EXAMENPROGRAMMA’S VMBO MAATSCHAPPIJLEER EN KUNSTVAKKEN I
De Onderwijsraad is een onafhankelijk adviescollege, ingesteld bij wet van 15 mei 1997 (de Wet op de Onderwijsraad). De Raad adviseert, gevraagd en ongevraagd, over hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het onderwijs. Hij adviseert de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal kunnen de Raad ook om advies vragen. Gemeenten kunnen in speciale gevallen van lokaal onderwijsbeleid een beroep doen op de Onderwijsraad. De Raad bestaat uit negentien leden die op persoonlijke titel zijn benoemd. Advies Examenprogramma’s vmbo maatschappijleer en kunstvakken I, uitgebracht aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Adviesnr. 990746/497, 19 januari 2000 Advies niet-ambtelijke commissie WOB
Nassaulaan 6 2514 JS Den Haag Telefoon (070) 310 00 00
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen mevrouw drs. K.Y.I.J. Adelmund Postbus 25000 2700 LZ Zoetermeer
Fax (070) 356 14 74 E-mail
[email protected] www.onderwijsraad.nl
Ons kenmerk
Uw kenmerk
Den Haag,
990746/497 MdB/FR
VO/BOB/1999/44964 11 november 1999
19 januari 2000
Onderwerp
examenprogramma’s vmbo
Op 11 november 1999 kreeg de Onderwijsraad van u de vmbo-examenprogramma’s maatschappijleer en kunstvakken I voorgelegd, met het verzoek om hierover advies uit te brengen. Over de meeste examenprogramma’s voor het vmbo heeft de Onderwijsraad al geadviseerd op 3 december 1997 (OR 970921/145). Formele vaststelling van examenprogramma’s voor maatschappijleer en de kunstvakken kwam pas in een later stadium aan de orde. De onderhavige adviesaanvraag vloeit hieruit voort. De programma’s heeft de Raad in lijn met de eerder voorgelegde programma’s beoordeeld. De vakken maatschappijleer en kunstvakken I zijn gesitueerd in het gemeenschappelijk deel van alle leerwegen: de theoretische, de gemengde, de kaderberoepsgerichte en de basisberoepsgerichte leerweg. Voor beide vakken is een beperkt aantal uren beschikbaar. Volgens het Inrichtingsbesluit WVO1, artikel 26, geldt voor al deze leerwegen voor wat betreft maatschappijleer een aantal van 80 lesuren; voor kunstvakken I staat 320 uur genoteerd. Naast de 280 uur voor de kunstvakken in de basisvorming is volgens het examenprogramma 40 uur gereserveerd voor culturele en kunstzinnige vorming (CKV).
1
Besluit van 19 mei 1999, houdende wijziging van het Inrichtingsbesluit W.V.O. in verband met de invoering van leerwegen in het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede ten aanzien van praktijkonderwijs; technische aanpassing enkele andere besluiten (invoering leerwegen mavo en vbo, en praktijkonderwijs). Staatsblad 1999 230.
Kenmerk: 990746/497 Blad: 2
Beide vakken worden alleen met een schoolexamen afgesloten. De wijze van beoordelen van de vakken verschilt: voor de kunstvakken vindt een beoordeling plaats met ‘voldoende’ of ‘goed’, bij maatschappijleer geeft u er vooralsnog de voorkeur aan te beoordelen in de vorm van cijfers.2 De om advies voorliggende programma’s heeft de Raad beoordeeld aan de hand van een aantal algemene aspecten, namelijk de omvang van de programma’s, de haalbaarheid voor de leerlingen in relatie tot de beschikbare tijd, de differentiatiemogelijkheden naar de verschillende leerwegen, het belang van de opgenomen exameneenheden met het oog op de algemene vorming, alsmede de ruimte voor schoolspecifieke invulling.
Maatschappijleer De waarde van maatschappijleer is er vooral in gelegen dat het leerlingen inzicht geeft in hoe maatschappelijke problemen kunnen worden bekeken en worden beoordeeld. Het vak moet ertoe bijdragen dat jongeren beter worden voorbereid op de rol die zij als burger in de samenleving zullen gaan innemen. Het concept-examenprogramma kent zeven exameneenheden te weten: 1. oriëntatie op leren en werken, 2. basisvaardigheden, 3. leervaardigheden in het vak maatschappijleer, 4. cultuur en socialisatie, 5. sociale verschillen, 6. macht en zeggenschap en 7. beeldvorming en stereotypering. Beoordeling examenprogramma In het algemeen is de Raad van oordeel dat het voorliggende examenprogramma een goede basis biedt voor verdere ontwikkeling. Positief vindt hij daarnaast dat op veel plaatsen in het programma ruimte wordt geboden voor schoolspecifieke invulling. Dit is ook mogelijk doordat het programma niet thematisch is opgezet. De Raad wijst erop dat zich ten aanzien van een aantal formuleringen in het examenprogramma problemen kunnen voordoen op scholen met een uitgesproken levensbeschouwelijke/godsdienstige identiteit.3 Een belangrijk bezwaar van de Raad is dat het programma niet gedifferentieerd is naar leerwegen. Er zijn grote verschillen tussen leerlingen in het vmbo, waaronder ook leerlingen in leerwegondersteunend onderwijs. De verschillen zijn groter dan die tussen havo en vwo. De Raad wijst erop dat in eerdere examenprogramma’s steeds differentiatie naar leerwegen is aangebracht; het verwondert hem dat dit nu niet is gebeurd. Hij beveelt aan deze differentiatie aan te (laten) brengen alvorens het programma vast te stellen.
2
Brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 6 oktober 1999 (TK 1999-2000, 24 578, nr. 24.). De Raad had overigens in zijn advies over het Eindexamenbesluit mavo/vbo (OR 990430/436 d.d. 1 september 1999) een beoordeling voorgesteld analoog aan die van de kunstvakken en lichamelijke opvoeding.
3
Een voorbeeld hiervan is te vinden in exameneenheid ML1/K6 (Macht en zeggenschap) waar de eis wordt gesteld dat de kandidaat met voorbeelden kan uitleggen dat regels tijd- en plaatsgebonden zijn. Een ander voorbeeld betreft exameneenheid ML1/K7 (Beeldvorming en stereotypering) waar de opdracht staat ‘aangeven dat de verwachtingen ten aanzien van mannen en vrouwen tijd- en plaatsgebonden zijn’.
Kenmerk: 990746/497 Blad: 3
De Raad brengt hierbij nog enkele zaken onder uw aandacht. In de eerste plaats constateert hij dat het programma in de huidige vorm te hoge eisen stelt aan leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg. Er is, zoals gezegd, een beperkt aantal uren beschikbaar en uitvoering van het gehele programma zal al gauw leiden tot oppervlakkigheid. Het maken van praktische opdrachten en werkstukken vergt daarbij de nodige tijd. Het programma kent verder een zeker abstractieniveau dat waarschijnlijk voor met name de toekomstige leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg problematisch zal zijn. Het is ook de vraag in hoeverre dit programma kan aansluiten bij de belevingswereld van leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg. Als een ander aandachtspunt noemt de Raad dat in bijvoorbeeld exameneenheid ML1/K 5 (Sociale verschillen) veel eindtermen zijn opgenomen die een flink beroep doen op met name schriftelijke taalvaardigheid van de leerlingen, zoals ‘opvattingen beschrijven’, ‘uitleggen waarom’, ‘een eigen standpunt weergeven’. De Raad vraagt zich af of dit voor deze doelgroep een haalbare eis is. Bij de nadere uitwerking van het programma dient volgens de Raad eveneens de aansluiting op het havo nader aandacht te krijgen. Hij is van oordeel dat leerlingen uit de theoretische en de gemengde leerweg eigenlijk een steviger ondergrond zouden moeten hebben (qua leerstof dan wel diepgang).
Kunstvakken I Op zichzelf beschouwd acht de Raad het zeer positief dat leerlingen in het vmbo in de gelegenheid worden gesteld vanuit de school kennis te maken en ervaring op te doen met kunst en cultuur in hun eigen omgeving. Juist voor deze groep van leerlingen is - in het algemeen gesproken - een extra stimulans om aan culturele activiteiten deel te nemen van bijzonder belang.4 Het voornemen om het onderdeel Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV) tot een verplicht onderdeel van kunstvakken I te maken, af te sluiten met een schoolexamen, geeft dit onderdeel de vereiste verankering in het curriculum. Besloten is CKV in het gemeenschappelijke deel van de leerwegen te situeren. Ruimte hiervoor wordt gevonden in de 40 uren van kunstvakken I, te besteden in de leerjaren 3 of 4 van het vmbo. Het advies heeft met name betrekking op dit CKV-deel van kunstvakken I. In het concept-examenprogramma kunstvakken I worden vijf exameneenheden onderscheiden: 1. oriëntatie op leren en werken, 2. basisvaardigheden, 3. kunstvak naar keuze, 4. culturele activiteiten en 5. kunstdossier en reflectie. Het schoolexamen heeft in ieder geval betrekking op de eenheden 1, 2, 4 en 5. De eenheden 4 en 5 hebben betrekking op het CKV-onderdeel. De Raad vraagt zich hierbij af hoe de verschillende exameneenheden van het basisvormingsdeel en van het CKV-deel zich met elkaar verhouden in verband met de toetsing in het schoolexamen. Aan scholen zou volgens hem meer duidelijkheid moeten worden geboden wat waar getoetst wordt.
4
Zie onder meer Cultuur en School. Gezamenlijk advies van de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur, 18 maart 1998. Den Haag: Onderwijsraad/Raad voor Cultuur (p. 6) en het tweede advies van de beide raden over dit onderwerp d.d. 9 december 1998, par. 3.4.
Kenmerk: 990746/497 Blad: 4
Voorts heeft de Raad met instemming geconstateerd dat er in experimentele vorm lesmateriaal is ontwikkeld en op zestien scholen is uitgeprobeerd. Dit CKV-project is geëvalueerd en vervolgens is het materiaal bijgesteld.5 Het bijgestelde lesmateriaal (leerlingmateriaal en docentenhandleiding) wordt thans opnieuw ingezet bij de zestien proefscholen en getest.6 De experimenten moeten onder meer uitwijzen of de norm van 40 lesuren en de studielast die daaruit voortvloeit, past bij eisen die in het examenprogramma aan leerlingen worden gesteld. Het is daarnaast volgens de Raad van groot belang dat het programma op schoolniveau wordt toegesneden op de diverse leerlinggroepen, naar niveau, belevingswereld en motivatie. Dit betekent naar de mening van de Raad dat het accent voor deze groep leerlingen vooral zal moeten liggen op activiteiten die ‘direct doen’ vereisen en minder van beschouwelijke aard zijn. De exameneenheid CKV/K/4 (Culturele activiteiten) waar gesproken wordt over ‘actief deelgenomen hebben aan ...’ sluit hier goed op aan. Van belang is daarbij een goede nascholing van leraren die CKV gaan geven en een adequate ondersteuning door op de beoogde doelgroepen toegesneden lesmaterialen. Scholen moeten ook de tijd krijgen om dit geheel nieuwe onderwijsaanbod te ontwikkelen. De Raad geeft in overweging, alvorens tot vaststelling van het examenprogramma over te gaan, eerst het programma en de invullingen die scholen in de experimenten daaraan geven te evalueren. Hij adviseert de mogelijkheid open te houden het aantal culturele activiteiten als bedoeld in exameneenheid CKV/K/4 voor de leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg tijdelijk te verminderen. Rekening houdend met het experimentele karakter van dit programma verdient het in de opvatting van de Raad aanbeveling dit onderwijsaanbod na vier jaar grondig te evalueren.
Tenslotte De Raad merkt op dat in de voorliggende examenprogramma’s, maar ook in andere programma’s voor het vmbo, veel aandacht wordt besteed aan algemene vaardigheden. Dit vraagt om afstemming tussen de verschillende onderdelen van het vmbo-curriculum. Gelet op de ervaringen in het kader van de bovenbouw van havo en vwo beveelt de Raad aan - voorafgaand aan de invoering van de examenprogramma’s - voor scholen goede handreikingen te ontwerpen om het onderwijs in vakoverstijgende vaardigheden binnen de school te coördineren. Daarnaast
5
Stokking, K.M., VMBO-leerlingen aan de slag met kunst en cultuur. Een proef met een activerende en interactieve invulling van CKV in het VMBO, in een samenspel tussen leerlingen, docenten, steunfuncties en instellingen op het terrein van kunst en cultuur. ISOR Onderwijsresearch (Universiteit Utrecht). Utrecht, 1999.
6
Het concept-lesmateriaal heeft de vorm gekregen van de methode “Cultuurshake !” en is ontwikkeld door de stichting Codename Future in samenwerking met de SLO, LOKV en de zestien projectscholen.
Kenmerk: 990746/497 Blad: 5
hebben docenten tijd nodig om op schoolniveau het aanbod van die vaardigheden goed op elkaar af te stemmen.
Namens de Onderwijsraad,
prof. dr. J.M.G. Leune voorzitter
drs. A. van der Rest algemeen secretaris