Een hemelbed in het ruim Cultureel geheugen en beeldvorming bij jongeren door hedendaagse jeugdliteratuur over de VOC
Joke Hage 792987 | Tessa Kleijn 528147 | Masterthesis | Master Kunst- en Cultuurwetenschappen: Jeugdliteratuur | Prof. Dr. H. van Lierop-Debrauwer | Universiteit van Tilburg | juli 2014
Een hemelbed in het ruim Cultureel geheugen en beeldvorming bij jongeren door hedendaagse jeugdliteratuur over de VOC
Masterthesis
Joke Hage 792987 | Tessa Kleijn 528147 Master Kunst- en Cultuurwetenschappen: Jeugdliteratuur Eerste lezer: Prof. Dr. W.L.H. van Lierop-Debrauwer Tweede lezer: Drs. A.W.M. Duijx Universiteit van Tilburg juli 2014
"Through hearing or reading about other people's experiences in other ages or in other places, we remember their lives and experiences vicariously, as it were." - Ann Rigney "Historians and novelists are kin, but they're more like brothers who throw food at each other than like sisters who borrow each other's clothes" -Jill Lapore
Delen van deze masterthesis zijn door de auteurs afzonderlijk geschreven, te weten de delen over fictie (paragraaf 4.1, 5.1, 5.2 en 6.1) door Joke Hage en de delen over non-fictie (paragraaf 4.2, 5.3, 5.4 en 6.2) door Tessa Kleijn.
Omslagillustratie: Tessa Kleijn, 9 jaar (2000).
2
Inhoudsopgave Samenvatting........................................................................................................................................... 5 1. Inleiding ............................................................................................................................................... 8 2. Cultureel geheugen door (jeugd)literatuur ....................................................................................... 10 2.1 Het cultureel geheugen ............................................................................................................... 10 2.2 Het cultureel geheugen door de historische (jeugd)roman en non-fictie .................................. 13 2.3 Het spanningsveld tussen feit en fictie ....................................................................................... 17 2.4 Het spanningsveld tussen feit en fictie in de historische jeugdroman ....................................... 18 2.5 De Canon van Nederland: entoen.nu.......................................................................................... 20 3. Methoden van onderzoek, verantwoording analyse en verantwoording corpus............................. 23 3.1 Verantwoording corpus............................................................................................................... 23 3.2 Verantwoording narratologische analyse ................................................................................... 25 3.3 Narratologische analyse van non-fictie ....................................................................................... 32 3.4 Empirisch deel van het onderzoek .............................................................................................. 33 4. Narratologische analyses................................................................................................................... 37 4.1 Narratologische analyses fictie.................................................................................................... 37 4.1.1 Bloedgeld - Simone van der Vlugt (1996)............................................................................. 37 4.1.2 Verlaten - Annejoke Smids (2012)........................................................................................ 49 4.1.3 De boogschutter van Hirado - Rob Ruggenberg (2013) ....................................................... 60 4.1.4 Belangrijkste verschillen en overeenkomsten in het beeld van de tijd van de VOC tussen de drie fictie boeken........................................................................................................................... 71 4.2 Narratologische analyses non-fictie ............................................................................................ 74 4.2.1 Zwarte peper, scheurbuik - Vibeke Roeper, met tekeningen van Tom Eyzenbach (2002) .. 74 4.2.2 In dienst van de compagnie: leven bij de voc in honderd getuigenissen [1602-1799] Vibeke Roeper en Roelof van Gelder (2002) ................................................................................. 87 4.2.3 Land in zicht - Vibeke Roeper (2004).................................................................................... 97 4.2.4 Belangrijkste verschillen en overeenkomsten in het beeld van de tijd van de VOC tussen de drie non-fictie boeken ................................................................................................................. 108 5. Resultaten empirisch onderzoek..................................................................................................... 111 5.1 Fictie: Resultaten opdracht 1 .................................................................................................... 111 5.2 Fictie: Resultaten opdracht 2 .................................................................................................... 112 5.3 Non- fictie: Resultaten opdracht 1 ............................................................................................ 116 5.4 Non-fictie: Resultaten opdracht 2 ............................................................................................. 117 6. Vergelijking narratologische analyse en resultaten empirisch onderzoek ..................................... 121 6.1 Fictie ......................................................................................................................................... 121 3
6.2 Non- fictie .................................................................................................................................. 124 7. Conclusie en discussie ..................................................................................................................... 129 7.1 Conclusie ................................................................................................................................... 129 7.2 Discussie .................................................................................................................................... 135 Literatuurlijst ....................................................................................................................................... 137 Bijlagen ................................................................................................................................................ 141
4
Samenvatting In De Canon van Nederland wordt het verleden van Nederland in vijftig vensters weergegeven. In de vensters worden literatuurtips genoemd. Deze literatuur geeft een bepaald beeld van het betreffende onderwerp. Door middel van analyse kan het beeld uit de boeken gedestilleerd worden en door middel van empirisch onderzoek kan worden nagegaan welke beelden jongeren uit de boeken halen. Het venster dat in deze thesis centraal staat is dat van de VOC en de vraag die in deze thesis wordt beantwoord is: “Welk beeld van de VOC-tijd komt naar voren in zowel fictieve als non-fictieve historische jeugdboeken, en welk beeld hebben jongeren in de onderbouw van het vwo van deze historische organisatie en periode voor- en nadat ze boeken over de VOC-tijd hebben gelezen?” In het hoofdstuk 'Cultureel geheugen door jeugdliteratuur' wordt uiteengezet hoe vanuit verschillende perspectieven tegen de term cultureel geheugen is aangekeken. Ieder individu in een samenleving bezit een individueel geheugen. Alle individuele geheugens samen vormen het collectieve geheugen van die betreffende samenleving. Rigney (2004) spreekt van het overerven van dit collectieve geheugen, ook als er geen ooggetuigen van de herinneringen meer in leven zijn. In dat geval zijn de herinneringen alleen toegankelijk via verschillende media en wordt het collectieve geheugen het culturele geheugen. Ze bouwt hiermee voort op het onderscheid dat Assman maakt tussen het individuele en collectieve geheugen aan de ene kant en het culturele geheugen aan de andere kant. De Bloois en Peeren (2010) vestigen de aandacht op het feit dat alleen de dominante herinnering uit het collectieve geheugen blijft bestaan in het culturele geheugen. Mede hierdoor is het cultureel geheugen geen vaststaand maar een dynamisch gegeven. Erll en Rigney (2009) beschrijven het belang van verschillende media die het cultureel geheugen vormgeven. In het geval van literatuur spelen volgens Rigney (2004) drie aspecten een rol: het publieke karakter van het literaire werk, de literaire vorm ervan en het afterlife van het literaire werk als tekstueel monument. Deze drie aspecten brengen onder andere het spanningsveld tussen feit en fictie, dat wat waar gebeurd is in de geschiedenis en dat wat verzonnen is, aan het licht. De grens tussen de genres fictie en non-fictie lijkt scherp, maar onder anderen Stephen Greenblatt (1982) en White (2001) komen tot de conclusie dat geschiedenis en literatuur constant met elkaar in onderhandeling zijn en dus niet los en tegenover elkaar staan. Joosen en Vloeberghs (2012) onderscheiden in het geval van historische jeugdliteratuur vijf spanningsvelden: Ten eerste geeft een jeugdroman vaak een beeld van een traditionelere, meer conservatieve samenleving. Een gevolg hiervan kan zijn dat de niet-kritische lezer die representatie 5
voor waar aanneemt. Ten tweede is een jeugdroman vaak eenvormig. De roman is vaak chronologisch en vanuit één vertelstandpunt verteld. Dit kan ervoor zorgen dat een eenzijdige ideologie wordt meegegeven aan de lezer. Ten derde is de grens tussen een avonturenverhaal en een historische jeugdroman, oftewel de grens tussen feit en fictie, vaak moeilijk te trekken. Ten vierde is het minder eenvoudig om de historische werkelijkheid betrouwbaar weer te geven als de identificatie met de hoofdpersoon voorop staat. Het vijfde spanningsveld betreft de normen en waarden van een auteur. Deze kunnen de historische normen en waarden die hij overbrengt beïnvloeden. De volgende zes boeken staan in deze thesis centraal: Bloedgeld (1996) van Simone van der Vlugt; Verlaten (2012) van Annejoke Smids en De boogschutter van Hirado (2013) van Rob Ruggenberg zijn de drie fictieboeken die geanalyseerd zijn. De non-fictie boeken zijn Zwarte peper, scheurbuik (2002) van Vibeke Roeper; In dienst van de compagnie: leven bij de VOC in honderd getuigenissen (1602-1799) (2002) van Vibeke Roeper en Roelof van Gelder; en Land in zicht van Vibeke Roeper (2004). Deze boeken zijn geanalyseerd met behulp van een narratologische analyse om het beeld van de tijd van de VOC dat erdoor wordt doorgegeven aan het licht te brengen. Het beeld dat jongeren uit de boeken halen is door middel van een empirisch onderzoek in kaart gebracht. Dit deel van het onderzoek is uitgevoerd in de eerste klas van een gymnasium. Voordat de leerlingen deelnamen aan het onderzoek is onderzocht wat de leerlingen al van de tijd van de VOC wisten. Daarna heeft elke leerling één van de zes hierboven genoemde titels gelezen en vervolgens is hun gevraagd wat ze na het lezen over de tijd van de VOC hebben geleerd. Aan de hand van de resultaten van de twee opdrachten die de leerlingen hebben gemaakt en de resultaten van de narratologische analyses, kan worden gezien welk beeld van de tijd van de VOC in de boeken wordt geschetst en welk beeld de leerlingen uit de boeken halen. Uit de vergelijking tussen de resultaten van de opdrachten en die van de analyses blijkt dat uit de zes boeken een redelijk eenduidig beeld van de VOC spreekt. In alle boeken is het belangrijkste doel van de VOC, handel drijven en winst maken, onderdeel van het thema van het boek. Per boek verschillen de nuances die vervolgens in de onderwerpen worden aangebracht. Bloedgeld gaat bijvoorbeeld meer over de arme kant van de samenleving in de tijd van de VOC, terwijl in Verlaten juist de nadruk ligt op de rijkdom. En waar bijvoorbeeld in Land in zicht de nadruk ligt op de ontdekkingsreizen en reizigers van de VOC, zijn in Zwarte peper, scheurbuik de kinderen die mee gingen op VOC schepen en het leven dat zij aan boord hadden, de belangrijkste onderwerpen. De leerlingen geven in de eerste opdracht blijk van een vergelijkbare algemene kennis. Bijna allemaal noemen ze de VOC een handelsorganisatie, die handelt in specerijen en die bestond in de Gouden Eeuw. Ook associëren ze de VOC meestal met scheepvaart en rijkdom. In de tweede opdracht verschuift het beeld dat de leerlingen hebben van de handel en de rijkdom in veel gevallen 6
naar een negatiever beeld. De leerlingen leggen dan vooral de nadruk op het onderwerp dat in het betreffende boek het belangrijkst werd gevonden. In veel gevallen zijn dat de zware leefomstandigheden aan boord. Het aspect van de handel komt in de tweede opdracht minder terug. Dit is het grootste verschil met het beeld dat de narratologische analyses van de boeken over de VOC opleverden. Hierin is handel en winst altijd het hoogste doel en zijn alle aspecten van de reis van een VOC schip zijn hierop afgestemd. Sommige leerlingen geven aan dat het beeld dat ze voor het lezen van de VOC hadden niet veranderd is na het lezen. Deze leerlingen geven daarvoor als reden dat ze al veel wisten van de VOC.
7
1. Inleiding Nederlandse leerlingen krijgen tot en met de derde klas van de middelbare school verplicht geschiedenisles. Daarna kan geschiedenis gekozen worden in de profielen Cultuur en Maatschappij en Economie en Maatschappij. De meeste methoden in de onderbouw gaan in de opbouw uit van de tien tijdvakken van De Rooy (2001). Wie de verschillende methoden en de onderwerpen binnen de tien tijdvakken bekijkt ziet dat er verschillen in de selectie van historische thema's bestaan. De tijdvakken beslaan vele jaren en het is onmogelijk om alle belangrijke personen en gebeurtenissen te laten terugkomen. Een concreet voorbeeld daarvan is dat de methode Memo (VMBO KGT leerjaar 1) in elk hoofdstuk een volledige paragraaf reserveert voor een belangrijk persoon uit dat tijdvak, zoals Floris V (1254 - 1296) in de tijd van Steden en Staten (1000 -1500). Daarnaast is er in het boek van het eerste leerjaar een hoofdstuk gereserveerd voor de manier van leven van mensen door de eeuwen heen. Een andere methode voor dezelfde doelgroep is Geschiedeniswerkplaats. In deze methode is minder aandacht voor historische personen, maar is bijvoorbeeld wel een hele paragraaf gereserveerd voor de Olympische Spelen in het tijdvak Grieken en Romeinen, terwijl dat in Memo deel uitmaakt van de paragraaf over de oude Grieken. Bovendien wordt in De Geschieniswerkplaats de tijd van de oude Grieken veel uitgebreider behandeld dan dat bij Memo het geval is. De verschillende keuzes die er in lesmethoden worden gemaakt laten zien dat er blijkbaar verschillende opvattingen bestaan over wat belangrijk is om over het verleden te weten. Er zijn historische gebeurtenissen waarvan men vindt dat elke Nederlander ervan op de hoogte moet zijn, maar ook zaken die men blijkbaar minder van belang acht (Wilschut 2004, 42, 52-53). De kennis die een samenleving van het verleden heeft kan worden gevangen in de term cultureel geheugen. Het cultureel geheugen is het collectieve geheugen dat via verschillende media tot stand komt en wordt doorgegeven aan latere generaties. Omdat het niet mogelijk is alles uit het verleden te bewaren, blijft er slechts een selectie over (Rigney 2005, 14). Wat er allemaal in het cultureel geheugen wordt opgenomen bepaalt in belangrijke mate welke historische kennis er aan de volgende generaties wordt meegegeven. Bij het doorgeven van historische kennis spelen het onderwijs en historische jeugdliteratuur een belangrijke rol. De manier waarop het verleden in historische verhalen wordt weergegeven kan invloed hebben op de wijze waarop lezers tegen een bepaald historisch onderwerp aankijken. Zowel de selectie als de presentatie van het onderwerp in de boeken dragen bij aan de vorming van het cultureel geheugen. In deze thesis wordt de vorming van het culturele geheugen door middel van historische jeugdliteratuur onderzocht aan de hand van het venster VOC uit de Canon van Nederland. Deze canon is opgezet door de commissie Van Oostrom met als doelstelling om meer aandacht te geven aan de Nederlandse geschiedenis en cultuur (entoen.nu 2006, 16-17). Van de onderwerpen in de 8
canon zou elke Nederlandse burger op de hoogte moeten zijn. Het venster VOC uit deze canon is een boeiend venster. De tijd van de VOC was immers een tijd die veel rijkdom bracht voor de Nederlandse Republiek, maar de wijze waarop met de Indische bevolking werd omgegaan, is niet iets om erg trots op te zijn (Dalhuisen 2006, 47-55). Het is interessant te onderzoeken welke aspecten vooral in de canon worden benadrukt en hoe deze bijdragen aan het collectieve geheugen. In de canon worden verschillende literatuurtips gegeven voor fictieve en informatieve boeken. Aan de hand van een aantal titels wordt in deze scriptie onderzocht welk beeld van de VOC door de boeken die zijn opgenomen in de canon wordt gegeven en hoe deze titels bijdragen aan de wijze waarop jongeren zich dat verleden herinneren. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag: “Welk beeld van de VOC-tijd komt naar voren in zowel fictieve als non-fictieve historische jeugdboeken, en welk beeld hebben jongeren in de onderbouw van het vwo van deze historische organisatie en periode voor- en nadat ze boeken over de VOC-tijd hebben gelezen?” Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden wordt de theoretische inbedding van het onderzoek uitgewerkt in hoofdstuk twee 'Cultureel geheugen door (jeugd)literatuur'. Het derde hoofdstuk beschrijft de methode en verantwoording van onderzoek en de verantwoording van het gebruikte corpus jeugdboeken. De narratologische analyses van de fictieve en non-fictieve boeken worden uitgewerkt in hoofdstuk vier. De resultaten van het empirisch onderzoek worden weergegeven in het vijfde hoofdstuk. Deze resultaten zullen wij vervolgens in hoofdstuk zes verglijken met de resultaten van de narratologische analyse. De verschillen en overeenkomsten tussen de narratologische analyses en de resultaten van het empirisch onderzoek zullen leiden tot de conclusie en discussie in hoofdstuk zeven. In dit zevende hoofdstuk bediscussiëren we ook de opzet en het feitelijke verloop van het onderzoek en geven we aanzetten voor eventueel vervolgonderzoek.
NB. Het onderzoek in deze scriptie is mede mogelijk gemaakt door de medewerking van enkele docenten van Gymnasium Camphusianum in Gorinchem.
9
2. Cultureel geheugen door (jeugd)literatuur 2.1 Het cultureel geheugen In de term cultural memory komen de begrippen geheugen en cultuur samen. Het begrip cultureel geheugen is de gangbare Nederlandse vertaling van de term cultural memory (Brillenburg Wurth en Rigney 2008, 323). In deze thesis zullen we gebruik maken van deze vertaling. Ieder mens bouwt in zijn eigen leven herinneringen op, maar naast deze individuele ervaringen bestaat er ook een collectief geheugen. Dit gemeenschappelijke geheugen betreft historische gebeurtenissen die betrekking hebben op een samenleving. Rigney spreekt in haar artikel 'Portable Monuments' (2004) van het voortleven van deze herinneringen. Vrijwel iedereen kan zich indenken hoe het in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog geweest moet zijn, maar er is niemand meer die daar daadwerkelijk bij geweest is (Rigney 2004, 367). De herinnering is afkomstig uit andere bronnen: “through public acts of remembrance and through publicly accessible media [...].” (Rigney 2004, 366). Het cultureel geheugen blijkt geen vaststaand, maar een dynamisch gegeven. Elke generatie bouwt een eigen cultureel geheugen op, dat steeds opnieuw door het heden wordt gevormd (Rigney 2005, 13). Volgens Assmann (in Rigney 2005, 14) is het collectief geheugen in twee fasen op te delen. Allereerst is er het communicatieve, of levende geheugen. Dit geheugen wordt gevormd op het moment waarop verschillende verhalen van deelnemers aan en ooggetuigen van gebeurtenissen rondgaan en elkaar aanvullen. Wanneer na verloop van tijd er geen direct betrokkenen meer in leven zijn, blijft echter alleen het cultureel geheugen over. Dit is de tweede fase die Assmann onderscheidt. Doordat er uiteindelijk geen ooggetuigen meer zijn, houdt de gemeenschap slechts nog voorwerpen en geschreven verhalen over die aan die ervaringen herinneren. Het cultureel geheugen is, in tegenstelling tot het communicatieve geheugen, extern: mensen hebben alleen via de eerder genoemde ‘monumenten’ toegang tot het cultureel geheugen. Een gevolg hiervan is dat het cultureel geheugen slechts kan bestaan uit een selectie van individuele herinneringen. Individuele herinneringen die niet in het cultureel geheugen worden opgenomen gaan dus verloren. De herinneringen die wel in het cultureel geheugen worden opgenomen, zijn van belang voor de samenleving waarin dat cultureel geheugen gevormd wordt. Een belangrijk punt dat impliciet uit de omschrijving van cultureel geheugen naar voren komt, is dat een cultuur of samenleving een keuze heeft in wat zij zich wil herinneren. De Bloois en Peeren (2010) merken op dat er spanning is tussen het individuele geheugen en het collectieve geheugen, zodra de individuele herinnering verder naar de achtergrond verdwijnt. In de tweede fase van Assmann bestaat de individuele herinnering niet meer en verdwijnt die spanning voor een groot deel. Alleen de dominante herinnering blijft namelijk voortbestaan (Rigney 2005, 14). 10
Zoals hierboven is gezegd, vormen verhalen en andere materialen uit het verleden het culturele geheugen. Dit geheugen bestaat uit of is openomen in? verschillende soorten media zoals boeken, brieven, gesproken verhalen, foto’s en film. Deze media laten het verleden herleven in het heden. Deze representatie vormt zowel de ervaring als de herinnering (Erll en Rigney 2009, 1). Ghesquiere (2001, 92) merkt op dat verhalen een belangrijke rol spelen in het opbouwen van een zelfbeeld van een groep. Taal speelt daarbij een belangrijke rol, want taal stelt ons in staat herinneringen op te roepen en door middel van verhalen te bewaren: “To the extend that the past is only accessible via its documents, archives and artifacts, our knowledge of that past is always mediated and determined by prior textualizations, prepresentations and interpretations.” (McCallum 1999, 230). Een van de eersten die zich hiervan bewust was, was Pierre Nora. Van 1984 tot 1992 deed deze Franse historicus onderzoek naar de onbewuste organisatie van het cultureel geheugen. Hij ontwikkelde het concept Lieux de Mémoire, oftewel 'herinneringsplaatsen' die het culturele geheugen van een samenleving vorm geven. Zijn onderzoek werd in Frankrijk een groot succes, mede door een fascinatie voor het verleden onder de Franse bevolking. In de definitie van Nora (1989, 2124) kunnen de herinneringsplaatsen zowel fysieke locaties als personen, symbolen, herdenkingstekens of instellingen zijn. De geschiedenis en het geheugen zijn bij Nora twee verschillende dingen die recht tegenover elkaar staan (1989 in Rigney 2004, 365). Wat in het verleden gebeurd is staat vast. Het is een officieel gegeven waarin emotie geen rol speelt, en daarmee is de geschiedenis dus analyseerbaar. Het geheugen daarentegen is aan constante verandering onderhevig (1989 in Rigney 2004, 365). Verhalen kunnen binnen de definitie van Nora gezien worden als herinneringsplaatsen en dragen zo bij aan de identiteitsvorming van een groep. Die identiteitsvorming wordt daarnaast gestimuleerd door anderen die tegenover een specifieke groep staan en daar niet bij horen. Een samenleving is niet homogeen, maar bestaat uit meerdere groepen. Niet elke groep is even goed in staat om van zich te laten horen. Hierdoor kan een eenzijdig beeld van een historische gebeurtenis ontstaan. Dat is in het verleden dan ook meer dan eens gebeurd. Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld daarvan is het kolonialisme. In deze fase van de geschiedenis kwamen westerlingen in contact met andere culturen, maar uit deze periode zijn vooral westerse bronnen bekend. De kolonisator schreef op een neerbuigende manier over de inheemse bevolking, terwijl die laatste geen stem kreeg om dit beeld te corrigeren. De herinnering van de dominante groep is dus bepalend voor het culturele geheugen (Pinsent 2005, 177-180). Vanaf de jaren zeventig is men zich hiervan in toenemende mate bewust en hebben westerse schrijvers bijvoorbeeld geprobeerd het koloniale verleden te nuanceren. Binnen de jeugdliteratuur gebeurde dit op tweeërlei wijze: “First there was a reappraisal of children’s classics of the past in order to determine how characters from 11
minority ethnic groups had been portrayed, and secondly and more relevant here, new works of fiction were written with the object of informing white readers about the oppression of other races.” (Pinsent 2005, 177). Vervolgens werd de vraag gesteld of de kolonisator wel in staat is om dit verleden recht te zetten en of het niet juist aan de gemarginaliseerde groep is om dit te doen. Doordat er opnieuw door westerlingen over hen wordt geschreven, heeft de gemarginaliseerde groep nog steeds geen stem (Pinsent 2005, 178). Uit het bovenstaande is duidelijk geworden dat het culturele geheugen een constructie is en daardoor subjectief en dynamisch (Joosen en Vloeberghs 2012, 151-152). Hieraan is niet te ontkomen, omdat men zich onmogelijk los kan maken van de tijd en de cultuur waarvan men deel uitmaakt. Het is belangrijk een kritische houding aan te nemen ten opzichte van historische bronnen en ten opzichte van historische romans die gebruik maken van historische documenten omdat ze per definitie een gekleurd beeld van het verleden geven. Daarnaast ben je als gebruiker van die bronnen ook gekleurd door de tijd waarin je leeft. Rigney vat dit aspect van het cultureel geheugen samen in wat zij de “sociaal constructivistische” benadering noemt: hierbij ligt de focus op de verschillende manieren waarop de weergave van het verleden wordt overgedragen en gedeeld in een gemeenschap. Dit gebeurt volgens Rigney via publieke herdenkingen of voor publiek toegankelijke media (Rigney 2004, 366). Hiermee sluit haar definitie aan op die van McCallum. Rigney kent literatuur een grote rol toe als drager van het cultureel geheugen. Ze onderscheidt drie aspecten van literatuur: het publieke karakter van het literaire werk, de literaire vorm ervan en het afterlife van het literaire werk als tekstueel monument. Rigney gebruikt de roman The Heart of Midlothian van Walter Scott (1818) als casus om deze drie aspecten van literatuur, die een rol spelen bij de vorming van het cultureel geheugen, verder uit te werken. Onder het publieke karakter van een roman verstaat Rigney het volgende: een roman kan een beeld geven van het leven en de gedachtenwereld van mensen die leefden in vroegere tijden. Zo vormt een lokale herinnering aan een bepaalde plaats en tijd in de geschiedenis, samen met een culturele herinnering uit de tijd waarin het boek geschreven is, een gezamenlijke sociale ruimte en een gedeelde historische tijd (Rigney 2004, 374). De rol van fictie in dit publieke karakter van de roman geeft de mogelijkheid om een geschiedenis te vertellen die buiten de gebaande paden van de wetenschappelijke geschiedschrijving valt. Hierdoor kan volgens Rigney de authenticiteit van de geschiedenis waarover verteld wordt in de roman in het geding komen. Literatuur schept een eigen beeld van de werkelijkheid. De herinnering die mensen hebben die de gebeurtenis hebben meegemaakt kan daarom verschillen van de herinnering die in de roman wordt opgeroepen (Rigney 2004, 375-376). Het tweede aspect dat Rigney noemt komt hieruit voort: een historische gebeurtenis geeft bij lange na niet voldoende inhoud om daarmee een roman te kunnen schrijven. Vaak zijn een aantal jaartallen, namen van personen en de globale loop van de gebeurtenissen bekend. Het is dan aan de auteur van een roman om zijn verhaal verder in te kleuren 12
met karakterbeschrijvingen, psychologische details, spanning en dialogen. De manier waarop een auteur zijn verhaal vertelt, is bepalend voor de herinnering ervan (Rigney 2004, 381-382). Een meer algemeen gegeven dat ook met de literaire vorm van de roman te maken heeft, is dat men de gebeurtenissen onthoudt waarover veel geschreven is (Rigney 2004, 382). De keuze van een auteur voor een bepaald onderwerp zorgt voor selectie. Over de tijd van de VOC is zowel veel fictie als nonfictie geschreven en daarover is dus ook veel bekend. Over de Engelse zee-oorlogen is veel minder geschreven en dus ook minder bekend. Het derde punt waaraan Rigney aandacht besteedt, is het afterlife van een roman als tekstuele, draagbare monumenten (Rigney 2004, 383). Een tekst kan worden geadapteerd en steeds opnieuw in een andere tijd worden gelezen. Hierdoor vormt de tekst, los van de originele context nieuwe herinneringen. In dit laatste aspect zien we de dynamiek van het cultureel geheugen weer terug. Een herinnering in een nieuwe context kan een nieuwe betekenis krijgen en daarmee is die herinnering dus nooit definitief of lineair (Rigney 2004, 388). In elke nieuwe tijd wordt het cultureel geheugen dus opnieuw geconstrueerd.
2.2 Het cultureel geheugen door de historische (jeugd)roman en non-fictie In de voorgaande paragraaf hebben we gezien dat literatuur een complexe relatie heeft met tijd. Het is duidelijk geworden dat teksten worden geschreven in een bepaalde periode en dus sporen dragen van die tijd. Ze kunnen echter ook in andere perioden worden gelezen en gebruikt. Rigney stelt dat “[we] uitgerekend met literatuur te maken hebben met teksten die in een samenleving zijn blijven hangen” (Brillenburg Wurth en Rigney 2008, 295). Dit roept de vraag op hoe literatuur “als schakel fungeert tussen het heden en eerdere fasen in de ontwikkeling van de samenleving” en hoe daarmee wordt bijgedragen aan de vorming van cultureel geheugen (Brillenburg Wurth en Rigney 2008, 296). La Capra (in McCallum 1999) zegt daarover het volgende: het subjectieve van de weergave van het verleden wordt bevestigd door het beoogde doel. Het doel van een historische roman heeft namelijk altijd invloed op de vorm. Sommige historische romans hebben als doel de geschiedenis vooral te documenteren, terwijl andere meer een dialoog aangaan met de geschiedenis. Wanneer documenteren de doelstelling is, wordt vooral geprobeerd het verleden te construeren. Hierbij moet in gedachten worden gehouden dat geschiedenis bestaat uit verhalen en dat zijn per definitie constructies. De tweede benadering heeft meer een conversatie tussen het heden en verleden als doelstelling. Deze verschillende doelen zorgen voor een andere weergave van het verleden met bijbehorende narratieve strategieën (McCallum 1999, 170-175). Zo is de focalisator bepalend voor de constructie van het verleden in een historisch verhaal. Als de doelstelling van het verhaal is dat er een dialoog tussen het heden en verleden tot stand komt, kan de focalisator een persoon uit het heden zijn. Wanneer documentatie van het verleden het doel is, is dat vrijwel onmogelijk, omdat de hitorische ideologie gehandhaafd moet worden. De Bloois en Peeren (2010, 182) stellen dat 13
literatuur kan dienen “als narratief medium en als specifiek kennissysteem vorm geeft aan historische gebeurtenissen.”. Daarnaast wijzen Joosen en Vloeberghs (2012, 151) op het didactisch potentieel van kennisoverdracht dat duidelijk in het genre van de historische roman aanwezig is. Voortkomend uit de doelstellingen van de historische roman heeft deze een aantal kenmerken:
Een historische roman gebruikt historische gebeurtenissen en personages als centrale elementen; De auteur verricht vaak grondig historisch onderzoek om gebeurtenissen en personages zo realistisch mogelijk neer te zetten;
In hedendaagse historische romans wordt vaak een uitgebreide verantwoording en lijst van gebruikte bronnen opgenomen om de basis van de roman in de ‘ware’ geschiedenis te plaatsen;
Fictieve personages worden naast historische personages opgevoerd;
Er worden grotere of kleinere veranderingen doorgevoerd in de historische gebeurtenissen;
Het gevoelsleven of de opgevoerde gesprekken van historische personages worden op een manier beschreven die binnen de geschiedschrijving onmogelijk (en onacceptabel) zou zijn, omdat zij niet gebaseerd is op gedocumenteerde ‘feitelijke’ bronnen (De Bloois en Peeren 2010, 183).
De bovenstaande kenmerken gelden voor de historische roman in het algemeen. Voor de historische jeugdroman is een aantal overeenkomsten en verschillen met de historische roman voor volwassenen te noemen. Zo wordt in jeugdliteratuur ook gebruik gemaakt van een focalisator die bepalend is voor de constructie van het verleden in het verhaal, maar is dat in het geval van jeugdliteratuur meestal een kind. De lezer heeft daardoor het gevoel dat hij het verhaal beleeft door de ogen van een leeftijdsgenoot, waardoor het verhaal zo dicht mogelijk bij de lezer wordt gebracht (Nikolajeva 2005, 188). Een ander verschil wordt door Piet Mooren (2012) genoemd. Hij stelt dat historische jeugdromans in de eerste plaats geschreven worden voor jonge lezers: taalgebruik, verhaalstructuur, beschrijving van personages en dergelijke worden aangepast aan deze lezer. Lea Dasberg (1981, 74-100) benadrukt dat historische romans invloed hebben op het beeld dat kinderen van het verleden hebben. Het is belangrijk dat het kind als lezer zich kan identificeren met een hoofdpersonage. Dit is mogelijk als het hoofdpersonage aansluit op de belevingswereld van een kind. Toch motiveert het vreemde aspect van een boek het kind juist ook om te gaan lezen. Dasberg stelt daarom dat een boek een voertuig moet zijn waarmee een kind op ontdekking gaat. De wens tot escapisme van lezers is dus ook van belang bij de invloed die een boek op een lezer heeft.
14
Van Lierop noemt in haar artikel over historische romans over Jacoba van Beieren (2012, 103) drie dilemma’s waarvoor het genre van de historische jeugdroman zich gesteld ziet: “de spanning tussen vertrouwdheid en vreemdheid, die tussen feit en fictie, en de spanning tussen maatschappijopvattingen in het beschreven verleden en de ideologie van de auteur nu.” Joosen en Vloebergs (2012, 154-165) maken deze spanningsvelden concreet door ze in te delen in vijf punten: 1. Een jeugdroman geeft vaak een beeld van een traditionelere, meer conservatieve samenleving. Een gevolg hiervan kan zijn dat de niet-kritische lezer die representatie voor waar aanneemt. 2. Een jeugdroman is vaak eenvormig. De roman is vaak chronologisch en vanuit één vertelstandpunt verteld. Dit kan ertoe leiden dat een eenzijdige ideologie wordt meegegeven aan de lezer. 3. De grens tussen een avonturenverhaal en een historische jeugdroman, oftewel de grens tussen fictie en feit, is vaak moeilijk te trekken. 4. Doordat identificatie met de hoofdpersoon vaak voorop staat, wordt het minder eenvoudig om de historische werkelijkheid betrouwbaar weer te geven. 5. De normen en waarden van een auteur kunnen de historische normen en waarden die hij overbrengt beïnvloeden. Joosen en Vloeberghs maken hierbij de opmerking dat auteurs van historische romans vaak een in de tijd verwijderde setting kiezen, "hoewel ze hierbij minder de opmerkelijke verschillen tussen de twee tijdniveaus dan wel de overeenkomsten tussen de psychologie van mensen van alle tijden willen beklemtonen." (Joosen en Vloeberghs 2012, 152-153). Met andere woorden: auteurs schrijven niet over het verleden om over het vreemde te schrijven, maar juist om aandacht te vestigen op de overeenkomsten tussen vroeger en nu. “De beschrijvingen en acties doen de lezer diep ervaren hoe de protagonisten worden gedreven door herkenbare emotionele, spirituele en intellectuele ambities, wensen en ervaringen.” (Joosen en Vloeberghs 2012, 153). Mooren (2012, 288) noemt daarnaast dat het belangrijk is dat de lezer een band kan opbouwen met het hoofdpersonage, maar dat deze ook onvoorspelbaar kan zijn en voor verrassingen kan zorgen. Hierin schuilt het gevaar dat bij punt twee en vier aan de orde komt. Door de herkenbaarheid van de personages en de daarbij komende eenzijdigheid van de focalisatie van het verhaal, kunnen de hierboven genoemde ambities, wensen en ervaringen universeel geldig, vanzelfsprekend en onveranderlijk lijken.
15
Non-fictie De verhouding tussen feit en fictie is in non-fictie anders dan in fictie. Daarnaast is de verhouding tussen de drie verschillende functies die Joosen en Vloeberghs (2012, 13) toekennen aan jeugdliteratuur, ontspanning, didactiek en ethiek, ook anders in het geval van non-fictie. De didactische functie staat hierbij meer op de voorgrond, waar in het geval van fictie de ontspannende en esthetische functie belangrijker zijn. Anders dan bij fictie is het bij non-fictie van belang dat de authenticiteit van de gegeven informatie sterker wordt benadrukt: de feiten die gepresenteerd worden moeten kloppen. Daarom is voor het schrijven van non-fictie, meer dan voor het schrijven van fictie, bronnenonderzoek nodig (De Bloois en Peeren 2010, 183). Er wordt in non-fictie op de eerste plaats kennis aangeboden. De gegeven informatie moet de lezer verrijken en tegelijkertijd moet de informatie aansluiten bij wat het kind als lezer al weet. Een boek dat verrijkt is voor het kind de moeite waard om te lezen: er staat niet alleen informatie in die het kind zelf gemakkelijk kan opzoeken of vinden, er moeten ook zaken in staan die moeilijker waarneembaar zijn (Heerze 1989, 37). Wat een mens weet, ligt opgeslagen in zogenaamde kenniskaders in de hersenen. Informatie die past binnen een bestaand kenniskader kun je gemakkelijker onthouden dan informatie die niet daarin past. Het is voor een auteur van non-fictie dus noodzakelijk om na te gaan of de informatie die hij aanbiedt, past binnen de bestaande kenniskaders. Voor een kind als lezer is dit punt nog crucialer dan bij een volwassen lezer: het kind is nog bezig de kenniskaders in zijn hersenen te vormen (Heerze 1989, 37). Een auteur van non-fictie voor kinderen moet dus het bevattingsvermogen van zijn lezers in de gaten houden, maar het allerbelangrijkste is dat de gegeven informatie een zo volledig mogelijk beeld schetst van het onderwerp (Heerze 1989, 38). Het begrip compleet betekent daarbij voor elke leeftijdsgroep wat anders: “Als een kind van zeven vaststelt dat hout op water drijft en ijzer niet, heeft het geen zin om uit te leggen dat het niet komt door gewicht alleen, maar door de verhouding tussen gewicht en volume. Het kind heeft zich wat afgevraagd en een bevredigende verklaring gevonden. Voor een middelbare scholier zou die verklaring onvoldoende zijn, voor een zevenjarige is het ‘compleet’.” (Heerze 1989,38). Om de gegeven informatie in non-fictie aantrekkelijk en leesbaar te maken is identificatie noodzakelijk. Dit is dezelfde identificatie als die waarover we het hebben gehad in het geval van fictie. De rol van de auteur in het identificatieproces is in het geval van non-fictie echter nog belangrijker. Een non-fictief werk moet zowel recht doen aan de realiteit als aan de belevingswereld van het kind. Dit betekent dat de identificatie dus niet plaats kan vinden door middel van fictie (Heerze 1989, 40). Waar de lezer in fictie de identificatie haalt uit de herkenbare ambities, wensen en ervaringen op zowel emotioneel, spiritueel als intellectueel gebied (Joosen en Vloeberghs 2012, 153), 16
zal de lezer van non-fictie de identificatie vooral uit het persoonlijke enthousiasme van de auteur halen. Als de auteur de lezer weet te boeien zal de lezer gemakkelijker onthouden wat hij gelezen heeft. Een heldere ordening en structuur op tekst- en zinsniveau zal hierbij helpen (Heerze 1989, 40). Anders dan de term non-fictie, die een zekere objectiviteit veronderstelt, is ook non-fictie subjectief en een verhaal. Bronnen worden door de auteur geselecteerd en vervolgens op een bepaalde manier geïnterpreteerd en gepresenteerd. In het proces van de geschiedschrijving is dit hoogst waarschijnlijk al meerdere malen voorgevallen, waardoor de feitelijkheid van bepaalde informatie nooit meer helemaal te achterhalen is (De Bloois en Peeren 2010, 184).
2.3 Het spanningsveld tussen feit en fictie In de wetenschap waren geschiedenis en literatuur lange tijd van elkaar gescheiden. Geschiedenis ging over feiten, dat wat daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en literatuur was fictie, dat wat verzonnen is. In de laatste decennia is tussen geschiedenis en literatuur een groot grijs gebied ontstaan. De Bloois en Peeren (2010, 182) geven bijvoorbeeld aan dat bovenstaande grens wegvalt als het genre non-fictie wordt meegenomen in de redenering. Zij vestigen ook de aandacht op de oorspronkelijke betekenis van de termen ‘history’ en ‘story’: “beide afgeleid van het Griekse woord ‘Istoria’, dat verwijst naar onderzoek/ondervraging, het resultaat hiervan en het optekenen van de verworven kennis.” (De Bloois en Peeren 2010, 184). Beide termen zijn lange tijd door elkaar gebruikt. Pas vanaf de vijftiende eeuw komt er een verschil in betekenis: ‘history’ verwijst vanaf dan steeds meer naar “het optekenen van feitelijke gebeurtenissen uit het verleden, ‘story’ naar een informeel of imaginair relaas”. (De Bloois en Peeren 2010, 184). Door de tijd heen zijn verschillende theorieën ontwikkeld die het spanningsveld tussen feit en fictie problematiseren. Literaire teksten werden beurtelings gezien als autonoom (New Criticism), als uitdrukking van een algemene, onderliggende structuur (structuralisme), of als een voornamelijk synchroon spel van betekenaars (poststructuralisme) (De Bloois en Peeren 2010, 197). Literatuur wordt in deze stromingen impliciet beschouwd als een spiegel die de veranderingen in een samenleving reflecteert. Stephen Greenblatt (1982 in Brillenburg Wurth en Rigney 2008, 303) wil met de nieuwe benadering van het New Historicism een verandering teweegbrengen in het literatuur- en historisch onderzoek. Hij gaat niet langer uit van de aanname dat literatuur de samenleving weerspiegelt, maar beschouwt teksten als een integraal onderdeel van die samenleving. Cultuur is volgens hem altijd in beweging. Hij noemt het feit dat begrippen en ideeën steeds van de ene cultuuruiting naar de andere overgaan en daarbij veranderingen doormaken de “circulation of social energy”. Er wordt niet langer gekeken naar de geschiedenis van literatuur, maar naar de interactie tussen literatuur en zijn culturele en historische context. Volgens Greenblatt zijn teksten onverbrekelijk verbonden met die context en zet dit de geschiedschrijving op gelijke hoogte met de 17
rest van de cultuur “[als] onderdeel van het geheel aan instanties, sociale praktijken en discoursen van een bepaalde periode en plaats.” (in De Bloois en Peeren 2010, 197). Hiermee komt Greenblatt tot de conclusie dat geschiedkundige teksten geen speciale relatie met de waarheid kunnen aangaan, omdat ze zelf ook onderhevig zijn aan interpretatie en zich derhalve niet kunnen beroepen op objectiviteit (in De Bloois en Peeren 2010, 197). Geschiedenis en literatuur zijn volgens Greenblatt dus constant met elkaar in onderhandeling en staan niet langer los en tegenover elkaar. Hayden White (in De Bloois en Peeren 2010, 186) komt tot een vergelijkbare conclusie als Greenblatt. Het feit dat de termen history en story oorspronkelijk dezelfde betekenis dragen is voor Hayden White reden om het eindproduct van historisch onderzoek een literair artefact te noemen. Zijn basisgedachte is dat geschiedenis altijd verteld moet worden en dus per definitie narratief is. “Het vertellen van geschiedenis is daarbij niet transparant en/of neutraal, maar vormt die geschiedenis van meet af aan.” (White in De Bloois en Peeren 2010, 186). Geschiedschrijvers maken volgens White gebruik van verschillende literaire mechanieken om met historische feiten als verhaalelementen geschiedenis te maken. Hij laat de oorspronkelijke grens tussen feit en fictie los en zegt het volgende: ‘[...] we can only know the actual by contrasting it with or linking it to the imaginable.” (White in De Bloois en Peeren 2010, 187). Dit statement roept de vraag op of er dan nog wel een verschil is tussen een geschiedschrijving en een historische roman. De Bloois en Peeren hebben daar het volgende antwoord op: [We zouden] kunnen zeggen dat de Franse Revolutie nooit heeft plaatsgevonden, maar alleen bestaat als narratieve constructie. We kunnen echter in een historisch werk niet ongestraft beweren dat Marie-Antoinette de guillotine overleefde, terwijl dat in een roman eventueel wel zou kunnen.” (De Bloois en Peeren 2010, 188). Het ontologische verschil tussen geschiedschrijving en literatuur zit dus in de bronnen waarop het narratief gebaseerd is: bij een geschiedschrijving zijn dat “bewijsbare feitelijkheden”, terwijl dat bij een roman in meer of mindere mate imaginair materiaal is (De Bloois en Peeren 2010, 188).
2.4 Het spanningsveld tussen feit en fictie in de historische jeugdroman Tussen de genres historische roman voor volwassenen en historische roman voor de jeugd zijn veel overeenkomsten aan te wijzen op het gebied van feit en fictie. Joosen en Vloeberghs wijzen echter ook op een aantal verschillen. Zij noemen dit ‘verzachtende strategieën’, die ervoor moeten zorgen dat een boek indruk kan maken zonder dat het een trauma veroorzaakt bij een jonge lezer. Een verzachtende strategie op het gebied van personages is bijvoorbeeld dat kinderen vaak ten tonele “verschijnen als immuun voor indoctrinatie” en dat ze van veel bijfiguren hulp krijgen (Joosen en Vloeberghs 2012, 191). Hoewel Joosen en Vloeberghs deze verzachtende omstandigheden expliciet gebruiken voor Holocaustliteratuur, lijken deze ook in algemenere zin toepasbaar. De verzachtende strategieën worden in de historische jeugdliteratuur toegepast, omdat vooral in het geval van 18
gruwelijke gebeurtenissen drie spanningsvelden ontstaan: op het gebied van weten (epistemologisch niveau), voelen (psychologisch niveau) en handelen (esthetisch niveau). Het epistemologisch niveau heeft te maken met de noodzaak om te herinneren: “Sinds het ontstaan van het genre [historische jeugdroman] in de Verlichting werd de westerse [...] jeugdliteratuur gekenmerkt door een sterk engagement om kennis en ervaring door te geven van de ene generatie naar de volgende.” (Joosen en Vloeberghs 2012, 176). De vraag is echter wat een jonge lezer al aan basiskennis heeft en wat voor hem nog nieuwe informatie is. Hierop sluit het psychologische niveau aan dat Joosen en Vloeberghs onderscheiden: “[De] behoefte om ontelbare scènes van echte historische horror te beschrijven enerzijds en rekening te houden met de veronderstelde emotionele kwetsbaarheid van kinderen anderzijds.” (Joosen en Vloeberghs 2012, 178). Het derde niveau, het ethische niveau, gaat over de vraag welk mensbeeld uit het verhaal naar voren komt: in hoeverre is dat een humanistisch beeld zoals gebruikelijk is in de jeugdliteratuur en waar is sprake van nihilistische waarden, een eigenschap die over het algemeen wordt toegedicht aan de volwassenenliteratuur? Binnen het niveau van weten geven Joosen en Vloeberghs als motivatie voor het verschijnen van boeken over de Holocaust dat het ‘[...] een historische periode [is] die tastbaar aanwezig is in onze samenleving, ons [communicatief] geheugen, ons stadsbeeld (denk aan alle monumenten ter nagedachtenis), kunst en cultuur.” (Joosen en Vloeberghs 2012, 172). Er zijn nog overlevenden van de Tweede Wereldoorlog en daarom is de Holocaust zowel in het individueel als in het collectief geheugen aanwezig. In het geval van de tijd van de VOC, de historische periode die in deze thesis centraal staat, geldt dit niet, omdat er geen ooggetuigen meer zijn. Literatuur over de VOC geeft ons, evenals andere media, toegang tot de culturele herinnering aan deze tijd. Volgens Joosen en Vloeberghs bleef de Holocaust een taboegebied in de jeugdliteratuur (Joosen en Vloeberghs 2012, 172), omdat het thema volgens velen niet te verenigen was met de emotionele kwetsbaarheid van de jonge lezer. Op het eerste gezicht lijkt deze uitspraak niet zozeer van toepassing op de VOC. Over dit onderwerp verscheen direct in de zestiende en zeventiende eeuw al veel literatuur (vooral in de vorm van reisverslagen en scheepsjournaals). Ook in de jeugdliteratuur is het een veel voorkomend onderwerp met Johan Fabricius’ De Scheepsjongens van Bontekoe (1923) als bekendste voorbeeld. Maar bekijken we de (jeugd)literatuur over de VOC beter, dan komt aan het licht dat er binnen het onderwerp wel degelijk taboes aanwezig zijn. In de literatuur staat nagenoeg altijd het positieve verhaal centraal: De VOC bracht Nederland rijkdom en macht. Hoewel het natuurlijk de vraag is of dat positieve beeld een gevolg is van het rekening houden met de emotionele kwetsbaarheid, zoals Joosen en Vloeberghs zeggen in het kader van Holocaustliteratuur. De reizen waren avontuurlijk en leverden veel kennis over de wereld op. De negatieve kant van het verhaal blijft daarbij on(der)belicht. Over de afpersing van inheemse bevolking bijvoorbeeld kan pas de laatste decennia gesproken worden. Eerder kon daarvan geen 19
sprake zijn (Reynolds 2005, 177-178). Daarnaast moeten we ook het koloniale perspectief van waaruit veel literatuur geschreven is niet uit het oog verliezen. Dit heeft er wellicht voor gezorgd dat veel taboes lange tijd niet eens als zodanig beschouwd zijn. Het derde niveau komt deels tot uitdrukking in het debat over wat Joosen en Vloeberghs noemen de “tegenstelling tussen het fictionele en artistieke karakter van literatuur enerzijds en de wrede historische realiteit anderzijds.” (Joosen en Vloeberghs 2012, 173). In dit debat wordt de (on)macht van literatuur bekritiseerd. In het geval van de VOC, tegenover de Holocaust, wordt minder aandacht besteed aan de negatieve kant van het verhaal (zie vorige alinea) en is er volgens Joosen en Vloeberghs altijd sprake van ‘verander- en verbeterbaarheid’ (2012, 175). In jeugdliteratuur verschilt de verbeelding van dergelijke thema’s fundamenteel van volwassenenliteratuur, waarin pessimisme en nihilisme vaak de boventoon voeren (2012, 175). De verzachtende omstandigheden die Joosen en Vloeberghs aanwijzen binnen de jeugdliteratuur rekken de grenzen van de realiteit op, omdat volwassenen de opgroeiende generatie niet willen confronteren met bepaalde aspecten daarvan. Dit is een trend die volgens Joosen en Vloeberghs onder andere zorgt voor het feit dat in jeugdliteratuur altijd de continuïteit overwint en dat er dus geen plaats is voor veranderingen in de volgende generaties (Joosen en Vloeberghs 2012, 191-192).
2.5 De Canon van Nederland: entoen.nu Joosen en Vloeberghs (2008, 151-152) kennen aan historische jeugdliteratuur de waarde toe dat het kinderen historisch bewustzijn bijbrengt en dat het ‘meer nog dan een afstandelijke geschiedenisles’ het verschil tussen het leven van vroeger en nu bloot legt en kinderen hierover laat nadenken. Ook Mooren (2012) legt de nadruk op de relatie tussen het heden en het verleden die volgens hem centraal staat in geschiedenisonderwijs: “Vanuit het heden worden vragen gesteld over het verleden en vanuit het verleden werken zaken door in het heden.” (Mooren 2012, 279). Dit sluit aan bij de definitie van cultureel geheugen van Rigney (2004; 2005). De Canon is een afspiegeling van het collectieve en culturele geheugen van Nederland. De Canon geeft door middel van vijftig vensters informatie over de belangrijkste gebeurtenissen in de Nederlandse Geschiedenis. Het initiatief tot de canon werd genomen in het jaar 2005. In dat jaar kwam de Onderwijsraad met een rapport over het Nederlandse onderwijsbeleid. In het rapport kwamen vier knelpunten naar voren. Eén knelpunt was dat er weinig aandacht was voor de ‘canon’ als uiting van onze culturele identiteit (entoen.nu 2006,14). Er moest daarom binnen het onderwijs meer aandacht komen voor de Nederlandse geschiedenis en de cultuur. Dit leidde tot een commissie die zich bezig ging houden met het ontwikkelen van een canon. De belangrijkste reden voor het ontwikkelen van een canon was dat er iets mis was met kennis over de Nederlandse cultuur en geschiedenis. Het gebrek aan kennis zou 20
worden veroorzaakt doordat de lestijd voor geschiedenis en cultuur is afgenomen en algemene ontwikkeling minder belangrijk wordt gevonden dan het ontwikkelen van vaardigheden (entoen.nu 2006,16-17). Niet iedereen was enthousiast over het ontwikkelen van een canon. Tegenstanders waarschuwden voor geschiedvervalsing en het uitsluiten van minderheden in de canon. Bovendien waren soortgelijke initiatieven in het buitenland, zoals de Verenigde Staten en Denemarken weinig succesvol gebleken (entoen.nu 2006, 19-20). Ondanks de kritiek bleven de commissieleden in de canon geloven, hoewel de leden zich wel bewust waren van het belang van de vormgeving van de canon: “[…] De canon zou echter alleen kunnen gedijen indien zij een levende canon is en geen urnenwand; indien zij niet wordt opgelegd per steil decreet, maar enthousiasmerend aangeboden, en met de onverholen invitatie zelf op zoek te gaan naar meer, al naar gelang ieders persoonlijke talenten en belangstelling.” (entoen.nu 2006, 26). De canon zou vooral binnen het onderwijs een functie krijgen, omdat kinderen op school kennis krijgen die hun thuis veelal niet wordt aangeboden. Om de canon zo bruikbaar mogelijk te maken is ervoor gezorgd dat ze binnen de bestaande schoolvakken past (entoen.nu 2006, 28). De commissie wil zo veel mogelijk kinderen met de canon in aanraking laten komen en daarom zal de canon vooral gebruikt worden op de basisschool en de onderbouw van de middelbare school (entoen.nu 2006, 28-29). De canon is beperkt gehouden en bestaat uit vijftig onderwerpen die tot de culturele bagage van iedere Nederlander zouden moeten behoren. Het is zeker niet de bedoeling dat de kennismaking met de Nederlandse cultuur beperkt wordt tot de vensters van de canon. De canon is een opstap binnen het cultuuronderwijs en zou dus eerder een beginpunt zijn dan een eindstadium (entoen.nu 2006, 34). Venster Verenigde Oost-Indische Compagnie Eén van de vijftig vensters die de canon bevat, is het Venster over de VOC. In dit venster wordt kort kennis gemaakt met het ontstaan en het reilen en zeilen van de Compagnie. De toelichting begint met de eerste tocht naar “De Oost”. De opbrengst van deze tocht was matig, maar de handelsroute naar Indië was wel geopend. Naast het vinden van een goede route, wordt uitgelegd dat er veel concurrentie was bij de handel met Azië. Zowel van andere landen, Portugal en Engeland, maar ook binnen de Republiek was er concurrentie. Om daar een einde aan te maken werd de Verenigde OostIndische Compagnie opgericht. De Compagnie verkreeg het monopolie op de handel met Azië. Ze kreeg van de Republiek ook een heel aantal rechten die werden vastgelegd in het ‘octrooi’. Zo mocht ze in naam van de Republiek verdragen sluiten, oorlog voeren en overheerste gebieden besturen en 21
had ze het alleenrecht om de zuidelijke handelsroute naar Indië te bevaren. In het venster wordt verder kort verteld welke gebieden er door de Compagnie werden veroverd, zoals Java en Ambon. De inheemse bevolking moest voor de compagnie specerijen verbouwen en de komst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie in Azië ging dan ook niet zonder geweld. Ook andere activiteiten van de compagnie in Azië worden in het venster kort uitgelegd. Tot slot wordt verteld dat de compagnie in de Franse tijd wordt opgeheven en dat de documenten van de VOC belangrijke bronnen zijn voor twee eeuwen Europese-Aziatische geschiedenis (www.entoen.nu/voc). Het venster geeft een neutraal overzicht van de VOC-tijd en van kritiek op de gang van zaken is geen sprake, hoewel het gebruik van geweld door Jan Pieterszoon Coen wel kort genoemd wordt. Naast deze algemene informatie kunnen in het venster ook allerlei links worden geraadpleegd met filmpjes, informatieve websites en ook regionale canons. Verder zijn er tips voor uitjes die met dit venster te maken hebben. Voor docenten zijn er voorbeeldlessen voor het basisonderwijs en kan voor het voortgezet onderwijs gekeken worden waar het venster in verschillende lesmethoden voorkomt. Ook zijn er allerlei literatuurtips te vinden voor de verschillende doelgroepen. De titels die genoemd worden bevatten zowel informatieve als fictieve boeken voor alle leeftijden. De informatie die binnen het venster wordt gegeven laat zien dat de canon, overeenkomstig de doelstelling van de Onderwijsraad, breed ingezet kan worden. De tips zijn bruikbaar voor verschillende vakken, zoals geschiedenis, cultuurvakken en door de literatuurtips kan de canon ook binnen het vak Nederlands worden gebruikt. Literatuur en verhalen zijn volgens de canoncommissie onmisbaar bij het invullen van de canon: “Aan de hand van verhalen leren kinderen betekenis te geven aan hun ervaringen en de wereld om hen heen. Verhalen werken motiverend en helpen de leerstof te blijven hangen.” (entoen.nu 2006, 30). In de canon wordt verwezen naar bestaande kinderboeken. Per venster verschilt het aantal boeken dat wordt aangeboden. Bij de VOC zijn 30 kinder- en jeugdboeken geselecteerd. Uit het bovenstaande is duidelijk geworden dat de Canon een middel wil zijn in het cultuuronderwijs in Nederland. De canon wil dan ook actief bijdragen aan het collectief geheugen van de Nederlandse samenleving: “De canon kan wellicht het collectief geheugen van een land weerspiegelen […].” (entoen.nu 2006,23). Dit uitgangspunt van de canon is dan ook de reden dat in dit onderzoek uitgegaan wordt van titels die in de canon worden genoemd.
22
3. Methoden van onderzoek, verantwoording analyse en verantwoording corpus In het hoofdstuk 'Cultureel geheugen door (jeugd)literatuur” is het onderzoek theoretisch ingekaderd. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet welke stappen ondernomen worden om de hoofdvraag van het onderzoek te beantwoorden. Het onderzoek bestaat uit twee delen: een tekstanalytisch deel en een kwalitatief empirisch deel. Voorafgaand aan de uitwerking van het corpus wordt eerst de selectie van het corpus boeken dat in beide delen van het onderzoek wordt gebruikt, toegelicht.
3.1 Verantwoording corpus Het eerste deel van de hoofdvraag is in het eerste hoofdstuk als volgt geformuleerd: “Welk beeld van de VOC-tijd komt naar voren in zowel fictieve als non-fictieve jeugdboeken?” Deze vraag zal worden beantwoord door middel van een narratologische analyse van drie fictieve en drie non-fictieve boeken over de tijd van de VOC. De drie fictieve jeugdboeken zijn:
Simone van der Vlugt - Bloedgeld (1996)
Annejoke Smids - Verlaten (2012)
Rob Ruggenberg - De boogschutter van Hirado (2013)
De drie non-fictieve boeken zijn:
Vibeke Roeper - Zwarte peper, scheurbuik (2002)
Vibeke Roeper en Roelof van Gelder - In dienst van de Compagnie: leven bij de VOC in honderd getuigenissen. (2002)
Vibeke Roeper - Land in zicht (2004)
Alle zes boeken worden genoemd in de Canon. In het vorige hoofdstuk is betoogd dat de Canon een afspiegeling is van het collectieve geheugen van Nederland. De jeugdboeken en andere media die bij de verschillende vensters zijn opgenomen, geven vorm aan het cultureel geheugen. De lijst fictieve jeugdboeken bij het venster over de VOC bestaat uit 28 titels. Negen titels voor lezers van twaalf jaar en ouder, de lezersgroep die in het empirische onderzoek centraal staat. Bij de keuze om het onderzoek uit te voeren onder kinderen van deze leeftijd, heeft meegespeeld dat oudere kinderen al enigszins een historisch bewustzijn hebben en de boeken kritischer lezen dan jongere kinderen. Ze zijn al in bepaalde mate in staat afstand te nemen van het verhaal en erop te reflecteren (Appleyard 2005, 117). Omdat in dit onderzoek recente historische romans centraal staan, vallen De scheepjongens van de Bontekoe van Johan Fabricius (1924) het stripboek De kracht van Jeronimus door Christophe 23
Dabitch en Jean-Denis Pendanx (2009) af. Verder is gekozen voor één titel per auteur. In de lijst zijn twee titels opgenomen van Annejoke Smids. Verlaten (2012) is wel en Piratenbloed (2013) is niet geselecteerd, omdat dit laatste boek thematisch overeenkomt met het boek Bloedgeld (1996) van Simone van der Vlugt, dat wel geanalyseerd zal worden. Het boek De overwintering op Nova Zembla (2011) door Lineke Dijkzeul wordt ook niet opgenomen in het onderzoek net zoals het boek IJsbarbaar (2011) van Rob Ruggenberg, omdat in deze boeken de focus niet ligt op de VOC, maar op een gebeurtenis die het gevolg was van een reis van de VOC . Een andere titel van Rob Ruggenberg, De boogschutter van Hirado (2013) is wel geselecteerd voor analyse. De belangrijkste reden hiervoor is dat dit verhaal zich afspeelt in Indië en Japan. De Nederlandse hoofdpersoon komt direct in aanraking met een voor hem vreemde cultuur. Dit is in de andere twee boeken die we analyseren niet het geval. De laatste titel die in de Canon wordt genoemd is Zeekoorts van Rebecca Noldus (2012). De voornaamste reden om dit boek niet te selecteren is een pragmatische: het boek is moeilijk te verkrijgen bij verschillende bibliotheken in het land en daarom niet voldoende beschikbaar voor ons onderzoek. Daarnaast overlapt het thema van het boek, namelijk de boottocht naar Indië en de moeilijkheden en gevaren die deze reis met zich meebrachten, ook gedeeltelijk het thema dat in Bloedgeld (1996) van Simone van der Vlugt centraal staat. Een andere categorie boeken voor kinderen van dezelfde leeftijdsgroep is het informatieve boek. Van non-fictie wordt aangenomen dat het waargebeurde feiten aan de lezer presenteert en wordt daarom, in het geval van geschiedenis, gezien als betrouwbaarder dan fictie. In het tweede hoofdstuk hebben we uiteengezet dat dit onderscheid tussen feit en fictie niet zo zwart-wit is. Daarom zal ook een drietal non-fictieve boeken worden geanalyseerd. Hiermee willen we vaststellen of het beeld van de leerlingen die een non-fictie boek hebben gelezen anders is dan dat van leerlingen die een fictieboek hebben gelezen. In het venster over de VOC worden twee non-fictieve boeken voor de jeugd genoemd, namelijk: Land in zicht (2004) en Zwarte peper, scheurbuik (2002) van Vibeke Roeper. Het laatst genoemde boek is een non-fictief boek, dat vanuit verhalen van kinderen die meegevaren hebben op VOC-schepen uiteenlopende thema's bespreekt, zoals het exterieur van een VOC-schip, het leven aan boord, schipbreuk en muiterij. Land in zicht (2004) gaat over de verschillende ontdekkingsreizigers van de VOC die Nederland gekend heeft en de reizen die zij gemaakt hebben. Omdat we ervoor hebben gekozen om de Canon als uitgangspunt te nemen voor ons onderzoek, gebruiken we ook alleen boeken die bij de tips in de Canon genoemd staan. Omdat er slechts twee titels onder het kopje informatieve jeugdboeken staan, hebben we ervoor gekozen om een titel uit de lijst met informatieve boeken voor volwassenen te selecteren. In die categorie wordt van dezelfde schrijfster nog een titel genoemd, namelijk In dienst van de Compagnie: leven bij de VOC in honderd getuigenissen. Dit boek sluit aan bij het boek Zwarte peper, scheurbuik (2002): een aantal verhalen 24
komt erin terug, maar dan vanuit het perspectief van een volwassene. Er is dus, zij het vanuit het perspectief van een volwassene, aandacht voor kinderen en jongeren ten tijde van de VOC. Omdat het boek veel omvangrijker is dan de andere twee non-fictieve boeken hebben we ervoor gekozen om uit het boek vijfentwintig verhalen te selecteren. Het boek bestaat uit verschillende delen, die ieder een deel van een reis van een VOC schip omvatten. De vijfentwintig verhalen zijn zo gekozen dat alle delen vertegenwoordigd zijn. De verhalen zijn gebaseerd op brieven en dagboekaantekeningen die zijn opgetekend door mannen en vrouwen uit verschillende standen in de hiërarchie binnen de VOC. Er is bij de keuze van de verhalen dan ook gezorgd dat de verschillende standen vertegenwoordigd zijn in de selectie: van scheepsjongen tot gouverneur-generaal.
3.2 Verantwoording narratologische analyse Verhalen bezitten een aantal met elkaar samenhangende elementen, die samen een structuur vormen. Personages verrichten handelingen die een bepaalde tijd in beslag nemen en zich afspelen in een ruimte en een historische tijd (Van Boven en Dorleijn 2010, 37). De narratologie biedt een begrippenapparaat om deze structuren mee te analyseren. Boeken worden geïnterpreteerd om de inhoud te verbinden met de vorm ervan: de vorm van een boek bepaalt de inhoud en die inhoud beïnvloedt weer de vorm (Herman en Vervaeck 2009, 15). Aan de hand van de narratologische analyse wordt een antwoord gezocht op het eerste deel van de hoofdvraag. Elke analyse zal beginnen met een korte samenvatting van het verhaal. Daarna worden per boek de volgende verhaalcategorieën geanalyseerd: vertelinstantie, focalisator, personages, tijd, ruimte en motieven. Bij elk van deze onderdelen zullen vragen worden gesteld met betrekking tot het beeld van de VOC en haar historische context dat uit elk boek naar voren komt. In het vervolg van deze paragraaf worden per verhaalcategorie de aandachtspunten verantwoord. Daarna wordt kort ingegaan op de verschillen tussen het analyseren van fictieve boeken en het analyseren van non-fictieve boeken, omdat de narratologische analyse oorspronkelijk bedoeld is om fictie te analyseren en het dus op het eerste gezicht niet vanzelfsprekend is om non-fictie met deze methode te analyseren. Verteller Van Boven en Dorleijn onderscheiden in Literair mechaniek. Inleiding tot analyse van verhalen en gedichten (2010) drie soorten vertellers en een tussenvorm daarvan. Ten eerste is daar de auctoriale verteller. Deze verteller staat boven het verhaal en doet zich voor als de auteur die je als het ware door het verhaal heen leidt. In werkelijkheid gaat het om een fictieve figuur aan wie de auteur de rol van verteller heeft overgedragen. De auctoriale verteller kan ingrijpen in het verhaal, of op de zaken vooruitlopen, hij heeft inzicht in de gedachten en gevoelens van alle personages en kan commentaar leveren op verschillende elementen in het verhaal. (Van Boven en Dorleijn 2010, 187-197). De 25
tweede verteller die Van Boven en Dorleijn onderscheiden is de ik-verteller. Deze is als personage in de eerste persoon aanwezig in het verhaal. Hij heeft het verhaal zelf ervaren (Van Boven en Dorleijn 2010, 197-203). Binnen de ik-verteller maken Van Boven en Dorleijn een onderscheid tussen het vertellend ik: het ik dat vertelt vanuit het heden, en het belevend ik: het ik over wie wordt verteld, wiens handelen heeft plaatsgevonden voor het moment van vertellen (Van Boven en Dorleijn 2010, 198). De derde vorm van vertellen is de personale vertelsituatie. In het geval van een personale verteller is er geen concrete verteller aan te wijzen (Van Boven en Dorleijn 2010, 203). Deze verhalen zijn geschreven in de derde persoon, de hij- of zij-vorm. Als een verhaal zuiver personaal verteld is, kan er nergens een verteller worden aangewezen en lijkt het alsof het verhaal zichzelf vertelt (Van Boven en Dorleijn 2010, 203-205). Naast deze drie vertelsituaties zien Van Boven en Dorleijn nog een andere vorm van vertellen die eigenlijk tussen de auctoriale en personale verteller in valt. Zij noemen dit de afgezwakte vorm van auctoriaal vertellen. Daarmee bedoelen ze “teksten [...] die in de derde persoon worden verteld, waarin de vertelinstantie niet gedramatiseerd [oftewel auctoriaal] is, maar wel commentaar geeft.” (Van Boven en Dorleijn 2010, 207). De verteller kan het verhaal naar zijn hand zetten en het verhaal kleuren. Wat de vertelinstantie vertelt wordt altijd gevormd door de aard en visie van deze verteller. Voor een goede interpretatie van het verhaal is het dus van belang te achterhalen wie er vorm geeft aan de verhaalwereld en om in gedachten te houden dat de normen en waarden van de auteur en lezer kunnen verschillen van de normen en waarden van de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Dit sluit aan bij de opmerking van Joosen en Vloeberghs (2012, 152-153) die in het tweede hoofdstuk is aangehaald: auteurs schrijven niet over het verleden om over het vreemde te schrijven, maar juist om aandacht te vestigen op de overeenkomsten tussen vroeger en nu. De vorm van vertellen en focaliseren geeft een beeld van de manier waarop de representatietijd (de tijd waarin het boek geschreven is) van invloed is op de tijd die gerepresenteerd wordt in het boek. Hier komt het spanningsveld terug dat Joosen en Vloeberghs aanhalen in het kader van de verschillen tussen de normen en waarden (van de auteur) in het heden en de historische normen en waarden die in het verhaal worden weergegeven. Een auctoriale verteller staat boven het verhaal en kan commentaar leveren op het handelen en denken van de verschillende personages. Hierdoor kan deze verteller de verschillen tussen hedendaagse normen en waarden en die van vroeger meer benadrukken of zelfs problematiseren dan een verteller die als personage in het verhaal aanwezig is (een personale verteller of ik-verteller). Deze twee laatst genoemden kunnen immers als het goed is niet als tijdreiziger functioneren om de gerepresenteerde tijd in de representatie tijd te bekijken. Het type verteller is dus van belang voor de beeldvorming van de VOC in de boeken. We zullen daarom in de analyses dan ook antwoord geven op de vraag “Welk type verteller is aanwezig in het boek?”.
26
Focalisator Naast de vertelinstantie is ook de focalisator van belang. De focalisator is de waarnemer in het verhaal. Om erachter te komen wie focaliseert kun je antwoord geven op de vraag: “Door wiens ogen zie ik de gebeurtenissen in het verhaal?” (Van Boven en Dorleijn 2010, 229). In Vertelduivels besteden Luc Herman en Bart Vervaeck (2009, 75) ook aandacht aan de term focalisatie. Het begrip verwijst volgens hen naar de verhouding tussen het gefocaliseerde object en het focaliserende subject. Onder het gefocaliseerde object verstaan zij de personages, acties en objecten die je als lezer aangeboden krijgt. Het focaliserende subject is de instantie die waarneemt en die daardoor bepaalt wat de lezer aangeboden wordt. Ze onderscheiden daarbij een vertellerfocalisator: de verteller geeft in dat geval ook zijn visie op het verhaal en neemt zo de rol van focalisator op zich. Daarnaast is er volgens Herman en Vervaeck een personagefocalisator: als de verteller de rol van focalisator overdraagt aan een personage. Van Boven en Dorleijn spreken daarnaast van een dubbelfocalisator als de verteller zowel zijn eigen visie op het verhaal weergeeft als die van een personage (Van Boven en Dorleijn 2010, 230). Het beeld dat de lezer krijgt van een object wordt bepaald door het subject dat waarneemt. Aan de andere kant zegt de manier waarop de focalisator iets waarneemt weer iets over de focalisator zelf. Identificatie met een bepaald personage komt tot stand wanneer de lezer zich kan verplaatsen in dat personage. De focalisatie speelt hierbij een grote rol, omdat de lezer met de focalisator mee kan kijken en zo inzicht krijgt in zijn of haar gedachten en gevoelens. In het geval van een historische jeugdroman kan de lezer door de ogen van de focalisator een bepaald beeld krijgen van de periode waarin het verhaal zich afspeelt en de manier waarop de focalisator omgaat met zijn tijd. Ook de soort focalisator heeft dus een functie in de beeldvorming. Een vertellerfocalisator kan alle gebeurtenissen in het verhaal overzien en zo een objectiever beeld (of oordeel) schetsen van de gebeurtenissen dan een personagefocalisator. Deze zit altijd ‘gevangen’ in zijn eigen denken en handelen. Verder maakt het bij een historische jeugdroman een verschil of een focalisator vanuit het heden naar het verleden kijkt, dit is meestal het geval bij een auctoriale verteller die de rol van vertellerfocalisator inneemt, of dat een focalisator waarneemt vanuit zijn eigen tijd. Dit is het geval bij een personagefocalisator (Van Boven en Dorleijn 2010,228-233) . Het laatste belangrijke aspect voor de beeldvorming is of het verhaal gefocaliseerd wordt door een kind of door een volwassene. Nikolajeva besteedt hieraan kort de aandacht: een kind als focalisator geeft de lezer de illusie dat het verhaal door middel van de visie van een kind wordt weergegeven en maakt zo de identificatie met de hoofdpersoon makkelijker (Nikolajeva 2005, 188). Het is voor de beeldvorming in een verhaal van belang of de focalisator een kind of een volwassene is, omdat een kind een ander, naïever en minder compleet beeld van de wereld heeft dan een volwassene. Het is denkbaar dat de jonge 27
hoofdpersoon door de andere personages als volwassene wordt behandeld overeenkomstig de opvattingen van die tijd, maar dat hij/zij toch 'kinderlijk' overkomt, omdat de auteur niet los is gekomen van zijn eigen opvattingen betreffende 'een kind' en 'een volwassene'. Hierin is het spanningsveld te herkennen tussen de ideologie van een auteur en die van de wereld waarover hij schrijft, zoals Joosen en Vloeberghs dat signaleren in historische jeugdromans (Joosen en Vloeberghs 2010, 154-165). Personages Personages krijgen op verschillende manieren vorm in een tekst. De verteller kan expliciet beschrijven hoe een personage eruit ziet, of hoe een personage zich voelt. Informatie over een personage kan ook impliciet gegeven worden: de lezer moet zich dan een beeld vormen van een personage aan de hand van wat hij denkt, zegt en doet, maar ook door wat andere personages over hem zeggen of hoe andere personages hem behandelen (Van Boven en Dorleijn 2010, 300). Het karakter van een personage kan zeer complex en uitgebreid worden uitgewerkt, waardoor het psychologische diepgang krijgt; dit noemen Van Boven en Dorleijn (2010, 308) een round character. Het tegenovergestelde daarvan is het flat character: een personage dat statisch en weinig uitgewerkt is. De manier waarop een personage in een verhaal wordt uitgewerkt en gepositioneerd, geeft de lezer informatie over de biografie van het betreffende personage. Dit is in het geval van historische (jeugd)romans van belang omdat dit het personage een plek geeft in de historische tijd waarin het verhaal zich afspeelt. De manier waarop het personage vervolgens beschreven wordt, geeft een beeld van de tijd waarin het personage leeft en op welke handelingen in het verhaal de nadruk liggen. Ook krijgt de lezer, net als in het geval van een personagefocalisator, een inkijkje in de innerlijke wereld van het personage en kan zo de visie worden beschreven die het personage heeft op de historische tijd waarin hij leeft. Een lezer vormt zich een beeld van een personage aan de hand van diens gedachten en handelingen (Van Boven en Dorleijn 2010, 300). Deze aspecten van een personage geven informatie over de vertrouwdheid van het personage en ook over de betrouwbaarheid van de informatie die het personage overbrengt. Door identificatie met de personages wordt daarnaast duidelijk welke normen en waarden dit personage nastreeft. Als dit universele normen en waarden zijn kunnen ze veel op hedendaagse lezers lijken en zal de identificatie met een personage gemakkelijker zijn voor de lezer (Joosen en Vloeberghs 2008, 158). Een personage waarmee een lezer zich goed kan identificeren, zal door de lezer als betrouwbaarder worden gezien dan een personage dat ver van de lezer af staat. De informatie die gegeven wordt door een betrouwbaarder personage zal door de lezer dan ook waarschijnlijk eerder als geloofwaardig bestempeld worden. Ook een bijpersonage kan 28
vertrouwdheid en betrouwbaarheid meer naar voren laten komen (Van Boven en Dorleijn 2010, 333). Voor de analyse van de rol die het hoofdpersonage in het verhaal speelt gebruikt Sanne Parlevliet in haar artikel De helden van de opstand (2012) de theorie van Thaler (2003). Thaler verdeelt het genre van de historische jeugdroman in drie categorieën: the impossible encounter, the refused encounter en the encounter. Met the impossible encounter wordt bedoeld dat het onmogelijk is dat er een ontmoeting plaatsvindt tussen het fictieve personage en de historische figuur in het verhaal. Bij een refused encounter is zo een ontmoeting wel mogelijk, maar vindt deze niet plaats. In het geval van the encounter bevinden het fictieve personage en de historische figuur zich in elkaars nabijheid en ontmoeten zij elkaar (Parlevliet 2011, 104-105). Deze theorie zullen we gebruiken in de narratologische analyse van de fictieve boeken. Voor de non-fictieve boeken is deze theorie niet als zodanig bruikbaar, omdat in deze werken geen fictieve personages voorkomen. De personages kunnen wel op eenzelfde manier onderscheiden worden in non-fictie, omdat er meestal geschreven wordt vanuit minder bekende historische figuren die al dan niet in aanraking komen met meer bekende historische figuren. Zoals eerder in het tweede hoofdstuk is aangehaald maken 'gewone mensen' als personage het gemakkelijker voor de lezer om zich met die personages te identificeren (Joosen en Vloeberghs 2012, 153). De afstand tussen het hoofdpersonage en de historische figuur bepaalt voor een deel de balans tussen feit en fictie in het verhaal. Staat het hoofdpersonage ver van de historische figuur af (impossible encounter en in mindere mate de refused encounter), dan is het aannemelijk dat de nadruk ligt op het fictieve deel van het verhaal. In het geval van de encounter zal de historische informatie een belangrijker deel van het verhaal innemen. Tijd en ruimte Personages bevinden zich in een verhaal altijd in een omgeving die een deel van het verhaal bepaalt. Deze omgeving bestaat zowel uit tijd als uit ruimte. Deze twee begrippen zijn vooral in het genre van de historische roman onlosmakelijk met elkaar verbonden: een verhaal over de Eerste Wereldoorlog, moet zich afspelen in de historische tijd 1914-1918, en in de meeste gevallen ergens in Engeland, Noord-Frankrijk of Vlaanderen, anders gaat het niet over de Eerste Wereldoorlog. Nikolajeva (2005, 136) gebruikt hiervoor de term chronotoop. Tijd kan op twee manieren een rol spelen in een verhaal: de geschiedenis, oftewel de historische tijd bepaalt op welk moment in de tijd het verhaal zich afspeelt en hoe lang de handeling duurt. De tijd in het boek bepaalt daarnaast in welke volgorde handelingen worden gepresenteerd, de tijd die het kost om het verhaal te vertellen (duur), de manier waarop het tijdsverloop in het verhaal wordt vormgegeven en de werkwoordstijden die uitdrukken welk tijdsverloop er is tussen het gebeurde en het vertellen van het verhaal (Van Boven en Dorleijn 2010, 239-240). De fabel, het 29
daadwerkelijk gebeurde, is de reeks van gebeurtenissen die zich in logisch-chronologische volgorde afspelen. De manier waarop de lezer kennisneemt van de fabel hoeft echter niet altijd chronologisch te zijn. De lezer krijgt tijdens het lezen stukjes informatie aangeboden, het sujet, waaruit hij zelf een chronologisch en goedlopend verhaal moet zien te construeren (Van Boven en Dorleijn 2010, 240241). Een uitvoerige beschrijving van een handeling of gebeurtenis vergt meer tijd dan een beknopte samenvatting. Er bestaan veel verschillende manieren om de fabel te onderbreken, versnellen, of te vertragen. Enkele voorbeelden hiervan zijn de flash back en de flash forward, waarin de fabel onderbroken wordt om de lezer respectievelijk een bepaalde hoeveelheid informatie uit het verleden of de toekomst aan te bieden. Het tijdsverloop is in een historische roman van groot belang. De elementen in de vertelling waaraan veel tijd wordt besteed krijgen automatisch meer nadruk dan elementen die in één zin uitgewerkt of zelfs weggelaten worden. Hieruit kan een bepaalde visie op de historische tijd naar voren komen. Daarnaast is het tijdsverloop in een historische roman vaak gebaseerd op werkelijk gebeurde momenten in de geschiedenis en is daarom een belangrijk element in de nauwkeurigheid van de roman. Het is vaak lastig om precies aan te geven hoeveel tijd er verstreken is tijdens een vertelling. Als de tijdsaanduiding afwezig is spreken Van Boven en Dorleijn van diffuus tijdsverloop. Daartegenover staat het gemarkeerde tijdsverloop, waarin je als lezer precies aan kunt duiden hoeveel tijd verstreken is in het verhaal (Van Boven en Dorleijn 2010, 255). De historische tijd is in het geval van een historische roman noodzakelijk, omdat dit ook een deel van de ruimte bepaalt waarin het verhaal zich afspeelt. Tijd kan dus een bijdrage leveren aan de betekenis van het verhaal en uit de vormgeving van het tijdsverloop kan een bepaalde visie op de geschiedenis blijken. Van Boven en Dorleijn geven de volgende definitie van de term ruimte: “De term ruimte dekt een brede lading: niet alleen vallen vertrekken, dorpen, steden en de natuur eronder, maar ook bijvoorbeeld het bredere tijdskader waarin de geschiedenis zich afspeelt [...] dat tijdsbeeld wordt meestal vormgegeven door middel van ruimtelijke beschrijvingen. Tot de ‘ruimte’ behoort verder niet alleen de zichtbare omgeving inclusief alles wat daarin aan bijvoorbeeld voorwerpen te zien is, maar ook alles wat daarin te horen, te ruiken of zelfs te voelen valt [...].” (2010, 289). Ruimte kan dus een voorwaarde zijn voor het verloop van de handelingen in een verhaal. Ruimte is ook een belangrijk element in de compositie van de roman. De ruimte waarin het verhaal zich afspeelt heeft invloed op het verloop van het verhaal. Aan de hand van de beschrijving van de ruimte kun je uit een verhaal afleiden hoe deze ruimte in dienst staat van de geschiedenis die in het verhaal verteld wordt. Door de beschrijving van een ruimte in een historische roman kan de lezer zich oriënteren in zowel ruimte als tijd en wordt er een bepaalde sfeer opgeroepen die het verhaal kan kleuren. Ook kan de ruimte een handelend personage nader karakteriseren of de ruimte wordt gefocaliseerd door het personage zelf. Het kan zo zijn dat de ruimte dan van belang wordt voor de centrale betekenis van 30
het verhaal. Naast de functie van een fysieke ruimte binnen het verloop van het verhaal, kan een ruimte ook een symbolische functie hebben die het verhaal (een extra) betekenis geeft (Van Boven en Dorleijn 2010, 292-295). Omdat de verhalen zich in een historische tijd afspelen, is het belangrijk om de tijd en ruimte te analyseren. Het Nederland ten tijde van de Gouden Eeuw dat in de boeken beschreven wordt, zal verschillen van het Nederland nu. Daarnaast speelt in de boeken een aantal exotische locaties een rol. In de beschrijvingen van deze ruimten kan de vreemdheid ervan worden aangenomen als standaard (zowel door de verteller/ personages als door de lezer). Het spanningsveld tussen het vreemde en het vertrouwde komt terug in zowel het eerste (het beeld van een traditionelere, meer conservatieve samenleving dat vaak uit een historische roman naar voren komt en dat door een nietkritische lezer voor waarheid aangenomen kan worden), als het vijfde spanningsveld (de normen en waarden van een auteur kunnen de historische normen en waarden die hij overbrengt beïnvloeden) dat Joosen en Vloeberghs onderscheiden. Het spanningsveld tussen het vreemde en het vertrouwde kan hier dus invloed hebben op de beeldvorming. Motieven en thema Een motief is een ander woord voor een herhaaldelijk voorkomend verhaalelement dat betekenis geeft aan het verhaal. Van Boven en Dorleijn onderscheiden concrete motieven en abstracte motieven (Van Boven en Dorleijn 2010, 273-283). Concrete motieven zijn verhaalmotieven, waarin de lezer betekeniselementen onderscheidt in het verhaal en die nodig zijn voor de vorming van de geschiedenis, of statische motieven, die niet noodzakelijk zijn voor het verhaal, maar waarin de betekenis bijvoorbeeld naar voren komt in beschrijvingen van de ruimte of de tijd. Abstracte motieven geven betekenis aan het idee dat, of de visie die, uit het verhaal spreekt. De lezer moet, om abstracte motieven te ontdekken, de verschillende verhaalmotieven met elkaar verbinden. Hieruit ontstaat vervolgens een hoofdmotief, oftewel een thema dat in de tekst centraal staat. Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de lezer een bepalende rol speelt bij het herkennen en verwerken van de verschillende motieven in een verhaal. Deze motieven dragen dus bij aan het beeld dat de lezer zowel op concreet als op abstract niveau van het verhaal krijgt. De hoeveelheid aandacht die wordt besteed aan historische personages en gebeurtenissen draagt bij aan het spanningsveld dat volgens Joosen en Vloeberghs in historische jeugdliteratur bestaat tussen feit en fictie. Wanneer historische feiten het skelet vormen van het verhaal, dan krijgt de historische authenticiteit veel aandacht. Staan de avonturen van een personage centraal en vormt het fictieve element in het verhaal het grootste deel van het plot, dan zal de historische authenticiteit naar de achtergrond verdwijnen. In beide gevallen is dit bepalend voor de
31
beeldvorming. De grens tussen feit en fictie kan door de verhouding tussen historische en fictieve elementen versterkt worden of juist vervagen. Parlevliet stelt dat exotiseren het belangrijkste motief is in het geval van de historische (jeugd)roman (2011, 106). Hiermee doelt ze op de representatie van een andere tijd in de historische (jeugd)roman. In het tweede hoofdstuk wordt de opmerking van Dasberg aangehaald dat een totaal andere belevingswereld geen belemmering vormt voor een lezer om zich met het verhaal en de personages te identificeren, maar dat dit juist het verlangen naar het verre en vreemde opwekt (1981, 74-100). In de analyse van de boeken in deze thesis, zullen we nagaan of het exotische voorkomt als motief.
3.3 Narratologische analyse van non-fictie In het tweede hoofdstuk is de aandacht gevestigd op de verschillen tussen non-fictie en fictie, met als belangrijkste punt dat de verhouding tussen feit en fictie in de twee genres verschillen en dat in het geval van fictie de aandacht vooral ligt op de ontspannende en esthetische functie van literatuur, terwijl bij non-fictie de pedagogisch-didactische functie het belangrijkst is (Joosen en Vloeberghs 2008, 13). Desondanks zijn er veel overeenkomstige structuurelementen aan te wijzen in fictie en non-fictie. Daarom zullen we in het geval van de non-fictie boeken ook gebruik maken van een narratologische analyse. In non-fictie voor de jeugd staat, net als in fictie, vaak een hoofdpersoon centraal en komen daarnaast meestal nog enkele bijfiguren voor. Om het verhaal aantrekkelijk te maken voor de lezer moet de hoofdpersoon een interessante figuur zijn waarmee de lezer zich kan identificeren. Het is onmogelijk dat de lezer de historische figuur persoonlijk kent en het is daarom van belang dat een auteur de figuur op dezelfde manier introduceert als in fictie: met zowel een uiterlijke als innerlijke beschrijving. De mogelijkheden die een auteur heeft om zijn hoofdpersoon tot leven te wekken zijn dezelfde als bij een fictieve tekst: door middel van beschrijvingen, handelingen en dialogen. Aan de andere kant zijn deze middelen echter beperkter voor een auteur die een informatieve tekst schrijft. Een auteur van fictie kan een historische figuur niet onbeperkt vervormen, maar beschikt wel over de mogelijkheid om gedachten en gevoelens van de betreffende historische figuur vorm te geven of te verzinnen. Een auteur van non- fictie kan alleen gebruik maken van de beschikbare historische bronnen over het hoofdpersonage en mag niet verzinnen wat de hoofdpersoon zal zeggen of doen in een bepaalde situatie. De geschiedenis speelt zich af in een bepaalde historische tijd en volgens een bepaald tijdsverloop. Hier is echter wel een verschil aan te duiden ten opzichte van fictieve teksten: waar fictieve teksten vaak volgens een bepaald plot opgebouwd worden, met een bepaalde spanningsboog die daaruit voortkomt, hoeft dat bij non-fictie niet het geval te zijn. Vaak is er wel een 32
ander structurerend element aan te wijzen in informatieve teksten. In de narratologische analyses van de non-fictieve teksten in deze thesis zal dan ook gekeken worden of de structuur die eraan ten grondslag ligt er een is die kenmerkend is voor een fictieve tekst of dat het structurerende element een andere vorm heeft. Ook de ruimte is net als bij fictieve verhalen van belang voor de betekenis van het verhaal. Net als bij de beschrijving van het hoofdpersonage is de auteur van een informatieve tekst voor de beschrijving van de ruimte afhankelijk van beschikbare bronnen. Om de te beschrijven ruimte tot leven te wekken kan de auteur, net als bij het personage, wel literaire technieken en literaire taal gebruiken (Heerze 1989, 40).
3.4 Empirisch deel van het onderzoek Om het tweede deel van de onderzoeksvraag te beantwoorden voeren we een empirisch onderzoek uit in een eerste klas gymnasium. Deze klas telt 27 leerlingen. Het onderzoek wordt uitgevoerd in twee lessen (de lesvoorbereidingen zijn opgenomen in de bijlage). De eerste les vormt een inleiding op het onderzoek. In deze les bepalen we het nulpunt van de leerlingen wat betreft hun kennis over de tijd van de VOC. Dit nulpunt is geen statistisch nulpunt waarmee we berekeningen uit kunnen voeren, maar een uitgangspunt van waaruit we vertrekken met het verdere onderzoek. De leerlingen beantwoorden de volgende algemene vragen: 1. Wat heb je op school over de tijd van de VOC geleerd? 2. Heb je boeken gelezen over de tijd van de VOC? Welke? 3. Heb je films gezien over de tijd van de VOC? Welke? 4. Heb je musea bezocht die met de tijd van de VOC te maken hebben? Welke? 5. Heb je op andere manieren kennis opgedaan over de tijd van de VOC? Dan volgt een specifieke vraag: Waar denk je aan bij de tijd van de VOC? Je mag alle woorden opschrijven die in je hoofd opkomen. De leerlingen worden uitgenodigd deze vraag te beantwoorden door middel van een woordspin rondom het begrip VOC/tijd van de VOC. Een woordspin is in dit geval een goede onderzoeksmethode, omdat dit instrument ervoor zorgt dat de leerlingen zelf zonder van buitenaf gestuurd te worden, hun kennis van de VOC aanspreken. Voor het maken van een woordspin is vooraf weinig inhoudelijke instructie nodig en door associërend denken komen de leerlingen zonder hulp van buitenaf verder in hun denkproces (Saeijs z.d., 4-5). De vragen en de woordspin maken de leerlingen individueel. Dit is belangrijk omdat de leerlingen zo min mogelijk van buitenaf gestuurd mogen worden in hun antwoord. Tussen de eerste en tweede les lezen de leerlingen vervolgens een van de boeken die we zelf geanalyseerd hebben. Elk boek wordt door vier of vijf leerlingen gelezen. 33
In de tweede les maken de leerlingen hierover een opdracht. Deze opdracht ziet er als volgt uit: Wat weet je na het lezen van het boek over de tijd van de VOC? Schrijf voor je begint de titel van het boek op je blad. Opdracht Schrijf op wat je door het boek te weten bent gekomen over de tijd van de VOC. Denk daarbij aan de volgende vragen: 1. Wat is het thema van het boek? Leg je antwoord uit. 2. In welk jaar/ welke jaren speelt het verhaal zich af? Hoe weet je dat? 3. Wie zijn de hoofdpersonages en denk je dat de hoofdpersonages bestaan zouden kunnen hebben in de tijd van de VOC? Leg je antwoord uit. 4. Waar speelt het verhaal zich volgens jou vooral af en had je dat verwacht? Leg je antwoord uit. 5. Wie vertelt het verhaal? Leg je antwoord uit. 6. Wat zijn volgens jou, nu je het boek gelezen hebt, de grootste verschillen tussen de tijd van de VOC en onze tijd? Leg je antwoord uit met behulp van het verhaal. Je kunt denken aan de kleding, het eten, de manier waarop mensen met elkaar omgaan, ideeën over wat goed en verkeerd is, etc. 7. Denk je na het lezen van het boek anders over de VOC dan je deed voordat je het boek las? Zo ja, wat is er veranderd? Leg je antwoord uit. 8. Geef je mening over het boek. Leg je antwoord uit.
Aan de hand van de door de leerlingen gegeven antwoorden, kunnen wij bepalen wat de leerlingen weten over de tijd van de VOC voordat ze het boek gelezen hebben en of en hoe dat beeld veranderd is nadat ze het boek gelezen hebben en kan het tweede deel van de onderzoeksvraag, “Welk beeld hebben jongeren in vwo onderbouw van deze historische organisatie en periode voor- en nadat ze boeken over de VOC hebben gelezen?”, beantwoord worden. We hebben er bewust voor gekozen om de bovenstaande acht vragen te stellen. De vragen corresponderen met de hierboven beschreven verhaalcategorieën waarmee we de zes boeken analyseren. De vragen die we de leerlingen stellen zijn dus gebaseerd op de narratologische analyse zoals Van Boven en Dorleijn (2010) deze formuleren. We hebben de vragen zo geformuleerd dat er geen vakinhoudelijke termen als ‘focalisatie’ of ‘vertelinstantie’ in voorkomen, omdat de leerlingen waarschijnlijk niet met dergelijke termen bekend zijn. 34
Vraag 1 geeft ons inzicht in de zaken die de leerlingen als belangrijkste onderwerpen uit de boeken halen. De antwoorden gaan in op de motieven uit de analyse van Van Boven en Dorleijn (2010) die de leerlingen in het boek herkennen. Vraag 2 laat zien in welke (historische)tijd de leerlingen het verhaal plaatsen en komt overeen met het element ‘historische tijd’. Vraag 3 speelt in op het element ‘personages’ uit de analyse van Van Boven en Dorleijn (2010). Daarnaast komen twee aspecten die bij Joosen en Vloeberghs worden genoemd terug, namelijk: identificatie met de hoofdpersoon en de grens tussen feit en fictie. De leerlingen zullen aangeven wie de hoofdpersonen zijn en of ze echt bestaan (kunnen) hebben. Hieruit kunnen wij afleiden of de leerlingen hier waarde aan hechten en wanneer de leerlingen een personage meer vertrouwen en/of betrouwbaarder vinden. Vraag 4 geeft informatie over de ruimtes die leerlingen in de boeken onderscheiden. Daarnaast geeft het ons inzicht in de verwachtingspatronen van de leerlingen en maakt het duidelijk welke aspecten zij associëren met de term VOC. Wordt de kennis die ze van te voren over de VOC bezitten, bevestigd of niet? Ziet de wereld in het boek er zo uit als ze zich hadden voorgesteld op basis van de kennis die ze ervan hebben? Met vraag 5 willen we erachter komen of de leerlingen doorhebben welke vertelinstantie en focalisator in het verhaal aanwezig zijn (Van Boven en Dorleijn 2010). Daarnaast kan deze vraag ook inzicht geven in de betrouwbaarheid die de lezer toekent aan een bepaalde vertelinstantie en aan het beeld dat deze verteller van de besproken historische tijd schetst. Vraag 6 speelt in op het eerste spanningsveld dat Joosen en Vloeberghs onderscheiden in historische jeugdromans: is er volgens de lezer sprake van een conservatieve, meer traditionele samenleving? Daarnaast geeft het ons inzicht in mogelijke verschillen in normen en waarden die de leerlingen signaleren en of zij de beschrijvingen van personages, tijd en ruimte geloofwaardig vinden. Vraag 7 is een vraag die de leerling rechtstreeks laat nadenken over het beeld dat hij van de tijd van de VOC had voordat hij het boek las en het beeld dat hij heeft nadat hij het boek gelezen heeft. Ook deze vraag geeft ons inzicht in de verschillen die de leerling opmerkt ten aanzien van de vroegere samenleving met die van nu. Vraag 8 is toegevoegd om de leerling de ruimte te geven uit te leggen wat hij van het boek en de opdrachten vond. Er is niet precies te voorspellen welke informatie we hieruit kunnen destilleren, maar wellicht zegt het iets over het verschil tussen fictieve boeken en non-fictieve boeken en het kan iets zeggen over de motivatie waarmee de leerlingen gelezen hebben en aan de opdracht hebben gewerkt. De resultaten van de tweede opdracht zullen door middel van een kleurcode worden gecategoriseerd. De antwoorden van de leerlingen zullen worden onderverdeeld in de categorieën die ook in onze eigen analyses centraal staan. Elke verhaalcategorie krijgt zijn eigen kleur. We onderscheiden dus opmerkingen betreffende de vertelinstantie (rood), de focalisatie (oranje), de personages (geel), de tijd (groen), de ruimte (blauw), de motieven/ het thema (paars) en de structuur (vorm) van het verhaal (lichtroze). Daarnaast worden opmerkingen die vallen onder de eigen mening 35
van de leerlingen apart gecategoriseerd (roze). Door de kleurcode zijn de verschillende opmerkingen duidelijk van elkaar te onderscheiden en wordt het verwerken ervan gemakkelijker. De opmerkingen worden vervolgens per categorie gesorteerd en verzameld in een tabel. Op deze manier hebben we een duidelijk overzicht van alle opmerkingen per categorie en zullen opmerkelijke zaken aan het licht komen. We vergelijken de resultaten van beide opdrachten met elkaar en met de resultaten van onze eigen analyses. Als al het materiaal geanalyseerd is zal er allereerst gekeken worden wat de overeenkomsten en verschillen zijn in het beeld dat naar voren komt uit de narratologische analyses en het beeld dat uit de opdrachten van de leerlingen naar voren komt en vervolgens zal er gezocht worden naar een (of meerdere) mogelijke verklaring(en) hiervoor. Daarnaast zal geconcludeerd worden welke verschillen en overeenkomsten er te vinden zijn in de resultaten van de fictieve en non-fictieve boeken. Daarmee beantwoorden we de hoofdvraag: “Welk beeld van de VOC-tijd komt naar voren in zowel fictieve als non-fictieve jeugdboeken, en welk beeld hebben jongeren in de onderbouw van het vwo van deze historische organisatie voor- en nadat ze boeken over de VOC-tijd hebben gelezen?” Tot slot zullen in de discussie de verschillende stappen van het onderzoek worden nagegaan, het feitelijke verloop van onderzoek worden beschreven en eventuele verbeterpunten worden genoemd.
36
4. Narratologische analyses 4.1 Narratologische analyses fictie 4.1.1 Bloedgeld - Simone van der Vlugt (1996) Samenvatting en vormgeving boek Het boek Bloedgeld bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het boek staat in hoofdstuk 1, 3, 4, 6 en 7 Reinout centraal. Hij zit gevangen in een rasphuis in Amsterdam, maar mag het voortijdig verlaten, omdat hij mee mag op koopvaardijschip De Hollandia van de VOC. Hij heeft er niet veel zin in, al lijkt varen hem beter dan nog langer in het rasphuis te blijven. Aan boord van het schip is het leven niet makkelijk, hoewel Reinout in het want af en toe een gevoel van vrijheid ervaart. Het leven op het schip wordt moeilijk gemaakt door het beleid van schipper Ruygveen dat vooral gericht is op het behalen van zoveel mogelijk winst. Hij wil geen tijd verliezen en legt niet aan bij het eiland Sint Helena om vers water aan boord te halen. Dit zorgt ervoor dat er onvoldoende vers drinken en voedsel is voor de bemanning. Vele bemanningsleden krijgen scheurbuik en sterven. Ook Reinout wordt ziek, maar hij overleeft, omdat net op tijd Kaap de Goede Hoop wordt bereikt. De bemanning is ontdaan over de slechte manier van leiding geven van de schipper en als het schip weer op weg is wordt met een grote groep besloten tot muiterij. Dit plan kan echter niet tot uitvoering gebracht worden doordat het schip in een zware storm terecht komt. Bij deze storm komen de schipper en de bootsman om. Reinout neemt de leiding en vaart naar Madagaskar waar het schip opgeknapt wordt. Reinout heeft weinig zin om weer in dienst te treden bij de VOC. Daarom besluit hij over te gaan op de zogenaamde vrije vaart. Iedereen die mee wil doen mag zich bij hem aansluiten. Ze overvallen schepen die op weg zijn richting Indië. De buit wordt eerlijk over de bemanning verdeeld. In hoofdstuk 2 en 5 van het eerste deel wordt het verhaal van Lutske beschreven. Ze is een wees en woont bij haar tante. Ze heeft een broer die voor de VOC vaart. Ze zijn erg arm en Lutske moet hard haar best doen om een klein beetje geld binnen te slepen, zodat er eten is en brandstof om een vuur te maken in de koude winter. Ondanks haar inspanningen is er niet genoeg eten en uiteindelijk komt Lutske terecht bij Malle Kees, een eigenaar van een kroeg die haar leert om te stelen, zodat ze in ieder geval genoeg geld en dus te eten hebben. Als Lutske probeert om schoenen te stelen wordt ze opgepakt en komt ze in het spinhuis terecht. Als even later vrij komt is haar tante overleden en trekt ze in bij Rode Barbara, de eigenaresse van een bordeel. Ze doet eerst huishoudelijk werk. Als ze uiteindelijk besluit om de prostitutie in te gaan om meer geld te verdienen, komt haar broer terug. In het tweede deel van het boek wordt het verhaal verteld over twee broers, Thijs en David, die samen op het schip De Eenhoorn varen. David is overdreven bezorgd om zijn jongere broer. Hun 37
schip wordt overvallen door Reinout van Veghel en zijn mannen. Hij neemt het schip in beslag, maar de bemanning mag kiezen of ze zich bij Reinout aansluiten, of vertrekken. Thijs en David blijven bij hem. Hoewel ze ervan overtuigd zijn dat piraten slecht zijn, blijkt Reinout mee te vallen. De buit wordt eerlijk verdeeld onder de bemanning en er wordt niet nodeloos gemoord wanneer er schepen overvallen worden. Als ze op een dag aanmeren in Algiers bezoeken David en Thijs een kroeg. Thijs ziet dat David wordt beroofd en grijpt in. Dat mondt uit in een vechtpartij waarbij David ernstig gewond raakt en uiteindelijk sterft. Thijs wil naar huis , maar hij blijft toch. Als hij een tijd later een rustige plek opzoekt om een wond in zijn been te bekijken, ontdekt een ander bemanningslid dat Thijs geen jongen is, maar een meisje dat Lutske (dat zie je niet aan haar been) heet en zich als jongen heeft verkleed. Reinout neemt haar in bescherming, maar meerdere keren wordt ze lastig gevallen door bemanningsleden. Uiteindelijk besluit Lutkse, samen met Reinouts goede vriend Wijnant terug te gaan naar Amsterdam. Daar openen ze een winkel in kaarten, globes en dergelijke. Reinout gaat door met de vrije vaart, maar krijgt het moeilijk. Er is een keer sprake van muiterij en Michiel de Ruyter wordt ingezet om hem uit te schakelen. Uiteindelijk heeft De Ruyter succes en wordt Reinout naar Amsterdam gebracht. Hij wordt veroordeeld tot de galg. Lutske en Wijnant zijn ontdaan van het nieuws en doen er alles aan om te bereiken dat Reinout zijn straf ontloopt. Het mag niet baten en op een vroege ochtend wordt Reinout opgehangen. Hij overleeft echter doordat de beul door Wijnant en Lutske is omgekocht en de strop zo los is dat hij nog een beetje lucht krijgt. Met dit open einde eindigt het verhaal. Het boek bevat naast het verhaal voorin en achterin een kaart waarop Europa, Afrika en Azië te zien zijn en de vaarroute is aangegeven. Hierdoor krijgt de lezer een duidelijk beeld van de vaarroute die door de schepen werd gevolgd en welke plaatsen werden aangedaan. Verder is er een dwarsdoorsnede van een schip te zien met allerlei termen erbij, zodat de lezer een beeld krijgt hoe een schip in de tijd van de VOC eruit zag en hij zich het leven op een schip iets beter voor kan stellen. Ook bevat het boek een epiloog waarin de schrijfster ingaat op de tijd van de VOC en de lezer achtergrondinformatie geeft bij het verhaal. In deze epiloog wordt verteld dat er in de Gouden Eeuw veel armoede was en dat mensen niet uit vaderlandsliefde er voor kozen om te werken bij de VOC, maar dat dit pure noodzaak was. De schrijver wil benadrukken dat de Gouden Eeuw lang niet voor iedereen een rijke tijd was. Ook wordt verteld dat het meer dan eens gebeurde dat vrouwen zich als man verkleedden. De epiloog onderbouwt het verhaal en laat zien dat hoewel het om fictie gaat, het verhaal gebaseerd is op waar gebeurde elementen. Tenslotte is er een woordenlijst waar de uitleg van moeilijke woorden te vinden is.
38
Analyse Vertelinstantie en focalisatie Het verhaal in Bloedgeld is opgebouwd uit dialogen tussen verschillende personages. In het verhaal is een vertelinstantie aanwezig die de dialogen weergeeft en door middel van vertellerstekst met elkaar verbindt. Deze verteller is niet fysiek in het verhaal aanwezig. Gedurende het hele verhaal is er sprake van het gebruik van de derde persoon. De verteller geeft de lezer in het verhaal inzicht in het innerlijk van verschillende personages en laat de lezer sommige situaties vanuit verschillende standpunten zien. Er is daarom sprake van een alwetende verteller. De verteller geeft de lezer voornamelijk inzicht in de gedachten van Reinout en Lutske. Daarnaast komt het sporadisch voor dat de lezer iets over de gedachten van andere personages te weten komt. Dat is bijvoorbeeld het geval bij Reinouts vriend Wijnant die een gesprek voert met schipper Ruygveen: "Je hebt al te veel mannen verloren, denkt Wijnant. Hij draait zich om en verlaat de kajuit. Hij heeft opeens dringend behoefte aan frisse lucht." (p.68). Met andere personages maakt de lezer alleen kennis via de gesprekken die ze voeren. Hierdoor is de lezer vrijwel alleen op de hoogte van het innerlijk leven van Reinout en Lutske. In het eerste deel van het boek is er per hoofdstuk één personage dat focaliseert. In de hoofdstukken over Reinout is hij degene die focaliseert: "Mijn vader voer ook bij de VOC; uit pure noodzaak, want hij was geen zeeman. Hij heeft het toch heel wat jaartjes volgehouden, maar uiteindelijk kregen we bericht dat hij op weg naar Java gestorven was en een zeemansbegrafenis had gekregen."(p.37). Hetzelfde geldt voor de twee hoofdstukken waarin Lutske centraal staat: "Lutske heeft haar tante nooit verteld hoe ze de kost 'verdient', al zal die wel haar vermoedens hebben. 'Ik ben altijd een fatsoenlijke vrouw geweest die haar eigen brood verdiende. Ik zou me mijn ogen uit mijn kop schamen als ik me tot bedelen moest verlagen,' zegt ze altijd."(p.22). Op verschillende momenten in het verhaal is het lastig om vast te stellen of er een personage focaliseert en om welk personages dat dan zou gaan. Er lijkt dan eerder sprake van een vertellersfocalisator: "Malle Kees is de waard van een kroeg op de Zeedijk waar een publiek komt van zeelui, ongeschoolde arbeiders en misdadigers. Malle Kees kent iedereen, weet alles, maar er komt geen woord over zijn lippen.” (p.31). In het tweede deel is vooral Thijs / Lutske het personage dat focaliseert. Samen met David probeert hij uit te zoeken wie de piraten zijn bij wie ze beland zijn. In dit deel is Reinout iemand die door hem eerst met minachting bekeken wordt, maar die hij daarna steeds hoger acht. De lezer maakt zowel via de verteller als de personages kennis met de tijd van de VOC. De personages zijn jonge mensen die beiden afkomstig zijn uit een arm milieu en dit laat zien dat,
39
hoewel er veel rijkdom en handel in de zeventiende eeuw was, lang niet iedereen in de tijd van de VOC van die rijkdom profiteerde. In het verhaal wordt ingezoomd op een aantal personages die door hun armoede gedwongen worden om te stelen of de prostitutie in te gaan. In het verhaal wordt veel aandacht besteed aan de arme omgeving waar de personages vandaan komen en de momenten waarop de personages het moeilijk hebben. Zo staat in het eerste deel van het boek vooral Reinout centraal die het moeilijk heeft op het schip en er bijna aan scheurbuik overlijdt. De benauwde ruimte van het schip wordt uitgebreid beschreven en de verteller heeft veel aandacht voor het gevaarlijke en zware werk van Reinout op het schip. Ook is er veel aandacht voor Lutske die een zwaar leven heeft in Amsterdam vanwege haar armoede. In het tweede deel gaat de aandacht vooral uit naar Lutske en minder naar Reinout, omdat hij zijn leven nu aardig op orde lijkt te hebben. Het is opvallend dat er nauwelijks aandacht wordt besteed aan de terugkomst van Lutske na haar zeereis in Amsterdam. Ze heeft dan geld om een winkel te openen en haar droom waar te maken, maar hoe het leven er dan voor Lutske uitziet wordt in het boek nauwelijks beschreven. De lezer krijgt in het boek vrijwel geen inzicht in hoe rijkere mensen in de Gouden Eeuw leefden en dit zorgt ervoor dat de armoede die er in de Gouden Eeuw was in het boek benadrukt wordt en dat de lezer ervan doordrongen raakt dat de Gouden Eeuw lang niet voor iedereen een rijke tijd was. Door het benadrukken van de armoede wordt de VOC niet zo positief beschreven in het verhaal. Vooral Reinout heeft kritiek op de organisatie en de leiding die vooral uit is op het verrijken van zichzelf, terwijl dat soms ten koste gaat van de werknemers van de VOC. Personages In Bloedgeld passeren vele personages de revue. De meesten worden terloops genoemd en slechts een klein aantal personages vormt de spil van het verhaal. Het eerste personage waar de lezer mee kennismaakt, is Reinout van Veghel. Hij is ongeveer achttien jaar en zit gevangen in het rasphuis. Hij is een wees en zijn vader werkte bij de VOC en stierf volgens Reinout veel te jong (p.20). Toen hij overleed was Reinout veertien. Terwijl hij in het rasphuis zit, overlijden ook zijn moeder en twee zusjes. Reinout werkte voordat hij in het rasphuis kwam als sjouwer op de Peperwerf en verdiende zo weinig dat hij ging inbreken. Als hij twee jaar in het rasphuis gevangen zit, krijgt hij het aanbod om op het VOC schip De Hollandia aan te monsteren. Op het schip komt zijn ervaring met het leven op straat hem goed van pas, want hij dwingt respect af bij de andere bemanningsleden. Reinout is een personage dat kritisch de wereld inkijkt. Hij heeft kritiek op de heren van de VOC die arme mensen uitbuiten om zoveel mogelijk winst te maken. Daarnaast heeft Reinout een groot rechtvaardigheidsgevoel. Het wekt boosheid bij hem op dat schipper Ruygveen de economische belangen hoger acht dan het goed verzorgen van de bemanning: 40
“‘Als ik een schip had zou ik goed zorgen voor mijn bemanning,’ zegt Reinout. ‘Tenslotte zijn zij het die het zware werk doen.’ ‘Zo is dat,’ stemt Jacob in. ‘Maar dat zien de hoge heren heel anders.’ ‘Ruygveen zal hiervoor boeten,’ zegt Reinout grimmig.”(p.92).
Reinout is verder, ondanks zijn jonge leeftijd, een leidersfiguur. Als de schipper overlijdt, is hij degene die de leiding neemt en bepaalt wat er gaat gebeuren. Hij krijgt dan de kans om zijn uitspraken over een goed leiderschap in praktijk te brengen. Als hij en zijn mannen kiezen voor de vrije vaart, zorgt hij steeds voor voldoende eten en verdeelt de buit eerlijk onder de bemanning en iedereen die niet meer mee wil doen is vrij om te gaan. Reinout maakt in het verhaal een grote ontwikkeling door. In het begin van het verhaal staat hij onderaan de ladder en heeft hij weinig in te brengen. In het verhaal werkt hij zich op tot kapitein van twee kaperschepen. Hij heeft een eigen kijk op de wereld, stelt vragen over wat goed en verkeerd is en is van mening dat de omstandigheden waarin iemand leeft invloed hebben op keuzes die gemaakt worden. Doordat Reinout aan het begin een gewone jongen is en zijn gedachten en gevoelens expliciet worden beschreven, staat hij dicht bij de lezer. Het is opvallend dat Reinout in het boek als sympathiek wordt getypeerd, hoewel hij dingen heeft gedaan die niet door de beugel kunnen. Hij heeft immers gestolen en heeft daarvoor opgesloten gezeten in het rasphuis. De moderne lezer zou zulk gedrag normaal gesproken afkeuren; stelen wordt namelijk gezien als een slechte daad. Dat Reinout toch sympathiek overkomt komt doordat zijn afkomst duidelijk gemaakt wordt in het verhaal. Hij heeft veel verdriet gehad en is erg arm. Niet zijn karakter, maar de omstandigheden zijn de oorzaak van zijn afkeurenswaardige gedrag. Daarnaast zorgt zijn onafhankelijke denken ervoor dat hij sympathie opwekt. Zo moet hij bijvoorbeeld als een gunst zien dat hij op een VOC-schip mag aanmonsteren, maar Reinout weet wel beter; het is heel moeilijk om genoeg bemanning voor de schepen te krijgen en daarom wordt er bemanning in het rasphuis geronseld. Door zijn kritische denken over de gebeurtenissen om hem heen staat hij dicht bij de moderne lezer die, net zoals hij, van enige afstand de tijd van de VOC bekijkt. Naarmate Reinout meer succes heeft en kapitein wordt komt hij verder van de lezer af te staan en is hij iemand die respect afdwingt. Hij denkt nog kritischer over de organisatie van de VOC dan in het begin van het boek en hoewel er in die tijd natuurlijk mensen waren die zo dachten als Reinout, komt hij in zijn kritiek op de VOC en het eerlijk willen delen van de buit erg modern over en daardoor staat hij juist weer dicht bij de hedendaagse lezer. De lezer zou door de gedachten en daden van Reinout kunnen denken dat deze kritische houding gangbaar was in de zeventiende eeuw, terwijl zulke mensen waarschijnlijk de uitzondering op de regel waren. Gezag voor hoger geplaatsten was erg belangrijk in die tijd en als je al negatief dacht over de gezagsdrager, moest je oppassen dit te uiten. Dit blijkt uit de harde manier waarop opgetreden werd op het schip als de bemanning mopperde en dit opgevangen werd door de leiding. Ouwe Sam krijgt bijvoorbeeld veertig 41
zweepslagen omdat hij zijn zorgen uitspreekt over het slechte eten aan boord en de zieken onder de bemanning. Hij overleeft de straf niet (p.52). Een goede vriend van Reinout is Wijnant. Vanaf het moment dat Reinout hem op het schip ontmoet, zijn ze vrienden en Wijnant blijft Reinouts rechterhand als hij kapitein wordt. Hij komt van het platteland en is gaan varen omdat hij geld nodig had. Hij is minder dominant dan Reinout, maar wel zijn steun en toeverlaat. Tegen zijn zin in helpt hij Reinout bij het kapen van schepen. Samen met Lutske gaat hij terug naar Amsterdam. Ruygveen is de schipper van De Hollandia. Hij stelt de economische belangen hoger dan het welzijn van de bemanning en kritiek straft hij hard af, zoals bij Ouwe Sam. De lezer komt niet zo veel over hem te weten, maar krijgt dat hij alleen gaat voor zijn eigen belang. De kapitein is in het boek een vertegenwoordiger van de VOC en doordat hij zo negatief wordt gekarakteriseerd en de economische belangen voorop zet, zorgt hij ervoor dat de VOC in een negatief daglicht komt te staan. Dit wordt versterkt door de kritiek van Reinout op de organisatie. Ruygveen draagt dus bij aan een negatieve beeldvorming van de VOC. Naast de belangrijkste personages moeten Lange Lijs, de bangige kok, Boontje, die erg vroom is, Arent Bakhuys, de chirurgijn, Samuel, een goede vriend van Reinout en Pelgrom de stuurman nog genoemd worden als personages die een belangrijke positie hebben in het verhaal. Lange Lijs en Samuel, Arent en Boontje blijven Reinout trouw als hij gaat kapen en van Pelgrom leert Reinout het stuurmansvak. Hij sterft aan scheurbuik. Alle vier de personages zijn op hun manier sympathiek en staan volledig achter Reinout. Deze personages zeggen veel over de beeldvorming van de tijd van de VOC. Het zijn mannen die bij de VOC werken, omdat ze geen andere keuze hadden en toch op één of andere wijze geld moesten verdienen. Omdat hun loon al op is voordat de reis is afgelopen, moeten ze noodgedwongen steeds weer aanmonsteren op VOC-schepen. Terwijl Reinout op De Hollandia vaart, verblijft Lutske in Amsterdam. Ze wordt omschreven als een meisje met rossig haar. Ze is wees en heeft alleen haar broer nog. Ze heeft hem al een tijd niet gezien, omdat hij vaart voor de VOC. Sinds het overlijden van haar ouders woont ze bij haar tante Ida. Sinds tante Ida zonder werk zit, zijn ze erg arm. Lutske doet er alles aan om geld te krijgen. Ze bedelt en vraagt overal naar werk. Niet ver bij hen vandaan woont de bordeelhoudster Rode Barbara. Zij probeert Lutske over te halen om voor haar te werken, maar dat wil Lutske niet. Dat zou haar tante nooit goed vinden. Rode Barbara brengt haar bij Malle Kees die haar leert stelen. Hoewel het een tijd goed gaat, belandt ze, omdat ze wordt betrapt, op een dag in het spinhuis. Daarna gaat ze toch bij Rode Barbara werken. Lutske is arm, maar probeert wel netjes te leven en eerlijk haar geld te verdienen. Pas als dat echt niet lukt gaat ze stelen en besluit ze om in de prostitutie te gaan. Ze lijkt door de situatie waarin ze verkeert geen keuze te hebben. Alleen wanneer ze als hoer werkt kan ze, omdat ze dan redelijk goed zal verdienen, haar droom verwezenlijken, namelijk het beginnen van 42
een eigen winkel. Ze realiseert die droom op dat moment niet, omdat haar broer terug is gekomen. Wanneer ze na haar avontuur op zee met Wijnant terugkeert naar Amsterdam, begint ze samen met hem alsnog een winkel. Net zoals Reinout laat Lutske de lezer zien dat niet iedereen van de welvaart van de Gouden Eeuw profiteerde en dat er naast rijkdom veel armoede was. Het personage van Lutske laat zien dat het voor arme mensen, zelfs als ze hard werkten, heel moeilijk was om uit hun armoede te komen. Het verkeerde pad kiezen is de enige oplossing voor Lutske om een beter leven te krijgen. Uit het boek komt duidelijk naar voren dat de mensen die wel profiteren van de rijkdom van de VOC schuld hebben aan de armoede van anderen. Zo wordt Lutske als ze werk zoekt bij een rijk huis aan de Herengracht weggestuurd met een paar stuivers (p.27). Mensen die het beter hebben, lijken in het verhaal maar weinig begrip te hebben voor de situatie van de armen. Daarnaast wordt de hulp aan de armen op anderen afgeschoven. Als Lutske bij de kerk zit te bedelen, wordt ze weggejaagd door de dominee die vindt dat ze te lui is om te werken. Als Lutske zegt dat ze geen werk kan vinden antwoordt de dominee dat ze dan maar naar de bedeling moet gaan. Als Lutske aangeeft dat ze daar niet van kan leven krijgt ze wat geld, maar ook de opdracht om niet te bedelen en naar de kerkdienst te komen (p.21). Dat een dominee dit allemaal tegen Lutske zegt maakt extra pijnlijk zichtbaar hoe weinig de rijkeren zich om de armen bekommeren, zeker omdat het juist een christelijke plicht is om voor armen te zorgen. Dat Lutske moeilijk werk kan vinden wordt mede veroorzaakt door de toenemende stroom van immigranten uit het buitenland die in Amsterdam werk zoeken. Het benadrukken van de armoede van Lutske en de manier waarop rijken haar behandelen dragen ertoe bij dat een beeld ontstaat van de VOC-tijd als een periode van ongelijkheid, onrechtvaardigheid en onbarmhartigheid. In het tweede deel gaat Lutske verkleed als Thijs mee op het VOC schip De Eenhoorn. De lezer komt dit pas later te weten en gaat ervan uit dat Thijs het jongere broertje van David is. Kleine aanwijzingen verraden wel dat Thijs een meisje is, bijvoorbeeld dat hij zijn wambuis niet uit wil doen, terwijl het heel warm is, dat hij in het geheim plast en op de markt in Algiers niet naar mooie stoffen mag kijken. Het is bovendien opvallend dat David overdreven bezorgd is voor Thijs. Hij laat hem geen moment alleen: “‘Denk je nu echt dat ik je alleen laat?’ David schudt zijn hoofd. ‘Je zou in moeilijkheden komen zodra ik je de rug toekeerde.[…]”(p. 148).
Aanvankelijk veroordelen Thijs en David het gedrag van Reinout en zijn mannen, maar Thijs verliest deze houding sneller dan David. Thijs lijkt door deze visie meer dan David aan te sluiten bij de moderne lezer, omdat hij kritisch nadenkt en zich niet laat leiden door wat op het eerste gezicht goed of fout is. Hij ziet in dat Reinout in zijn hart goed is, ondanks dat hij een piratenleider is:
43
“‘Reinout van Veghel is geen kwaaie vent,’zegt Thijs. ‘Zijn mannen vinden hem in ieder geval zó.’Hij steekt zijn duim omhoog. ‘Terwijl hij toch flink kan optreden.’ ‘Natuurlijk vinden die rovers hem zó. Hij bezorgt hun buit!’ ‘En hij verdeelt alles eerlijk,’vult Thijs aan. David grijpt hem bij de arm. ‘Nou moet je eens goed naar me luisteren, Thijs. Reinout van Veghel is een dief. Dat hij gestolen waar eerlijk verdeelt, maakt hem nog geen held!’”(p.145).
David heeft moeite om te zien dat Reinout goede kanten heeft. Hij ziet hem vooral als bendeleider en volhardt in die houding tot aan zijn dood. Thijs krijgt daarentegen steeds meer waardering voor Reinout. Toch blijft hij kritisch en als ontdekt is dat hij eigenlijk een meisje is en af en toe een vertrouwelijk gesprek met Reinout voert, voelt Lutske hem flink aan de tand over het waarom van zijn keuzes. Uiteindelijk is ze wel van zijn goedheid overtuigd en ze zet dan alles op alles om te voorkomen dat Reinout wordt opgehangen als hij door Michiel de Ruyter is gevangen genomen. Michiel de Ruyter is de enige bekende historische figuur in Bloedgeld. Aan de hand van De Ruyter is heel mooi de ontwikkeling van Reinout te zien. In het begin is De Ruyter voor Reinout namelijk een onbereikbaar personage omdat het verschil in maatschappelijke positie te groot is. Een ontmoeting tussen de twee is op dat moment onmogelijk (Thaler in Parlevliet 2011). Aan het einde van het boek wordt De Ruyter door de VOC ingezet om Reinout uit te schakelen en kan de lezer tussen de regels door opmaken dat de mannen wederzijds respect voor elkaar hebben. Een ontmoeting wordt dan mogelijk. Zoals al eerder naar voren kwam, lijkt het personage van De Ruyter vooral bedoeld om de historische authenticiteit van het verhaal te benadrukken. Tijd Het verhaal speelt zich af in de Gouden Eeuw. Meerdere keren worden in het boek jaartallen genoemd, zelfs met exacte data. Zo wordt Lutske op 23 december 1653 veroordeeld tot het spinhuis (p.78), wordt Reinout op 3 februari 1658 gevangen genomen en op 25 augustus van dat jaar veroordeeld tot de galg (p.216-218). Ook het moment waarop schepen uitvaren worden soms met datum en jaar genoemd. Zo vaart De Eenhoorn uit op 21 oktober 1655 (p. 123). Van de gedichten die Reinouts omgekomen vader schreef is eveneens bekend in welk jaar hij ze schreef. Zo schreef hij bij voorbeeld een gedicht in 1639 toen hij op de Prins Hendrik voer (p. 174). Uit de jaartallen kan de lezer afleiden hoeveel tijd het verhaal in beslag neemt. Zowel het verhaal van Reinout als van Lutske beslaat een aantal jaren. Vooral in het geval van Lutske kan precies gezegd worden dat het verhaal in de winter van 1653 begint en loopt tot de zomer van het jaar 1658, het moment waarop Reinout veroordeeld wordt. Twee jaar brengt ze daarvan door in het spinhuis en in 1655 vaart ze uit op een VOC schip. Het is niet helemaal helder wanneer ze besluit om terug te gaan naar Amsterdam en hoe lang ze daar al met Wijnant is op het moment dat Reinout gearresteerd wordt. Maar in de tussentijd hebben ze een winkel geopend en het lijkt erop dat ze al enige tijd in Amsterdam is teruggekeerd voordat Reinout wordt opgepakt. In welk jaar het verhaal van Reinout begint is onbekend. Wanneer 44
het schip uitvaart is evenmin duidelijk, maar wel dat het schip De Hollandia in juni de kust van Spanje bereikt (p.36). Reinout is op het moment van uitvaren een jaar of achttien. Hij werd namelijk twee jaar na de dood van zijn vader tot het rasphuis veroordeeld en hij heeft daar twee jaar doorgebracht (p. 9, 37-38). Het is onzeker hoeveel tijd er voorbij gaat voordat Kaap de Goede Hoop wordt bereikt en hoe lang ze na de stop van een paar dagen weer onderweg zijn voordat de storm uitbreekt waarbij de schipper omkomt. Verder is het onbekend hoeveel tijd het kost om Madagaskar te bereiken en hoe lang ze daar verblijven voordat ze weer als kapers de zee opgaan. Verder kan niet met zekerheid worden gezegd hoe lang Reinout al kaper is op het moment dat het schip met David en Thijs wordt overvallen. Ondanks deze onduidelijkheden, zal het verhaal van Reinout en Lutske zich ongeveer tegelijkertijd afspelen. Dit vermoeden wordt gesterkt doordat de verhalen van Lutske en Reinout elkaar afwisselen. Dat het verhaal zich in de Gouden Eeuw afspeelt wordt onderstreept doordat er in het verhaal personen voorkomen, die in die tijd hebben geleefd. Zo komt Michiel de Ruyter in het verhaal voor en wordt de kaartenmakersfamilie Blaeu genoemd. Daarnaast komen mensen in het verhaal voor met Amsterdamse namen, zoals Bicker en Trip (Gaastra 2002, p. 19, 30-32). Ze spelen slechts een bijrol. Wat daarnaast opvalt is dat kleine stukjes tekst, zoals de veroordeling van Lutske (p.78) en de gedichten van Reinouts vader (p. 174) in het Nederlands van de zeventiende eeuw zijn geschreven. Verder worden er woorden gebruikt die tegenwoordig niet zo snel meer voorkomen, zoals konstabel, scheepsjournaal, hozen, jollen en luizenplechtje. Al deze zaken roepen de historische tijd van de zeventiende eeuw op en versterken de historische authenticiteit, waardoor het verhaal voor de ingevoerde lezer geloofwaardiger wordt. De hoofdlijn van het verhaal wordt chronologisch verteld. In het begin wisselen zoals gezegd de verhalen van Lutske en Reinout elkaar af en in het tweede deel worden de twee verhaallijnen met elkaar verweven. Af en toe blikt een personage wel terug op eerdere gebeurtenissen die ze hebben meegemaakt. Een voorbeeld daarvan is de herinnering van Lutske aan de gezelligheid die er was toen haar moeder nog leefde (p.24) en het gesprekje tussen Reinout en Lutske waarin hij vertelt over zijn vader die zo’n hekel had aan het varen en gedichten schreef (p. 174). Deze terugblikken onderbreken de verhaallijn echter niet en fabel en sujet lopen in het verhaal gelijk op. Ondanks de chronologische volgorde van het verhaal, is het voor de lezer niet altijd te achterhalen hoeveel tijd zaken in beslag nemen, of hoeveel tijd er tussen twee gebeurtenissen zit, terwijl op andere momenten het exacte tijdstip van een bepaalde gebeurtenis wordt gegeven. Zo is het bijvoorbeeld onduidelijk hoeveel tijd er zit tussen het moment dat Wijnant en Lutske Reinout verlaten om terug te gaan naar Amsterdam en het moment waarop ze in hoofdstuk 12 een winkel hebben geopend (p.186). Er is in het verhaal dus afwisselend sprake van diffuus en gemarkeerd tijdsverloop. Dat er weinig aandacht is voor het leven van Lutske in Amsterdam na haar zeereis is opvallend, omdat 45
Lutske het maatschappelijk nu beter heeft dan voor haar vertrek. Voor de beeldvorming van de tijd van de VOC betekent dit dat in het verhaal minder aandacht is voor de tijd waarin Lutske het in Amsterdam beter krijgt en dat in het verhaal vooral de slechte positie van de armen tijdens de Gouden Eeuw wordt benadrukt. De schrijfster bevestigt dit in de epiloog: “Voor het grootste deel van de zeventiende-eeuwers heeft er nooit iets als een Gouden Eeuw bestaan.”(p. 227). Ruimte Het verhaal van Reinout begint in Amsterdam, maar speelt zich voornamelijk af op het schip De Hollandia. De naam van het schip wordt later door Reinout veranderd in De Draeck. De plaatsen die het schip aandoet en waar het schip langs vaart onder leiding van Ruygveen worden steeds expliciet genoemd en de lezer zou op een kaart de route van het schip kunnen volgen. De wereldkaart die voor en achter in het boek te vinden is, maakt het makkelijk voor de lezer om dit ook te doen. Het noemen van bestaande plaatsen draagt bij aan de geloofwaardigheid van het verhaal. Door de kaart worden bovendien de vreemde plaatsen voor de lezer dichterbij gebracht en zichtbaar gemaakt. Zoals gezegd worden meerdere plaatsen genoemd. Allereerst wordt beschreven dat het schip langs Spanje vaart, de Canarische eilanden en Kaapverdische eilanden passeert, niet aanlegt bij Sint Helena en uiteindelijk met veel zieken bij Kaap de Goede Hoop arriveert. Na de storm vaart Reinout met het schip naar Madagaskar. Daarna zwerft Reinout met het schip en bemanning rond op zoek naar schepen die ze kunnen overvallen. Hij blijft steeds in de buurt van Afrika, Frankrijk en Spanje. Meermalen wordt namelijk aangelegd in Algiers. Daar en in Salé, Marseille en Genua brengt Reinout namelijk zijn bezittingen. Welke routes het schip aflegt wordt wel onduidelijker. Wel is zeker dat de laatste tocht van Reinout gaat van Madagaskar naar Algiers en dat hij tijdens die tocht wordt opgepakt. Dat de route gevolgd kan worden en op de kaartjes in het boek opgezocht kan worden, geeft de lezer een beeld hoeveel tijd het in de zeventiende eeuw kostte om van Nederland naar Indië te varen (p.194, 209). Het leven op schepen is hard en gevaarlijk. Het is benauwend, want op een schip zit je vast. Voor Reinout is het leven op het schip nieuw en hij moet er erg wennen. Hierdoor staat hij dicht bij de lezer die het scheepsleven niet kent. Hierdoor wordt het vreemde benadrukt, maar voor de moderne lezer concreet gemaakt. Reinout ervaart het leven op het schip in het begin als erger dan het rasphuis (p.16) en alleen in het want ervaart hij enigszins een gevoel van vrijheid (p.18). Het valt op dat de beschrijvingen van het schip vooral negatief zijn. Er lopen ratten, het hout is beschimmeld, er hangt een zweetlucht en er is veel herrie (p.20). Daarnaast is het eten slecht: “Nog geen week later is het water veranderd in groen, schuimend vocht. Er is geen maat zonder klachten over buikloop.” (p.45).
Het gevaar van het leven op zee wordt in de omschrijvingen benadrukt: 46
“Vele malen per dag waagt hij zijn leven, niet alleen in het want, maar net zo goed als hij hoog boven de golven op het gemak zit, helemaal vooraan op het galjoen. Bij een onrustige zee spat het water tegen je billen en moet je je goed vasthouden om niet overboord te slaan.” (p.35).
De ellende van de gewone bemanning steekt schril af tegen de omstandigheden waarin de leiding van het schip verkeert. Het laat zien dat op het schip, net zoals in Amsterdam, slechts een kleine groep iets merkte van de rijkdom van de Gouden Eeuw. Het merendeel van de bemanning moest hard werken op het schip onder slechte omstandigheden en kreeg slecht voedsel te eten, terwijl de kapitein en de leiding van het schip voldoende en goed te eten hebben: “‘Ruygveen is zeker niet ziek geworden?’neemt Reinout aan. Samuel lacht schamper. ‘Van vers geslachte kippen en goeie wijn zou ik ook niet ziek worden.’” (p.91-92).
Het verhaal van Lutske speelt zich af in Amsterdam. Ze groeit er op in het arme deel en beweegt zich lopend door de stad. Vaak worden er namen van straten, pleinen en gebouwen genoemd en de lezer kan met een plattegrond de tochten volgen die Lutske aflegt. Zo komt ze bijvoorbeeld veel bij de Oude kerk, de Schreierstoren, de Oudezijds Achterburgwal, de Haarlemmerdijk, de Dam et cetera. Sommige plaatsen die genoemd worden zal de lezer herkennen, zoals de Dam. Hierdoor wordt een brug geslagen tussen de zeventiende eeuw en de hedendaagse lezer. De beschrijvingen van de ruimtes waarin Lutske verkeert, onderstrepen dat ze arm is. Zo woont Lutske in een krotwoning (p.23). De straten waar Lutske doorheen loopt zijn vies: “Ze maakt een sprong naar een opstapsteen om niet terecht te komen in het afval, de uitwerpselen en God mag weten wat nog meer. Achter haar kletst de inhoud van een kakdoos zonder enige waarschuwing uit het venster op straat.” (p.23).
De ellende van Lutske krijgt veel nadruk. Het is koud, het sneeuwt en vriest en er is niet genoeg brandhout. Nog voordat de lente begint en het leven weer iets aangenamer kan worden, wordt Lutske opgepakt en opgesloten in het spinhuis. Als Lutske in de gedaante van Thijs op een VOC schip belandt, wordt benadrukt dat je op een schip echt gevangen zit, dat het er stinkt en vol is (p.123). Maar naarmate het verhaal vordert en Reinout de leiding krijgt, wordt het leven op het schip positiever beschreven. Zo mag de bemanning bijvoorbeeld vissen om de voedselvoorraad aan te vullen en hebben ze soms weinig te doen (p.141). Ook zorgt Reinout ervoor dat de proviand steeds wordt aangevuld (p.146). Zowel de beschrijving van het reizen op VOC-schepen als van het leven in Amsterdam laten zien dat hoewel het verhaal zich afspeelt in de Gouden Eeuw lang niet iedereen profiteerde van de welvaart die de overzeese handel meebracht. Gewone mensen hadden vaak een zwaar leven: ze konden met moeite de eindjes aan elkaar knopen. De indruk wordt gewekt dat, wilden ze overleven, ze geen andere keuze hadden dan stelen.
47
Motieven Zoals al in het beschrijven van de ruimte naar voren kwam, is (over)leven in armoede het thema van Bloedgeld. Dit komt tot uiting in verschillende concrete motieven. Zowel Reinout als Lutske komen uit een arm gezin en veel maten van Reinout zijn gaan varen uit armoede. Verder dragen veel vrienden verdriet met zich mee. Er is er niet één die geen familielid heeft verloren. De armoede en het verdriet komen naar voren in de troosteloosheid van de omgeving waarin Lutske en Reinout zich bevinden. Er is weinig eten en vaak is het bedorven, ze leven in een vieze omgeving met ratten en luizen en er zijn veel ziekten. Deze concrete motieven komen samen in een abstract motief: het gebrek aan keuzemogelijkheden. Door het boek heen wordt namelijk duidelijk dat mensen niet zomaar gaan stelen of het verkeerde pad opgaan. Steeds blijkt dat mensen door de omstandigheden feitelijk niet anders kunnen als ze willen overleven. Hierdoor wordt de grens tussen goed en fout vaag en wordt de lezer gedwongen om genuanceerder te denken over goed en fout gedrag: “‘Wat denk je nou jongen? De meesten van ons zijn gewoon arme sloebers, niet te goed en niet te slecht. De omstandigheden hebben ons gemaakt tot wat we nu zijn. Het is zo gemakkelijk om rechtschapen te zijn als je maag niet scheurt van de honger. Als je de jongens hier wat beter leert kennen, zul je zien dat ze niet allemaal even slecht zijn.’”(p. 134).
Dit citaat laat een moraal zien die de auteur aan het verhaal heeft willen meegeven, namelijk dat mensen worden gevormd door hun omstandigheden en omgeving. Als je honger hebt en arm bent, moet je soms keuzes maken die op het eerste gezicht niet fraai zijn, zoals in dit geval het beroven van schepen. Het is voor Reinout en zijn mannen de manier om te overleven. Ze moeten bovendien voor zichzelf zorgen, omdat niemand anders en de VOC al helemaal niet, voor hen zorgt. Bovendien illustreert dit citaat een mogelijkheid van de historische roman die in geschiedschrijving onmogelijk is namelijk het ongedocumenteerd weergeven van het gevoelsleven van personages (Joosen Vloeberghs 2012). In het verhaal komt naar voren dat de rijken zich niet bekommeren om de armen en er vaak alleen maar op uit zijn om hun eigen rijkdom te vergroten. Hierin komt een ander abstract motief tot uiting, namelijk het rechtvaardigheidsgevoel van Reinout en in mindere mate van Lutske. Dat de kapitein van het schip weigert om zijn verantwoordelijkheid te nemen, wekt bij Reinout grote woede op. Reinout is in het verhaal een personage dat door zijn reacties en uitspraken lezers aanzet tot kritisch denken over goed en kwaad en arm en rijk. Op het moment dat hij zelf de leiding in handen neemt zorgt hij ervoor dat iedereen een gelijk aandeel van de buit krijgt, ongeacht hoe belangrijk de persoon is. Bovendien is elk bemanningslid vrij om te gaan wanneer hij dat wil.
48
Het beeld van de tijd van de VOC in Bloedgeld Het beeld van de VOC-tijd dat in Bloedgeld naar voren komt is dat slechts een klein deel van de mensen in de zeventiende eeuw profiteerde van de welvaart die de handel met zich meebracht. Ondanks de rijkdom is er veel armoede en de rijken hebben nauwelijks oog voor de armen die daardoor soms noodgedwongen het verkeerde pad op moeten om te kunnen overleven. Dit benadrukken van de armoede die er was, zorgt ervoor dat de rijken en de mensen die profiteren van de VOC negatief worden gekarakteriseerd. De nadruk op armoede wordt versterkt doordat de verteller het verhaal vertelt vanuit twee arme personages. De verteller neemt in het verhaal veel ruimte om hun armoedige en trieste situatie te beschrijven, zowel in Amsterdam als op het VOCschip Hollandia. Als de personages in betere omstandigheden terecht komen wordt er in het verhaal weinig tijd uitgetrokken om dit te beschrijven. De lezer krijgt hierdoor een veel uitgebreider beeld van de armoede die er was tijdens de Gouden Eeuw dan van de rijkdom. De VOC-tijd wordt gerepresenteerd als een tijd van ongelijkheid, onrechtvaardigheid en onbarmhartigheid. 4.1.2 Verlaten - Annejoke Smids (2012) Samenvatting en vormgeving boek In Verlaten staat de vijftienjarige Vincent van Ammering centraal. Hij is de zoon van een rijke VOCkoopman. Hoewel Vincent zijn moeder heeft verloren en daar veel verdriet van heeft, ontbreekt het hem aan niets. Vincent zwerft liever door de straten van Amsterdam dan dat hij op school zit en haalt met zijn vriend Jurjan Hasselaar regelmatig baldadige streken uit. Als ze samen in een gekke bui bij de schout naar binnen plassen en een steen bij een zilversmid door de ruit gooien, omdat deze mannen volgens Vincent en Jurjan verantwoordelijk zijn voor de veroordeling van een onschuldige jongen, is de maat vol. Voor straf moet Vincent van zijn vader mee op één van zijn schepen naar Batavia, de Sara Jacoba. Vincent heeft er helemaal geen zin in, maar er valt niet aan te ontkomen. Op het schip varen meer passagiers mee en Vincent komt in contact met Constance Vernant en Brigitta, een meisje dat hij in Amsterdam twee keer heeft ontmoet en waar hij verliefd op is. De schipper Laurens Cromhout weet Brigitta echter voor zich te winnen en ze laat doorschemeren dat ze Vincent eigenlijk nog maar een kind vindt. Dit wekt woede en jaloezie op bij Vincent. Van Constance verneemt Vincent dat er mensen op het schip zijn die hun eigen handel hebben. Om aan Brigitta te bewijzen wat hij waard is gaat hij op onderzoek uit en ontdekt hij dat opperkoopman Pieter van de Valckert en onderkoopman Philip Schoonevelt bij deze zaken betrokken zijn. Ook ontdekt hij dat Cromhout, hoewel hij suggereert met Brigitta te willen trouwen, vreemdgaat met haar bediende. Als Vincent dat aan Brigitta vertelt, verbreekt ze direct haar verhouding met Cromhout. Enige tijd later treft Vincent Brigitta aan terwijl zij over haar hele lichaam met teer besmeurd is. Ze vertelt hem dat matrozen dit hebben gedaan. Vincent vermoedt dat Cromhout achter deze daad zit, maar kan het 49
niet bewijzen. Het enige dat hij kan doen is zorgen dat de matrozen gestraft worden. Hij wordt niet echt serieus genomen, maar de daders worden uiteindelijk gestraft. De matrozen worden overboord gezet en in een sloep naar een onbewoond eiland gebracht. Vincent gaat dan mee. Als ze op het eiland aankomen rennen de matrozen echter snel terug naar de sloep en laten Vincent alleen achter. Wanneer Vincent beseft dat ze hem echt hebben achtergelaten zit er niets anders op dan op het eiland te overleven. Van zijn hooghartige en jaloerse houding blijft op het eiland weinig over. Hij leert te overleven door te kijken naar wat de apen eten en hij leert om vuur te maken en vissen en vogels te slachten. Als Vincent al enige tijd op het eiland verblijft ziet hij plotseling een schip naderen en een klein bootje dat naar het eiland vaart. Eén man wordt aan wal gezet en achtergelaten. Vincent bespiedt de man een tijdje en ontdekt dat het schipper Laurens Cromhout is. Vincent helpt hem te overleven, maar Cromhout blijkt onbetrouwbaar. Hij pakt Vincents spullen af, bedreigt hem meerdere malen en weigert zijn adviezen op te volgen. Zo haalt hij zich bijvoorbeeld de woede van de apen op zijn hals door er één met een mes te verwonden. Een hele kolonie apen valt Cromhout aan en trekt hem in stukken. Zo is Vincent weer alleen op het eiland. Hij vraagt zich af of hij ooit nog van het eiland af zal komen maar hij houdt zichzelf in leven en op een dag hoort hij stemmen. Het blijken mannen van een VOC schip te zijn. Ze nemen Vincent mee en Vincent vaart met het schip mee terug naar Vlissingen. Vandaar reist hij terug naar Amsterdam. In Amsterdam vindt hij zijn vader en vrienden weer terug en zorgt hij er samen met Jurjan dat de onschuldig bestrafte jongen wordt vrijgelaten. Naast het verhaal heeft het boek voor- en achterin een kaart waarop Europa, Afrika en Indië te zien zijn. Ook is de vaarroute via Kaap de Goede Hoop naar Batavia aangegeven. Op dezelfde pagina is een tekening afgebeeld van het eiland waarop Vincent wordt afgezet. De kaart en het eiland zijn getekend. De kaart geeft de vormen van de continenten weer en komt betrouwbaar over. Het eiland lijkt een verzonnen eiland te zijn en draagt de naam Insula Incognita dat onbekend eiland betekent. Hoewel de tekening van het eiland verzonnen is helpt het de lezer wel een voorstelling te maken van het eiland en de kaart geeft de vaarroute aan die de schepen daadwerkelijk volgden. Naast deze kaart is er een verklarende woordenlijst in het boek opgenomen. In deze woordenlijst wordt uitgelegd dat de Gouden Eeuw voorbij was, maar dat mensen nog profiteerden van de rijkdom uit die eeuw. Verder worden belangrijke plaatsen, gebouwen, gebruiken en termen uit de achttiende eeuw toegelicht die in het verhaal voorkomen. De verklarende woordenlijst helpt de lezer het verhaal in de historische context te plaatsen en zich een beeld van de achttiende eeuw te vormen. De nadruk wordt in de woordenlijst gelegd op het rijkere deel van de samenleving. Dit blijkt uit woorden als de Franse school die wordt omschreven als een particuliere school voor de rijken, Keizersgracht, een gracht die wordt omschreven als de plek waar dure huizen van kooplieden stonden en Pruikentijd als de tijd waarin rijke mensen een pruik droegen. Ook het leven aan boord 50
wordt beschreven en hierin wordt benadrukt dat men dacht dat het leven zwaar was op een VOCschip, maar dat uit een nieuwe bron blijkt dat het voor passagiers goed toeven was op de schepen. Wel wordt verteld dat het leven voor de bemanning moeilijk was. Daarnaast wordt ingegaan op de strenge straffen die aan boord aan de bemanning gegeven werden. Ondanks deze uitleg over de moeilijke kant van het leven op schepen, ligt de nadruk in de woordenlijst op de aanwezige rijkdom in de achttiende eeuw en krijgt de lezer vooral inzicht in het leven van de rijke mensen uit die tijd. Analyse Vertelinstantie en focalisatie In Verlaten lijkt het verhaal zichzelf te vertellen. Het verhaal is opgebouwd uit dialogen tussen verschillende personages. Er is wel een vertelinstantie aanwezig die de dialogen weergeeft en door middel van vertellerstekst met elkaar verbindt. Deze verteller blijft echter op de achtergrond en toont zich niet fysiek in het verhaal. Gedurende het hele verhaal is er sprake van het gebruik van de derde persoon. Aan de hand van deze kenmerken kan worden gezegd dat in Verlaten sprake is van een personale verteller. Deze vorm wordt het hele boek consequent volgehouden. In Verlaten krijgt de lezer alleen inzicht in de gedachtenwereld van Vincent van Ammering. Er is dus sprake van een enkelvoudig personaal verhaal. In het hele boek is Vincent de focalisator. De lezer kijkt steeds over zijn schouder mee met het verhaal en beleeft alles vanuit zijn perspectief. Een voorbeeld daarvan is dat Vincent erg rijk is en totaal niet begrijpt wat arme mensen meemaken: “Op een stoep zit een klein meisje, gekleed in lompen, dat hem nieuwsgierig opneemt met grote bruine ogen. Aan haar voeten zijn armoedige waren uitgestald, die ze zo te zien probeert te verkopen. Van de meeste kan Vincent niet eens zien wat het zijn. Scherven die mogelijk ooit deel zijn geweest van aardewerken potten, lompen die betere dagen hebben gekend. En iets wat nog het meest lijkt op een tafelpoot. Hoopt het kind echt iets te verdienen met deze troep?”(p.52).
Dat de lezer het verhaal door de ogen van Vincent meemaakt, heeft effect op de beleving van het verhaal. De lezer beleeft het verhaal door zijn ogen, waardoor deze in het verhaal alleen op de hoogte is van de visie van Vincent op de gebeurtenissen. De lezer krijgt daardoor een beperkt beeld van de gebeurtenissen in het verhaal, want de lezer leeft mee met een vijftienjarige jongen die zich enigszins onvolwassen gedraagt. Dit komt onder meer tot uiting in zijn naïeve verliefdheid op Brigitta waardoor kapitein Cromhout in zijn ogen geen goed meer kan doen. Doordat Vincent in het verhaal centraal staat, krijgt de lezer een beeld van de leefwijze van de rijken in de tijd van de VOC. Dit geldt zowel voor hun woonomgeving als hun leven op een VOCschip. De lezer krijgt vooral een idee over de wijze waarop de mensen in de omgeving van Vincent leefden en dachten. De gewone bemanning van het schip komt slechts zijdelings in het verhaal voor. 51
De wereld van de rijke passagiers en de gewone bemanning wordt bewust gescheiden gehouden door de regel die aan boord geldt: “‘Passagiers verblijven achter de mast en het scheepsvolk ervoor. Dat is de regel […]”(p.78). In Verlaten is de VOC een organisatie die heeft gezorgd voor welvaart en nieuwe producten in de Republiek. De organisatie staat in een positief daglicht. De mensen die de belangen van de organisatie willen ondermijnen en hun eigen belang nastreven worden in het boek negatief beschreven in het verhaal, zoals bijvoorbeeld de kooplieden Schoonevelt en Valckert. Personages Het belangrijkste personage in Verlaten is de vijftienjarige Vincent van Ammering. Hij woont in een mooi huis aan de Keizersgracht. Hij is vijftien jaar en heeft, wanneer het verhaal begint, het jaar daarvoor zijn moeder verloren. Zijn vader werkt bij de VOC en heeft zelf een vloot in de vaart. Daarnaast bezit hij een katoendrukkerij, een glasblazerij en een zilversmederij en drijft hij handel in verschillende landen. Aan alles is te merken dat Vincent uit een rijk gezin komt. Zo zijn er veel bedienden in het huis en worden er dure gerechten gegeten: “‘Wat is dit?’ vraagt hij aan de bediende, wijzend op het voorgerecht. ‘Geroosterd brood met foie gras, spekjes en paddenstoelen,’ legt Lucas uit.”(p.21).
Vincent gaat bovendien gekleed in dure kleding: “Om half acht loopt Vincent de trap af, gekleed in een okergele jas met brede manchetten aan de mouwen, en een lichtgroen brokaten vest eronder met gouden knopen. Hij heeft ook maar een schone kniebroek aangetrokken om zo goed mogelijk voor de dag te komen.”(p. 16).
Net zoals andere rijken heeft het gezin een buitenhuis, waar de zomers worden doorgebracht. Ondanks deze rijkdom voelt Vincent zich eenzaam sinds zijn moeder is overleden. Zijn vader is bijna nooit thuis en heeft nauwelijks aandacht voor hem. Vincent heeft een hekel aan school en spijbelt regelmatig, een houding en een gedrag waarin hij herkenbaar is voor lezers van nu. Samen met zijn vriend Jurjan Hasselaar, de zoon van een burgemeester die ervan droomt om kunstschilder te worden, haalt hij allerlei streken uit. Op een dag plassen ze naar binnen bij de schout en gooien ze stenen door de ruiten bij een zilversmid. Ze doen dit omdat de zilversmid een jongen als dief aangewezen heeft, terwijl hij niet bij hem gestolen heeft. De schout wil het verhaal van de jongens echter niet geloven en daarom is de jongen veroordeeld tot het rasphuis. Als de vader van Vincent ontdekt wat hij heeft gedaan, wordt hij voor straf op één van schepen richting Batavia gezet. Op het schip gedraagt hij zich als een rijkeluizoontje dat overal zijn neus insteekt. Zo gaat hij bijvoorbeeld zelf op onderzoek uit naar de misstanden op het schip. Als hij uiteindelijk op het onbewoonde eiland wordt afgezet, maakt Vincent een metamorfose door. Van een verwende jongen wordt hij een doorzetter die in de woestenij weet te overleven. Hij wordt 52
langzaam bedachtzamer en minder impulsief. Het verhaal heeft hierdoor heel sterk het karakter van een robinsonade. Dat is een genre dat is vernoemd naar de klassieker Robinson Crusoë (1719) van Daniël Defoe. Kenmerkend daarvoor is dat iemand tegen zijn wil op een eiland moet overleven. Dat is in Verlaten ook het geval. Vincent wordt tegen zijn wil alleen op een eiland achtergelaten en moet alleen in de wildernis zien te overleven. De visie op de VOC van Vincent is in het verhaal niet erg uitgesproken. Wel komt de lezer te weten dat hij weinig zin heeft om in de voetsporen van zijn vader te treden en eigenlijk geen koopman wil worden zoals hij. De rijkdom waarin hij in zijn jeugd verkeert, vindt hij de normaalste zaak van de wereld. In Amsterdam profiteert hij van de rijkdom die de VOC zijn familie oplevert. Tijdens de reis gaat hij op zoek naar de mensen die illegale handel drijven, maar hij heeft daarbij niet echt de belangen van de VOC op het oog. Hij wil eerder aan Brigitta laten zien wat hij waard is door de misstanden aan het licht te brengen. Of zijn visie op de VOC na de reis veranderd is, komt de lezer niet te weten. Door de manier waarop Vincent naar de VOC kijkt ontstaat het beeld van de tijd van de VOC dat de organisatie een vanzelfsprekend onderdeel is van de achttiende-eeuwse maatschappij. Vincent weet eigenlijk niet beter of de VOC is er gewoon en zijn familie profiteert van het bestaan van de organisatie. Tijdens de reis heeft Vincent veel contact met de twintigjarige Brigitta van Meerle. Hij heeft haar twee keer in Amsterdam ontmoet. Ze gaat naar Batavia om daar te trouwen. Brigitta komt net als Vincent uit hogere kringen. Dit wordt onder meer duidelijk doordat ze met ene Adriaan Trip bevriend is. Trip is de naam van een rijke Amsterdamse familie (Gaastra 2002, p. 32). Vincent is verliefd op Brigitta. Brigitta geeft toe iets voor Vincent te voelen, maar toch geeft ze de voorkeur aan de dertigjarige schipper Laurens Cromhout, hoewel hij niet uit dezelfde stand komt als zij. Cromhout komt namelijk uit een arm gezin en heeft een aantal jaar in het rasphuis gezeten, maar door een weldoener komt hij bij de VOC terecht en weet hij zich op te werken tot schipper. Door te laten zien dat hij machtig is, weet hij Brigitta voor zich te winnen. Hij is echter niet te vertrouwen en gaat vreemd met de bediende van Brigitta. Brigitta beëindigt daarom de verhouding en uit wraak laat Cromhout haar door matrozen helemaal insmeren met teer. Daarnaast staat hij de praktijken toe van de twee koopmannen die op het schip hun eigen handel hebben. Cromhout houdt zijn mond zolang de koopmannen betalen. Als Cromhout en Vincent elkaar op het eiland ontmoeten, komt het onbetrouwbare en eigenwijze karakter van Cromhout helemaal naar voren. Hij gedraagt zich agressief ten opzichte van Vincent, weigert met hem samen te werken om zo samen te overleven en luistert niet naar de tips die Vincent hem geeft om op het eiland te overleven. Deze houding zorgt uiteindelijk voor zijn ondergang. Zowel voor Brigitta als Cromhout lijkt de VOC een gegeven. Brigitta is alleen op het schip aanwezig 53
omdat ze naar Batavia moet en heeft verder niet veel met de VOC te maken. Cromhout gaat vooral voor zijn eigenbelang en zijn streven is om het mooie schip Sara Jacoba in bezit te krijgen. Zijn eigenbelang gaat dus boven het belang van de VOC. Een derde persoon met wie Vincent op het schip veel contact heeft is Constance Venant. Zij is door Vincents vader meegestuurd omdat zijn vader een vermoeden heeft van de misstanden op het schip. Constance moet de situatie onderzoeken en tegelijkertijd Vincent in de gaten houden. Ze is erg rijk, woont in een groot pand aan de Herengracht en heeft een vloot van de VOC. Ze functioneert als vertrouwenspersoon voor Vincent. Als hij van boord is gezet blijft ze zich voor hem inspannen en zich tegen de muiterij verzetten. Dit leidt er uiteindelijk toe dat ze, overigens samen met Brigitta, zelf van boord wordt gezet. Constance zet zich in het verhaal in voor de belangen van de VOC en probeert de illegale handel tegen te gaan, omdat dit de VOC schade toebrengt. Hoewel er nog veel meer personages een rol spelen in het verhaal is het tot slot nog belangrijk om de twee koopmannen te noemen die verantwoordelijk zijn voor de wanpraktijken op het schip. De opperkoopman is Pieter van de Valckert en de onderkoopman Philip Schoonevelt. Beide heren willen zoveel mogelijk winst behalen en schuwen het niet tegenstanders uit de weg te ruimen. De beide kooplieden staan afwijzend ten opzichte van de VOC, want ze laten hun eigen belangen voorgaan om zichzelf zoveel mogelijk te verrijken en misbruiken daarvoor de compagnie. Deze koopmannen negeren het ideaal van de VOC, namelijk door middel van samenwerking zoveel mogelijk winst behalen. In het boek worden de mannen om die reden als slecht omschreven. Dit leidt ertoe dat de lezer het beeld krijgt dat de VOC een goede organisatie was die schade toegebracht wordt door corrupte praktijken van kooplieden. Tijd Het verhaal speelt zich af in de tijd van de VOC, maar het is niet meer de tijd van de Gouden Eeuw. Het verhaal speelt zich namelijk af in 1733 en 1735, dus in de eerste helft van de achttiende eeuw. Zoals de schrijver in de verklarende woordenlijst omschrijft, gaat het dan economisch minder met de handel en de VOC en profiteert men nog vooral van de buffer die ten tijde van de Gouden Eeuw is opgebouwd (p.332). Het verhaal beslaat ruim een jaar. In juni 1733 vaart Vincent met de Sara Jacoba van Texel weg en in september 1734 wordt hij door het schip De Dageraad van het eiland opgepikt (p.285). In 1735 komt hij aan in Amsterdam (p.287). Het verhaal speelt zich dus af in een tijdsbestek van anderhalf jaar en is gemarkeerd. Het gaat nog goed met de VOC, maar één van de symptomen waaraan de compagnie eind achttiende eeuw ten onder gaat wordt in het verhaal zichtbaar, namelijk dat kooplieden voor zichzelf handelen en daarbij de belangen van de VOC ondermijnen (Dalhuisen 2006, p. 55). Ondanks dat er in het verhaal een aantal keren een jaartal wordt genoemd, staat in het boek het 54
avontuur van Vincent voorop en spelen de ontwikkelingen in de VOC min of meer een bijrol. Hoewel er af en toe een jaartal wordt genoemd, komen andere historische markeringen, bijvoorbeeld belangrijke personen die echt hebben bestaan, niet voor. Als de jaartallen niet expliciet genoemd zouden worden, zou het verhaal zich bijvoorbeeld vijftig jaar eerder of later hebben kunnen afspelen. Slechts een enkele keer wordt wel echt duidelijk dat in het verhaal sprake is van de achttiende eeuw. Een voorbeeld daarvan is de vermelding van de mode om pruiken te dragen (p.22). Aan het gebruik van sommige woorden kan de lezer wel zien dat hij een boek leest dat zich afspeelt in een historische tijd. Deze woorden zijn niet perse achttiende-eeuws, maar maken de lezer er wel van bewust dat het verhaal zich afspeelt in een andere tijd dan die van de moderne lezer. Enkele voorbeelden van zulke woorden zijn: lompenkar (p.11), schorem (p.40), averij (p.93), bezaansmast (p.108) en cachot (p.170). Het tijdsverloop in het verhaal is meestal gemarkeerd. Vaak wordt aangegeven hoeveel tijd er tussen verschillende gebeurtenissen in zit: “Het bericht dat er een geschikt eiland is gevonden, komt onverwacht en vroeg in de morgen. Er is nog geen week verstreken sinds Vincents laatste gesprek met de officieren.” (p.176).
Niet altijd is het tijdsverloop zo duidelijk. Zo vangt Vincent bijvoorbeeld op pagina 222 zijn eerste vis. Het opeten van deze vis wordt hem echter onmogelijk gemaakt door hevige regenval. Als de regen afneemt komt er een sloep op het eiland aan en wordt Cromhout op het eiland afgezet en enkele dagen later vist Vincent voor hen beiden. Het lijkt alsof hij nu een ervaren visser is, terwijl er maar enkele dagen zijn verstreken waarin Vincent, voor zover de lezer weet, niet gevist heeft (p.232). Ondanks dat er een enkele keer een onduidelijkheid is op dit gebied, is het tijdsverloop over het algemeen dus gemarkeerd. Het verhaal verloopt in grote lijnen chronologisch en volgt de belevenissen van Vincent. Af en toe komt er een terugblik in het verhaal voor die de verhaallijn overigens niet onderbreekt, bijvoorbeeld als Vincent terugdenkt aan zijn moeder of als hij op het eiland verblijft en terugdenkt aan de tijd in Amsterdam: “De herinnering aan Amsterdam lijkt vreemd ver weg. Vincent moet denken aan het huis aan de Keizergracht en aan wat hij elke dag deed. Nauwelijks eten van het overvloedige ontbijt dat hem werd voorgezet, bijvoorbeeld. Nu kan hij zich dat niet meer voorstellen. Doelloos door de stad lopen, op zoek naar vertier.” (p. 215).
De herinneringen worden extra gemarkeerd doordat ze, terwijl in het hele verhaal in de tegenwoordige tijd is geschreven, in de verleden tijd zijn geschreven. Op de enkele terugblikken na, lopen fabel en sujet dus gelijk op in het verhaal. Hoewel het verhaal chronologisch verloopt, maakt het verhaal soms wel grote sprongen. De heenreis van Vincent wordt bijvoorbeeld uitgebreid beschreven, terwijl van zijn terugreis nauwelijks iets wordt verteld hoewel die toch ongeveer even veel tijd in beslag moet hebben genomen. Als 55
Vincent van het eiland wordt opgepikt, lijkt het voor de lezer alsof hij in vrij korte tijd weer in Amsterdam staat. Zo blijft het verhaal voor de lezer aantrekkelijk. Het verhaal speelt zich af tegen de achtergrond van de tijd van de VOC, maar de VOC als handelsorganisatie krijgt relatief weinig aandacht, omdat de ontwikkeling van Vincent centraal staat. Ruimte Het verhaal Verlaten speelt zich af in verschillende ruimtes. Het verhaal begint in Amsterdam. De lezer volgt Vincent door de straten van het rijke deel van Amsterdam. De jongen loopt door de Leidsestraat, de Keizersgracht, de Looiersgracht, het Rokin, de Dam en de Kalverstraat. Zelf woont Vincent aan de Keizersgracht en uit de beschrijving van het huis blijkt de rijkdom en weelde waarin de jongen opgroeit: “De kaarsen van de kroonluchter werpen een zacht licht op de borden en glazen. De tafel is eenvoudig gedekt met een bloemstuk van pastelroze rozen in het midden. Vincent wilde dat de meid andere bloemen had uitgekozen.”(p. 21).
Eén keer komt Vincent in een minder rijk deel van Amsterdam en dan wordt zichtbaar dat de afstand tussen hem en mensen die armoede kennen erg groot is. Vincent blijft op dat moment echter onverschillig voor de armoede die hij ziet: “Van brede lanen veranderen de straten in kleine steegjes, die kleiner worden en smeriger naarmate hij verder van het hart van de stad afraakt. Ergens blijft hij stilstaan, hij weet allang niet meer waar hij is. […]Straatstenen liggen hier niet en het is donker omdat de stokoude huizen zo dicht tegen elkaar zijn gebouwd. Boven zijn hoofd zijn waslijnen gespannen, waaraan rafelige broeken en hemden bewegingsloos hangen. De bezitters ervan hopen kennelijk dat ze ooit droog zullen worden. Maar nog geen briesje dringt door tussen deze dampige muren, als was het maar om de rotte schimmelige lucht die er hangt te verdrijven.” (p.52).
De tweede ruimte waar het verhaal zich afspeelt is het schip waarop Vincent naar Batavia reist. De Sara Jacoba is misschien wat minder comfortabel dan zijn huis in Amsterdam, maar ook daar is het voor de passagiers en bemanning achter de mast nog niet zo gek om te verblijven: “Als machtigste man aan boord zou Pieter gebruik kunnen maken van de eetzaal waar Cromhout gewoonlijk dineert, maar hij geeft de voorkeur aan zijn eigen hut. Vincent begrijpt meteen waarom. Op de vloer ligt een oosters tapijt en langs de wanden hangen koperen instrumenten en kijkers te glimmen in houders. De sfeer is hier tegelijk sfeervoller en intiemer.” (p.114).
Het eten aan boord is van goede kwaliteit. Er wordt wijn gedronken en wordt er bijvoorbeeld kokossoep gegeten en gebraden gans (p.75). De enige ongemakken voor Vincent zijn de stank op het schip, het geschommel van het schip en de beestjes die op de wanden van zijn hut lopen: “Ook heeft hij meer jeuk dan eerst, wat waarschijnlijk te maken heeft met de grote hoeveelheden beestjes op de wanden van zijn hut. De bediende wast de muren en de vloeren met azijn, maar de zure lucht maakt de benauwde ruimte er niet aanlokkelijker op.”(p.85).
Verder zijn er veel mensen aan boord van het schip en het is lastig om mensen te ontlopen en af en toe benauwt Vincent dat:
56
“Zin om terug te gaan naar zijn eigen hut heeft Vincent niet en eigenlijk zou hij ook liever het dek vermijden. Dat is de ellende met zo’n rotschip! Je kunt nergens naartoe waar het niet klein en benauwd is en waar geen mensen zijn.” (p.173).
Ondanks deze ongemakken komt het beeld naar voren dat het voor de rijken aan boord van een VOC schip niet zo slecht toeven was. Ze dineren gezellig met elkaar, bezoeken elkaar in de hutten en vermaken zich prima op het schip. Hoe de bemanning voor de mast leeft komt in het boek niet ter sprake, omdat Vincent daar nauwelijks komt. Af en toe wordt vermeld welke plaatsen het schip aandoet of waar het schip langs vaart. Zo worden de Engelse krijtrotsen genoemd, wordt vermeld dat het schip ter hoogte van Frankrijk vaart en wordt Serekunda aangedaan. Ook vertelt Cromhout aan Vincent over Kaap de Goede Hoop en over het van boord zetten van Constance en Brigitta in Coromandel. Als Vincent achtergelaten wordt op het onbewoonde eiland is alle comfort die hij gewend is verleden tijd. Hij moet zelf zijn eten bij elkaar sprokkelen en daar heeft hij een dagtaak aan. Hij heeft het geluk dat hij op het schip een matroos een keer een vuurtje heeft zien maken met takjes en met veel moeite lukt Vincent dat ook waardoor hij af en toe vlees kan eten. Verder leert hij zichzelf vissen en kijkt hij naar wat de apen eten. Een beschutte en veilige plek heeft Vincent op het eiland niet meer. Hij moet steeds op zijn hoede zijn voor gevaar. Het bos speelt een dubbele rol in het boek. Aan de ene kant zoekt Vincent de plek op om er in bomen te slapen in een soort nest dat hij van bladeren maakt. Aan de andere kant ziet hij in het bos nare dingen gebeuren, zoals een mannetjesaap die uit elkaar getrokken wordt en Cromhout die door de apen gedood wordt. Na zulke gebeurtenissen vermijdt Vincent het bos. Hoewel het leven erg moeilijk is voor Vincent op het eiland lijkt hij toch aan die omgeving gewend te raken. Terug in Amsterdam moet hij echt weer wennen aan de luxe. Zo blijft hij bijvoorbeeld nog een tijd op de grond slapen (p.313). Aan de ruimte op het eiland is hij gewend geraakt en de ruimte van het schip op de terugweg ervaart Vincent als nog benauwder dan op de heenweg (p.284). De ruimte in het verhaal illustreert voornamelijk de weelde van mensen die profiteerden van de opbrengsten van de VOC. Veel minder komt de armoede die er was in het verhaal aan de orde. Motieven Een concreet motief dat in het verhaal naar voren komt is de rijkdom waarin Vincent leeft. Verschillende keren wordt in het verhaal omschreven hoe rijk de ruimten waarin Vincent leeft zijn aangekleed. Zelfs op het schip gaat, ondanks een aantal ongemakken, het weelderige leven zo veel mogelijk door. De rijkdom waarin Vincent opgroeit is echter geen garantie voor geluk en dat laat het motief van de eenzaamheid in het verhaal zien. Vincent voelt zich alleen na zijn moeders dood, mede omdat zijn vader weinig aandacht voor hem heeft. Op het eiland bereikt de eenzaamheid van Vincent 57
zijn hoogtepunt. Vincent voelt zich nu niet alleen verlaten, maar hij is ook fysiek door iedereen verlaten en volkomen op zichzelf aangewezen. Gebrek aan zelfrelativering en jaloezie is een ander motief. Vincent kan zich namelijk niet indenken dat Brigitta Laurens Cromhout verkiest boven hem. Hij doet er daarom alles voor om zich te bewijzen door middel van het onderzoek naar de misstanden op het schip. Een andere reden voor het onderzoek op het schip is om aan zijn vader te laten zien dat hij wel iets kan. Het resultaat van het onderzoek is dat hij verschillende impulsieve acties uitvoert en dat hij uiteindelijk overboord wordt gezet. Op het eiland blijkt dat Vincent doorzettingsvermogen heeft en meer is dan een verwende en naïeve jongen. Er komt verder een einde aan zijn trotse houding. Als Cromhout later op het eiland wordt afgezet, lukt het hem niet om zijn trotse houding af te leggen en kan hij niet accepteren dat Vincent de leiding neemt. Dit leidt uiteindelijk tot zijn ondergang. Op het eiland gaat Vincent inzien hoe leeg zijn leven was in Amsterdam en als hij in de stad terugkomt is hij een ander mens. Zijn afwezigheid heeft zijn vader tot inkeer gebracht. Hij heeft ontdekt dat hij ten opzichte van zijn zoon tekort is geschoten. Vincent kan moeilijk wennen aan comfort na het gebrek hieraan op het eiland. Een moraal in dit boek is dat rijkdom niet het belangrijkste in het leven is en dit kan gezien worden als het thema van het boek. Veel belangrijker is namelijk dat de band met zijn vader na zijn thuiskomst wordt aangehaald: “En het ergste was, dat ik besefte dat ik je eigenlijk al kwijt was toen je hier nog was, gewoon in Amsterdam. Door mijn eigen toedoen. Allang voordat ik je op reis had gestuurd.”(p. 312).
Het ontbreken van een band tussen beide personen en het ontstaan ervan na Vincents terugkeer in Amsterdam kan gezien worden als een abstract motief in het verhaal dat ondersteund wordt door de motieven rijkdom en eenzaamheid. Deze motieven ondersteunen het thema. Ondanks dat Vincent namelijk alles heeft wat zijn hart begeert, is hij gedurende het grootste deel van het verhaal eenzaam. Het hebben van een familieband en mensen om je heen die je echt kennen is belangrijker dan rijkdom. Zowel Vincent als zijn vader worden zich daarvan bewust wanneer Vincent op reis is. In het boek is Vincent erg gevoelig voor onrecht. Het strijden tegen onrecht is een motief dat door het hele verhaal verweven zit. Zo wekt het grote woede bij Vincent en zijn vriend Jurjan op dat een jongen vals beschuldigd wordt van diefstal. De jongen wordt veroordeeld. Bij zijn terugkomst in Amsterdam zorgen Vincent en Jurjan echter dat de jongen alsnog wordt vrijgelaten. Verder heeft hij een hekel aan Cromhout die, om zijn macht te demonstreren, een matroos laat straffen omdat die met Brigitta gepraat heeft. Als Brigitta met teer is ingesmeerd zet Vincent alles op alles om ervoor te zorgen dat de daders worden gestraft. Verder stelt hij een onderzoek in, zij het vooral uit eigenbelang, naar de misstanden op het schip van zijn vader. De VOC als organisatie is ook een motief dat in het verhaal naar voren komt. Zo werkt de vader van Vincent voor de VOC, gaat Vincent mee met een VOC-schip en krijgt hij uitleg over de handel in 58
peper. Vincent heeft zich nooit echt verdiept in de VOC en weet weinig van de organisatie af. Vincent staat hierdoor dicht bij de impliciete lezer die waarschijnlijk net zoals Vincent niet zo veel weet over de VOC. Dat Vincent niet zo op de hoogte is van de VOC en de schepen zorgt ervoor dat er in het verhaal op een natuurlijke manier informatie over de VOC aan Vincent en dus eigenlijk ook aan de lezer kan worden gegeven. Het motief van de VOC speelt echter een bijrol in het verhaal. Het exotische is een belangrijk concreet motief in Verlaten. Zolang Vincent in Amsterdam en op het schip verblijft is hij in een voor hem vertrouwde sociale omgeving. Pas als hij op het eiland wordt achtergelaten komt hij allerlei zaken tegen die hij niet kent, zoals apen, en moet hij op een primitieve manier zien te overleven. Hij leert om over grenzen te gaan. Het gevoel van honger dat hij op het eiland leert kennen brengt hem bijvoorbeeld tot het doden van dieren. Dat Vincent op zichzelf is aangewezen zorgt dat hij gaat inzien wat echt belangrijk is in het leven. Het leven op het eiland brengt Vincent bovendien dichter bij de arme mensen die leefden in de tijd van de VOC. Hij is onder de indruk van het verhaal over de jeugd van Cromhout. Plotseling begrijpt hij het arme meisje dat hij eens ontmoette in Amsterdam en zorgt hij ervoor dat de jongen die vals werd beschuldigd van diefstal wordt vrijgelaten en biedt hij hem een baan aan, zodat de jongen en zijn familie niet meer in armoede hoeven te leven. Deze informatie over Cromhout maakt het personage sympathieker, maar deze sympathie duurt maar kort. Vincent is namelijk van plan samen met Cromhout op het eiland te overleven. Cromhout wil dat echter helemaal niet. Hij kan niet accepteren dat Vincent beter dan hij weet hoe je moet overleven in de wildernis. Hij maakt Vincent zijn mes en waterzak afhandig en stelt zich vijandig op ten opzichte van hem. Hij weigert de adviezen van Vincent op te volgen en moet dit uiteindelijk met de dood bekopen. Door deze houding komt Cromhout, ondanks zijn moeilijke jeugd, onvolwassen en jaloers over. Het beeld van de tijd van de VOC in Verlaten In Verlaten komt een beeld van de VOC in de achttiende eeuw naar voren en wordt vooral getoond hoe de rijke handelaren en hun omgeving dankzij de VOC goed konden leven. Het verhaal speelt zich daarom af in de rijke delen van Amsterdam en aan de voorkant van de mast van het schip waar de passagiers en de leiding van het schip zich bevond. In het boek wordt uitvoerig omschreven hoe riant het leven van deze rijken was. In het huis van Vincent zijn meerdere bedienden, de ruimtes van het huis waarin hij leeft zijn erg comfortabel en het eten is erg luxe. Hetzelfde geldt, zij het in iets mindere mate, voor het leven op het schip. De lezer krijgt dus vooral een beeld van de rijke bovenlaag van de achttiende-eeuwse samenleving maar krijgt nauwelijks een beeld van de manier waarop de gewone man de touwtjes aan elkaar moest knopen. Doordat de vader van Vincent een handelaar is bij de VOC wordt de organisatie van binnenuit beschreven. De mensen met wie Vincent in aanraking komt willen allemaal zoveel mogelijk 59
profiteren van de rijkdom die de organisatie hun brengt. Dit geldt niet voor de kooplieden Schoonevelt en Van de Valckert. Zij ondermijnen de organisatie van de VOC en willen zichzelf verrijken door middel van corruptie. Hiermee benadelen ze VOC en de vader van Vincent die de eigenaar is van de vloot. Het oordeel van Vincent over deze koopmannen is daarom negatief. Het is opvallend dat het verhaal zich afspeelt in de pruikentijd in achttiende eeuw, terwijl de hoogtijdagen van de VOC in de zeventiende eeuw lagen en de VOC meestal vooral met de Gouden Eeuw wordt geassocieerd. In het verhaal wordt het begin van de ondergang van de VOC al zichtbaar. Een belangrijke reden van de achteruitgang van de VOC is namelijk corruptie en dat zorgt in het verhaal voor veel problemen. De kooplieden zijn bang dat Vincent hun geheime zaken zal ontdekken en daarom wordt Vincent overboord gezet. Het verhaal geeft een beeld van een de VOC als een organisatie die het in de achttiende eeuw moeilijk kreeg, ook al waren de mensen die er deel van uitmaakten, nog heel erg rijk. 4.1.3 De boogschutter van Hirado - Rob Ruggenberg (2013) Samenvatting en vormgeving boek Het boek De boogschutter van Hirado begint met een proloog waarin verteld wordt over Chinese piraten die op de Gele Zee een Japans vissersbootje tegenkomen dat ze willen overvallen. Als ze het scheepje naderen, zien ze echter dat de drie opvarenden dood zijn. Na deze proloog gaat het verhaal over Reyer Willeboorts die met zijn vader naar Batavia is gekomen om handel te drijven en rijk te worden. Als Reyer door de stad zwerft, ziet hij hoe een man doodgeschoten wordt. De persoon die dit doet sluit Reyer op, maar laat hem weer vrij nadat hij heeft beloofd dat hij aan niemand zal vertellen wat hij heeft gezien. Kort daarna wordt Reyer, tegen zijn zin, door zijn vader met koopman Wonderaer naar Hirado gestuurd dat op een eiland voor Japan ligt. Van Wonderaer moet Reyer het vak leren. Als ze op zee zijn wordt een Portugees schip overvallen door Chinezen. Jan Clock, de kapitein van het schip De Petten waar Reyer op meevaart, wil de helft van de buit van de Chinezen hebben. Hij gaat met de koopman en Reyer mee naar het schip. Daar aangekomen ziet Reyer dat de leider van de piraten dezelfde is als de man die hem heeft opgesloten. De Chinees blijkt Ikuan te heten. Hij biedt de Nederlanders een Portugese brief aan die volgens hem veel meer waard is dan de lading. In de brief staat namelijk dat de Portugezen Japan willen innemen. Als de Nederlanders deze brief aan de Japanners laten lezen zullen de Portugezen het land uitgezet worden en hebben de Nederlanders het rijk voor zich alleen. Naast deze Portugese brief krijgt Reyer een brief en een dolk van Ikuan mee die hij aan zijn zoon die in Kiwachi woont (vlakbij Hirado) moet brengen. De man dreigt Reyer dat wanneer hij zijn opdracht niet volbrengt, het slecht met zijn vader zal aflopen.
60
Na de reis worden de schipper, koopman en Reyer in het Hollandse handelshuis in Hirado ontvangen door opperkoopman Caron. Op de terugweg komen de mannen een Japans meisje met haar vader tegen en Reyer valt als een blok voor het meisje. Koopman Wonderaer wil haar echter als vrouw hebben en zo gebeurt het. Hij huurt een huis in Hirado waar hij met het meisje, dat Sakura heet, intrekt. Reyer vaart met het schip De Petten mee naar Kiwachi en brengt de brief bij Ikuans zoon Shichizaemon, zijn vrouw Matsu Tagawa en meneer Wang, een goede vriend van de familie die Nederlands spreekt. Reyer wordt heel hartelijk ontvangen. Als hij bij de familie is, wordt de inhoud van de brief voor hem duidelijk. Ikuan wil graag dat Shichizaemon naar China komt net zoals zijn andere zoon. Wanneer hij dit doet zal zijn moeder Matsu Tagawa echter gestraft worden en daarom wil hij niet gaan. Reyer sluit vriendschap met Shichizaemon en hij krijgt een grote pijl en boog, een zogenaamde yumi, waarmee hij leert schieten. Als hij terugkomt op het schip hoort Reyer dat hij de volgende morgen terug moet naar Hirado. Dit wil hij niet, omdat hij had afgesproken nogmaals bij de familie langs te komen. Daarom springt hij ’s nachts van boord en komt hij na een vermoeiende tocht weer bij de vrouw en zoon van Ikuan terecht. Shichizaemon zal Reyer naar Hirado brengen, maar voordat het zover is wordt Reyer opgepakt door Nobumasa, de leider in de regio van Hirado. Reyer wordt opgesloten en als Shichizaemon niet op tijd de schipper van De Petten had gewaarschuwd zou Reyer daar gestorven zijn. De schipper laat Reyer naar Hirado brengen en Reyer wordt ondergebracht in het huis van koopman Wonderaer. Daar wordt hij verzorgd door Sakura. Als Reyer weer beter wordt moet hij voor de koopman werken. Reyer en Sakura zijn heimelijk verliefd op elkaar en het is voor Reyer moeilijk om aan te zien hoe slecht Sakura wordt behandeld. Zijn vriend Shichizaemon komt Reyer enkele keren opzoeken en brengt de boog voor Reyer mee. Terwijl Reyer in het huis verblijft ontdekken de Japanners dat de Nederlanders een Portugese brief hebben achtergehouden en dit zorgt voor achterdocht. Koopman Caron had namelijk geaarzeld om de brief aan de Japanners te geven. Om te laten zien dat de Nederlanders aan de kant van de Japanners staan wordt het schip De Petten met zijn kanonnen ingezet tegen de Portugezen. Reyer moet mee. Terwijl hij weg is luistert Sakura een gesprek af tussen Wonderaer en Caron. Wonderaer ontdekt dit en slaat Sakura. Nu is voor Sakura de maat vol en ze geeft Wonderaer sake te drinken met gif erin waardoor Wonderaer sterft. Ze wordt op heterdaad betrapt door Caron en ze krijgt van Nobumasa de doodstraf. Als Reyer het nieuws hoort is hij erg verdrietig en wil hij Sakura redden. Hij vraagt Caron en de schipper om raad maar zij vinden dat hij Sakura moet vergeten. Dat kan hij niet en hij gaat naar Shichizaemon. Samen met meneer Wang vaart hij naar het strand waar Sakura vastzit. Het lukt hun uiteindelijk om Sakura los te krijgen, hoewel wel één van haar handen afgesneden moet worden. Ze komen daarna in een storm terecht waardoor ze ver van de kust raken. 61
Het laatste hoofdstuk grijpt terug op de proloog. De mensen in het bootje blijken meneer Wang, Sakura en Reyer te zijn en de piraten denken dat ze dood zijn. Meneer Wang is dat inderdaad, maar als Sakura overboord wordt gegooid komt ze bij en de piraten redden haar. Bij Reyer vinden de piraten een brief die bedoeld is voor Ikuan. Ook Reyer komt bij en Sakura en Reyer beloven altijd bij elkaar te blijven. Naast het verhaal is in het boek aan de binnenkant van de omslag een wereldkaart te zien met de vaarroute die door Reyer wordt afgelegd. Het eiland Hirado is eveneens afgebeeld met de plaatsen die Reyer op het eiland aandoet. Naast de kaart is er een verantwoording in het boek opgenomen waarin wordt verteld dat bijna iedereen die in het verhaal voorkomt echt heeft bestaan en wordt uitgelegd wat van de personages verzonnen is en wat op waarheid is gebaseerd. Het wordt duidelijk dat het echt zo is dat de Nederlanders in 1641 Hirado moesten verlaten en zich vestigden op een eiland bij Nagasaki. Verder is in het boek een woordenlijst opgenomen waarin de vertaling van Japanse termen wordt gegeven en onbekende Nederlandse woorden worden uitgelegd. Deze parateksten laten zien dat het verhaal historisch juiste gegevens bevat en dat het verhaal dus niet geheel fictief is. Dit vergroot de historische betrouwbaarheid van het verhaal. Analyse Vertelinstantie en focalisatie In De boogschutter van Hirado is sprake van een personale verteller. Het verhaal lijkt zichzelf te vertellen en er is geen verteller die fysiek in het verhaal aanwezig is. Er wordt verteld wat de personages doen en zeggen. Slechts van enkele personages worden gedachten en gevoelens beschreven. Vooral bij Sakura en Reyer is dit het geval, waardoor de lezer hen het beste leert kennen. Er is in dit boek dus sprake van een meervoudig personaal verhaal, zoals blijkt uit de volgende citaten: "Toen Reyer aan Zeeland dacht, en aan de groene weilanden bij Veere, schoten de tranen hem in zijn ogen." (19). "Het was nog donker in de kamer. Even dacht Sakura dat ze wakker was geworden van de Tsuru, de grote kraanvogels die over het huis vlogen, maar toen voelde ze een zuchtje tocht- de schuifdeur stond op een kier. Op hetzelfde moment wist ze dat haar vader naar haar stond te kijken. Ze deed alsof ze nog sliep en draaide zich om, met haar rug naar de schuifdeur” (p.63).
Het grootste gedeelte van het verhaal is of Reyer of Sakura de focalisator. Hierdoor maakt de lezer sommige gebeurtenissen vanuit verschillende oogpunten mee. Een goed voorbeeld daarvan is het moment waarop Sakura uitgehuwelijkt wordt aan meneer Wonderaer: "Hoewel Sakura het meeste verstond wat er over haar werd gezegd, drong de betekenis daarvan niet tot haar door. Haar tranen vormden een grijze mist waarin alles troebel was. Ze zag alleen de brede rug en de groezelige witte kraag van de Hollander aan wie haar vader haar weggaf. Een dikke
62
oude man. Ze rook hem. Hij stonk, zoals al die Hollanders stonken." (94). "Had hij iets moeten doen daarnet, maar wat? Hij hoorde de volwassen mannen over het meisje praten alsof ze koopwaar was en hij zag haar staan tussen die mannen, stil, voor zich uit starend, alsof het haar koud liet. Ineens keek ze om en keek ze hem aan, en hij zag haar tranen komen, zag hoe ze wankelde en steun zocht aan de rand van de waterput." (95).
Dat er gefocaliseerd wordt vanuit verschillende personen zorgt ervoor dat er meer verteld kan worden in het verhaal, zoals zaken die zich gelijktijdig afspelen. Zo is Reyer op De Petten en wordt het fort van de Portugezen gebombardeerd, terwijl Sakura op dat moment meneer Wonderaer doodt door gif in zijn sake te doen. Hoewel zowel Sakura als Reyer twee personages zijn die vrij ver van de lezer afstaan doordat ze in een heel andere tijd leven en Sakura bovendien behoort tot een andere cultuur, staan ze toch vrij dicht bij de lezer doordat ze kennis missen die de lezer ook niet heeft. Zo weet Reyer bijvoorbeeld niet waar Hirado ligt en hoe het er in Japan aan toegaat. Hierdoor leggen mensen in zijn omgeving dit aan hem uit, zodat de lezer op een natuurlijke manier kennis krijgt over een plaats heel ver weg en een situatie die zich in een andere tijd afspeelt. Op andere momenten zal Reyer toch ver afstaan van de lezer doordat hij in een andere tijd leeft. Een voorbeeld daarvan is dat hij het niet gewend is zich te wassen. Op zulke momenten staat Sakura eigenlijk dichter bij de hedendaagse lezer. Ze vindt namelijk dat Hollanders stinken en is van mening is dat ze zich moeten wassen. Niet altijd is er een hele duidelijke focalisator in het verhaal aanwezig en op zulke momenten lijkt er eerder sprake van een vertellerfocalisator dan van een personage dat focaliseert. Een voorbeeld daarvan is de volgende passage: "Het huis dat koopman Wonderaer uitkoos lag aan de rand van Hirado. Naast een eeuwenoud klooster. […] Vanuit de woonkamer en overdekte veranda had je uitzicht op de tuin en de zee daarachter. ‘Hier wil ik wonen,’ zei koopman Wonderaer. ‘Vind je het ook geen mooi huis, meisje?’." (p.99)
Deze passage staat aan het begin van een nieuw hoofdstuk en het is onzeker wie de focalisator is in dit gedeelte. Dit blijft het hele hoofdstuk voortduren. Zo zijn er, hoewel in het grootste deel van het boek een personage focaliseert, meerdere passages aan te wijzen waarin de verteller focaliseert. Er zijn momenten waarop de verteller focalisator is, maar in het grootste gedeelte van het verhaal is of Reyer of Sakura de focalisator. Dit zorgt ervoor dat de lezer het verhaal grotendeels meemaakt door de ogen van jonge mensen, die ongeveer de leeftijd van de lezer hebben. Hierdoor kunnen de lezers, ondanks dat de personages op sommige punten ver van de lezer afstaan omdat ze in een heel andere tijd leven, zich met hen identificeren en hun situatie vergelijken met de situatie van tieners uit de eenentwintigste-eeuw. Ondanks de verschillen zal er bij de lezers namelijk zeker herkenning zijn, bijvoorbeeld wat betreft het gevoel van onvrijheid, doordat er veel regels nageleefd moeten worden die van buitenaf worden opgelegd. Aan de andere kant hebben ze hun hele leven nog voor zich. Zo 63
heeft Reyer bijvoorbeeld grote plannen voor de toekomst en wil hij de hele wereld over reizen. Omdat Reyer nog jong is, is hij van veel zaken niet op de hoogte. Hij kijkt, net als de lezer waarschijnlijk, aan het begin van het verhaal heel neutraal naar de VOC en ziet de organisatie als een gegeven. Gaandeweg krijgt hij echter steeds meer door hoe de organisatie werkt en dat sommige mensen vooral uit zijn op hun eigen belang. Reyer spreekt zich niet echt uit tegen de VOC, maar kiest ervoor om de VOC achter zich te laten, zijn eigen weg te gaan en vrij te zijn. Deze opstelling van Reyer zorgt voor een genuanceerd beeld van de VOC. Het beeld is niet uitgesproken positief of negatief. In het verhaal wordt duidelijk gemaakt dat de VOC voor rijkdom zorgt, maar dat dit soms wel ten koste gaat van het personeel van de organisatie. De balans slaat wel enigszins door naar de negatieve kant doordat Vincent uiteindelijk de VOC de rug toekeert. Personages De twee belangrijkste personages in het verhaal zijn Reyer en Sakura. Reyer is een jongen die opgegroeid is in het stadje Veere. Zijn exacte leeftijd wordt niet genoemd, maar hij zal een jaar of vijftien zijn aangezien hij de leeftijd heeft waarop hij een beroep moet gaan uitoefenen. Hij is met zijn vader meegekomen die hem wil opleiden tot koopman bij de VOC. Zijn vader heeft schulden en hij is min of meer voor zijn schuldeisers naar Batavia gevlucht. De moeder en zusjes van Reyer blijven in Veere achter. Reyer wordt omschreven als een blonde jongen met blauwe ogen. In het verhaal maakt Reyer een ontwikkeling door. In het begin voelt hij dat hij bevelen van anderen moet opvolgen en dat er geen rekening wordt gehouden met zijn wensen. Naarmate het verhaal vordert komt hij meer voor zichzelf op en volgt hij adviezen uit zijn omgeving niet langer op. Zo gaat hij toch achter Sakura aan om haar te redden, terwijl zowel opperkoopman Caron als de schipper zeggen dat hij Sakura moet vergeten. Reyer staat op dit punt ver van de moderne lezer af. Als vijftienjarige heeft hij al verantwoordelijkheden en neemt hij beslissingen die in de huidige tijd bij volwassenen horen. Een vijftienjarige in onze tijd heeft meestal nog niet zoveel verantwoordelijkheid. Sakura is de andere hoofdpersoon van het verhaal. Ze groeit op in Japan. Haar moeder is overleden en haar vader was oorspronkelijk visser. Hij wordt door de daimyo, de belangrijkste edelman, tot de adelstand verheven en heeft daarbij beloofd dat hij zichzelf zal doden als de daimyo sterft. Dit heeft hij echter niet gedaan en daardoor heeft Mondo Ukibashi de schande over zichzelf en zijn dochter afgeroepen. Sakura schaamt zich diep voor haar vader en de mensen uit het dorp behandelen haar respectloos. Sakura wordt door haar vader uitgehuwelijkt aan koopman Wonderaer. Ze mag absoluut niet laten blijken dat ze Nederlands verstaat, zodat ze hen kan afluisteren. Sakura vindt het vreselijk om met Wonderaer te trouwen, maar mag haar verdriet niet laten blijken, net zo min als haar verliefdheid op Reyer. Koopman Wonderaer behandelt haar slecht en als hij haar slaat, doodt ze hem met vergif. Ze wordt op heterdaad betrapt en krijgt de doodstraf. 64
Een ander belangrijk personage is Shichizaemon, de vriend van Reyer. Zijn vader is Ikuan de Chinese piraat waar Reyer erg bang voor is, maar met zijn zoon sluit hij vriendschap. Ondanks de grote verschillen door de andere culturen waartoe de jongens behoren voelen ze zich met elkaar verbonden. Dit laat zien dat het niet onmogelijk is om de kloof tussen verschillende culturen te overbruggen, hoewel de meeste personages in het boek zich wel zo opstellen en de Japanse cultuur afkeuren zonder zich erin te verdiepen. Een andere cultuur hoeft een vriendschap niet in de weg te staan, maar men moet wel bereid zijn zich in de ander te verdiepen. Naast deze personen komen er nog verschillende andere personages in het verhaal voor die een minder grote rol spelen. Allereerst zijn er verschillende personages op het schip De Petten, zoals kanonnier Claes, een ervaren zeeman die Reyer allerlei dingen vertelt over Japan. Hij sterft tijdens de aanval op de Portugezen. Daarnaast is er schipper Jan Clock die altijd in de clinch ligt met koopman Wonderaer. Reyer staat tijdens de zeereis tussen hen in. Verder speelt in Hirado opperkoopman François Caron nog een belangrijke rol. Hij is verantwoordelijk voor de handelspost van de VOC in Hirado. De diverse hierboven beschreven personages hebben verschillende meningen over de VOC. De vader van Reyer wil vooral rijk worden met behulp van de VOC. Datzelfde geldt voor koopman Wonderaer en opperkoopman Caron. Bij hen staat handel en zoveel mogelijk geld verdienen expliciet op de eerste plaats en als het moet gaat dit zelfs ten koste van anderen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het onderstaande citaat: "‘Luister eens, schipper, jij snapt er niets van. Ikuan is een voornaam persoon in China. De Chinese keizer luistert naar hem.’ ‘O, dat wist ik niet,’ mompelde de schipper. ‘Als het Ikuan lukt om ook zijn jongste zoon naar China te smokkelen, bewijzen we hem een dienst. Dan moet hij ons wel helpen.’ ‘En als het mislukt? Als de Japanners erachter komen dat Reyer die piraat heeft geholpen?’ vroeg koopman Wonderaer. Het werd stil in de kamer. Reyer keek op. Alle drie keken ze hem aan. ‘Dan… eh… zeggen we dat we van niets weten. Dat Reyer het in zijn eentje had bedacht,’ zei meneer Caron. Koopman Wonderaer grinnikte. Reyer liet het mes bijna uit zijn handen vallen. Hij keek van de een naar de ander. Schipper Clock vloekte. ‘Stelletje rotzakken!’ […] ‘Kijk niet zo beteuterd, jongen,’ zei meneer Caron. ‘Als dit goed afloopt beloof ik jou een glanzende toekomst bij de VOC. Dappere jongens daar hebben we behoefte aan. En die belonen we ook goed’. Reyer knikte. Een glanzende toekomst en een goede beloning – dat zou zijn vader wel leuk vinden." (p.85 en 86).
Caron en Wonderaer zijn, zoals uit het citaat blijkt, dus vooral uit op hun eigen voordeel. Schipper Clock heeft dit goed door en is kritischer ten opzichte van de VOC. Dat blijkt ook uit de onderstaande passage waarin hij zijn mening met Reyer deelt: “‘[…] De VOC is een mooi bedrijf, maar die kerels gaan over lijken. Alles draait om winst. Hun honger naar goud en zilver is als een ziekte waar ze niet van willen genezen. En als ze jou daarvoor moeten opofferen, dan doen ze dat zonder ook maar een wenkbrauw op te trekken.’’’ (p.97).
Dat Clock en Wonderaer van mening verschillen over de VOC blijkt uit de vele discussies die ze hebben. Reyer zelf is niet heel uitgesproken over de VOC als handelsorganisatie. Hij heeft vooral het 65
gevoel dat hij zijn vrijheid kwijt is en moet doen wat anderen hem opdragen. In de loop van het verhaal komt hij hier steeds meer los van en gaat hij steeds meer zijn eigen keuzes maken. Dit zorgt ervoor dat hij weggaat bij de VOC om Sakura te redden. Hij lijkt liefde te verkiezen boven rijkdom. De mening van de Japanners in Hirado over de VOC is dubbel. Aan de ene kant willen ze voorkomen dat de inwoners van het land in aanraking komen met invloeden van buitenaf, zoals het christendom. Nederlanders en Portugezen mogen wel handeldrijven, maar ze zijn gebonden aan strikte regels. Bovendien wordt de organisatie continu bespioneerd door zogenaamde dwarskijkers. De Japanners lijken de Nederlanders dus te wantrouwen. Uit het verhaal komt, zoals uit het bovenstaande wel duidelijk is geworden, niet een eenduidig beeld over de VOC naar voren. Mensen zoals Wonderaer en Caron laten zich niet negatief uit over de VOC en dat zijn juist de mensen die allleen hun eigen belang nastreven. Alle andere personages zijn in ieder geval niet uitgesproken positief en eerder negatief over de organisatie. Het meest negatief, zoals uit het bovenstaande citaat naar voren komt, is schipper Clock. Uit het boek komt, ondanks het gebrek aan een eenduidig beeld, in ieder geval naar voren dat de VOC een organisatie is met een luchtje eraan. Uit de verantwoording achter in het boek wordt komt naar voren dat verschillende personages, zoals Pieter en Reyer Willeboorts, Mondo Ukibashi en Sakura echt hebben bestaan. Geen van deze personages is echter een bekend historisch personage. Toch zal de lezer anders naar het verhaal kijken als hij ervan op de hoogte is dat personages echt hebben bestaan en het verhaal dus niet alleen fictie is, maar ook op historische gegevens is gebaseerd. De historische authenticiteit van het verhaal wordt hierdoor vergroot. Tijd Het verhaal speelt zich af in het tweede kwart van de zeventiende eeuw. In de proloog wordt verteld dat het verhaal zich vier eeuwen geleden (p.9) afspeelt, maar het is lastig op te maken in welk jaar precies , omdat in het verhaal nauwelijks jaartallen voorkomen. Het enige jaartal dat genoemd wordt is 1639. Dat is het jaartal dat in de gevel van het nieuwe handelshuis moet komen in Hirado (p.216). De verantwoording achterin het boek geeft de lezer meer informatie en vertelt dat de Nederlanders van 1609 tot 1641 op Hirado verbleven (p. 299). Hoewel er nauwelijks concrete jaartallen worden genoemd, is het duidelijk dat het verhaal zich afspeelt tijdens de Nederlandse Gouden Eeuw en dat Reyer en zijn vader voor de VOC werkzaam zijn. Batavia is op dat moment een bloeiende plaats waar veel Nederlanders verblijven. De duur van het verhaal is daarentegen wel geëxpliciteerd. Het boek is opgedeeld in vier delen en elk deel staat voor een seizoen. Het verhaal beslaat dus een jaar en begint met de zomer en eindigt met de lente. In het verhaal wordt dus één jaar uit het leven van Reyer verteld. 66
Het tijdsverloop is zowel gemarkeerd als ongemarkeerd in het verhaal. Wanneer er onaangekondigd een sprong in het verhaal plaatsvindt is er vrijwel altijd een witregel ingevoegd, zodat de lezer weet dat er sprake is van een nieuw gedeelte in het verhaal. Verder wordt vaak verteld welk moment van de dag het is en dat de bootreis van Batavia naar Hirado zeven weken in beslag neemt. Dit zijn dus momenten in het verhaal die gemarkeerd zijn wat tijdsverloop betreft. Er is echter ook ongemarkeerd tijdsverloop in het verhaal. Zo is niet bekend hoe lang Reyer gevangen zit op Hirado en hoe lang hij weg is om tegen de Portugezen te vechten. Hoewel dit misschien voor onduidelijkheid kan zorgen geeft de structuur van de vier seizoenen waar het verhaal uit opgebouwd is de lezer houvast. Het verhaal wordt in grote lijnen chronologisch verteld. Een enkele keer is er sprake van een terugblik en dankzij die terugblikken komt de lezer te weten waar Reyer vandaan komt en hoe en waarom hij in Batavia terecht is gekomen. Het hele verhaal, op de dialogen na, wordt in de verleden tijd verteld. Er is dus geen sprake van een extra markering van de flash backs door middel van een verandering in werkwoordstijden. Ondanks dat er niet zoveel jaartallen worden gegeven wordt het uit het verhaal heel duidelijk dat het verhaal zich afspeelt in het verleden. Zo wordt er verteld over de rustige reis van het schip De Petten van Batavia naar Hirado en wordt deze boottocht afgezet tegen de reis die Reyer maakte vanuit Nederland naar Batavia: "De reis was ontspannen, bijna saai. Het bleef mooi weer, en De Petten was een goed schip. De bemanning had meer ruimte dan op die volgepropte Oost-Indiëvaarder Middelburg, waarmee Reyer en zijn vader uit Nederland naar Batavia waren gekomen. Die lange, zware reis had tien mensen het leven gekost vooral door scheurbuik en bedorven voedsel. Nu was er vers eten en veel fruit en iedereen bleef vrolijk en gezond." (p.57).
Ook uit de gewoonten van de Nederlanders blijkt dat het niet gaat om eenentwintigste-eeuwers. Zo wordt er bijvoorbeeld beschreven hoe Wonderaer door de chirurgijn behandeld wordt als hij flauwvalt. Een ander voorbeeld is dat de Nederlanders zich nooit wasten en de Japanners hen daarom vonden stinken: "Reyer had zich tot nu toe ook nooit gewassen; dat was in Nederland niet de gewoonte. Van wassen kon je ziek worden, had zijn moeder altijd gewaarschuwd. Dat hij stonk, en dat zijn wollen kleren stonken, had hij vroeger nooit beseft – iedereen stonk, dus wat gaf het? Maar hier was het anders. Hier was alle schoon; nergens op de straten lag vuil, en de huizen blonken, en je trok je schoenen uit als je ergens binnenkwam. En het allerschoonst waren de mensen." (p.199).
In het bovenstaande citaat komt naar voren hoe Reyer in het verhaal functioneert als een brug tussen het bekende en vreemde voor de hedendaagse lezer. Door de gedachten van Reyer komt de lezer te weten dat het vroeger niet normaal was je te wassen. Dit overbrengen van het vreemde naar de hedendaagse lezer komt op meerdere plaatsen in het verhaal voor. Zo is Reyer
67
van bepaalde zaken, net als de lezer, niet op de hoogte en legt iemand in zijn omgeving het aan hem uit, waardoor de lezer eveneens informatie krijgt: "‘Je hebt toch geen Bijbel meegenomen?’vroeg een oude matroos aan Reyer. Hij heette Claes, hij was kanonnier en hij had alle zeeën van de wereld bevaren. ‘Nee,’zei Reyer. ‘Daar ben ik te jong voor.’ ‘Dat is maar goed ook,’zei Claes. ‘Want als de Japannezen een bijbel bij je vinden hakken ze je kop eraf.’ […] Een uurtje later, toen hij aan dek stond en over zee uitkeek, kwm Claes naast hem staan. ‘Je vond het leuk, daarnet,’zei de matroos, ‘maar ik waarschuw je: die verhalen zuig ik niet uit mijn duim.’Reyer keek opzij. Was dit weer een grap? Maar de matroos keek ernstig." (p.57-59).
Tot slot wijzen oude woorden erop dat de beschreven tijd in het verleden ligt. Een voorbeeld daarvan is de spelling van de naam Wonderaer, maar ook woorden als chirurgijn en helmstok. Ruimte Het verhaal begint in Batavia waar Reyer net is aangekomen. Hij kijkt zijn ogen uit en verlangt terug naar Zeeland. Er is een spanningsveld tussen het bekende en het vreemde: "Piekerend wreef hij over de muggenbulten op zijn armen en benen. Hoe langer hij erover nadacht, hoe minder zin hij kreeg in dat Japanse eiland. Verder weg van Zeeland kon niet, het was het einde van de wereld – wat had hij daar te zoeken? Nóg meer mensen die hij niet verstond en die er raar uitzagen? […] Bij het ontbijt was er brood en boter en melk en waren er plakken ham – net als thuis. De eerste dagen had Reyer rijst moeten eten maar nu had zijn vader de huisslaven bevolen iedere ochtend vers brood te halen." (p28).
Batavia wordt beschreven als een bloeiende handelsstad waar mensen van over de hele wereld komen. Reyer ervaart de plaats als negatief, omdat hij er een tijdje opgesloten zit, maar de mensen van de VOC wonen er in mooie huizen en lijken een rijk leven te leiden. De tweede plaats waar het verhaal zich afspeelt is het schip De Petten. Anders dan in bijvoorbeeld Bloedgeld waar het leven op zee erg zwaar is, is het leven op het schip aangenaam, zoals al in een eerder genoemd citaat naar voren kwam. Er is voldoende ruimte op het schip en voldoende vers voedsel. Reyer ervaart de reis positief en voelt zich thuis bij de bemanning (p.57). Het enige vervelende dat hij meemaakt is de ontmoeting met Ikuan. Daarnaast zit hij tussen de ruziemakende schipper Cock en koopman Wonderaer in. Na de bootreis komt Reyer aan in Hirado. Het is een plaats die beangstigend overkomt. Dat blijkt al uit de ontvangst van het schip met tromgeroffel. De Japanners doorzoeken het hele schip om te controleren of er niks christelijks aan boord is. Bovendien lopen door de hele stad spionnen die de Nederlanders in de gaten houden. Voortdurend moeten ze daarom op hun hoede zijn. Ondanks dit beangstigende heeft Reyer een fijne tijd in Hirado omdat hij Sakura ontmoet. Kawachi, het dorp dat vlakbij Hirado ligt, wordt gepresenteerd als een veel fijnere plaats en wordt omschreven als de droom van iedere zeeman (p.106). Het huis van Ikuan, dat in Kawachi ligt, is een plek waar Reyer zich thuis voelt. Hij wordt er hartelijk ontvangen.
68
De gevangenis waar Reyer in terechtkomt is een verschrikkelijke plaats waar het stinkt en Reyer meer dood dan levend uitkomt. Het valt op dat de Japanse omgeving, gewoonten en voedsel uitgebreider omschreven worden dan de Nederlandse, omdat dit voor de lezer een onbekende omgeving is. Hoewel de gewoonten van de zeventiende-eeuwse Nederlanders voor de lezer ook onbekend zijn, worden deze minder uitvoerig weergegeven, omdat ze voor Reyer wel bekend zijn. Zo wordt van de Japanse cultuur uitgebreid beschreven hoe Sakura wakker wordt en zich kleedt in een kimono met ceintuur, zich wast en haar haren in een staartje bindt en ontbijt met geroosterde stukjes vis. Naast de gewoonten wordt beschreven hoe belangrijk respect en zelfopoffering zijn voor de Japanner. Als je het moeilijk hebt mag je dit absoluut niet laten blijken en moet je het verdragen. De enige (eervolle) ontsnappingsmogelijkheid is zelfmoord. De verschillen tussen de westerse en Japanse cultuur worden in de beschrijving van gewoontes zichtbaar. Een voorbeeld daarvan zijn de eetgewoonten. Zo eten Japanners alleen vis en geen vlees, terwijl de Nederlanders soms erg naar vlees verlangen. De kleding van de Europeanen en Aziaten is eveneens verschillend. Koopman Wonderaer vindt het bijvoorbeeld vreselijk wanneer Reyer een kimono aantrekt. De omschrijvingen van de ruimte, die vrijwel altijd gemarkeerd is in het verhaal, laten zien dat het leven van Nederlandse koopmannen niet gemakkelijk is. Mannen zoals koopman Wonderaer en Caron kunnen een gerieflijk leven leiden, maar ze zijn overgeleverd aan de leiders van Japan die beslissen of en wat ze mogen verhandelen. Duidelijk wordt dat ze de houding van de Japanners deels zelf over zich afroepen, omdat ze niet eerlijk zijn ten opzichte van de Japanners en hun eigen belang nastreven, waardoor ze de achterdocht van de Japanners versterken. Het ontbreekt hun aan respect voor de gebruiken en gewoonten van de Japanners. Dat deze mannen die de VOC vertegenwoordigen geen respect hebben voor de Japanse cultuur is voor de beeldvorming van belang. Deze houding onderstreept dat het bij sommige werknemers van de VOC alleen draait om zoveel mogelijk geld verdienen en dat alle andere zaken, zoals in dit geval respect voor een andere cultuur, daarvoor moeten wijken. Dit zet de VOC als organisatie in een negatief daglicht. Motieven In De boogschutter van Hirado is de verhouding tussen het bekende en onbekende een belangrijk motief. Vooral in het begin van het verhaal kijkt Reyer zijn ogen uit in Batavia: "Zijn vader had gewaarschuwd dat hij hier weg moest blijven. Maar hij had willen zien waar die zoete geur vandaan kwam die, als de wind draaide, overal in de stad te ruiken was. En hij was ook nieuwsgierig geweest naar die bruingele mannen en vrouwen met hun scheve ogen en lange haarvlechten en mooie zijde kleren." (p.13).
Zelfs wanneer Reyer enigszins aan de Aziatische gewoonten gewend is geraakt, blijft de verhouding tussen het bekende en vreemde een rol spelen. Tijdens het verhaal worden bijvoorbeeld de 69
verschillen in gewoonten tussen hem en Sakura zichtbaar. Meestal staat Reyer als westerling dichterbij de lezer dan Sakura, maar op sommige momenten lijkt de Aziatische cultuur plotseling dichterbij de hedendaagse lezer te staan dan de Europese cultuur van de zeventiende eeuw, vooral op het punt van de eerder beschreven hygiëne. De waardering van Reyer voor het vreemde maakt in het verhaal een ontwikkeling door. In het begin verlangt hij terug naar Zeeland, maar gaandeweg gaat hij het vreemde steeds meer waarderen. Zo gaat hij zich bijvoorbeeld wassen en probeert hij met stokjes te eten. Hij verschilt hierin van de meeste van zijn Nederlandse tijdgenoten die de Japanners maar raar vinden en hen bijvoorbeeld als vlooien omschrijven (p.40). Anderzijds zien de Japanners de Nederlanders als barbaren en lijken ze weinig van de Nederlandse cultuur te begrijpen (p.102). In het verhaal wordt hierdoor benadrukt dat aanpassing en interesse in een andere cultuur nodig is om een andere cultuur beter te gaan begrijpen en te waarderen. Hoewel Sakura soms heel herkenbaar is voor de westerling, staat de Japanse cultuur bij andere personages en op andere momenten ver van de lezer af. Zo is het bijvoorbeeld heel normaal om iemand die iets verkeerd doet te doden door hem het hoofd af te hakken. Reyer ziet dit een keer voor zijn ogen gebeuren. Ook de manier waarop Sakura gestraft wordt is in zijn belegving verschrikkelijk. Zowel de Nederlanders als de Japanners lijken in angst te leven, omdat ze bij kleine fouten al gedood kunnen worden. Een ander voorbeeld waaruit blijkt dat de Japanse cultuur anders is dan de Westerse is dat je onrecht moet verdragen. Een ander belangrijk motief is de (on)mogelijkheid van eigen keuzes. Zowel Sakura als Reyer ervaren dat ze moeten voldoen aan de verwachtingen van hun omgeving. Van beiden wordt verwacht dat ze de weg gaan die hun vaders voor hen hebben bepaald, zonder dat om hun mening wordt gevraagd. Reyer moet van zijn vader koopman worden, hoewel hij daar eigenlijk geen zin in heeft en Sakura moet met een Nederlander trouwen om hem te bespioneren. In de loop van het verhaal maken beide personages een omslag mee en kiezen ze steeds meer hun eigen weg. Een ander motief dat hiermee in verbinding staat is dat geld niet gelukkig maakt. De mensen voor wie geld in het leven het belangrijkst is, zijn in het verhaal onaangename personen. Voorbeelden daarvan zijn Wonderaer en Caron. Zij zijn er vooral op uit om zichzelf te verrijken en gaan helemaal voor hun eigen belangen. Ze schrikken er daarbij niet voor terug anderen schade toe te brengen. Reyer vindt rijk worden niet het belangrijkste en als Reyer letterlijk voor de keuze gesteld wordt om of rijk te worden en bij de VOC te blijven werken of niet, kiest hij voor het laatste en gaat hij achter Sakura aan om haar te redden. Ze beloven elkaar trouw te blijven. Het verhaal lijkt duidelijk te maken dat geld niet gelukkig maakt en liefde en vriendschap wel. Dit is een waarde van alle tijden die de spanning tussen het vreemde en vertrouwde overbrugt. Eigenlijk kan dat gezien worden als het thema van het verhaal en komen alle motieven hierin samen. Doordat handelaren van de VOC wel voor het geld 70
gaan komt de organisatie in een minder positief daglicht te gaan. Meerdere keren komt in het boek naar voren dat de VOC niet voor geweld terugschrikt als de handelsbelangen in gevaar zijn. Geld verdienen en winst maken staan voorop, maar Reyer kiest in het verhaal een andere weg. Het beeld van de tijd van de VOC in De boogschutter van Hirado Uit De boogschutter van Hirado komt geen eenduidig beeld van de VOC naar voren. Er is sprake van een verscheidenheid aan meningen. De negatieve aspecten worden wel meer benadrukt dan de positieve. Verschillende mensen die bij de VOC werken zijn uit op hun eigen belang en winst maken gaat bij de organisatie voor alles. De lezer krijgt dus zeker geen positief beeld van de VOC. De lezer maakt de tijd van de VOC mee door de ogen van Reyer een jongen die buiten zijn wil om bij de VOC terecht komt en van wie zijn vader hoopt dat hij een goede koopman wordt, zodat hij veel geld zal verdienen. Ook maakt de lezer het verhaal mee door de ogen van Sakura. Hierdoor is het vreemde steeds met het bekende in contact. De overeenkomsten en verschillen tussen de culturen spelen daarom een belangrijke rol in het verhaal. Respect voor het vreemde staat daarbij centraal. 4.1.4 Belangrijkste verschillen en overeenkomsten in het beeld van de tijd van de VOC tussen de drie fictie boeken De drie boeken die geanalyseerd zijn geven elk een verschillend beeld van de VOC, maar er zijn ook overeenkomsten. In Bloedgeld ligt de nadruk vooral op de armoede die er in de Gouden Eeuw was en wordt duidelijk dat het leven voor de meeste mensen uit die tijd erg zwaar was, terwijl de rijken nauwelijks oog hadden voor hun moeilijke situatie. Bovendien wordt benadrukt dat arme mensen weinig mogelijkheden hadden om aan hun lot te ontsnappen. Vooral de donkere kant van de eeuw wordt in dit boek dus benadrukt. Het is een periode van ongelijkheid, onrechtvaardigheid en onbarmhartigheid. In Verlaten krijgt de lezer een beeld van de VOC in de achttiende eeuw. Dat is opvallend, want meestal wordt de VOC verbonden met de zeventiende eeuw en minder met de pruikentijd. Hoewel de eerste tekenen van de ondergang van de VOC zichtbaar worden door middel van corruptie,leven de gezinnen die van de VOC profiteren in grote rijkdom en staan ze, net als de rijken in Bloedgeld, onverschillig tegenover de armoede van anderen. Wel wordt door de ontwikkeling die de protagonist op dit punt doormaakt, benadrukt dat dit een laakbare houding is. In het boek wordt de organisatie van de VOC niet zo negatief neergezet als in Bloedgeld, maar juist de mensen die de VOC ondermijnen staan in een negatief daglicht. De VOC wordt voorgesteld als een organisatie die het land welvaart heeft gebracht. Wat het beeld van de VOC betreft staat De boogschutter van Hirado tussen Bloedgeld en Verlaten in. Er wordt zeker geen positief beeld van de VOC gegeven in het verhaal en de negatieve 71
kanten worden benadrukt. Er is veel geweld en de VOC is een organisatie die erop uit is om zo veel mogelijk winst te maken. Maar naast dit thema is een belangrijk thema in het boek de kennismaking van de westerse met de Japanse cultuur uit de zeventiende eeuw. Daarbij komen medewerkers van de VOC niet positief uit de verf: een aantal werknemers van de VOC toont weinig respect voor de andere cultuur en dit onbegrip over de verschillen komt hun uiteindelijk duur te staan. Alle gebouwen in Hirado moeten worden afgebroken en de VOC moet van het eiland vertrekken. Verschillende verhaalelementen ondersteunen het beeld dat van de VOC in de verschillende boeken naar voren komt. In Bloedgeld komen vrijwel uitsluitend personages voor die armoede lijden, terwijl in Verlaten de personages vooral afkomstig zijn uit de rijke lagen van de bevolking. Door de dubbele focalisatie in De boogschutter van Hirado krijgt de lezer zowel een beeld van de Japanse cultuur als van de Nederlandse gewoonten van vier eeuwen geleden. Rijkdom of armoede, zoals het geval is bij de andere titels, spelen in dit verhaal veel minder een rol en veel eerder staat een kennismaking met het vreemde en exotische centraal. Hierdoor geeft het verhaal inzicht in de betekenis van de VOC voor de Hollanders en in de rol die de organisatie speelde in het leven van de volken waarmee de VOC handel dreef. De personages spelen een belangrijke rol in de beeldvorming van de VOC en de VOC-tijd. Zo is in Bloedgeld Reinout uitgesproken negatief over de hoge heren van de VOC. Hij vindt het heel erg dat de leiding van de organisatie het winst maken voorop stelt en dat dit belang boven het welzijn van de werknemers gaat. Hij besluit na een schipbreuk de vrije vaart op te gaan. In Verlaten worden juist de personages die de VOC ondermijnen en schade toebrengen negatief neergezet in het verhaal. Vincent zet zich in om deze mensen te ontmaskeren. Hoewel hij geen uitgesproken mening heeft over de VOC is de organisatie voor hem een gegeven en mag zijn vader niet benadeeld worden door corruptie. Hieruit blijkt dat het beeld van de organisatie van de VOC in beide boeken erg verschillend is. In De boogschutter van Hirado heeft Reyer, net zoals Vincent in Verlaten geen uitgesproken mening over de organisatie en is ook voor hem de VOC een gegeven. Wel wordt in de loop van het verhaal duidelijk dat bij de VOC winst maken erg hoog in het vaandel staat en dat dit voor het welzijn van de werknemers gaat. Alleen in Bloedgeld komt een bekend historisch personage voor, namelijk Michiel de Ruyter. Dit maakt extra zichtbaar in welke tijd het verhaal zich afspeelt waardoor de betrouwbaarheid van het verhaal wordt versterkt. De paratekst in de drie boeken draagt daar overigens eveneens aan bij. Bloedgeld en De boogschutter van Hirado spelen zich beide af in de zeventiende eeuw en dus in de Gouden Eeuw, terwijl Verlaten zich in de achttiende eeuw afspeelt. Dit laat zien, iets wat soms vergeten wordt, dat de VOC tot aan het einde van de achttiende eeuw is blijven bestaan. Hoewel de betekenis van de VOC in de achttiende eeuw minder groot wordt, is daar overigens in Verlaten, op de
72
corruptie na, niet veel van te merken. De mensen in de omgeving van Vincent leven nog steeds in grote luxe. De ruimte waarin de verhalen zich afspelen zegt eveneens veel over de VOC. Bloedgeld speelt zich vooral af in het arme deel van Amsterdam en op het schip voor de mast waar de bemanning van het schip verbleef. Deze ruimte benadrukt de armoede die er in de Gouden Eeuw was. Verlaten speelt zich af in het rijke deel van Amsterdam, onder meer aan de grachten en achter de mast waar de passagiers verbleven. In dit verhaal wordt vooral zichtbaar hoe de mensen, die van de rijkdom die de VOC bracht profiteerden, leefden. Ook de motieven van de verschillende verhalen geven vorm aan het beeld van de VOC. Zo zijn in Bloedgeld armoede en het gebrek aan keuzemogelijkheden waardoor de hoofdpersonages op het verkeerde pad terechtkomen belangrijke thema’s. Daarnaast is rechtvaardigheidsgevoel belangrijk. Bij Verlaten is rijkdom juist een belangrijk thema in het boek en wordt zichtbaar dat rijkdom niet gelukkig maakt. Een goede band met de naaste omgeving gaat ver boven rijkdom. Net als in Bloedgeld is rechtvaardigheidsgevoel een motief. In De boogschutter van Hirado komt de het functioneren van de VOC in Azië naar voren. De ontmoeting tussen het vreemde en het onbekende is daarom een belangrijk motief. Deels door hun eigen toedoen is het leven van de kooplieden in Japan niet gemakkelijk. De VOC is verder een organisatie waarbij winst voorop staat. Tot slot geven ook de parateksten van de verschillende boeken een beeld van de VOC. In Bloedgeld wordt benadrukt dat er veel armoede was in de zeventiende eeuw. In Verlaten wordt in de verklarende woordenlijst benadrukt dat het leven niet zo slecht was voor passagiers op VOC-schepen en in De boogschutter van Hirado komt naar voren dat alle personages echt hebben bestaan. Deze parateksten ondersteunen enerzijds het beeld van de VOC dat in de verschillende boeken naar voren komt en anderzijds wordt daardoor onderbouwd dat de verhalen meer zijn dan fictie omdat zij gebaseerd zijn op historische elementen.
73
4.2 Narratologische analyses non-fictie 4.2.1 Zwarte peper, scheurbuik - Vibeke Roeper, met tekeningen van Tom Eyzenbach (2002) Samenvatting en vormgeving boek Het boek Zwarte peper, scheurbeuk gaat over de VOC en de tijd waarin de VOC functioneerde. In tien hoofdstukken worden verschillende thema's uitgewerkt. Deze hoofdstukken vormen de belangrijkste structuur van het boek. Het eerste hoofdstuk, 'inleiding', laat de lezer kennismaken met het onderwerp en zet de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van de VOC op een rijtje. De lezer leert dat de VOC in 1602 is opgericht, om de concurrentie die ontstaan was tussen verschillende handelsmaatschappijen in Nederland tegen te gaan. Ook wordt stilgestaan bij de verschillende sporen die de organisatie heeft nagelaten in het dagelijks leven van de eenentwintigste eeuw. Behalve als inleiding heeft het eerste hoofdstuk de functie van een samenvatting. Veel begrippen komen al een keer langs en worden vervolgens in een later hoofdstuk verder uitgewerkt en beter in de context geplaatst. Het tweede hoofdstuk 'de schepen van de VOC', beschrijft de bouw en ruimtelijke indeling van een VOC-schip. In een getekende doorsnede van een VOC-schip worden namen van de verschillende ruimtes in het schip aan de lezer gegeven en getoond. In de tekst wordt daarbij beschreven waar elk deel van het schip voor diende en tegelijkertijd krijgt de lezer een beeld van de hiërarchie die op het schip heerste. Hoofdstuk drie tot en met tien bevatten verhalen van verschillende kinderen die hebben meegevaren aan boord van een VOC schip, die een schipbreuk meemaakten of die in Oost-Indië allerlei avonturen beleefden. Bij elk van de betreffende hoofdstukken zal in deze analyse kort aandacht worden besteed aan de verhalen van deze kinderen. De thema's in de hoofdstukken lopen uiteen van de oprichting van de VOC en de kennismaking van de Nederlanders met vreemde volken in Indië en de omliggende gebieden, tot het leven aan boord. Na deze tien hoofdstukken zijn korte biografieën van de kinderen opgenomen van wie de verhalen in de hoofdstukken verteld zijn. Helemaal achterin het boek is een verklarende woordenlijst opgenomen. In de hoofdstukken wordt niet naar deze woordenlijst verwezen. De bladspiegel van Zwarte peper, scheurbuik kent een bijzondere indeling. In de marge van de hoofdtekst staan hier en daar kleine blokjes tekst. Hierin wordt extra uitleg of aanvullende informatie bij de hoofdtekst gegeven, die bijdraagt aan de beeldvorming van de VOC-tijd in het boek. Ter illustratie hiervan dienen de volgende twee voorbeelden:
74
"De Nederlandse regering vreesde dat door die onderlinge concurrentie steeds minder kooplieden hun geld in een reis naar Oost-Indië wilden investeren. Dat was slecht, want de Oost-Indische handel was heel belangrijk voor de toekomst van Nederland." (p. 15)
Met Azië en 'de Oost' bedoelde men in de tijd van de voc het hele gebied ten oosten van Afrika tot aan Amerika. Daar mocht geen enkele andere Nederlander handel drijven. Oost-Indië was de naam van de eilanden van de Indische Archipel, het gebied dat nu Indonesië heet.
"Gezond was het natuurlijk niet, bedorven voedsel, maar er waren maar weinig mensen die er echt ziek van werden. Veel gevaarlijker was het, dat het menu op een voc-schip vrijwel geen verse groenten en fruit bevatte. Daardoor kreeg de bemanning vaak massaal scheurbuik. [...] Met een scheur in je buik heeft het niets te maken; het vitamine-c terkort zorgt ervoor dat je binnenin je lichaam overal bloedingen krijgt." (p. 45).
De vreemde naam scheurbuik is afgeleid van het Latijnse woord ervoor, scrobotus. De ziekte werd ook wel scheurbot genoemd.
In het eerste voorbeeld wordt door middel van de tekst in de marge het vreemde vertrouwd gemaakt voor de hedendaagse lezer. De verteller gaat ervan uit dat de lezer niet bekend is met 'de Oost' als bestemming van de VOC-reizen, maar wel met het land 'Indonesië'. Door het gebied bij zijn huidige naam te noemen, krijgt de lezer een hulpmiddel om de verdere gebeurtenissen in het boek in de ruimte te kunnen plaatsen. In het tweede voorbeeld wordt het vreemde uitgelegd in de hoofdtekst. De lezer zou zich af kunnen vragen of de ziekte iets te maken had met een gescheurde buik. Het antwoord op deze vraag wordt in de tekst in de marge gegeven. De uitleg over de herkomst van de naam 'scheurbuik' in het tweede voorbeeld geeft de lezer dus extra informatie. Soms levert de auteur in de marge commentaar op wat in de lopende tekst gesuggereerd wordt. In het volgende voorbeeld wordt duidelijk dat de VOC niet alleen maar rijkdom en weelde met zich meebracht, maar dat de organisatie het leven van de bewoners van de landen waarmee handel gedreven werd, moeilijk maakte. Het commentaar in de marge maakt duidelijk dat men in het verleden andere normen en waarden hanteerde dan tegenwoordig. De methoden die de VOC er in de zeventiende en achttiende eeuw op na hield, worden tegenwoordig niet meer goedgekeurd: "In sommige plaatsen had de compagnie alleen een factorij. Dat was een kantoor een huis met een paar pakhuizen - in een belangrijke handelsstad. Op veel plaatsen had de voc een fort. [...] Vanuit zo'n fort werd de omgeving onder controle gehouden." (p. 20)
Terwijl de voc in het begin één van de vele specerijenkopers in Azië was, had de compagnie na verloop van tijd in sommige delen van Azië heel veel macht gekregen. Op den duur leidde die macht tot allerlei wantoestanden. De Nederlanders raakten eraan gewend dat ze over zoveel land en mensen konden beschikken als ze maar wilden. Uiteindelijk hadden de oorspronkelijke bewoners niets meer te zeggen over hun eigen land.
In andere gevallen wordt de tekst in de marge gebruikt om de sporen van het verleden die nog in het heden terug te vinden zijn te beschrijven:
75
"De voc had in Oost-Indië twee grote vijanden: de Portugezen en de Engelsen. De Portugezen, die al heel lang in Oost-Indië zaten, lieten zich er niet zomaar door de voc verdringen. Dat betekende dus vechten. De Engelsen waren grote concurrenten van de voc. Ze wilden net als de voc zoveel mogelijk specerijen inkopen. Ze probeerden daarom voortdurend elkaar te verjagen uit belangrijke gebieden." (p. 20)
Als je een speculaasje eet, proef je de voc. Dit oer-Hollandse koekje is zo lekker omdat er kaneel, kruidnagel, nootmuskaat en peper in zit. Even exotisch is de rode boerenzakdoek, met zijn traditionele Indiase motieven.
Analyse Vertelinstantie en focalisatie In het hele boek is sprake van een auctoriale verteller die zelf niet als personage voorkomt in het verhaal. Dit geeft de verteller de mogelijkheid om een kritische houding aan te nemen ten opzichte van de gebeurtenissen of personages, of om de lezer van extra informatie te voorzien. Hiervan zijn in de samenvatting al een aantal voorbeelden gegeven. In de hoofdstukken waarin het verhaal van een kind aan boord als uitgangspunt genomen wordt blijft de auctoriale verteller aan het woord. De focalisatie verschuift echter vaak van de vertellerfocalisator naar een personagefocalisator. In het derde hoofdstuk 'Werken bij de VOC', maken we kennis met twee Jacobs: de eerste is Jacob Haafner, hij vaart als matroos mee naar Oost-Indië als de scheepsjongens op het schip mishandeld worden door de schipper: "De jongen probeerde weg te rennen, de schipper ging erachteraan, maar struikelde over een bos touw en viel languit op het dek. De hele bemanning kon hem zien spartelen, terwijl de jongen tijd had om zich te verstoppen. [...] De volgende dag liet [de schipper] de kwartiermeesters komen. Zij moesten de jongen met stukken geteerd touw [...] een verschrikkelijk pak slaag geven. Maar toen ze de jongen zochten, bleek die verdwenen te zijn. Hij was uit angst voor de straf overboord gesprongen en verdronken." (p. 34).
Jacob Haafner krijgt door deze schipper een enorme hekel aan het zeemansleven en wil niet meer meevaren met een VOC-schip. In plaats daarvan wordt hij als klerk aangenomen op een factorij, waar hij zes jaar later wordt bevorderd tot koopmansassistent. Jacob Haafner is de focalisator in dit citaat. We zien door zijn ogen de schipper struikelen over de bos touw en de scheepsjongen wegkruipen in een ver hoekje. Jacob vindt de straf die de scheepsjongen krijgt 'verschrikkelijk' . Zijn emotie is menselijk en zal de lezer met hem laten meevoelen. Het verhaal van Jacob kan bij de lezer het beeld oproepen dat kinderen aan boord van VOC-schepen slecht behandeld werden en dat schippers gemene mannen waren. De informatie die de verteller geeft, gaat leven door de vervlechting met de visie van Jacob Haafner. Voorafgaand aan het verhaal van Jacob plaatst de auteur de stelling: "Zonder kameraad die op je lette en die voor je opkwam, had je geen leven aan boord." (p. 34). Als deze stelling op zichzelf had gestaan, zonder het voorbeeld in het verhaal van Jacob Haafner erbij, had het verhaal waarschijnlijk verder van de lezer af gestaan en had de lezer er zich minder gemakkelijk
76
in kunnen verplaatsen. Door het verhaal van Jacob erbij te betrekken krijgt de stelling kleur en komt de 'gepeste scheepsjongen' waarover de stelling gaat als personage tot leven. Het succesverhaal van Jacob Haafner, die wist op te klimmen van matroos tot koopmansassistent, krijgt nogmaals de aandacht in het verhaal van Jacob Mossel, die het van scheepsjongen zelfs tot gouverneur-generaal schopte: "Dat was de aantrekkelijke kant van werken bij de voc. In Nederland was het niet makkelijk om als eenvoudige jongen een echt goede baan te krijgen, maar bij de voc kon dat wel." (p. 36).
Jacob Mossel kon lezen en schrijven en werd daarom benoemd tot koopmansassistent. Hij werkte in Negapatam, India en werd daar na verloop van tijd zelf koopman. Hij bleef in Oost-Indië en werd bevorderd tot directeur van alle VOC-kantoren op de oostkust van India. Later werd hij lid van de Raad van Indië, kreeg hierover vervolgens de leiding en werd op zijn zesenveertigste benoemd tot gouverneur-generaal, de allerhoogste functie bij de VOC. Ook in dit geval wordt het verhaal van Jacob Mossel verteld door een alwetende verteller, die vanuit het heden het verleden beschrijft. De verteller is in dit geval ook de focalisator. Door hard te werken kon je in de tijd van de VOC van niets iets maken zo luidt de boodschap. Personages: historische figuren als voorbeeld In Zwarte Peper, scheurbuik worden zoals eerder gezegd, verschillende historische figuren geïntroduceerd om het thema van een bepaald hoofdstuk mee te illustreren. De personen zijn daarmee altijd van minder belang dan het thema waaraan zij mee vorm geven. De introductie van een persoon is meestal niet langer dan de vermelding van zijn of haar naam, afkomst en rang op het schip. Een persoon wordt altijd met een reden in het verhaal geïntroduceerd In hoofdstuk vier staat bijvoorbeeld Janneke van Rechteren, dochter van ziekentrooster Seyger van Rechteren, centraal. Janneke wordt geïntroduceerd omdat de bemanning tijdens haar reis te maken kreeg met voedselen watertekorten. Dit gegeven geeft de verteller de mogelijkheid om uit te weiden over de bevoorrading die aanwezig was op een schip. In de marge is dan ook een lijst met bevoorrading opgenomen: "Dit nam een schip met driehonderd mensen aan boord bijvoorbeeld mee: 25000 kilo brood 750 kilo stokvis 10000 kilo vlees [...] 150000 liter water 45000 liter bier 9000 liter wijn [...]" (p. 40).
Tijdens de reis van Janneke wordt de bemanning op rantsoen gezet van minder dan een halve liter water per dag en worden de manschappen letterlijk gek van de dorst.
77
"Op een nacht hingen er twee briefjes op de deur van de kajuit: 'Gij zult ons meer water geven, anders zult gij sterven. Als het schip in brand gaat zijn we allemaal dood'. 'Denk niet te lang na, maar doe het!'. Iedereen op het schip werd gehoord en moest iets opschrijven, maar ze konden geen vergelijkbaar handschrift vinden en de dader bleef onbekend. Uiteindelijk gaf Harmen Jacobszoon zichzelf aan en hij werd veroordeeld tot de verdrinkingsdood (p. 42-44).
Anders dan in het voorgaande hoofdstuk is Janneke hier niet de focalisator. We lezen niet haar verslag van de gebeurtenissen, maar de verteller vat samen wat er aan boord van het schip gebeurde. In het geval van een vertellerfocalisator, worden de personages van buitenaf door de verteller gekarakteriseerd. De lezer komt niet te weten hoe Janneke de voedseltekorten persoonlijk heeft beleefd, zoals in de verhalen over Jacob Haafner en Jacob Mossel wel het geval is. Een verklaring hiervoor is te vinden in het feit dat het boek een non-fictie boek is, waarin de didactische functie belangrijker is dan de ontspannende functie. De (historische) informatie bepaalt het verloop van het verhaal en niet de ontwikkeling van de personages en hetgeen zij meemaken zoals bij fictie vaak het geval is. Het kan zijn dat over de twee Jacobs meer feiten bekend zijn dan over Janneke van Rechteren. In hoofdstuk 7 'Kapers en piraten', maakt de lezer, opnieuw door de ogen van de verteller, kennis met Judith Gijsberts. Zij vaart mee op het schip de Batavia, waar men een muiterij aan het plannen is als het schip voor de kust van Australië schipbreuk lijdt. Koopman Pelsaert vaart met een paar bemanningsleden naar Batavia om hulp te halen. Ondertussen zijn de mannen die muiterij wilden plegen als de dood dat hun plannen aan het licht zullen komen. Om dit te voorkomen besluiten ze iedereen die van de muiterij op de hoogte was te vermoorden. Judith en haar vader, die predikant was, worden op een avond bij een van de moordenaars in de tent uitgenodigd: "Intussen stuurde hij [onderkoopman Jeronimus Corneliszoon] een ploegje moordenaars, gewapend met messen, knuppels en bijlen, naar de tent van de predikant. De moeder, het dienstmeisje en de zes kinderen werden allemaal gedood. Later schreef de predikant in een brief dat die achtvoudige moord te gruwelijk was om na te vertellen. En dat was ook zo." (p. 72-73).
Opnieuw wordt het verhaal van een historische figuur gebruikt om het thema van het hoofdstuk mee te illustreren. Judith en haar vader worden in leven gelaten, omdat één van de moordenaars wil dat Judith bij hem in de tent komt wonen: "Als Judith zou weigeren bij die man in te trekken en met hem te vrijen, dan werd ze natuurlijk vermoord. Maar het was een grote zonde als een ongetrouwd meisje bij een man ging wonen en seks met hem had, ook al was het onder dwang." (p. 73).
Judith's vader probeert haar eer te redden door haar met de betreffende man te laten trouwen. 'Het werd geen echte trouwerij, want er was natuurlijk geen kerk en geen stadhuis.' (p. 73). Judith was slachtoffer van een verschrikkelijk misdrijf en moest tegen haar zin in trouwen met een moordenaar omdat dit de beste oplossing was die haar vader kon bedenken. De verteller geeft met het verhaal van Judith inzicht in de normen en waarden in de tijd van de VOC ten aanzien 78
van mannen en vrouwen, maar de lezer komt opnieuw niet te weten hoe Judith zelf dacht over de gebeurtenissen die zij meemaakte. Opmerkelijk in dit voorbeeld is dat de lezer wel de mening van de verteller meekrijgt: Judith's vader noemt de moorden op zijn vrouw en kinderen 'gruwelijk' en de verteller stemt hiermee in. In dit geval is de meest voor de hand liggende verklaring hiervoor, dat de verteller niet heeft willen beschrijven hoe gruwelijk de moorden daadwerkelijk waren en daarom de lezer van zijn eigen mening overtuigt met het zinnetje 'En dat was ook zo.' (p. 73). In hoofdstuk twee is uitgelegd dat 'verzachting' een traditionele conventie van de jeugdliteratuur is (Joosen en Vloeberghs 2008). De historische figuren die in Zwarte peper, scheurbuik als personages fungeren zijn dus anders dan in het geval van fictie, niet de drijvende krachten achter het verloop van het verhaal, maar dienen als voorbeeld bij de thema's die in de verschillende hoofdstukken van het boek behandeld worden. De lezer krijgt in de meeste gevallen via de verteller mee voor welke normen en waarden de personages staan, en er wordt meestal niet stil gestaan bij de gevoelens of gedachten van de personages. Dit zorgt ervoor dat de verschillen in de normen en waarden van nu met die van de tijd van de VOC de lezer door middel van de alwetende verteller worden meegedeeld. Hij staat boven het verhaal en kan daardoor gemakkelijker en explicieter die verschillen benadrukken en beoordelen vanuit hedendaags perspectief. Tijd In Zwarte peper, scheurbuik geeft de verteller behalve expliciet vaak ook impliciet het verschil aan tussen de gerepresenteerde tijd, de tijd van de VOC, en de representatietijd, de tijd waarin het boek geschreven is. Soms gebeurt dat in de hoofdtekst, zoals in het citaat hierboven, waarin wordt uitgelegd dat het een grote zonde was om als ongetrouwd meisje met een man samen te leven. Op andere plaatsen wordt het verschil tussen het heden en het verleden benadrukt in de tekst in de marge. In hoofdstuk 4, het hoofdstuk waarin Janneke van Rechteren centraal staat, is bijvoorbeeld te lezen dat Janneke met haar familie op het eiland Lontor blijft wonen. Haar vader begint daar een schooltje: "Op de school waar Seyger van Rechteren lesgaf, waren alle kinderen welkom. Dus niet alleen de kinderen van VOC-werknemers kregen les van hem, maar ook de bewoners van Lontor konden hun kinderen sturen. Leren lezen in de bijbel was op alle scholen het belangrijkste vak." (p. 48).
De verteller benadrukt hier impliciet het verschil tussen de school van Seyger en andere scholen in de tijd van de VOC en het verschil tussen scholen in de tijd van de VOC en scholen in de eenentwintigste eeuw. Waar het blijkbaar de gewoonte was dat alleen kinderen van VOC-werknemers naar school gingen, liet Seyger ook andere kinderen toe. Het verschil tussen de gerepresenteerde tijd en de representatietijd zit hier vooral in de laatste zin van het citaat. Tegenwoordig zijn taal en rekenen de 79
belangrijkste vakken op de basisschool en wordt er alleen nog op christelijke scholen in de bijbel gelezen. Er wordt geen oordeel gegeven over dit verschil, het wordt louter als feit gepresenteerd. Dit zorgt ervoor dat de lezer het hoogstwaarschijnlijk zonder na te denken als waar aan zal nemen. De beschrijvingen van de verschillen tussen de samenleving en de verschillende normen en waarden van vroeger en nu is ook het belangrijkste thema in hoofdstuk zes. Het draagt de titel 'Misdaad en muiterij' en hierin wordt uitgelegd welke straffen er aan boord van een VOC-schip stonden op welke misdaden en waarom. Het hoofdstuk begint met een heldere uitleg over waarom het zo belangrijk was dat er rust en orde heerste aan boord: "Matrozen en soldaten waren niet de meest brave en rustige mensen die je je kunt voorstellen. Bij ruzie over een spelletje dobbelen of kaarten werden onmiddellijk de messen getrokken en als er te veel bier of wijn gedronken werd kon er makkelijk een grote vechtpartij van komen. Aan land stuurde je een onruststoker gewoon weg als hij te lastig werd, maar aan boord van een schip kon dat niet. Het was dus beter om te voorkomen dat mensen zich gingen misdragen." (p. 58).
De beschrijving van de verschillende straffen geeft de lezer in eerste instantie misschien een grof en gewelddadig beeld van de VOC, maar de uitleg die de verteller vervolgens geeft zorgt ervoor dat de lezer de straffen beter in de tijd kan plaatsen en de redenen ervan misschien beter kan begrijpen. De straffen worden besproken van licht naar zwaar, met als zwaarste de doodstraf. De verteller vestigt impliciet de aandacht op verschillen tussen toen en nu. Hij maakt geen expliciete vergelijking, maar houdt er impliciet rekening mee dat een hedendaagse lezer de beschreven straffen heel zwaar zal vinden. Op andere plaatsen maakt hij duidelijk dat men in de tijd van de VOC anders tegen bepaalde zaken aankeek dan in de eenentwintigste eeuw in westerse landen gebruikelijk is: "Net zo erg als iemand vermoorden, vond men het vroeger om als man met een andere man te vrijen. Werden twee mannen samen betrapt, dan gingen ze aan elkaar gebonden levend overboord." (p. 61).
De lezer zal door deze uitleg begrijpen dat de normen en waarden ten aanzien van goed en kwaad in de tijd van de VOC verschilden van die van de westerse normen en waarden van nu. Ook in het geval van het thema 'straffen' wordt de informatie verlevendigd door een verhaal van een historische figuur. Ditmaal wordt de zestienjarige Johan van Bommel, korporaal aan boord van het schip Venus, geïntroduceerd. Hij werd met zijn maten aan boord van het schip gehouden terwijl ze op de rede van Texel lagen te wachten op vertrek (Nederland was in oorlog met Engeland en dat zorgde voor vertraging). Normaal zou de bemanning tijdens die wachttijd 'handgeld' verdienen: loon dat wekelijks contant werd uitbetaald. Dit gebeurde echter niet en Johan beraamde samen met de andere korporaals een plan om via het scheepje dat elke week voedsel kwam brengen te deserteren. Ze werden onderschept en gevangen genomen. Aan de hand van het verhaal van Johan wordt uitgelegd hoe een gevangene verhoord werd en dat een gevangene zonder bekentenis niet veroordeeld mocht worden: "De rechter mocht bij de ondervraging de verdachte laten pijnigen, om hem te 'helpen' de waarheid te spreken. Veelgebruikte methoden waren de duim- of scheenschroeven (een klem werd op je duim of
80
op je scheenbeen gezet en met een schroef steeds vaster aangedraaid) en de pijnbank (terwijl je daar languit op lag werden je armen heel langzaam de ene en je voeten de andere kant op getrokken)." (p. 65).
In het citaat is te zien dat de informatie opnieuw de belangrijkste factor is in het verhaal en niet de gevoelens of de gedachten van Johan zelf. De zinnen die tussen haakjes zijn toegevoegd dienen als extra uitleg voor de lezer die niet weet wat 'duim- en scheenschroeven' en 'de pijnbank' precies voor martelmethoden zijn. Het verdere verloop van het verhaal van Johan verzacht het beeld van de gruwelijke martelmethoden die in de tijd van de VOC gebruikt werden weer enigszins. Johan werd veroordeeld voor het deserteren. Hij zou drie maal gekielhaald worden en honderdvijftig keer gelaarsd (geslagen met touw). Omdat hij nog zo jong was werd zijn straf echter verlicht tot 'de gang door de cordons': "Dat betekende dat hij met ontbloot bovenlijf langs twee rijen soldaten moest lopen, die hem met hun geweerkolf zo hard sloegen als ze konden." (p. 66). Daarnaast werd Johan gedegradeerd tot soldaat en moest hij zelf voor de kosten van de rechtszaak opdraaien. Met dit verhaal laat de verteller expliciet blijken dat de straffen in de tijd van de VOC misschien onmenselijk waren, maar dat de rechters enigszins rekening hielden met de omstandigheden als de straffen werden uitgedeeld. Omdat de verschillende verhalen in het boek steeds het thema van het betreffende hoofdstuk illustreren, is het tijdsverloop van het verhaal niet chronologisch. In de inleiding worden de gebeurtenissen die leiden tot de oprichting van de VOC en de belangrijkste gebeurtenissen tijdens het bestaan van de VOC wel chronologisch, met vermelding van jaartal, weergegeven. Bij elk hoofdstuk waarin een historische figuur centraal staat worden jaartallen genoemd bij de reizen die zij maken. Zo kunnen die gebeurtenissen in de historische tijd geplaatst worden. De lezer krijgt hierdoor echter geen duidelijk beeld van de ontwikkeling die de VOC doormaakte. Het beeld van de VOC dat de lezer krijgt is daarom statisch in plaats van dynamisch. Ruimte Zoals in de samenvatting van het boek is beschreven, geeft hoofdstuk 2 informatie over de schepen van de VOC. Dit hoofdstuk is bepalend voor de beeldvorming ten aanzien van het leven op de VOCschepen. In het hoofdstuk wordt duidelijk dat een VOC-schip in eerste instantie gebouwd was zo snel en zo veel mogelijk handelswaar van de ene naar de andere plek te vervoeren en niet voor het comfort van de bemanning en de overige reizigers: "Het koebrugdek was zo laag dat je er niet rechtop kon staan. Het was er donker en benauwd, want er zaten geen openingen in de zijkant van het schip. Alleen een rooster in de vloer van het dek erboven gaf een beetje licht en lucht. Toch moesten de soldaten er vaak dag en nacht blijven, anders liepen ze de matrozen voor de voeten." (p. 24).
81
De matrozen hadden het iets minder beroerd, maar ook uit de beschrijving van het overloopdek blijkt dat een VOC-schip eigenlijk niet ingericht was op het vervoeren van mensen. De matrozen sliepen tussen de kanonnen die met touwen aan de wanden van het schip werden vastgezet. Ruimte voor meer dan een scheepskist en een hangmat was er niet. Het eten aan boord wordt in hoofdstuk vier beschreven. De beschrijving maakt duidelijk dat het voedsel aan boord er niet voor was om de bemanning elke dag drie keer een lekker maal voor te kunnen zetten. Het moest er in de eerste plaats voor zorgen dat de bemanning sterk en gezond zou blijven en daarnaast moest het zo opgeslagen kunnen worden dat het ongekoeld zes maanden lang goed bleef: "In de tijd van de VOC kon voedsel alleen bewaard worden als het was gedroogd, gezouten of ingemaakt in azijn. Erwten, bonen en rijst waren droge producten. Het brood was ook droog en keihard. Het leek niet op het gewone brood van tegenwoordig. [...] Zacht voedsel, zoals vlees, spek, en zuurkool, werd ingezouten voordat het meegenomen kon worden. Het zout verhinderde de groei van schimmels en bacteriën. De kok spoelde het gezouten voedsel in water voordat hij het klaarmaakte, maar dat hielp niet om de zoute smaak weg te krijgen." (p. 40-41).
In dit citaat expliciteert de verteller de verschillen tussen het voedsel in de tijd van de VOC en dat wat wij tegenwoordig eten. Hierdoor kan de lezer zich beter voorstellen hoe het voedsel aan boord van een VOC-schip gesmaakt moet hebben. Er wordt verder kort aandacht besteed aan het verschil tussen het voedsel voor de bemanning en voor de hogere stafleden aan boord. Zij hadden vaak uitgebreide diners met vers vlees, afkomstig van dieren die op het halfdek werden gehouden. Naast het schip is het land waar de reizen naartoe gingen een belangrijke ruimte in Zwarte peper, scheurbuik. In het vijfde hoofdstuk, 'Schipbreuk', vergaat het schip de Aernhem in een zware storm op de terugreis van Batavia naar Nederland. Gijs en IJsbrand van den Kerkhoven zijn passagiers op het schip. Ze gaan van Oost-Indië terug naar Nederland om daar naar school te kunnen. Ze slagen erin om samen met hun vader aan boord van de sloep te komen en overleven het negen dagen zonder eten en drinken op open zee. Ze komen uiteindelijk op het eiland Mauritius terecht: "Na een paar dagen lukte het om met wat droog gras vuur te maken. In plaats van rauwe vis, aten de schipbreukelingen nu gebakken en gerookte vis en heerlijk gebraden schildpaddenvlees. Sommige mannen trokken het bos in en vingen er geiten en varkens. [...] De vogels op het eiland waren zo tam dat ze zich gemakkelijk lieten pakken. Bovendien groeiden er palmbomen in het bos, waarvan het sap wel op wijn leek. Het duurde niet lang of de schipbreukelingen hadden zulke lekkere dingen om te eten en te drinken, dat ze zich in een paradijs waanden." (p. 56).
De beschrijving van het eiland en het voedsel dat de bemanning daar eet, vormen een schril contrast met de informatie die eerder is gegeven over het leven en het voedsel aan boord van een VOC-schip. Op het eiland kan de bemanning genieten van het mooie weer en het lekkere eten, terwijl ze op het schip keihard moesten werken en smerig, bedorven voedsel te eten kregen. De grote verschillen tussen het schip en het eiland zorgen ervoor dat het eiland door de lezer waarschijnlijk inderdaad wordt gezien als een paradijs. Je kunt het schildpaddenvlees en het palmbomensap bijna proeven. Je waant jezelf ook even in een paradijs. Het beeld dat hier geschapen wordt toont één kant van de 82
medaille. Andere hoofdstukken laten de keerzijde zien door informatie te geven over de wilde dieren die veel op de eilanden voorkwamen en die gevaarlijk waren voor de bemanning, of over de vreemde volken die op de eilanden woonde en waarmee het door miscommunicatie vaak op oorlog en slachtpartijen uitliep. Een vervelend element van de reizen waar wel ruimschoots aandacht aan wordt besteed, is ziekte en dood. De ziekte scheurbuik kwam al even aan bod in het hoofdstuk over eten en drinken. In hoofdstuk acht wordt het thema verder uitgewerkt aan de hand van het verhaal van Jacob Haafner, met wie de lezer in hoofdstuk drie al kennis heeft gemaakt. Op zijn verdere reis naar Batavia werd Jacob ziek. Hij kreeg dysenterie. Op Java werd hij in het ziekenhuis van de VOC verpleegd. Dit was voor de meeste zieken juist erg gevaarlijk: "Het ziekenhuis bestond uit één ziekenzaal en een hokje voor stervende en overleden patiënten. Het was er ongelooflijk vies, het stonk er verschrikkelijk en de zieken waren er zo slecht aan toe dat ze wel dood leken. [...] Er waren er maar heel weinig die het ziekenhuis levend verlieten." (p. 82).
De ruimte is duidelijk met een eenentwintigste-eeuwse blik beschreven. Dit is mogelijk, omdat de verteller boven het verhaal staat. Het ziekenhuis dat in bovenstaand citaat beschreven is, vinden lezers in de tegenwoordige tijd waarschijnlijk 'ongelooflijk vies', omdat wij tegenwoordig hygiënische ziekenhuizen gewend zijn. Jacob zal het ook geen pretje gevonden hebben om in het beschreven ziekenhuis te verblijven, maar hij zal niet beter hebben geweten. Voor hem was het waarschijnlijk een feit dat je in het ziekenhuis eerder stierf dan dat je bleef leven. Jacob was een van de weinigen die overleefden en werd door een stuurman als nieuwe matroos voor zijn schip geronseld. De ruimtebeschrijving draagt, zoals hierboven is uitgelegd, op verschillende manieren bij aan het beeld van de tijd van de VOC dat uit het boek naar voren komt. De schepen en het leven aan boord geven een beeld van de VOC, waarin het doel van de VOC, namelijk handel drijven en winst maken, duidelijk boven het comfort van de bemanning en passagiers aan boord wordt gesteld. De eindbestemmingen van de reizen worden daarentegen juist als paradijselijk beschreven. Pas later in het boek wordt aandacht besteed aan de vreemde en soms gevaarlijke factoren waarmee de Nederlandse bemanning te kampen kreeg op de verre bestemmingen. In de ruimtebeschrijvingen wordt door de verteller soms impliciet en soms expliciet verwezen naar de verschillen tussen het heden en de tijd van de VOC. Dit zorgt ervoor dat het contrast tussen de tijd van de VOC en het nu wordt benadrukt, terwijl aan de overeenkomsten weinig of geen aandacht wordt besteed. Motieven Het belangrijkste motief in het boek zijn de vele verschillen tussen vroeger en nu, waaraan hierboven ruimschoots aandacht besteed is. Niet alleen verschillen in leefwijze of hygiënische standaard, maar ook het verschil in denken wordt door de verteller in de verschillende verhalen uitgedrukt en soms 83
expliciet uitgelegd. In het negende hoofdstuk maakt de lezer kennis met de vreemde volkeren waarmee de VOC te maken kreeg. Er wordt eerst uitgelegd dat er soms kinderen en volwassenen van de inheemse bevolking gevangen werden genomen, zodat de bemanning van een schip een ruilmiddel had voor vers voedsel en drinkwater en dat er soms ook kinderen werden meegenomen naar Nederland. Laurens en Madagascar worden hierbij als voorbeeld genoemd. Zij werden aan boord van een schip gebracht en leerden daar Nederlands spreken. Twee jaar nadat ze gevangen waren genomen, kwamen zij in Nederland aan en waren daar een grote attractie. Iedereen wilde hun vreemde huidskleur en ogen bewonderen. Samen met de twee jongens maakte Frederik de Houtman het eerste Madagaskaars Woordenboek. Door leden van de 'vreemde volkeren' Nederlands te leren konden ze tolken voor de kooplieden van de VOC. Dit was voor de handel erg waardevol. De verteller geeft hier expliciet een voorbeeld van het verschil tussen het bekende en het vreemde in de gerepresenteerde tijd. Niemand had in Nederland eerder inwoners van het eiland Madagaskar gezien, maar door hen de Nederlandse taal te leren kon men ze begrijpen. Het verschil tussen de manier waarop men vroeger tegen mensen van buiten de eigen cultuur aankeek en de manier waarop dat nu gebeurt, wordt uitgelegd door de verteller. De VOC maakte verschil tussen beschaafde en wilde volkeren: "Als de mensen bijvoorbeeld in een god geloofden, in huizen woonden, een leger hadden en handel dreven waren ze beschaafd. [...] Maar een volk als de Khoi-khoi in Zuid-Afrika, die rondtrokken met hutten en dieren, en die leefden van de veeteelt en geen officiële regering hadden, waren minderwaardige 'wilden'." (p. 91).
Vooral de aanhalingstekens rondom het woord 'wilden', geven aan dat de verteller zich ervan bewust is dat de denkwijze van vroeger verschilt van de denkwijze nu. Een eenentwintigste-eeuwse lezer zal wel weten hoe iemand die niet uit Nederland komt eruit ziet en zal zo iemand niet met dergelijke woorden omschrijven. Met de aanhalingstekens geeft de verteller impliciet kritiek op de denkwijze van vroeger. Hij wil er eigenlijk mee zeggen: vroeger werden deze mensen wilden genoemd, maar dat gebeurt nu niet meer. In het laatste hoofdstuk van het boek, 'Leven in Batavia', komen de Nederlandse en vreemde identiteiten bij elkaar. Het was voor de kinderen van gemengd Nederlandse en Aziatische afkomst, 'mestiezen' genaamd, niet gemakkelijk: de VOC wilde dat Batavia eruit zag als een Nederlandse stad en dat de bevolking Nederlands was. Ze stimuleerde daarom dat timmerlieden, soldaten en matrozen hun gezin meenamen naar Oost-Indië. Toch was er altijd een tekort aan Nederlandse vrouwen. Daarom stond de VOC toe dat Nederlandse mannen met Aziatische vrouwen trouwden. Zo'n gemengd gezin mocht echter niet naar Nederland verhuizen. De VOC vond dat Aziaten niet thuishoorden in Nederland. De verteller maakt met dit laatste hoofdstuk duidelijk dat de Nederlanders hun eigen cultuur boven de cultuur van de Aziaten stelden. Hun eigen normen en waarden en godsdienst zagen ze als superieur. Ook hier wordt net als in het eerder besproken geval 84
van Seyger van Rechteren geen oordeel over deze houding gegeven. De informatie wordt als feit gepresenteerd. De verteller maakt echter wel weer het verschil duidelijk tussen de tijd van de VOC en de tijd waarin wij nu leven. In het hoofdstuk wordt het verhaal van Sara Specx verteld. Zij was de dochter van Jaques Specx, een van de eerste kooplieden die in Japan kwam, en een Japanse vrouw. Toen ze vier was ging Sara met haar vader mee naar Batavia. Toen haar vader naar Nederland moest voor zaken, moest zij in Batavia blijven. Daar stond ze onder toeziend oog van de gouverneurgeneraal Jan Pieterszoon Coen. Toen ze twaalf was leerde ze Pieter Cortenhoeff kennen. Coen vond het maar niets dat zij samen waren en veroordeelde hen beiden tot de doodstraf. De heren van Batavia kwamen echter tussenbeide en verhinderden dat Sara ter dood gebracht zou worden. Dat vonden ze een veel te zware straf voor een kind van twaalf: "Het had er natuurlijk alles mee te maken dat Sara en Pieter allebei 'onwettige' kinderen waren van 'heidense' onchristelijke vrouwen." (p. 101).
Opnieuw laat de verteller met aanhalingstekens rond de woorden 'onwettige' en 'heidense' zien dat de mening die in dit stukje tekst gegeven wordt een mening uit vroegere tijden was en niet toebehoort aan de verteller zelf. Het beeld van de tijd van de VOC in Zwarte peper, scheurbuik De nadruk die de verteller impliciet en expliciet legt op de verschillen tussen de tijd van de VOC en het heden, zorgt ervoor dat de lezer zich ervan bewust wordt dat de beslissingen die genomen worden en de manier waarop zaken eraan toegaan, afhankelijk zijn van denkbeelden en normen en waarden die gelding hebben in een bepaalde tijd. De verhalen van de historische personages die de thema's van de verschillende hoofdstukken ondersteunen, zorgen ervoor dat de thema's tot leven komen en dat de informatie betrouwbaar overkomt (als de lezer ten minste uit de tekst opmaakt dat de historische personages echt bestaan hebben). In de analyse van Zwarte peper, scheurbuik komt naar voren dat de VOC in 1602 is opgericht om de tot dan toe bestaande private handelsmaatschappijen te verenigen, om zo de grote onderlinge concurrentie die ontstaan was tegen te gaan. In het boek wordt het beeld geschetst van schepen die zo waren gebouwd dat ze zo veel mogelijk handelswaar konden vervoeren, al moesten ze dan echter wel eerst de vele gevaren (oorlogen, stormen, ziekte, muiterij, etc.) tijdens de lange reis doorstaan. Het leven aan boord was over het algemeen niet prettig, zo blijkt uit het boek. Het comfort van personen aan boord kwam op de tweede plaats. De samenleving kon toentertijd als een soort ladder worden voorgesteld: hoe hoger je op die ladder stond, hoe meer macht je had en hoe rijker je was. Je plaats op de sociale ladder werd bepaald door afkomst, geslacht en leeftijd. Heel veel elementen van het leven aan boord van een schip waren afhankelijk van de plaats die je op de sociale ladder innam. Mensen van een lagere rang werden slechter behandeld dan mensen van een 85
hogere rang. De kapitein en de koopmannen aan boord hadden een eigen hut, terwijl de bemanning dicht op elkaar gepakt, tussen de kanonnen op het overloopdek moest slapen. De bemanning kreeg veel minder goed te eten dan de mensen hoger in rang aan boord. Als je hard werkte kon je (als man) stijgen in aanzien en hogerop komen op de sociale ladder. Mensen waren over het algemeen ondergeschikt aan het hogere doel handel drijven en winst maken, en hun gezondheid had alleen prioriteit als ze ervoor konden zorgen dat er meer geld verdiend werd. Was iemand ziek, dan ging hij bijna zeker dood en deed iemand iets wat niet mocht dan werd er streng gestraft. De hoogte van de straf werd ook bepaald door je afkomst, geslacht en leeftijd. Kinderen werden minder zwaar gestraft dan volwassenen en mensen van een hogere rang kwamen vaak weg met een geldboete. De gezagsdragers aan boord waren streng en genoten vaak een hoog aanzien Er voeren ook kinderen mee op de schepen, omdat die minder geld kostten dan volwassen mannen. Kinderen gingen op veel jongere leeftijd dan tegenwoordig werken en werden daardoor sneller als volwassen beschouwd dan nu het geval is. Het eten dat tijdens een reis werd meegenomen werd zo ingeslagen dat het zo lang mogelijk goed bleef, dat was belangrijker dan de smaak. De reizen van de VOC-schepen waren gevaarlijk: er was altijd kans op muiterij of een aanval door piraten of schipbreuk. Toch vonden de meeste mensen die mee gingen aan boord de reis in eerste instantie vooral avontuurlijk. Ook was de wereld nog lang zo goed niet in kaart gebracht als nu en veel plaatsen hadden andere namen dan tegenwoordig. De medische kennis ten tijde van de VOC was veel geringer dan tegenwoordig en de verschillen tussen man en vrouw waren in de tijd van de VOC ook veel groter dan nu. Aan het voorbeeld van Judith Gijsberts kunnen we zien dat een vrouw getrouwd moest zijn voordat ze met een man samen kon zijn. Ontrouw was een grotere zonde dan het aanzien dat de man in kwestie had (Judith moest trouwen met een moordenaar). Ook moest de vrouw aan de wens van haar man, of in het geval van Judith haar vader gehoorzamen: als hij wilde dat ze met een man trouwde dan gebeurde dat ook. Naar school gaan was alleen weggelegd voor kinderen van rijke ouders. Seyger van Rechteren maakte echter een uitzondering en liet ook kinderen van de eilandbewoners toe in zijn school. De schoolvakken waren anders dan tegenwoordig. De eilanden waar de schepen aanlegden om voorraden te verversen of waar bemanningsleden aanspoelden na een schipbreuk, worden veelal voorgesteld als paradijzen. Het was er lekker warm en er waren allerlei lekkere dingen te eten. Pas later in het verhaal komen de gevaren op de eilanden aan bod. De bevolking was eerst vaak nieuwsgierig, maar werd dan later gewelddadig. Ook voor wilde dieren moesten de Nederlanders uitkijken. De bemanning van de VOCschepen probeerde altijd handel te drijven met de lokale bevolking. Zij vonden zelf dat dit op een eerlijke manier ging, maar naar tegenwoordige maatstaven is dit niet het geval. De VOC betaalde
86
veel te weinig voor de goederen die ze van de eilanden meenamen. In de gebieden waarmee handel gedreven werd, was de bevolking vaak de dupe van lust naar macht en geld. De Nederlanders in Batavia hadden vaak Aziatische vrouwen, omdat er een tekort was aan Nederlandse vrouwen. Ze mochten deze vrouwen echter niet meenemen naar Nederland. Kinderen die half Nederlands, half Aziatisch waren werden Mestiezen genoemd en deze kinderen werden door de Nederlanders vaak als minderwaardig behandeld. De eigen cultuur werd boven de cultuur van de vreemde landen gesteld. 4.2.2 In dienst van de compagnie: leven bij de voc in honderd getuigenissen [1602-1799] Vibeke Roeper en Roelof van Gelder (2002) Samenvatting en vormgeving boek Deze verhalenbundel bevat honderd fragmenten uit dagboeken, reisverslagen en andere persoonlijke documenten van historische figuren die op de een of andere manier onderdeel waren van de organisatie van de VOC. De meeste personen zijn werknemers of passagiers die hebben meegevaren aan boord van een van de vele schepen op de heen- of terugreis naar Oost- Indië. De bundel is opgebouwd aan de hand van de verschillende stadia die werden doorlopen tijdens een reis: het eerste deel heet 'Aanmosteren'. Daarna volgen de delen 'Van Nederland naar Kaap de Goede Hoop', 'Aan Kaap de Goede Hoop', 'In Batavia', 'De Indonesische Archipel', 'De Westerkwartieren', 'Het Verre Oosten', 'Uit de koers', 'De thuisreis' en 'Afmonsteren'. Elk deel bestaat uit een aantal korte verhalen die steeds door andere historische figuren zijn opgetekend. De historische figuren zijn afkomstig uit alle lagen van de hiërarchie binnen de VOC. De verhalen van eenvoudige soldaten en matrozen zijn zeldzamer dan de verhalen van de hand van korporaals of de Gouverneur-Generaal, simpelweg omdat deze eenvoudige lieden vaak niet konden schrijven (p. 19) Door de verschillen in hiërarchie zijn de onderwerpen van de verhalen ook zeer verschillend. Er zijn brieven van matrozen aan hun moeder, verslagen van scheepsartsen en chirurgijnen die met de vreselijkste ziekten te maken krijgen, aantekeningen van kapiteins die voor het eerst kennismaken met de bevolking van een nieuw ontdekt eiland en dagboekaantekeningen van passagiers die een schipbreuk mee hebben gemaakt. Het boek geeft door het brede scala aan onderwerpen en vertellers een gevarieerd beeld van het leven aan boord van een VOC schip en ten tijde van de VOC. Voor dit onderzoek zijn uit de bundel vijfentwintig verhalen geselecteerd. Er is voor gezorgd dat elk deel uit het boek vertegenwoordigd is in de selectie. Daarnaast zijn de verhalen zo geselecteerd dat personen uit alle lagen van de hiërarchie aan het woord komen. Een uitgebreidere verantwoording van deze verhaalkeuze is te vinden in het hoofdstuk 'methode'. De verhalen zullen niet allemaal los van elkaar geanalyseerd worden. In plaats daarvan worden per element uit de
87
analyse steeds een aantal verhalen gekozen die het beeld, zoals dat van de tijd van de VOC gerepresenteerd wordt in de rest van de verhalen, zullen illustreren. Analyse Verteller en focalisator In alle verhalen is de verteller een ik-verteller. Deze verteller is altijd de focalisator en als personage in het verhaal aanwezig en bepaalt daarom het beeld dat van de tijd van de VOC gegeven wordt. Het eerste verhaal 'Aanmonsteren in Delft, Ernst Christoph Barchewitz, korporaal, maart 1711' kan direct als voorbeeld hiervoor worden gebruikt. Ernst Christoph Barchewitz werkt als bediende bij de ambassadeur van Oostenrijk in Den Haag. Zijn baantje was plezierig maar hij heeft het avontuur geroken en staat te popelen om naar Oost-Indië te gaan: "Het was voortdurend alsof er iemand achter mij stond die mij aanspoorde om naar Indië te gaan," (p. 30) vertelt hij in deze bijdrage. De avontuurlijkheid van de reizen van de VOC staat in het verhaal van Barchewitz voorop. Zijn enthousiasme om naar Oost-Indië te reizen zal de lezer waarschijnlijk ook enthousiast maken voor de reis die Barchewitz gaat ondernemen. De ik-verteller neemt de lezer in alle verhalen mee in de gerepresenteerde tijd en hierdoor worden de normen en waarden van vroeger gerepresenteerd als vanzelfsprekend en normaal. Barchewitz wordt er als bediende van de keizer bijvoorbeeld voor gewaarschuwd dat hij het in Indië niet zo goed zou krijgen als hij het in Nederland had: "[...] in plaats van wijn zouden we met water genoegen moeten nemen. Ons antwoord luidde dat we zin hadden om Oost-Indië te zien en dat we niets meer vroegen dan de anderen." (p. 31).
Barchewitz en zijn kompaan verschillen in de Nederlandse samenleving van 1711 van rang met de mensen die normaal als matroos of soldaat worden aangenomen als bemanningslid. Dit verschil wordt niet uitgelegd of geproblematiseerd, maar blijkt impliciet uit de formulering. Omdat de lezer deze informatie alleen vanuit het perspectief van Barchewitz meekrijgt wordt de informatie als feit gepresenteerd, als iets wat normaal was in die tijd. Omdat elk verhaal door een andere verteller verteld wordt, wisselt ook met elk verhaal de focalisator. Wel zijn alle personen afkomstig uit Nederland, waardoor hun beschrijvingen van de exotische bestemmingen waar zij heen gaan het verschil tussen het land waar ze vandaan komen en waar ze naar toe gaan benadrukken en dit verschil aan de lezer duidelijk maken. In dit fragment schrijft de Nederlandse koopman Rijklof van Goens over de aard van de Javanen: "Om de aard van de Javanen in het kort te beschrijven kan men eenvoudig stellen dat hun gebreken en ondeugden talrijk zijn en dat daar weinig deugden tegenover staan. [...] Ze zijn zeer wispelturig en laks in het nakomen van afspraken; zeer trots, hovaardig en ambitieus. [...] Ze branden van gierigheid en zijn daardoor zeer diefachtig. Ze zijn lui in het werk, maar als ze door hun meerdere gedwongen worden iets te doen zijn ze uit vrees heel gewillig." (p. 146).
88
De deugden waarover de Javanen beschikken zijn volgens Van Goens allemaal geveinsd en ze zijn zo 'gelijkmatig van karakter' dat je niet kunt zien of ze kwaad zijn of blij. Alleen de koning van de Javanen heeft de goedkeuring van Van Goens. Deze koning behandelt hem met eerbied en geeft hem een grote mate van vrijheid. Hij wordt door de Javanen 'De Hollander' genoemd, wat niet vriendelijk bedoeld is, maar Van Goens vindt zijn meer Hollandse karaktereigenschappen juist prettig. Van Goens benadrukt in zijn beschrijving het kwade van het vreemde en het goede van het bekende, waardoor het exotische aspect veel ruimte krijgt. De blik van Van Goens is die van de Nederlandse kolonisator. Omdat hij de enige is die in het verhaal aan het woord komt, blijft het beeld dat de lezer krijgt beperkt tot zijn perspectief. Er zijn echter ook vertellers in de bundel aanwezig die een herkenbaardere emotie beschrijven en daarmee niet de verschillen tussen het bekende en het vreemde benadrukken, maar juist de overeenkomsten. Jacob de Bucqouy vertelt over het feit dat hij eigenlijk niets te doen heeft. Hij beschrijft het goede leven als koopmansassistent op een 'buitenkantoor' van de VOC in Bengalen. Maar zijn rustige leven met 'levensmiddelen in overvloed' en de tuin van de resident waar hij zijn tijd kan doorbrengen 'met vermaak en nut', heeft ook een keerzijde. Tijdens de regentijd is het eiland uitgestorven: "[De regentijd] duurde bijna twee maanden, zodat ik, behalve wanneer ik geschoren werd of op zondag bij de resident een maaltijd genoot, geen mens zag. Toen merkte ik dat eenzaamheid de geest dof maakt, want zonder lichamelijke bezigheid moet men steeds nadenken, en zonder iemand te hebben met wie men zijn gedachten kan delen, ontbreekt er iets in het leven: de gezelligheid, de band die mensen bindt." (p. 190).
Deze verteller benoemt een universele menselijke emotie, eenzaamheid, waarin de hedendaagse lezer zich gemakkelijk kan verplaatsen. Hierdoor wordt identificatie met het personage vergemakkelijkt en komt de verteller betrouwbaar over. De ik-verteller en de personagefocalisator in elk verhaal zorgt ervoor dat het beeld van de VOC dat door deze verteller/focalisator gegeven wordt er steeds een is vanuit het perspectief van de Nederlandse kolonisator. In de volgende elementen van de verhaalanalyse zal het beeld dat uit het verhaal spreekt verder geconstrueerd worden. Personages Omdat elk verhaal door een andere historische figuur opgetekend is, is er op een andere manier sprake van identificatie dan in het geval van een enkele hoofdpersoon in een fictief verhaal. Identificatie met de hoofdpersoon in het verhaal verloopt niet via uiterlijke beschrijving, omdat er altijd sprake is van een ik-verteller (die als personage aanwezig is in het verhaal). Het innerlijk van het personage krijgt in veel gevallen wel aandacht. Bijvoorbeeld in het verhaal van ziekentrooster Simon van den Kerkhoven, die met zijn twee kinderen een schipbreuk meemaakt: 89
"We waren bedroefd dat de hulp waar we ons op verheugden, ons ontviel. Nu zonk de moed ons in de schoenen, want er was geen enkele kans meer om het er levend vanaf te brengen. [...] Ik ging nog een keer naar de kajuit, waar ik een paar jonge maats bitter vond wenen. Ze wierpen zich op mij en onze droefheid werd steeds groter, totdat mijn oudste zoontje door een innerlijke drift, en ongetwijfeld ook dankzij Goddelijke voorzienigheid mij overhaalde om weer in de boot te gaan. Hij was er zeker van dat we behouden zouden blijven." (p. 248-249).
De zoon van Simon van Kerkhoven is vastberadener dan zijn vader, die zich eigenlijk al aan zijn droevige lot heeft overgegeven. De innerlijke beschrijving is in veel verhalen uitgebreider aanwezig dan de uiterlijke beschrijving van de personages, maar in beide gevallen is deze informatie altijd ondergeschikt aan de beschreven gebeurtenis die in elk verhaal centraal staat. Enerzijds wordt dit gegeven in de hand gewerkt door het soort teksten dat in de bundel gerepresenteerd wordt. In brieven en dagboeken vertelt men namelijk wat er op de desbetreffende dag gebeurd is. Anderzijds krijgen beschrijvingen van personages weinig ruimte omdat elk verhaal maar kort is (maximaal vier bladzijden per verhaal). Het beeld dat de personages van de tijd van de VOC geven wordt dus vooral geconstrueerd door hun gedachten en handelingen. Van der Kerkhoven twijfelt er niet aan dat God zijn zoon ertoe zet om toch met de boot het zinkende schip te verlaten. Impliciet kan de lezer uit deze zin afleiden dat het christelijk geloof een veel belangrijkere factor was in het dagelijks leven dan tegenwoordig het geval is voor veel Nederlanders. De lezer ziet aan de titel boven elk verhaal wie er in het betreffende verhaal aan het woord is en uit welke stand deze focalisator afkomstig is. Het brede palet van personen zorgt ervoor dat de lezer de tijd van de VOC vanuit veel gezichtspunten waarneemt en zo een beeld krijgt van verschillende aspecten van de tijd van de VOC. De verschillen tussen de personen die hoog in de hiërarchie staan met diegenen die onderaan de ladder bungelen is groot. Dit gegeven is tekenend voor de historische periode waarin de verschillende verhalen zich afspelen. Johanna en Maria Lammens gingen als passagiers mee gingen naar de Oost en hadden een aangenaam leven aan boord: "Daarna [na de zonsopgang] kwam er een keteltje warme kandeel op tafel, wat in de kou van de morgenstond niet slecht van pas kwam en heel goed smaakte [...]. 's Avonds bleven we met ons ochtendgezelschap ook weer de eerste wacht waarnemen onder genot van een kopje chocolade met lekkere Zierikzeese beschuitjes [...]. We gingen met gezalfde maag om half twaalf naar bed." (p. 76).
Vergelijk het bovenstaande voorbeeld vervolgens met de beschrijving die Karl Friedrich baron van Wurmb geeft van twee jongelingen die onder de soldaten aan boord aanwezig zijn: "In zoverre zal het hen toch helpen dat ik hen heb bevrijd van de plicht om bij de andere ellendigen te leven, omdat ik hen als slaapplaats een kleine hoek van mijn kajuit heb gegeven." (p. 46).
Het was voor de twee jongen soldaten blijkbaar niet mogelijk om zelf uit hun benarde positie te komen. Ze hadden daar de hulp bij nodig van iemand uit een hogere rang. Johanna en Maria vinden het de gewoonste zaak van de wereld om 's avonds chocolademelk te drinken en koekjes te eten, terwijl de soldaten aan boord een ellendig leven leiden. De lezer krijgt een beeld van de toenmalige 90
maatschappij dat gekenmerkt wordt door grote verschillen tussen standen met alle consequenties van dien voor de leefomstandigheden. Het standenverschil wordt vooral benadrukt in de bijdragen van hooggeplaatste personen. Een voorbeeld daarvan is de brandbrief die Gouverneur-Generaal Jan Pieterszoon Coen in januari 1620 schrijft aan bewindhebbers van de VOC in Nederland. Behalve (oorlogs)schepen en bemanningsleden wil Coen ook graag dat er burgers naar Jakarta, Ambon en andere plaatsen worden gestuurd, zodat hij daarvan ook Nederlandse steden kan maken: "Om [...] de weeshuizen in de Verenigde Nederlanden te ontlasten, moet u veel jongens en vooral meisjes hierheen sturen, want die kunnen voor weinig geld onderhouden worden en zullen de Verenigde Compagnie te zijner tijd een zeer grote dienst bewijzen." (p. 115).
Coen ziet de jongens en meisjes uit de Nederlandse weeshuizen niet als mensen. Het zijn voor hem goedkope werklui en de echtgenoten, waaraan een groot tekort was, voor de Nederlandse mannen die al in Batavia aanwezig zijn. Hij vindt dat hij in de positie verkeert waarin hij om deze kinderen kan vragen, zonder dat hij zich druk maakt om hun lot. Het enige dat telt is dat ze hem weinig geld kosten en later vooral veel geld zullen opbrengen. Dit is een voorbeeld van het verschil tussen normen en waarden toentertijd en nu. Omdat Coen de enige is die in dit verhaal aan het woord is, worden zijn normen en waarden gepresenteerd als vanzelfsprekend. Het verschil wordt hierdoor extra benadrukt. Door de gedachten en handelingen die de verschillende personages beschrijven en uitvoeren, komt een gevarieerd beeld van de tijd van de VOC naar voren. Zo is het geloof bijvoorbeeld een belangrijke factor in het leven van mensen uit de tijd van de VOC, waren de standenverschillen in de zeventiende en achttiende eeuwse maatschappij erg groot en kon je er aan boord van een schip maar beter voor zorgen dat je er niet alleen voor stond, maar een maatje had (liefst uit een hogere stand) dat voor je op kon komen als dat nodig was. Tijd In het geval van In dienst bij de compagnie is de historische tijd in alle verhalen gemarkeerd. Boven elk verhaal wordt tenminste een jaartal gegeven en vaak ook een datum en een maand. Omdat de verhalen steeds maar kort zijn en vaak maar één enkele gebeurtenis beschrijven, is het verloop van de tijd niet altijd even belangrijk. In de verhalen waarin het tijdsverloop wel een belangrijke rol speelt wordt dit expliciet genoemd en is het vaak thema van het verhaal. Een reis naar Oost-Indië en weer terug duurde vaak een paar jaar. Post versturen en ontvangen kon alleen als een schip aanlegde in een haven. Dit zorgde ervoor dat brieven vaak pas na maanden of zelfs jaren op het juiste adres aankwamen. Jacob Haafner maakt bij zijn thuiskomst in Amsterdam misbruik van de lange tijd die de reizen vaak in beslag namen. Hij komt een moeder tegen van een andere VOC-dienaar. Zij vraagt of 91
hij haar zoon heeft gezien die zes jaar geleden ook naar de Oost vertrokken is. Haafner en zijn maten houden haar voor de gek en zeggen dat ze erg goed bevriend waren met haar zoon, dat hij erg rijk geworden is in Indië en dat hij snel terug zal keren. Haafner praat zijn leugen voor zichzelf goed: "Dat deze kleine misleiding van dit gezin laakbaar zou zijn, durf ik met gerust hart te ontkennen. Immers, wij gaven die arme vrouw en haar vrienden tenminste voor enige jaren de vreugde en het plezier terug, en brachten hen in een prettige waan die mogelijk, toevallig, waar kon blijken te zijn." (p. 278).
Het thematiseren van de lengte van VOC-reizen laat zien dat de reizen tijdens de zeventiende en achttiende eeuw veel meer tijd in beslag namen dan nu en het contact tussen mensen op de VOCschepen en het thuisfront moeizaam verliep. Ruimte De inrichting van een VOC-schip en het leven aan boord zijn twee elementen die vaak in de verhalen terugkomen en die bepalend zijn voor het beeld van de tijd van de VOC dat uit de verhalen spreekt. Baron von Wurb schrijft vanaf de rede van Texel. Hier wachtten de schepen de schepen van de VOC op een gunstige wind om te vertrekken. In zijn brief neemt baron Von Wurb nogmaals afscheid van zijn broer en zijn vrienden in Duitsland. Hij geeft een beschrijving van zijn hut op het schip en van de bemanning aan boord: "Mijn kajuit is nu op orde gebracht en ik kan heel goed en ruim wonen. De officiers houden van harmonie en gezelligheid. Dat zal de ongemakken van de reis aanzienlijk verminderen. [...] Ons scheepsvolk ziet er tamelijk goed uit, maar grotendeels zijn het onbevaren lieden, zoals dat in zeemanstaal heet. Dat betekent dat ze geen zeereizen hebben gemaakt. Daarom zijn de straffen meestal zeer zwaar." (p. 46-47).
Von Wurb is zich al bewust van de ongemakken die zich tijdens de reis voor kunnen doen. Wat deze ongemakken precies zijn, komt de lezer niet te weten. Ook de 'zware straffen' waar Von Wurb het over heeft worden niet geëxpliciteerd. Het beeld dat door deze beschrijving van Von Wurb wordt geschetst is niet gedetailleerd, maar de lezer kan er wel uit afleiden dat de reizen van de VOC niet altijd even prettig waren en dat de tucht aan boord met harde hand gehandhaafd. In het vervolg van zijn brief maakt de baron melding van de Blatta orientalis L., oftewel de kakkerlak, aan boord: "Dit lichtschuwe en verwoestende insect veroorzaakt aan boord enorme schade aan de levensmiddelen en gereedschappen waar het bij kan komen. In het bijzonder knaagt hij graag aan papier en boekbanden, omdat hij van boekbinderslijm houdt. In Holland mengt men uit voorzorg bittere ingrediënten door de lijm. Omdat mijn boeken niet voor de reis gemaakt zijn, zouden ze waarschijnlijk ten prooi aan deze insecten vallen als ze niet door de geur of smaak van olieverf [waarmee zijn boekenkist beschilderd is] afgeschrikt werden." (p. 46-47).
De kakkerklak is een vreemd insect voor baron Von Wurb zelf. Het is dus een onbekend fenomeen dat hij opmerkt in de gerepresenteerde tijd en ruimte. De Nederlanders hadden al een manier gevonden om de schade die de kakkerlak aanricht zoveel mogelijk te beperken, maar Von Wurb had hierover voordat hij vertrok nog niet nagedacht. Daarnaast benadrukt het fragment voor de lezer de 92
vreemdheid van de gerepresenteerde tijd en ruimte tegenover de representatietijd waarin de lezer het boek leest. Kakkerlakken vormen tegenwoordig geen bedreiging meer voor opgeslagen voorraden en boeken. Door een sterk verbeterde hygiëne komt het insect in Nederland veel minder voor dan vroeger. Impliciet spreekt uit de beschrijving van Von Wurb dus dat het in de tijd van de VOC veel minder hygiënisch was dan het in de eenentwintigste eeuw is en ook dat de Nederlanders wisten hoe ze het ongedierte het beste konden weren. Ondanks het feit dat alle verhalen vanuit het perspectief van de Nederlandse kolonialist verteld worden, wordt duidelijk dat de Nederlanders er voor de bevolking van de landen en eilanden waar zij op hun reizen kwamen, ook heel vreemd moeten hebben uitgezien. Het schip de Koe vergaat bijvoorbeeld voor de kust van China. Slechts acht man overleefden de schipbreuk en zij werden door de Chinezen vol bewondering gade geslagen: "Er stonden voortdurend honderden Chinezen om ons heen, die elkaar verdrongen om ons goed te kunnen zien. [...] 's Avonds toen ze ons te eten wilden geven, zetten ze een tafel midden op straat, met twee banken. Wij gingen zitten eten want er stond goed eten op tafel: spek, verse vis en goede witte rijst. [...] De vrouwen tilden hun kinderen hoog op en sommigen klommen op de daken om ons te zien eten, alsof dat een groot mirakel was." (p. 201).
De Chinezen zijn vreemd voor Rotman, de verteller van dit verhaal, maar hij en zijn maten zijn net zo zeer vreemd voor de Chinezen. Het beeld dat, opnieuw impliciet, uit dit verhaal naar voren komt, is dat de Nederlanders als een van de eerste volken de hele wereld over reisden. Tot dan toe hadden zij geen andere volken gezien en de andere volken hadden op hun beurt ook nog nooit iemand uit een vreemde cultuur ontmoet. Dit is voor de hedendaagse lezer misschien moeilijk voor te stellen, omdat in Nederland tegenwoordig mensen leven die afkomstig zijn uit landen van over de hele wereld of voorouders hebben die daaruit afkomstig zijn. Daarom zal de lezer de houding die de Nederlanders en de Chinezen in het bovenstaande citaat aannemen, zien als iets wat typisch is voor de tijd van de VOC. Vreemd hoeft niet per definitie 'vervelend' te betekenen. Dat bewijst het verhaal dat Andries Stokram vertelt. Hij was als matroos aan boord van het schip de Arnhem (afwisselend gespeld als Aernhem en Arnhem) dat voor het eiland Mauritius schipbreuk leed. Dit verhaal is ook terug te vinden in Zwarte peper, scheurbuik, maar dan vanuit het perspectief van twee jongens aan boord. Stokram wist net als die jongens aan boord van de reddingsboot te ontkomen en overleefde negen dagen op zee zonder voedsel en water. Toen de boot aanspoelde op Mauritius waanden de opvarenden zich in het paradijs: "We dronken alleen nog maar palmwijn en aten bokken, landschildpadden, varkens, veldhoenders en veel meer gekke dingen. [...] We leefden zo tot 21 mei [1662], toen er een Engels schip kwam." (p. 252).
Niet iedereen wordt echter door de Engelsen meegenomen. Stokram vertelt dat hij met vier anderen op het eiland bleef, omdat er niet meer dan twintig man extra aan boord pasten. Het perspectief van 93
Stokram zal er in dit geval voor zorgen dat de lezer de paradijselijke eilanden als normale bestemming van de VOC zal zien. Het vreemde hoeft zich ook niet per definitie ver weg af te spelen. Ook dicht bij huis gebeurden dingen die de hedendaagse lezer zich maar met moeite voor kan stellen. Ziekentrooster Seyger van Rechteren is bijna terug in Nederland als het schip waarop hij meevaart vlak bij Texel alsnog in moeilijkheden raakt: het loopt vast op een zandplaat. Als er 's nachts een storm opsteekt raakt Van Rechteren in paniek en springt hij aan boord van een loodsbootje dat op het punt staat om naar het land te varen. De storm wordt echter zo heftig dat hij geen enkele hoop meer koestert om nog aan land te komen. "Toen wenste ik dat ik weer aan boord van het grote schip was, want als het aan stukken was geslagen had ik mij wel aan een balk of plank kunnen vasthouden." (p. 276).
Opnieuw is hier sprake van een verschil tussen het heden en het verleden dat de nadruk legt op het vreemde voor de hedendaagse lezer. In de zeventiende en achttiende eeuw ging het er in Nederland anders aan toe dan tegenwoordig. Tijdens een storm was een vastgelopen schip op zichzelf aangewezen. Van een gestroomlijnde reddingsboot die binnen tien minuten te hulp kon schieten was nog geen sprake. Uit het verhaal van Van Rechteren kan de lezer afleiden dat een schip in nood geen hulp van buitenaf hoefde verwachten. De algemene conclusie die hieruit te trekken valt is dat we tegenwoordig invloed uit kunnen oefenen op natuurlijke factoren, zoals de wind. Als het niet waait zetten we de motor aan, terwijl een VOC schip stil kwam te liggen en moest wachten totdat de wind weer opstak voor het verder kon zeilen. Het succes van een reis hing van dit soort natuurlijke factoren af. In de beschrijvingen van het leven aan boord en de inrichting van een VOC-schip wordt het beeld van de tijd van de VOC dus vaak impliciet verwoord. Door de verschillende focalisatoren in het verhaal wordt het leven aan boord voor de soldaten en matrozen als ruw beschreven, maar voor passagiers van goede komaf als relatief comfortabel. De verschillende verhalen geven dus ook door middel van ruimtelijke beschrijvingen van de VOC-schepen, het leven aan boord en het leven op de verre bestemmingen van de reizen een breed beeld van de tijd van de VOC.
Motieven Alle verhalen in de bundel zijn gebaseerd op historische bronnen en documenten (p. 16). De grens tussen feit en fictie is in dit geval dus vrij scherp te trekken. De verschillende jaartallen zijn na te gaan en van verhalen zijn historische bronnen te raadplegen. Roeper en Van Gelder geven echter geen bronnenlijst of lijst van geraadpleegde werken op. De historische informatie vormt in het geval van In dienst van de compagnie meer dan alleen het skelet van het verhaal (in het tweede hoofdstuk wordt 94
er op deze manier naar verwezen). In eigen woorden van de auteurs was "[men] gewend om in journaals kort en zakelijk te noteren wat er gebeurde, en ook in de meer persoonlijke berichten is dat te herkennen. Zo staan ook de meest levensbedreigende gebeurtenissen [...] opgetekend in feitelijke stijl. [...] Het levert doeltreffender passages op dan menig uitvoerige, larmoyante en van verplichte stijlfiguren doortrokken tekst die destijds als literatuur werd gerekend." (p. 19). De belangrijkste motieven in het boek zijn in de hierboven gegeven voorbeelden al aan de orde gekomen: gevaren tijdens de VOC-reizen, de hiërarchie aan boord van de VOC-schepen en de normen en waarden tijdens de VOC-periode. Er is nog een aantal andere motieven te noemen die regelmatig terugkomen in de verschillende verhalen. Het leven aan boord, dat zo anders is dan het leven in het vaderland, is er daar één van. Peter Kolb [1704] is duidelijk onder de indruk van de vreemde manier van leven op zee. Hij beschrijft het vermaak aan boord. Vooral als de kapitein zelf vrolijk is wordt er muziek gemaakt, zo vertelt hij. Met trommels, violen, fluiten en zang vermaken ze zichzelf en de officieren aan boord. Soms wordt er zelfs toneel gespeeld aan boord. De bemanningsleden spelen ook vreemde spelletjes: "[Ze] maken soms hun gezicht zwart om de ander waarop ze het gemunt hebben, terwijl ze doen alsof ze hem kussen, ook zwart te maken. [...] De andere grovere manieren waarmee ze zich vermaken zal ik hier verzwijgen, om de kuise oren van de lezer niet te kwetsen." (p. 54-55).
Net als in het verhaal van baron Von Wurb dat bij 'personages' is besproken, wordt hier een beeld gegeven van het leven aan boord, waar naast hard werken ook tijd was voor vermaak. In de analyse van de verteller en focalisator zijn we al een voorbeeld tegengekomen van een westerse focalisator die een voor hem vreemd volk beschrijft. De ontmoeting tussen de Nederlandse bemanning van de VOC-schepen en de inwoners van de gebieden waar de reizen naar toe gingen, is ook een belangrijk en zich herhalend element in de verschillende verhalen. Pieter van Meerhof leidde bijvoorbeeld een expeditie vanuit Kaap de Goede Hoop naar het binnenland van Zuid-Afrika. Hij nam Hottentotten mee die voor hem als tolk konden dienen en de Namaqua's op hun gemak konden stellen. Het volk dat voor de Nederlanders al iets minder vreemd geworden was, ging mee om het nog vreemdere volk te gaan onderzoeken. Hij vertelt dat het een hele tijd duurde voordat de Namaqua's de Nederlandse expeditieleden durfden naderen. De Nederlanders leren de Namaqua's vervolgens hoe ze een pijp moeten roken en geven hun tabak cadeau. Pieter Meerhof wordt meegenomen naar de koning van het volk en wordt daar vriendelijk onthaald, zoals blijkt uit het volgende citaat: "Het grootste deel van de middag bleef de koning bij ons zitten en wij trakteerden hem op brood, schapenvlees en tabak. Tegen de avond liet de koning in mijn bijzijn een triomf blazen. Dat ging zo: honderd à tweehonderd sterke mannen vormden een kring. Elk had een holle pijp in de hand. Sommige pijpen waren lang, sommige kort, andere dik of dun. In het midden stond een man met een lange stok. Die zong, terwijl de anderen op de pijpen bliezen en in de rondte dansten. Ze maakten met hun voeten sierlijke bewegingen. De vrouwen dansten rond de kring. [...] Dit spel duurde ongeveer twee uur, met allerlei dansen en toen hielden ze op." (p. 94).
95
De beschrijving van deze ontmoeting laat zien hoe belangrijk het vreemde was voor de VOC. Zonder de inwoners van de eilanden kon de VOC immers geen handel drijven en dus geen geld verdienen. Het vreemde bleef ook niet voor altijd vreemd. De Nederlanders die zich vestigden in Indië raakten gewend aan de gebruiken aldaar. Dit werd dan vervolgens weer als vreemd ervaren door Nederlanders die voor het eerst in Indië aankwamen. Francois Valentijn was negentien toen hij als predikant in Oost-Indië aankwam. Hij verwondert zich over het eten dat hij bij de Gouverneurgeneraal krijgt: "Geen vreemder ontvangst kreeg ik hier dan op de Japanse maaltijd bij de gouverneur-generaal, die hij elke donderdag hield. Daar kwam in het begin niets anders dan een bord met wat droge rijst op tafel en een paar bakjes met zeer scherpe spijzen die mij helemaal niet bevielen. Ik kon mij ook met de twee ronde lange stokjes, waarmee de Japanners en de Chinezen gewend zijn te eten, helemaal niet redden." (p. 121).
Andere vreemde gewoontes worden door verschillende personen uitgelegd alsof het de normaalste zaak van de wereld betreft. Een soldaat vertelt bijvoorbeeld hoe er op olifanten gejaagd werd: "Als er een olifant aankomt hangt men aan grote bomen die over het pad hangen grote, zware blokken met een ijzeren punt eraan. Als de olifant daar onderdoor loopt kapt diegene die in de boom zit het touw, waardoor het blok op de olifant valt. Als het raak is, is de olifant dood." (p. 181).
Het belangrijkste motief in de historische verhalen is de vergelijking tussen het vertrouwde en het exotische en dat komt overeen met de conclusie van Parlevliet (2011) na haar analyse van kinderboeken over de Tachtigjarige oorlog. Het beeld van de tijd van de VOC in In dienst van de compagnie Het beeld van de tijd van de VOC dat uit de verschillende verhalen in de bundel In dienst van de compagnie blijkt , wordt bepaald door het perspectief van de Nederlandse kolonisator. Door de vele verschillende personagefocalisatoren en ruimtebeschrijvingen krijgt de lezer een breed beeld van verschillende aspecten van het leven in de tijd van de VOC. Er wordt duidelijk gemaakt dat de maatschappij in de zeventiende en achttiende eeuw was ingedeeld in verschillende standen, met veel consequenties voor het leven dat je leidde. Ook wordt duidelijk dat het geloof een veel grotere rol speelde in het dagelijks leven dan nu in Nederland voor de meeste mensen het geval is. De Nederlandse zeelieden worden neergezet als een ruw volk dat vooral om het geld op reis gaat. In sommige gevallen speelt ook de zucht naar avontuur een belangrijke rol in de keuze om mee te gaan op een VOC-schip. Het doel van de VOC-reizen was altijd het maken van zoveel mogelijk winst. Alles was ondergeschikt aan dit doel: de bouw van de schepen, het eten aan boord, de behandeling van zieken (al kan hier natuurlijk ook de geringe kennis op het gebied van de geneeskunde niet vergeten worden) en de regels en straffen aan boord. De reizen die ondernomen werden duurden lang en contact met het thuisfront onderhouden was ingewikkeld. Het leven aan boord was niet prettig. Met 96
de hygiëne was het slecht gesteld en veel mensen werden tijdens de reis ziek. De bemanning moest hard werken, maar daarnaast werd wel degelijk tijd gemaakt voor vermaak. Er werd muziek gemaakt en er werden (ruwe) spelletjes gespeeld. De Nederlanders hadden ook manieren gevonden om de verschillende ongemakken aan boord te verzachten. In de analyse is het voorbeeld gegeven van de bittere ingrediënten die door de Nederlanders door de lijm werd gemengd waarmee boeken ingebonden werden, om zo te voorkomen dat de kakkerlakken de boeken opvraten. De vreemde volken die de Nederlanders leerden kennen vonden ze meestal maar raar, gierig en wispelturig. Ze plaatsen hun eigen cultuur boven de culturen waarmee ze op de verre bestemmingen kennis maakten. Het wordt duidelijk dat de verschillende culturen op de wereld nog niet eerder met elkaar in contact geweest waren, want de Chinezen vinden de Nederlanders net zo wonderlijk als andersom. Het beeld ontstaat dat Nederlanders voortrekkers waren op het gebied van handel drijven met verre landen. De Nederlanders wilden de volkeren van de (ei)landen waar ze kwamen leren kennen, want dat betekende meer mogelijkheden voor het drijven van handel en dus meer winst voor de VOC. De gewoonten van de 'vreemde volken' werden deels door de Nederlanders overgenomen. De gouverneur-generaal eet volgens predikant Frans Valentijn allemaal vreemde gerechten. De Nederlanders in Oost-Indië pasten zich dus voor een deel wel aan aan de nieuwe cultuur waarin zij terecht kwamen. 4.2.3 Land in zicht - Vibeke Roeper (2004) Samenvatting en vormgeving boek Land in zicht. Nederlanders op ontdekkingsreis. (2004) is een non-fictie boek waarin wordt verteld over de belangrijkste ontdekkingsreizigers die Nederland gekend heeft. In twaalf hoofdstukken wordt uitgelegd hoe de VOC en de WIC in Nederland hebben bijgedragen aan de ontdekking van de wereld. Roeper begint haar verhaal met Spanje en Portugal. Twee landen die de wereldzeeën al bevoeren voordat Nederland zich daarmee bezig ging houden. Ze vertelt over Columbus' ontdekking van Noord-Amerika en andere verhalen van bekende ontdekkingsreizigers zoals Willem Barentz, die een alternatieve handelsroute zocht en via de Noordpool naar China wilde reizen, Olivier van Noort die de Straat van Magellaan (Zuid-Amerika) ontdekte en zo als eerste rond de wereld zeilde en Abel Tasman, die als een van de laatste ontdekkingsreizigers voor de VOC de opdracht kreeg om het Zuidland te ontdekken. Dit land bestond echter niet en in plaats daarvan ontdekte Tasman onder andere een eiland dat tot op de dag van vandaag zijn naam draagt: Tasmanië. Er komen ook verhalen van een aantal minder bekende schippers en stuurlui aan bod, zoals Jacob le Maire. Hij ontdekte 'Straat le Maire', de doorgang van de Stille Oceaan naar de Indische Oceaan ten zuiden van Vuurland. En Jacob Roggeveen die het bijzondere, maar verder onbruikbare 'Paaseiland' ontdekte. De verhalen 97
van de verschillende ontdekkingsreizen zijn door Roeper aangevuld met stukjes uit reisverslagen van de betreffende reizen en door Tom Eyzenbach voorzien van kleine zwart-wit illustraties. Net als in Zware peper, scheurbuik worden korte teksten in de marge gebruikt, in een kleiner lettertype dan de hoofdtekst, om uitleg te geven, begrippen te verduidelijken, de verbinding te leggen tussen het heden en het verleden of om commentaar op de hoofdtekst te leveren vanuit een ander perspectief. In een van deze margeteksten licht Roeper het gebruik van de stukjes reisverslag toe: "Boeken over verre reizen werden heel graag gelezen. Vooral als er spannende dingen gebeurden. De korte stukjes van de reisverslagen in dit boek komen uit oude boeken. Ze zijn wel in het modern Nederlands vertaald." (p. 121). Tussen hoofdstukken door zijn op schijnbaar toevallige plekken grijze pagina's aan het boek toegevoegd. Op deze pagina's wordt steeds extra informatie gegeven bij een onderwerp dat in de hoofdtekst maar zijdelings aan bod is gekomen. Zo bespreekt Roeper op de grijze pagina's het gezegde: 'Dat is het ei van Columbus.', geeft ze een uitgebreide beschrijving van Het Behouden Huis, de schepen van ontdekkingsreizigers, het meten van afgelegde afstand in knopen, het bepalen van de locatie van een schip en de zeeziekte scheurbuik. Ook krijgt een aantal landen op grijze pagina's een extra toelichting: Japan, Korea en Nieuw-Nederland (Australië) hebben allemaal een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van de VOC. De grijze pagina's dragen bij aan de beeldvorming van de tijd van de VOC in het boek, omdat ze altijd met de kennis van tegenwoordig toelichting geven op gebeurtenissen of plaatsen in de geschiedenis. Analyse Vertelinstantie en focalisatie In Land in zicht staat de auctoriale vertelinstantie boven het verhaal. Dit is voor een non-fictie boek een aantrekkelijke vertelvorm, omdat de auteur op deze manier het onderwerp vanuit verschillende perspectieven kan benaderen, zonder veel extra informatie nodig te hebben over bijvoorbeeld het innerlijk en de handelingen van één bepaald personage. De eerste twee zinnen van het boek maken duidelijk wie de verteller in het verhaal is:
"Het verhaal over de Nederlandse ontdekkingsreizen begint aan het einde van de zestiende eeuw; iets meer dan vierhonderd jaar geleden. Het was een tijd waarin de meeste mensen dichtbij huis bleven en nooit verre reizen maakten." (p. 7).
De verteller spreekt in de eerste zin in de tegenwoordige tijd en in de tweede zin in de verleden tijd.
98
De verteller bevindt zich dus in het nu en vertelt over het voorbije verleden. Land in zicht is een nonfictief boek met daarin fictieve elementen, zoals blijkt uit het volgende citaat: "De reis over zee naar India duurde vijf en een halve maand. Dat was voor zo'n afstand helemaal niet lang , maar Jan Huygen vond het een verschrikkelijke reis." (p. 9).
Elke lezer die in de gaten heeft dat Jan Huygen echt heeft bestaan (dit wordt niet expliciet gezegd, maar het blijkt impliciet uit de manier waarop hij geïntroduceerd wordt), zal zich afvragen hoe de auteur weet dat Jan de reis verschrikkelijk vond. Heeft hij dat in een brief aan zijn moeder geschreven? Er wordt geen bron bij vermeld, dus de lezer zal hier zelf naar op zoek moeten. Dergelijke elementen maken het boek aantrekkelijk voor de lezer, maar de historische authenticiteit van de informatie is niet na te gaan. Bovenstaand voorbeeld laat ook zien dat de verteller tegelijkertijd de focalisator is. De vertellerfocalisator bekijkt de wereld van de ontdekkingsreizigers waarover geschreven wordt met zowel een historische als een hedendaagse blik. De bewoners van Het Behouden Huys op Nova Zembla: "[...]hoopten dat het [schip dat in het ijs vast zat] de winter goed door zou komen, want zodra het kon wilden ze ermee naar huis varen. Het was de vraag of dat ooit zou lukken. Voorlopig konden de mannen er weinig tegen doen." (p. 28).
Ook hier is sprake van een fictief element. De vertellerfocalisator houdt hier informatie voor de lezer achter. Hij had hier ook kunnen vertellen dat de mannen na acht maanden in een roeiboot bij Het Behouden Huis weg zouden varen om terug te keren naar Nederland, maar om het verhaal een spannende opbouw te geven is ervoor gekozen om te doen alsof de afloop van het verhaal nog onbekend is. De lezer zal zich afvragen of het de mannen inderdaad gelukt is om van Nova Zembla af te komen. De stukjes uit de reisverslagen die in het boek zijn opgenomen vormen de enige uitzondering op de auctoriale verteller en vertellerfocalisator. Hierin is het steeds de betreffende ontdekkingsreiziger die centraal staat in de hoofdtekst de verteller en de focalisator. Bijvoorbeeld in het fragment uit het reisverslag van Cornelis Houtman, die als eerste Nederlander de zuidelijke route (die tot dan toe alleen door de Portugezen werd gebruikt) naar Indië voer: "9 augustus 1595. We werden aan land opgewacht door de inwoners. Ze hadden veel vee meegebracht. We kochten voor een slechte houwdegen een mooie os. Voor een oude bijl gaven zij hetzelfde. Toen wij voor een nieuwe bijl twee ossen vroegen en zij ons maar één os wilden geven, hielden we op met de ruilhandel." (p. 38).
Hier kun je spreken van een ik-verteller en een personagefocalisator. De stukjes reisverslag brengen het reisverhaal waarover in de hoofdtekst door de alwetende verteller verteld wordt tot leven. De focalisatie door de ogen van een zeevaarder die mee was op de betreffende reis brengt het verhaal 99
direct bij de lezer. In het geval van Cornelis Houtman krijgt de lezer ook nog eens extra informatie over de reis. Dit maakt de informatie die de verteller eerder al gegeven heeft in de hoofdtekst betrouwbaar en aannemelijk. Het verslag van Houtman vertelt de lezer hoe er door de Nederlanders handel gedreven werd met de bewoners van de eilanden waar ze tijdens hun reizen aan land gingen. Impliciet blijkt uit het bovenstaande citaat dat de Nederlanders zelf vonden dat ze eerlijk handel dreven. Als men voor een oude bijl één os ruilt, moet voor een nieuwe bijl meer gegeven worden. De eilandbewoners zien echter het verschil niet, voor hun is de ene bijl gelijk aan de andere. Naar hedendaagse maatstaven is de handel die Houtman dreef niet helemaal eerlijk te noemen. Een oude bijl is immers veel minder waard dan een os (ja maar de waarde hangt af van de plaats waar de handel wordt gedreven. In zuidelijke landen kost fruit weinig dat is niet oneerlijk, alsof dingen overla maar een prijs hebben). Het beeld dat in de stukjes uit de reisverslagen van de VOC naar voren komt is beperkt, omdat de personage focalisator gebonden is aan zijn eigen visie. Elk reisverslag is geschreven door een Nederlander die een voor hem vreemde cultuur beschrijft. De vertellerfocalisator heeft daarentegen de mogelijkheid om met de kennis uit de eenentwintigste eeuw extra informatie te verschaffen aan de lezer of de gebeurtenissen van commentaar te voorzien, omdat deze focalisator boven het verhaal staat.
Personages Anders dan bij een fictieve historische roman kent Land in zicht niet één hoofdpersonage, maar wordt de geschiedenis van de Nederlandse ontdekkingsreizen verteld aan de hand van de belangrijkste historische figuren in die geschiedenis. Achterin het boek is een "Top 10 Nederlandse ontdekkingsreizigers" opgenomen. Opvallend is dat de ontdekkingsreizigers altijd met zowel voornaam als achternaam worden aangeduid in de tekst: "Voor het eerst op deze reis stonden de Nederlanders oog in oog met de vijand. Olivier van Noort was bang dat het Spaanse schip de andere Spanjaarden in Chili zou waarschuwen voor de komst van de Nederlanders. [...] Olivier van Noort liet de Spaanse kapitein en bijna de hele bemanning ongedeerd aan land gaan. [...] De stuurman vertelde dat de Spanjaarden al meer dan een jaar wachtten op de komst van de Nederlanders. [...] ze kenden zelfs de naam van Olivier van Noort!" (p. 52).
Het gebruik van voornaam en achternaam van de personen in het verhaal zorgt ervoor dat er een afstand blijft bestaan tussen de ontdekkingsreizigers en de lezer. De lezer zal erdoor misschien beter onthouden dat de personen waarover hij leest echt hebben bestaan en dat ze een rol spelen in de geschiedenis. De lezer kan hierdoor tegen de ontdekkingsreizigers op gaan kijken en bedenken dat het erg spannend en bewonderenswaardig is wat die mannen allemaal hebben meegemaakt. De lezer kan hierdoor het beeld krijgen dat een ontdekkingsreiziger in de tijd van de VOC altijd succesvol was en dat alle namen van de ontdekkingsreizigers tegenwoordig nog bekend zijn. Dit alles zorgt er 100
wel voor dat de identificatie met de hoofdpersonen moeilijker zal zijn, dan in het geval van een fictief verhaal waarin één hoofdpersonage aan bod komt. De gevoelens en emoties van de ontdekkingsreizigers worden in de meeste gevallen oppervlakkig geduid (het voorbeeld hierboven van Jan Huygen die zijn reis naar India verschrikkelijk vond, is hiervoor tekenend) en van een psychologische ontwikkeling is geen sprake. De manier waarop de personages geïntroduceerd worden, komt in de meeste gevallen wel overeen met de manier waarop dit in fictie over het algemeen gebeurt. Hoofdstuk 7 draagt de titel "Een eigenwijze Engelsman" en verhaalt over Henry Hudson die in Engeland geen succes had met het vinden van een route via de Noordpool. Hij vroeg de VOC om hulp en voer in 1609 onder de Nederlandse vlag naar het noordelijkste punt van Noorwegen en van daar naar Nova Zembla. De VOC had hem opgedragen direct naar Nederland terug te keren als hij niet verder kon, maar Hudson voer door naar Noord-Amerika: "Het was een erg eigenwijze beslissing, maar Henry Hudson was nooit iets anders van plan geweest. Nu hij eenmaal op weg was, konden de voc-directeuren hem niet meer tegenhouden." (p. 71).
Hudsons karakter wordt in deze twee zinnen geschetst: hij is eigenwijs, hij weet wat hij wil en zet zijn zin door. Deze eigenschappen zijn ook terug te vinden bij de andere ontdekkingsreizigers in het boek. Willem Barentz wilde de zoektocht naar een vaarroute om de noordpool niet opgeven. Hij zorgde ervoor dat zijn schepen waren bemand met jonge, ongetrouwde mannen, die niet snel naar huis, vrouw en kinderen terug hoefden (p. 25) en Jacob le Meire gaf zijn zoektocht naar het onbekende Zuidland pas op toen alle voorraden op zijn schip op waren en ze vanuit Zuid-Amerika al haast aan de overkant van de oceaan was (p. 89). Uit de beschrijvingen van de karakters van de ontdekkingsreiziger komt dus het beeld naar voren dat het allemaal stoere, vastberaden mannen waren. Het vruchtbare land dat Hudson in Noord-Amerika aantreffen kan hem weinig schelen: zijn ontdekkingsreis is het allerbelangrijkste en "er was dus geen tijd voor getreuzel" (p. 74). Hij drijft handel met de Indianen die hij tegenkomt in Noord-Amerika en laat, als hij besluit zijn reis voort te zetten, het indianendorp plunderen en platbranden. Omdat verschillende personen gedurende het verhaal de functie van hoofdpersoon vervullen, krijg je als lezer niet altijd een beeld van de visie van die persoon op de gebeurtenissen. Voor een hedendaagse lezer lijkt het bovenstaande voorbeeld van Hudson, die na een succesvolle handelsonderneming een indianendorp laat plunderen, misschien tegenstrijdig en een wrede daad. De verteller neemt dan ook de tijd om uit te leggen waarom het niet onbegrijpelijk was dat Hudson zich zo wantrouwig gedroeg tegenover de indianen en geeft een eenentwintigste eeuwse visie op de gebeurtenissen: "[De indianen] wilden meestal ook graag dingen ruilen of verkopen. Maar na een tijdje ging het mis. Dan begrepen ze elkaar verkeerd, of ze voelden zich bedrogen of bedreigd. Dan kwamen er al gauw
101
wapens aan te pas [...].[...] Bij Henry Hudson ging het precies zo. Het plunderen van het indianen dorp was misschien wel de wraak voor het vermoorden van Engelse zeelui op een eerdere reis." (p. 75).
De link tussen het voorbeeld van Hudson en het meer algemene voorbeeld van het verloop van de handel tussen indianen en westerlingen, wordt in de zin "Bij Henry Hudson ging het precies zo." stellig gepresenteerd. Uit de zin die daarna komt blijkt echter dat de verteller helemaal niet zeker is dat het "precies zo" gebeurd is: de plundering was "misschien" wel een wraakactie, maar een andere verklaring is ook nog mogelijk. De Indianen wreekten hun verlies in ieder geval op het eerstvolgende Europese schip dat bij het dorp kwam: "Een hele groep Engelsen werd op die plek in 1610 vermoord." (75). De visie van Abel Tasman op zijn ontdekkingsreizen wordt in de laatste twee hoofdstukken van het boek iets breder uitgemeten. Tasman kreeg de taak van de VOC om het "Zuidland" te ontdekken. Tasman vertrok in 1642 en voer, zonder dat hij het wist, als eerste een rondom Australië. Zijn opdrachtgever, Anthonie van Diemen, was niet tevreden met de resultaten van de reis en stuurde Tasman opnieuw weg. Ditmaal om opnieuw een rond Australië te varen, maar dan in omgekeerde richting. Tasman moest dicht langs de kust varen zodat er veel getekend en verkend kon worden. Tasman leidde de reis echter "alsof hij er geen zin in had" zegt de verteller: "Hij bleef ver van de kust af varen. Hij probeerde niet om de doorgang tussen Nieuw-Guinea en Australië te vinden, maar schreef gewoon op dat het daar doodliep en dat het Zuidland dus aan Nieuw-Guinea vast zat. [...] Natuurlijk was Anthonie van Diemen nu nog zwaarder teleurgesteld. [...] Hij schreef naar de voc-directeuren in Nederland: 'Landen ontdekken kan niet iedereen'." (p. 114-115).
Tasman was het blijkbaar niet eens met zijn opdracht voor de tweede reis en de verteller suggereert dan ook dat Van Diemen misschien wel tevreden had moeten zijn met de resultaten van de eerste reis. Het beeld van de stoere, zelfverzekerde ontdekkingsreiziger, dat in het overgrote deel van de verhalen wordt geschetst, wordt door het verhaal van Tasman gerelativeerd. Blijkbaar was het voor de ontdekkingsreizigers niet altijd alleen maar opwindend om op reis te gaan, maar moesten zij ook wel eens tegen hun zin bevelen van hoger hand opvolgen. Tijd De geschiedenis in Land in zicht wordt chronologisch verteld. Dit structuurelement zorgt voor coherentie. Het verhaal begint, zoals de al eerder aangehaalde eerste zin ons vertelt, aan het einde van de zestiende eeuw. In hoofdstuk 1 vertrekt Jan Huygen naar India. Hij keert in 1592 terug in Nederland en dat is het jaar dat Nederland er "klaar voor was om de wereld te gaan ontdekken" (p. 12). De ruimte is hier, zoals uitgelegd in het methodehoofdstuk, niet los te zien van de tijd. Het verhaal van de Nederlandse ontdekkingsreizen begint in Nederland: de thuishaven en het bekende terrein. Van daaruit vertrokken de zeelui naar onbekende plekken over de hele wereld. Via de reizen van onder anderen Willem Barentz met de overwintering op Nova Zembla in 1596/1597, Olivier van 102
Noort in 1598, Jacob Quakernaeck die in 1600 als eerste Nederlander Japan bereikte, Henry Hudson die in 1609 naar Noord-Amerika ging, Jacob le Meire in 1615, Matthijs Quast die in 1639 op zoek ging naar de Goud- en Zilvereilanden die ergens ten oosten van Japan moesten liggen en Abel Tasman die in 1642 als eerste rond Australië zeilde, wordt het verloop van de Nederlandse ontdekkingsreizen die over de hele wereld hun sporen hebben nagelaten beschreven. In alle verhalen wordt nauwkeurig melding gemaakt van de data van vertrek en terugkeer van de schepen. Hierdoor is het tijdsverloop in het verhaal gemarkeerd en kun je als lezer dus precies zien hoeveel tijd er verstreken is in het verhaal. Door de weergave van de exacte jaartallen ontstaat het beeld dat van alle VOC-reizen precies is bijgehouden wanneer ze plaatsvonden en hoe lang ze duurden, maar krijg je ook een beeld van de ontwikkelingen in de organisatie van de VOC. In de beschrijvingen van de verschillende ontdekkingsreizen komt op veel plaatsen ook een minder precieze tijdsaanduiding voor. Hiervan volgen een paar voorbeelden: "Toen zij land in zicht kregen, was het gevaarlijkste deel van de reis achter de rug." (p. 39). "[Olivier van Noort] wachtte tot het springvloed werd [...] en liet de schepen zo dicht mogelijk naar het strand varen." (p. 48). "Toen de storm voorbij was zeilde Dick China zo snel hij kon weer naar het noorden [...]." (p. 62). "Het had geen zin om nog langer in deze baai te blijven liggen, daarom liet Maarten de Vries de ankers ophalen." (p. 100-101).
Ook in de fragmenten uit de reisverslagen speelt tijd een belangrijke rol. In bijna alle gevallen begint een dergelijk fragment met de notatie van dag, maand en jaar waarop de notitie gemaakt is. De historische tijd en het tijdsverloop gedurende het verhaal is van groot belang in Land in zicht. Dit is om twee redenen het geval: ten eerste is het een manier om de historische feiten hun plaats in de tijd mee te geven. De lezer zal de verschillen met de eenentwintigste eeuw koppelen aan de historische tijd waarin het verhaal zich afspeelt en als typisch element van die betreffende tijd ervaren. Dit is bijvoorbeeld geïllustreerd met het voorbeeld van Hudson die tijdens zijn reis een heel indianendorp uitmoordt voor hij er vertrekt. Ten tweede is tijd een belangrijk structuurelement in het verhaal, omdat een plot en de daarbij behorende spanningsboog, niet op eenzelfde manier geconstrueerd kan worden als in het geval van fictie (zie hoofdstuk 2). De lezer kan de tijdsaanduiding en het tijdsverloop dus gebruiken als herkenningspunt in het verhaal en de auteur kan, door de nadruk te leggen op de vele verschillen en overeenkomsten tussen de tijd van de VOC en de tijd waarin het boek geschreven is, de lezer blijven boeien.
103
Ruimte In Land in zicht zijn alle ruimtes waarin de verschillende verhalen zich afspelen gemarkeerd. Dit kan ook haast niet anders in het geval van dit onderwerp: de ontdekkingsreizen hadden altijd een doel, namelijk het ontdekken van een nieuwe route of een nieuwe plek op de aarde en de plaatsen waar onderweg werd aangelegd zijn in de meeste gevallen gedocumenteerd. In het laatste hoofdstuk van het boek, getiteld 'De hele wereld in kaart', wordt uitgelegd dat de Nederlanders de meeste ontdekkingreizen maakten. En dat gebeurde in een tijd waarin de meeste mensen nog geloofden dat de onbekende plekken op de aarde bevolkt werden door "monsters en reuzen" (p. 131). Ze deden dit om gebieden te zoeken waarmee ze handel konden drijven, of waar ze goud en zilver konden vinden. Deze beschrijving suggereert dat de Nederlanders, meer dan andere volken, de drang voelden om de wereld te verkennen op zoek naar gebieden waar geld te verdienen viel. De beschrijving van een ruimte geeft veel informatie over de historische tijd en laat zien in welke omgeving het verhaal zich afspeelt. Ze nemen in Land in zicht dan ook het grootste deel van de verhalen in beslag. Van Boven en Dorleijn spreken in het geval van zo een ruimtebeschrijving van couleur locale (Van Boven en Dorleijn 2010, 286). Een voorbeeld hiervan is het volgende fragment, waarin Hudson op zoek is naar een zeestraat door Noord-Amerika die hem naar de Stille Oceaan zou voeren: "Hij was een grote baai in gezeild, langs eilanden en rotsen. Plotseling zag hij drie openingen waarvan hij dacht dat het rivieren waren. Het land eromheen was schitterend. Er groeiden grote eikenbomen, er stond rijpe maïs op het land en de geur van bloeiende bloemen woei over het water naar de Halve Maan toe. Het water zat vol grote vissen die zich gemakkelijk lieten vangen. De Indianen die er woonden, droegen kleren van hertenleer, ze hadden sieraden van koper en ze hadden zelfs tabak." (p. 74).
De sfeer die met deze ruimtebeschrijving wordt opgeroepen is een exotische. Het is duidelijk dat de Nederlandse zeelieden zulk vruchtbaar land niet gewend waren. De beschrijving van de Indianen vertelt de lezer ook het een en ander over het perspectief waarmee de zeelui naar onbekende volkeren keken. Het is hier duidelijk dat ze in andere gebieden al Indianen of andere bewoners tegen waren gekomen die er een stuk minder beschaafd uit moeten hebben gezien. De ruimte waar het verhaal zich afspeelt bepaalt in Land in zicht dus gedeeltelijk het onderwerp. De beschrijvingen van de delen van de wereld die nog onbekend zijn, zijn dan ook extra interessant. Columbus kwam in 1492 aan in Noord-Amerika, maar omdat hij geen idee had waar hij zich precies bevond, was hij ervan overtuigd dat hij zich "ergens in de buurt van China, in Indië" bevond: "De bemanning maakte kennis met de inwoners. Columbus vond het wel vreemd dat die helemaal niet leken op de Japanners en de Chinezen waarover hij had gelezen. Maar welk land kon het anders zijn? [...] Columbus verkende het gebied een paar maanden lang. Hij bezocht andere eilanden in de buurt, hij speurde naar goudmijnen en bestudeerde de inwoners. Toen hij terug ging naar Spanje, liet hij een groepje mannen achter om de eerste Spaanse stad in Indië te stichten. Hij nam een paar Indianen mee om aan de koning te laten zien." (p. 17).
104
Met de kennis van nu weten we waar Columbus aan land gekomen is, hoe het eruit moet hebben gezien en wie hij daar tegen kwam. Door een ruimtelijke beschrijving als die hierboven wordt de nadruk gelegd op de verschillen tussen vroeger en nu. Dit effect, dat Joosen en Vloebergs (2008) toeschrijven aan historische fictie, gaat in dit geval ook op voor historische non-fictie voor de jeugd. Een andere ruimte die veel beschreven wordt, naast de onbekende gebieden die het doel waren van de ontdekkingsreizen, zijn de schepen waarmee de reizen ondernomen werden. Dit is opnieuw een beperkte en gemarkeerde ruimte. Op een VOC-schip was de ruimte letterlijk beperkt. Op een grijze bladzijde worden de schepen van de ontdekkingsreizigers getypeerd. De verschillende (onder)delen van een schip worden bij naam genoemd, de hiërarchie aan boord van het schip wordt kort uiteengezet en het leven aan boord wordt beschreven. Dat dit niet altijd een pretje was blijkt uit de verschillende verhalen van ziekte en honger- of watersnood aan boord: "Al na een paar weken bleek dat de voedselvoorraad voor een groot deel bedorven was. Waarschijnlijk waren er goedkope, oude spullen ingekocht. Het oversteken van de Atlantische Oceaan ging niet snel genoeg en onderweg kregen veel mannen last van scheurbuik." (p. 60). "Jacob le Maire had eigenlijk geen keus. De watervoorraad was zo klein dat hij iedereen nog maar een paar slokjes per dag kon geven. Om voedsel te sparen werd ook het ontbijt al overgeslagen." (p. 89).
De beperkingen die de ruimte van een schip met zich meebracht bepaalde voor een groot deel de resultaten van de ontdekkingsreizen die ondernomen werden. Uit de ruimtelijke omschrijvingen komt naar voren dat de ontdekkingsreizigers en de bemanning aan boord van de VOC-schepen een hard leven leidden en dat de weg naar succes veel obstakels kende. Toch waren de Nederlanders meer dan andere volken op de wereld, bezig met handel drijven en winst maken. De twee doelen die ten grondslag lagen aan alle ontdekkingsreizen die door de werknemers van de VOC werden gemaakt. Motieven In Land in zicht is een aantal herhaalde gebeurtenissen of formuleringen aan te wijzen die erop duiden dat de betreffende informatie die daarin gegeven wordt, belangrijk wordt gevonden. Ten eerste is daar het motief dat Sanne Parlevliet (2011) als belangrijkste motief in historische jeugdliteratuur aanwijst: het exotische. In de voorgaande analyses van verteller, personages, tijd en ruimte is hiervan al een aantal voorbeelden gegeven. Een ander voorbeeld dat dit nog eens illustreert is het volgende: "Algauw kwamen er weer twee eilanden in zicht. Ze waren bewoond en de mensen leken precies op de andere eilandbewoners die de Nederlanders onderweg waren tegengekomen. Hun huid was geelbruin van kleur, hun haar was zwart en ze droegen alleen een klein schortje of rieten rokje om hun middel. Verder waren ze bloot. Ze durfden tot dichtbij het schip te komen en bekeken alles heel nieuwsgierig. Het was duidelijk dat deze mensen nog nooit een Europees schip hadden gezien." (p. 89).
105
Het vreemde land en de vreemde volkeren die de Nederlanders tegenkwamen worden, op verschillende plaatsen in het verhaal vergeleken met de eigen standaard: een blanke, gelovige en geklede burger. Op veel eilanden die de Nederlanders ontdekten kwamen ze inwoners tegen die op geen enkele manier aan hun mate van beschaving voldeden. Toch probeerde men overal kennis te maken met de inwoners en handel met ze te drijven. Er waren echter ook landen waarvan men wel wist dat ze bestonden, maar waarover verder niets bekend was omdat er geen 'buitenlanders' toegelaten werden: "[De koning] was bang dat vreemdelingen de rust in zijn land zouden verstoren. Hij wilde ook niet dat zijn onderdanen naar andere landen reisden. Ze zouden misschien met vreemde ideeën thuiskomen." (p. 102).
De geheimzinnigheid van dit land trok de aandacht van de VOC. De expedities die op zoek gingen naar de Goud- en Zilvereilanden (eerder genoemd in de analyse van de tijd) kregen als bijkomstige opdracht om Korea te verkennen als ze daartoe de kans kregen, maar dit is niet gelukt. De bemanning van een Nederlands schip dat in 1653 schipbreuk leed werd gevangen genomen en gedwongen in Korea te blijven wonen. Na acht jaar konden ze ontsnappen en Hendrik Hamel schreef een boek over het leven in Korea. Tot 1876 bleef Korea een gesloten land en was Hamels boek de enige bron van informatie over Korea. Een motief dat in het verlengde ligt van het exotische motief, is het motief van de handel of de handelsgeest van de VOC. Op verschillende plaatsen in het boek wordt de stevige positie waarin de VOC zich bevond benadrukt. Zonder ruimte voor concurrentie en in het bezit van een 'octrooi' was de VOC verzekerd van het monopolie op handel met een heel aantal gebieden. Jacob le Maire wilde proberen het verbod in het octrooi van de VOC, om via de bekende route naar Indië te varen, te omzeilen. Hij voer in opdracht van zijn vader (en dus niet in opdracht van de VOC) en was op zoek naar het onbekende Zuidland. Toen hij via de Straat le Maire (om Vuurland heen) toch in Batavia kwam, werd hij gevangen genomen en werden zijn schepen met lading en al in beslag genomen (p. 92-93). Hetzelfde overkwam Jacob Roggeveen toen hij na zijn expeditie op zoek naar het Onbekende Zuidland, in 1722 in Batavia aankwam. Hij wist dat het Jacob le Maire slecht vergaan was aldaar, maar "hij hoopte op een vriendelijke ontvangst." Die kreeg hij niet: "De voc nam Roggeveens schepen in beslag, met lading en al, precies zoals bij Le Maire was gebeurd. De bemanning werd op de eerste de beste vloot naar Nederland gezet en de schepen en lading werden verkocht. Het geld hield de voc zelf." (p. 129).
Uit het verhaal wordt duidelijk dat het de VOC ging om handel en winst. De organisatie was er duidelijk niet van gediend om beconcurreerd te worden door ontdekkingsreizigers die niet onder de vlag van de VOC voeren en deed er alles aan om in zoveel mogelijk gebieden een handelsmonopolie te verkrijgen. Een land waar een Nederlands schip voor het eerst aanlegde kreeg een Nederlandse naam en werd zonder veel omhaal bestempeld als eigendom van de VOC: 106
"Maarten de Vries nam het land [een eiland ten noorden van Japan, waarvan hij dacht dat het een deel van Noord-Amerika was] namens de voc in bezit. Hij noemde het Compagniesland en liet er een houten kruis neerzetten met het voc-teken erop. Zo zou iedereen begrijpen dat dit land nu voceigendom was." (p. 101).
Land dat niets opbracht werd verlaten en de rug toe gekeerd. Toen bleek dat in 'Nieuw-Nederland' (het tegenwoordige Australië) niets te vinden was, hoefden de Nederlanders het niet langer te hebben. De Engelsen stichtten er in 1788 (bijna honderd jaar later) hun eerste kolonie. Zoals in de samenvatting van Land in zicht is verteld, wordt in de margeteksten soms de link gelegd tussen het heden en het verleden. Dit sluit aan bij het exotische motief dat hierboven beschreven is. Op een enkele plaats wordt in de hoofdtekst een opmerking gemaakt door de verteller om de geschiedenis te vergelijken met het heden of om een discrepantie toe te lichten (eerder is in dit verband het voorbeeld van Hudson die een indianendorp plunderde aangehaald). Een voorbeeld van een dergelijke opmerking is de volgende: wie erin slaagde een alternatieve route via de Noordpool te vinden kreeg een beloning "[...] van vijfentwintigduizend gulden - ruim elfduizend euro. In die tijd was dat een enorm bedrag [...]." (p. 69). Opvallend is ook de laatste alinea van het boek, die de vraag 'Is nu alles op de wereld ontdekt?' beantwoordt: "En nu, is de wereld nu helemaal bekend? Je zou denken van wel, maar dat is niet zo. Er worden nog steeds wetenschappelijke ontdekkingsreizen gemaakt. Vooral het diepe water van de oceanen is een groot, onbekend gebied. Niemand weet wat daar leeft, want we kunnen er niet komen. Hoe de wereld er precies uitziet weten we wél. Satellieten in de ruimte maken foto's van elke plek op de aarde. Ze meten hoe hoog de bergen en hoe diep de zeeën zijn. Het resultaat is een wereldkaart die honderd procent betrouwbaar is. Voor de Nederlandse ontdekkingsreizigers uit de zeventiende eeuw valt er niets meer te ontdekken." (p. 133).
De verschillen en overeenkomsten worden in deze alinea nog eens benadrukt. Ook hier wordt vanuit het heden het verleden bekeken en werkt het verleden door in het heden. Het beeld van de tijd van de VOC in Land in zicht In Land in zicht wordt de VOC geschetst als vooroplopende organisatie als het ging om ontdekkingsreizen over de hele wereld. De Portugezen en de Spanjaarden hadden dan wel de route om Kaap de Goede Hoop naar Oost-Indië ontdekt, de VOC wilde tot het tegendeel was bewezen niet toegeven dat dit de snelste en veiligste route naar de Oost was. Pas toen Willem Barentz met zijn bemanning een winter in het poolijs had doorgebracht, werd het idee van een route via de Noordpool opgegeven. De Nederlanders voeren de hele wereld af op zoek naar landen en volkeren waarmee handel gedreven kon worden. Er zijn veel verschillende ontdekkingsreizen gemaakt opzoek naar goud, zilver en andere waardevolle grondstoffen. Geld verdienen en winst maken waren daarbij de belangrijkste doelen. Om die doelen te bereiken had je mannen nodig die zich niet zomaar van de wijs lieten brengen, die tegen een stootje konden en bovenal gemotiveerd waren om hun expeditie tot een 107
goed einde te brengen. De ontdekkingsreizigers in Land in zicht worden voorgesteld als belangrijke mensen, die ervoor hebben gezorgd dat de wereld beter in kaart werd gebracht en dat Nederland veel geld heeft verdiend met handeldrijven. Door de vele jaartallen in het boek en de stukjes uit de reisverslagen van de verschillende ontdekkingsreizigers, lijkt het alsof er een compleet overzicht van de ontdekkingreizen gegeven wordt en dat alle reizen gedocumenteerd zijn. Het lijkt erop dat de Nederlanders meer dan andere landen de drang hadden om de wereld te ontdekken. Door de beschrijvingen van de ontdekkingsreizen lijkt het alsof het element 'ontdekken' belangrijker was voor de VOC dan de handel die geld opbracht. Impliciet blijkt echter uit de tekst dat de handel drijven en geld verdienen het voornaamste doel van de VOC was. Land dat niets opbracht, zoals het tegenwoordige Australië, werd na grondige inspectie gelaten voor wat het was. De Nederlanders gaven de (ei)landen die zij ontdekten namen die naar het thuisfront of naar zichzelf verwezen, vandaar dat de sporen van de ontdekkingsreizen van de Nederlanders nu nog over de hele wereld terug te vinden zijn. De reizen van de VOC waren gevaarlijk en duurden lang. Het leven aan boord was zwaar. Vaak raakte het eten en drinken op en werden er veel mensen ziek. Als je eenmaal ziek was, was de kans groot dat je stierf. Heel veel ontdekkingsreizigers wisten als ze vertrokken niet precies waar ze naar op zoek waren, maar ze probeerden overal waar ze aanlegden de plaatselijke bevolking te leren kennen en handel met hen te drijven. Die handel ging lang niet altijd eerlijk en de ontdekkingsreizigers waren niet zachtzinnig als ze de bevolking van een vreemd land niet vertrouwden. De Nederlanders vergelijken de cultuur waarin ze terecht komen altijd met hun eigen cultuur en vinden zichzelf dan meestal beschaafder dan de mensen die ze tegenkomen. Er waren ook ontdekkingsreizigers die niet onder de vlag van de VOC voeren, maar de VOC was zo streng in het naleven van haar regels, dat het met die ontdekkingsreizen meestal slecht afliep.
4.2.4 Belangrijkste verschillen en overeenkomsten in het beeld van de tijd van de VOC tussen de drie non-fictie boeken Uit de analyses blijkt dat uit de drie boeken een beeld van de tijd van de VOC spreekt dat op veel vlakken met elkaar overeenkomt, maar ook dat er verschillende nuances in aan te wijzen zijn. In alle drie de boeken staat voorop dat de VOC een organisatie was die handel dreef met Oost-Indië en dat winst maken altijd het hoogste doel was. In Zwarte peper, scheurbuik komt dit beeld expliciet naar voren. In de andere twee boeken is dit beeld meer impliciet verwerkt. In In dienst van de compagnie ligt de nadruk in het beeld van de tijd van de VOC op de verschillende mensen die meegingen aan boord van een VOC-schip tijdens een reis. Het leven aan boord wordt in dit boek uitvoerig beschreven en het beeld hiervan is gevarieerder dan in de andere twee boeken. In het boek Land in zicht wordt de nadruk op de ontdekkingsreizen van de VOC gelegd en lijkt het in sommige gevallen 108
zelfs zo dat het element 'ontdekken' het belangrijkste was van de reizen. Toch blijkt impliciet uit de verhalen van de verschillende reizen, dat de schepen op weg gestuurd werden om te zoeken naar landen waar waardevolle grondstoffen te vinden waren. In alle drie de boeken wordt het leven aan boord van een VOC-schip beschreven en uit die beschrijvingen blijkt dat dit leven zwaar en gevaarlijk was. Een belangrijk aspect dat hiermee samenhangt is het grote verschil dat bestaat tussen sociale klassen in de tijd van de VOC. Vooral in Zwarte peper, scheurbuik en In dienst van de compagnie wordt uitgebreid stilgestaan bij deze verschillen. Je plaats in de samenleving werd bepaald door je afkomst, geslacht en leeftijd en aan boord van een VOC-schip werd het leven aangenamer naar mate je een hogere rang had. Het eten werd dan beter, je had een betere slaapplek en je was veiliger. Als man was het leven aan boord anders dan voor een vrouw. Ook hieraan wordt in de twee genoemde boeken aandacht besteed. Een vrouw ging eigenlijk altijd mee als passagier en werd dan zoveel mogelijk weg gehouden van het ruwe leven op zee. Soms gebeurde er echter iets waardoor dat niet kon. In Zwarte peper, scheurbuik wordt het verhaal van Judith Gijsberts verteld, die van haar vader moest trouwen met een moordenaar. Dit was altijd nog beter dan als ongetrouwde vrouw leven in zonde. In Land in zicht komt het leven aan boord ook aan bod, maar hier is dit onderwerp altijd ondergeschikt aan het verhaal over de betreffende ontdekkingsreiziger. We lezen over voedselvoorraden die opraken, waardoor een ontdekkingsreiziger terug moet keren naar Batavia en over de ziekte scheurbuik waaraan meer dan de helft van de bemanning overlijdt, zodat de kapitein zijn tweede schip achter moet laten. Een andere overeenkomst in het beeld van de tijd van de VOC in de drie boeken is de tijdsaanduiding. In alle drie de boeken worden expliciet jaartallen genoemd zodat de gebeurtenissen in de historische tijd geplaatst kunnen worden. Alle verhalen spelen zich af tussen 1595 en 1799. In dienst van de compagnie is het enige boek waarin expliciet aandacht wordt besteed aan het feit dat geloof een belangrijke rol vervulde in het dagelijks leven van de mensen in de zeventiende en achttiende eeuw. In Zwarte peper, scheurbuik wordt hier impliciet en heel minimaal aandacht aan besteed, bijvoorbeeld in het kader van de strenge straffen die aan boord werden uitgedeeld. Als je aan boord niet naar een preek luisterde, kreeg je 50 cent boete en kreeg je die dag geen wijn te drinken. In Land in zicht wordt aandacht besteed aan de ontdekkingsreizen van de VOC en de ontdekkingsreizigers zelf. In de andere boeken niet. In Zwarte Peper, scheurbuik wordt wel genoemd dat de reizen van de VOC hun sporen hebben nagelaten op de wereldkaart en dat op veel continenten Nederlandse plaatsnamen terug te vinden zijn, maar dat is de enige verwijzing naar de ontdekkingsreizen die voorkomt. In In dienst van de compagnie worden de bestemmingen van de reizen niet altijd bij naam genoemd en daarnaast zijn de beschrijvingen altijd onderdeel van een persoonlijk verhaal, omdat elk verhaal door een ik-verteller verteld wordt. Hierdoor staat altijd de 109
mens centraal en niet de plaats waar die mensen op dat moment zijn. Dit zorgt er vervolgens wel voor dat de verschillen tussen de Nederlandse cultuur en de vreemde culturen waarmee de Nederlanders in aanraking komen in dit boek veel aandacht krijgen. In de andere twee boeken komt dit aspect wel terug, maar omdat het niet uit de ervaringen van de hoofdpersonages geschreven wordt krijgt het minder nadruk. Afgezien van deze paar nuanceverschillen is het beeld van de tijd van de VOC in de drie boeken op veel gebieden hetzelfde: de reizen waren gevaarlijk en zwaar, de standenverschillen bepaalden hoe je aan boord en daarbuiten behandeld werd, de Nederlanders gingen op reis om zoveel mogelijk handel te kunnen drijven en geld te verdienen.
110
5. Resultaten empirisch onderzoek In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de resultaten van de opdracht die de leerlingen voorafgaand aan het lezen van een boek kregen en de opdracht die de leerlingen na het lezen van het boek hebben gemaakt. De resultaten van de eerste opdracht brengen in kaart welk beeld de leerlingen van VOC-tijd hebben voor het lezen van het boek. In de tweede opdracht komt naar voren welk beeld van de VOC-tijd leerlingen na het lezen van het boek hebben. De resultaten van opdracht 1 zijn terug te vinden in bijlage B en de resultaten van opdracht 2 in bijlage C.
5.1 Fictie: Resultaten opdracht 1 Bloedgeld - Simone van der Vlugt (1996) Zes leerlingen hebben het boek Bloedgeld gelezen. De helft van de leerlingen zegt vooraf dat ze op school nog niets over de VOC geleerd hebben. De overige leerlingen geven aan dat schepen over de hele wereld voeren om handel te drijven en dateren de tijd van de VOC rond 1600. De helft van de leerlingen heeft nog niet eerder een boek over de tijd van de VOC gelezen. Eén leerling zegt dat hij het boek Bloedgeld gezien heeft, maar nog niet gelezen. Eén leerling heeft de boeken Zwarte peper, scheurbuik van Vibeke Roeper en Verlaten van Annejoke Smids gelezen en één leerling heeft De scheepsjongens van de Bontekoe van Johan Fabricius gelezen. Vier leerlingen hebben de flim: Scheepsjongens van de Bontekoe gezien. Niemand is in een museum geweest over de tijd van de VOC. Uit de woordspinnen kwamen de volgende woorden naar voren: ‘Gouden Eeuw’, ‘scheurbuik’, ‘handel’, ‘Indië’, ‘schepen’, ‘honger’, ‘Kaapstad’, ‘piraten’ en ‘ziektes’. De woordspinnen laten zien dat de meeste leerlingen de tijd van de VOC met rijkdom verbinden, maar zich er ook bewust van zijn dat er ziekte, honger en gevaar was. Verlaten - Annejoke Smids (2012) Vijf leerlingen hebben het boek Verlaten gelezen. Drie leerlingen geven in de eerste opdracht aan dat ze het op de basisschool over scheepvaart ten tijde van de VOC hebben gehad. Eén leerling heeft De Bloedvlag van Henk Koesveld gelezen, één leerling Land in zicht van Vibeke Roeper en één leerling De scheepjongens van de Bontekoe. De film Nova Zembla en De scheepsjongens van de Bontekoe en Nova Zembla worden twee keer genoemd. Eén leerling is in het Rijksmuseum geweest, één leerling bij de Bataviawerf en één leerling naar het maritiem museum.
111
Uit de woordspinnen die de leerlingen hebben gemaakt, blijkt dat de vijf leerlingen de VOC associëren met ‘specerijen’, ‘handel’, ‘scheurbuik’, ‘geld’ en ‘schepen’. ‘Gouden Eeuw’, ‘Batavia’ en ‘Indië’ worden als tijd- en plaatsaanduidingen genoemd. De boogschutter van Hirado - Rob Ruggenberg (2013) Vijf leerlingen hebben het boek De boogschutter van Hirado gelezen. Drie leerlingen geven aan dat ze op school geleerd hebben dat er in de tijd van VOC gevaren werd en twee dat het leven op het schip moeilijk was. Twee leerlingen hebben op school geleerd dat de VOC te maken heeft met de Gouden Eeuw en geven Indië als bestemming. Eén leerling benadrukt het verschil tussen arm en rijk. Eén leerling heeft een VOC-schip bezocht en hierdoor op een andere manier kennis verkregen van de VOC-tijd. In de woordspinnen die leerlingen hebben ingevuld komen de woorden ‘Gouden Eeuw’, ‘scheurbuik’, ‘Indië’, ‘Kaapstad’, ‘kruiden’, ‘piraten’, ‘schepen’, ‘specerijen’ en ‘ziektes’ voor.
5.2 Fictie: Resultaten opdracht 2 Bloedgeld - Simone van der Vlugt (1996) Er wordt door weinig leerlingen iets over de verteller opgemerkt. De leerlingen die er wel iets over schrijven, zeggen dat het verhaal afwisselend in de eerste of derde persoon wordt verteld. De leerlingen merken op dat het verhaal afwisselend vanuit Reinout en Lutske wordt verteld. Eén van deze leerlingen schrijft: “De schrijver vertelt het verhaal vanuit Reinouts ogen en Lutskes ogen. Dit wisselt per hoofdstuk. De ene keer uit Lutskes ogen en de ander keer uit die van Reinout”. Eén leerling merkt op dat de lezer het verhaal vanuit Reinout volgt. Door welk personage de lezer het verhaal meemaakt is van belang voor het beeld dat de leerling zich van de VOC-tijd vormt. De leerlingen vinden Reinout en Lutske de belangrijkste personages van het boek. Soms worden ook personages genoemd die iets meer op de achtergrond van het verhaal een rol spelen, zoals Wijnant, Ouwe Sam en Boontje. Drie van de zes leerlingen geloven dat Reinout en Lutske echt bestaan zouden kunnen hebben. Eén leerling is van mening dat alleen Lutske een persoon is die echt in de tijd van de VOC geleefd zou kunnen hebben: “De hoofdpersonen zouden wel bestaan kunnen hebben in het boek, vooral Lutske. Reinout denkt meer in de tijd van nu. Hij vond dat de buit namelijk eerlijk verdeeld moest worden”. Alle leerlingen hebben opgemerkt dat het verhaal zich afspeelt rond het jaar 1650. Alle leerlingen zien verschillen tussen de zeventiende eeuw en de tijd waarin zijzelf leven. De belangrijkste verschillen die genoemd worden zijn: kleding, ander taalgebruik, strenge straffen, een
112
groot verschil tussen arm en rijk, slecht eten en meer ziektes en armoede dan nu. Eén leerling schrijft: “Veel mensen denken dat in de tijd van VOC iedereen heel rijk was (dat dacht ik ook) maar dat is niet zo. Er zijn echt heel veel arme mensen. Het verschil tussen arm en rijk was in die tijd erg groot. De arme mensen moesten stelen om te overleven, terwijl de rijke mensen in grote luxe huizen woonden. De verschillen tussen toen en nu zijn ook erg groot. Ze hadden andere kleding, ander taalgebruik, andere gebouwen en nog geen mobieltjes, computers enzovoorts.” (zie bijlage C).
Alle leerlingen besteden aandacht aan de ruimte. Vijf leerlingen merken op dat het verhaal zich vooral op zee afspeelt. Een aantal leerlingen benoemt ook concrete plaatsen, zoals Amsterdam, Madagascar, Algiers, het rasphuis en het schip De Draeck. Voor twee leerlingen was de ruimte zoals verwacht: “Dit had ik ook verwacht, omdat ze in de tijd van de VOC veel reisden en met andere landen handelden”. De helft van de leerlingen noemt variërende thema’s. Eén leerling beschrijft het thema als de slechte kant van de VOC-tijd, een ander vindt het leven op zee het thema en weer een ander de VOC in het algemeen. Na het lezen van het boek is van drie leerlingen de mening over de VOC veranderd. Al deze leerlingen schrijven dat ze niet wisten dat er armoede was in de tijd van de VOC: “Ik dacht dat iedereen in die tijd rijk was, maar dat is niet zo”. Leerlingen van wie de mening niet veranderd was geven aan dat ze al veel wisten over de VOC. Dit komt overeen met de eerste opdracht. Alle leerlingen vinden het boek historisch betrouwbaar: “Dat er zoveel dood gingen aan scheurbuik wist ik niet. Ook niet dat niemand de arme mensen hielp en dat ze zo hard moesten werken in het spinhuis en het rasphuis,” zegt één leerling. Eén leerling is er zich van bewust dat Bloedgeld fictie is, maar omdat Michiel de Ruyter in het boek voorkomt is hij van mening dat het verhaal waarschijnlijk wel echt gebeurd kan zijn: “Dit verhaal lijkt me fictie, maar het kan best echt gebeurd zijn. Vooral omdat Michiel de Ruyter er in voorkomt lijkt het me dat het toch gebeurd kan zijn”. Het beeld dat de zes leerlingen voor het lezen van Bloedgeld hadden, is zowel bevestigd als bijgesteld. Het reizen op schepen was bekend, de armoede tijdens de VOC-tijd niet. Vooral tijd en ruimte bepalen het beeld dat ze zich vormen. Verlaten - Annejoke Smids (2012) Eén leerling stelt de auteur gelijk aan de verteller en vier leerlingen zijn van mening dat het vehaal vanuit Vincent wordt verteld. Alle leerlingen vinden Vincent de hoofdpersoon. Naast Vincent worden Laurens Cromhout, Brigitta Pieter, Philippe en Constance genoemd als belangrijke personages in het verhaal. De kleding pruiken, kousen en blouses van de personages vinden de leerlingen in de VOC-tijd passen. Hetzelfde geldt voor het gedrag van de personages, hoewel twee leerlingen Vincent niet 113
helemaal geloofwaardig vinden en niet binnen de VOC-tijd vinden passen. Eén van hen schrijft dat hij het zich niet kan voorstellen dat de zoon van de eigenaar van het schip van boord wordt gezet en de ander schrijft: “Vincent is een normale jongen en zou ook in deze tijd kunnen leven, alleen zijn kleding is erg van die tijd: hoge kousen en een blouse”. Alle leerlingen merken op dat het verhaal in 1733 begint. Drie leerlingen schrijven dat het verhaal zich afspeelt over een tijdsspanne van twee jaar. Eén leerling schrijft dat het verhaal zich in de Gouden Eeuw afspeelt, hoewel het boek zich afspeelt in de achttiende eeuw. Als belangrijk verschil met tegenwoordig noemen drie leerlingen dat het geloof in het verhaal een vrij grote rol speelt: “Het enige wat ik echt anders vind is dat ze bijna allemaal gelovig zijn, ze vragen bij alles wat ze doen eerst toestemming aan God (...)”. Andere verschillen met nu zijn de kleding en de manier van straffen. De leerlingen merken op dat de straffen in de VOC-tijd strenger waren. Eén leerling schrijft dat men in de tijd van de VOC het rijker was dan dat nu het geval is: “De tijd van de VOC is best chique, doordat de meesten veel geld hadden door hun boten. Nu is het crisis dus loopt het allemaal wat minder in Nederland, waardoor er ook weinig handel is. En in de tijd van de VOC is er juist veel handel”. Deze leerling is zich bewust van de rijkdom die er dankzij de VOC in Nederland was en dit laat zien dat in Verlaten vooral het aspect van rijkdom en geld verdienen aan de handel naar voren komt. Alle leerlingen besteden aandacht aan de ruimte. Vier leerlingen zijn van mening dat het verhaal zich vooral afspeelt op het schip en het onbewoonde eiland. Dat een groot deel van het verhaal zich af zou spelen op een eiland hadden de meeste leerlingen niet verwacht: “Het verhaal speelt de grootste tijd op het schip en op het onbewoonde eiland. Ik had de lange tijd op het eiland niet verwacht en ik had gedacht dat er meer tijd op het schip zou zijn”. Twee leerlingen vinden dat ze na het lezen van Verlaten een beter beeld hebben van de VOC. Eén van hen verwoordt het als volgt: “Na het lezen van dit boek is het mij veel helderder geworden wat de VOC inhoudt. Ik weet bijvoorbeeld meer over de reis en hoe het ging op zo’n boot. Bijvoorbeeld dat de boten altijd met een groepjes varen, vanwege voedsel en water die ze dan aan elkaar konden geven een boot die niks meer had. Ik snap nu ook dat de VOC erg belangrijk is geweest. Ook voor ons nu, omdat we dan misschien minder wisten over specerijen en dergelijke. En dat is toch wel erg handig. Eerst dacht ik dat de VOC niet nodig was geweest, maar daar denk ik nu dus anders over.”
Uit de opmerkingen van de leerlingen blijkt dat de lezers Verlaten een historisch betrouwbaar boek vinden, hoewel bij de personage van Vincent een aantal kanttekeningen geplaatst wordt. Hoewel de leerlingen verschillen zien met tegenwoordig, zoals bijvoorbeeld strengere straffen, krijgen de leerlingen door Verlaten vooral het beeld dat VOC-tijd een rijke tijd was. Handel en rijkdom worden in dit boek benadrukt en vallen leerlingen op als belangrijke elementen in het
114
verhaal.
De boogschutter van Hirado - Rob Ruggenberg (2013) Twee leerlingen zijn van mening dat er in het verhaal een auctoriale verteller aanwezig is. Drie leerlingen schrijven iets over de focalisator en vinden dat het verhaal vanuit Reyer en Sakura wordt verteld. Eén leerling schrijft: “Dit boek lees je via de kant van Reyer, die steeds dapperder wordt en via Sakura, die lijdt en steeds zekerder wordt. Op het moment dat Reyer iets heel spannends beleeft, gaat het verhaal over naar Sakura’s leven. Dat maakt het boek extra spannend”. Alle leerlingen zien Reyer en Sakura als de hoofdpersonen van het verhaal. Eén leerling noemt ook Shichizaemon en Ikuan als belangrijke personages in het verhaal. Drie leerlingen vinden dat de personages in de tijd van de VOC passen en twee daarvan baseren dit op het gedrag van de personages,de ideeën over goed en kwaad en de behandeling van vrouwen. Ook kleding wordt daarbij een keer genoemd. Eén leerling schrijft dat het in de toelichting staat dat de personages bestaan hebben en dat het verhaal dan ook wel echt gebeurd moet zijn. Eén leerling vindt de personages niet realistisch en is van mening dat ze noch in de tijd van de VOC bestaan kunnen hebben, noch in onze tijd passen: “Ik vind hun karakter heldhaftig, eigenwijs, alles doen voor een geliefde. Meer een verhalenkarakter. Die persoonlijkheid is meestal van veel personages. Misschien een streven om zo te zijn van veel mensen.” Deze leerling is duidelijk kritisch over de geloofwaardigheid van de personages. Alle leerlingen schrijven over de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Ze geven daarbij aan dat het verhaal zich afspeelt in de zeventiende eeuw of zijn specifieker en geven de exacte jaartallen 1609-1641 en 1639. De tijd ervaren de leerlingen duidelijk anders dan nu, vooral door de kleding: “De verschillen tussen onze tijd en de tijd van de VOC zijn goed te zien. Reyer draagt pofbroeken en vieze overhemden of shirts. De jongens hier dragen schone spijkerbroeken en t-shirts. Sakura draagt een kimono. Dat is een Japans kledingstuk met wijde mouwen. De meisjes hier dragen broeken of rokken met een t-shirt erboven”. Het gedrag en de onvrijheid voor vrouwen worden eveneens als anders ervaren. Over wreedheid wordt het volgende opgemerkt: “De mensen in dit boek gaan hardhandig met elkaar om. Ze vermoorden, mishandelen en veroveren veel. In deze tijd gebeurt dat veel minder”. De ruimte waarin het verhaal zich afspeelt is belangrijk voor de beeldvorming. De leerlingen noemen dat het verhaal zich afspeelt in Japan en hadden dit verwacht door de titel en de abeelding op de voorkant.
115
De meningen over het thema van het boek zijn verdeeld. Sommige leerlingen vinden dat het verhaal over de VOC gaat, maar anderen vinden dat het boek juist niet over de VOC gaat. Eén van hen noemt liefde en geweld als thema, de ander vindt dat het thema is dat christenen het moeilijk hebben in de zeventiende eeuw in Japan: “Het gaat hier niet echt bepaald over de VOC. Eerder over de toestand met christenen en Japan in de zeventiende eeuw”. De verdeeldheid over het thema kan verband houden met de verwachting dat een verhaal over de VOC op zee en in Indië plaatsvindt. Japan doorkruist dat idee. Drie leerlingen geven aan dat ze enigszins anders denken over de VOC en benoemen dan dat ze niet wisten dat er zoveel geweld was in de tijd van de VOC. Eén leerling spreekt zich uit over de historische betrouwbaarheid van het boek en vindt elementen uit De boogschutter van Hirado niet zo realistisch: “Ik denk ook dat sommige reizen en vriendschappen verzonnen zijn. Zoals de vlucht naar China, of de vriendschap tussen Reyer en Shichizaemon. En de zwemvlucht om afscheid te nemen.” Uit de reactie van de lezers op De boogschutter van Hirado blijkt dat vooral de plaats waar het verhaal zich afspeelt voor de leerlingen niet past binnen de VOC-tijd. De omgang met elkaar is wreder dan de meeste lezers gedacht. Wat uiterlijk betreft vinden de lezers de personages goed in de tijd passen.
5.3 Non- fictie: Resultaten opdracht 1 Zwarte peper, scheurbuik - Vibeke Roeper (2002) Zwarte peper, scheurbuik is door zes leerlingen gelezen. De meeste leerlingen hebben op de basisschool kennis opgedaan over de tijd van de VOC. Zij geven de Gouden Eeuw als historische tijdsaanduiding, Indië als belangrijkste bestemming, boten en schepen als vervoermiddel en de handel in kruiden en specerijen als doel van de reizen. Opvallend is dat de leerlingen geen boeken hebben gelezen over de VOC, maar dat de film De scheepsjongens van Bontekoe wel door de helft van de leerlingen gezien is. Het enige museum dat genoemd wordt is het Scheepvaartmuseum in Amsterdam. De leerlingen hebben weinig kennis opgedaan over de tijd van de VOC via andere informatiekanalen. Eén leerling zegt wel eens wat opgezocht te hebben op internet, maar maakt dit antwoord niet specifieker. Een andere leerling vertelt over een stuk hout van een VOC-schip dat hij eens op het strand heeft gevonden. In de woordspinnen van de leerlingen komen de woorden 'schepen', 'Gouden Eeuw', 'boten' en 'specerijen' meer dan één keer voor. Daarnaast noemen de leerlingen een aantal plaatsnamen en begrippen die te maken hebben met handel en handelswaar. 116
In dienst van de compagnie - Vibeke Roeper en Roelof van Gelder (2002) In dienst van de compagnie is door twee leerlingen gelezen, die allebei zeggen dat ze op de basisschool al veel over de VOC geleerd hebben. Ze geven beiden de term Gouden Eeuw als tijdsaanduiding en noemen de VOC een handelsorganisatie. Eén leerling geeft aan dat de VOC handelde in verschillende specerijen en dat de Nederlands-Engelse zeeoorlogen het eind van de VOC betekenden. Eén leerling geeft twee boeken aan die hij gelezen heeft over de tijd van de VOC: Een grote vangst en Bang voor niets en niemand. De leerling noemt geen auteurs van de boeken. Het is waarschijnlijk dat het eerste boek afkomstig is uit de Schippers van de Kameleon-reeks. Het tweede boek is niet terug te vinden. Beide leerlingen hebben de film De Scheepsjongens van Bontekoe gezien en één van de leerlingen heeft het Scheepvaartmuseum in Amsterdam bezocht. In de woordspinnen is 'Verenigde Oost-indische Compagnie het meest voorkomende woord. Een aantal andere woorden komt één keer voor en deze hebben te maken met scheepvaart, handel en de tijd waarin de VOC actief was. Land in zicht - Vibeke Roeper (2004) De geschiedenisles op de basisschool blijkt voor de drie de leerlingen die Land in zicht gelezen hebben de belangrijkste bron van informatie. Ze zeggen alle drie dat ze hebben geleerd dat de VOC met handel te maken had. De Gouden Eeuw wordt als tijdsaanduiding gegeven. Eén leerling heeft het logo van de VOC op zijn blad getekend. De film De Scheepsjongens van Bontekoe is door twee leerlingen gezien. Eén leerling heeft daarnaast ook de film Nova Zembla gezien. Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam wordt als enige museum genoemd. In de woordspinnen die deze leerlingen gemaakt hebben komen de woorden 'specerijen’, 'handel', 'slaven', 'geld' en 'boten' meer dan één keer voor. Daarnaast is het opvallend dat de woorden ‘ontdekkingsreizigers’ en ‘aardappels’ worden genoemd.
5.4 Non-fictie: Resultaten opdracht 2 Zwarte peper, scheurbuik - Vibeke Roeper (2002) De verteller is volgens de meeste leerlingen de schrijver van het verhaal. Het is een alwetende verteller en “soms kijk je vanuit het perspectief van diegene over wie er verteld wordt”, aldus een leerling. Drie leerlingen geven er als argument bij dat het verhaal geschreven is in de derde persoon.
117
Over de focalisator wordt door drie leerlingen een opmerking gemaakt. “Je leest elk hoofdstuk door de ogen van kinderen”, “Soms zie je de gedachten van mensen” en een andere leerling zegt juist “Je weet niet wat de mensen denken, omdat de verteller zelf niet als personage in het verhaal aanwezig is”. Zij vindt het verhaal daardoor onvoorspelbaar, wat haar hielp haar aandacht bij het boek te houden. De leerlingen hebben alle zes in de gaten dat er veel verschillende personages in het boek voorkomen. Meer dan de helft van de leerlingen noemt namen van kinderen die een rol spelen in het boek. De kinderen hebben écht bestaan volgens de leerlingen en dit zorgt ervoor dat het verhaal spannender wordt. Eén leerling maakt het onderscheid tussen rijke en arme mensen aan boord van een VOC-schip. Vijf leerlingen bakenen de historische tijd waarin het verhaal zich afspeelt af met jaartallen, die variëren van 1500 tot 1799. Het is opvallend dat de term ‘Gouden Eeuw’ slechts door één leerling wordt genoemd. Veel aandacht in de tweede opdracht gaat uit naar de verschillen tussen de tijd van de VOC en de tijd waarin we nu leven. De leefomstandigheden waren slechter en de straffen veel zwaarder. Dit komt voornamelijk door de hoeveelheid kennis waarover we nu beschikken. Zo hebben we volgens de leerlingen tegenwoordig veel betere schepen dan in de tijd van de VOC; is de tijd en landmeting tegenwoordig veel nauwkeuriger dan vroeger en komt de ziekte scheurbuik tegenwoordig niet meer voor, terwijl er in de tijd van de VOC veel mensen aan stierven. De manier waarop mensen met elkaar omgaan is volgens de leerlingen ook erg verschillend. In de tijd van de VOC werd een verschil gemaakt tussen 'beschaafde' en 'wilde' volken en “dat zou nu niet meer kunnen”, aldus een leerling. Zij zegt ook dat vrouwen achtergesteld werden in de tijd van de VOC. Een andere leerling geeft als voorbeeld dat we nu veel beter met werknemers omgaan en dat de lonen nu hoger zijn. Verder verschilt onze tijd van die van de VOC, "omdat de mensen toen hoeden droegen", en "omdat wij nu meer spullen hebben dan zij". Een meer algemene beschrijving, zoals bijvoorbeeld: “Bij ons gaat het er wel heel anders aan toe dan toen.”, wordt ook door een aantal leerlingen gegeven. Het VOC-schip wordt door de meeste leerlingen als belangrijkste ruimte genoemd en ze geven aan dat ze dat ook verwacht hadden. Er wordt een heel aantal plaatsnamen genoemd waar de verhalen zich volgens de leerlingen afspelen en daarnaast maken twee leerlingen opmerkingen over ziektes en eten in de tijd van de VOC. De VOC of de tijd van de VOC is volgens de meeste leerlingen het belangrijkste thema in het boek. Spannende gebeurtenissen zoals schipbreuken en muiterij worden door een aantal leerlingen belangrijk gevonden. De helft van de leerlingen denkt anders over de VOC dan ze deden voordat ze het boek lazen. Hun beeld blijkt na het lezen negatiever dan ervoor. Het boek laat de “echte” kant van de VOC zien, 118
zegt één leerling, waarmee ze doelt op de zware leefomstandigheden aan boord van een VOC-schip. Eén leerling dacht dat de reizen van de VOC vooral spannend en opwindend waren, maar “de reizen waren verschrikkelijk”. De informatie in het boek blijkt verhelderend voor de leerlingen: “Ik dacht dat schepen altijd een vaste route voeren en altijd naar Indonesië gingen, maar dat bleek niet zo te zijn. Ik dacht ook dat schepen alleen maar peper en specerijen vervoerden. En dat er alleen maar brood en vlees werd meegenomen op reis.” De losse verhalen bleken voor de leerlingen lastig. Het verhaal wordt er minder spannend door en is vooral informatief. Eén leerling maakt een opmerking over de bladspiegel: "De kleine stukjes tekst aan de zijkanten van de bladzijden helpen om het boek beter te begrijpen en laten zien hoe het er in die tijd aan toe ging”. Uit de opmerkingen van de leerlingen blijkt dat het beeld van de VOC-tijd dat ze hadden veranderd is nadat ze het boek hebben gelezen. Ze hebben na het lezen meer aandacht voor de negatieve aspecten van de tijd van de VOC, zoals de zware straffen en slechte leefomstandigheden. In dienst van de Compagnie - Vibeke Roeper en Roelof van Gelder (2002) Beide leerlingen merken op dat elk verhaal door iemand anders verteld wordt en dat er in elk verhaal een ik-persoon aan het woord is. Je leest de verhalen door de ogen van de persoon die aan het woord is en één leerling zegt daarbij dat je daardoor weet hoe de mensen zich voelen. De personages in het boek hebben volgens de leerlingen echt bestaan. Ze leiden dit af uit het feit dat het boek bestaat uit brieven en dagboekaantekeningen. Ook de precieze data boven elk verhaal zijn volgens de leerlingen een bewijs voor de historiciteit van de verhalen. De personen in de verhalen hebben allemaal geleefd in de tijd van de VOC en een reis gemaakt op een VOC-schip. De strenge straffen in de tijd van de VOC zijn voor de leerlingen het grootste verschil met de tijd waarin we nu leven. Een ander groot verschil is dat ze toen nog bijna alles met de hand deden “bijvoorbeeld zeilen”, aldus één leerling. De ander denkt dat mensen er tegenwoordig minder naar verlangen reizen te maken; dat het verschil in rang erg belangrijk was en dat mensen altijd in God geloofden, terwijl dat nu niet meer vanzelfsprekend is. Er is een verschil aan te wijzen in de ruimte die de leerlingen als belangrijkste locatie in het verhaal aanduiden. De één noemt vooral veel verschillende plaatsnamen, de ander noemt de VOCschepen. Het eten aan boord is ook een aandachtspunt van de leerlingen. “Wat matrozen toen aten, eten ze nu in derde wereldlanden.”, aldus een leerling. Beide leerlingen geven aan dat het beeld dat ze van de VOC hadden voordat ze het boek gelezen hadden niet veranderd is. De reden daarvoor is volgens hen allebei dat ze al veel wisten van de VOC. Het is in hun ogen nog steeds een handelsorganisatie die Nederland veel rijkdom heeft gebracht. Opvallend daarbij is wel dat één leerling aangeeft het boek spannend te vinden omdat er 119
informatie in staat die niet in andere boeken te vinden is. Hieruit kan worden opgemaakt dat het beeld dat deze leerling van de VOC had voornamelijk bevestigd is door het boek.
Land in zicht - Vibeke Roeper (2004) De schrijver van Land in zicht is de verteller van het verhaal volgens de leerlingen. De reisverslagen in het boek zijn van de van de reizigers zelf en de gebeurtenissen worden door de ogen van de reizigers beschreven. De ontdekkingsreizigers zijn dan ook de belangrijkste personages in het boek volgens de leerlingen, en het boek draait dus niet specifiek om één personage. Eén leerling geeft aan dat het vooral mensen zijn waarvan de namen vandaag de dag nog bekend zijn: Willem Barentz, Jan Huygen, Columbus, Cornelis Houtman en Abel Tasman. De historische tijd wordt met jaartallen aangegeven, die variëren van 1500 tot 1700. De term Gouden Eeuw komt ook terug in de opdracht van de leerlingen. De grootste verschillen tussen de tijd van de VOC en de tijd waarin we nu leven zijn terug te vinden in de leefomstandigheden: het eten was slechter; er waren meer zieken en kinderen moesten hard werken. De scheepvaart was in de tijd van de VOC gevaarlijker; de reizen duurden veel langer en tegenwoordig maken we geen logboeken meer volgens de leerlingen. Het VOC-schip is de belangrijkste ruimte in het verhaal. Het leven aan boord is bepalend voor de ruimtebeschrijving. Aan de kleding die iemand droeg kon je zien wie arm of rijk was en de strenge straffen aan boord moesten ervoor zorgen dat het leven zo dragelijk mogelijk was. Naast het schip worden de eilanden die ontdekt werden en de landen waarmee handel gedreven werd als belangrijke plaats genoemd waar het verhaal zich afspeelt. Het belangrijkste thema in het boek zijn de ontdekkingsreizen volgens de leerlingen. De ontdekkingsreizigers en hun belevenissen zijn de belangrijkste motieven. Het beeld dat de leerlingen van de VOC hadden voordat ze het boek gelezen hadden is bij twee van hen veranderd. Zij zeggen allebei dat het beeld dat ze hadden positiever was, dan het beeld dat zij uit het boek vonden spreken. De derde leerling zegt dat het beeld dat hij had niet veranderd is omdat hij al veel van de VOC wist, maar geeft vervolgens wel aan dat de ontdekkingsreizen veel gevaarlijker waren dan hij dacht.
120
6. Vergelijking narratologische analyse en resultaten empirisch onderzoek 6.1 Fictie Bloedgeld - Simone van der Vlugt (1996) Uit de eerste opdracht van leerlingen die Bloedgeld zouden gaan lezen, kwam naar voren dat de meeste leerlingen de VOC-tijd verbinden met ‘handeldrijven’, ‘specerijen’, ‘rijkdom’, ‘honger’, ‘geen schoon drinken’, ‘scheurbuik’ en ‘geld’. Bij de tweede opdracht merken meerdere leerlingen op dat ze niet wisten dat er ook armoede was in de tijd van de VOC. Verschillende lezers horen voor de eerste keer dat er armoede en ziektes waren ten tijde van de Gouden Eeuw. Dit is opmerkelijk, omdat ze wel woorden in die trant in hun woordspinnen hebben opgeschreven. Het valt bij de tweede opdracht op dat leerlingen, in vergelijking met de eerste opdracht, meer aspecten benoemen die volgens hen bij de VOC-tijd horen. Ze wijzen op ‘andere kleding’, ‘ander taalgebruik’, ‘minder goed eten’, ‘strengere straffen’ en ‘meer ziektes dan tegenwoordig’. De straffen die in Bloedgeld voorkomen zijn zwaar en worden soms expliciet beschreven. De straffen hebben door de nadruk die ze krijgen het beeld van leerlingen mede bepaald. Bloedgeld heeft, ook bij lezers die zeggen dat er niets veranderd is, het beeld van de lezers van de VOC-tijd uitgebreid. Na het lezen van het boek kunnen de lezers op een concretere manier aangeven hoe mensen in de tijd van de VOC leefden en wat verschillen zijn met het heden. Dat de leerlingen na het lezen van het boek de armoede die er was in de Gouden Eeuw centraal stellen en niet zozeer de VOC als handelsorganisatie sluit aan bij het beeld dat op basis van de narratieve analyse van het boek geconstrueerd is, namelijk dat de VOC-tijd voor veel mensen een tijd van armoede was en dat de rijken zich weinig gelegen lieten liggen aan de armen. Het gebrek aan hulpvaardigheid bij de rijken wordt slechts door één van de zes leerlingen opgemerkt. In het boek zijn het vooral de personages en de ruimte die de armoede verbeelden. Bloedgeld speelt zich zowel op zee als in verschillende steden af, maar alleen de zee wordt genoemd als ruimte waar het verhaal zich afspeelt, vermoedelijk omdat de leerlingen vooraf al het idee hadden dat Nederland in de Gouden Eeuw een zeevarende natie was. Alle lezers merken op dat armoede in Bloedgeld een belangrijk aspect is en voor de meeste leerlingen is dit een aspect waarvan ze niet wisten dat het bij de VOC-tijd hoorde. Dit is een belangrijke overeenkomst met de narratieve analyse waarin het laten zien van de schaduwzijde van de Gouden Eeuw als belangrijk kenmerk van het boek wordt genoemd. De beschrijvingen van onder meer personages en ruimten onderstrepen dit.
121
Verlaten - Annejoke Smids (2012) Uit de resultaten van de eerste opdracht van leerlingen die Verlaten zouden gaan lezen, werd duidelijk dat de leerlingen bij de VOC vooral denken aan ‘specerijen’, ‘handelen’, ‘schepen’, ‘Gouden Eeuw’, ‘geld’ en ‘ziekten’. Uit de tweede opdracht wordt duidelijk dat het beeld dat leerlingen van de VOC-tijd hadden wordt bevestigd en dat de term VOC vooral met ‘rijkdom’, ‘scheepvaart’ en ‘handel’ wordt verbonden. Dit komt overeen met het beeld dat op basis van narratalogische analyse is vastgesteld. In de analyse kwam daarnaast ook naar voren dat rijkdom niet gelijk staat aan geluk. Dat komt echter niet terug in de reacties van de leerlingen. Wellicht speelt daarin een rol dat het verband tussen rijkdom en geluk vooral tussen de regels van het verhaal door duidelijk wordt. Ondanks dat het beeld van de VOC-tijd in grote lijnen wordt bevestigd zijn er wel aspecten die nieuw zijn voor de lezers. Het verblijf op het eiland hadden de leerlingen niet verwacht en is een nieuw element in Verlaten dat duidelijk niet in het beeld van de lezers over de tijd van de VOC past. Ook de strenge manier waarop de bemanning van het VOC-schip wordt gestraft is nieuw voor de leerlingen en wordt door hen als wreed ervaren. Het is opvallend dat de leerlingen naar aanleiding van dit boek iets zeggen over de strengheid van straffen, terwijl het in Verlaten veel minder voorkomt dan in Bloedgeld en De boogschutter van Hirado. Door de verontwaardiging van het hoofdpersonage over straffen, krijgt dit fenomeen wel expliciete aandacht en dat is mogelijk de reden dat dit het beeld van leerlingen mede bepaalt. Door het lezen van het boek wordt het beeld van de tijd van de VOC van de leerlingen aangevuld en na het lezen kunnen ze, meer dan voor het lezen, een aantal andere concrete zaken noemen die volgens hen bij de VOC horen. Zo worden ‘kleding’, ‘geloof’ en ‘straffen’ genoemd als verschillen met tegenwoordig. Verlaten speelt zich niet af in de Gouden Eeuw, maar in de Pruikentijd. Dit komt echter niet uit de tweede opdracht naar voren. De meeste lezers geven in de tweede opdracht wel de jaartallen waarin het verhaal zich afspeelt, maar het lijkt niet tot de leerlingen door te dringen dat het verhaal zich in de achttiende eeuw afspeelt. Toch zijn er in de tekst en paratekst voldoende aanwijzingen, zoals jaartallen en mode, die laten zien dat het verhaal zich in de achttiende eeuw afspeelt. Ook in de verklarende woordenlijst wordt uitgelegd dat het om de achttiende eeuw gaat. Het lijkt erop dat de VOC ten tijde van de achttiende eeuw voor de lezer erg onbekend is en dat de relatie tussen de VOC en de zeventiende eeuw sterk is. Ondanks dat de lezers het verhaal in de achttiende eeuw plaatsen, lijkt, zoals hierboven beschreven is, het beeld dat in Verlaten over de tijd van de VOC wordt geschetst aan te sluiten bij de verwachtingen van de lezers. Hoewel de achttiende eeuw een minder rijke tijd was dan de zeventiende eeuw, is daar in het boek weinig van te merken. Vincent is omgeven door rijkdom en dat 122
er sprake is van achteruitgang komt in het boek, op de corruptie na, nauwelijks naar voren. Het is dus niet zo vreemd dat leerlingen het verhaal met de Gouden Eeuw verbinden, omdat er van een teruggang van de welvaart in het boek nauwelijks sprake is. Het beeld dat van de VOC als organisatie wordt gegeven is anders dan in Bloedgeld waarin de organisatie van de VOC en de rijken in de samenleving in een negatief daglicht geplaatst worden. In Verlaten worden juist de mensen die de VOC dwarszitten door middel van corruptie erg negatief gepresenteerd. Het beeld dat in Verlaten wordt geschetst van de VOC is dat de organisatie rijkdom bracht. Dat is een belangrijke overeenkomst tussen de narratieve analyse en de reacties van leerlingen na het lezen van het boek. In tegenstelling tot Bloedgeld wordt in Verlaten het beeld dat lezers van de VOC hadden in grote lijnen gehandhaafd. Wel wordt het beeld dankzij het boek geconcretiseerd en aangevuld. De boogschutter van Hirado - Rob Ruggenberg (2013) Bij de leerlingen die De boogschutter van Hirado zouden lezen, werden in de woordspinnen vooral de begrippen ‘Gouden Eeuw’ en ‘scheurbuik’ veel opgeschreven. Na het lezen van het boek worden ‘geweld’ en ‘kleding’ veel genoemd als verschillen met tegenwoordig. Dat geweld door de lezers wordt genoemd was te verwachten, omdat in De boogschutter van Hirado geweld een belangrijk element in het verhaal is. Dit komt overeen met de bevindingen van de narratalogische analyse. Een belangrijk verschil met de narratieve analyse is het baden. In de analyse komt dit meerdere malen naar voren als een verschil tussen de westerse en oosterse cultuur en wordt dit element ook aangeduid als een belangrijk verschil met de huidige tijd. De leerlingen noemen het baden echter nauwelijks en merken dit verschil dus niet op. Dit aspect speelt geen rol in de beeldvorming van de leerlingen. Het begrip handel komt in de tweede opdracht minder naar voren dan in de eerste opdracht, terwijl er in De boogschutter van Hirado toch vrij veel gehandeld wordt. Het zou kunnen zijn dat dit thema door andere thema’s, zoals bijvoorbeeld ‘de verhouding tussen Reyer en Sakura’ en ‘geweld’ naar de achtergrond wordt gedrongen. Hoewel in de narratieve analyse deze thema’s terugkomen vormt ook het handeldrijven daar een belangrijk aspect in het verhaal en op dit punt verschilt de narratieve analyse dus met de reactie van de leerlingen in de tweede opdracht. Lang niet altijd wordt de VOC als thema van het boek genoemd. Dit zou kunnen betekenen dat leerlingen, ondanks dat in het boek wel over VOC-schepen en dergelijke wordt gesproken, Japan en omgeving niet met de VOC associëren. In de narratieve analyse komt een zelfde soort versnipperd beeld naar voren. Er wordt, zoals bij Bloedgeld en Verlaten wel het geval is, geen eenduidig positief of negatief beeld van de VOC neergezet in het boek. Dit wordt mede veroorzaakt door de hoofdpersoon Reyer, die in het begin van het verhaal niet echt een mening heeft over de VOC en 123
later vooral in beslag wordt genomen door zijn liefde voor Sakura. Een verschil tussen de narratieve analyses en de reactie van leerlingen bestaat hierin dat in de narratieve analyse de grens tussen het bekende en onbekende erg centraal staat in het verhaal. De lezers lijken zich hier echter minder van bewust te zijn en noemen dit niet als thema van het boek. Wel noemen leerlingen verschillen tussen de zeventiende eeuw en nu, maar ze schenken geen aandacht aan het verblijf van Reyer in Japan, dat voor hem ook erg verschilde met zijn leven in Zeeland. Een verklaring zou kunnen zijn dat dit spanningsveld een te abstract thema voor de lezers is en daardoor ver van hen afstaat. Een andere reden zou kunnen zijn dat de zeventiende eeuw voor de lezers al een onbekende tijd is en dat ze daardoor niet zo door hebben dat Reyer in een voor hem vreemde omgeving met vreemde gewoonten verkeerde. Voor de lezer zijn sommige gewoonten, zoals de kleding van Reyer, namelijk ook al vreemd.
6.2 Non- fictie Zwarte peper, scheurbuik - Vibeke Roeper (2002) De leerlingen die Zwarte peper, scheurbuik hebben gelezen, besteden in hun eerste opdracht vooral aandacht aan het aspect handel en scheepvaart. In de tweede opdracht komen deze aspecten minder terug. De helft van de leerlingen denkt anders over de VOC nadat ze het boek hebben gelezen, maar slechts één leerling koppelt dit aan de handel: hij heeft geleerd dat VOC-schepen verschillende routes voeren en meer verschillende handelswaren aan boord hadden dan hij dacht. Het beeld dat de leerlingen van de VOC hebben na de tweede opdracht verschilt voor een deel met het beeld dat volgens de narratologische analyse uit het boek spreekt. In de analyse komt het algemene beeld naar voren dat alle elementen van een VOC-reis zo waren afgestemd dat er een maximale winst te behalen viel. Het kan zijn dat het onderwerp, in het geval van Zwarte peper, scheurbuik de kinderen die mee gingen op de reizen van de VOC, afleidt van de informatie over het doel van de reizen. De helft van de leerlingen noemt het leven van de kinderen aan boord expliciet het belangrijkste thema van het boek. Het is daarom niet verwonderlijk dat de leefomstandigheden aan boord van de VOC-schepen uitvoerig beschreven worden door de meeste leerlingen en ze leggen bijna allemaal de nadruk op de zware straffen die aan boord werden uitgedeeld. Dit is een aspect dat alleen in de tweede opdracht terug komt en is dus een beeld dat ze voor het lezen nog niet hadden. Uit de narratologische analyse van het boek komt een beeld naar voren van de verschillende standen in de VOC-tijd. Hier is overeenkomst te zien met het beeld van de tijd van de VOC dat uit de tweede opdracht naar voren komt. Drie leerlingen geven aan dat we tegenwoordig anders met elkaar omgaan en dat de verschillen tussen arm en rijk minder groot zijn. Een onderwerp dat nog niet eerder in dergelijke bewoordingen naar voren is gekomen, is het 124
verschil in wetenschappelijke kennis tussen vroeger en nu. De helft van de leerlingen geeft hiervan een voorbeeld: betere schepen waar meer vracht in past, meer medische kennis en een nauwkeuriger tijd- en landmeting. Dit onderwerp komt alleen in de tweede opdracht aan bod en het is dus een beeld dat de leerlingen uit het boek destilleren. De medische kennis is ook genoemd in de analyse. De tijd- en landmeting worden in het boek kort genoemd. Deze informatie heeft waarschijnlijk veel indruk gemaakt op de leerling die het voorbeeld in zijn tweede opdracht noemt. Het VOC-schip wordt als belangrijkste ruimte genoemd en dit komt dus overeen met de associatie die vijf leerlingen in hun woordspinnen hadden met de VOC en het beeld dat uit de analyse naar voren komt. In de tweede opdracht worden ook de plaatsnamen ‘Kaap de Goede Hoop’, ‘Batavia’, ‘Amsterdam’ en ‘Oost-Indië’ genoemd. In de analyse wordt stilgestaan bij het feit dat plaatsen in de tijd van de VOC een andere naam hadden dan tegenwoordig. De leerlingen geven er op papier geen blijk van dat ze zich hiervan bewust zijn. In het geval van de ruimte wordt het beeld dat de leerlingen hadden door het boek voor het grootste deel bevestigd, al kunnen ze na het lezen van het boek meer specifieke plaatsnamen noemen. In de analyse wordt uitgelegd dat er in het boek verschillende jaartallen worden genoemd en dat die jaartallen elkaar niet chronologisch opvolgen, omdat de thema's van de hoofdstukken steeds worden geïllustreerd aan de hand van verschillende verhalen. Dit is de belangrijkste verklaring voor de grote variatie in jaartallen die in de opdrachten van de leerlingen voorkomt. In de eerste opdracht heeft één leerling de associatie 'slaven' met de VOC. In zijn tweede opdracht komt dit aspect ook terug. Hij noemt als verschil tussen toen en nu dat we nu anders met mensen omgaan en geeft daarbij het voorbeeld dat wij nu geen slaven meer hebben. Het is opvallend dat deze leerling als enige blijk geeft van de associatie tussen slaven en de VOC in beide opdrachten in het geval van Zwarte peper, scheurbuik. In de analyse wordt aan dit onderwerp geen aandacht besteed, omdat het in het boek slechts één keer zijdelings genoemd wordt. Het kan zijn dat deze leerling door middel van eerder verkregen informatie, de slavernij gekoppeld heeft aan het begrip VOC en dat daar door het boek geen verandering in is gekomen. Hij geeft in zijn tweede opdracht inderdaad aan dat zijn beeld van de VOC niet veranderd is ten opzichte van het beeld dat hij had voordat hij het boek gelezen had. Er is nog één bijzonder element aan te wijzen dat voorkomt in de tweede opdracht van de leerlingen die Zwarte peper, scheurbuik gelezen hebben. De meeste leerlingen staan stil bij het feit dat kinderen de belangrijkste personages zijn in het boek. Uit hun opmerkingen blijkt impliciet dat ze in de gaten hebben dat de kinderen echt bestaan hebben. Ze merken echter niet op dat de gebeurtenissen die de kinderen hebben meegemaakt het belangrijkste structurerende element zijn in het boek, zoals in de analyse is aangegeven. De leerlingen koppelen het feit dat de kinderen echt bestaan hebben aan de historische betrouwbaarheid van het boek. De leerlingen identificeren zich 125
met de kinderen in het boek en nemen geen kritische houding aan tegenover de informatie die ze op deze manier aangeboden krijgen. De leerlingen merken niet op dat de verteller wel degelijk commentaar en kritiek geeft op de informatie die in de tekst gegeven wordt. Het beeld van de VOCtijd dat de leerlingen uit het boek halen, is hierdoor minder genuanceerd dan uit de analyse naar voren komt. In dienst van de compagnie - Vibeke Roeper en Roelof van Gelder (2002) Er is een verschil te zien tussen het algemene beeld dat de leerlingen van de VOC-tijd hebben in de eerste en tweede opdracht en het beeld dat uit de narratologische analyse naar voren komt. De leerlingen noemen de VOC in de eerste opdracht een handelsorganisatie. Het is opmerkelijk dat ze dit in de tweede opdracht niet als expliciet thema aangeven. Ze staan vooral stil bij de mensen die de verhalen hebben opgetekend en dus aan boord zijn geweest van een VOC-schip en niet bij het doel dat die mensen hadden. In de narratologische analyse van In dienst van de compagnie wordt bij dat doel wel stilgestaan. De leerlingen hebben het verband tussen de reizen die de VOC maakte en de vraag waarom deze reizen gemaakt werden niet expliciet gelegd. Beide leerlingen zeggen in de tweede opdracht echter dat hun beeld van de VOC niet veranderd is. Het is daarom aannemelijk dat de leerlingen de reizen en het doel ervan wel degelijk aan elkaar gekoppeld hebben, maar hierover niets hebben opgeschreven. De leefomstandigheden aan boord komen alleen terug in de tweede opdracht. De leerlingen besteden allebei aandacht aan de strenge straffen die aan boord van een VOC-schip uitgedeeld werden. Ook het eten aan boord en de plaats van het geloof in de samenleving wordt door één leerling beschreven. Het is aannemelijk dat de informatie die hierover gegeven werd in het boek nieuw was voor de leerlingen en dat het daarom hun beeld van de VOC-tijd enigszins beïnvloed heeft. Een belangrijk onderdeel van het beeld van de VOC-tijd dat uit de narratologische analyse van In dienst van de compagnie naar voren komt, zijn de verre bestemmingen van de VOC-reizen. De leerlingen besteden hieraan nauwelijks aandacht. Anders dan in de analyse werd gesuggereerd, halen de leerlingen niet uit het verhaal dat de VOC-schepen verschillende routes voeren. De leerlingen vinden de bestemmingen van de reizen blijkbaar geen belangrijk aspect in de verhalen en het is niet van invloed op het beeld dat ze van de VOC-tijd hebben. Het onderwerp schepen en scheepvaart overschaduwt dit aspect in de tweede opdracht. Het schip wordt als belangrijkste locatie in de verhalen genoemd en één leerling merkt op dat zeilen toentertijd 'met de hand' ging, terwijl schepen nu ook altijd een motor hebben. Deze opmerking bevestigt dat het beeld van deze leerling overeenkomt met het beeld dat uit de analyse naar voren komt. De jaartallen aan het begin van elk verhaal zorgen ervoor dat de leerlingen een nauwkeurige 126
tijdspanne aangeven in hun tweede opdracht. Net als in de analyse wordt gezegd, noemen de leerlingen het verloop van de tijd een thema in het verhaal. De verhalen zijn volgens de leerlingen afkomstig uit dagboeken en brieven van mensen die een reis hebben gemaakt aan boord van een VOC-schip. Eén leerling maakte in zijn tweede opdracht een interessante opmerking. Hij schreef dat men er tegenwoordig minder naar verlangt om reizen te maken dan in de VOC-tijd het geval was. Dit is een bijzonder voorbeeld van het beeld dat uit het boek spreekt. De leerling heeft de zucht naar avontuur in de verhalen als een algemeen geldende norm opgevat voor de tijd van de VOC. Hij heeft daaruit de conclusie getrokken dat mensen vroeger, meer dan tegenwoordig, de neiging hebben om op onderzoek uit te gaan in vreemde landen. Hierbij heeft hij er niet aan gedacht dat vroeger het overgrote deel van de mensen de mogelijkheid niet had om verre reizen te maken, terwijl veel mensen tegenwoordig elke vakantie in een vliegtuig stappen om een verre bestemming te bezoeken. Beide leerlingen staan, naast deze opmerking, meerdere keren stil bij het feit dat de verhalen zijn opgeschreven door historische figuren. Ze benadrukken dat de mensen die de verhalen vertellen écht bestaan hebben. Dit beeld van de VOC-tijd wordt waarschijnlijk gevormd door het ik-perspectief van waaruit verteld en gefocaliseerd wordt in de verhalen. Uit de analyse blijkt dat dit perspectief een belangrijk element is in de eenzijdige blik waarmee de gebeurtenissen in de verhalen gepresenteerd worden. De leerlingen laten niet zien dat ze zich bewust zijn van de eenzijdige blik die deze vertelinstantie met zich mee brengt. Dit voorbeeld laat zien dat de leerling de informatie die in de verhalen gegeven wordt niet helemaal in de context van de historische tijd kunnen plaatsen, omdat ze informatie missen. Hierdoor ontstaat een onvolledig beeld van de historische tijd en kunnen dergelijke vergelijkingen, zoals hierboven aangegeven, tussen het heden en het verleden ontstaan. Land in zicht - Vibeke Roeper (2004) Vooraf zeggen de drie leerlingen die Land in zicht lazen dat in de VOC-tijd de handel in onder meer specerijen centraal stond. Na het lezen van het boek benadrukken ze vooral het aspect van de ontdekkingsreizen. Hun beeld verschilt daarmee van het beeld dat uit de narratologische analyse naar voren komt. De VOC wordt in Land in zicht zeker ook als handelsorganisatie verbeeld. De ontdekkingsreizen werden immers ondernomen met het doel om waardevolle grondstoffen te vinden in de onbekende landen waar de reizen naartoe gingen. De leerlingen hebben zich waarschijnlijk niet afgevraagd waarom de VOC zoveel ontdekkingsreizen ondernam, omdat de ontdekkingsreizigers zelf de belangrijkste personages in de verhalen zijn en hun belevenissen een belangrijker deel van de verhalen vormen dan het doel van hun reizen. De geografische ruimte spreekt kennelijk tot de verbeelding, want de leerlingen geven zowel voor als na het lezen van het 127
boek voor de VOC-tijd relevante landen en gebieden aan. Maar waar ze vooraf enkel Nederland en Oost-Indië noemen, noemen ze na het lezen van Land in zicht meer locaties. De leerlingen hebben dus uit het boek gehaald dat de VOC-schepen reizen maakten naar landen over de hele wereld en waarschijnlijk is dit de voornaamste reden voor het aanduiden van ontdekkingsreizen als belangrijkste thema in het boek. De leerlingen laten expliciet blijken dat ze in de gaten hebben dat de ontdekkingsreizigers echt bestaan hebben. Eén van hen merkt op dat de meeste namen van de ontdekkingsreizigers zelfs nu nog bekend zijn in Nederland. De leerlingen geven geen blijk van een kritische houding ten opzicht van de informatie in het boek. Ze nemen aan dat alles gebeurd is zoals het is opgeschreven. Uit de narratologische analyse komt naar voren dat de informatie inderdaad zonder kritische blik gegeven wordt. De verteller geeft slechts sporadisch kritiek op de normen en waarden van de Nederlanders in de tijd van de VOC. Meer dan de helft van de leerlingen zegt dat ze na het lezen van het boek een negatiever beeld van de VOC hebben dan ze hadden voordat ze het boek gingen lezen. Dit beeld wordt vooral veroorzaakt door de beschrijving van de leefomstandigheden aan boord van een VOC-schip. Dit zal voor de leerlingen nieuwe informatie geweest zijn, want in de eerste opdracht is hierover niets terug te vinden. In de narratologische analyse zijn voorbeelden gegeven van de slechte leefomstandigheden en de beperkte ruimte aan boord van een schip. De leerlingen geven voorbeelden van de slechte leefomstandigheden en het ongezonde eten in de tijd van de VOC. Op dit punt komt hun beeld overeen met het beeld dat uit de analyse van Land in zicht naar voren komt. Een andere overeenkomst tussen de twee opdrachten en de analyse is te vinden in de ruimtelijke beschrijving de leerlingen geven van een VOC-schip. Het schip wordt aangegeven als belangrijkste locatie in het verhaal. Na het lezen benadrukken ze vooral de leefomstandigheden aan boord die sterk verschillen van wat leerlingen van nu gewend zijn. Eén leerling noemt in de tweede opdracht de WIC als voor hem onbekende handelsorganisatie. In de eerste opdracht van de lezers van Land in zicht is deze term inderdaad niet terug te vinden, maar in de eerste opdracht bij de andere twee boeken wordt de WIC allebei één keer genoemd. Deze leerling heeft de WIC als onderwerp uit Land in zicht gehaald en voor hem is dit nieuwe informatie, maar een leerling die het begrip WIC al wel kende, had misschien niet stil gestaan bij dit onderwerp in zijn tweede opdracht. Dit voorbeeld toont dus aan dat de voorkennis over de VOC van een leerling van groot belang is bij de vorming van het beeld dat die leerling over de VOC heeft.
128
7. Conclusie en discussie 7.1 Conclusie In deze thesis is de onderzoeksvraag: “Welk beeld van de VOC-tijd komt naar voren in zowel fictieve als non-fictieve historische jeugdboeken, en welk beeld hebben jongeren in vwo onderbouw van deze historische organisatie en periode voor- en nadat ze boeken over de VOC-tijd hebben gelezen?”, beantwoord. Het eerste deel van de vraag is beantwoord aan de hand van narratologische analyses van de zes boeken Bloedgeld (1996) van Simone van der Vlugt; Verlaten (2012) van Annejoke Smids; De boogschutter van Hirado (2013) van Rob Ruggenberg; Zwarte peper, scheurbuik (2002) van Vibeke Roeper; In dienst van de compagnie: leven bij de VOC in honderd getuigenissen (1602-1799) (2002) van Vibeke Roeper en Roelof van Gelder; en Land in zicht van Vibeke Roeper (2004). Zoals in hoofdstuk vier, vijf en zes is weergegeven komt het beeld van de VOC-tijd in de boeken op sommige punten overeen. Op andere punten zijn ze verschillend. Het tweede deel van de onderzoeksvraag is beantwoord aan de hand van een empirisch onderzoek. We hebben dat deel van het onderzoek zo opgezet dat we zonder statistische berekeningen toch een 'nulpunt' als begin hebben en van daaruit de vergelijking kunnen maken tussen het beeld dat de leerlingen hebben voor- en nadat ze een boek over de tijd van de VOC hebben gelezen. Narratologische analyse De VOC wordt in alle zes de boeken, hoewel niet altijd expliciet, omschreven als een organisatie die werd opgericht om de handel met Oost-Indië te structureren en om zoveel mogelijk winst te maken met die handel. Het leven aan boord is een aspect dat in alle zes de boeken terug te vinden is. De invulling ervan is echter per boek wel verschillend, zoals in hoofdstuk 5 en 6 aan bod is gekomen. In de drie fictieboeken is het leven aan boord voor alle hoofdpersonages nieuw. Ze worden uit hun vertrouwde omgeving gehaald en moeten wennen aan het harde, ruwe zeemansleven. In Verlaten en De boogschutter van Hirado maken de hoofdpersonages deel uit van de hoger geplaatste passagiers en zij hebben dan ook een aangenamer leven dan Reinout en Lutske (Thijs) in Bloedgeld. In Verlaten wordt een beeld geschetst van rijkdom in de VOC-tijd, terwijl in Bloedgeld de nadruk op de armoede ligt. De boogschutter van Hirado focust op de beschrijving van een vreemde cultuur en de beleving daarvan door een westerling. In Zwarte peper, scheurbuik, In dienst van de compagnie en Land in zicht, is het leven aan boord voor sommige personen ook nieuw, maar vooral in Land in zicht komen ook veel doorgewinterde kooplieden en kapiteins voor, die al meerdere zeereizen gemaakt hebben. De kinderen die in Zwarte peper, scheurbuik onderdeel uitmaken van de verschillende verhalen, zijn afkomstig uit verschillende standen uit de samenleving. Dit standsenverschil en de 129
consequenties die dat had voor de leefomstandigheden aan boord is een belangrijk thema in de nonfictie boeken. De leefomstandigheden en de gang van zaken aan boord bepalen het beeld van de tijd van de VOC dat uit het boek spreekt. Dit is ook in In dienst van de compagnie het geval. De opbouw van het boek, de verschillende stadia van een VOC-reis, zorgt ervoor dat veel verschillende onderwerpen belicht worden en dat er een breed beeld van de VOC-tijd wordt geschetst. In Land in zicht wordt de nadruk gelegd op ontdekkingsreizen die in opdracht van de VOC werden uitgevoerd. Hierdoor ontstaat een avontuurlijk beeld van de VOC-tijd, waarin de pioniersgeest voorop stond. Emprisch onderzoek In de eerste opdracht geven de leerlingen blijk van een eenduidig beeld van de VOC. Ze associëren de VOC vooral met handel, rijkdom, schepen en specerijen. Uit de resultaten van de tweede opdracht blijkt dat de leerlingen een verschillend beeld van de VOC hebben, afhankelijk van het boek dat ze gelezen hebben. In het geval van Bloedgeld merken de leerlingen op dat ze de verschillen tussen rijkdom en armoede niet verwacht hadden in de tijd van de VOC. De leerlingen die Verlaten gelezen hebben denken juist dat de tijd van de VOC juist veel rijkdom met zich meebracht en één leerling denkt zelfs dat men toen rijker was dan nu. In De Boogschutter van Hirado noemen de leerlingen 'liefde' als belangrijkste thema. In Zwarte peper, scheurbuik en In dienst van de compagnie zien de leerlingen de handel en rijkdom wel terug, maar ook hier worden deze thema's niet als belangrijkste thema genoemd. In beide gevallen wordt het leven van de mensen en kinderen aan boord van VOCschepen als belangrijkste thema aangegeven. Uit Land in zicht halen de leerlingen weer andere informatie. In dit geval zijn de ontdekkingsreizen en reizigers de beeldbepalende factor in het verhaal. Het beeld van de tijd van de VOC dat een leerling uit een boek destilleert is dus afhankelijk van de thematische focus van het verhaal. Interpretatie van de resultaten Uit de resultaten van de eerste opdracht blijkt dat de leerlingen inderdaad al een beeld van de tijd van de VOC hebben. De VOC maakt deel uit van het collectieve geheugen van de huidige Nederlandse samenleving. Het beeld dat de leerlingen in de eerste opdracht schetsen is opvallend eenduidig. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de meeste leerlingen aangeven dat op de basisschool aandacht is besteed aan het onderwerp VOC. De leerlingen die hebben meegedaan aan het onderzoek zijn in veel gevallen anders over de VOC gaan denken dan ze deden voordat ze het boek gelezen hadden. De boeken laten het verleden dus inderdaad herleven in het heden zoals Erll en Rigney stellen (2009, 1) en daarnaast vullen ze het verleden aan. De representatie van de tijd van de VOC vormt zowel de ervaring als de herinnering die de leerlingen met en van die tijd hebben. De mate van invloed die de boeken hebben op de verandering van het beeld van de tijd van de VOC bij 130
de leerlingen hangt af van de hoeveelheid voorkennis die de leerlingen hebben voordat ze het boek gelezen hebben. Hiervoor is een logische verklaring te vinden. Als een leerling over een grote mate aan voorkennis beschikt, kan hij die kennis vergelijken met de informatie die uit een boek naar voren komt. Als de leerling kritisch leest kan hij vervolgens zelf bepalen of de informatie die hij tot zich neemt van belang is voor het beeld dat hij van de tijd van de VOC heeft. Of dit proces bewust of onbewust plaats vindt is op basis van dit onderzoek niet te zeggen. Als een leerling over weinig voorkennis beschikt, is (bijna) alle informatie nieuw en zal deze lezer minder kritisch tegenover de informatie staan die hij tot zich neemt. Uit de narratologische analyses blijkt dat er tussen het beeld van de tijd van de VOC in de fictieve boeken en de non-fictieve boeken veel overeenkomsten aan te wijzen zijn. Dit is een verrassende conclusie, aangezien we in het hoofdstuk 'Cultureelgeheugen door (jeugd)literatuur' hebben gezien dat de functies van fictie, vooral ontspanning en esthetische vorming, verschillen van de functies van non-fictie, waarbij de pedagogisch-didactische functie voorop staat. Het is dan ook te verwachten dat de informatie die in de non-fictieve boeken verwerkt zit wellicht anders is dan de informatie in de fictieve boeken. Dit is maar ten dele gebleken uit de narratologische analyses. Het is waar dat het publieke karakter, zoals Rigney dat noemt, van een fictieve roman, verschilt van dat van een non-fictieve roman. In fictie kan een voorstelling gemaakt worden van het leven en de gedachtenwereld van een persoon die vroeger geleefd heeft. Omdat een auteur vrij is om deze herinnering naar eigen inzicht vorm te geven, ontstaat een gezamenlijke historische ruimte en een gedeelde historische tijd (Rigney 2004, 375-376). Ideeën uit de tijd waarin het boek geschreven is kunnen vermengd worden met ideeën uit de tijd die in het boek beschreven is. Hierdoor kan de herinnering, oftewel het beeld van een bepaalde tijd, in het boek verschillen van de herinnering die een lezer heeft aan de tijd waarover het boek gaat. Een voorbeeld hiervan hebben we gezien in het geval van Verlaten. De leerlingen gaven aan dat ze niet verwacht hadden dat het leven op een onbewoond eiland een groot deel van het verhaal in beslag zou nemen. Het beeld in het boek komt dus blijkbaar niet overeen met het beeld dat de leerlingen al hadden van de VOC-tijd. In De boogschutter van Hirado komt ook een dergelijk verschil voor. De liefde tussen Reyer en Sakura wordt door een aantal leerlingen als een belangrijk thema in het boek genoemd, waardoor het thema handel, anders dan in de eerste opdracht, in de tweede opdracht bijna niet genoemd wordt. In Bloedgeld is armoede voor de lezers een nieuw aspect dat ze voor het lezen niet met de tijd van de VOC verbonden. Ook hier is dus aangetoond dat de leerlingen een ander beeld van de tijd van de VOC hebben, dan het beeld dat uit het boek spreekt. In de non-fictie boeken is een dergelijk verschil, tussen het beeld in het boek en het beeld dat een lezer van de in het boek beschreven tijd heeft, minder aan de orde. De non-fictieve boeken bevatten vooral feitelijke informatie (die altijd ten dele subjectief blijft, omdat ze is opgetekend door 131
een auteur) in een literair jasje. Het grootste verschil tussen de twee genres blijkt het label dat aan de boeken wordt gehecht en niet de informatie die erin staat. Non-fictie heet zo, omdat het niet verzonnen is. Fictie is verzonnen door de auteur die het geschreven heeft. Toch betekent deze tegenstelling niet dat fictie niet ook gebaseerd kan zijn op historische bronnen, of dat alle informatie in een non-fictie boek allemaal even 'waar' is. Ook een auteur van non-fictie geeft bewust of onbewust zijn of haar eigen visie op wat er in het boek beschreven wordt. Het feit dat de informatie wordt opgetekend door één persoon, geeft de tekst al een bepaalde mate van subjectiviteit mee. Deze vermenging van feit en fictie hebben we teruggezien in de analyses van de zes boeken. Zowel in de fictie als de non-fictie boeken komen personen voor die echt bestaan hebben. In de fictie boeken zijn dit echter altijd bijfiguren. De hoofdpersonen in Bloedgeld en Verlaten zijn verzonnen en in De boogschutter van Hirado zijn de hoofdpersonages wel gebaseerd op historische figuren, maar de meeste van hun belevenissen zijn verzonnen. In het geval van non-fictie ligt dit anders. De personages en hun belevenissen zijn in deze verhalen allemaal terug te voeren op historische figuren en gebeurtenissen. Uit de tweede opdracht die de leerlingen maakte, blijkt dat zij geen duidelijk onderscheid maken in de feitelijkheid van informatie uit een fictie of een non-fictie boek. In het geval van de fictieboeken twijfelen enkele leerlingen aan de realiteit van de personages of hun handelingen, maar in beide gevallen nemen ze de informatie aan als waarheid en gaan ze er na het lezen van uit dat de tijd van de VOC ook echt zo was als in het boek dat ze gelezen hebben beschreven staat. Het tweede punt dat Rigney onderscheidt en dat een rol speelt in de vorming van het cultureel geheugen door literatuur is hier dus niet zozeer van toepassing. De manier waarop een auteur zijn verhaal vertelt zou volgens Rigney bepalend zijn voor de herinnering ervan (Rigney 2004, 381-382). Dit is echter uit de resultaten van de tweede opdracht niet duidelijk af te leiden. Zowel bij de fictieve als bij de non-fictieve boeken nemen de leerlingen de gegeven informatie aan als waarheid. Het zogenaamde afterlife dat teksten volgens Rigney hebben, het feit dat de manier waarop een verhaal is opgetekend van invloed is op de herinnering van dat verhaal, is wel goed terug te zien in de narratologische analyses en de opdrachten van de leerlingen (Rigney 2004, 383). Hier is een duidelijk verschil aan te wijzen tussen fictie en non-fictie. Waar de leerlingen in de tweede opdracht bij de fictie boeken aangeven dat ze soms twijfelen over de historische juistheid van de belevenissen van sommige personages, besteden de leerlingen die een non-fictie boek hebben gelezen bijna allemaal expliciet de aandacht aan het feit dat de personen in de boeken historische figuren zijn. Zij leven voort in de verhalen die in de non-fictie boeken opgetekend zijn. Een nog duidelijker voorbeeld is terug te vinden in Land in zicht. De dagboekaantekeningen die in elk hoofdstuk terug te vinden zijn, zijn door de auteur in modern Nederlands vertaald. Het afterlife van de non-fictieve teksten is dus duidelijker zichtbaar dan dat van de fictieve teksten. De bronnen die voor de non-fictieve teksten zijn 132
gebruikt, liggen dichter tegen de oppervlakte van het verhaal dan in het geval van de fictieboeken. De manier waarop een verhaal is opgetekend heeft dus invloed op de herinnering van dat verhaal. De vijf spanningsvelden van Joosen en Vloeberghs In het hoofdstuk 'Cultureel geheugen door (jeugd)literatuur' zijn de vijf spanningsvelden die Joosen en Vloeberghs aantreffen in historische jeugdliteratuur genoemd en toegelicht. In de narratologische analyses en de opdrachten die de leerlingen hebben gemaakt zijn deze spanningsvelden terug te vinden. Het eerste spanningsveld, het vaak traditionele, meer conservatieve beeld dat in een historische jeugdroman vaak gegeven wordt, komt in alle zes de boeken naar voren. Opvallend is vooral dat de leerlingen in de tweede opdracht bij alle zes de boeken aangeven dat de straffen in de tijd van de VOC zoveel zwaarder zijn dan nu. Het mensbeeld in de beschrijvingen van de straffen wordt door de leerlingen niet als humaan ervaren. Ze vinden dat de straffen veel te zwaar waren voor de misdaden die de mensen begaan hadden. Een ander voorbeeld van de traditionele samenleving is terug te vinden in het onderscheid dat in de meeste boeken gemaakt wordt tussen de arme en rijke bevolkingsgroepen in Nederland en aan boord van de VOC schepen. In Zwarte peper, scheurbuik en In dienst van de compagnie worden verschillende verhalen verteld over personen in zowel de rijke als de arme laag van de bevolking. In de narratologische analyse van deze boeken komt naar voren dat dit verschil in alle boeken geproblematiseerd wordt. De leerlingen staan hier in hun tweede opdracht in veel gevallen ook bij stil. In Bloedgeld wordt vooral de arme kant van de samenleving toegelicht en daarmee wordt het verschil tussen arm en rijk geproblematiseerd. In Verlaten wordt de rijkdom van de Nederlandse samenleving in de tijd van de VOC benadrukt doordat de hoofdpersoon in dit verhaal afkomstig is uit een rijk, Nederlands gezin. Hierin is het tweede spanningsveld dat Joosen en Vloeberghs onderscheiden terug te zien. Door het eenvormige vertelstandpunt kan de lezer een eenzijdige ideologie mee krijgen (Joosen en Vloeberghs 2012, 154). De leerlingen die Verlaten hebben gelezen besteden geen aandacht aan het verschil tussen arm en rijk in de tijd van de VOC, maar stellen dat iedereen in Nederland in de tijd van de VOC rijk was. Eén leerling meent zelfs, zoals eerder gezegd, dat de hedendaagse economische crisis ervoor zorgt dat men in de tijd van de VOC in Nederland rijker was dan tegenwoordig. Het derde spanningsveld betreft de vaak moeilijk te onderscheiden grens tussen feit en fictie in historische jeugdliteratuur. In de narratologische analyses komt naar voren dat deze grens, voor zover dat mogelijk is, wordt aangegeven in de boeken. De leerlingen laten in de tweede opdracht zien dat ze deze grens niet altijd opmerken. Bij de non-fictie boeken geven de leerlingen wel aan dat de personen in het boek écht bestaan hebben, maar de leerlingen die fictieboeken hebben gelezen lijken de gegeven informatie als vaststaand feit aan te nemen. Ze merken daarbij wel op dat de 133
hoofdpersonages ongeloofwaardige karaktertrekken hebben, of dat sommige gebeurtenissen een onwaarschijnlijk verloop hebben. Dit komt overeen met het vierde spanningsveld dat Joosen en Vloeberhgs onderscheiden. De identificatie met het hoofdpersonage staat voorop en dit gaat ten koste van de historische authenticiteit van het verhaal. In het geval van de fictieboeken lijkt het omgekeerde dus aan de hand. Omdat de leerlingen niet lijken te twijfelen aan de historische informatie, komen de hoofdpersonages hun minder realistisch voor. In het geval van non-fictie is in de narratologische analyses van Zwarte peper, scheurbuik en Land in zicht aandacht besteed aan de afstand die in het verhaal geschapen wordt tussen de personen die in de verhalen een rol spelen en de lezer. De leerlingen noemen deze afstand niet expliciet in hun tweede opdracht. De afstand wordt waarschijnlijk overbrugd door de historiciteit van de personen in het verhaal en door de spanning die in veel verhalen aanwezig is. In In dienst van de compagnie is de afstand tussen de personen in de verhalen en de lezer iets kleiner dan in de ander twee non-fictie boeken, omdat er hier sprake is van een ik-verteller. Ook in dit geval merken de leerlingen in hun tweede opdracht niet expliciet iets op over identificatie met de hoofdpersonen. Het laatste spanningsveld dat Joosen en Vloeberghs noemen is het spanningsveld dat kan ontstaan als de auteur zijn hedendaagse normen en waarden vermengt met de normen en waarden uit de tijd waarover hij schrijft. In de narratologische analyses is naar voren gekomen dat dit vooral het geval is in de fictieboeken. In alle drie de boeken hebben de personages karaktertrekken die hedendaags aandoen. Reinout verdeelt in Bloedgeld als hij kapitein wordt de buit heel eerlijk en stelt zichzelf gelijk aan de rest van de bemanning, terwijl hij wel de verantwoordelijkheid heeft. Zijn omgeving vindt dit vreemd. In De boogschutter van Hirado onderscheidt Reyer zich van zijn tijdgenoten door de Japanse cultuur gelijk te stellen aan de westerse cultuur waar hij bekend mee is. Hij neemt de moeite om zich in de Japanse cultuur te verdiepen, terwijl zijn tijdgenoten die cultuur afwijzen. Vincent lijkt in het eerste deel van Verlaten een jongen te zijn die vrij gemakkelijk in de eenentwintigste eeuw te plaatsen is. Hij spijbelt van school, haalt kattenkwaad uit en wordt daarvoor gestraft. Op het schip wordt hij verliefd en gedraagt hij zich verwend. Op het onbewoonde eiland gaat Vincent anders in het leven staan. Hij leert overleven op het eiland en als Laurens Cromhout vervolgens aanspoelt en zijn mes en waterfles steelt, wordt Vincent niet boos. Hij weet dat Cromhout hem nodig heeft om te overleven. Cromhout past zich niet aan aan de levensstijl van Vincent en wordt gedood door de apen op het eiland. In deze scene is een verzachtende strategie toegepast. Het doden door de apen is al eerder beschreven in het boek toen de apen een andere aap te grazen namen. Als Cromhout zich in eenzelfde situatie bevindt, wordt naar die eerdere gebeurtenis verwezen. De lezer weet hierdoor dat Cromhout gedood wordt, zoals de aap eerder in het boek ook overkwam, maar de details worden hem op deze manier bespaard.
134
In de non-fictie boeken komt een dergelijke vermenging van normen en waarden iets minder aan de orde. Wat hier wel gebeurt is dat de verteller vanuit een hedendaagse visie een aantal keer uitlegt waarom de normen en waarden die beschreven worden toentertijd zo waren en hoe ze verschillen van de normen en waarden van nu. In de analyse is het voorbeeld in Land in zicht aangehaald van kapitein Hudson die een indianendorp uitmoordt nadat hij er succesvol handel heeft gedreven. De verteller legt daarna uit dat de moordpartij misschien een vergelding was voor een eerdere misdaad die de Indianen tegen de Engelsen gepleegd hadden. Uit de formulering van de verteller blijkt dat daarvoor geen sluitend bewijs te geven is. De lezer zal door een dergelijke uitleg misschien begrijpen waar de verschillen in normen en waarden van toen en nu vandaan kwamen. In veel van dit soort gevallen gaat de verteller ervan uit dat de informatie die gegeven wordt nieuwe informatie is voor de lezer. Daarom wordt er altijd een heldere verklaring bij gegeven. Resumerend kan worden gezegd dat elk boek slechts één of enkele aspecten van de VOC-tijd belicht. Die aspecten zijn dan bepalend voor het beeld dat uit een boek spreekt. Elk boek geeft dus een ander aspect van het cultureel geheugen van de VOC-tijd door. Tijdens het lezen neemt de lezer zijn beeld van de huidige tijd mee en dit is ook van invloed op de beeldvorming. Een voorbeeld daarvan is dat de lezer de historische personages met zichzelf en zijn eigen normen en waarden vergelijkt . Eén leerling merkte op: “De hoofdpersonen zouden wel bestaan kunnen hebben in het boek, vooral Lutske. Reinout denkt meer in de tijd van nu. Hij vond dat de buit namelijk eerlijk verdeeld moest worden”. Deze leerling ziet duidelijke verschillen in de normen en waarden van vroeger en nu en vindt dat Reinout voldoet aan de normen en waarden van tegenwoordig. Reinout past dus niet in het beeld de leerling heeft van de VOC-tijd. Hoewel cultureel geheugen dus wordt doorgegeven door verschillende media, komt het beeld dat een individu zich via deze media vormt nooit los van dat individu en de tijd waarin het gevormd wordt.
7.2 Discussie Validiteit onderzoek Gedurende het onderzoek is ernaar gestreefd om zo betrouwbaar en wetenschappelijk mogelijk te werk te gaan. Toch zijn er met betrekking tot de validiteit van het onderzoek enkele kanttekeningen te plaatsen. Het gaat hier om een kleinschalig onderzoek dat geen externe validiteit heeft De zes verschillende titels zijn verdeeld over leerlingen uit één klas met 27 leerlingen en maximaal 6 leerlingen hebben een titel gelezen. In sommige gevallen hebben slechts twee of drie leerlingen een bepaalde titel gelezen. Het was de bedoeling dat minimaal vier of vijf leerlingen een titel zouden lezen. Dit was echter helaas niet mogelijk, omdat van sommige titels niet voldoende exemplaren 135
beschikbaar waren. Dit geldt voor Land in zicht en In dienst van de compagnie. Hierdoor was het niet mogelijk om per titel een gelijk aantal leerlingen te krijgen. De eerste les verliep daarnaast wat rommelig doordat er niemand van de school aanwezig was en de les in een handenarbeidlokaal plaatsvond. De verdeling van de boeken verliep daardoor minder gestructureerd dan gehoopt. Het is wel gelukt om alle leerlingen een boek te laten lezen dat ze nog niet eerder gelezen hadden. Dit was de belangrijkste voorwaarde binnen het onderzoek. Ook hebben bijna alle leerlingen een boek gelezen dat ze zelf uitgekozen hebben. Een ander punt ter overweging is dat de leerlingen de boeken zelfstandig thuis hebben moeten lezen en de onderzoekers niet met zekerheid vast kunnen stellen of de leerlingen de boeken daadwerkelijk gelezen hebben. Het lijkt er echter wel op dat de leerlingen de boeken serieus gelezen hebben. Dit is gebleken uit de antwoorden op de tweede opdracht. De leerlingen hebben uitgebreide opstellen geschreven waarvan de inhoud blijk geeft van kennis van het boek. Een extra motivatie voor de leerlingen is waarschijnlijk geweest dat hun tweede opdracht beoordeeld werd met een cijfer. De narratieve analyses dragen altijd een zekere subjectiviteit met zich mee. De vergelijkbaarheid van de analyses is verhoogd door de methode van onderzoek. Alle boeken zijn aan de hand van een vast format op dezelfde punten geanalyseerd.
136
Literatuurlijst Primaire bronnen Roeper, V. (2002). Zwarte peper, scheurbuik. Amsterdam: Querido. Roeper, V., Gelder, R. van. (2002). In dienst van de compagnie: leven bij de VOC in honderd getuigenissen. Amsterdam: Athenaeum-Polak & van Gennep. Roeper, V. (2004). Land in zicht. Amsterdam: Querido. Ruggenberg, R. (2013). De boogschutter van Hirado. Amsterdam: Querido. Smids, A. (2012). Verlaten. Amsterdam: Ploegsma. Vlugt, S. van der. (1996). Bloedgeld. Rotterdam: Lemniscaat. Secondaire bronnen Appleyard, J.A. (1991). Becoming a reader: The experience of Fiction from childhood to adulthood. Cambridge: University Press. Bloois, J. de, Peeren, E. (2010). Kernthema’s in de literatuur- en cultuurwetenschap. Amsterdam: Boom Lemma uitgevers. Boven, E. van, Dorleijn, G. (2010). Literair mechaniek: inleiding tot de analyse van verhalen en gedichten. Bussum: Coutinho. Brillenburg Wurth, K. & Rigney, A. (2008). Het leven van teksten: een inleiding tot de literatuurwetenschap. Amsterdam: Amsterdam University Press. Dalhuisen, L., Selm, M. van, Steegh, F. (Eds.). (2006). Geschiedenis van Indonesië. Zutphen: Walburg Pers. Dasberg, L. (1981). Het kinderboek als opvoeder: Twee eeuwen pedagogische normen en waarden in het historische kinderboek in Nederland. Assen: Van Gorcum. Dessauvagie, L. (2013). En toch is alles echt gebeurd. De representatie van het Nederlandse slavernijverleden in Nederlandse jeugdboeken die zijn opgenomen in de canon van Nederland. Tilburg: Universiteit van Tilburg, masterscriptie. Gaastra, F.S. (2002). De geschiedenis van de VOC. Zutphen: Walburg Pers. Ghesquiere, R., Ermens, S., Vercammen, L. (2001). ‘Wij en de anderen: zoeken naar je eigen identiteit. De rol van de historische roman in de Vlaamse jeugdliteratuur.’ In: P. Mooren & K. Ghonem-Woets (Eds.), De smalle marge van de multiculturele samenleving: De multiculturele leescultuur in onderwijs en bibliotheek, boekproductie en beleid. Den Haag: Biblion Uitgeverij.
137
Heerze, M. (1989). ‘Natuur in stukjes: non-fictie over natuur voor jonge kinderen.’ In: Mooren, P. & Verdaasdonk, H. (red.) Kinderen en non-fictie: symposia: kinderen, boeken en lezen. Tilburg: Uitgevrij Zwijssen. Joosen, V., Vloeberghs, K. (2012). Uitgelezen jeugdliteratuur: Ontmoetingen tussen traditie en vernieuwing. Tielt: Uitgeverij Lannoo. Lierop-Debrauwer, H. van. (2012). ‘Strijdvaardig en eigenzinnig. Jacoba van Beieren in de Nederlandse jeugdliteratuur’. In: Literatuur zonder leeftijd 87 (2012), p. 102-118. Meusburger, P., Hefferman, M. and Wunder, E. (Ed.). (2011). Cultural Memories. The geographical point of view. Dordrecht Heidelberg London New York: Springer. McCallum, R. (1999). Ideologies of Identity in Adolescent Fiction: The Dialogic Construction of Subjectivity. New York London: Garland Publishing. Mooren, P. (1989). ‘Inleiding’. In: Mooren, P. & Verdaasdonk, H. (red.) Kinderen en non-fictie: symposia: kinderen, boeken en lezen. Tilburg: Uitgevrij Zwijssen. Mooren, P., Ghonem, K., Koeven, E. van, Kurvers, J., Verschuren, H., (red.) (2012). Verborgen talenten. Jeugdliteratuur op school. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Nikolajeva, M. (1996). Children's Literature Comes of Age: Toward a New Aesthetic. New York and London: Garland. Nikolajeva, M. (2005). Aesthetic Approaches to Children’s lLterature: An Introduction. Oxford: Scarecrow Press, INC. Nora, P. (1989). ‘Between memory and history: Les Lieux de Mémoire’. In: Representations no. 26, special issue: memory and counter memory. California: University of California Press. p. 7-24. Pol, A. (1989). Schepen met geld: De handelsmunten van de Verenigde Oostindische Compagnie, 1602-1799. ‘s-Gravenhage: SDU Uitgeverij. Pinsent, P. (2005). ‘Postmodernism, New Historicism, and Migration: New Historical Novels’. In: K. Reynolds (Ed.), Modern children’s literature: an introduction. Hampshire / New York: Palgrave. Rigney, A. (2004). ‘Portable monuments: Literature, Cultural Memory and the Case of Jeanie Deans’. In: Poetics Today 25 (2) p. 361 – 396. Rigney, A. (2005). ‘Plenitude, scarcity and the circulation of cultural memory’. In: Journal of European Studies 35 (1) p. 11- 28. Wertsch, J. (2009). ‘Collective Memory’. In: Boyer, p. & Wertsch, J. (Ed.) (2009). Memory in Mind and Culture. Cambridge: University Press. Wilschut, A., Straaten, D. van, Riessen, M. van. (2004). Geschiedenisdidactiek: handboek voor de vadocent. Bussum: Coutinho.
138
Digitale bronnen Commissie van Oostrom (2006). Entoen.nu. De canon van Nederland. Rapport van de commissie ontwikkeling Nederlandse canon. Deel A. Geraadpleegd op 22 februari 2014 via: http://www.entoen.nu/doc/Canonrapport_A.pdf ‘Mind mappen in de klas’ http://www.onderwijsmaakjesamen.nl/wpcontent/uploads/2011/09/OMJS_Mindmappen_single_page_v1-2-5.pdf Laatst geraadpleegd: 11 juni 2014.
139
140
Bijlagen
141
Bijlage A: Lesvoorbereidingen Les 1 11 april 2014 ·
Introductie op het onderwerp VOC en ons onderzoek (20 min).
Voorstellen: Wij zijn Joke en Tessa. We studeren jeugdliteratuur in Tilburg en jullie gaan ons helpen met afstuderen. Favoriete boeken meenemen en laten zien. Vraag: wat is jullie favoriete boek? Wij doen onderzoek naar hoe geschiedenis in boeken naar voren komt. We gaan niet meteen vertellen over welk onderwerp ons onderzoek gaat. Kunnen jullie het raden? Wie weet wat de VOC is? We hebben zes boeken voor jullie en het is de bedoeling dat jullie allemaal één van die boeken gaan lezen. Dit moet een boek zijn dat je nog niet eerder gelezen hebt. Inhoud van de boeken. Voordat je het boek gaat lezen willen we graag weten wat iedereen voor zich nu al weet over de VOC, daarna ga je het boek lezen. Huiswerk: In de tweede les krijgen jullie een opdracht over het boek en wij kunnen dan zien wat je door het lezen van het boek over de VOC hebt geleerd. Vragen? ·
De leerlingen kiezen het boek dat ze willen lezen en dat ze nog niet eerder gelezen hebben (10 min). We willen dat alle boeken gelezen worden, het kan dus niet zo zijn dat iedereen hetzelfde boek gaat lezen. Vragen per boek: wie wil dit boek graag lezen? Wij delen de boeken uit.
·
De leerlingen beantwoorden individueel een aantal algemene vragen en maken een woordweb rond het onderwerp. Zo kunnen we de bestaande kennis van de leerlingen in kaart brengen (15 min).
·
Afsluiting: nabespreken van het woordweb en de boeken (5 min). Achtergrond informatie: we laten jullie een kort filmpje zien zodat jullie wat achtergrondinformatie hebben over de VOC. (tot 3:15). http://www.ntr.nl/player?id=NPS_1207558. Denken jullie eraan dat je voor de tweede les je boek gelezen hebt?
Datum volgende les (dan hebben jullie dus het boek uit!): 16 mei.
Les 2 16 mei 2014 Introductie: Vandaag is de tweede les. Jullie hebben allemaal je boek gelezen en vandaag gaan jullie ons laten weten wat je van het boek vindt. Je gaat dit doen door een opstel / verhaal te schrijven. Tijdens het schrijven mag je je boek erbij houden, zodat je nog dingen kunt opzoeken. Voor ons is een aantal zaken belangrijk. Daarom hebben we een blad gemaakt met punten die in je verhaal moeten komen. → BLADEN UITDELEN en punten bespreken. Je antwoorden zijn in principe niet fout, maar schrijf
alleen op wat je echt vindt. Leg je antwoorden uit en vertel waarom je iets vindt. Wij beoordelen jullie opdrachten op de argumentatie. Ga geen dingen verzinnen. Wees zo volledig mogelijk, maar hou de tijd in de gaten. Je hebt tot het einde van het uur om je opdracht te schrijven. Besteed in je opdracht aandacht aan zoveel mogelijk vragen. Niet alle vragen kunnen voor elk boek beantwoord worden, dat is niet erg. (voorbeeld: in sommige boeken komen meerdere personages voor als hoofdpersonage, die hoef je niet allemaal te beschrijven). Schrijf de titel van het boek en je naam bovenaan je blaadje. Doe goed je best, want je krijgt er een cijfer voor! Mocht het zijn dat je eerder klaar bent, wat ik niet denk, dan hebben we een puzzel voor je over de VOC. Nog vragen?
Bijlage B: Resultaten opdracht 1 Fictieve boeken Simone van der Vlugt – Bloedgeld Vraag Wat heb je op school over de tijd van de VOC geleerd? Heb je boeken gelezen over de tijd van de VOC? Welke? Heb je films gezien over de tijd van de VOC? Welke? Heb je musea bezocht die te maken hebben met de tijd van de VOC? Welke? Heb je op andere manieren kennis opgedaan over te tijd van de VOC? Waar denk je aan bij de tijd van de VOC? Je mag alle woorden die in je hoofd opkomen opschrijven
Antwoord 1 Fenne Eigenlijk niet
Aantal leerlingen: 6 antwoord 2 Myrthe Dat ze met schepen om Afrika voeren naar Azie om te handelen. Ja, Zwarte Peper Scheurbuik en Verlaten. Nee
antwoord 3 Frederiek Nog niet heel veel
antwoord 4 Jochem Niks
antwoord 5 Arnold Schepen die over de wereld voeren en handel dreven
antwoord 6 Danny Dat het op 1600 was
Nee
Bloedgeld heb ik al een keer gezien in de bieb. Nee
Weet ik niet
Nee
Ja, Scheepsjongens van de Bontekoe
Scheepsjongens van de Bontekoe.
Nee
Nee
Nee
Kan wel, maar dat weet ik niet meer
Nee
Nee
Nee
Een tv programma die mijn ouders keken
Nee
Via de basisschool.
Nee
Handel, piraten, scheurbuik, geld, ziektes, Gouden Eeuw, kapitein, schepen
Geen schoon drinken, honger, veel schepen haalden het niet, Indië, Gouden Eeuw, handel Kaapstad, specerijen, Kaap de Goede Hoop, scheurbuik
Grote schepen, piraten, kruiden, kaapstad, scheurbuik, Gouden Eeuw, Indië
Rijk, Vliegende Hollander, scheurbuik, Indië, Willem Barentz, Batavia, musea, Gouden Eeuw, Amerika
Handel, Gouden Eeuw, ontdekkingsreizen, specerijen
Schepen, ziekte, honger, Azië
Ja, De Scheepsjongen van de Bontekoe Ja, De Scheepsjongens van de Bontekoe Nee
Scheepsjongens van de Bontekoe
Woordspin Totaal aantal gegeven woorden: 42 Aantal keer dat woorden door leerlingen is genoemd Vijf Vier Gouden Eeuw Scheurbuik
Drie Handel, Indië, schepen
Twee Honger, Kaapstad, piraten, ziektes
Eén Azië, Specerijen, ontdekkingsreizen, Vliegende Hollander, Willem Barentz, Batavia, Musea, Amerika, rijk, kruiden, geld, kapitein, Kaap de Goede Hoop, veel schepen haalden het niet, geen schoon drinken
Verlaten - Annejoke Smids Vraag
Aantal leerlingen: 5
Antwoord 1 Margje Wat heb je op school over de tijd Het was in de van de VOC geleerd? Gouden Eeuw. Ze gingen naar Indië en bij Kaapstad stopten ze voor het eten. Heb je boeken gelezen over de Ja, de tijd van de VOC? Welke? Scheepsjongens van Bontekoe. Heb je films gezien over de tijd Scheepjongens van van de VOC? Welke? Bontekoe en Nova Zembla Heb je musea bezocht die te Batavia in Lelystad maken hebben met de tijd van de VOC? Welke? Heb je op andere manieren Nee kennis opgedaan over te tijd van de VOC? Waar denk je aan bij de tijd van Scheurbuik, Nova de VOC? Je mag alle woorden Zembla, kapitein, die in je hoofd opkomen schepen, Gouden opschrijven Eeuw, scheepsjongens, Kaapstad, geld, kapers, Indië specerijen, handel
Antwoord 2 Sarah Dat er veel gehandeld werd door middel van schepen met veel verschillende landen. Ja, Land in zicht.
Antwoord 3 Hannelot Niet veel, alleen hoe ze voeren, wat ze meebrachten en wat Indië was.
Antwoord 4 Bert Nog niks
Antwoord 5 Thijmen Dat het een grote scheepvaarderscompagnie was die naar Oost-Indië vaart.
Bloedvlag.
Nee dit wordt mijn eerste boek
Nee.
Nee
De schippers van Bontekoe
Nova Zembla
Nee.
Nee
Bataviastad, Maritiem museum
Nee
Rijksmuseum
Ja met geschiedenislesop de basisschool. Specerijen, schepen, varen, handelaren
Nee
Ja ik heb iets van de VOC gevonden
Schoolboeken
Schepen, piraten, kapen, kanonnen, specerijen, Gouden Eeuw, rijk, scheurbuik, Nederland is welvarend, tulpen, chirurgeins, handelen, Indië, Batavia, feest, bloedvlaggen, munitie, weinig eten geld, weinig schoon water
Handel, suriname, houten schepen, Amerika, W.I.C., Nederlands, scheurbuik, slaven, erge straffen, Indianen, specerijen, kralen, Nieuw Amsterdam, kolonies, Willem Barentz, Gouden Eeuw, Batavia, Verenigde Oost Indische Compagnie, Indië
Specerijen, scheepvaart, Oost-Indië
Woordspin Totaal aantal gegeven woorden: 58 Aantal keer dat woorden door leerlingen is genoemd Vijf Vier Specerijen Handel, schepen
Drie Gouden Eeuw, Indië, scheurbuik,
Twee Batavia, Geld
Eén Amerika, Bloedvlaggen, Chirurgijns, Erge Straffen, Feest, Indianen, kapitein, Kaapstad, Kanonnen, kapen, kapers, kolonies, kralen, munitie, Nederlands, Nederland is welvarend, Nieuw Amsterdam, Nova Zembla, Oost-Indië, piraten, rijk, scheepsjongens, scheepvaart, slaven, Suriname, tulpen, varen, Verenigde OostIndische Compagnie, weinig eten, weinig schoon water, W.I.C., Willem Barentz
De boogschutter van Hirado - Rob Ruggenberg Vraag
Antwoord 1 Danique Wat heb je op school over de tijd Matrozen gingen op van de voc geleerd? schepen en kregen geen groente en fruit. Vaak kregen ze scheurbuik. Heb je boeken gelezen over de Geen tijd van de VOC? Welke? Heb je films gezien over de tijd Geen van de VOC? Welke? Heb je musea bezocht die te Geen maken hebben met de tijd van de VOC? Welke?
Aantal leerlingen: 5 antwoord 2 Emma Dat het op het schip heel slecht is en dat alleen de rijke mensen goed te eten hadden. Nee
antwoord 3 Quinty In de Gouden Eeuw. Ze ontdekten de spullen. Voeren met Verenigde oost Indische Compagnie naar India. Ja, geschiedenisboeken
antwoord 4 Yasmine Het was in de Gouden Eeuw
antwoord 5 Marnic Handel naar Indië. Scheurbuik
Nee
Geen
Nee
Nee
Ja, geschiedenisboek op de basisschool Nee
Ja, maar ik ben de naam vergeten
Nee
Nee
Weet ik niet
Heb je op andere manieren kennis opgedaan over te tijd van de VOC? Waar denk je aan bij de tijd van de VOC? Je mag alle woorden die in je hoofd opkomen opschrijven
Nee
Ja ik heb het VOC schip bezocht.
Ja, gewoon in de les
Ja, op school
Nee
Scheurbuik, Kaapstad, ziektes, Indië, vaak dood, Gouden Eeuw, specerijen, geld, matrozen, handelaars, piraten
Slecht te eten, kaapstad, Indië, schip, veel ziektes, Gouden Eeuw, kruiden, scheurbuik, piraten
Schepen, handelswaren, kruiden, Gouden Eeuw, 17e eeuw, Verenigde OostIndische Compangie
Nederland, specerijen, handel, boten, slaven, Gouden Eeuw
Saai, scheurbuik, dood op schip, rijk
Woordspin Totaal aantal gegeven woorden: 36 Aantal keer dat een woord is genoemd Vijf Vier Gouden eeuw
Drie Scheurbuik
Twee Indië, Kaapstad, kruiden, piraten, schepen, specerijen, ziektes
Eén Boten, dood op schip, geld, handel, handelswaren, handelaars, matrozen, Nederland, rijk, saai, slaven, slecht eten, vaak dood, Verenigde Oost-Indische Compagnie, zeventiende eeuw
Non-fictieve boeken Land in zicht - Vibeke Roeper
Aantal leerlingen: 3
Vraag Wat heb je op school over de tijd van de voc geleerd? Heb je boeken gelezen over de tijd van de voc? Welke? Heb je films gezien over de tijd van de voc? Welke? Heb je musea bezocht die te maken hebben met de tijd van de voc? Welke? Heb je op andere manieren kennis opgedaan over te tijd van de voc? Waar denk je aan bij de tijd van de voc? Je mag alle woorden die in je hoofd opkomen opschrijven
Antwoord 1 Joris handelsorganisatie in de gouden eeuw nee
antwoord 2 Menno handel, tekening van het logo
antwoord 3 Jesse handelsorganisatie
nee
nee
Scheepsjongens van Bontekoe
nee
Scheepsmuseum - Amsterdam
nee
Scheepsjongens van Bontekoe en Nova Zembla nee
nee
Ik heb wel eens wat internetsites bekeken Indonesië, scheepvaart, handel, specerijen, wic
slaven, geld, specerijen, boten, zeilen, Nederlanders, handel, rijk, ontdekkingsreizigers
Geschiedenis op de basisschool slaven, specerijen geld, aardappels, handel, feestje, boten
Woordspin Totaal aantal gegeven woorden: 21 Aantal keer dat het woord is genoemd Vijf keer Vier keer
Drie keer specerijen, handel
Twee keer slaven, geld, boten
Een keer zeilen, Nederlanders, rijk, ontdekkingsreizigers, Indonesië, scheepvaart, wic, aardappels, feestje
Zwarte peper, scheurbuik - Vibeke Roeper Vraag Wat heb je op school over de tijd van de voc geleerd? Heb je boeken gelezen over de tijd van de voc? Welke? Heb je films gezien over de tijd van de voc? Welke? Heb je musea bezocht die te maken hebben met de tijd van de voc? Welke? Heb je op andere manieren kennis opgedaan over te tijd van de voc?
Antwoord 1 Lotte het was in de Gouden Eeuw
Aantal leerlingen: 6 antwoord 2 Jelle ze vervoerden specerijen, peper en nagelkruid naar Indië nee
antwoord 3 Tristan niet zo veel
Scheepsjongens van Bontekoe en Nova Zembla nee
Scheepsjongens van Bontekoe
Scheepsjongens van Bontekoe
nee
Geschiedenis op de basisschool
Ik heb een stuk hout gevonden uit een wrak van een voc schip
nee
antwoord 4 Sanne in de gouden eeuw, ze gingen naar India, Verenigde OostIndische compagnie geschiedenisles in het boek van groep 8 nee
antwoord 5 Jesse er zijn boten, slaven en doden
antwoord 6 Joost niks
nee
nee
nee
nee
Scheepvaartmuseum Amsterdam
nee
nee
nee
Ik heb wel eens wat op internet opgezocht
geschiedenisles op school
nee
nee
nee
Waar denk je aan bij de tijd van de voc? Je mag alle woorden die in je hoofd opkomen opschrijven
boten, Nederland, Amsterdam, handel
gouden eeuw, specerijen, wic, scheurbuik
boten, gouden eeuw, vietnam, specerijen
schepen, handelswaren, kruiden, gouden eeuw, zeventiede eeuw, verenigde oostindische compagnie
scheepkaap, schepen, veel geld, slaven
peper, nootmuskaat, schepen, kaneel
Woordspin Totaal aantal gegeven woorden: 26 Aantal keer dat het woord is genoemd Vijf keer Vier keer
Drie keer schepen, gouden eeuw
Twee keer boten, specerijen
Een keer Nederland, Amsterdam, handel, zeventiende eeuw, wic, scheurbuik, vietnam, handelswaren, kruiden, verenigde oost-indische compagnie, *scheepkaap, veel geld, slaven, peper, nootmuskaat, kaneel
In dienst van de Compagnie: leven bij de voc in honderd getuigenissen - Vibeke Roeper en Roelof van Gelder Vraag
Antwoord 1 Jozua hoofdstuk van de gouden eeuw bij geschiedenis
Wat heb je op school over de tijd van de voc geleerd? Heb je boeken gelezen over de tijd van de voc? Welke? Heb je films gezien over de tijd van de voc? Welke? Heb je musea bezocht die te maken hebben met de tijd van de voc? Welke? Heb je op andere manieren kennis opgedaan over te tijd van de voc? Waar denk je aan bij de tijd van de voc? Je mag alle woorden die in je hoofd opkomen opschrijven
Bang voor niets en niemand - ?? Een grote vangst - ?? (Misschien in de Kameleon reeks) Scheepsjongens van Bontekoe Het scheepvaartmuseum (maritiem museum) Amsterdam nee galjoenen, rijk, verenigde oost-indische compagnie, gouden eeuw, indië
Aantal leerlingen: 2 antwoord 2 Jasper Veel geleerd: handel in specerijen, NederlandsEngelse zee-oorlogen. nee Scheepsjongens van Bontekoe nee nee specerijen, handelen, verenigde oost-indische compagnie, kapen
Woordspin Aantal gegeven woorden: 9 Aantal keer dat het woord is genoemd Vijf keer Vier keer
Drie keer
Twee keer verenigde oost-indische compagnie
Een keer galjoenen, rijk, gouden eeuw, indië, specerijen, handelen, kapen
Bijlage C: Resultaten opdracht 2 Fictieve boeken Bloedgeld – Simone van der Vlugt
Verhaalcategorie Verteller
Focalisatie
Uitspraken Arnold: Het verhaal wordt verteld in de ik-persoon. Ook wordt er soms verteld vanuit de hij-persoon. Danny: In sommige boeken wordt het verhaal verteld vanuit een hoofdpersonage en sommige vanuit een bijpersonage. Bloedgeld wordt verteld door een derde persoon die niet in het verhaal bestaat. Fenne: De schrijver vertelt het verhaal vanuit Reinouts ogen en Lutskes ogen. Dit wisselt per hoofdstuk. De ene keer uit Lutskes ogen en de ander keer uit die van Reinout. Arnold: Dat is omdat het uit Reinouts ogen wordt verteld. Jochem: Dit verhaal speelt zich niet ik de ik-persoon af, maar vaak volgt het wel Reinouts of Lutskes bewegingen. Myrthe: Je leest het boek vanuit twee personages: Reinout en Lutske.
Personages
Frederiek: In dit boek wordt het verhaal van twee kanten verteld: van Reinout en zijn positie en van Lutske en haar positie. In het hele verhaal kennen ze elkaar dus niet. Pas in één van de laatste hoofdstukken ontmoeten ze elkaar. Zoals ik al zei wordt het verhaal verteld door Reinout en Lutske. Het verhaal is soms ook moeilijk te volgen, omdat je de hele tijd heen en weer gaat van hun verschillende levens. De ene keer zit je op zee en de andere keer in Amsterdam. Fenne: Het gaat over een jongen: Reinout van Veghel. Hij zit eerst in een rasphuis. Op een dag worden een paar jongens uit het rasphuis genomen, zij moeten mee op een VOC-schip. Reinout is één van die jongens. De kapitein van het schip denkt alleen aan zichzelf. Reinout neemt het schip over. Later wordt hij piraat en zorgt hij goed voor zijn mensen. Zoals ik al schreef is Reinout de hoofdpersoon uit het verhaal. Reinout zou bestaan kunnen hebben. Ik denk dat er in de tijd van de VOC best wel eens een jongen bestaan zou kunnen hebben die erg op Reinout lijkt. Hij gedraagt zich net zoals de andere mensen in de tijd van de VOC. Lutske speelt ook een belangrijke rol in het verhaal. Ook zij lijkt op de meeste meisjes uit haar tijd, omdat ze ook erg arm was en moest stelen. Later verkleedt ze zich als een jongen en gaat stiekem mee op een schip. Reinout maakt veel vrienden op het schip. Zijn beste vriend heet Wijnant. Hij steunt hem. Arnold: Reinout van Veghel is duidelijk de hoofdpersoon. Dat is omdat je het hele verhaal met hem meeloopt. Jochem: Het boek gaat over Reinout van Veghel die later op een VOC-schip
met veel anderen te maken krijgt, zoals zijn beste vriend Wijnant, maar ook met ouwe Sam en Boontje. Tegelijkertijd speelt er ook een ander verhaal af over Lutske die aan de kost moet komen door wat te stelen en te bedelen. Lutske haar tante overlijdt en dan stopt dat. Toch komt zij later terug (in het verhaal) bij Reinout als Thijs. Myrthe: Reinout die twee jaar in het rasphuis zit, wordt gevraagd om met een schip van de VOC naar Java te gaan. Dat doet hij. Lutske is heel arm. Haar broer is mee met een schip van de VOC. Als hij terugkomt willen ze altijd samen blijven. Lutske gaat als jongen verkleed mee op een schip van de VOC. De hoofdpersonen zouden wel bestaan kunnen hebben in het boek, vooral Lutske. Reinout denkt meer in de tijd van nu. Hij vond dat de buit namelijk eerlijk verdeeld moest worden. Danny: Reinout is de hoofdpersoon van het verhaal. Met een aantal vrienden, zoals Wijnant en Peter. Het verhaal is erg realistisch. Alles zou gebeurd kunnen zijn. De hoofdpersonen zouden naar mijn mening echt bestaan kunnen hebben. De hoofdpersoon zou naar mijn mening in onze tijd niet kunnen bestaan, want tegenwoordig zijn er niet van dit soort ruige mensen. Ook zouden de mensen anders worden behandeld in deze tijd. Zoals kielhalen, dat zal tegenwoordig niet vaak meer gebeuren.
Tijd
Fredriek: De hoofdpersonages zijn Reinout van Veghel en Lutske Martensdochter. Deze twee personages zouden heel goed echt in de tijd van de VOC geleefd kunnen hebben. Reinout krijgt in het boek vaak straffen die in deze tijd heel erg zijn, maar die in die tijd normaal waren. Lutske woont in Amsterdam, maar is straatarm. In deze tijd wonen niet zoveel arme mensen in Amsterdam. Fenne: Dit verhaal speelt zich af rond 1650. Dat staat in het boek. Je kunt merken dat het best wel lang geleden is, omdat ze andere kleding aanhebben dan wij in 2014 en in die tijd waren er veel VOC-schepen. Er zijn veel verschillen tussen de tijd van de VOC en de tijd van nu. Veel mensen denken dat in de tijd van VOC iedereen heel rijk was (dat dacht ik ook) maar dat is niet zo. Er zijn echt heel veel arme mensen. Het verschil tussen arm en rijk was in die tijd erg groot. De arme mensen moesten stelen om te overleven, terwijl de rijke mensen in grote luxe huizen woonden. De verschillen tussen toen en nu zijn ook erg groot. Ze hadden andere kleding, ander taalgebruik, andere gebouwen en nog geen mobieltjes, computers enzovoorts. Arnold: Het verhaal speelt zich af in 1653 en verder. Dat is het jaar dat Reinout van Veghel in het rasphuis zit, Ook is dat het jaar wanneer hij uit het rasphuis gehaald wordt om op een VOC-schip te werken. De meeste verschillen tussen nu en toen zijn: de sancties, de leefomstandigheden en het verschil tussen rijk en arm. Jochem: Dit boek dat door Simone van der Vlugt is geschreven, speelt zich af in 1653. Ik schat dat dit boek gedurende 2 à 3 jaar zich afspeelt. Dit staat op de achterkant en in het begin van het boek. Maar dat de schrijver met dit boek ook de slechte kant wilde laten zien die er toen ook blijkbaar was. Voor dit boek dacht ik er ook zo over. Ik dacht dat er in
die tijd ook alleen maar een goede kant was, maar de schrijfster heeft nu een ander beeld van de Gouden Eeuw gegeven. En ik ben ook veel over die tijd te weten gekomen. De flinke straffen, hun kleding, maar ook dat ze in die tijd op technisch gebied heel ver achterliepen. Myrthe: Het verhaal speelt zich af in het jaar 1653. Dat staat in het verhaal. In de tijd van de VOC was het eten vaak bedorven op een schip. Op het schip waar Reinout vaart, hebben veel mannen scheurbuik en overlijden. Nu is het eten vaak lang houdbaar en zijn er bijna geen zieken aan boord van een schip. Aan het eind van het boek wordt Reinout opgehangen. We hebben deze straffen nu niet meer. Lutske is heel arm en moet zelfs stelen om aan geld te komen voor eten omdat niemand haar helpt. Als ze een keer gepakt wordt voor het stelen van schoenen moet ze naar het spinhuis. Nu hoef je niet te stelen om aan eten te komen. Je kan geld verdienen en anders zijn er altijd wel mensen die je willen helpen. Ook bestaat er geen spinhuis meer. Danny: Bloedgeld speelt zich af in 1653. Reinout is in het rasphuis beland. Alleen wist ik niet dat de VOC zo verschrikkelijk kon zijn voor de bemanning. Het is eigenlijk alleen maar een Gouden Eeuw voor de edelen. Ook wist ik wel dat er altijd scheurbuik heerste, maar wist ik niet dat, dat de hele bemanning kon treffen. In deze tijd hebben mensen het veel luxer. Je hoeft niet hard te werken voor een beetje geld. Niet alleen dat is anders. Vroeger waren de mensen veel strenger. Je kon zelfs de doodstraf krijgen! Nu is dat gelukkig niet meer zo. Scheurbuik is in deze tijd bijna niet meer mogelijk. We hebben een overvloed aan eten in Nederland.
Ruimte
Frederiek: Het verhaal speelt zich af in het jaar 1653 want dat komt een paar keer in het boek voor. Ik denk dat er heel wat verschil zit tussen die tijd en onze tijd. In die tijd waren mensen niet zo sociaal. Het was ieder voor zich behalve als je goede vrienden hebt gemaakt. Reinout had één goede vriend gevonden toen hij aan boord kwam. Als hij die vriend niet had, had hij het vast niet gered. Ook in Amsterdam waren veel verschillen. Vooral de kleding. Vrouwen moesten in die tijd altijd rokken dragen, het liefst erg lang en rijke mannen dragen vaak een hoed en mantel. Maar het grootste verschil vind ik de straffen. Destijds hadden ze nog doodstraffen, maar nu is dat verboden. Fenne: Het verhaal speelt zich voor het grootste gedeelte af op het VOC schip, maar aan het begin en het einde op het land. Arnold: Het verhaal speelt zich af in het rasphuis, op het VOC-schip Hollandia, op Madagaskar, en op het schip De Draeck. Jochem: In dit verhaal reis je over de hele wereld. En het begint in Amsterdam. Hierna ga je over de hele wereld in een vol schip. Er wordt ook een deel afgespeeld in de stad Algiers. Ik had niet verwacht dat dit verhaal over de hele wereld zich zou afspelen, maar toen het begon over een VOC-schip, had ik wel zo’n idee. Myrthe: Het speelt zich vooral af op een schip. Dit had ik ook verwacht, omdat ze in de tijd van de VOC veel reisden en met andere landen handelden. Danny: De VOC speelde zich af in Holland. Dat is ook zo in het boek maar een
groter deel speelt zich af op een schip.
Thema / motieven
Frederiek: Het verhaal speelt zich voornamelijk af op zee, want Reinout moest mee met een VOC-schip, maar het verhaal speelt zich ook af in Amsterdam omdat Lutske daar woont. Arnold: Het thema is: het leven als zeeman. Dat is omdat het niet alleen als VOC’er is, maar ook als piraat. Jochem: Het thema van dit boek lijkt mij de slechte kant van die tijd. Dit lijkt mij, omdat alleen de goede verhalen van die tijd bewaard zijn gebleven.
Mening / geleerd
Myrthe: Het boek gaat over de VOC. De VOC heeft te kort aan bemanningsleden. Daarom worden er overal vandaan mensen verzameld. Ook Reinout mag mee met de VOC. De VOC is het thema, omdat ze mensen zoeken en daardoor volg je het verhaal van Reinout op een VOC-schip. Fenne: Ik ben door het boek veel meer te weten gekomen over de tijd van de VOC. Ik vind het heel indrukwekkend dat het er aan boord van de schepen zo ruig aan toe gaat. Ik dacht dat iedereen in die tijd rijk was, maar dat is niet zo. Ik vond het een heel en spannend boek. Ik heb er veel van geleerd. Ik vond zo leuk dat ik hem gelijk uit wilde lezen. Arnold: Ik zelf denk niet veel anders over de VOC. Dat komt, omdat ik al veel boeken hierover heb gelezen. Mijn mening over het boek is: heel spannend, omdat er veel enge dingen gebeuren, interessant dat vind ik altijd over deze boeken en omdat het realistisch is. Daar houd ik ook altijd van. Jochem: Dit verhaal lijkt me fictie, maar het kan best echt gebeurd zijn. Vooral omdat Michiel de Ruyter er in voorkomt lijkt het me dat het toch gebeurd kan zijn. Dit boek vind ik echt een aanrader vooral omdat je verder wil lezen. Als je eenmaal bent begonnen dan kun je er niet zomaar mee stoppen. Ik vind dit hierdoor ook een erg mooi boek. Het begin is een iets minder leuk stuk, maar later wordt het leuker en spannender. Myrthe: Nu ik het boek gelezen heb, denk ik wel anders over de VOC. Dat er zoveel dood gingen aan scheurbuik wist ik niet. Ook niet dat niemand de arme mensen hielp en dat ze zo hard moesten werken in het spinhuis en het rasphuis. Ik vind het boek heel spannend. Je weet telkens weer niet of ze wel blijven leven als ze op hun schip overvallen worden. Op het eind vind ik het boek minder leuk, omdat Reinout opgehangen wordt en ze hem daarna weer afhalen. Dat hij dan nog leeft vind ik heel ongeloofwaardig. Voor Lutske vind ik het zielig dat ze heel lang als jongen verkleed moet. Danny: Op de basisschool had ik al veel geleerd over de VOC. Ik kreeg ongeveer hetzelfde beeld als bij dit boek. Ik vond het een spannend boek, want er zaten grote spanningsbogen in. Zoals bij het plan van de muiterij. Ik vond bijna alles realistisch, behalve het eind, want een touw zo veranderen dat je er niet in stikt is bijna onmogelijk. Op sommige momenten kon je medelijden hebben, want hoe de schipper hen verzorgt is vreselijk.
Frederiek: Ik vind dat mijn kijk op de VOC erg veranderd is. Ik wist niet wat voor een gruwelijke straffen er waren en hoe erg de bemanning verwaarloosd werd. Ik vind het wel een leuk boek, maar soms ook wat eng, want ik kan niet tegen bloed, maar voor de rest wel leuk. Ik vond alleen wel de hoofdstukken erg lang, maar wel prima te lezen.
Verlaten – Annejoke Smids
Verhaalcategorie Verteller Focalisator
Uitspraken Margje: Het verhaal wordt verteld door de schrijver die vertelt. Het is in de tegenwoordige tijd geschreven en er wordt geen ik gebruikt. Er is dus niet echt iemand die het vertelt. Bert: Het verhaal wordt verteld vanuit Vincents kant. Je weet wat hij dacht en hoe hij zich voelt. Hannelot: Het wordt vanuit Vincent verteld. Je hoort ook zijn gedachten en gevoelens en je ziet hoe hij tegen mensen kijkt. Thijmen: Het verhaal wordt verteld vanuit Vincent en dat is erg leuk. Soms lees je Vincents gedachten en soms wat hij zegt. Die overgang vind ik wel leuk. Soms ben je wel nieuwsgierig naar wat andere personen denken, maar dat maakt de schrijfster dan goed door die personen iets te laten zeggen.
Personages
Sarah: In het verhaal lees je mee met Vincent. Hij vertelt hoe alles gebeurde en zijn gedachten werden goed beschreven. Ik vind het goed van de schrijver dat hij niet afweek naar een ander persoon, zodat je het altijd van Vincents kant zag. Bert: De hoofdpersonage is Vincent van Ammering en hij zou wel bestaan kunnen hebben in de VOC tijd al komt het boek niet erg geloofwaardig over, omdat de zoon van de beheerder van het schip zomaar wordt afgezet op een eiland. Hannelot: De hoofdpersoon is Vincent (15) en zijn vader is de baas van een aantal schepen. Als Vincent heeft ingebroken samen met zijn vriend Jurjan moet hij mee op een VOC schip. Hij ontmoet daar een aantal vrienden. Constance die door zijn vader is meegestuurd om op hem te passen en Brigitta waarop hij verliefd is en ook de kapitein Laurens Cromhout, die niet te vertrouwen lijkt. De hoofdpersonages zijn Vincent, die leefde echt wel in de tijd van de VOC, omdat hij in Amsterdam woonde en in de stad een vriend had waar hij mee in kroegen kwam en spelletjes speelde. Een tweede hoofdpersoon wordt pas later duidelijk. Laurens Cromhout de kapitein van de Sara Jacoba. Hij is ook verliefd op Brigitta en lijkt niet te vertrouwen. Als hij bij Vincent (enige tijd later) ook wordt afgezet, blijkt dat hij helemaal niet zo slecht was als men dacht. Hij werd gedwongen door Pieter en Philip. Ook gaat hij dood in het verhaal, omdat hij niet naar Vincent luistert en met de apen wil vechten. Laurens doet zich voor als een vertrouwd persoon op het eiland, maar als hij eenmaal weet hoe hij moet overleven gaat hij weg met de dolk en de waterkruik van Vincent. Hij leeft ook echt in de tijd van de VOC. Hij regelt ook alles met het schip. Margje: Het verhaal gaat over Vincent die een hele erge streek uithaalt en daarom van zijn vader, die eigenaar is van vijf VOC-schepen, mee moet op één van zijn schepen. De hoofdpersoon is Vincent en ook belangrijk zijn: Brigitta, Laurens Cromhout, Pieter, Philip Constance Vincents vader. Ze horen allemaal in de tijd van de
VOC, want ze gedragen zich zo. Ook denk ze over de tijd van de VOC alsof dat alles is. Ze gedragen zich netter. Wij schelden tegenwoordig meer en we hebben allemaal nieuwe woorden. Ook hebben ze andere kleding en andere gewoonten. Kinderen van vijftien mogen al drinken en ze zijn altijd heel netjes tegen hun ouders. Wij hebben wel eens ruzie met ze. Thijmen: Het gaat over een jonge jongen genaamd Vincent met zijn vader. Zijn vader is een rijke VOC koopman en zou dus makkelijk in 1733 voor de VOC kunnen werken. Ook draagt hij samen met andere mannen in het boek vaak een pruik, wat toen normaal was en nu niet meer. Vincent is een normale jongen en zou ook in deze tijd kunnen leven, alleen zijn kleding is erg van die tijd: hoge kousen en een blouse. Vincent spijbelt vaak, wat nu bijna niet mogelijk zou kunnen zijn en toen wel.
Tijd
Sarah: De hoofdpersonen waren: Vincent, Brigitta: een vrouw op het schip op wie Vincent verliefd was en Laurens de kapitein. Bert: Het boek speelt zich af in het jaar 1733, zoals op de achterkant van het boek vermeld staat. De grootste verschillen tussen onze tijd en de VOC-tijd is denk ik de manier van reizen, omgang met matrozen op een schip, de straffen die worden uitgedeeld, kleding en voorwerpen. Hannelot: Het speelt zich af in een grote tijd, ongeveer twee jaar (gouden eeuw). Het begint in Amsterdam in 1733 en ongeveer twee jaar later eindigt het weer in Amsterdam. En als er in het boek staat dat hij negen maanden op het eiland heeft gezeten een deel van de reis naar Batavia heeft gemaakt en hij als hij thuis komt zeventien is, zal het wel twee jaar geduurd hebben. Het enige wat ik echt anders vind is dat ze bijna allemaal gelovig zijn, ze vragen bij alles wat ze doen eerst toestemming aan God en hun bijgeloof dat de aarde plat is. Verder vind ik het wel een beetje hetzelfde. Margje: Het verhaal speelt zich af in 1732 tot 1734. In de Gouden Eeuw. Het staat in het boek en die tijd ging het met de VOC erg goed. Ik vind de grootste verschillen de regels, de straffen, de kleding, de spullen die ze hadden en de manier van leven. De straffen toen waren veel zwaarder, er werden mensen die één keer iets gestolen hadden al opgehangen en ze kregen voor het publiek zweepslagen. Intussen is er ook al veel meer uitgevonden. Er zijn nieuwe schepen. Thijmen: Het boek speelt zich af in 1733 in Amsterdam. Er is wel één groot verschil in de tijd van de VOC en de tijd van nu. Toen droegen ze bijvoorbeeld andere kleding. Vroeger dachten ze ook heel anders dan nu. Als ze iets zagen, wat ze nog niet kenden, dan was dat gevaarlijk. Ook de manier van denken was anders bijvoorbeeld over godsdienst. Als ze met veel mensen waren hielden ze zich aan de regels van God, maar als ze alleen waren overtraden ze de regels. Ook waren de straffen strenger. Sarah: Dit verhaal begint in 1733, maar als Vincent na zijn lange reis terugkeert, is het al een paar jaar laters. Dat wordt in dit boek vermeld. In de tijd van de VOC waren de meeste mensen best rijk, zo ook de mensen op het schip, dus ik vind de hoofdpersonages best goed passen in het verhaal. Ze hebben rijke kleding en sommigen zelfs een bediende!
Ruimte
De tijd van de VOC is best chique, doordat de meesten veel geld hadden door hun boten. Nu is het crisis dus loopt het allemaal wat minder in Nederland, waardoor er ook weinig handel is. En in de tijd van de VOC is er juist veel handel. Ook de kleding verschilt. Nu lopen de meesten in spijkerbroeken en tshirts, maar in de tijd van de VOC liepen de vrouwen in jurken en de mannen in schipperskleding of nette pakken. Ze aten op de schepen ook erg chique en hier is dat wat minder. Bert: Het boek speelt zich grotendeels af op een schip en op het eiland. Dit had ik wel verwacht, want het boek heet Verlaten en er staat een eiland op. In de tijd van de VOC kon je alleen nog maar per schip reizen. Hannelot: Het verhaal speelt zich het minste af op het schip, dat stond ook al op de achterkant en daar was het ook de bedoeling heel de tijd te blijven. Het meeste is Vincent op het onbewoonde eiland en probeert hij zich in leven te houden. Ik had dat niet verwacht, omdat er wel iets aan een plaatje op de voorkant stond, maar het nog niet werd verteld. Margje: Het speelt zich op meerdere plaatsen af: Amsterdam, Vlissingen, de weg tussen Amsterdam en Vlissingen, de Sara Jacoba en een onbewoond eiland. Het schip had ik wel verwacht, maar het eiland daar kwam ik pas achter tijdens het lezen van de achterkant. Thijmen: Het verhaal speelt de grootste tijd op het schip en op het onbewoonde eiland. Ik had de lange tijd op het eiland niet verwacht en ik had gedacht dat er meer tijd op het schip zou zijn. Maar de plek waar het verhaal zich afspeelt had ik al voor ogen liggen.
Motieven / thema Mening / Geleerd
Sarah: Het verhaal begint in een straat in Amsterdam. In de straat staat het huis van Vincent van Ammering en zijn vader. Hannelot: Het boek ging over de VOC en over onbewoonde eilanden. Thijmen: In deze tijd was de VOC heel belangrijk in Nederland en daarom gaat dit boek over de VOC. Het thema is dus de VOC. Bert: Ik ben na het lezen niet anders gaan denken over de VOC. Maar ik heb er wel meer van geleerd. Vooral omdat dit een realistisch verhaal is. Ik vind dit een erg leuk en spannend boek, omdat er heel veel cliffhangers zijn en het blijft spannend tot op het laatste moment. Hannelot: Ik houd ook erg van hoe mensen doodgingen vroeger en hier worden ook straffen aan boord, zoals kielhalen, van de ra lopen en de hand vastspijkeren aan de mast, laarzen en brandmerken. Ik vond het een heel leuk boek, omdat het over de geschiedenis gaat en dat is wel mijn favoriet. Ook is het spannend omdat Laurens gaat vechten met apen. Het is moeilijk, want er stonden wel een paar moeilijke zinnen in. Margje: Ik denk nu niet echt anders over de VOC eigenlijk. Ik wist er ook al best veel over. Ik wist wel dat er toen zware straffen waren maar zo zwaar niet. Ik heb er wel van geleerd. Ik vond het een heel leuk boek. Omdat het erg spannend is en het erg verrassend is. Ook vind ik het erg fijn om te lezen. Het is duidelijk en je wilt ook graag verder lezen. Ik vind de schrijver erg goed, omdat ze goed schrijft. In het verhaal zijn tegelijkertijd meerdere problemen, zodat
het niet saai wordt. Thijmen: Na het lezen van dit boek is het mij veel helderder geworden wat de VOC inhoudt. Ik weet bijvoorbeeld meer over de reis en hoe het ging op zo’n boot. Bijvoorbeeld dat de boten altijd met een groepjes varen, vanwege voedsel en water die ze dan aan elkaar konden geven een boot die niks meer had. Ik snap nu ook dat de VOC erg belangrijk is geweest. Ook voor ons nu, omdat we dan misschien minder wisten over specerijen en dergelijke. En dat is toch wel erg handig. Eerst dacht ik dat de VOC niet nodig was geweest, maar daar denk ik nu dus anders over. Ik vond dit boek spannend en leerzaam, omdat er veel wordt uitgelegd. Ook is het leuk dat er steeds weer verrassende dingen in voorkomen. De personages worden sterk uitgedrukt en dat vind ik grappig. Sarah: Tenslotte mijn mening: ik vond het boek erg leuk en vooral heel spannend. Nu weet ik ook hoe het op een VOC schip aan toe ging en wat er tijdens zo’n reis allemaal gebeurt.
De boogschutter van Hirado – Rob Ruggenberg Verhaalcategorie Verteller
Focalisator
Uitspraken Emma: Het verhaal wordt vaak verteld door de schrijver en soms wordt er gezegd, bijvoorbeeld: Wat doet hij hier? Vroeg Ikuan? Quinty: Maar Reyer vertelt wel meer het verhaal. Hij vertelt niet vanuit de ikpersoon. Dat is dan wel verwarrend als je wilt weten wie het verhaal vertelt. Want je kan ook nog denk dat het een gewone verteller is. Danique: Dit boek lees je via de kant van Reyer, die steeds dapperder wordt en via Sakura, die lijdt en steeds zekerder wordt. Op het moment dat Reyer iets heel spannends beleeft, gaat het verhaal over naar Sakura’s leven. Dat maakt het boek extra spannend. Marnic: Ik vind het ook leuk dat je uit twee personen leest. Die van Reyer en Sakura en dat dat daarna versmelt.
Personages
Quinty: Je ziet het verhaal uit Reyers ogen, soms ook via Sakura’s ogen. Yasmine: De hoofdpersonen zijn Ryer en Sakura. Een andere hoofdpersoon in Shichizaemon. De zoon van de piratenhoofdman Ikuan. Emma: Reyer is een jongen die van zijn vader mee moet met het VOC-schip naar Hirado. Daar krijgt hij een brief van een piraat. En die moet hij afleveren bij de familie van de piraat, maar dat is heel gevaarlijk. Tegelijkertijd speelt er ook een ander verhaal af. Dat gaat over Sakura. Zij is de dochter van een samoerai (Japanse ridder). Van haar vader moet ze trouwen met een oude, vieze man, zodat zij hem kan afluisteren bij belangrijke gesprekken. Dat kan ze dan doorvertellen aan haar vader. Maar eigenlijk wil Sakura helemaal niet trouwen. En zeker niet wanner ze Reyer ziet. Deze personen kunnen in die tijd geleefd hebben, want alles wat ze meemaken kan echt gebeurd zijn. Quinty: De hoofdpersonages zijn Reyer, een Nederlandse jongen van ongeveer vijftien jaar oud, en een meisje Sakura, een Japans meisje van ongeveer vijftien jaar. Zij kunnen in de tijd van de VOC zitten, want ze gedragen zich zo, ze kleden zich zo en ze hebben gewoontes die in die tijd gebruikelijk zijn. Marnic: Het verhaal gaat over Reyer en Sakura. Ik vind hun karakter heldhaftig, eigenwijs, alles doen voor een geliefde. Meer een verhalenkarakter. Die persoonlijkheid is meestal van veel personages. Misschien een streven om zo te zijn van veel mensen.
Tijd
Danique: De hoofdpersonen zijn Reyer en Sakura. Ze hebben echt bestaan. Dat staat achterin het boek. Het verhaal is echter verzonnen. Ook dat staat vermeld achterin het boek. Reyer en Sakura hebben alle twee een ander idee over goed en slecht. Maar geen van beide lijkt op de ideeën van deze tijd. Vrouwen worden bijvoorbeeld anders behandeld. Yasmine: Het verhaal speelt zich af in de tijd van de VOC, dus in de zeventiende eeuw.
Er zijn veel verschillen tussen toen en nu. De kleren zijn anders en de mensen daar vinden het niet raar dat er mensen zomaar vermoord of geslagen worden, terwijl het nu erg is als je zoiets doet. Emma: Het verhaal speelt zich af in de zeventiende eeuw. Quinty: Het verhaal speelt zich af in tussen 1609 en 1641. Ik weet dat omdat de schrijver het vertelt in de verantwoording. De grootste verschillen tussen de VOC tijd en nu is dat we andere kleren dragen, vooral vrouwen die droegen toen alleen maar jurken. Nu dragen wij zowat altijd broeken. Een ander verschil is de manier van denken. In die tijd dachten ze: “Och, ik vind hem irritant dus ik maak hem maar dood”. Nu denken wij: “Ik negeer hem dan maar”. Ook zijn hun gewoonten anders. De mannen zeggen gewoon tegen een vrouw: “Jij wordt mijn vrouw”. De vrouwen hebben daar niks te zeggen. Bij ons is dat wel anders, hahaha. Marnic: Sakura en Reyer hebben echt bestaan rond 1639, omdat dat staat in de verantwoording. Maar ik denk dat zij persoonlijk niet uit die tijd komen. Eigenlijk ook niet uit onze tijd. Ik heb ook verschillen gelezen in cultuur. In onze tijd is het de gewoonte om veel in bad te gaan, net als in Japan. Maar in de zeventiende eeuw voor Nederlanders niet. En de omgang met vrouwen is veranderd. Zij hebben ook een stem nu.
Ruimte
Danique: In dit verhaal is het niet duidelijk in welk jaartal het verhaal zich afspeelt. Wel is het duidelijk dat het gaat om de tijd van de VOC. Dit boek is verdeeld in vier delen: zomer, herfst, winter en lente. Het duurt een jaar. Aan het einde van het boek wordt bekend gemaakt dat het tussen 1609 en 1641 is gebeurd. Het precieze jaartal is onbekend. Ik denk wel dat ze in deze tijd hebben geleefd. Ze gedragen zich en denken zoals de meeste mensen in de VOC doen. De verschillen tussen onze tijd en de tijd van de VOC zijn goed te zien. Reyer draagt pofbroeken en vieze overhemden of shirts. De jongens hier dragen schone spijkerbroeken en t-shirts. Sakura draagt een kimono. Dat is een Japans kledingstuk met wijde mouwen. De meisjes hier dragen broeken of rokken met een t-shirt erboven. De mensen in dit boek gaan hardhandig met elkaar om. Ze vermoorden, mishandelen en veroveren veel. In deze tijd gebeurt dat veel minder. Yasmine: Het verhaal speelt zich af in Batavia, Hirado en op zee. Ja, ik had al verwacht dat het in de buurt van Indië zich zou afspelen. Emma: Het verhaal speelt zich vooral af bij de Hollandse koopman thuis. Dat had ik niet verwacht, want in dat huis ontmoeten Reyer en Sakura elkaar. Ik had verwacht dat ze pas heel laat in het verhaal samen zouden komen. Quinty: Het verhaal speelt zich af op Hirado, een Japans eiland. Ik had dit wel verwacht, omdat het in de titel staat. Marnic: De plaats van het verhaal is ook zoals in de titel staat Hirado. Danique: Het verhaal begint in China. Ik had zelf bedacht dat het ook in een ander land in Azië kon beginnen. Ik had dit een beetje verwacht. De rest van
Motieven / thema
het boek bevindt zich in Japan aan de kust. Op de voorkant van het boek wordt dat ook al een beetje duidelijk gemaakt. Yasmine: Het thema van het boek is liefde en geweld. Het gaat over liefde, omdat Reyer verliefd wordt op de vrouw van zijn baas. Haar naam is Sakura. En geweld omdat er mensen worden vermoord, geslagen of neergeschoten. En verraad omdat Sakura verliefd is op een ander en stiekem ook Nederlands kan en daarom haar man afluistert. Quinty: Het thema van dit boek is de VOC, omdat het er allemaal mee te maken heeft. Er komen VOC-schepen en VOC-handelsmannen in voor. En dat heeft een hele grote rol in het boek. Marnic: Het gaat hier niet echt bepaald over de VOC. Eerder over de toestand met christenen en Japan in de zeventiende eeuw.
Mening / Geleerd
Danique: Het thema van dit boek is de VOC. Je komt dat te weten doordat de hoofdpersoon in aanraking komt met VOC-schepen, handelaars, koopmannen en speciale specerijen. Yasmine: Ik ben door dit boek te weten gekomen wat een samoerai is en wat er kan gebeuren met je als je iemand die belangrijk is vermoordt. Ik vond het boek mooi, omdat Reyer vecht voor zijn relatie met Sakura en ook wel spannend, omdat je niet weet wat er gaat gebeuren in het begin van het boek. Ik vond het wel een leuk boek, maar het was een beetje langdradig. Ik vind het ook jammer dat het zich zo lang geleden afspeelt, want ik vind de boeken van deze tijd wat leuker. Emma: Ik wist voordat ik het boek las nog niet zoveel over de VOC, maar nu veel meer. Het was veel erger dan ik dacht. Ik wist dat het eten op het VOCschip slecht was, maar zo slecht als dat er in het boek werd verteld, wist ik niet. Ik wist ook niet dat je grote gevaren liep als je met het VOC-schip meeging. Ik vond het boek erg spannend. Wat Reyer allemaal mee heeft gemaakt, is heel erg. En aan het einde redde Reyer Sakura. Dat vond ik erg dapper van hem. Dat Sakura moest trouwen met de Hollandse koopman Wonderaer leek me echt afschuwelijk! Zeker omdat ze nog zo jong is. En dan is ze ook nog een verliefd op Reyer. Wanneer ze koopman Wonderaer dan terug wil pakken, wordt ze gesnapt. En wordt ze gestraft, maar Reyer redt haar van de dood. Doordat Reyer een brief af moet leveren, sluit hij vriendschap met Shichizaemon. Dat vind ik dan weer leuk. Quinty: Nadat ik dit boek heb gelezen denk ik een beetje anders over de VOC. Ik wist wel dat ze wreed waren, maar zo wreed pfoe. Ook dat je zo jong al handelsman kon worden wist ik niet. Ik vond het een heel spannend en leuk boek, omdat je nooit weet wat er gaat gebeuren. Het is onvoorspelbaar. Daarom vind ik het leuk om te lezen (een grote spanningsboog). Ook is het interessant, omdat ze allemaal echt bestonden en dat zet je aan het denken. Ik vind dat de schrijver ook heel leuk schrijft. Marnic: Ik wist dat in de VOC niet altijd vriendelijke mannen zaten en dat er spionnen bij de VOC zaten. Ik denk ook dat sommige reizen en vriendschappen verzonnen zijn. Zoals de vlucht naar China, of de vriendschap tussen Reyer en
Shichizaemon. En de zwemvlucht om afscheid te nemen. Ik had daar over al een vermoeden, omdat dat weer terug komt op dat verhalenkarakter. Ik vond dat er een soort drempel in het boek zit. In een stuk gebeurt er vrij weinig, waardoor je geen zin meer hebt om verder te lezen. Ik had verder gelezen door deze opdracht. Maar na deze drempel wordt het weer leuker om te lezen. En aan de manier van schrijven aan het begin stond een stukje over het einde waardoor je wilt weten hoe het afloopt. Ik heb dit boek ook gekozen omdat ik dacht dat het niet actief over de VOC zou gaan. Over schepen lezen vind ik niet zo leuk. Danique: Ik denk niet heel anders over de VOC. Wel is het heftiger dan ik dacht. Ik ben niet veel van gedachten veranderd, omdat ik het vorig jaar op school ook heel lang over dit onderwerp had. Ik vind dit een heel spannend boek. Een goede spanningsboog. Ook vind ik het leuk dat je het verhaal via twee kanten leest. Reyer en Sakura. En ik vind historische boeken heel leuk. Kortom: een spannend boek.
Non- fictieve boeken Zwarte peper, scheurbuik – Vibeke Roeper Verhaalcategorie Verteller
Uitspraken Joost: Het verhaal wordt verteld door de alleswetende persoon die zelf niet in het verhaal zit. Dit kun je zien aan de hij of zij woorden die deze persoon altijd gebruikt. Lotte: Het verhaal wordt verteld door de schrijver. Alles gebeurt dus ook in de hij-persoon. Jelle: Dit boek wordt vooral verteld hoe de schrijver over deze dingen denkt. Er komt dan ook geen: 'Jan zegt' of 'Joop riep' in voor. Het gaat erom hoe de schrijver over dit boek denkt. Tristan: Het verhaal wordt verteld vanuit het perspectief van de schrijver, maar als het verhaal wordt verteld over mensen dan is het meestal vanuit hun perspectief. Jesse: Het verhaal wordt verteld door de schrijver. Er zijn geen dialogen maar vooral beschrijvingen.
Focalisator
Sanne: De schrijver zelf vertelt denk ik het verhaal, want het is meer een leerboek dan een echt verhaal. Joost: Je bevindt je elk hoofdstuk op een VOC-schip, door de ogen van kinderen. Lotte: Je weet dus niet wat de hoofdpersonen denken en willen gaan doen, het is nogal onvoorspelbaar, wat je verder wilt laten lezen.
Personages
Tristan: Soms krijg je ook de gedachten van de mensen te zien en van andere mensen. Joost: Belangrijke personen in het verhaal zijn Gijs en IJsbrand van der Kerkhoven die een schipbreuk meemaken. Joost: Harmen van Kniphuizen maakt ook een schipbreuk mee op de Indische Oceaan. Lotte: Hoe ze als kind mee moesten als matroos naar Indië, of het luxe leven van de dochter van de koopman. Lotte: Johan van Bommel had gehoopt op een avontuurlijke reis, maar al snel had hij er genoeg van. Lotte: Ook vanuit deze plaatsen [Kaap de Goede Hoop, Batavia en Amsterdam] zijn er verhalen over de leefomstandigheden van de kinderen in het boek. Jelle: Het verhaal ging vooral over kinderen die meereisden met VOC-schepen en wat ze daar allemaal meemaakten. Jelle: Een aantal hoofdpersonen zijn: Janneke van Rechteren, Jacob Haafner,
Johan van Bommel en Laurens en Madagascar. Jesse: De hoofdpersonages hebben alles wat over hen verteld wordt echt meegemaakt want dat staat in het boek en de verhalen over hun kunnen echt gebeurd zijn. Tristan: Het boek heeft veel verschillende verhalen en veel personages. Tristan: Als het verhaal over mensen gaat die meevoeren wordt het spannender en leuker. Jesse: Hoofdpersonen zijn er niet echt, omdat er veel personen zijn. Jesse: De belangrijke personen zijn geen namen, maar rangen, dus bijvoorbeeld scheepsjongens en kapiteinen. Jesse: Er zijn niet echt hoofdpersonen in het verhaal want in het boek hebben ze het vooral over wat er gebeurde en niet over personen. Sanne: De hoofdpersonen zijn eigenlijk de kinderen die in het verhaal genoemd worden. Sanne: De personen die heel even in het boek voorkomen hebben denk ik wel echt bestaan in de tijd van de VOC, want in het boek staat namelijk bijvoorbeeld dat Jacob, Gijs, Judith enz. een paar van de vele duizenden kinderen zijn uit de Geschiedenis van de VOC. Tijd
Joost: Het verhaal speelt zich af in de Gouden Eeuw, toen Nederland steeds rijker werd van de inkomende specerijen uit Oost-Indië (nu Indonesië). Joost: Een groot verschil tussen de tijd van de VOC en onze tijd is dat kinderen zo vroeg werken en zo intensief werk moeten verrichten, zoals op een schip werken. Lotte: Het boek speelt zich af tussen 1600 en 1800. Jelle: De jaren waarin het boek zich afspeelt zijn tussen 1600 en 1700. Sanne: Het verhaal speelt zich af in 1602 (toen werd de VOC opgericht) tot 1799 (toen werd de VOC opgeheven). Lotte: Er zijn wel grote verschillen ja, vooral in de kennis van de mensen. De dokters maakten de mensen wijs dat je met hun drankjes en zalfjes van scheurbuik af kon komen, terwijl je met wat citroensap en betere voeding, zo weer beter kon zijn. Lotte: De ideeën over wat goed en verkeerd is liggen ook heel anders, vooral op een schip. Je kon een keer vloeken, niet naar de kerkdienst gaan of op de verkeerde plek je behoefte doen en je kreeg meteen een geldboete of een andere straf. Lotte: Ook werd in het boek benadrukt dat zwarte mensen of mensen die
anders zijn dan Nederlanders, onbeschaafd waren en dat je er geen handel mee mocht voeren. De vrouwen werden ook achtergesteld. Ze zouden alleen maar onrust veroorzaken zeiden ze. Mensen gingen dus ook heel anders met elkaar om als nu, en dat vind ik het grootste verschil. Jelle: De verschillen tussen de VOC en nu zijn erg groot: zij droegen vooral veel hoeden en als je nu op straat kijkt zie je bijna niemand meer met een hoed. Wij hebben veel elektronische apparaten, terwijl ze daar nog niets van wisten. Jesse: Een groot verschil is dat er in onze tijd veel beter met werknemers wordt omgegaan en dat de lonen veel hoger zijn. Jesse: Ook de manier waarop wij met elkaar omgaan is anders. Wij hebben geen slaven. Jesse: Wij hebben veel meer spullen dan de mensen in de tijd van de VOC. Sanne: Ik denk ook dat de kinderen echt bestaan hebben maar dat ze niet in onze tijd zouden kunnen leven omdat het er bij ons toch heel anders aan toe gaat. Jelle: Scheurbuik was toen een veelvoorkomende ziekte, maar nu sterft niemand daar meer aan. Jelle: De boten van toen waren vooral zeilboten, maar nu hebben wij een bootje met een motor en dat gaat veel sneller. Vervoersmiddelen zoals een fiets was er ook niet, alles ging met een schip. Tristan: Het verschil tussen de VOC en de tijd van nu is dat we nu betere schepen hebben. Het gaat niet altijd meer over zee, maar ook over land en in de lucht. Tristan: Omdat de schepen [nu] groter zijn past er meer in. Meer voedsel en meer vracht. Schepen hebben [nu] geen masten en zijn dus niet afhankelijk van de wind. Sanne: Ik denk wel dat er veel verschil is tussen de tijd van de VOC en die van ons, want het eten is nu veel beter en de schepen zijn beter gebouwd. Tristan: Als je nu op zee zit weet je wel ongeveer waar je bent door de radar of een elektronische kaart. Je kunt ook beter weten of er een storm aan komt of niet, door een weerkaart. Tristan: De kleding is [nu] ook veel beter. Sanne: Mensen gaan [nu] beter met elkaar om. Jelle: Het zijn waargebeurde verhalen, die onbekend zijn maar wel leuk. Tristan: Zwarte peper, scheurbuik is een boek dat zich in verschillende tijden afspeelt maar wel ergens rond 1500.
Jesse: Het speelt zich af in de tijd van de VOC (ongeveer van 1650-1800). Ruimte
Joost: Je bevindt je elk hoofdstuk op een VOC-schip. Joost: Het verhaal speelt zich vooral af op VOC-schepen, maar het speelt zich ook af in Oost-Indië omdat peper daar wordt verbouwd. Jesse: Het verhaal speelt zich af rond de werelddelen waar de VOC was. Sanne: Het verhaal speelt zich vooral af op het schip want ze gaan van het ene land naar het andere land en er wordt ook veel gezegd over het schip. Sanne: Ik had zelf wel verwacht dat het vooral op het schip afspeelde want bij de VOC denk ik gelijk aan schepen. Joost: Het eten was voor de mensen schaars. Deze mensen gingen vaak op een schip werken om geld te verdienen. Lotte: Voordat ik het boek ging lezen had ik gedacht dat werken voor de VOC alleen maar op een schip was, maar het was veel meer dan dat. De VOC had heel veel vestigingen. Zoals Kaap de Goede Hoop, Batavia en natuurlijk Amsterdam. Jelle: Het verhaal speelt zich vooral af in Nederland, Kaap de Goede Hoop en Batavia. Er worden ook veel andere plaatsen genoemd, maar in deze gebeurde wel het meest. Jelle: Ik dacht dat het boek vooral over de reis naar Batavia ging, maar het speelde zich ook af op andere plekken, zoals Kaap de Goede Hoop.
Motieven/ thema
Tristan: Wat er gebeurde op zo'n schip en waarvoor dat schip vaart. Er wordt ook verteld wat voor kruiden en specerijen allemaal wordt vervoerd. Joost: Het thema van het boek is kinderen op VOC-schepen. Sanne: Het thema van het boek is de VOC. Er wordt verteld wanneer de VOC werd opgericht en wat de VOC nou eigenlijk was. Jesse: Het thema van het boek is een beetje verdeeld, omdat het informatief is en er ook een soort verhaal in zit. Jelle: Het verhaal ging vooral over kinderen die meereisden met VOC-schepen en wat ze daar allemaal meemaakten. Tristan: Er gebeuren meestal spannende dingen, zoals schipbreuk of een overval door piraten. Joost: Het is wel interessant omdat de schrijfster veel informatie heeft opgezocht over de VOC.
Structuur
Joost: Je bevindt je elk hoofdstuk op een VOC-schip, door de ogen van kinderen.
Joost: Ik vond het boek niet zo leuk om te lezen omdat het uit losse verhaaltjes bestaat. Tristan: Het boek heeft veel verschillende verhalen en veel personages. Lotte: In ieder hoofdstuk zie je de verschillende situaties waar kinderen in die tijd in zaten.
Mening/ geleerd
Jelle: Erg leuk waren ook de kleine tekstjes naast de bladzijden. Ze gaven leuke informatie, die handig was om het boek beter te begrijpen en die een beeld gaven over hoe het er in die tijd aan toe ging. Lotte: Ik vond het een interessant boek. Je ziet de echte kant van de VOC en dat kinderen er een rol in speelden. Jelle: Over deze dingen denk ik nu anders en ik snap het ook beter. Jelle: Ik vond het een erg leuk boek, omdat ik nu anders ga denken over de VOC. Tristan: Ik wist al best veel over de VOC maar nu weet ik nog meer dan ik al wist. Tristan: Ik vond het een heel leuk boek om te lezen omdat je er veel van leert. Tristan: Ik vond vooral de stukjes over de mensen het leukst. Sanne: Ik vind het een leerzaam boek, maar niet echt heel leuk want ik hou meer van boeken met een bepaald persoon waar het boek specifiek om gaat. Joost: Ik denk nu heel anders over de VOC, vooral over de kinderen. Die net zo erg behandeld werden als de volwassenen met slecht water en weinig eten. Sanne: Ik denk nu wel anders over de VOC dan eerst, want eigenlijk wist ik niet zoveel over de VOC voordat ik het boek las. Nu weet ik dat er kinderen meegingen en wanneer het zich afspeelde. Lotte: Mijn mening over de VOC na het lezen van het boek is wel veranderd, eerst dacht ik aan avontuurlijke reizen net als Johan van Bommel, maar de reizen waren verschrikkelijk. Je werd ziek, ging dood, of je kreeg een schipbreuk. Niet leuk dus. Jelle: Door dit boek denk ik nu wel anders over de VOC. Ik dacht dat schepen altijd een vaste route voeren en altijd naar Indonesië gingen, maar dat bleek niet zo te zijn. Ik dacht ook dat schepen alleen maar peper en specerijen vervoerden. En dat er alleen maar brood en vlees werd meegenomen op reis. Over deze dingen denk ik nu anders en ik snap het ook beter. Jesse: Ik ben niet anders over de VOC gaan denken, want de informatie is uitgebreid en daardoor worden de goede en slechte kanten van de VOC aan het licht gebracht. Lotte: Ik vond het een interessant boek. Je ziet de echte kant van de VOC en dat kinderen er een rol in speelden.
In dienst van de compagnie – Vibeke Roeper en Roelof van Gelder
Verhaalcategorie Verteller
Focalisator
Personages
Uitspraken Jozua: De mensen zelf vertellen het. Jasper: Steeds vertelt iemand anders het verhaal. Dit kan een matroos, stuurman of kapitein zijn. Het verhaal wordt altijd vanuit de ik-persoon verteld. Jozua: Je bekijkt het verhaal vanuit veel mensen die allemaal een andere mening hebben waardoor je weet hoe mensen zich voelen. Jasper: Ik vond het een leuk boek omdat je de avonturen van personen door hun eigen ogen leest. Jozua: De personages uit dit boek hebben volgens mij ook echt bestaan want het zijn allemaal brieven met naam, beroep en jaartal. Jasper: Het gaat over mensen die een reis hebben gemaakt op een VOC-schip. Zij vertellen wat zij meemaken in dagboeken en brieven.
Tijd
Jasper: De hoofdpersonen zijn stuurmannen, kapiteinen en matrozen. Zij hebben allemaal echt geleefd. Het boek bestaat namelijk alleen maar uit dagboeken en brieven van mensen die écht hebben geleefd. Jozua: Het is een boek dat opgebouwd is in allemaal brieven die mensen in de 17e en 18e eeuw geschreven hebben. Jasper: Het speelt zich af in de 17e en 18e eeuw van 1601 tot 1799. Dat staat voorin het boek. Jozua: Ik denk dat er veel grote verschillen zijn tussen de 17e eeuw en nu, zoals dat mensen in deze tijd er veel minder naar verlangen om reizen te maken en dat straffen veel erger waren, ook waren de verschillen van rang heel belangrijk. De mensen riepen ook altijd God aan als die hen moest beschermen. Jozua: Het is leuk om te weten dat mensen van toen zich druk maakten over wat wij erg normaal vinden. Jasper: De grootste verschillen tussen de tijd van de VOC en nu is dat in de tijd van de VOC veel wredere straffen werden uitgedeeld (bijv. geseling of levend overboord gooien). En dat ze bijna alles nog met de hand deden (bijv. zeilen).
Ruimte
Jozua: Er staat van alles in, van Amsterdam tot Batavia, van een schipbreuk op een onbewoond eiland tot de expeditie naar de Hottentotten. Jozua: Het leuke aan dit boek was dat het zich niet alleen op een schip afspeelde (zoals de meeste boeken), maar ook in Batavia. Jozua: Er staan soms ook verrassende en zelfs onnodige dingen in. Bijvoorbeeld: met uw brief van maart 1741 zijn mij ook de hoeden en kousen bezorgd, waar ik u beleefd voor bedank.
Jozua: Wat matrozen toen aten, eten ze nu in derde wereldlanden.
Motieven/ thema
Structuur
Mening/ geleerd
Jasper: Het speelt zich vooral af op VOC-schepen. Dat had ik ook verwacht omdat er vaak dagboeken en brieven op VOC-schepen werden geschreven. Jozua: Er staat van alles in, van Amsterdam tot Batavia, van een schipbreuk op een onbewoond eiland tot de expeditie naar de Hottentotten.
Jozua: Het is een boek dat opgebouwd is in allemaal brieven die mensen in de 17e en 18e eeuw geschreven hebben. Jasper: Het gaat over mensen die een reis hebben gemaakt op een VOC-schip. Zij vertellen wat zij meemaken in dagboeken en brieven. Jozua: Ik vind het een leuk boek omdat het veel informatie geeft die normaal niet in andere boeken staan. Jasper: Na het lezen van het boek is mijn mening over de VOC niet veranderd, omdat ik al heel veel wist van de VOC. Jasper: Ik vond het een leuk boek omdat je de avonturen van echte personen door hun eigen ogen leest.
Land in zicht – Vibeke Roeper Verhaalcategorie Verteller
Uitspraken Menno: Het verhaal wordt volgens mij door de verslagen en verhalen van de ontdekkingsreizigers zelf verteld, omdat er alleen maar feiten worden verteld. Jesse: Door middel van logboeken weten we zoveel over de reizen en hun verhalen. Alles werd opgeschreven. Zo zit er een leuke combinatie in van de stukken die de schrijver gebaseerd heeft op de feiten en naar het NieuwNederlands vertaalde logboeken. Joris: Het verhaal, of beter de verhalen, worden verteld door één persoon in een soort vertellend verhaal.
Focalisator
Menno: Ook staan er allemaal delen van de reisverslagen van de reizigers zelf in.
Personages
Menno: Het gaat over de verschillende ontdekkingsreizigers: Willem Barentz, Jan Huygen, Cornelis Houtman en Abel Tasman. Jesse: Er waren veel verschillende personages. Jesse: De mannen die gebieden ontdekten werden wereldberoemd. Nu nog steeds. Iedereen kent tenslotte Columbus. Daarom zijn er ook zeer veel hoofdpersonages in het boek, want er wordt bij zeer veel ontdekkingsreizen stilgestaan.
Tijd
Joris: De hoofdpersonages zijn alle ontdekkingsreizigers in het boek. Het gaat niet specifiek over één persoon. Menno: Het speelt zich af in de tijd van de VOC die ongeveer van 1600 tot 1700 duurde (dit weet ik omdat dit gezegd wordt in het boek). Menno: Het grootste verschil tussen nu en de tijd van de VOC is dat ze vroeger jaren weg waren en de omstandigheden bar slecht waren. Jesse: Het speelt zich af in de gouden eeuw en de eeuwen daarvoor. In die eeuwen zijn er veel ontdekkingsreizen geweest. Joris: Het speelt zich af in de tijd van 1500-1700, dat staat in het boek vermeld. Jesse: Vandaag de dag gebruiken we niet zo vaak meer logboeken. Joris: Vroeger wat het geld minder goed verdeeld dan nu, en kenden ze de wereld nog niet zo goed als nu. Ook leefden ze in die tijd veel ongezonder dan nu en was scheepvaart heel gevaarlijk. Jesse: Ik denk nu wel anders over de VOC omdat ik eigenlijk eerst dacht dat de VOC allen goede dingen deden. Dat blijkt uit dit boek dus niet. Hierin worden ook alle dingen verteld die eigenlijk negatief praten over de VOC. Menno: Ik denk nadat ik het boek heb gelezen niet echt anders over de VOC. Het enige waarover ik anders denk is hoe ze soms wel eens hele dorpen
plunderden of uitmoordden, of dat ze bewoners oplichtten en goud en zilver voor prullen ruilden. Ik vind nu dat ze eigenlijk best slecht waren en oneerlijk ook.
Ruimte
Joris: Ik denk er eigenlijk nog steeds bijna hetzelfde over als eerst, aangezien ik er veel over heb geleerd op de basisschool. Wat wel is veranderd is dat ik eerst niet wist hoe gevaarlijk varen in die tijd was, aangezien vaak drie op de vijf mensen die een scheepstocht maakte dood gingen. Menno: Het verhaal speelt zich vooral af op de schepen en de eilanden die ze ontdekken. Menno: Ook kom je te weten hoe het was op zo'n schip. Hoe zwaar het was en dat veel dood gingen aan scheurbuik. Het was zo erg dat de leefomstandigheden op zo'n schip heel slecht waren. Je had soms geen warme kleren en vroor soms dood, of je kreeg scheurbuik. Een ziekte die je krijgt door een tekort aan vitamine C en je tanden uitvielen en je overal bloedde. Vaak ook bedorven voedsel of water omdat een schip soms maanden op zee was. Ook waren er zware straffen. Als je bijvoorbeeld in slaap viel of je stal wat kreeg je soms de doodstraf. Menno: Bijvoorbeeld dat Paaseiland, Paaseiland heet omdat het op Pasen ontdekt was. Jesse: Portugal en Spanje waren begonnen [met ontdekkingsreizen]. Daarna volgde ook Nederland en vele andere Europese landen. Daarom worden er in veel landen over de hele wereld bijvoorbeeld Spaans gesproken. Jesse: Evenals het idee dat de aarde plat is. Vroeger was iedereen daar heilig van overtuigd. Maar door een paar eigenwijze mannen werden die ideeën later bijgesteld. Jesse: De kleding die ze vroeger droegen waren vaak oud. Daar kon je gelijk aan zien of hij rijk of arm was. Jesse: Op ontdekkingsreizen werd ook veel eten meegenomen. Dat bleef soms twee jaar goed.
Motieven/ thema
Jesse: Je ziet nog sporen van de VOC in New York. Menno: Ontdekkingsreizigers van de VOC en hun ontdekkingsreizen. Jesse: Het ging over ontdekkingsreizigers Jesse: Er wordt bij veel ontdekkingsreizen stilgestaan. Joris: In het boek land in zicht worden verhalen verteld over ontdekkingsreizigers uit Europa die de wereld gaan ontdekken. Jesse: De VOC heeft Nederland ook rijk gemaakt. Daar zijn wij nu nog dankbaar voor. Joris: Je ziet in dit boek ook de slechte kanten van de VOC, wat je niet wordt
verteld in andere boeken.
Structuur Mening
Joris: Ook wordt in het boek verteld over de WIC, waar ik nog nooit van gehoord had. Jesse: Het verhaal bevat vele kleine verhalen en ze zijn stuk voor stuk spannend. Jesse: De ontdekkingsreizigers en de reizen die ze hebben gemaakt zijn echt, daarom is het leuk om meer over die reizen te weten te komen. Jesse: Ik vind het een leuk boek omdat je veel feiten te weten komt en het best spannend is. Jesse: Toch vind ik dat de VOC goede dingen gedaan heeft. Jesse: Dit boek legt goed uit en maakt het wat makkelijker. Jesse: Dit boek is niet zo heel dik en dat vind ik fijn. Ik lees niet zo graag van die zeer dikke boeken. Joris: Ik vond het boek bij sommige verhalen wel interessant. Je leert er veel van.