gld 360
Een indruk van een steen, C. SCHWIERS - PATENT Een speurtocht naar de herkomst van twee bijzonder gevormde bakstenen uit de voormalige Wassink-collectie leverde een bijzonder verhaal op. Bijna twee eeuwen geleden besloten Rut Jansen en Hendrik Breunis Van Gendt de Leeuw in Opheusden een steenfabriek op te richten. Op dat moment zullen zij nooit hebben vermoed dat zij de trotse voorlopers zouden produceren van het huidige droogstapel systeem ClickBrick. De aanvoer van grondstoffen voor de metselspecie en het benodigde specialistische verwerking vormden ook in die tijd en een belangrijk deel van de kostprijs van metselwerk.Uitvinder Conradus Schwiers onderkende deze en bedacht rond 1822 hiervoor zijn oplossing in de vorm van een metselsteen met een bijzondere profilering.
De steenfabriek Rut Jansen en Willem Breunis Dibbet van Gendt de Leeuw, beiden zijn landeigenaren te Opheusden en hebben het plan opgevat een steenfabriek te beginnen. Rut stelt hiervoor zijn land ter beschikking. Er wordt bepaald dat de grond te minste, tot een diepte van zes tot zeven voet mag worden uitgegraven. De uiterwaard, bijna zes morgen groot, is gelegen aan de Rijn, naast het veerhuis van het veer van Opheusden naar Wageningen. Willem’s bijdrage bestaat uit een renteloos voorschot van duizend guldens, waarmee de aanloopkosten kunnen worden gefinancierd, De overige kosten zullen gelijkelijk worden gedragen. Deze compagnieschap wordt aangegaan voor een onbepaalde tijd zolang er in de uiterwaard geschikte en goede grond voor het bakken van stenen gevonden wordt. Op 7 maart in het jaar 1821 wordt in Wageningen op het kantoor van notaris Van Daalen de overeenkomst bekrachtigd. Rut moet dan al in persoon verstek laten gaan wegens een verlamming van zijn rechter arm en hand. Het is dan ook Willem die naar buiten zal treden en allen het recht heeft om alle rechten en verbintenissen voor de onderneming te ondertekenen in naam van de firma Jansen en Van Gendt de Leeuw. Kort na het gereed komen van de fabriek komen zij in contact met Conradus Schwiers. Deze heeft een ontwerp voor een bijzondere baksteen uitgedacht en verzoekt hen, voor hem enige proeven uit te willen voerene uitvinder Conradus Schwiers is in 1752 te Bremen geboren en studeert later af als Dr. in de theologie. Hij trouwt met de Gerada Weppelman uit Venendaal.Samen vertrekken zij naar het eiland St. Eustatius, waar Conradus als predikant zal werken. Na het overlijden van zijn vrouw Gerarda op St. Maarten vertrekt hij in 1780 naar Oost Indie. Hij werkt daar vier jaar als predikant in Batavia. In 1784 vestigt hij zich in Londen. Hij aanvaardt daar een post bij de Nederlandse Kerk-Austin
Fairs, als leraar en predikant. Gedurende zijn verblijf in Londen leert hij Marij Stafford kennen met wie hij later trouwt. In 1802 legt hij zijn ambt in Londen neer en vertrekt hij met zijn gezin naar Berbice, een Nederlandse kolonie aan de kust van het huidige Brits Guyana. De familie bezit daar de plantage “De Uitvlucht”. Rond 1818 verlaat het gezin Berbice en komt naar Nederland. Als predikant in ruste vestigt Schwiers zich met vrouw, kinderen en een slaaf in Wageningen. In 1818 verleent hij deze slaaf, Andries Lan de vrijheid. Schwiers blijkt een bemiddeld man te zijn. Hij bezit het nodige onroerend goed in Wageningen en Utrecht. Theologie is niet zijn enige interesse. Hij blijkt ook een passie te hebben voor techniek. Al in 1790 in zijn Engelse periode, denkt hij een soort perpetuum mobile uitgevonden te hebben. Een zich zelf in beweging houdend wiel in de vorm van een scheprad met komvormige schoepen (a), aangedreven door een ketting met ballen (b). Tijdens zijn verblijf in Wageningen is hij op zoek naar een oplossing om metselstenen eenvoudiger te kunnen verwerken. Hij bedenkt een bijzondere vorm voor een baksteen. Bakstenen die zonder, of eventueel met zeer weinig mortel, te verwerken zijn. Wat de aanleiding voor zijn zoektocht was, is niet achterhaald. Was dit ingegeven door zijn koloniaal verleden? Aannemelijk is dat mogelijk factoren als transport, de verkrijgbaarheid van bindmiddelen en de specialistische verwerking daarbij een rol gespeeld. We zullen het echter nooit zeker weten daar Schwiers daar niets over nalaat. Als hij meent zijn vinding klaar te hebben, wendt hij zich op 5 april in 1822 met een verzoekschrift tot de koning. Hij laat het volgende weten: “Dat hij den uitvinder is van zekeren vorm, ener gebakken steen, waarvan hij, volgens Art. 7 van de wet, van den 25e January 1817, No 6, de vrijheid neemt, eene tekening, eigenhandig ondertekend en verzegeld, hierbij Sub, A, te voegen, met bede dat het Uwen majesteit goedgunstiglijk behagen moge, hem voor wie zijne uitvinding, met alle voorrechten en bepalingen, bij de voornoemden wet bepaalt, een uitsluitend octrooy, tot het op de eene of andere steenbakkerij te doen vervaardigen, van zodanig eene gebakken steen, te verlenen, voor de tijd van tien jaren”. Aanvankelijk wordt zijn verzoek afgewezen daar hij zijn aanvraag niet volgens de gestelde richtlijnen had ingediend. De verzegelde brief met omschrijving en tekeningen wordt ongeopend aan hem geretourneerd. Enige maanden later dient hij, via de Gouverneur van de provincie Gelderland, conform de richtlijnen, zijn verzoek opnieuw in. In 1823 ziet Schwiers zijn denkwerk bekroond door koning Willem I. Deze verleent hem een patent voor de duur van vijf jaar.
De uitvinding In de bij de octrooiaanvraag gevoegde omschrijving, geeft Schwiers de volgende uiteenzetting van zijn uitvinding: “Deze steenen zijn van de gewoonlijke grootte, als alle andere gebakken metselsteenen, doch kunnen ook grooter naar mate van het werk waartoe zij vereist worden, of wel van grootte der IJsselklinkers, worden gemaakt: wijzende de tekening uit, datdezelve zeer eenvoudig zijn en bijna geene
beschrijving behoeven. De in de tekening gequoteerde figuren a. (zijnde de eene de platte grond, en de andere de steenen in reliëf verbeeldende) hebben aan de eene zijde overlangs een sleuf en aan de andere zijde eene vierkante verhevenheid, van dezelfde grootte, waardoor twee van zodanige steenen op een sluiten en zoo vervolgens. De in gemelde tekening genoteerde figuren b. hebben over dwars twee zoodanige sleuven en verhevenheden om alzoo met de vorige, de strekse en pateitse lagen te kunnen metselen. Terwijl de figuren c. twee sleuven alleen op de eene kant heeft, om daarmede rollagen te kunnen formeren. Ondergetekende vermeent, dat zoodanige vorm van steenen, zeer geschikt zoude zijn, tot huis en binnenmuren, tuinmuren en schoorsteenen, doordien zij door de ineensluiting, vooral wanneer dezelve, met een dunne tras of andere specie gemetseld worden, eene meerdere vastigheid zouden verlangen, en minder specie zouden vereischen.
De tekeningen zijn niet achterhaald, maar een de hand van de beschrijving zal deze er ongeveer moeten hebben uitgezien als de geschetst in afbeelding 4. Volgens de beschrijving blijken er dus geen twee maar drie verschillende stenen te zijn geweest
De productie Conradus is al op leeftijd en zijn gezichtsvermogen is niet meer zo goed. Om die reden besluit hij de fabricage van de stenen niet zelf ter hand te nemen. Hij wil echter wel iedereen van zijn vinding kan profiteren en gaat op zoek naar een geschikte fabrikant. Als eerste benadert hij de firma Jansen en Van Gendt de Leeuw in Opheusden. Zij hebben hem in hem de aanloop naar zijn octrooi geholpen met de vervaardiging van de eerste modellen en mallen. Dit nog jonge bedrijf ziet de uitvinding wel zitten besluit met Schwiers in zee te gaan. Op 7 april 1824 wordt een exclusief contract ondertekent en de fa. Jansen en Van Gendt de Leeuw verwerft het alleenrecht voor de fabricage..
Er wordt overeengekomen dat Schwiers een vergoeding ontvangt van 6 procent over de opbrengst van de verkochte steen. Bovendien bedingt Schwiers dat alle stenen welke vervaardigd worden volgens zijn octrooi, van een indruk “C. SCHWIERS-PATENT” zullen worden voorzien
Met deze “indruk”, voorkomend op in de stenen uit de Wassink-collectie, is de cirkel rond. Dank zij de omschrijving van zijn vinding in de octrooiaanvraag en dit beding is de herkomst bijzondere stenen vast komen te staan. Hoe lang de stenen volgens dit octrooi zijn vervaardigd is niet achterhaald. Rut Jansen overlijdt al in 1822, een jaar na de oprichting van de fabriek. Nog voor de afloop van de octrooiperiode
verhuist de familie Schwiers naar Delft, alwaar Conradus in 1828 op 76 jarige leeftijd overlijdt. In zijn nalatenschap wordt met geen woord gerept over het octrooi. Ook Willem Breunis Dibbet van Gendt de Leeuw is geen lang leven beschoren, hij overlijdt op 42 jarige leeftijd in 1834. Zijn vrouw Gersje Padilla zet samen met de weduwe van Rut Jansen de steenfabriek voort. Een aantal jaren later, in 1840, hertouwt ze op 32 jarige leeftijd met Jan Willem Arendts. Een nieuwe naam Als Gersje in 1861 overlijd wordt uit haar nalatenschap een nieuwe firma opgericht. Vanaf dat jaar zal de fabriek bekend staan onder de naam “J.G. Arendts & Cie”. Onder deze naam zal de fabriek nog ruim 55 jaar voortbestaan. De vennoten van Jan Gerrit Arendts zijn; zijn vader Jan Willem, K. P. Bos, J. van Holst en J.M. Hupkens. Dan komt op 2 december 1863 ook de laatste van de oprichters, Helena Jansen op 76 jarige leeftijd te overlijden. De ontwikkelingen op de fabriek gaan echter gewoon door. Er wordt een derde veldoven opgericht en de overkappingen van de oude veldovens zijn inmiddels verwijderd. Er is wordt een stoommachine in gebruik genomen. In het register van de Dienst Stoomwezen wordt in 1888 achter de tussen haakjes vermelde naam van W.M.J. Arendts ook K.P. Bos vermeld. In 1902 overlijdt Jan Willem Arendts op 70 jarige leeftijd. Gedurende de tijd van de eerste wereldoorlog ondervindt ook dit bedrijf de gevolgen van de brandstofschaarste. Door de hoge brandstofprijzen zijn de veldovenbedrijven niet langer in staat zich tussen hun vakbroeders met moderne zuinige ovens te handhaven. Bos en van Hulst hebben zich terug getrokken uit het compagnieschap. In 1916 vermeldt de kadastrale legger slechts Jan Gerrit Arendts en Johannes Marinus Hupkens nog als eigenaren. Het einde van de productielocatie In 1916 de fabriek stopt de productie. Hupkens trekt zich terug en verhuist van Wageningen naar Arnhem. Omdat hij ophoudt fabrikant te zijn, treedt hij af als voorzitter van de Vereniging Nederlandse Baksteenfabrikanten. De fabriek komt in handen van Jan Gerrit Arendts en Willem Weggeman. Dezen verkopen in 1917 de fabriek en terreinen aan J. Den Hertog, een landbouwer en grondbezitter te Opheusden. En zo komt er na 96 jaar een einde aan de productie op deze locatie. Het oude veerhuis heeft de fabriek overleefd en herinnerd nog aan de tijden van weleer. De ovens zijn anno 2006 verdwenen. Alleen een oud machineloodsje in de uiterwaard en een dikke (veldoven)muur in de aanbouw van een woning, herinneren daar nog aan de voormalige steenfabriek. De twee stenen met een bijzondere indruk zijn een blijvende herinnering aan een bijzonder man, Conradus Schwiers en de fabriek waar hij ooit zijn gepatenteerde stenen liet maken.
Rob A.J. Vermeulen - Voorburg 2006
Geraadpleegde bronnen: Gemeentearchief Wageningen Gemeentearchief Delft Nationaal Archief Den Haag www.genalis.nl www.dewoonomgeving.nl www.interstad.nl/antonzeven/deel4a.pdf www.franz-josef-weppelmann.de www.secar.org/Statia_MapsArtwork.enl
G.B.Jansen, H.J. Timmer – Honderd jaar georganiseerde baksteenindustrie, De Steeg 1985 Arthur W.J.G.Ord-Hume – Perpetual Motion, the history of an Obsession, Yew York 1998