag of een korte cursus. Ook circusspeelplaats op evenementen en buurtfeesten. Voornamelijk in de regio waar het jeugdcircus gevestigd is. Jeugdcircussen bieden jaarcursussen aan op vaste locaties, waar in wekelijkse lessen meerdere circusdisciplines aan bod komen. Sommige jeugdcircussen hebben ook technieklessen in specifieke circusdisciplines. Er wordt aandacht besteed aan leren presenteren. Deelnemers komen uit de regio waar het jeugdcircus gevestigd is. Verschillende partijen bieden technieklessen aan in specifieke circusdisciplines, waaronder jeugd-‐ circussen, maar ook individuele circusdocenten en professionele artiesten. Deelnemers komen voornamelijk uit de regio waar de cursus gegeven wordt. Circusgroep TwoB is gericht op talentontwikkeling in de breedste zin van het woord: in ieder individu schuilt een talent. Leerlingen met de wens door te willen stromen naar het professionele circusveld en een hbo circus-‐opleiding willen gaan volgen, krijgen een persoonlijk leertraject en een intensievere training. Wekelijks vinden er 2 trainingen van 2 uur plaats (TwoB, z.j.). Tevens is er een talenttraject met ACaPA met 5 trainingsdagen van 6 uur. Deelnemers komen uit de regio Twente (vestigingslocatie TwoB). De Vooropleiding Circus is verbonden aan de Bachelor Circus Arts van Codarts Rotterdam. Deelnemers krijgen gedurende het schooljaar wekelijks 6 uur lang lessen van docenten die ook doceren aan de bacheloropleiding. Acrobatiek en dans vormen de hoofdingrediënten. Daarnaast staan uiteenlopende circusspecialisaties en artistieke vakken op het programma, waaronder muziek en theater (Codarts, z.j.). Deelnemers komen uit Nederland en wonen in een straal van 150km rondom Rotterdam. ACaPA (Fontys Hogeschool) en Circus Arts (Codarts Rotterdam) bieden voltijd kunstvakopleidingen op HBO-‐niveau. Studenten worden in 4 jaar voorbereid op een carrière als professioneel circusartiest. Studenten komen uit Nederland en het buitenland. Klassieke circussen en circusgezelschappen bieden stageplaatsen aan pupillen en studenten en werk aan professioneel artiesten. Op Wikipedia staat een lijst met 150 klassieke circussen en circusgezelschappen, maar deze lijst is niet compleet en het is onduidelijk hoeveel artiesten er werkzaam zijn. Er zijn geen officiële cijfers gevonden van aantallen circussen en circusartiesten. Circuswerkplaats Boost, circuswerkplaats Circomotion en Circusstad Festival, CircoCircolo en de Circustheaterdagen bieden ruimte aan artiesten om te creëren en voorstellingen te spelen. Deze partijen faciliteren talentontwikkeling, voornamelijk op niveau 4: HBO-‐studenten en alumni die aan de start staan van hun professionele carrière.
31
Aan de hand van dit overzicht kan worden vastgesteld: è Ontkieming (niveau 1) kan plaatsvinden in de onderwijsketen. Verkenning (niveau 2) en verdieping (niveau 3) enkel via de keten van (amateur)kunstbeoefening in de vrije tijd. Pas bij professionalisering speelt de onderwijsketen weer een rol. è De doelstellingen van de partijen zijn verschillend en sluiten niet op elkaar aan: Op niveau 1 en 2 staan de sociaal-‐emotionele en motorische ontwikkeling centraal. Vanaf niveau 3 is het doel voornamelijk artistiek inhoudelijk. De balans-‐shift tussen de twee doelen lijkt abrupt. Er wordt geen gebruik gemaakt van een doorlopende leerlijn. è Het deelnemersbereik van beginners ter kennismaking met circus is 33 keer zo groot als het deelnemersbereik in de verkennende fase (niveau 2). Bij de verdieping (niveau 3) wordt het deelnemersbereik wederom kleiner. De deelnemerscapaciteit op niveau 4 is groter dan op niveau 3. è Aanbod op niveau 3 is geconcentreerd in Rotterdam en Twente en dus niet voor iedereen ‘bereikbaar’. Het is niet ongewoon dat het deelnemersveld steeds kleiner wordt naarmate het niveau vordert: Dit komt in alle (amateur)kunstdisciplines en takken van sport voor, doordat deelnemers andere interesses ontwikkelen en andere prioriteiten stellen. Het is wel opmerkelijk dat de deelnemerscapaciteit op niveau 4 groter is dan op niveau 3. Dat past niet bij het piramidemodel dat in zowel de kunsten als in de sport gehanteerd wordt, waarbij het aantal beoefenaars richting top(niveau) steeds kleiner wordt.
2.3 Jeugdcircus: tussen verkenning en verdieping Een speciale plaats binnen de keten wordt ingenomen door de jeugdcircussen, omdat zij opereren op meerdere niveaus van de talentontwikkelingskolf. Dit betekent dat deelnemers binnen het instituut kunnen doorstromen. Om tot verdieping te worden gerekend, moet het accent in de schakel liggen op circus als doel. De jeugdcircussen benadrukken de inzet van circus als middel en worden daarom ingedeeld bij niveau 2. Echter worden binnen de jeugdcircussen verschillende activiteiten aangeboden die ieder hun eigen niveau en doelgroep hebben. Aanbod jeugdcircussen Activiteit Wekelijkse les multicircus
Specialisatiecursus Productiegroep
Omschrijving Les waarin meerdere circusdisciplines aan bod komen, vaak in circuitvorm. Circus wordt ingezet als middel voor sociaalemotionele en motorische ontwikkeling. Techniekles in specifieke circusdiscipline(s). Groep die onder leiding van een docent en/of (extern) deskundige een voorstelling maken die meerdere malen wordt opgevoerd buiten de eigen oefenruimte.
Doelgroep Alle deelnemers
Deelnemers die extra interesse hebben in een specifieke techniek Gevorderde deelnemers
Tabel 3: Aanbod jeugdcircus (Pijlman, 2015).
32
Het voornaamste hiaat in de ketenverbinding circus bevindt zich rondom niveau 3. Het jeugdcircus biedt activiteiten die de potentie hebben te worden ingedeeld bij niveau 3. De specialisatiecursus en de productiegroep bevatten verdiepende elementen. De activiteiten vinden plaats in het grijze gebied tussen circus als middel en circus als doel: de specialisatiecursus kan deelnemers die willen excelleren in een specifieke discipline verdieping te bieden. Bij productiegroepen vormt het toewerken naar een artistiek eindproduct de kern van de activiteit. Circustechnieken worden ingezet als expressievorm. Daar ligt een kans om een aansluiting te maken met (een voorbereiding op) een kunstvakopleiding.
2.4 Conclusie In hoofdstuk 2 is de structuur van circusbeoefening in Nederland bestudeerd. Daarmee is duidelijk geworden hoe de ketenverbinding circus er uit ziet. De ketenverbinding is opgebouwd uit schakels die verschillende circusactiviteiten aanbieden. De schakels opereren op alle niveaus van de talentontwikkelingspiramide maar er wordt geen gebruik gemaakt van een doorlopende leerlijn. Aanbod en deelnemersbereik lopen per niveau sterk uiteen. De ketenverbinding vormt geen piramide, maar een kolf: het aanbod op niveau 4 is groter dan op niveau 3. Gevorderde en/of ambitieuze circusbeoefenaars kunnen op een zeer beperkt aantal plaatsen terecht voor verdieping. Er is sprake van een hiaat in de ketenverbinding. Binnen de structuur neemt het jeugdcircus een speciale plaats in: het jeugdcircus opereert op meerdere niveaus van de talentontwikkelingskolf. In hoofdstuk 3 worden gefocust op productiegroepen bij jeugdcircussen. De productiegroepen hebben de potentie aan te sluiten bij niveau 3 en de kolf om te vormen tot een piramide. Waarin zit die potentie en wat houdt de productiegroepen in niveau 2?
Foto: Hannekekijkt
33
3. ONDERZOEKSRESULTATEN: CREATIEPROCESSEN BIJ JEUGDCIRCUSSEN
3.1 Inleiding In hoofdstuk 2 is de ketenverbinding circus uiteengezet. Er is vastgesteld dat een doorlopende leerlijn in de gehele keten ontbreekt en dat er sprake is van een hiaat op het gebied van verdieping (niveau 3). Er is voor gekozen om in hoofdstuk 3 in te zoomen op de jeugdcircussen omdat zij goed zijn verspreid door Nederland, een relatief groot deelnemersbereik hebben en opereren op meerdere niveaus binnen de talentontwikkelingskolf. Met de productiegroep hebben zij een instrument in handen om het hiaat in de ketenverbinding te verkleinen en de kolf om te vormen tot een piramide. Hoe zitten ze in elkaar, hoe gaan ze te werk? Om meer inzicht te krijgen in de organisatie en werkwijze van jeugdcircussen en te kunnen ontdekken waar de potentie voor talentontwikkeling zit bij productiegroepen, zijn (schriftelijke) interviews afgenomen met de (artistiek)leiders van 7 Nederlandse jeugdcircussen en enquêtes onder 33 deelnemers, waarvan de uitkomsten in paragrafen 3.2 tot en met 3.5 uiteen worden gezet. 3.1.1 De organisatie Het merendeel van de jeugdcircussen zijn kleinschalige initiatieven van ondernemende eenlingen. De grotere jeugdcircussen (meer dan 200 deelnemers) zijn stichtingen met statuten en bestuur. Veel jeugdcircussen worden geleid door één sleutelfiguur of door een duo: de directie, die met zowel organisatorische als zakelijke taken is belast en tevens lessen geeft en betrokken is bij de creatie van de voorstelling(en). “De gemiddelde jeugdcircusdirecteur heeft er een baan bij (in of buiten het eigen jeugdcircus)” (Dicke, 2009, p 9). De sleutelfiguur is bijvoorbeeld degene die het jeugdcircus heeft opgericht of de enige medewerker in vaste dienst: “De kracht van dit circus ben ik zelf; ik ben de motor, ik heb de ervaring, het netwerk en de reputatie opgebouwd” (Dicke, 2009, p 37). Dat veel jeugdcircussen gedragen worden door één of twee personen wordt aangehaald als zwakte van de organisaties: “Een zwak punt is dat het erg op ons tweeën hangt. Ik heb al een burn-‐out gehad, je bent toch kwetsbaar” (Dicke, 2009, p 42). Alleen de grotere jeugdcircussen, vanaf meer dan 200 deelnemers, hebben een betaalde medewerker die (parttime) ondersteunt in organisatie en administratie. 3.1.2 De docenten Behalve door de sleutelfiguur worden activiteiten bij jeugdcircussen verzorgd door een team vaste dan wel freelance betrokkenen. Er is in Nederland geen docentenopleiding circus. De personen die de lessen geven worden daarom vaak lesgevers of begeleiders genoemd. Ze zijn intern opgeleid, hebben de cursus Begeleider in 3
de Circuskunsten gevolgd of komen uit een andere (kunst)educatieve tak. De achtergrond van lesgevers loopt uiteen van autodidactisch circusdocent (met een diploma voor een heel ander vakgebied) tot vakleerkracht lichamelijke opvoeding en van professioneel artiest tot docent drama. Een enkele circusdocent is geschoold in het buitenland (École de Cirque de Bruxelles en École Nationale du Cirque).
3
Cursus van Circuscentrum Vlaanderen en/of Circomundo waarin geleerd wordt hoe de basisvaardigheden van de circuskunst (acro, evenwicht, luchtacro, jongleren, theater) overgebracht kunnen worden op kinderen, jongeren en volwassenen. Via de circusmethodiek leert de cursist motorische, creatieve en sociale doelen in een veilige omgeving voorop te stellen (Circuscentrum Vlaanderen, 2015).
34
Foto: Evgeniya Kalugina
35
3.2. De doorlopende leerlijn Binnen de ketenverbinding ontbreekt een doorlopende leerlijn. De jeugdcircussen bieden een grote variëteit aan activiteiten aan voor diverse doelgroepen en op verschillende niveaus (zie §2.2. en §2.3). Zij hebben de mogelijkheid een lijntje te creëren binnen hun eigen organisatie. Op de vraag of er gebruik wordt gemaakt van een doorlopende leerlijn, is het antwoord overwegend nee. “Het jeugdcircus is een rijke leeromgeving waarin concrete leerdoelen zoals in het onderwijs niet beschreven staan. Het is doorlopend leren en de lijn kan alle kanten op gaan.” “Nee, we gaan meer uit van een persoonlijke benadering.” “Nee, wel zijn we daar mee bezig geweest binnen het circus. Echter blijkt dat dit zo’n grote en veelomvattende klus is dat deze hoe graag we ook willen niet zo makkelijk realiseerbaar is.”
3.3 Het creatieproces bij een jeugdcircus Ongeacht niveau of doelgroep, is een toonmoment altijd onderdeel van de activiteit binnen het jeugdcircus: ter presentatie van het zojuist geleerde of om deelnemers te laten ervaren dat geleerde technieken creatief kunnen worden ingezet. Bij de productiegroep vormt dit laatste de kern van de activiteiten. Om meer inzicht te krijgen in de werkwijze van jeugdcircussen en om verdere vragen te kunnen beantwoorden, zijn de creatieprocessen van de productiegroepen van 8 jeugdcircussen nader bestudeerd. Gezamenlijk geven zij een goed overzicht van de manier waarop creatieprocessen bij jeugdcircussen zijn opgebouwd. 3.3.1 Het doel van de voorstelling Wie een voorstelling maakt voor publiek, moet het doel – wat moet er met de voorstelling worden bereikt – en de doelgroep – voor wie wordt het opgevoerd – bepalen. Bij het merendeel van de productiegroepen staan de artiesten centraal: het artistiek eindproduct is ondergeschikt. Als voornaamste doelen voor het maken van een voorstelling worden door zowel deelnemers als leiders deelnemers een creatieproces laten ervaren en deelnemers de gelegenheid bieden te laten zien wat ze hebben geleerd opgevoerd. Het afleveren van een interessant artistiek product is een nevendoel, vaak in het kader van andere motieven: het moet verkopen, leden werven en bekendheid geven aan het jeugdcircus. “Laten zien aan de stad dat we er zijn, nieuwe leerlingen inspireren, laten zien wat ze kunnen bereiken als ze doorgaan met circus. Huidige leerlingen actiever binden aan het circus door ze de mogelijkheid te bieden op te treden. Uiteraard een mooie show willen neerzetten maar niet per definitie artistiek hoogstaand.” 3.3.2 De creatiemethode Alvorens er wordt gestart met het creëren van de voorstelling, wordt het artistiek team samengesteld. Kleinere jeugdcircussen laten het creatieproces leiden door iemand uit de organisatie (vaste docent) en trekken incidenteel externe deskundigen aan voor circustechnieken, regie en vormgeving. Bij grotere jeugdcircussen stelt de sleutelfiguur een artistiek team samen waarin is voorzien in kennis over circustechniek, theater (regie) en werken met groepen jongeren. De sleutelfiguur van het jeugdcircus maakt onderdeel uit van het artistiek team of is er nauw bij betrokken.
36
De deelnemers worden bij het jeugdcircus ‘artiest’ genoemd. Artiesten hebben al competenties verworven in circustechnieken, bijvoorbeeld door het volgen van lessen multicircus of een specialisatiecursus, alvorens zij kunnen toetreden tot de productiegroep. De gemiddelde groep heeft deelnemers van 12 t/m 18 jaar oud. Voor het samenstellen van de groep worden twee methoden gebruikt: 1. Er is een bestaande productiegroep waar jaarlijks deelnemers bij komen en afhaken middels natuurlijk verloop: na een x aantal jaar / bij het bereiken van een bepaalde leeftijd komt een deelnemer vanzelf in de productiegroep. 2. De productiegroep wordt ieder jaar opnieuw samengesteld middels audities of selectie door lesgevers. Geen enkel jeugdcircus heeft een lijst van concrete selectiecriteria. Het artistiek team bedenkt het concept van de voorstelling en vult dat samen met de artiesten in. De jeugdcircussen gebruiken proces 3 uit het schema van Butterworth: Leider als piloot, artiest als bijdrager. Tijdens de samenkomsten van leider(s) en artiesten wordt aandacht besteed aan improvisatie en materiaal verzamelen, acts of scenes maken, tonen, kijken en feedback en repetities. De tijdsindeling per onderdeel verschilt per jeugdcircus. Het oefenen van circustechnieken wordt vaak op een ander moment gedaan, bijvoorbeeld in een specialisatiecursus of op een open training. De creatieperiode loopt uiteen van 4 maanden – 1 uur per week tot 9 maanden – 10 uur per week. 3.3.3 Het (artistiek) eindproduct De jeugdcircussen noemen de stijl van hun voorstellingen circustheater: een theatraal verhaal waarin circustechnieken worden gebruikt. Er is meer theater dan bij cirque nouveau maar minder dan bij cirque contemporain. De artiesten geven vorm aan hun rol door middel van circustechnieken: de kok jongleert met messen, het model poseert in de trapeze, de rebel gaat ruig tekeer met een diabolo en de verdrietige kruipt weg in de tissue . “Onze stijl is ook wel te typeren als ‘hedendaags jeugdcircus’. Ik zie deze stijl terug bij veel andere jeugdcircussen.” De voorstelling wordt op allerlei locaties opgevoerd, in de eigen oefenruimte, buurthuizen, verzorgingstehuizen, een tent, de openlucht en in het theater. Door de meeste jeugdcircussen 5 tot 10 keer. Een enkele productiegroep speelt meer dan 20 keer. “We spelen overal waar we worden gevraagd!”
3.4 Het creatieproces als middel voor talentontwikkeling Het creatieproces heeft de potentie alle aspecten van het circus (fysiek & artistiek) aan bod te laten komen en alle elementen uit de zelfbeschikkingstheorie te bevatten. Het creatieproces is als zodanig een mogelijk middel voor talentontwikkeling. De creatieprocessen van jeugdcircussen worden getoetst aan de voorwaarden voor talentontwikkeling uit het theoretisch kader.
37
3.4.1 Oefenuren & doelbewuste oefening Onderwijspsycholoog Ericsson stelt dat een talent op zijn twintigste minstens 10.000 oefenuren in een discipline moet hebben volbracht om te kunnen excelleren. Als een deelnemer op 12-‐jarige leeftijd in de productiegroep start, zou dat betekenen dat de deelnemer 8 jaar lang iedere week 24 uur moet oefenen om de 4
10.000 oefenuren te volbrengen . Het maximaal aantal uur dat bij een jeugdcircus aan het creatieproces wordt besteed is 10. Bovendien wordt de tijd besteed aan meer dan één discipline: artiesten oefenen op meerdere circustechnieken, lichaamsbeheersing en artistieke competenties. De oefenuren moeten gepaard gaan met duidelijke leerdoelen. De jeugdcircussen hebben geen algemene leerdoelen opgesteld: deelnemers mogen zelf bepalen wat ze willen leren. Tijdens het oefenen is er ruimte voor herhaling, fouten maken, correcties en feedback. 3.4.2 De zelfbeschikkingstheorie Motivatie speelt een doorslaggevende rol bij het ontwikkelen van talent. Hoe verhouden de psychologische basisbehoeften competentie, (relationele of sociale) verbondenheid en autonomie zich tot het creatieproces? Competentie: Er zijn eindeloos veel circustechnische vaardigheden en mogelijkheden om deze in te zetten voor het leveren van een artistieke prestatie. De deelnemer voelt zich competent als er een nieuwe truc gelukt is of een act is gecreëerd. “Ik vind het fijn om mijn eigen doelen te bereiken en beter te worden in dingen die ik leuk vind om te doen. Een truc kunnen of beter worden in een techniek, wanneer je daar hard voor geoefend hebt, is eigenlijk al een grote beloning.”
De deelnemer ervaart uitdaging als er wordt geoefend op iets dat nog niet wordt beheerst, maar wel binnen het bereik ligt. “In circus kun je altijd overal beter in worden. En overal om je heen zie je (bij andere circusbeoefenaars, maar ook in voorstellingen en acts) steeds weer nieuwe geweldige trucs, concepten en disciplines. Dit te zien is één van de dingen die me motiveert: Het zorgt voor verlangen het ook te kunnen.” De leiders hechten er veel waarde aan dat deelnemers zich competent voelen. “Hun succeservaring is belangrijker dan ons artistieke eindproduct.” Verbondenheid: In het creatieproces werken deelnemers en artistiek team samen om met elkaar tot een eindproduct te komen. Dit eindproduct wordt vervolgens gedeeld met het publiek. Deelnemers voeren circustechnieken uit met elkaar (duo-‐trapeze, partneracrobatiek, overgooien met jongleermateriaal) en moeten op elkaar kunnen rekenen en vertrouwen. “Mijn hoogtepunt is de gezelligheid van met de hele groep op stap zijn om op te treden.” “Er was een erg fijne sfeer tijdens het repeteren. Het was altijd erg gezellig terwijl er ook goed gewerkt werd.” “We kiezen voor de leeftijd van 12 tot 18 jaar omdat dit goed werkt qua groepsdynamiek.”
4
Oefenuren uit jaren voorafgaand aan productiegroep niet meegerekend.
38
Autonomie: Het concept van de voorstelling wordt bedacht door het artistiek team en samen met de deelnemers ingevuld. Deelnemers krijgen graag tools aangereikt om zelf te kunnen creëren. “Het motiveert mij als ik een richtlijn krijg waarbinnen ik zelf kan creëren.” Leiders zeggen veel belang te hechten aan de autonomie van de deelnemers. “Veel ideeën komen uit de kinderen zelf en uiteindelijk moet het ook voelen dat het hun voorstelling is.” In de praktijk komt dat niet altijd goed uit de verf. “De regisseur deed bijna alles om het verhaal te creëren. Dat mag volgend jaar wel anders.” 3.4.3 Competenties artistiek team Wat vraagt een creatieproces waarin oog moet zijn voor doelbewuste oefening, competentie, verbondenheid en autonomie van het artistiek team? Over welke competenties moet dit team beschikken? Doelbewuste oefening: Kunnen inspireren. Deelnemers kunnen instrueren. Goed feedback kunnen geven. Beschikken over kennis en kunde van circus om deelnemers te kunnen corrigeren. Competentie: Circustechnisch vaardig zijn. Artistiek competent. Beschikken over realiteitsbesef. Verbondenheid: Communicatief. Empatisch, betrokken. Een groep kunnen vormen. Deelnemers samen laten werken. Veiligheid bieden. Verantwoordelijkheid nemen. Autonomie: Kunnen schakelen tussen directief en begeleiden. Compromissen kunnen sluiten met artiesten. è De competenties van het artistiek team samengevat: 5
Circusvakmanschap
Pedagogisch-‐didactisch vermogen
Creërend vermogen
De jeugdcircussen geven aan dat de artistiek teams grotendeels over deze competenties beschikken, maar dat er ook behoefte is aan extra kennis en kunde, met name over hoe circus in te zetten als middel van expressie, mime en dramaturgie.
3.5 Conclusie In hoofdstuk 3 is ingezoomd op jeugdcircussen in Nederland omdat zij opereren op meerdere niveaus binnen de talentontwikkelingskolf en zij met de productiegroep een instrument in handen hebben om het hiaat in de ketenverbinding te verkleinen. Het merendeel van de jeugdcircussen zijn kleinschalige initiatieven van ondernemende eenlingen. Behalve door de sleutelfiguur worden activiteiten bij jeugdcircussen verzorgd door een team van lesgevers. Er wordt geen gebruik gemaakt van een doorlopende leerlijn. Ongeacht niveau of doelgroep, is een toonmoment altijd onderdeel van de activiteit binnen het jeugdcircus. Bij de productiegroep vormt het creatief inzetten van circustechnieken de kern van de activiteit.
5
Met circusvakmanschap wordt het samengaan van technisch vakmanschap en creatief en artistiek vakmanschap bedoeld.
39
De voornaamste doelen voor het maken van een voorstelling zijn deelnemers een creatieproces laten ervaren en deelnemers de gelegenheid bieden te laten zien wat ze hebben geleerd. Het creatieproces wordt geleid door een artistiek team dat kennis heeft van circustechnieken, regie en werken met jongeren. De artiesten hebben al enige ervaring met circus. Het artistiek team bedenkt het concept van de voorstelling en vult dat samen met de artiesten in. De creatieprocessen van jeugdcircussen zijn getoetst aan de voorwaarden voor talentontwikkeling uit het theoretisch kader. Deelnemers benoemen hun eigen leerdoelen. Er is binnen het creatieproces te weinig tijd om tot voldoende oefenuren te komen. Het creatieproces bevredigt wel de psychologische basisbehoeften competentie, (relationele of sociale) verbondenheid en autonomie als het artistiek team over de competenties circusvakmanschap, pedagogisch-‐didactisch vermogen en creërend vermogen beschikt. Personen binnen het artistiek team hebben niet altijd een opleiding gevolgd waarbinnen zij deze competenties hebben kunnen verwerven. Dat zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat de creatieprocessen geleid worden door teams in plaats van één persoon. Het creatieproces is een potentieel instrument voor talentontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt naar aanleiding van de onderzoeksresultaten antwoord gegeven op de hoofdvraag Op welke wijze kunnen hiaten in de ketenverbinding circus worden aangepakt, om talentontwikkeling te kunnen bevorderen? Op deze uitkomst zal worden geflecteerd middels de discussie. Ook worden er aanbevelingen gedaan voor mogelijke vervolgonderzoeken en kunsteducatieve producten.
Foto: Joost Enkelaar Fotografie
40
4. CONCLUSIE, DISCUSSIE & AANBEVELINGEN
4.1 Inleiding Het doel van het onderzoek was om te achterhalen hoe de ketenverbinding circus er uit ziet, of en waar er hiaten in de ketenverbinding aanwezig zijn en welke invloed dit heeft op talentontwikkeling. Bij het zoeken naar mogelijkheden om hiaten in de ketenverbinding te verkleinen, is gefocust op het aanbod van jeugdcircussen.
4.2 Conclusie De ketenverbinding is opgebouwd uit schakels die verschillende circusactiviteiten aanbieden. De schakels opereren op alle niveaus van de talentontwikkelingspiramide maar er is geen doorlopende leerlijn ontwikkeld. De ketenverbinding circus vormt geen piramide maar een kolf: het aanbod op niveau 4 is groter dan op niveau 3. Gevorderde en/of ambitieuze circusbeoefenaars kunnen op een zeer beperkt aantal plaatsen terecht voor verdieping. Het hiaat in de ketenverbinding is te verklaren aan de hand van de wijze waarop aanbod in circuseducatie is ontstaan, enerzijds vanuit de noodzaak artiesten op te leiden die over een dusdanig artistiek en technisch niveau beschikken dat zij wereldwijd publiek kunnen raken (niveau 4) en anderzijds vanuit de inzet van circus als middel ter bevordering van de sociaal-‐emotionele en motorische ontwikkeling van de jeugd (niveau 1). Het hiaat in de ketenverbinding belemmert talentontwikkeling. Binnen de structuur neemt het jeugdcircus een speciale plaats in: het jeugdcircus opereert op meerdere niveaus van de talentontwikkelingskolf. Deelnemers kunnen binnen het instituut doorstromen. Ervaren deelnemers kunnen een plaats verwerven in de productiegroep. Bij de productiegroep vormt het inzetten van circustechnieken als expressievorm en het toewerken naar een voorstelling de kern van de activiteit. Er bestaat in Nederland geen opleiding Docent Circus waarbinnen een persoon alle competenties die nodig zijn voor het leiden van een creatieproces, te weten circusvakmanschap, pedagogisch-‐didactisch vermogen en creërend vermogen, kan verwerven. Daarom worden creatieprocessen vaak geleid door teams. Het artistiek team bedenkt het concept van de voorstelling en vult dat samen met de deelnemers in. Hier ligt een kans om aansluiting te vinden bij (voorbereiding op) de kunstvakopleidingen. Om talentontwikkeling te kunnen stimuleren, is het van belang dat de psychologische basisbehoeften voor optimale functionering en groei uit de zelfbeschikkingstheorie worden bevredigd. Dat kan binnen het creatieproces. Mits het artistiek team over de competenties beschikt om deze basisbehoeften te kunnen waarborgen, voldoet het creatieproces aan de voorwaarden voor talentontwikkeling. Omdat er te weinig tijd wordt gereserveerd voldoet het creatieproces niet aan de voorwaarden om talent te laten excelleren.
4.3 Discussie Om het creatieproces bij het jeugdcircus daadwerkelijk in te zetten als middel voor talentontwikkeling moet er bij het jeugdcircus de bereidheid en de middelen zijn om in het creatieproces en talentontwikkeling te investeren. Het creëren van een interessant artistiek product moet prioriteit krijgen als doel. Een goed artistiek team kan zorgen dat deelnemers competenties kunnen verwerven en tonen, zich verbonden voelen en zich
41
autonoom voelen zonder dat deelnemers de mogelijkheid bieden te laten zien wat ze geleerd hebben het doel van de voorstelling hoeft te zijn. Ook zou er bij de meeste jeugdcircussen wekelijks meer tijd aan het creatieproces moeten worden besteed. Om het aantal oefenuren te kunnen volbrengen, is het gunstiger als er aparte tijd wordt gereserveerd voor circustechnische training. Jongeren die een studie aan een kunstvak-‐ opleiding ambiëren moeten daarnaast oefenuren maken buiten het creatieproces. Het jeugdcircus zou dit kunnen faciliteren. Jeugdcircussen benadrukken dat circus wordt ingezet als middel ter bevordering van de ontwikkeling van het kind als mens, niet als circus artiest. Maar ook als circus het doel is, ontstaat sociaal-‐emotionele groei. Zeker in een creatieproces, omdat het zowel fysieke als artistieke aspecten bevat en daarmee voorkomen wordt dat de deelnemer niet zijn hele identiteit aan circustechnische competenties ontleent. Jeugdcircussen geven aan geen vooropleiding voor kunstvakopleidingen circus te zijn en daarom hun aanbod ook niet aanpassen, maar jongeren gebruiken het jeugdcircus wel als vooropleiding. In Nederland is professionalisering (bij een erkend instituut) pas sinds 10 jaar geleden mogelijk. Wellicht hebben de stromingen meer tijd nodig om naar elkaar toe te groeien en komen er op den duur vanzelf meer initiatieven ter verdieping. Er is immers gefocust op enkel de productiegroepen bij jeugdcircussen, terwijl er bijvoorbeeld ook verdieping kan worden gecreëerd in lessen multicircus, (regionale) samenwerkingen van professionals, studenten en talenten kunnen worden gestart en een middelbare school voor circus kan worden opgericht. Waar in dit onderzoek geen aandacht aan is besteed, zijn inhoudelijke methodes waarop circusvakmanschap verworven kan worden. Het volbrengen van oefenuren en doelbewuste oefening is kort aan bod gekomen, maar hoe doelbewuste oefening vorm krijgt is niet uitgewerkt. Er is niet gekeken naar leerstijlen, hoe het huidige aanbod daarop aansluit en waar het tekort schiet als het gaat om individuen in staat stellen om vanaf een bepaald moment te ontwikkelen tot professioneel artiest ongeacht de wens dit te doen vanaf het begin aanwezig is geweest. Hoewel er in het buitenland absoluut leerzame en inspirerende voorbeelden te vinden zijn op het gebied van circuseducatie en voorbereidingen op kunstvakopleidingen circus, zoals bijvoorbeeld het circusgymnasium in Stockholm, de Schule für Artistik in Berlijn, de voltijd vooropleiding in het Centre Regional des Arts du Cirque in Lomme en circushumaniora aan het Koninklijk Atheneum Redingenhof in Leuven, zijn die niet direct in dit onderzoek gebruikt omdat ze vaak niet passen binnen het Nederlands onderwijssysteem of bij de huidige (circus)cultuur.
4.4 Aanbevelingen Naar aanleiding van de bevindingen die in de loop van het onderzoek zijn gedaan, de conclusie en de discussie, volgen hier een aantal aanbevelingen voor de korte en lange(re) termijn.
42
Er is echter geen specifieke partij tot wie deze aanbevelingen gericht zijn: de schakels in de ketenverbinding circus opereren ieder op hun eigen terrein en laten de vraag wie verantwoordelijk is voor het grote geheel onbeantwoord. Een eerste aanbeveling is dan ook om een overkoepelende organisatie op te zetten of diverse kleinere organisaties te laten fuseren tot één organisatie. è
Het is van belang dat de schakels uit de ketenverbinding nader tot elkaar komen. Dit zou gerealiseerd
kunnen worden door een overleg te organiseren tussen verschillende partijen of meer gezamenlijke activiteiten te organiseren. è
De overkoepelende organisatie of afgevaardigden van het overleg kunnen een team samenstellen van
deskundigen met de competenties circusvakmanschap, pedagogisch-‐didactisch vermogen en creërend vermogen voor het ontwikkelen van een doorlopende leerlijn circus. 1. Onderzoek methodes waarop circusvakmanschap verworven kan worden in combinatie met leerstijlen. 2. Onderzoek en toon aan hoe een doorlopende leerlijn kan bijdragen aan een ontwikkeling van circuseducatie en potentiële talenten. è
Voorstellingen spelen een rol in alle schakels van de ketenverbinding, ongeacht het niveau. Uit de
enquête onder deelnemers van circusactiviteiten en motivatieonderzoek blijkt dat het maken van een voorstelling beoefenaars van circuskunst motiveert om zich te ontwikkelen. Organiseer een project waarbij beoefenaars van circus van verschillende niveaus samenkomen om aan een voorstelling te werken met parallel daar aan een onderzoek of een project dat de schakels overstijgt talentontwikkeling kan bevorderen. è
Verdere professionalisering van de amateursector circus is gewenst om een duurzame kwaliteit te
waarborgen. Start een opleiding Docent Circus, naar voorbeeld van de opleidingen Docent Dans en Docent Drama. è
Op de korte termijn kunnen bijeenkomsten voor de personen die betrokken zijn bij creatieprocessen van
jeugdcircussen worden georganiseerd. Er is behoefte aan meer kennis en kunde. Medewerkers van jeugdcircussen hebben vaak meerdere banen of het jeugdcircus is een nevenactiviteit. Het geniet niet de voorkeur een omvangrijke bijscholingscursus te volgen. Een intervisiebijeenkomst is meer geschikt. Mogelijke thema’s: circustechniek inzetten als middel van expressie, dramaturgie, ritme & timing.
43
BRONNEN Bakker, J. (1998). ‘Turnen in de basisvorming’. ThiemeMeulenhoff bv. Berg van den, Tjalling (2007). ‘Turnen in beeld’. De Vrieseborch.
Bloom, Benjamin (1985). ‘Developing Talent in Young People’. Ballatine Books, New York. Bolton, Reginald (2004). ‘Why circus works’. PhD Philosophy, Murdoch University, Perth (Aus). Brak, Mo (2015). Oprichtster Circusschool de Hoogte. Persoonlijke communicatie. Butterworth (2003). Didactic-‐Democratic spectrum model. University of Leeds. Circomundo (z.j.). Documentatie. http://circomundo.nl/documentatie/ Circuscentrum Vlaanderen (2015). Begeleider in de Circuskunsten. http://www.circuscentrum.be/2015/03/25/begeleider-‐ in-‐de-‐circuskunsten/ Circus Elleboog (z.j.). Documentatie -‐ Circus. https://elleboog.nl/nl/_sublinks/organisatie/documentatie/_circus/ Coussens, Evelyne (2015). ‘De mens achter het kunstje. Alexander Vantournhout en Bauke Lievens over de ‘tragische autobiografie’ ANECKXANDER’. Op 17 juni 2015 verkregen van http://www.circuscentrum.be/artikels/de-‐mens-‐achter-‐het-‐ kunstje-‐alexander-‐vantournhout-‐en-‐bauke-‐lievens-‐over-‐de-‐tragische-‐autobiografie-‐aneckxander/ Coyle, Daniel (2009). ‘The talent code’. Arrow Books. Crying Out Loud (2014). ‘What is Circus? (5:35)’. Circus Post, a series of short films made by Crying Out Loud and film-‐maker Deborah May contextualising the development of contemporary circus over the past 40 years. Op 7 mei 2015 verkregen van http://cryingoutloud.org/circus-‐posts/what-‐is-‐circus-‐534/ Daems, Jan (2015). Artistiek hoofd Circus, Codarts Rotterdam. Persoonlijke communicatie. Deci & Ryan (2008). ‘Handbook of self-‐determination research’. Boydell & Brewer Ltd. Dicke, Machteld (2009). ‘Jeugdcircus in Nederland. Verslag van 16 gesprekken met jeugdcircussen in opdracht van Kunstfactor’. &Concept. Dijksma, Melanie (2013). ‘Wat zijn de verschillen en de overeenkomsten, tussen een professionele groep, amateur groep en een ongeregistreerde groep, met betrekking tot het maken van een voorstelling’. Bachelorscriptie Docent Dans Codarts Rotterdam. Eijck, Windhorst en van der Zant (2014). ‘Latente talenten. Verslag van een eerste verkenning van de talentontwikkelingsketen in de kunsten op basis van een kwalitatief en kwantitatief onderzoek bij ca. 1.000 jonge talenten’. Bureau Advies Research Training) voor non-‐profit en overheid & Erasmus Universiteit Rotterdam. Elling, Agnes (2014). 'Verantwoord faciliteren en selecteren'. Boekman 100: Kunst in en buiten de klas – Wie stimuleert het artistiek talent? Pagina 62 – 66. FEDEC (z.j.). ‘Basic Circus Arts Instruction Manuals’. Op 7 mei 2015 verkregen van http://www.fedec.eu/en/ressources/manuels/ Geurts, Annemarie (24 april 2013). Symposium LISTEN, SHARE and MOVE, ARTEZ Hogeschool. Groot Nibbelink, Liesbeth (2005). 'Appendix – Een kleine geschiedenis van het circus door Gerrit Reus'. Op 22 november 2013 verkregen van http://ltd.library.uu.nl/doc/613/Appendix-‐Kleine_geschiedenis_van_het_circus.pdf Hamersveld van, Ineke & Meulen van der, Kim (2014). 'Een wereld apart'. Boekman 100: Kunst in en buiten de klas – Wie stimuleert het artistiek talent? Pagina 44-‐49. Herman (2009). ‘Miroir Project Part 2: Analysis of the key skills of young professional circus artist’. FEDEC. http://issuu.com/fedecpro/docs/fedec_miroir2_en_web?e=12051196/8235650
44
Hildesheim, René (2015). Oprichter Circus Poehaa en Mr. Poehaa. Persoonlijke communicatie. Hofmeester, Arthur (2015). Eindredacteur Circusmagazine De Piste en docent circushistorie ACaPA. Persoonlijke communicatie. Hoogeveen, Karin (2010). Culturele talentontwikkeling: Hoe doe je dat? Een onderzoek naar het begrip talentontwikkeling en naar het beleid van gemeenten en brede scholen in veertig achterstandswijken. Sardes, Utrecht. Jacob, Pascal (2008). 'The circus artist today. Analysis the key competances.' FEDEC. Op 1 april 2014 verkregen van http://www.fedec.eu/datas/files/fedec_key_competences.pdf Janssens, Lidwine (2010). Spelen is de kunst. Handboek voor dramadocenten. IT&FB LTAD (Long Term Athlete Development) Resource Paper V2. Canadian Sports Centres. http://homepage.usask.ca/~cah241/LTAD_CanadaSportForLife.pdf Laan van der, Harm (2014). Hoorcollege ‘De toekomst van het circus’. Master Kunsteducatie, Codarts Rotterdam.
Langen van, Maaike (2012). 'Hup Holland hup'. Circusmagazine Circuscentrum Vlaanderen. Nummer 38. Pagina's 23 – 25. Lankhorst (1990). Klachten en blessures van het bewegingsapparaat bij dansers. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Pagina 134. 1 januari 2015 verkregen van https://www.ntvg.nl/artikelen/klachten-‐en-‐blessures-‐van-‐het-‐ bewegingsapparaat-‐bij-‐dansers/volledig Leper, R. & van Maele. I. (2001). 'Circus op school'. Uitgeverij Acco. Lievens, Bauke (2014). 'Het circus zoals het is'. Etcetera Performing Arts Magazine. Op 13 november 2014 verkregen van http://www.e-‐tcetera.be/het-‐circus-‐zoals-‐het Lievens, Bauke (2011). 'Wat is dat, een circusartiest?' CircusMagazine Circuscentrum Vlaanderen. Nummer 27. Pagina's 18-‐ 20. LKCA (2014). ‘Inventarisatie toptalentontwikkeling. Een inventarisatie naar de voorzieningen die toe leiden naar het kunstvakonderwijs of beroepsuitoefening in een kunstvak’. Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst, Utrecht. Maele van, Isabelle & Molenschot, Richard (2012). ‘Inhoudelijke richtlijnen Kaderopleiding Jeugdcircus’. Kunstfactor, Utrecht. NOC*NSF (z.j.). LTAD (Long Term Athlete Development) in Nederlandse beschrijving. Pagina 1. NOC*NSF (2006). Publieksversie Masterplan Talentontwikkeling 2006 – 2010. Talent Centraal. Pagina 18. NOC*NSF (2009). ‘Algemeen Talentenprofiel NOC*NSF’. Oosterhuis, Paulien & Oostwoud Wijdenes, Jacob (2004) ‘Je bent goed bezig. Toetsen en beoordelen in het kunstonderwijs’. Bureau Onderwijs, onderzoek & kwaliteitszorg HKU. Oosterling, Henk (2013). Openingsfilm ‘Cultuur in Beeld’. Ministerie Onderwijs Cultuur en Wetenschap Pijlman, Soesja (2011). ‘Springplank naar succes?’ Bachelorthesis Circus Arts, Codarts Rotterdam. Pijlman, Soesja (2014). ‘Een extra man in de basis. Een onderzoek naar de behoefte aan dramaturgen in hedendaags circus’. Artistiek onderzoek, Master Kunsteducatie, Codarts Rotterdam. Pintrich Paul (2003). ‘Motivational Science Perspective on the Role of Student Motivation in Learning and Teaching Contexts’. Journal of Educational Psychology. Inc. Vol. 95, No. 4. American Psychological Association. Op 1 juli 2015 verkregen van http://outreach.mines.edu/cont_ed/Eng-‐Edu/pintrich.pdf Sabbe, Gwendolien (2010). 'Folk-‐ pop-‐ en klassiek circus.' Circusmagazine Circuscentrum Vlaanderen. Nummer 22. Pagina 8. Schenkeveld, Willemien (2014). ‘Ida ter Haar’. Huygens ING. Op 7 mei 2015 verkregen via http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/TerHaar Schoenmakers, Henri (1989). ‘Filosofie van de theaterwetenschappen’. Uitgeverij Martinus Nijhoff, Leiden.
45
Sligte, Henk (2012). Inleiding Dag van de Talentontwikkeling. Sectoraal adviescollege kunstonderwijs.
Snijders, Nikki (2011). ‘Circustheater. Een onderzoek naar circustheater in Nederland’. Stagerapport. Master Kunsten, Cultuur en Media. Rijksuniversiteit Groningen. Sneep-‐Snijders, Nikki (2014). ‘Het beheersen van circustrucs is niet genoeg’. Masterthesis Kunsten, Cultuur en Media. Rijksuniversiteit Groningen. Stadsarchief Amsterdam (z.j.). ‘Kindercircus Elleboog’. Op 7 mei 2015 verkregen van: http://stadsarchief.amsterdam.nl/english/amsterdam_treasures/children/kindercircus_elleboog/index.html Vermeer, Marco (2015). Eerste student Circusschool de Hoogte en professioneel artiest. Persoonlijke communciatie. Vonk, Mick (2014). 'De truc voorbij. De plek van acrobatiek in het hedendaagse fysieke theaterwerk en de acteurstraining.' Bachelorscriptie Theater in Education. Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Windhorst & van der Zant (2010). ‘Woekeren met talenten of woekeren met projecten? Rapportage over de eerste fase van een evaluatieonderzoek naar talentontwikkelingsprojecten in de kunst-‐ en cultuursector’. Bureau Advies Research Training voor non-‐profit en overheid.
46
BIJLAGE 1 (Schriftelijke) interviews (artistiek) leiders jeugdcircussen. 1. Wordt er bij het jeugdcircus gebruik gemaakt van leerdoelen en/of een doorlopende leerlijn? Circus Amersfoort Nee. Circus Diedom Nee, wel zijn we daar mee bezig geweest binnen het circus. Echter blijkt dat dit zo’n grote en veelomvattende klus is dat deze hoe graag we ook willen niet zo makkelijk realiseerbaar is. Circus Pavarini Nee. Niet op papier. Wel wordt er per jaar een lesplan gemaakt en is het streven om enerzijds alle technieken de basis aan te bieden en anderzijds specialisatie te stimuleren bij meer ervaren cursisten. Circus Rotjeknor Leerdoelen is een term die afkomstig is uit het onderwijs. Daar wordt doorgaans heel doelgericht geleerd. Daarbij wordt vooraf bepaald wat leerlingen en studenten moeten kunnen en weten. Bij turnen zie je het ook. Vooraf is bekend hoe een oefening uitgevoerd moet worden. Hoe dichter je de perfectie benadert hoe hoger de score is. Toen ik nog voor de klas stond, ging deze aanpak met steeds meer tegenstaan. Ik vond dat leren veel speelser en avontuurlijker zou moeten zijn. Met Circus Rotjeknor had ik een manier gevonden om het avontuurlijke en speelse leren in de praktijk te brengen. Van Circus Elleboog leerde ik dat alles wat kan, mag. Maar ik vond de Amsterdamse praktijk te vrijblijvend en zonder uitdaging. Ik wilde de speelse vrijheid combineren met een actieve leergierige houding. Zeker in de eerste 10 jaren merkte ik dat mijn aanpak werkte als een tierelier. Dat het nog vele malen actiever kon, leerde ik van de Ethiopische circusartiesten. Bij het avontuurlijke leren hoort ook experimenteren en uitproberen. Het vooral anders doen dan wat voorgeschreven staat daar zit vernieuwing in. Ik wil de kinderen van Circus Rotjeknor zoveel mogelijk de gelegenheid bieden zich optimaal in circusvaardigheden te bekwamen. ‘Een circusartiest kan alles.’, zeg ik dan. ‘En hij is ook nog ergens héél goed in.’ Ik stimuleer graag een veelzijdige ontwikkeling en tegelijkertijd stimuleer ik keuzes te maken en ergens voor te gaan. Circus Rotjeknor is een rijke leeromgeving waarin concrete leerdoelen zoals in het onderwijs niet beschreven staan. Het is doorlopend leren en de lijn kan alle kanten op gaan Circus Santelli Redelijk open. Persoonlijke benadering: Talent en potentieel van de leerlingen. Wel wat richtlijnen verbonden aan technieken. Wel van plan maar in de praktijk is het lastig. Circus Tubantino Nee. Circusgroep TwoB Ja. We werken met een chaotisch methodische leerlijn (zoals we deze zelf noemen). Turnen, vanuit de KNGU, werkt met een methodische leerlijn en Eljoh heeft deze opleiding gevolgd tot zelfstandig turntrainer. Op basis daarvan kunnen wij zeggen dat we met een chaotische methodische leerlijn werken. De methodische begint bij punt a en gaat in een rechte lijn naar het einddoel en leert stap voor stap extra onderdelen om een beweging aan te leren. Met TwoB doen we ook meer stappen opzij omdat uiteindelijk alle vormen van beweging elkaar kunnen helpen. Dus om van a naar b te komen kunnen we ook naar t en i en pak je ondertussen meer op. We willen niet dat onze leerlingen alleen bepaalde bewegingen aanleren, maar dat ze kunnen bewegen. Niet, zoals turnen dat meer heeft, een goede voorwaartse koprol kunnen en niet in staat zijn deze te vertalen naar een zijwaartse koprol. Circus Woenzini Ja, maar deze is niet uitgewerkt.
2. Uit hoeveel groepen bestaat het jeugdcircus en is er sprake van een aparte optreedgroep? Circus Amersfoort Meerdere groepen (eindpresentaties) en een aparte productiegroep (voorstelling). Circus Diedom Meerdere groepen (eindpresentaties). Een aparte productiegroep (voorstelling). Circus Pavarini Meerdere groepen (eindpresentaties). Een aparte productiegroep (voorstelling). Circus Rotjeknor Meerdere groepen (eindpresentaties). Een aparte productiegroep (voorstelling). Circus Santelli Meerdere groepen (eindpresentaties). Twee aparte productiegroepen (voorstelling). Circus Tubantino Meerdere groepen (eindpresentaties). Een aparte optreedgroep (voorstelling). Circusgroep TwoB Eén groep. Deze groep maakt een voorstelling. Momenteel heeft TwoB nog geen gehele voorstelling, slechts losse acts. We willen met TwoB eerst op een goed genoeg niveau staan om ‘iets bijzonders’ neer te kunnen zetten alvorens we dit gaan vertonen aan het publiek. Circus Woenzini Meerdere groepen. Deze groepen maken allemaal een eindpresentatie. Een groep ligt qua techniek en leeftijd ver voor op de andere. Een deel van deze groep geeft ook regelmatig optredens op aanvraag.
47
3. Wat is het voornaamste doel voor het creëren van voorstellingen? Circus Amersfoort Deelnemers een creatieproces laten ervaren. Deelnemers de gelegenheid bieden te laten zien wat ze hebben geleerd. Circus Diedom Deelnemers een creatieproces laten ervaren. Deelnemers de gelegenheid bieden te laten zien wat ze hebben geleerd. Het hoofddoel is dat kinderen creëren en presenteren. Het hele verhaal van a tot z. Circus Pavarini De deelnemers laten ervaren dat de geleerde technieken creatief kunnen worden toegepast. En de ervaring bieden om echt in het theater te staan met alles erop en eraan (voorbereiden, generale, grime en haar, de spanning en zo voort). Circus Rotjeknor Deelnemers de gelegenheid bieden te laten zien wat ze hebben geleerd. Circus Santelli Een interessant artistiek product neerzetten (leuke voorstelling maken, geschikt voor een breed publiek, die goed verkoopt.) Circus Tubantino Deelnemers de gelegenheid bieden te laten zien wat ze hebben geleerd. Dus ook op gebied van creëren. Circusgroep TwoB Het optreden gebruiken in het leerproces om individuele en unieke leerlingen mee op te leiden. Circus Woenzini Deelnemers een creatieproces laten ervaren. Deelnemers de gelegenheid bieden te laten zien wat ze hebben geleerd. 4. Wat is het nevendoel doel bij het creëren van voorstellingen? Circus Amersfoort Een interessant artistiek product neerzetten. Om geld te verdienen voor het jeugdcircus. Circus Diedom Laten zien aan de stad dat we er zijn, nieuwe leerlingen inspireren, huidige jeugd laten zien wat ze kunnen bereiken als ze doorgaan met circus. Huidige leerlingen actiever binden aan het circus door in een show te zitten. Uiteraard een mooie show willen neerzetten maar niet per definitie artistiek hoogstaand. Circus Pavarini Deelnemers een creatieproces laten ervaren. Deelnemers de gelegenheid bieden te laten zien wat ze hebben geleerd. Om geld te verdienen voor het jeugdcircus. Ad1: het neerzetten van een artistiek interessant product is belangrijk voor de docenten persoonlijk. We willen onszelf blijven uitdagen, vernieuwen, niet herhalen. Daar zit onze voldoening in. Maar dat mag niet ten koste gaan van de doelstellingen voor de kinderen. We hebben nu bijvoorbeeld een best jonge optreedgroep. Dus leggen we onze lat lager omdat hun succeservaring belangrijker is dan ons artistieke eindproduct. Circus Rotjeknor Een interessant artistiek product neerzetten. Deelnemers een creatieproces laten ervaren. Omdat ouders er om vragen. Ouders als publiek is essentieel. Ze zijn trots en geven dat gevoel door aan hun kinderen. Dat is een goede basis om ver op te bouwen! Circus Santelli Dat ieder zijn eigen kwaliteiten ontdekt of gelooft in de kwaliteiten die wij in hen zien. Circus Tubantino Om geld te verdienen voor het jeugdcircus. Circusgroep TwoB Een interessant artistiek product neerzetten. Circus Woenzini Een interessant artistiek product neerzetten. 5. Wie leidt of leiden het creatieproces (meerdere antwoorden mogelijk)? Circus Amersfoort Een externe deskundige > Een circus theater regisseur. Circus Diedom De docent van de productiegroep. Autodidactisch circusdocent. Een (theater)regisseur heeft eenmalig meegekeken. Circus Pavarini De docent van de productiegroep Achtergrond als professioneel choreograaf/regisseur Circus Rotjeknor De docenten van de productiegroep. 1. Achtergrond in onderwijs. 2. Semi-professioneel artiest. Circus Santelli De docent van de productiegroep en externe deskundigen. 1. Autodidactisch circusdocent. 2. Docent drama. 3. Professioneel circusartiest. Circus Tubantino De docent van de productiegroep. 1. Autodidactisch circusdocent, combinatie zelf artiest, minor pedagogiek en master of arts. Circusgroep TwoB De docenten van de productiegroep. 1. Autodidactisch circusdocent, combinatie zelf artiest, minor pedagogiek en master of arts. 2. KNGU opleiding.
48
Circus Woenzini
De docent van de productiegroep en extern deskundige. 1. Achtergrond in sport (bijvoorbeeld ALO, CIOS, Sport & Bewegen) 2. Professioneel circusartiest.
6. Wat is de motivatie voor deze keuze? Circus Amersfoort Artistiek. Circus Diedom Vooral financieel, voorstellingsgroepen kosten het circus geld. Maar ook omdat de docent van de groep de jeugd kent en bekend is met hun kunnen. Circus Pavarini Toeval. Ik ben erbij gekomen en heb me circustechnieken eigen gemaakt voor ik in het traject met een voorstellingsgroep stapte. Ik vind het geweldig om cirucstechnieken om te zetten in een creatief traject met kinderen. Samen met Bert en nu ook Luca werkt het super. Circus Rotjeknor De begeleiders van een optreedgroep moeten vooral zeer betrokken zijn, energiek en creatief. In het ideaal geval zou een optreedgroep het zelfs zonder begeleiding kunnen doen. Dan hoeft er alleen gezorgd te worden voor de goede omstandigheden. Circus Santelli Iemand van buiten: Vernieuwing en verfrissing. Niet alles zelf hoeven te bedenken. Soms behoefte aan iemand die meer deskundig is op een bepaald vakgebied (mime, muzikant). Circus Tubantino De docent heeft artistiek veel kennis, kent de groep en vrijwilligers goed en is erg verbonden aan het jeugdcircus. Circusgroep TwoB Uiteindelijk een combinatie van meerdere factoren, maar vooral om artistieke redenen. De docenten hebben zelf veel ideeën en weten hoe deze met de leerlingen tot uitvoering te kunnen brengen. Circus Woenzini De docenten zijn betrokken bij het gehele proces.
7. Als alles mogelijk was, zou u dan professionals uit het vak bij het creatieproces betrekken? Zo ja, wie/wat? Circus Amersfoort Feitelijk doen we dat al door het inhuren van onze regisseur. Circus Diedom Ja, dan zouden we zeker meer externe betrekken bij het circus. Toch zal de circusdocent van de groep altijd een belangrijke rol hebben in de creatie. Circus Pavarini O ja, absoluut. Ieder seizoen een andere discipline. Een Acroduo, een creatieve jongleur, een danser, een techneut. Circus Rotjeknor Professionele mensen kunnen enorm inspireren vanwege hun vakbekwaamheid. Circus Santelli Meer multidisciplinair stuk maken door meer mensen van buitenaf aan te trekken: Meer dans er in verwerken. Decor laten bouwen. Meer uren maken met de groep. Circus Tubantino Niet zo snel. Circusgroep TwoB Zodra nodig. Circus Woenzini Nee. 8. Wat is de motivatie voor deze keuze? Circus Amersfoort Artistiek Circus Diedom Externen zijn dan ondersteunend aan de groep en docent. Veel van de ideeën komen uit de kinderen zelf en uiteindelijk moet het ook voelen dat het hun voorstelling is. Een groepsdocent is een bemiddelaar tussen regisseur/ dramaturg en groep. Het liefst hebben we een regisseur voor een verhaallijn/thema en coaches die acts (scenes) technisch begeleiden. Een groepsdocent is dan meer aansturen, motiveren, samenbrengen en uiteraard een stukje productie. Circus Pavarini Het zou een regelmatige boost betekenen voor de docenten en de groep. Het zou een ondersteuning zijn om te blijven vernieuwen in creativiteit. Circus Rotjeknor Inspireren is het belangrijkste. De meeste mensen gaan iets met circus (of iets anders) doen omdat ze dat gezien hebben van anderen. Circus Santelli Voorstellingen van hogere kwaliteit + de leerlingen meer tijd met het circus gunnen, meer gelegenheid geven zelf te ontdekken en te maken. Circus Tubantino Andere prioriteiten. Tubantino is zeer tevreden met de voorstelling die net in premiere is gegaan. Circusgroep TwoB Het is altijd goed om meer mensen te betrekken. Bij TwoB is het idee dat de leerlingen nooit en te nimmer geremd mogen worden door de kennis van de docenten. Weten de docenten iets niet, dan moet er dus samenwerking worden gezocht met externen. Daarbij zien en weten 3 hoofden meer dan 2 en 6 meer dan 3. Met wie of wat in een creatieproces samenwerking wordt gezocht zal afhangen van het soort creatie en de vraag die er ligt. Circus Woenzini Wij doen dit in eigen beheer.
49
9. Welke competenties worden noodzakelijk geacht voor het leiden en assisteren van een creatieproces? Circus Amersfoort Theater achtergrond, ervaring in werken met kinderen/jongeren en bij voorkeur circustechnisch inzicht. Circus Diedom Inleven in jongeren en amateur artiesten. Kennis en het liefst ook kunde van circus. Compromissen kunnen sluiten met artiesten en ook de stijl van een jeugdcircus. Circus Pavarini Leiding kunnen geven, enthousiasmeren, structureren, communiceren, schakelen tussen directief en begeleiden, kennis van circustechniek en theatertechniek, humor, creativiteit. Circus Rotjeknor Ik noemde ze al: betrokken zijn (groot empatisch vermogen), energiek, creatief, positief en ‘last but not least’ kunnen inspireren. Voor dit laatste moet je van alles in vaardigheden en kennis in huis hebben. Circus Santelli Je hebt echt een docent nodig. De docent heeft de competenties om een groep te vormen, samen te laten werken, deelnemers te instrueren, structuur aan te bieden, iedereen te zien. Circustechnische begeleiding. Iemand die daar veel oog voor heeft. Creatief en technisch proces combineren is heel lastig te combineren. Theaterregisseur is ook nodig, voor het theatrale aspect. Je wilt een compleet product maken: Fysiek en artistiek. Circus Tubantino Naast kennis van artistieke en creeren ook kennis van de groep, alle leerlingen een plek kunnen geven in de voorstelling ed. Veiligheid en verantwoordelijkheid zijn het belangrijkst. Circusgroep TwoB Hangt van het niveau af. De eindpresentaties van groepen die net een jaar circus doen vragen om een ander creatieproces dan die van de talentgroep. Bij TwoB zijn de eisen daardoor vrij hoog. Een goed inzich in veiligheid is hierbij een eerste vereiste. In de trainingszaal een truc kunnen uitvoeren is heel wat anders dan in een voorstelling in een bepaalde rol of setting. Daarnaast moeten de ideeen kunnen worden overgebracht op de groep waarmee wordt gewerkt. Dat zijn in ons geval leerlingen tussen de 7 en 28 jaar oud, je moet kunnen communiceren met al die niveaus. Dan komen de artistieke compenties: out of the box kunnen denken, creativiteit, innovatie, inzien welke vaardigheden extra getraind moeten worden (realiteitsbesef dus eigenlijk), storyline (of een meer abstract achterliggend idee), een combinatie kunnen maken van trucs en presentatie (afhankelijk van de voorstelling is dat een serie trucs kunnen presenteren tot een verhaal uitbeelden waarbij circus puur ondersteunend is). Circus Woenzini Docent, circustechniek, theater.
10. Beheerst het artistiek team deze competenties? Circus Amersfoort Ja Circus Diedom Op dit moment hebben we intern wel mensen met deze competenties. Deze werken ook meestal samen aan de voorstelling. Frisse blikken en nieuwe inzichten zijn natuurlijk altijd goed. Circus Pavarini Ja. We vullen elkaar geweldig aan. Circus Rotjeknor Jazeker maar het kan altijd beter. Circus Santelli We stellen een team samen dat in staat is al die competenties te vervullen. Circus Tubantino Ja Circusgroep TwoB Niet makkelijk om dat over jezelf en eigen team te zeggen, maar ik denk dat we er tot nu toe goed in slagen. Circus Woenzini Ja inzekere mate. 11. Is er behoefte aan een opleiding of bijscholingscursus m.b.t. creatieprocessen / voorstellingen maken in circus, bedoeld voor docenten? Circus Amersfoort Voor de eigen docenten/trainers zou een cursus creatieprocessen / voorstellingen maken in circus zeer welkom zijn. Ook met het oog op de eindpresentaties voor de andere groepen. Circus Diedom Ja die behoefte is er. Iedere groep maakt een presentatie. Als circusdocent is het niet vanzelfsprekend dat je ook voorstellingen kan maken. Circus Pavarini Dat niet zozeer. Wel zou een intervisiegroep welkom zijn. Een samenkomst met anderen en dan ervaringen uitwisselen en brainstormen oid. Circus Rotjeknor Tja, ik ben niet zo van de opleidingen en bijscholingscursussen. Mogelijkheden om inspiratie op te doen daar ben ik daarentegen een groot voorstander van. Inspiratie kan je opdoen bij festivals of bij uitwisselingen. Met de circusopleiding van Codarts in hetzelfde pand, wordt ons een enorme rijkdom aan inspiratie aangeboden. Hoewel het vooral dit vooral de circusvaardigheden betreft. Voor mijzelf zijn de
50
Circus Santelli Circus Tubantino Circusgroep TwoB Circus Woenzini
groepspresentaties van Codarts artistiek gezien wel interessant. Ik zie een mooie ontwikkeling in kwaliteit. Nienke: “Een cursus circustheater, ja! Wel een goede, geen random workshop.” Heidi: “Niet zo, ik vind mezelf niet echt een maker. Ik zou wel kunnen leren, maar ik heb er niet zo’n behoefte aan.” Zou geen kwaad kunnen als meerdere docenten hier kennis over hebben Misschien. Hangt van de specifieke invulling af. Na 4 jaar kunstenopleiding met regie en dramaturgie ed hebben we binnen TwoB al de nodige kennis in huis. Jawel.
12. Er is behoefte aan meer kennis over… Circus Amersfoort Circustechnieken inzetten als expressievorm Dramaturgie Circus Diedom Circustechnieken inzetten als expressievorm Dramaturgie Circus Pavarini niet iets specifiek. Maar als het in een bijeenkomst ter sprake zou komen is het natuurlijk altijd goed om als opfrisser mee te nemen. Circus Rotjeknor De behoefte aan kennis is onbeperkt: ‘Hoger, hoger, hoger en meer, meer, meer… Circus Santelli Mime. Hoe kun je circus combineren met dans, bewegingstheater, tekst? Circus Tubantino Circustechnieken inzetten als expressievorm. Ritme, timing. Circusgroep TwoB Ritme, timing, dat zou denk ik de eerste zijn waar in de toekomst eventueel meer kennis welkom voor is. Circus Woenzini Circustechnieken inzetten als expressievorm Circustechnische vaardigheden. 13. Worden de deelnemers/artiesten (A) gekozen voordat het concept van de voorstelling is bedacht, (B) wordt het concept bedacht aan de hand van de gekozen deelnemers of (C) anders, namelijk… Circus Amersfoort gekozen voordat het concept van de voorstelling is bedacht. Circus Diedom Kinderen kunnen zich opgeven voor de voorstellingsgroep. Een selectie van de meest gemotiveerde kunnen deelnemen. Met deze groep in het achterhoofd wordt een voorstelling gemaakt. Gebruikmakend van de kwaliteiten die er zijn en wat de jeugd zelf zou willen. De thema of rode draad heeft vaak niets te maken met de groepssamenstelling. Circus Pavarini Anders. Wie wil mag bij ons vanaf de gevorderden inschrijven. In de praktijk zijn dat 9-15 deelnemers. Het concept wordt vervolgens bedacht aan de hand van de vaardigheden en interesses die de groep heeft. Circus Rotjeknor Het fijnst is om samen met de artiesten tot een concept te komen. In de praktijk moet ruim voor de theaters zeer ruim van tevoren een titel en beschrijving van een voorstelling bekend zijn. Circus Santelli Wisselend: Audities georganiseerd, gevraagd. Heidi kent ieder kind Circus Tubantino Wordt het concept bedacht aan de hand van de gekozen deelnemers. Circusgroep TwoB Het concept voor de eerste voorstelling ligt al en daar komen de leerlingen steeds dichterbij. We trainen echter niet gericht naar de eerste voorstelling, deze komt er als de groep er klaar voor is. Wel zijn al enkele losse acts ontwikkeld. Dus eigenlijk wordt het concept eerst bedacht, alleen de deelnemers worden niet gekozen op basis van dit concept. Leerlingen worden voornamelijk gekozen op motivatie en talent. Circus Woenzini wordt het concept bedacht aan de hand van de gekozen deelnemers
14. Wat is hiervoor de motivatie? Circus Amersfoort Aan de hand van de aanmeldingen wordt bekeken welke technieken in huis zijn en hoe de voorstelling dan vorm kan gaan krijgen. Alleen kinderen/jongeren met enige jaren circuservaring worden uitgenodigd om mee te doen. Circus Diedom Wij hoeven geen hoog artistieke show te maken. Niet alleen omdat de jeugd daar niet op zitten te wachten maar ook ons publiek niet. Want uiteindelijk speelt een jeugdcircus ook voornamelijk voorstellingen voor jeugd. En wat werkt dan? Enthousiaste jongeren die trots zijn om te laten zien wat ze kunnen. Dus zoeken we jeugd dat echt wil en geven we ze een kans om zowel samen als individueel te “shinen”. Onze focus ligt op de artiesten en de weg naar een voorstelling . Niet per definitie het eind resultaat. Circus Pavarini Zij zijn gemotiveerd om die extra uren te gaan werken. De ervaring leert dat kinderen kiezen een demotivatie betekent voor kinderen die niet gekozen worden en dan ben je als jeugdcircus contraproductief.
51
Circus Rotjeknor Circus Santelli Circus Tubantino
Circusgroep TwoB
Circus Woenzini
Het fijnst is om samen met de artiesten tot een concept te komen. Het is ook wel goed om vooraf met een concept te komen. Dat geeft richting. Er wordt veel van de leerlingen gevraagd, ze moeten competent zijn. Zowel circustechnisch, theatraal als ‘toegewijd’. Er wordt gewerkt met een bestaande voorstellingsgroep die niet na een voorstelling veranderd van samenstelling maar blijft bestaan. Er komen door de tijd heen uiteraard wel nieuwe kinderen bij en er vertrekken kinderen, maar de groep bestaat in principe al. De focus van TwoB ligt niet zo zeer op het optreden, maar meer op het ontwikkelen van individuele en unieke artiesten. Daar hoort optreden wel bij, maar we willen ze vooral zoveel mogelijk bagage meegeven als een trainingslocatie. Het gaat dus meer om het leren dan om het laten zien. Optreden is ook meer bedoeld als leerproces van omgaan met publiek, presenteren, creativiteit en dergelijke. Op deze manier komen alle deelnemers uiteindelijk het beste tot hun recht
15. Wat is de leeftijdscategorie van deelnemers uit de productiegroep / spelers van de voorstelling? Circus Amersfoort 14 t/m 18 jaar Circus Diedom 12 t/m 17 jaar Circus Pavarini 9 t/m 19 jaar Circus Rotjeknor 12 t/m 18 jarigen Circus Santelli Wisselend: 12 t/m 18 jaar. Leeftijd werkt goed qua groepsdynamiek Circus Tubantino 8-16 jaar Circusgroep TwoB 7 t/m 28 jaar. Er is geen leeftijdsgrens (boven en onder niet). De leeftijdsspreiding van de groep hangt af van de leerlingen die in de groep zitten. Circus Woenzini 6-21 (een aantal zijn inmiddels ook al ouder) 16. Hoe wordt de motivatie van de deelnemers doorgaans ervaren op schaal van 0 – ‘Totaal niet gemotiveerd’ tot 10 – ‘Heel erg gemotiveerd’? Is de motivatie anders dan in groepen die niet optreden? Circus Amersfoort Het schommelt enigszins tussen de 6 (enkelen) en 9. Dit ligt inderdaad anders omdat er in de voorstellingsgroep toch vaak wat strenger geregisseerd wordt. Circus Diedom Natuurlijk is het wat moeilijk te omschrijven maar de wat jongere jeugd uit de voorstellingsgroep is heel gemotiveerd. (9) De 16/17 jarig zijn vaak lekker aan het puberen. Willen wel, vinden het leuk en kunnen ook zeker wat maar hebben naar de voorstellingsgroep veel andere dingen aan het hoofd. (7/8) Circus Pavarini 8-9 absoluut. Zij zijn de groep die ook trainen buiten de lessen om, om zelf vooruit te komen. Circus Rotjeknor De optreedgroep hoort natuurlijk de meest gemotiveerde artiesten te bevatten. Door vastgelopen patronen en gewoontes kunnen artiesten in een optreedgroep het als vanzelfsprekend ervaren dat ze deel uitmaken van een optreedgroep. Het is lastig om patronen te doorbreken. Patronen en gewoontes zijn zeer taai. Circus Santelli Gemiddeld: 8, heel gemotiveerd! Ook wel 9, 10 en 6.5. Motivatie is anders in andere groepen. De eisen zijn anders in andere groepen. Leerlingen uit de optreedgroep MOETEN er zijn. Circus Tubantino 7. De motivatie is niet perse anders, deze ligt wel op een ander vlak. De jongeren groepen zijn minder gemotiveerd een act of voorstelling te maken, maar gemotiveerde als we bv. Gaan steltlopen. Circusgroep TwoB 9 vanwege selectiecriteria. Circus Woenzini Wisselend.
17. Bij creatie van een voorstelling wordt gestart vanuit Circus Amersfoort Het concept – Een idee van de regisseur/choreograaf/hoofddocent Aangevuld door de deelnemers (vaardigheden en kwaliteiten) Circus Diedom Het concept – Een idee van de regisseur/choreograaf/hoofddocent Circus Pavarini We gaan met de deelnemers het gesprek aan na een paar lessen. Daaruit ontstaat een ruw idee dat de docenten in concept plaatsen. Afhankelijk van het niveau van de groep wordt de invulling directief of in samenspraak gedaan. Circus Rotjeknor Het concept – Een idee van de regisseur/choreograaf/hoofddocent Aangevuld door de deelnemers (vaardigheden en kwaliteiten) Circus Santelli het concept – Een idee van de regisseur/choreograaf/hoofddocent Een thema, in overleg met de leerlingen. Heidi verzint vaak wie welke circusdiscipline moet doen. Je wilt iedereen aan bod laten komen. Dat is voor deze leeftijd nog heel belangrijk. Circus Tubantino het concept – Een idee van de regisseur/choreograaf/hoofddocent
52
Circusgroep TwoB Circus Woenzini
het concept – Een idee van de regisseur/choreograaf/hoofddocent De deelnemers.
18. Tijdens het creatieproces van een voorstelling wordt in de daarvoor bestemde tijd aandacht besteed aan Circus Amersfoort A. Repetities B. Improvisatie en materiaal verzamelen C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback E. Circustechnische training Circus Diedom A. Repetities B. Improvisatie en materiaal verzamelen C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback E. Circustechnische training Circus Pavarini A. Repetities B. Improvisatie en materiaal verzamelen C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback Circus Rotjeknor A. Repetities B. Improvisatie en materiaal verzamelen C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback E. Circustechnische training Circus Santelli Circustechnische training > prioriteit Circus Tubantino A. Repetities B. Improvisatie en materiaal verzamelen C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback E. Circustechnische training Circusgroep TwoB A. Repetities B. Improvisatie en materiaal verzamelen C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback E. Circustechnische training hoewel circustechnieken al voor het creatieproces al op peil moeten zijn eigenlijk, omdat we in een voorstelling niet allerlei circustechnieken willen die nog niet beheerst worden. Circus Woenzini A. Repetities B. Improvisatie en materiaal verzamelen C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback E. Circustechnische training 19. Tijdens het creatieproces van een voorstelling wordt in de minste tijd aandacht besteed aan Circus Amersfoort Circustechnische training. Daar worden ook de reguliere lessen en vrije trainingen voor gebruikt. Circus Diedom Tonen, kijken, reflectie en feedback Circustechnische training Circus Pavarini Circustechnische training. Dit gebeurt in de reguliere les. Evt wordt er in overleg extra gewerkt aan benodigde techniek in de reguliere les Circus Rotjeknor Dat is moeilijk te beantwoorden. Misschien kom ik toch op improvisatie en materiaal verzamelen uit. Circus Santelli Improvisatie en materiaal verzamelen Acts of scenes maken Circus Tubantino Tonen, kijken, reflectie en feedback. Aan het eind van elke les wordt1 act door de hele groep bekeken en daar wordt feedback op gegeven. Daarnaast is er een dress rehearsal en een generale doorloop. Circusgroep TwoB Circustechnische training Circus Woenzini x 20. In welke stijl wordt de voorstelling gemaakt en wat is hiervoor de motivatie Circus Amersfoort Circustheater. Motivatie: wij houden van deze stijl Circus Diedom Circustheater, Er is altijd een vorm van een verhaal of rode draad. Voorstellingen
53
Circus Pavarini Circus Rotjeknor Circus Santelli
Circus Tubantino Circusgroep TwoB Circus Woenzini
lopen door en worden eigenlijk nooit aan elkaar gepraat door een spreekstalmeester. (uitzonderingen zijn de show’s waarin met een dikke knipoog terug gegaan wordt naar het klassieke circus, uiteraard wel in verhaal vorm) Toch blijft het wel zo dat er wel echt acts te zien zijn. Voor totale integratie van circustechnieken is te weinig tijd en hebben kinderen vaak niet genoeg niveau. Circustheater omdat door die vorm de kinderen geen droge demo tonen van techniek maar oefenen in het omzetten van techniek naar een act. Onze stijl is wel te typeren als ‘hedendaags jeugdcircus’. Ik zie deze stijl terug bij veel andere jeugdcircussen. We proberen circustheater te maken, nieuw circus. Deelnemers hebben zich wel opgegeven voor circus. Het publiek verwacht ook ‘circus’. We willen geld verdienen, dus we moeten publiek ook tevreden houden. We moeten balans vinden tussen onze eigen wens en de wens van het publiek Circustheater Circustheater Circustheater
21. Hoe lang duurt het creatieproces van een voorstelling? Circus Amersfoort We werken gemiddeld 3 maanden aan een voorstelling, met zo’n 3-4 uur per week. Circus Diedom 12 weken 2 uur per week Circus Pavarini 30 lessen. 10 voor groepsvorming en theatrale vorming, 15 voor acts, 5 voor doorspelen. In de laatste periode wordt ook al try out gespeeld. Circus Rotjeknor Als we in september starten, moet we in februari wel speelklaar kunnen zijn. Dat is iets van vier maanden. Circus Santelli Seizoen loopt niet parallel aan schooljaar. We spelen meestal 1,5 jaar, huidige voorstelling 2 jaar. Creatieproces duurt meestal 9 maanden. We repeteren 10 uur per week. Circus Tubantino Ongeveer een half jaar waarin wekelijks 1 tot 3 uur aan de voorstelling gewerkt wordt. Circusgroep TwoB Wisselend. Over een voorstelling kunnen we dat daarbij ook nog niet zeggen. Van de losse acts: sommige acts staan in 3 weken, aan anderen hebben we 3 maanden lang elke week een half uur gewerkt. Circus Woenzini Zo’n 3 maanden binnen de reguliere lessen (1 uur in de week) 22. Hoe vaak wordt de voorstelling (gemiddeld) gespeeld? Circus Amersfoort Vijf tot tien keer. Circus Diedom Vijf tot tien keer. Soms net iets meer. Circus Pavarini Vijf tot tien keer. Circus Rotjeknor Vijf tot tien keer maar liever zou ik tien tot twintig keer zeggen. Circus Santelli Meer dan twintig keer Circus Tubantino Meer dan twintig keer. Circusgroep TwoB Vijf tot tien keer. Circus Woenzini Eén keer 23. Waar worden de voorstellingen gespeeld? Circus Amersfoort In het theater (en zo nu en dan op Circo Circolo en/of Circusstad Rotterdam). Circus Diedom In de eigen oefenruimte. In buurthuizen, verzorgingstehuizen, op scholen. In winkelcentra, op straat. Circus Pavarini In de eigen oefenruimte. In een tent. In het theater. In buurthuizen, verzorgingstehuizen, op scholen. In winkelcentra, op straat. Circus Rotjeknor In de eigen oefenruimte In een tent In het theater Vroeger speelde we ook regelmatig op straat: Koninginnedag en Zondagsmarkt Circus Santelli Anders, namelijk overal waar we gevraagd worden. Circus Tubantino In een tent. In het theater. In buurthuizen, verzorgingstehuizen, op scholen. In winkelcentra, op straat. Circusgroep TwoB In een tent. In het theater.
54
Circus Woenzini
In winkelcentra, op straat. In het theater
24. Indien er in een theater wordt gespeeld, gaat het dan om een uitkoop of om het afhuren van het theater? Circus Amersfoort A. Uitkoop B. Afhuren theater Een combinatie, deels spelen wij voor de agenda van het theater en deels boeken we besloten voorstellingen voor een sponsor bij. Circus Diedom A. Uitkoop B. Afhuren theater Circus Pavarini Afhuren theater Circus Rotjeknor In mijn beginjaren wilden theaters geen circus programmeren. Toen moest ik het theater huren. Zo ging dat bij Hal4, de Rotterdamse Schouwburg en Theater Zuidplein. De Krakeling was het eerste theater dat ons programmeerde. Nu staan we jaarlijks een of twee keer in de Schouwburg. Circus Santelli Afhuren theater, maar nu 2 keer geboekt. Circus Tubantino Afhuren theater Circusgroep TwoB Afhuren theater Circus Woenzini Afhuren theater
55
BIJLAGE 2 -‐ Enquête deelnemers circusactiviteiten Circus Santelli – 10 respondenten 1. Wat is je leeftijd? 12 13 - II 14 15 - IIII 16 - II 17 - I 18 - I 2. Op welke leeftijd en hoe ben je ooit in aanraking gekomen met circus(technieken) en wat is de reden dat je er tot op de dag van vandaag mee bezig bent? 10 – Door sporthopper. Het is altijd gezellig en je leer veel, er is veel beweging. 6 – Een vriendin nam me een keer mee naar circus en eenmaal was voor altijd. 6 – Ik begon met ouder-kind acrobatiek en ik ben nu in de voorstellingsgroep. 0 – Ik was een paar maanden oud toen ik met mijn ouders in het circus woonde. ? – Ik werd gevraagd om een keer mee te doen en vond het zo leuk dat ik nooit ben gestopt. 6 – Het leek mij leuk en ik vind het nog steeds leuk en gezellig. 7 – Ouder-kind acrobatiek. In groep 6 ging ik op circus en ik ben er op gebleven omdat ik het heel leuk vind en je ook merkt dat je beter wordt. Ook zitten veel van mijn vrienden er op en is het altijd heel gezellig. 6 – Ik vind het leuk dat het heel divers is. 7 – Nog steeds omdat er altijd wel wat nieuws te doen is. e e 10 – Op mijn 6 in aanraking gekomen met circus op een kinderfeestje. Op mijn 10 op les. 3. Circus is voor jou voornamelijk A. Een levensstijl
III
B. Een fysieke uitlaatklep III C. Een middel waarmee ik kan communiceren met publiek D. Een sociale activiteit IIIII II E. Een verplicht onderdeel van een groter programma F. Anders, namelijk - een manier om op een sociale, actieve creatieve manier mijn emotie kwijt te kunnen.
4. Daarnaast is circus voor jou (meerdere antwoorden mogelijk) A. Een levensstijl
II
B. Een fysieke uitlaatklep IIIII I C. Een middel waarmee ik kan communiceren met publiek D. Een sociale activiteit II E. Een verplicht onderdeel van een groter programma F. Anders, namelijk - een manier om op een sociale, actieve creatieve manier mijn emotie kwijt te kunnen.
5. Hoe ben je bij de productiegroep gekomen? A. Auditie
IIII
B. Gevraagd C. Iedereen van een bepaalde leeftijd komt in de productiegroep D. Het jeugdcircus bestaat maar uit een groep E. Anders, namelijk
IIIII I
6. “Als ik niet in de productiegroep zou zitten, zou ik…” A. Stoppen met circus
I
B. Twijfelen over stoppen met circus
I
56
C. Op dezelfde manier doorgaan met circus D. Harder trainen op techniek E. Harder trainen op artistieke vakken (dans, theater). F. Anders, namelijk
I IIIII I II
7. Wat is voor jou het voornaamste doel voor het creëren van voorstellingen? A. Een interessant artistiek product neerzetten.
IIIII
B. Een creatieproces ervaren. II C. Aan publiek laten zien wat ik kan / wat ik heb geleerd. II D. Omdat mijn ouders het willen. E. Als motivatie om extra hard te oefenen. I F. Anders, namelijk - op een speelse manier contact maken met het publiek. - met zijn allen werken naar iets spectaculairs. - het publiek amuseren. - het is leuk en gezellig met de groep. - het is leuk. - een voorstelling maken is leuk om te doen dus gewoon een leuke tijd doormaken. 8. Wat zijn belangrijke nevendoelen (meerdere antwoorden mogelijk)? A. Een interessant artistiek product neerzetten.
I
B. Een creatieproces ervaren. IIIII I C. Aan publiek laten zien wat ik kan / wat ik heb geleerd. IIIII D. Omdat mijn ouders het willen. E. Als motivatie om extra hard te oefenen. IIII F. Anders, namelijk - iets neerzetten wat je zelf leuk vindt om te doen en het publiek vindt het (vaak) ook nog leuk!
9. Wie leidt of leiden het creatieproces (meerdere antwoorden mogelijk)? Bij vraag 9 wordt uitgegaan van de antwoorden die door jeugdcircusleiders zijn verstrekt. 10. “Ik word extra gemotiveerd deel te nemen als de leider van het creatieproces… A. …een bekende naam is uit de podiumkunsten of van TV.” B ….zelf professioneel circusartiest is.” C ….veel ervaring heeft in voorstellingen maken met jongeren. “ D ….iemand is die ik al lang ken en die mij ook goed kent. “ E. Anders, namelijk - het leuk brengt. - iemand die energiek en vrolijk is. - als diegene maar aardig en goed is. - enthousiast is en in voor meerdere ideeën.
IIIII IIIII I IIIII
11. “Ik vind het belangrijk dat de leider van het creatieproces…. A …de gehele voorstelling bedenkt en mij duidelijk regisseert.” B …het concept van de voorstelling bedenkt en samen met de artiesten invult.” C….mij veel ‘tools’ en tijd geeft om zelf te creëren.” D …zorgt dat de groep goed kan samenwerken.” E. Anders, namelijk - met de groep samenwerkt
IIIII II IIIII IIIII
12. Tijdens het creatieproces van een voorstelling wordt in de daarvoor bestemde tijd aandacht besteed aan A. Repetities IIIII IIII B. Improvisatie en materiaal verzamelen
IIIII III
57
C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback E. Circustechnische training
IIIII IIII IIIII III IIIII III
13. Tijdens het creatieproces zou meer tijd mogen worden besteed aan A. Repetities
II
B. Improvisatie en materiaal verzamelen C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback E. Circustechnische training
I II III II
14. “Om een goede voorstelling te kunnen maken, zou ik meer willen leren over… A …zelf acts creëren.”
IIIII
B …theater, dans, muziek.” C …circustechnieken.” D …theatertechnieken.” E. Anders, namelijk
IIIII II IIII II
15. Overweeg je om een kunstvakopleiding Circus te gaan doen of om van circus je beroep te maken? A. Ja, om uitvoerend artiest te worden.
II
B. Ja, om maker / regisseur / choreograaf te worden. C. Ja, om docent te worden. E. Misschien. F. Nee.
I I IIIII I I
16. Hoe heb je het creatieproces van de laatste voorstelling ervaren? Hoogtepunten, verbeterpunten, etc. Goed. Positief: Veel samenwerking. Ik vind het maken van de voorstelling altijd heel leuk. We maken het altijd met zijn allen, en in een fijne sfeer! Alleen als de première-stress komt dan is er wat te veel druk voor de trainers. Het was leuk. Ik heb veel geleerd. Er was een erg fijne sfeer tijdens het repeteren. Het was altijd erg gezellig terwijl er ook goed gewerkt werd. Leuk, goed. Veel overlegd. Soms lang met iets bezig en dan niet gebruiken. Heel goed, we mochten zelf veel bedenken en besteden de woensdaglessen veel tijd aan theater waardoor leuke scenes ontstonden. Dan trainden we in de vaklessen aan de circustechnieken en acts. We werkten ook met een regisseur maar met dat materiaal hebben we niet zoveel gedaan. Jammer dat de acts niet op muziek zijn gemaakt. Ik vond het heel leuk om zelf echt inbreng te hebben. Het ging heel goed, we hebben heel veel overlegd en iedereen had inbreng. We hebben ook een weekend met een ‘externe’ regisseur gewerkt. Jammer vind ik als we veel tijd in zoiets steken maar er uiteindelijk niet veel mee doen. Het was heel leuk en gezellig. Het zou wat soepeler kunnen misschien. 17. Wat motiveert jou om te trainen, te leren en jezelf te ontwikkelen? Leuke groep. Als ik de mogelijkheid krijg om met anderen iets te ontwikkelen.
58
BIJLAGE 2 -‐ Enquête deelnemers circusactiviteiten Circus Nevermind – 9 respondenten 1. Wat is je leeftijd? 12 13 14 15 I 16 17 II 18 I 19 I 20 I 21 II 26 I 2. Op welke leeftijd en hoe ben je ooit in aanraking gekomen met circus(technieken) en wat is de reden dat je er tot op de dag van vandaag mee bezig bent?
11 - Toen met eenwieler maar heb inmiddels veel andere technieken geleerd en iets gevonden wat ik ontzettend leuk vind om te doen en waar ik graag verder in wil groeien (luchtwerk). 6 - Ik was op zoek naar een leuke hobby en kwam bij Nevermind uit. Het is heel leuk en speciaal. 8/9 – Via een vriend van vriend, om circus te leren voor clown later. 10 - Door ouders opgegeven. Zit er nog steeds op omdat het mijn passie is. 6 - Ik was op zoek naar een leuke hobby en kwam bij Nevermind uit. Het is heel leuk en speciaal. 16 - Via stage voor school. Ik wilde wat anders proberen. 11 - anders dan wat veel anderen doen. Uitdaging om van je technieken een show te maken. 10 - Het bleef uitdagend. 13 - Omdat het nog altijd leuk, leerzaam en uitdagend is. 3. Circus is voor jou voornamelijk A. Een levensstijl
III
B. Een fysieke uitlaatklep C. Een middel waarmee ik kan communiceren met publiek D. Een sociale activiteit E. Een verplicht onderdeel van een groter programma F. Anders, namelijk - een hobby II
IIII I
4. Daarnaast is circus voor jou (meerdere antwoorden mogelijk) A. Een levensstijl B. Een fysieke uitlaatklep C. Een middel waarmee ik kan communiceren met publiek D. Een sociale activiteit E. Een verplicht onderdeel van een groter programma F. Anders, namelijk
I III I IIIII
5. Hoe ben je bij de productiegroep gekomen? A. Auditie B. Gevraagd C. Iedereen van een bepaalde leeftijd komt in de productiegroep D. Het jeugdcircus bestaat maar uit een groep E. Anders, namelijk - via mijn zusje - via iemand die ik eerder heb ontmoet.
IIIII II
6. “Als ik niet in de productiegroep zou zitten, zou ik…”
59
A. Stoppen met circus B. Twijfelen over stoppen met circus C. Op dezelfde manier doorgaan met circus D. Harder trainen op techniek E. Harder trainen op artistieke vakken (dans, theater). F. Anders, namelijk - stoppen met circus en meer gaan dansen. - andere circusgroepen begeleiden.
I I IIII i
7. Wat is voor jou het voornaamste doel voor het creëren van voorstellingen? A. Een interessant artistiek product neerzetten. B. Een creatieproces ervaren. C. Aan publiek laten zien wat ik kan / wat ik heb geleerd. D. Omdat mijn ouders het willen. E. Als motivatie om extra hard te oefenen. F. Anders, namelijk - het podiumgevoel. - het hoort er bij, voor mij hoeft optreden niet.
II II IIII
8. Wat zijn belangrijke nevendoelen (meerdere antwoorden mogelijk)? A. Een interessant artistiek product neerzetten. B. Een creatieproces ervaren. C. Aan publiek laten zien wat ik kan / wat ik heb geleerd. D. Omdat mijn ouders het willen. E. Als motivatie om extra hard te oefenen. F. Anders, namelijk
IIII II IIIII I
9. Wie leidt of leiden het creatieproces (meerdere antwoorden mogelijk)? Circusdocent (opgeleid in Montreal) en een docent drama. Winnaar BNG Circusprijs voor beste concept. 10. “Ik word extra gemotiveerd deel te nemen als de leider van het creatieproces… A. …een bekende naam is uit de podiumkunsten of van TV.” B ….zelf professioneel circusartiest is.” C ….veel ervaring heeft in voorstellingen maken met jongeren. “ D ….iemand is die ik al lang ken en die mij ook goed kent. “ E. Anders, namelijk
IIIII II III
11. “Ik vind het belangrijk dat de leider van het creatieproces…. A …de gehele voorstelling bedenkt en mij duidelijk regisseert.”
I
B …het concept van de voorstelling bedenkt en samen met de artiesten invult.” C….mij veel ‘tools’ en tijd geeft om zelf te creëren.” D …zorgt dat de groep goed kan samenwerken.” E. Anders, namelijk
IIIII I II III
12. Tijdens het creatieproces van een voorstelling wordt in de daarvoor bestemde tijd aandacht besteed aan A. Repetities IIIII B. Improvisatie en materiaal verzamelen C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback E. Circustechnische training
IIIII I IIIII I III I
13. Tijdens het creatieproces zou meer tijd mogen worden besteed aan
60
A. Repetities B. Improvisatie en materiaal verzamelen C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback E. Circustechnische training
I I II IIIII II
14. “Om een goede voorstelling te kunnen maken, zou ik meer willen leren over… A …zelf acts creëren.”
IIIII
B …theater, dans, muziek.” C …circustechnieken.” D …theatertechnieken.” E. Anders, namelijk
IIIII I II
15. Overweeg je om een kunstvakopleiding Circus te gaan doen of om van circus je beroep te maken? A. Ja, om uitvoerend artiest te worden. B. Ja, om maker / regisseur / choreograaf te worden. C. Ja, om docent te worden. E. Misschien. F. Nee.
II
III IIII
16. Hoe heb je het creatieproces van de laatste voorstelling ervaren? Hoogtepunten, verbeterpunten, etc.
We hadden helaas weinig inspraak (vanwege krappe tijd) maar het werken met externe deskundigen was fijn en heeft de voorstelling goed geholpen. Het was een hele leuke ervaring, volgende keer misschien iets meer circustechnieken oefenen. Slecht, alles op het laatste moment en we hadden weinig te zeggen + dat we niet ons beste konden laten zien. Er zijn wel verbeterpunten met planning en organisatie van alles. Planning liep mis.
We werden niet echt gehoord en hadden weinig in te brengen in de voorstelling. Ideeën die vernieuwend zijn. Wel erg eigen inbreng gemist. We zijn tot een goed product gekomen. Weinig eigen inbreng. Meer communiceren en het verhaal eerder duidelijker zou fijn zijn. 17. Wat motiveert jou om te trainen, te leren en jezelf te ontwikkelen?
Zien wat anderen kunnen (via social media) en wat er allemaal mogelijk is. Het geeft veel voldoening om nieuwe dingen te leren en te verbeteren. Het was bijzonder en uitdagend.
Je grenzen te verleggen, dingen te leren om later te gaan gebruiken. Ik houd heel erg van circus en wil graag mezelf steeds verbeteren. Ik vind het leuk om nieuwe dingen te leren. Er was weinig motivatie en we hebben veel van de oude show gebruikt. Een richtlijn waarbinnen je zelf kunt creëren. Het feit dat ik mezelf zie verbeteren. Het plezier dat ik in circus heb.
61
BIJLAGE 2 -‐ Enquête deelnemers circusactiviteiten Circus Amersfoort – 5 respondenten 1. Wat is je leeftijd? 12 13 14 15 II 16 II 17 18 I 19 20 21 2. Op welke leeftijd en hoe ben je ooit in aanraking gekomen met circus(technieken) en wat is de reden dat je er tot op de dag van vandaag mee bezig bent? 8 - De reden dat ik het nog steeds doe, is omdat ik het heel leuk vind, en omdat het altijd gezellig is bij
circus. 8- Ik oefende altijd al een kopstand en toen mijn moeder vertelde dat er een jeugdcircus was opgericht in Amersfoort en of ik niet op circus wilde, vond ik dat natuurlijk fantastisch. Sindsdien ben ik daar een beetje blijven plakken. Ik vind de afwisseling in verschillende technieken heel erg fijn en ik vind het ontzettend leuk om telkens wat nieuws te leren. Het is een hechte groep en de sfeer is fijn. Ik denk ook dat de mensen op circus net wat sneller wat alternatiever zijn en dat vind ik fijne mensen om mee op te trekken. X - Mijn broer zat op circus. Ik ben het toen ook gaan proberen en ik vond het super leuk. Ik ben er nog steeds mee bezig omdat het altijd een uitdaging voor mij blijft om weer een nieuw trucje te leren of iets te verbeteren. 7 - Mijn zus ging op circus en mijn vader werd circusdocent. Ik zat toen op turnen en wilde daar niet vanaf, ik ben vorig jaar met turnen gestopt en kwam toen op circus. De reden dat ik circus heel leuk vind, is dat er voor iedereen wat is om te doen, wat je ook leuk vindt, het is circus. Ik was helemaal klaar met het turnwereldje en bij circus was het heerlijk om niet zo prestatie gericht te hoeven zijn. Verder vind ik acrobatiek sowieso heel leuk om te doen. 8 - Ik kreeg een eenwieler voor mijn verjaardag en daarbij de mogelijkheid om me in te schrijven bij circus Amersfoort. 3. Circus is voor jou voornamelijk A. Een levensstijl
I
B. Een fysieke uitlaatklep IIII C. Een middel waarmee ik kan communiceren met publiek D. Een sociale activiteit I E. Een verplicht onderdeel van een groter programma F. Anders, namelijk - een manier om op een sociale, actieve creatieve manier mijn emotie kwijt te kunnen. 4. Daarnaast is circus voor jou (meerdere antwoorden mogelijk) A. Een levensstijl B. Een fysieke uitlaatklep C. Een middel waarmee ik kan communiceren met publiek D. Een sociale activiteit E. Een verplicht onderdeel van een groter programma F. Anders, namelijk
II I II IIII
5. Hoe ben je bij de productiegroep gekomen? A. Auditie B. Gevraagd C. Iedereen van een bepaalde leeftijd komt in de productiegroep D. Het jeugdcircus bestaat maar uit een groep
I
62
E. Anders, namelijk - als je een bepaalde leeftijd hebt, mag je kiezen om aan de voorstellingsgroep mee te doen.
- er wordt gevraagd wie er in wil en deze die het willen komen er dan in. - ik vind het gewoon leuk om mee te doen. - vanaf een bepaalde leeftijd en met minimaal 3 jaar circuservaring mag je ervoor kiezen om aan de voorstellingsgroep mee te doen. 6. “Als ik niet in de productiegroep zou zitten, zou ik…” A. Stoppen met circus B. Twijfelen over stoppen met circus C. Op dezelfde manier doorgaan met circus D. Harder trainen op techniek E. Harder trainen op artistieke vakken (dans, theater). F. Anders, namelijk - naar de acrobatiekgroep gaan.
I III
7. Wat is voor jou het voornaamste doel voor het creëren van voorstellingen? A. Een interessant artistiek product neerzetten. B. Een creatieproces ervaren. C. Aan publiek laten zien wat ik kan / wat ik heb geleerd. D. Omdat mijn ouders het willen. E. Als motivatie om extra hard te oefenen. F. Anders, namelijk
IIIII
8. Wat zijn belangrijke nevendoelen (meerdere antwoorden mogelijk)? A. Een interessant artistiek product neerzetten. B. Een creatieproces ervaren. C. Aan publiek laten zien wat ik kan / wat ik heb geleerd. D. Omdat mijn ouders het willen. E. Als motivatie om extra hard te oefenen. F. Anders, namelijk - met z’n alle een voorstelling neerzetten. - iets aan het publiek meegeven om over na te denken.
IIII I II
9. Wie leidt of leiden het creatieproces (meerdere antwoorden mogelijk)? Bij vraag 9 wordt uitgegaan van de antwoorden die door jeugdcircusleiders zijn verstrekt. 10. “Ik word extra gemotiveerd deel te nemen als de leider van het creatieproces… A. …een bekende naam is uit de podiumkunsten of van TV.” B ….zelf professioneel circusartiest is.” I C ….veel ervaring heeft in voorstellingen maken met jongeren. “ II D ….iemand is die ik al lang ken en die mij ook goed kent. “ I E. Anders, namelijk - een leuke sfeer in de groep brengt, maar ook een goede voorstelling kan maken waar iedereen zijn plek
op een fijne manier in kan vinden. 11. “Ik vind het belangrijk dat de leider van het creatieproces…. A …de gehele voorstelling bedenkt en mij duidelijk regisseert.” B …het concept van de voorstelling bedenkt en samen met de artiesten invult.” C….mij veel ‘tools’ en tijd geeft om zelf te creëren.” D …zorgt dat de groep goed kan samenwerken.” E. Anders, namelijk
IIIII I II
12. Tijdens het creatieproces van een voorstelling wordt in de daarvoor bestemde tijd aandacht besteed aan
63
A. Repetities
I
B. Improvisatie en materiaal verzamelen C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback E. Circustechnische training
II IIIII I I
13. Tijdens het creatieproces zou meer tijd mogen worden besteed aan A. Repetities B. Improvisatie en materiaal verzamelen C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback E. Circustechnische training
III II
14. “Om een goede voorstelling te kunnen maken, zou ik meer willen leren over… A …zelf acts creëren.”
I
B …theater, dans, muziek.” C …circustechnieken.” D …theatertechnieken.” E. Anders, namelijk
III II
15. Overweeg je om een kunstvakopleiding Circus te gaan doen of om van circus je beroep te maken? A. Ja, om uitvoerend artiest te worden. B. Ja, om maker / regisseur / choreograaf te worden. C. Ja, om docent te worden. E. Misschien. F. Nee.
III II
16. Hoe heb je het creatieproces van de laatste voorstelling ervaren? Hoogtepunten, verbeterpunten, etc.
Het begin liep moeizaam, doordat de regisseuse al een heel duidelijk idee had van hoe de voorstelling er uit kwam te zien, terwijl de artiesten dat nog niet hadden. Toen we eenmaal op één lijn zaten ging het creatieproces erg goed. Bij deze voorstelling vond ik het creatieproces minder fijn dan bij de andere voorstellingen. Voor mijn gevoel had de regisseur teveel gegeven en hadden we niet echt de mogelijkheid om zelf wat in te vullen. Ik denk ook dat dit komt omdat de groep voor mijn gevoel nog wat minder ervaring heeft, dus de sturing was waarschijnlijk wel nodig. De invulling konden we een beetje geven via onze eigen acts en dat vond ik prettig. Super goed. Alleen deed bij ons de regisseur bijna alles om het verhaal te creëren dit jaar. Dat mag volgend jaar wel anders. Een goed punt was dat we eerst materiaal hebben gemaakt en daarna pas de voorstelling. Ik vond het erg leuk om mee te doen met de voorstellingsgroep, de hoogtepunten waren voor mij de eerste voorstelling, omdat ik toen echt een rush kreeg van het publiek. Ik vond dat het heel goed ging en niet echt iets verbeterd hoeft te worden. Het creatieproces was heel leerzaam, en het was erg fijn dat er overlegd werd met de deelnemers over de loop van voorstelling, al hadden we wel nog iets minder invloed als spelers op de voorstelling dan dat ik fijn zou hebben gevonden. Maar over het algemeen hebben we wel heel veel zelfstandig kunnen werken. Een verbeterpunt voor mij was bij sommige trainingen de sfeer; omdat er heel af en toe wat spanningen waren, wat naar mijn mening niet thuishoort bij circus. Al heeft het misschien wel geholpen voor de focus in de groep. Het leukste vond ik denk ik toch de optredens zelf, omdat dit buitenom dat het leuk is om een podium te staan heel gezellig is met de groep en toch een hele ervaring. 17. Wat motiveert jou om te trainen, te leren en jezelf te ontwikkelen?
Ik vind het leuk om te merken dat je groeit op een podium en dat optreden steeds beter gaat. Daardoor wordt het ook steeds leuker, wat mij ook motiveert om door te gaan. Waarschijnlijk de voldoening die het me geeft om een voorstelling neer te zetten, of een act, waar ik echt trots op ben. Ik vind het fijn om mijn eigen doelen te bereiken en beter te worden in dingen die ik leuk vind om te doen. Een truc kunnen of beter worden in een techniek, wanneer je daar hard voor geoefend hebt, is eigenlijk al een grote beloning en ik denk dat dat het is waar ik het voor doe. Verder vind ik het gewoonweg fijn om te sporten en is dat ook een motivatie om te blijven trainen en te blijven leren. Ik vind het heel erg leuk en ik vind altijd wel weer een nieuwe uitdaging. Ook leer ik allemaal levenslessen
64
in ik in het dagelijks leven goed kan gebruiken. Omdat ik het heel leuk vind om beter te worden en nieuwe en moeilijkere trucs te leren. In circus kun je altijd overal beter in worden. En overal om je heen zie je (bij andere circusbeoefenaars, maar ook in voorstellingen en acts) steeds weer nieuwe geweldige trucks, concepten en disciplines. Dit te zien is één van de dingen die me motiveert: het zorgt voor verlangen het ook te kunnen. Maar ook gewoon omdat ik het leuk vind om fysiek bezig te zijn, het gezellig is om samen bezig te zijn en het maken en laten zien van iets waar je hard aan gewerkt hebt heel tof is.
65
BIJLAGE 2 -‐ Enquête deelnemers circusactiviteiten Vooropleiding Circus (Codarts) – 9 respondenten 1. Wat is je leeftijd? 10 I 11 12 I 13 I 14 15 16 17 I 18 I 19 III 20 I 2. Op welke leeftijd en hoe ben je ooit in aanraking gekomen met circus(technieken) en wat is de reden dat je er tot op de dag van vandaag mee bezig bent? ? - vanaf kleins af aan, toen ik met mijn oma elk jaar naar Circus Renz ging. ik vond het zo leuk dat ik het zelf wou doen, en nu is het mijn passie geworden. 5 – Omdat ik het leuk vind om te doen, want je bent heel vrij en niks is fout. Ook kan je er lekker je energie in kwijt. 6 – Ik ben er toen even mee bezig geweest, van wegen financiële zaken gestopt. Op 19 jarige leeftijd weer begonnen op de zoektocht om gelukkig te worden en denk dit nu gevonden te hebben. 8 – Ik ben er mee in aanraking gekomen door mijn oudere zus, die zat al op circus dus wilde ik ook, ik ben er nu nog steeds mee bezig omdat ik het nog steeds heel leuk vind en nooit uitgeleerd raak. 8 – Begonnen op circus elleboog omdat ik een voorstelling gezien had en ik het leuk vond. En ik vind circus echt heel erg leuk om te doen en het geeft me een goed gevoel om in groepsverband een voorstelling te maken en mensen te entertainen. 10 – Door Billy elliot scool heb ik interesse gekregen om meer te gaan dansen en acro te doen en via docenten kwam ik bij de vooropleiding codarts. 10 – Daarvoor turnde ik, maar dat beviel niet meer zo. Mijn moeder kwam toen een jeugdcircus tegen, en zo ben ik begonnen. Ik ben er vandaag nog mee bezig omdat ik het trainen (vooral acrobatiek) erg leuk vind en ik vind het leuk om op te treden. Daarnaast wil ik ook steeds beter worden en het kan altijd nog beter. 11 – Daarvoor zit ik vanaf mijn 5de op acrobatiek en dat doe ik nog steeds, ik houd heel erg van circus omdat er zo veel verschillende dingen zijn om te doen en ik kan daar helemaal mij zelf zijn. 11 - Ik zit nu ongeveer een half jaartje bij Codarts. Ik zat eerst op turnen en daar was ik mee gestopt en toen ben ik hier heen gekomen het zag er heel leuk uit. 3. Circus is voor jou voornamelijk A. Een levensstijl
II
B. Een fysieke uitlaatklep C. Een middel waarmee ik kan communiceren met publiek D. Een sociale activiteit E. Een verplicht onderdeel van een groter programma F. Anders, namelijk - een fysieke uitlaatklep en ik kan er helemaal mezelf zijn. - mijn passie. - een sport.
II II
4. Daarnaast is circus voor jou (meerdere antwoorden mogelijk) A. Een levensstijl B. Een fysieke uitlaatklep C. Een middel waarmee ik kan communiceren met publiek D. Een sociale activiteit E. Een verplicht onderdeel van een groter programma F. Anders, namelijk
III IIII II
5. Hoe ben je bij de vooropleiding gekomen? A. Auditie
IIIII II
B. Gescout
66
C. Anders, namelijk - bij de Billy Elliot sCOOL aangegeven dat ik graag door wilde met acrobatiek en omdat de docenten mij al kenden en wisten wat ik kon mocht ik bij de vooropleiding starten. II 6. “Als ik niet kan optreden, zou ik…” A. Stoppen met circus B. Twijfelen over stoppen met circus C. Op dezelfde manier doorgaan met circus D. Harder trainen op techniek E. Harder trainen op artistieke vakken (dans, theater). F. Anders, namelijk - doorgaan met circus maar op een lager pitje.
II IIIII
- harder trainen en ook al kan ik nooit optreden, ik ga sowieso door. 7. Wat is voor jou het voornaamste doel voor het creëren van voorstellingen? A. Een interessant artistiek product neerzetten. B. Een creatieproces ervaren. C. Aan publiek laten zien wat ik kan / wat ik heb geleerd. D. Omdat mijn ouders het willen. E. Als motivatie om extra hard te oefenen. F. Anders, namelijk
IIIII I II I
9. Wie leidt of leiden creatieproces bij de laatste act/voorstelling waarmee je optrad? A. …een docent ((Pabo, Docent Dans, Docent Drama) B ….Een (extern) deskundige (choreograaf, regisseur, prof. artiest) C ….Ik zelf. D. Anders, namelijk…
I IIII IIII
10. “Ik word extra gemotiveerd deel te nemen als de leider van het creatieproces… A. …een bekende naam is uit de podiumkunsten of van TV.”
I
B ….zelf professioneel circusartiest is.” III C ….veel ervaring heeft in voorstellingen maken met jongeren. “ III D ….iemand is die ik al lang ken en die mij ook goed kent. “ I E. Anders, namelijk - iemand die een goed beeld heeft wat hij/zij wil in een voorstelling en weet waar hij/zij het over heeft. 11. “Ik vind het belangrijk dat de leider van het creatieproces…. A …de gehele voorstelling bedenkt en mij duidelijk regisseert.” B …het concept van de voorstelling bedenkt en samen met de artiesten invult.” C….mij veel ‘tools’ en tijd geeft om zelf te creëren.” D …zorgt dat de groep goed kan samenwerken.” E. Anders, namelijk
IIIII III
III
12. "Ik word extra gemotiveerd deel te nemen aan een creatieproces als... A ....er een interessant script is en een goede regisseur."
IIIII I
B …ik extra (techniek)lessen krijg." C….ik veel ruimte krijg om zelf te creëren." D …mijn vrienden er bij betrokken zijn." E. Anders, namelijk
I III I
67
13. Tijdens het creatieproces van een voorstelling wordt in de daarvoor bestemde tijd aandacht besteed aan A. Repetities IIIII B. Improvisatie en materiaal verzamelen C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback E. Circustechnische training
III IIIII I II II
14. Tijdens het creatieproces zou meer tijd mogen worden besteed aan A. Repetities
IIII
B. Improvisatie en materiaal verzamelen C. Acts of scenes maken D. Tonen, kijken, reflectie en feedback E. Circustechnische training
IIIII II
15. “Om een goede voorstelling te kunnen maken, zou ik meer willen leren over… A …zelf acts creëren.”
IIIII I
B …theater, dans, muziek.” C …circustechnieken.” D …theatertechnieken.” E. Anders, namelijk
I IIII IIII
15. Overweeg je om een kunstvakopleiding Circus te gaan doen of om van circus je beroep te maken? A. Ja, om uitvoerend artiest te worden.
IIIII I
B. Ja, om maker / regisseur / choreograaf te worden. C. Ja, om docent te worden. E. Misschien. F. Nee.
II II III
16. Hoe heb je het creatieproces van de laatste voorstelling ervaren? Hoogtepunten, verbeterpunten, etc. Naar mijn idee is er altijd iets te weinig tijd ingepland voor het creatieproces. Ik denk dat er meer tijd besteed zou mogen worden aan het perfectioneren van een voorstelling, bijvoorbeeld door te spelen voor een klein publiek en dan feedback te vragen, of door de voorstelling te filmen en zelf kritisch terug te kijken. In het begin van het proces, wanneer je vooral aan het zoeken bent naar materiaal, kan je soms nog wel eens vastlopen. Je kan daardoor behoorlijk gedemotiveerd raken, zeker als dat met de mensen om je heen ook gebeurt. Het was mijn eerste keer dat ik zelf iets moest maken. Het was spannend en leuk, soms frustrerend. Hoogte punt was de uitvoering/eind resultaat en het leerproces. Verbeterpunt is om van te voren een goed concept te hebben, ik veranderde constant van idee en goed na te denken over wat ik precies wil vertellen aan het publiek. Het was heel erg leuk en er mocht wel wat meer getraind worden (meer repetities). Ik zit nu in een creatieproces voor een voorstelling, waar we vooral gericht zijn op maken van acts. Ik zou bij deze voorstelling wel wat meer techniek willen gebruiken dus daarop oefenen en ook meer op het maken van eigen acts. Het was mijn eerste voorstelling ik vond het heel gaaf ik heb nog geen plus of min punten. In plaats van theorie meer dans of acrobatiek. Hoogtepunt was dat ik zelf een act in de voorstelling had gemaakt, een verbeterpunt is dat ik meer met de muziek bezig ben tijdens acts. Ik vond het lastig om een eigen act te maken. Maar toen het eenmaal af was toen was ik ook heel trots op het resultaat. Mijn hoogtepunt is de gezelligheid van met de hele groep op stap zijn om op te treden. 17. Wat motiveert jou om te trainen, te leren en jezelf te ontwikkelen? Inspirerende voorbeelden, mooie voorstellingen. Iets zien waarvan ik denk: “Dat wil ik ook!” Het is leuk om steeds beter te worden, het geeft een kick als een nieuwe truc lukt. Dat ik zo goed wil worden dat ik word toegelaten tot het HBO. Dat ik het heel leuk vind.
68
69