Eén intersectoraal examenprogramma voor het vmbo Visienotitie
December 2012 Tussenfase Intersectoraal 1
Colofon Titel: Eén intersectoraal examenprogramma vmbo Auteurs: leden tussenfase Intersectoraal Exemplaren van dit document zijn bij via de website te downloaden (www.vernieuwingvmbo.nl)
2
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
3
Inleiding
5
Kaders en uitgangspunten voor een intersectoraal examenprogramma Leeswijzer Algemene uitgangspunten Uitgangspunten voor een nieuw intersectoraal examenprogramma Conclusie Organisatorische uitgangspunten Koers ten behoeve van het examenprogramma
7
2
Ontwikkelingen in het vmbo Intersectoraal vmbo Kern intersectoraal vmbo In- en doorstroomgegevens Groen vmbo Conclusies
11 11 11 12 13 14
3.
Ontwikkelingen in het mbo Invoeren nieuwe kwalificatiedossiers en sturen op doelmatigheid Hogere eisen voor taal, rekenen en Engels Verdwijnen van drempelloze instroom Domeinen in het mbo Conclusies
15 15 15 16 16 16
4
Ontwikkelingen in de arbeidsmarkt Relatie met bedrijfsleven Conclusie
17 17 18
5.
Vervolgprocedure Intersectorale vernieuwingscommissie Werkgroep Klankbord- en pilotscholen Tijdsplanning
19 19 19 19 20
Begrippenlijst
21
Literatuur
23
Bijlage: leden werkgroep tussenfase
25
1
7 7 7 8 8 8
3
4
Inleiding Sinds augustus 2008 kent het vmbo vier reguliere intersectorale programma's: Intersectoraal (met drie uitstroomvarianten), ICT-route, Sport dienstverlening en veiligheid, en technologie in de GL. In navolging van de vernieuwing van de sectorale examenprogramma’s die in 2011 in de sectoren Economie, Techniek en Zorg & welzijn van het vmbo in gang is gezet, dient nu ook de ontwikkeling van een nieuw intersectoraal examenprogramma zich aan. Er zal een nieuw intersectoraal examenprogramma ontwikkeld worden voor alle leerwegen in het vmbo (basis-, kader- en gemengde leerweg). Een examenprogramma dat toekomstgericht, aantrekkelijk en organiseerbaar is en leerlingen goed voorbereidt op het vervolgonderwijs. De intersectorale programma's zijn relatief jonge programma's. Voor een succesvol verloop van de doorontwikkeling willen de Verenigde Intersectorale Platforms (VIP), de Vereniging Buitengewoon Groen scholen (VBG) en de AOC Raad aansluiten bij de dynamiek die tot nu toe heeft bijgedragen aan de totstandkoming van de intersectorale programma’s in het vmbo. 1 In 2012 heeft het ministerie van OCW SLO opdracht gegeven om in nauwe samenwerking met SPV, het College voor Examens (CvE) en Cito voor de ‘sector’ Intersectoraal van het vmbo te komen tot één nieuw examenprogramma met de daarbij behorende syllabus en handreiking (zie notitie ‘doorontwikkeling intersectoraal d.d. 17 juli 2012 het subsidieverzoek SLO 2012-2013 d.d. 12 augustus 2012, en de beschikking daarop van OCW, december 2012). Voor het verlenen van deze opdracht heeft er, in opdracht van het ministerie van OCW, een vooronderzoek plaatsgevonden. In dit vooronderzoek is nagegaan wat de mogelijkheden zijn om te komen tot één intersectoraal examenprogramma inclusief groen. Resultaten van het vooronderzoek zijn neergelegd in de notitie ‘Op weg naar één intersectoraal programma in het vmbo?’ (Pit, 2012). Uit dit vooronderzoek bleek onder andere dat de haalbaarheid van een gezamenlijk nieuw intersectoraal examenprogramma inclusief groen en de daadwerkelijke meerwaarde ervan op het moment van onderzoek nog moeilijk in te schatten was. Een van de aanbevelingen uit het vooronderzoek is een verkenningsperiode in te lassen om overeenstemming te bereiken ten aanzien van de uitgangspunten, inzichten en doelstellingen (Pit, 2012, p.40). De resultaten uit het vooronderzoek gaven aanleiding tot het inlassen van een tussenfase (september – december 2012) om te kunnen komen tot een gezamenlijk gedragen visie op het te ontwikkelen nieuwe intersectorale examenprogramma. De tussenfase had als doel een visiedocument te ontwikkelen dat als basis kan dienen voor de ontwikkeling van het nieuwe intersectorale examenprogramma. Voor u ligt de opbrengst van deze periode. Deze visienotitie beschrijft de kaders en de uitgangspunten die de betrokken partijen in de tussenfase gezamenlijk geformuleerd hebben voor de ontwikkeling van één nieuw intersectoraal examenprogramma, inclusief groen, voor het vmbo. Het is aan de Intersectorale vernieuwingscommissie (IVC) het te ontwikkelen nieuwe intersectorale examenprogramma concreet uit te werken en een examineerbare inhoud te geven. Leeswijzer Deze notitie is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 1 bevat de kaders en de uitgangspunten voor een te ontwikkelen nieuw intersectoraal examenprogramma. In hoofdstuk 2 worden de ontwikkelingen in het vmbo geschetst. Hoofdstuk 3 gaat in op de ontwikkelingen in het mbo. De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt staan in hoofdstuk 4 centraal. Hoofdstuk 5 bevat het vervolg van de procedure om te komen tot een nieuw examenprogramma. Tot slot treft u een begrippenlijst en een bijlage aan.
1
Het ministerie van OCW voert over de opdracht en de ontwikkeling van een nieuw examenprogramma Intersectoraal overleg met het ministerie van Economische Zaken (EZ). Voor het ‘groene’ deel van het examenprogramma is het ministerie van EZ verantwoordelijk. Het ministerie van OCW stemt hierover af met het ministerie van EZ. Voor de projectleiding is het ministerie van OCW aanspreekpunt.
5
6
1.
Kaders en uitgangspunten voor een intersectoraal examenprogramma
Leeswijzer In dit hoofdstuk schetsen we eerst de uitgangspunten die door de overheid gesteld zijn voor de vernieuwing van de sectorale programma’s. Deze uitgangspunten zijn ook van toepassing op het nieuwe Intersectorale programma. Daarna en aanvullend schetsen we de doelen en de uitgangspunten die de betrokkenen bij het tussenfase-overleg geformuleerd hebben voor het nieuwe intersectorale programma. Deze zijn mede gebaseerd op de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van de bestaande intersectorale programma’s. Daarna geven we enkele suggesties voor een nieuw intersectoraal examenprogramma. Algemene uitgangspunten In opdracht van het ministerie van OCW worden in het vmbo de beroepsgerichte examenprogramma’s vernieuwd. Opdracht is in elke sector te komen tot één examenprogramma bestaande uit één kern, twee profielen en een aantal keuzedelen. De ontwikkeling van het examenprogramma moet aansluiten op de kenmerken van een sector. Die kenmerken kunnen per sector verschillen. De uitgangspunten voor de vernieuwing beroepsgerichte programma’s zijn in de projectopdracht en een structuurnotitie verwoord. Deze uitgangspunten gelden voor de sectorale examenprogramma’s en het intersectorale examenprogramma. Uitgangspunten voor een nieuw intersectoraal examenprogramma Aansluitend op de centraal gestelde uitgangspunten achten de deelnemers aan het tussenfaseoverleg de volgende uitgangspunten voor het nieuwe intersectorale examenprogramma van belang: één intersectoraal examenprogramma, met een uitwerking voor de verschillende leerwegen. onderscheidend van de sectorale examenprogramma's. opgebouwd uit kern, profielen en keuzedelen. toekomstbestendig, doelmatig en organiseerbaar. vormt het fundament van de beroepskolom. sluit aan bij de (beroeps)werkelijkheid. sluit aan op regionale arbeidsmarkt. sluit aan op het mbo In lijn met de hiervoor geschetste algemene uitgangspunten adviseren de deelnemers aan het tussenfaseoverleg aan te sluiten bij het onderzoek van Pit (2012). Hij constateert dat "het niet zo kan en mag zijn dat het nieuwe programma een mix wordt van de vier ‘oude’ intersectorale programma’s, want dan is van meerwaarde geen sprake" (p.32). Daarmee is gezegd dat het intersectorale examenprogramma een totaal nieuw examenprogramma, inclusief groen, dient te worden. De uitgangspunten, inzichten en doelstellingen, zoals deze zijn geformuleerd in het Strategisch Beleidsplan 2012-2014 van de VIP, kunnen hierbij richtinggevend zijn. Het examenprogramma: bereidt leerlingen voor op brede inzetbaarheid in een moderne, snel veranderende wereld en flexibele arbeidsmarkt is gericht op oriëntatie op alle sectoren in het vmbo en domeinen in het mbo. laat de leerling tot het eind van het vmbo de ruimte een verantwoorde keuze voor een vervolgopleiding te maken. heeft een sterke en gewaarborgde inhoudelijke basis en diepgang, qua niveau vergelijkbaar met sectorale programma's. heeft een solide basis en aandacht voor competenties die de leerling in het mbo nodig heeft.
7
biedt scholen de nodige ruimte en mogelijkheden om keuzes te maken. Keuzes die, binnen de kaders van het landelijk beleid, passen bij de visie van de school, de leerling(populatie), regionale maatschappelijke situatie en arbeidsmarkt, en bij het vervolgonderwijs.
Conclusie Het nieuwe intersectoraal examenprogramma bestaat uit een praktische en loopbaanoriënterend aanbod van kern, profielen en keuzedelen in wisselende arbeidsgerelateerde contexten. De loopbaan van de leerling staat centraal.
Organisatorische uitgangspunten Er moet onderscheid gemaakt worden tussen een examenprogramma en een onderwijsprogramma. In een examenprogramma staat wat leerlingen aan het eind van hun opleiding ten minste moeten kennen en kunnen. In een examenprogramma staat niet hoe scholen hun onderwijs vorm moeten geven. Scholen maken daarin hun eigen keuzes, maken, op basis van het examenprogramma, hun eigen onderwijsprogramma. Gelet op bovenstaande visie en inhoudelijke uitgangspunten achten wij, de betrokkenen in de tussenfase, een aantal organisatorische uitgangspunten voor het onderwijsprogramma eveneens van belang: Het onderwijsprogramma is opgebouwd uit realistische contextrijke opdrachten. Het onderwijsprogramma biedt de mogelijkheid om zowel buitenschools als binnenschools te leren en te werken om zo op basis van ervaringen keuzes te kunnen maken. Het onderwijsprogramma houdt rekening met de mobiliteit in de regio. In het onderwijs is aandacht voor hoofd, hart en handen. Reflectie maakt een vast onderdeel uit van het onderwijsprogramma. Koers voor het nieuwe intersectorale examenprogramma Het examenprogramma intersectoraal zal, conform de landelijk gestelde uitgangspunten bestaan uit een kern, profielen en keuzedelen Het is aan de Intersectorale vernieuwingscommissie kern, profielen en keuzedelen verder uit te werken naar inhouden. Voor de uitwerking van het nieuwe examenprogramma geven wij een aantal suggesties mee. Suggesties die voortvloeien uit de hiervoor geschetste visie en uitgangspunten en uit de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van de bestaande intersectorale programma’s. Het kerndeel Het kerndeel loopt als een rode draad door de profielen en de keuzedelen heen en betreft de voor het nieuwe intersectorale examenprogramma kenmerkende kennisaspecten, houdingsaspecten en vaardigheden. Het kerndeel wordt niet zelfstandig geëxamineerd. Examinering van het kerndeel vindt altijd plaats in combinatie met profiel en keuzedelen. Suggesties voor het kerndeel zijn: generieke e vaardigheden, loopbaancompetenties (zie begrippenlijst) en 21 eeuwse vaardigheden. Profielen De profielen moeten op de eerste plaats recht doen aan de gestelde uitgangspunten van het nieuwe intersectorale examenprogramma. Daarnaast bevatten de profielen altijd elementen uit het kerndeel. Het centraal examen wordt gebaseerd op de inhoud (kennis en vaardigheden) van het profiel. Voor de profielen geven wij voor de beeldvorming twee suggesties.
8
De ene suggestie is voor het intersectorale examenprogramma één profiel te ontwikkelen. Een andere suggestie is om onderscheidende werkprocessen centraal te stellen, zoals in onderstaand voorbeeld. Richten Gericht op het maken van keuzes vanuit een plan of idee
Onderzoeken Ontwerpen
Inrichten Gericht op noodzakelijke organisatorische kennis en vaardigheden om een plan of idee te realiseren Organiseren Ondernemen
Verrichten Gericht op uitvoerings- en ondersteuningsactiviteiten t.b.v. realisatie Ondersteunen Onderhouden
Bovenstaande werkprocessen kunnen recht doen aan het loopbaanoriënterend karakter van het intersectorale examenprogramma. Door de werkprocessen te definiëren en er een specifieke inhoud in de vorm van activiteiten aan te koppelen ontstaan de contouren van een mogelijk programma. De context, hier niet aangegeven, vervolmaakt het programma. Het is aan de Intersectorale vernieuwingscommissie om voorstellen te doen omtrent het aantal profielen en de inhoud daarvan. Een meerderheid van de deelnemers aan het tussenfaseoverleg ziet graag dat de Intersectorale vernieuwingscommissie de mogelijkheid en haalbaarheid onderzoekt om een profiel af te sluiten met een proeve van bekwaamheid. Keuzedeel Het intersectoraal examenprogramma bestaat uit een x-aantal keuzedelen van vergelijkbare omvang, waarvan een leerling er tenminste vier moet kiezen De betrokkenen in de tussenfase adviseren hiervoor een model of systematiek te ontwikkelen dat recht doet aan het karakter van het nieuwe intersectoraal examenprogramma en aansluit bij het mbo. Wij hebben voor ogen dat leerlingen, in de dagelijkse onderwijspraktijk, uit een aanbod van praktische en contextrijke arbeidsgerelateerde opdrachten een keuze kunnen maken. Via deze opdrachten zouden leerlingen kennis kunnen maken met kerndilemma's (zie begrippenlijst) om te ontdekken waar ze moeite voor willen doen: waar ze voor willen gaan en staan.
9
10
2.
Ontwikkelingen in het vmbo
Het vmbo kent vanaf het begin in 1999 een dynamische geschiedenis waarin de ontwikkelingen elkaar in een hoog tempo opvolgden. Deze ontwikkelingen betreffen zowel het onderwijsaanbod als het onderwijsconcept. Vanaf de invoering van het vmbo zijn er allerlei varianten op programma’s en leerwegen ontstaan en is geprobeerd de doorstroom vmbo – mbo te optimaliseren. Intrasectorale en intersectorale programma’s, leer- werktrajecten, assistentenopleidingen, vakcollege’s, vm2-trajecten en de profilering van vmbo-t (mavo) zijn hiervan voorbeelden. Zij hebben niet alleen betrekking op een veranderend aanbod, maar willen ook nadrukkelijk nieuwe onderwijsconcepten ontwikkelen. Het vmbo wil aansluiten bij de leer- en leefwereld van de vmbo-jongeren en inspelen op ontwikkelingen in de regio (vervolgonderwijs en arbeidsmarkt). Dit kan niet los worden gezien van de manier waarop het onderwijs is ingericht en hoe er wordt geleerd door deze jongeren. De zogenaamde beroepsgerichte afdelingsprogramma’s kennen een lange traditie in veel scholen. Al voor de invoering van het vmbo werden deze programma’s aangeboden en sinds de invoering in 1999, zijn deze programma’s inhoudelijk slechts minimaal veranderd. In de loop der jaren zijn de intrasectorale programma’s en de intersectorale programma’s aan dit spectrum toegevoegd. Om de verworvenheden van deze ontwikkelingen in het vmbo niet slechts te borgen, maar ook toekomstbestendig te maken is OCW voor zowel de sectoren als de intersectorale programma’s een actualiseringstraject gestart. Voor de bestaande intersectorale examenprogramma’s zal één nieuw intersectoraal examenprogramma, inclusief groen, ontwikkeld worden. Intersectoraal vmbo Op dit moment bestaan er vier intersectorale programma’s:
ICT-route Intersectoraal (dit programma kent drie uitstroomvarianten, waarvoor examens worden gemaakt: technologie en dienstverlening, dienstverlening en commercie, technologie en commercie) Sport, Dienstverlening en Veiligheid (dit programma mag alleen in de basis en de kaderberoepsgerichte leerweg aangeboden worden) Technologie in de Gemengde leerweg (dit programma mag alleen in de gemengde leerweg aangeboden worden)
Kern intersectoraal vmbo De kern van de huidige intersectorale programma’s is een brede oriëntatie op verschillende soorten werk, gekoppeld aan een goede loopbaanbegeleiding en in veel gevallen, uitstel van de beroeps en/of opleidingskeuze. Leerlingen die een intersectoraal programma volgen maken idealiter op hun eigen moment loopbaankeuzes – de één vroeger dan de ander. Tot de drempel van het mbo is alles nog mogelijk. Vast onderdeel van het programma zijn de algemene beroepscompetenties: kennis, vaardigheden en houdingen die je in allerlei soorten werk goed kunt gebruiken. De sectoren zijn geen doel op zichzelf, maar vormen contexten voor verschillende soorten werkervaring. In het onderwijsprogramma vult elke school de concrete contexten zelf in. Natuurlijk zijn er kaders en voorbeelden van anderen, maar een kant-en-klaar onderwijsprogramma ligt er niet. Elke school maakt zijn eigen onderwijsprogramma. Sectorale en intersectorale programma’s vormen samen een compleet aanbod voor leerlingen in het vmbo. De sectorale programma’s handelen meer vanuit een vakmatig/beroepsvoorbereidend perspectief en de intersectorale programma’s leggen meer de nadruk op het loopbaanperspectief van de leerling.
11
In- en doorstroomgegevens Instroom Het aantal leerlingen dat intersectoraal vmbo volgt, is de afgelopen jaren sterk gestegen. In het 2 schema hieronder staan de getallen tot en met 2011. (De oktobertelling van 2012 zal uitwijzen dat het totaal aantal leerlingen in de intersectorale programma’s de 30.000 overstijgt).
Intersectorale programma’s Aantal leerlingen in
2008/2009
2009/2010
2010/2011
Intersect.Programma
2.025
3.430
6.216
ICT. Route
1.640
2.008
2.017
Sport, Dienstverlening & Veilig.
3.206
4.153
4.612
Technologie in de GL (NB. Technologie leerlingen die een elementcode in een andere sector hebben, zijn hier meegeteld.
4.578
8.014 8.906 Ec. 1.152 Ec. 1.245 Tc. 721 Tc. 783 Z&W. 945 Z&W. 967 Inters. 5.196 Inters. 5.911
VM 2 alle programma’s Totaal
78 11.453
17.605
21.829
De Doorstroomatlas 2012 geeft in een overzicht de instroom van leerlingen in leerjaar 3 in de verschillende sectoren weer.
Doorstroom Het Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen (ITS) in Nijmegen heeft in 2011 op verzoek van de vier intersectorale platforms onderzoek gedaan naar de doorstroom van uit de intersectorale 3 4 programma’s vmbo naar het MBO . Dit onderzoek levert voor leerlingen uit de cohorten 2008/2009 en 2009/2010 de volgende gegevens op:
2
Etalagebestanden DUO/CFI ‘In- en doorstroom sectoroverstijgende programma’s in het vmbo’, ISBN 978-90-5554-437-0 4 Betreft leerlingen van vmbo scholen onder OC&W 3
12
2008-2009 Doorstroom naar:
Vanuit intersectoraal
2009-2010
Vanuit verwante sector
Vanuit intersectoraal
Vanuit verwante sector
MBO Economie
41%
34%
41%
33%
MBO Techniek
22%
23%
21%
28%
MBO Zorg & welzijn
33%
30%
34%
31%
MBO Landbouw
3%
7%
3%
7%
Hetzelfde onderzoek wijst uit dat van deze cohorten de aangegeven percentages leerlingen zijn doorgestroomd van het vmbo naar het mbo: Doorstroom naar:
Vanuit intersectoraal
Vanuit sectoraal programma
MBO 2
24%
48%
MBO 4
49%
27%
BOL -opleiding
86%
75%
Het verschil in doorstroompercentages naar de mbo-niveaus 2 en 4 is voor een groot deel, maar niet uitsluitend, terug te voeren op een verhoudingsgewijs groot aantal GL-leerlingen dat in intersectoraal vmbo participeert. Ook het aantal leerlingen in de kaderberoepsgerichte leerweg intersectoraal ligt gemiddeld hoger (28%) dan het aantal leerlingen in dezelfde beroepsgerichte leerweg van de sectorale programma’s. De ‘bagage’ die leerlingen meenemen naar het mbo is vanuit de sectorprogramma’s meer vakverdiepend, terwijl de bagage vanuit de intersectorale programma’s meer gericht is op loopbaanvaardigheden, burgerschap en generieke vaardigheden. Groen vmbo In het vmbo-groen wordt binnen het sectorale programma Landbouw en Natuurlijke omgeving en het intrasectorale programma Landbouwbreed vorm en inhoud gegeven aan competentiegericht vmbo en doorlopende leer- en competentielijnen vmbo-mbo. Bij de ontwikkeling en implementatie hiervan lopen de scholen aan tegen de ontbrekende mogelijkheden tot programmatische samenwerking met andere sectoren. Gevolg hiervan is dat onvoldoende vorm en inhoud gegeven kan worden aan brede loopbaanoriëntatie en -begeleiding en onderwijs dat een goede voorbereiding biedt op een vervolgopleiding in het mbo. Bijna één derde van de leerling in vmbo groen (29%) kiest momenteel voor een groene mbo-opleiding (zie ook Doorstroomatlas 2012). Geconstateerd kan worden dat het vmbo-groen een brede opleiding is, waarna leerlingen nog alle kanten op kunnen, het biedt daarmee veel kansen. Uit onderzoek naar de motieven van leerlingen om voor het vmbo-groen te kiezen blijkt dat het groene beroepsperspectief vaak niet het belangrijkste is. Kennelijk is het groene vmbo ook interessant voor jonge mensen die nog niet weten of ze een groen beroep willen. Interesse voor groen is meestal wel aanwezig bij de leerlingen die een vmbo-groen opleiding volgen. Het streven is nog meer jongeren binnen de AOC’s te interesseren voor een groen beroep en opleiding. Binnen het Groene onderwijs wordt al sinds 2002 gepleit voor meer openheid naar en verbinding met de andere sectoren van het beroepsonderwijs. De AOC Raad heeft zich sterk gemaakt om die verbinding binnen de huidige programmastructuur van het vmbo te realiseren door uitbreiding van de bestaande intersectorale vmbo programma’s met groen. Dit heeft ertoe geleid dat de ministeries van OCW en LNV in 2007 afspraken hebben gemaakt over voorwaarden waaronder scholen een nieuw te ontwikkelen intersectoraal programma groen - niet groen mochten aanbieden. Het programma zelf bestond echter vooralsnog niet. De AOC Raad werkt volop mee aan de ontwikkeling van het nieuwe intersectorale programma. Voorwaarde en inzet hierbij is echter wel dat er, wettelijk gezien, gelijkwaardige voorwaarden gelden voor AOC’s voor wat betreft het kunnen aanbieden ervan. Deze ‘uitvoeringsvragen’ zijn opgepakt 13
maar vallen buiten het kader van deze visienotitie en de programmatische en inhoudelijke ontwikkeling van het examenprogramma.
Conclusie Op basis van doorstroomcijfers kan geconcludeerd worden dat een brede uitstroom uit het vmbo in alle leerwegen goede doorstroommogelijkheden biedt in het MBO. De ontwikkeling van een nieuw examenprogramma vmbo intersectoraal moet deze resultaten versterken en borgen.
14
3.
Ontwikkelingen in het mbo
In het mbo speelt een aantal ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het vmbo en de doorstroom van leerlingen en daarmee de ontwikkeling van het nieuwe intersectorale examenprogramma. In het Actieplan mbo, getiteld ‘Focus op vakmanschap 2011-2015’ kondigt de toenmalige minister van Onderwijs, onder meer de volgende acties aan: Invoering van nieuwe kwalificatiedossiers Verkorting van de opleidingsduur Strakker sturen op doelmatigheid van het mbo Hogere eisen voor taal, rekenen en Engels Verdwijnen van de drempelloze instroom Invoeren van een nieuwe bekostigingssystematiek (cascade-model) Experimenteerruimte doorlopende leerlijnen vmbo - mbo Invoering nieuwe kwalificatiedossiers en sturen op doelmatigheid Net als het vmbo staat het mbo aan de vooravond van vernieuwingen waaronder de invoering van nieuwe programma's, (kwalificatiedossiers). Bedoeling is dat in 2014 deze dossiers worden ingevoerd. Deze invoering gaat samen met verkorting van de opleidingsduur, meer contacturen en minder BPV en een discussie over doelmatigheid van het opleidingsaanbod. De nieuwe kwalificatiedossiers zullen niet direct invloed hebben op het onderwijs in het vmbo. In het kader van het te ontwikkelen nieuwe intersectoraal examenprogramma lijkt het toch goed hier kennis van te nemen. Het mbo kent op dit moment meer dan 600 verschillende kwalificatiedossiers. Onder leiding van S-BB wordt een nieuwe kwalificatiesystematiek ontwikkeld. Kwalificatiedossiers bestaan in de toekomst uit een: Basis: Beroepsgerichte taken en algemene taken, zoals taal, rekenen en loopbaan & burgerschap. Profieldeel: Een sectorale brede verdieping binnen een werkveld. Keuze: Verrijking van het diploma. Voorbeeld: Leidinggeven, ondernemersvaardigheden, restauratiewerkzaamheden, doorstroom hbo MBO-studenten ontvangen straks een diploma op dossierniveau. Hiermee wordt het aantal verschillende diploma’s teruggedrongen. Doel van de nieuwe kwalificatiesystematiek is het terugdringen van het aantal opleidingen, het waar mogelijk gemeenschappelijk ontwikkelen en aanbieden van wat gemeenschappelijk is en het transparanter maken van het onderwijs. Met de invoering van de nieuwe kwalificatiedossiers wordt de duur van een groot aantal niveau 4 opleidingen vastgesteld op 3 jaar. Daarnaast wordt een nieuwe bekostigingssystematiek ingevoerd die langer verblijf in het mbo tegen gaat en stapelen van opleidingen bemoeilijkt. In het kader van macro doelmatigheid moeten onderwijs en bedrijfsleven afspraken maken over de opleidingen die in de regio worden aangeboden. Het gaat daarbij om opleidingen waaraan de regio behoefte heeft. Opleidingen met maar een beperkt arbeidsmarktperspectief mogen niet meer door elk ROC worden aangeboden. Hierover moeten landelijke afspraken gemaakt worden. Hogere eisen voor taal, rekenen en Engels De referentieniveaus taal en rekenen hebben ook betrekking op het mbo. Studenten die hun opleiding afsluiten op niveau 2 en 3 moeten taal en rekenen tenminste beheersen op niveau 2F, studenten die hun opleiding afsluiten op niveau 4 moeten 3F beheersen en voldoen aan eisen met betrekking tot Engels. Taal en rekenen worden vanaf 2014 met centraal ontwikkelde toetsen afgesloten. Studenten moeten dan tenminste één vijf en één zes voor taal en rekenen halen om hun diploma in ontvangst te kunnen nemen. (Wijziging examenbesluit WEB, nr. 217, 2012)
15
Verdwijnen van de drempelloze instroom Op dit moment kunnen vmbo-leerlingen nog zonder diploma instromen in een opleiding op niveau 2 van het mbo. Deze drempelloze instroom gaat verdwijnen. Alleen leerlingen met een vmbo-diploma zijn dan nog toelaatbaar tot het mbo. De verwachting is dat vanuit het mbo voorstellen gedaan zullen worden om de toelatingscriteria voor vmbo-leerlingen verder aan te scherpen. Volgens de toelatingsnormen zijn leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerweg toelaatbaar tot een opleiding op niveau 2. Leerlingen met een diploma kaderberoepsgerichte leerweg, gemengde leerweg en theoretische leerweg zijn toelaatbaar tot niveau 3 en 4 opleidingen. De MBO Raad wil voorstellen leerlingen met een diploma kaderberoepsgerichte leerweg niet meer toe te laten tot een opleiding op niveau 4. Deze leerlingen kunnen dan naar een niveau 3 opleiding, en als die er in een richting niet is dan worden ze doorverwezen naar een opleiding op niveau 2. Alle maatregelen in het mbo hebben tot doel te bevorderen dat studenten zoveel mogelijk aan het begin van hun mbo-opleiding op het juiste niveau, in de juiste leerweg en in de juiste opleiding worden ingeschreven. Het mbo wil studenten een zo efficiënt mogelijke leerroute (ook richting het hbo) bieden. Domeinen in het mbo Sinds enige tijd kent het mbo zogenaamde domeinen. Een domein is een verzameling van verwante opleidingen. Alleen leerlingen die een BOL-opleiding volgen kunnen ingeschreven worden in een domein. Domeinen kunnen een mooi indelingscriterium vormen voor de eerste periode dat leerlingen in het mbo verblijven. Door het onderwijs rond domeinen vorm te geven kunnen leerlingen de keuze voor een smalle opleiding uitstellen en zich verder oriënteren op hun keuze. Het is aan individuele mbo-instellingen om (een deel van) hun opleidingen wel of niet rond domeinen vorm te geven. Invoering van maatregelen die voortvloeien uit Focus op vakmanschap lijken er niet toe bij te dragen dat mbo-instellingen ertoe over gaan de start van al hun opleidingen rond domeinen te organiseren.
Conclusie In het mbo worden maatregelen ingevoerd die het noodzakelijk maken dat leerlingen die instromen direct voor de juiste opleiding op het juist niveau kiezen, zodat ze zo snel mogelijk tot een mbodiploma opgeleid kunnen worden. Instromen in een mbo-domein past niet in deze ontwikkeling. De aangescherpte eisen rond taal en rekenen (en Engels voor niveau 4) en het verdwijnen van de drempelloze instroom maken dat mbo opleidingen strenger zijn in het toelaten van leerlingen.
16
4.
Ontwikkelingen in de arbeidsmarkt
De Nederlandse arbeidsmarkt is volop in beweging. In Techniek en Zorg & welzijn dreigt een tekort aan arbeidskrachten te ontstaan. Ook de gevolgen van de economische crisis zijn hard voelbaar op de arbeidsmarkt. De afgelopen decennia zagen we de economie omslaan van een overwegend industriële naar een overwegend diensten- en kenniseconomie. Een ontwikkeling die andere eisen wat betreft kennis en vaardigheden ging stellen aan toekomstige werknemers. Momenteel ervaren we wat de invloed is van automatisering en globalisering op de arbeidsmarkt. Veel werk is inmiddels geautomatiseerd en bepaalde werkzaamheden zijn uit Nederland verdwenen, omdat ze goedkoper in het buitenland kunnen worden uitgevoerd. Mede om deze reden is in Nederland gezocht naar 5 sectoren waarin Nederland sterk en concurrerend is. Hieruit zijn de zogenaamde topsectoren voortgekomen. Steeds minder mensen lijkt de zekerheid van 'een vaste baan voor het leven', gegeven. Zij krijgen te maken met een loopbaan waarin zij tijdens het werkzame leven enkele keren veranderen van bedrijf, branche, functie of beroep. Kortom: zij moeten loopbaankeuzes maken. Terwijl aan de andere kant steeds meer werknemers te maken krijgen met bedrijven die zich verder willen ontwikkelen en zich willen of moeten aanpassen aan de eisen die de economie stelt. Hierdoor komen werknemers in aanraking met functies die inhoudelijk veranderen, waaraan andere eisen gesteld worden en waarvoor dikwijls aanvullende opleidingen noodzakelijk zijn. Dit vraagt van werknemers een zekere flexibiliteit en brede(re) inzetbaarheid. Veel bedrijven zijn naast specialistische kennis op zoek naar generalisten. Het lijkt er op dat de wereld van arbeid en beroep er niet overzichtelijker op wordt. Het aantal eenduidige beroepen neemt af, terwijl het aantal functies groeit. Wijziging van functies impliceert dat er anders, soms hogere, eisen gesteld worden aan kennis en vaardigheden van de werknemer. De onvoorspelbaarheid van de arbeidsloopbaan maakt dat het voor een toekomstig werknemer van belang is flexibel met kennis en vaardigheden om te kunnen gaan, te exploreren, te reflecteren en te netwerken om tot goede keuzes te komen. Dit dienen aandachtspunten te zijn in het te ontwikkelen nieuwe intersectorale examenprogramma. Relatie met bedrijfsleven Om leerlingen de complexiteit van de arbeidsmarkt te laten ervaren krijgen binnen het nieuw te ontwikkelen intersectorale programma de buitenschoolse praktijkervaringen bij voorkeur, een vaste plek. Zodoende ervaren leerlingen dat: het arbeidsveld sterk in beweging is nieuwe functies/werkzaamheden voortdurende scholing vragen nieuwe functies/werkzaamheden eigen initiatief van de werknemer vragen in kleine en grote bedrijven er sprake is van multidisciplinaire samenwerking
Circa 65% van de beroepen wordt niet in één sector uitgeoefend. Steeds meer werknemers werken op het snijvlak van verschillende sectoren. Het is steeds minder vanzelfsprekend dat beroepen zich binnen de bestaande sectoren laten ordenen. Het past bij het karakter van het intersectoraal programma om leerlingen praktijkervaringen te bieden in multidisciplinaire bedrijven zoals woningbouwverenigingen, ziekenhuizen en nutsbedrijven. Deze bedrijven laten zien dat arbeid zich niet tot één sector beperkt, maar dat in een bedrijf verschillende sectoren samen komen. Ook de kleine bedrijven of de zzp-ers zijn vaak van alle markten thuis te zijn.
5
Agrofood; tuinbouw en uitgangsmaterialen; HiTech systemen en materialen; energie; logistiek; creatieve industrie; life, science & health; chemie, water
17
Conclusie Kennismaken met de beroepspraktijk is essentieel in een intersectoraal onderwijsprogramma.
18
5.
Vervolg procedure
Intersectorale vernieuwingscommissie Het visiestuk, als einddocument van de tussenfase, wordt, na goedkeuring door het ministerie van OCW, overgedragen aan de Intersectorale vernieuwingscommissie (IVC). Deze door OCW/EZ in te stellen commissie ontwikkelt aan de hand van dit richtinggevende document en binnen de kaders zoals die zijn gegeven in de projectopdracht en de structuurnotitie kern, profiel, keuze, een nieuw examenprogramma intersectoraal. De commissie staat onder leiding van een onafhankelijk voorzitter, voorgedragen en benoemd door OCW. In de commissie hebben zitting: Zes vmbo-docenten, op voordracht van de intersectorale platforms, de VBG en de AOC Raad Twee mbo-docenten, op voordacht van de MBO Raad en de AOC Raad Vertegenwoordigers namens SLO, SPV, CvE en Cito
De Intersectorale vernieuwingscommissie formuleert de opdracht voor het ontwikkelen van een nieuw examenprogramma intersectoraal. Deze opdracht wordt uitgevoerd door de werkgroep kern en keuze. De werkgroep kern en keuze legt het resultaat van haar werk voor aan de Intersectorale vernieuwingscommissie en na vaststelling legt de commissie het examenprogramma als advies voor aan de regiegroep. De regiegroep biedt op haar beurt, na bespreking, het examenprogramma ter goedkeuring aan aan de minister van OCW. Het ministerie van OCW handelt en spreekt bij de ontwikkeling van en besluitvorming over het intersectorale programma mede namens het ministerie van EZ. Dit laatste ministerie is verantwoordelijk voor het groen vmbo. Tussen het begin en eindpunt van de werkzaamheden van de commissie kan de commissie adviesvragen voorleggen aan de regiegroep De intersectorale vernieuwingscommissie komt ongeveer vijf keer per jaar bijeen. Werkgroep In de werkgroep Kern en Keuze zitten net als in de IVC zes docenten vmbo en twee docenten mbo. Vier daar van zijn nieuw (3 vmbo, 1 mbo). De werkgroep staat onder leiding van een vertegenwoordiger van SPV. Een vertegenwoordiger van SLO is secretaris van zowel de commissie als de werkgroep. De planning van de werkzaamheden van de werkgroep wordt in onderling overleg gemaakt. De werkgroep komt voor het ontwikkelen van het examenprogramma tien keer bijeen. Klankbord- en pilotscholen Klankbord- en pilotscholen zijn nauw betrokken bij het traject. Deze scholen worden geworven door SPV in samenwerking met de platforms. De projectleiding wijst de klankbord- en pilotscholen aan. Aan zowel de klankbordfase als de pilotfase kunnen OCW-scholen en AOC’s deelnemen. Omdat klankbord- en pilotfase bij de ontwikkeling van het nieuwe intersectorale examenprogramma erg dicht op elkaar liggen wordt voorgesteld direct te starten met de acht pilotscholen. Er is voorzien in twee cohorten leerlingen in de pilotfase.
19
Tijdsplanning Teneinde de ontwikkeling van het nieuwe intersectorale programma in lijn te laten lopen met de sectorale vernieuwingsoperatie is het volgende tijdpad vereist Januari 2013
Startbijeenkomst intersectorale vernieuwingscommissie met aanwezigheid van alle intersectorale platforms.
Januari 2013
Start werkzaamheden intersectorale vernieuwingscommissie en werkgroep
Januari/februari 2013
Informatiebijeenkomst potentiële pilotscholen
April/Mei 2013
Oplevering concept examenprogramma
Mei 2013
Start ontwikkeling van syllabi en handreikingen
Augustus 2013
Start pilotfase
Met bovengeschetst tijdpad zal vanaf januari 2013 de vernieuwing intersectoraal in dezelfde tijdsplanning als de vernieuwing examenprogramma’s sectoraal verlopen Streven is de invoering van het nieuwe intersectorale examenprogramma gelijk te laten vallen met de invoering van de nieuwe sectorale examenprogramma’s (2015). Dit tijdpad is zeer ambitieus. Door de deelnemers aan het tussenfaseoverleg is vanuit dit besef gesproken over de mogelijkheid het nieuwe intersectorale examenprogramma slechts door één cohort leerlingen uit te laten proberen. Dit is gezien de planning echter niet mogelijk, omdat het nieuwe examenprogramma dan al in het eerste pilotjaar (als de pilotleerlingen in de derde klas vmbo zitten) door de minister moet worden vastgesteld. Pilot met één cohort leerlingen betekent dat het examenprogramma wordt vastgesteld zonder dat er pilotexamens hebben plaatsgevonden. Dit is geen gewenste situatie. Consequentie is dat, als de hierboven geschetste planning niet wordt gehaald, invoering van het nieuwe intersectorale examenprogramma uitgesteld moet worden tot 2016.
20
Begrippenlijst Arbeidsidentiteit: het gevoel dat en de zekerheid die leerlingen hebben geschikt te zijn voor en te passen bij een bepaald werkveld en een bepaald beroep: waar ga ik voor en waar sta ik voor. Kerndilemma "Beroepsdilemma’s bieden jongeren zicht op wat wel het kloppende hart van een beroep of beroepenveld kan worden genoemd. Daarmee geven ze de jongeren de kans tot loopbaanleren en het opbouwen van een arbeidsidentiteit. " Frans Meijers In een krachtige loopbaangerichte leeromgeving komen leerlingen via beroepssituaties, in contact met beroepsdilemma's (Meijers, 2006). Een beroepsdilemma - in het kader van het intersectorale programma spreken we liever van kerndilemma - is een discussie (innerlijke strijd) voortkomend uit een dilemma of een kwestie die speelt in een bepaald werkveld of bepaalde sector. Een kerndilemma stelt de leerling voor een professioneel (inhoudelijk) probleem dat hij/zij moet oplossen. Dit kan gaan over wat er gedaan moet worden, waarom het zo gebeurt en hoe het gebeurt, bezien vanuit verschillende tegengestelde standpunten. De tegenstelling in standpunten kan bijvoorbeeld ingegeven zijn door de politiek, economie, techniek en/of cultureel van aard zijn. In het dilemma dienen de waarden van de tegenstelling verkend te worden, de argumenten pro of contra worden verzameld, er wordt gewikt en gewogen, daarna wordt een standpunt ingenomen. De dilemma’s raken de leerlingen vaak persoonlijk, omdat zij in de betreffende werksituatie geconfronteerd worden met eigen waarden, normen, overtuigingen, opvattingen en emoties. Daarnaast wordt door de kerndilemma's een beroep gedaan op meerdere vaardigheden tegelijk. Leerlingen moeten informatie verzamelen, observeren en analyseren. Oplossingen bedenken, nadenken over de effecten, een keuze maken en daarnaar handelen, evalueren. Een kerndilemma voert verder dan de (enkele) vraag of je een bepaalde kerntaak (hokken schoonmaken, koffie schenken, baby's verschonen) leuk vindt. Of je het leuk vindt om nachtdiensten te draaien of te serveren tijdens de kerst. Voorbeelden van kerndilemma’s (rolconflicten) zijn: Ga ik de autonomie van de cliënt respecteren of de regie overnemen; Kies ik voor het individuele belang van een cliënt of voor het belang van de groep; Respecteer ik beslissingen van ouders/verzorgers of laat ik mijn eigen professionele oordeel gelden; Ben ik voor of tegen de mega-stal die om de hoek gebouwd wordt; Kies ik voor meer personeel in het kinderdagverblijf of een veiliger speelomgeving; Kosten en baten tegen elkaar afwegend: plaats ik wel of geen zonnepanelen; Los ik het probleem van de cliënt maar even snel op vanuit medeleven of verwijs ik door; Los ik het verkeersprobleem op met rotondes of met stoplichten; Vind ik dat het bos voor een snelweg moet wijken; Hoe sta ik tegenover ongezonde tussendoortjes op het kinderdagverblijf. Kerndilemma's geven 'stof om over na te denken'. Door inhoudelijke problemen centraal te stellen, als uitgangspunt te nemen, kunnen leerlingen zich een mening vormen en voelen waar de eigen grenzen of voorkeuren liggen. Met andere woorden: kerndilemma's ondersteunen het keuzeproces, leerlingen ontdekken waar ze wel of geen moeite voor willen doen en uiteindelijk waar ze voor willen gaan en voor willen staan.
21
Loopbaancompetenties zijn competenties die de leerling gedurende zijn hele loopbaan, dus ook na school in zijn of haar arbeidzame leven, kan gebruiken en nodig heeft om tot gefundeerde keuzes te komen. Niet de (eenmalige) geïnformeerde keuze maar het keuzeproces, het leren kiezen staat centraal. De volgende loopbaancompetenties worden onderscheiden: Capaciteitenreflectie: De leerling leert zichzelf kennen, onderzoekt wat zijn capaciteiten zijn en krijgt zicht op zijn eigen wensen en (on)mogelijkheden Motievenreflectie: De leerling onderzoekt wat zijn interesses en motieven zijn en ontdekt wat hij belangrijk vindt in het leven Werkexploratie: De leerling onderzoekt wat voor beroeps- en opleidingsmogelijkheden er zijn en ontdekt wat hem wel en niet interesseert en waarom. Loopbaansturing: De leerling ontdekt wat hij (nog) nodig heeft aan kennis, houding en vaardigheden om zijn doelen te realiseren en oefent daarop invloed uit; hij maakt keuzes en verantwoord keuzes. Netwerken: De leerling ontdekt dat anderen van betekenis kunnen zijn voor zijn toekomst: hij legt contacten en onderhoud contacten. (Meijers, Kuijpers & Bakker, 2006; Meijers, Kuijpers & Winters, 2010)
22
Literatuur Pit. K. (2012). Op weg naar één intersectoraal programma in het vmbo? De positionering van een intersectoraal programma in het kader van de modernisering van het examenprogramma in het vmbo. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. LDC (1997). Zicht op arbeid. Leeuwarden. Meijers, F., Kuijpers, M., & Winters, A. (2010). Leren kiezen, kiezen leren. Een literatuurstudie. Utrecht: Expertisecentrum Beroepsonderwijs. Meijers, F., Kuijpers, M., & Bakker, J. (2006). Over leerloopbanen en loopbaanleren. Loopbaancompetenties in het (v)mbo. Driebergen: Het Platform Beroepsonderwijs. Staatsblad Koninkrijk der Nederlanden (2012). Wijziging examenbesluit WEB. Jaargang 2012, nr. 217 d.d. 23 april 2012. OCW (2012) Doorstroomatlas. Den Haag. http://www.mboraad.nl/, website geraadpleegd op 3 oktober 2012. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/02/16/actieplan-mbo-focusop-vakmanschap-2011-2015.html , website geraadpleegd op 5 oktober 2012. www.slo.nl. Burgerschap, website geraadpleegd op 2 oktober 2012. www.frans-meijers.nl Burgerschap en beroepsvorming - Beter balanceren tussen individuele en sociale vorming -Jan Geurts & Frans Meijers website geraadpleegd op 31 oktober 2012 http://prove2move.nl/ Grotendorst, A., Rondeel, M., Wijngaarden, P.J. van (2006). Kritische beroepssituaties geven competenties context. Een relationele en regionale benadering. Website geraadpleegd op 31 oktober 2012
23
24
Bijlage Leden werkgroep tussenfase
Rob Abbenhuis, SLO, projectleider project vernieuwing beroepsgerichte programma’s vmbo Roeland Baaten: directeur platform Intersectoraal, namens Vereniging Intersectorale programma’s Scilla van Cuijlenburg, AOC Raad Gerard de Gier, College voor Examens Alinda Huistra, AOC Raad Jacqueline Kerkhoffs, SPV, projectleider project vernieuwing beroepsgerichte programma’s vmbo Karen Laarveld AOC Raad Viola van Lanschot Hubrecht, SLO Hans Meinders, Vereniging Buitengewoon Groen Henny Roosenburg, SPV Jose Schonenberg, Cito
25