EEN HEER VAN STAND Cornelis Wilhelmus Derk Vrijland 4 december 1916 - 26 januari 2012
Ter inleiding Op 26 januari jongstleden overleed mr. Cornelis Wilhelmus Derk Vrijland. ‘Rustig ingeslapen in zijn eigen vertrouwde omgeving’ zo luidde de rouwadvertentie. Met 95 jaar bereikte hij een ‘aartsvaderlijke’ leeftijd - dat was althans de term waarmee hij zich uitdrukte in een In Memoriam voor zijn vader die in maart 1975 op vrijwel dezelfde leeftijd door de dood werd weggenomen. Zijn verscheiden is aanleiding hem te gedenken vanwege zijn goed gedocumenteerd historisch onderzoek naar buitenplaatsen in onze gemeente. Met als zwaartepunt het landgoed Elswout, heeft hij de verdere ontwikkelingen, zowel qua gebouwen als qua eigenaren/ bewoners gedetailleerd in beeld weten te brengen. Zijn publicaties zijn van onschatbare waarde voor de kennis van en het respect voor het culturele erfgoed in deze regio. Dat hij zich hiervoor vele decennia lang heeft ingezet, komt duidelijk tot uiting in het beknopte overzicht in de najaarseditie van Ons Bloemendaal. Hij is te beschouwen als een voorloper met betrekking tot de thematiek waarop recent in brede kring de aandacht is gevraagd met het uitroepen van 2012 tot ‘Jaar van de Historische Buitenplaats’. Het verwerven van zo’n bijzondere positie is slechts denkbaar wanneer er sprake is van een fascinatie voor Kennemerlands cultureel erfgoed. Dat deze gefascineerdheid geworteld is in de geschiedenis van het geslacht Vrijland, lijkt een aannemelijke veronderstelling.
Een genealogische verkenning Met het stijgen der jaren beseft hij de juistheid van de uitspraak “au déclin de la vie on aime à évoquer les années disparues”, ooit gebezigd door de Franse schrijver De Châteaubriand. Het zet hem aan tot een speurtocht naar het familiale verleden
van het geslacht Vrijland. Over zijn bevindingen doet hij in 2001 verslag in Twee Plattelandsburgemeesters in hun Tijd; bestuurders in de Graafschap. In dit door hem in eigen beheer uitgegeven en aan de gedachtenis van zijn vader opgedragen boekje, worden met name zijn overgrootvader en zijn grootvader, de eerste twee generaties Vrijland, belicht. Zijn zoektocht naar de oorsprong van dit geslacht voert hem terug tot het einde van de achttiende eeuw. Het Doopboek van de Ned. Herv. Gemeente van Culemborg vermeldt dat op 15 oktober 1795 een mannelijke dopeling de namen Cornelis Wilhelmus ontving; moeder Agnes Deenik, vader Pieter Vrijland. Nadere gegevens over dit huwelijk blijken summier of zelfs geheel onvindbaar. Over het vaderschap van genoemde Pieter valt daardoor te speculeren. Van zorgvuldigheid getuigt de formulering door de schrijver dat het “niet gans onaannemelijk” is dat het een gearrangeerd huwelijk betreft - een oplossing die wel vaker werd benut om de moeder de blaam van een ongehuwd moederschap te besparen en het kind geen bastaard te doen zijn. Met die opvatting strookt ook de toevoeging: “de geboorte en de eerste levensjaren van het kind moge dan in nevelen zijn gehuld, de wijze waarop het later werd opgevoed en onderricht heeft ontvangen, doen vermoeden dat zijn verwekker daarin de hand heeft gehad en met zorg regelingen heeft getroffen.” Van de ‘met zorg getroffen regelingen’ treft men geen detaillistische opsomming, maar de kroniek benadrukt wel de positieve rol die Albert Deenik, een neef van moeder, heeft vervuld. Deze exploiteerde sinds 1806 in Tiel de ‘Stads Fransche Kostschool voor Jongeheeren’. Zijn toenmalige achterneefje Cornelis W. zal deze hebben bezocht en er later ook wel werkzaam zijn geweest, als ondermeester. Voorts zal de ondernemende Deenik zijn neef in 1818 betrokken hebben bij de oprichting van het ‘Stedelijk Instituut voor hedendaagsche talen en fraaie Wetenschappen’ in Haarlem - een al snel prestigieuze kostschool voor zonen uit vooraanstaande families. De grote toeloop noopt al spoedig tot de aankoop van ‘een der aanzienlijkste huizen van Haarlem’ aan de Nieuwegracht. Behalve door de kennis en ervaring die hij hier op onderwijsgebied opdeed, heeft deze periode voor de ontwikkeling van Cornelis W. een beduidend bredere betekenis. Haarlem kent in die tijd een druk sociaal leven en Deenik neemt daar zeer actief in deel. Dit staat er borg voor dat de jonge Vrijland wordt opgenomen in een intellectuele omgeving, er tussen personen van aanzien en invloed verkeert, de Franse taal leert spreken, musea bezoekt en de nodige culturele vorming meekrijgt. Kortom, hier wordt een basis gelegd die later een snelle stijging op de maatschappelijke ladder mogelijk maakt.
Cornelis Wilhelmus Vrijland (I) (1795-1871) Vermoedelijk begon hij zijn loopbaan als gouverneur voor zonen uit de Amsterdamse koopmansfamilie Bicker. Vanaf 1826 is zijn levensweg beter in kaart gebracht. Hij verhuist dan van Amsterdam naar Hoog-Keppel, waar hij al na korte tijd gouverneur wordt voor de drie oudste zoons uit het huwelijk van Wilhelmine van Rouwenoort met Frederik Wilhelm baron van der Borch. Na eerder diverse andere functies te hebben vervuld, is hij sedert 1826 burgemeester van Hummelo en Keppel. In het begin van dat jaar betrekt men het buiten ‘De Ulenpas’, indertijd het geboortehuis van Wilhelmine en na het overlijden van haar vader door erfenis aan haar toegevallen. Kort na de aanvang van het gouverneurschap krijgt Cornelis W.-I er nog een ‘herenbaantje’ bij: griffier van de op kleine overtredingen, voornamelijk jachtvergrijpen, gerichte ‘Regtbank van Enkele Policie’ te Hummelo en Keppel. Verkerend onder notabele ingezetenen van de Gelderse Achterhoek, lijkt de jonge Vrijland al spoedig te worden opgenomen in een “wereld van familiewaarden, eigendom en regels”. Hij kan er kennelijk goed zijn draai vinden - zoals uit het vervolg wel blijkt. Als in augustus 1829 op ‘De Ulenpas’ de jonge Anna Catharina Zijtsema verschijnt, is het wellicht een eerste ontmoeting. Het kan echter ook een hernieuwde kennismaking zijn, volgend op eerdere contacten in Cornelis W.’s Amsterdamse periode. De geschiedenis vermeldt dit niet, maar wel dat burgemeester Van der Borch, fungerend als als ambtenaar van de Burgerlijke Stand, op 15 augustus op ‘De Ulenpas’ hun huwelijk voltrekt. Deze gebeurtenis luidt het einde in van zijn werkzaamheden als huisleraar en griffier. Er komt al eind augustus 1829 een spectaculaire verandering: zijn benoeming tot burgemeester en secretaris van Hummelo en Keppel - een wel vaker voorkomende combinatie van functies.
Met deze benoeming treedt hij treedt in de plaats van baron Van der Borch die lid wordt van de Raad van State van Gelder. CW Vrijland-1 zal ruim veertig jaar burgemeester blijven - tot zijn overlijden.
Cornelis Wilhelmus Vrijland (II) (1845-1928) Nadat in 1839 zijn vrouw veel te vroeg komt te overlijden en een twee jaar later gesloten huwelijk met Teuntje Foppes Vlieger, een weduwe, telt het gezin van Cornelis W.-I uiteindelijk zes meisjes, vier uit het eerste en twee uit het laatste huwelijk. Een zoon sluit deze reeks in 1845 af. Hij krijgt als stamhouder de naam Cornelis Wilhelmus mee. In de vader verloochent zich de docent niet. Hij draagt er zorg voor dat alle dochters een in hun tijd passende opvoeding krijgen. Hieronder te verstaan: huishoudelijke kennis en vaardigheden alsmede die betreffende ‘les valeurs de l’élégance’. Ze bezoeken de in 1841 in Laag-Keppel opgerichte Franse school. Cornelis W.-II zendt men al jong naar kostschool in Winterswijk - onder meer om hem “te onttrekken aan en te behoeden voor al te grote zorgzaamheid en bedilzucht van zijn oudere zusters”. Voortgezet onderwijs volgt hij later in Velp, om zich daarna “als volontair ter gemeentesecretarie onder het oog van zijn niet gemakkelijke vader, uiteraard zonder bezoldiging, in het ambt te bekwamen”. Zulks was toen gebruikelijk wilde men ooit voor het ambt van burgemeester in aanmerking te komen. Vrijland sr. zag zijn zoon als zijn opvolger. De minister weigert echter dit verzoek te honoreren. Cornelis W.-I blijft dan op zijn post tot zijn overlijden in 1871. De gemeenteraad van Hummelo/Keppel benoemt Cornelis W.-II tot gemeentesecretaris. Twaalf jaar later, in 1883, komt de zo begeerde benoeming tot burgemeester van Hummelo/Keppel. Dit ambt zal hij 37 jaar uitoefenen. Op zijn
verzoek wordt hem per 1 juli 1920 ontslag verleend; een half jaar na het overlijden van zijn echtgenote. Zijn huwelijk in 1876 met Antonia Johanna Bennewitz brengt hen vier kinderen. Twee van hen overlijden voortijdig: Cornelis Wilhelmus, amper vijf jaar geworden, aan een verkeerde medische behandeling en dochter Julia die op tweeëntwintig jarige leeftijd plotseling door onbekende oorzaak het leven laat. Op deze twee kinderen volgden nog twee jongens: in 1881 Jacob Sibbles Marie (genoemd naar een kinderloos gebleven oom en tante) en na hem Cornelis Wilhelmus, die de namen van zijn overleden broertje kreeg. De laatst genoemde ziet niets in een toekomst als burgemeester. Jacob S.M. daarentegen lijkt echter voorbestemd tot dit ambt. Ter voorbereiding volgt hij de gebruikelijke, vaak eindeloze, stages als voluntair ter gemeentesecretarie. Omstreeks zijn dertigste slaat hij echter abrupt een geheel andere richting in. In januari 1911 krijgt hij een aanstelling tot rentmeester van Elswout - het grote landgoed van de Borski’s in Overveen. Nader over Elswout Elswout eigendom van de Borski-’s Het in 1634 gestichte Elswout komt op 7 november 1805 in handen van bankier en financier Willem Borski I. Behalve de hofstede Elswout, omvat de aankoop nog enkele andere hoeves, de herberg Kraantje Lek en voorts wegen, duingebieden, tuingronden en weilanden. Het principe ‘grondbezit betekent macht’ zet hem aan tot verdere aankopen van buitenhuizen en duin- en weidegronden. Na zijn overlijden in 1814 zetten zijn weduwe Johanna Jacoba Van de Velde en zoon Willem II dit beleid voort. Nadat diens overlijden in 1881 gaat de erfenis zijn zoon Willlem III. Diens aandacht richt zich niet meer op verdere uitbreiding, maar op het onderhoud van de bezittingen, onder meer op zaken als de herinrichting van het park, het vervangen van het oude huis door nieuwbouw, het bouwen van een veeboerderij en een oranjerie. In 1884 overlijdt Willem III plotseling. De nalatenschap valt toe aan Johanna Jacoba (Anna) Van der Vliet-Borski, zijn op Duinlust residerende zuster. De erfenis omvat omstreeks 1900 een oppervlakte van meer dan 2000 hectaren en telt met Elswout als middelpunt, een groot aantal buitenhuizen: Duinvliet, Elswoutshoek, Duinlust, Koningshof, Vaart en Duin, Belvédère, Bloemenheuvel, Lindenheuvel, Bleek en Berg, en het Jagtduin. In 1912 laat deze alles in vruchtgebruik na aan haar gehandicapte zoon Emil. Het Borski-condominium zal ook nog lang nadat in 1939 Emil overlijdt, onverdeeld familiebezit blijven. Hierover later meer. Elswout’s rentmeesters Vanaf de aankoop in 1805 heeft Elswout altijd rentmeesters gekend. Deze hadden als taak namens de eigenaar de bezittingen te beheren en als hun zaakwaarnemer op te treden. Men onderschatte deze functie niet, gezien de eisen die de
uitoefening ervan met zich breng: een onkreukbare vertrouwensrelatie met de eigenaar, vaardig sociaal optreden met boven- en ondergeschikten, zelfstandig en slagvaardig kunnen handelen, van vele markten thuis zijn, et cetera. Borski I neemt als eerste Hendrik Storm in dienst. Deze heeft ervaring bij de Boreels en was ook belast met de overdracht van diens eigendom. Wanneer mevrouw Borski in 1846 overlijdt volgt Johann Jacob Janssen hem op - voor wie Willem II de thans nog bestaande rentmeesterswoning laat bouwen. In 1874 maakt, zeer tot ongenoegen van zijn baas, de ervaren rentmeester Derk Tiemens Kerssen, de overstap van Zijpendaal, een groot landgoed nabij Arnhem, naar het prestigieuze Elswout. Hij blijft hier werkzaam tot zijn overlijden in 1915, vanaf 1905 bijgestaan door zijn zoon Tiemen George. Aan deze ondersteuning komt een voortijdig einde doordat Tiemen na ziekte in 1910 overlijdt. Er moet dringend een vervanger komen. In verrassend korte tijd vindt men een oplossing. Nog meer verrassend is de mededeling dat de benoeming betrekking heeft op, zoals streekhistoricus Jhr. Frans van Lennep *﹚ dit noteert, “een burgemeesterszoon uit Hummelo-Keppel, J.S.M. Vrijland”. Nader over Jacob S.M. Vrijland (1881-1975) Eerder zo duidelijk gericht op een leven als burgervader, is het een raadsel wat de dertig jarige Jacob S.M. Vrijland beweegt een geheel andere richting in te slaan. Is het de positie die een rentmeester kan bereiken? Is het de aantrekkingskracht van het prestigieuze Elswout? Lijkt een ambt als burgemeester hem toch minder aantrekkelijk of sluit het rentmeesterschap beter aan op zijn bestuurlijke ambities? Heeft in de keuze tussen de beide carièremogelijkheden wellicht de liefde de doorslag gegeven? De laatste verklaring lijkt niet gans onaannemelijk. Daarmee strookt dat hij op 1 oktober 1912, derhalve binnen twee jaar na zijn in diensttreding, in Bloemendaal in het huwelijk treedt met Christina Margaretha Tiemens Kerssen, de oudste dochter van Derk Tiemens Kerssen senior - en zus van de overleden Tiemen George. Het paar neemt zijn intrek in de rentmeesterswoning aan het Duinvlietspad.
Tot 1912 is er sprake van een overzichtelijke situatie voor zowel eigenaar en rentmeester: een direct, vaak frequent plaatsvindend contact, tussen met elkaar vertrouwde personen. Vanaf het begin van de vruchtgebruik-periode ten behoeve van Emil, zijn bij het overleg meer personen betrokken - en kunnen verschil van inzicht en/of belangen tot misverstand, vertraging of onenigheid leiden. Zulks blijkt een hinderlijke invloed uit te oefenen op de familievergaderingen, geleid door rentmeester J.S.M. Vrijland, waarin aanvankelijk Emil’s belangen en later ook andere inzichten inzake het beleid m.b.t. het onverdeelde erfgoed aan de orde komen. In het begin nemen de vier dochters Van der Vliet (Anna, Mathilde, Olga en Emma) en hun echtgenoten (Emil Bijleveld, Johannes Luden, Adolphe Burdet en George Egidius) aan deze bijeenkomsten deel. Op den duur echter telt het gezelschap circa 15 personen. Verschillen hun inzichten of belangen, dan kan dit tot eindeloze discussies aanleiding geven over de wenselijkheid van het al dan niet afstoten van duingebieden. Dit te meer omdat over een onverdeelde boedel niet bij meerderheid van stemmen kan worden beslist - één tegenstem is al voldoende om een voorstel te blokkeren. “En dan gebeurt er niets ..... rentmeester Vrijland heeft op dit gebied heel wat meegemaakt”, zo verzucht van Lennep* . Illustratief voor zo’n situatie is dat als in 1918 plannen worden gemaakt voor de onvolprezen Zeeweg dwars door de Van der Vliet-duinen, de erven zich lastig opstellen en het op de onteigening door de gemeente Bloemendaal laten aankomen. Ingrijpende veranderingen Na 1900 neemt het aantal inwoners van de gemeente toe. Dit gaat ten koste van een aantal buitenplaatsen. Exploitanten kopen ze op, verkavelen ze in percelen voor de bouw van villa’s, middenstandswoningen, woon-winkelhuizen en ook spoorwegstations -zo noteert Wim Post in Buitenplaatsen van Bloemendaal**. Bij het door generaties Borski zorgvuldig opgebouwde ezit volgt men deze benadering niet. De landgoederen houdt men nog lang in bezit van van de eigen generatieclan Borki-Van der Vliet-Luden en de nazaten blijven op de buitenhuizen resideren.
Aan de sinds 1912 gehandhaafde onverdeelde erfenis komt in 1950 een einde. Deze verandering zet in als men, weliswaar op het nippertje, besluit tot de verkoop van Jagtduin. Dit ruim 800 ha omvattende duingebied (ten noorden van de Zeeweg gelegen) verschaft een goede start aan de Stichting Nationaal Park de Kennemerduinen, op 15 april 1950 opgericht. Later zullen meer uitbreidingen volgen, nog meer gebieden voor publiek opgengesteld worden, en recreatieve voorzieningen getroffen. De Kennemerduinen gaan in 1995 op in het Nationale Pak Zuid-Kennemerland Na de eerste stappen in 1950 komt de opdeling van het grote bezit over de erfgenamen dichterbij en wordt het ook gemakkelijker om onderdelen af te stoten. Zo wordt Elswout in 1958 aangekocht door de gemeente Bloemendaal - die dit landgoed in 1970 overdraagt aan Staatsbosbeheer. Voor rentmeester Vrijland was het moeilijk te verteren dat zo’n omvangrijk en bijzonder bezit, met inspanningen door vorige generaties ontstaan, nu een liquidatie moet ondergaan. Was anderhalve eeuw geleden meer dan driekwart van Overveen bezit van de Borski-clan, na de afbouw is ”nauwelijks een kruimel grond in de gemeente Bloemendaal nog in handen van de erfgenamen van mevrouw Van der Vliet”. Weliswaar was, zo vermeldt het aan J.S.M. Vrtijland gewijde In Memoriam, het voor hem een diepe tel;eurstelling dat dit zo zorgvuldig samengevoegd en bijeengehouden bezit nu uiteenviel, maar een troost was dat nu een omvangrijk gebied onder leiding van anderen ongerept is stand kon blijven “door zijn natuurschoon, recreatiemogelijkheden en historie een onvervangbare waarde vertegenwoordigend”.
Cornelis Wilhelmus Derk Vrijland (1916-2012) Cornelis W.D. komt op 4 december 1916 ter wereld. Het ligt voor de hand dat hij, immers stamhouder van het geslacht Vrijland, de namen Cornelis Wilhelmus krijgt. De toevoeging Derk verwijst naar Derk Tiemens Kerssen, zijn grootvader van moederszijde. Hij zal enig kind blijven. Zijn leven lang is hij vrijwel louter woonachtig geweest in Elswout. In zijn jeugdjaren in de rentmeesterswoning, sinds zijn huwelijk in 1948 met Adriana Engelbartha Fraser in de voormalige portierswoning van Duinlust. Hier wonen ze met hun dochter Elisabeth M.J. - ook na het overlijden van zijn echtgenote, zes jaar geleden, blijft hij hier woonachtig. Na zijn gymnasium en zijn studie in de rechten aan de Universiteit van Amsterdam neemt zijn loopbaan als griffier in 1947 een aanvang bij de arrondissementsrechtbank in Haarlem. Na aan een reeks andere rechtbanken verbonden te zijn geweest, volgt in 1977 zijn aanstelling tot griffier bij de Hoge Raad der Nederlanden - een eervolle functie die hij vervult tot hij in januari 1982 de 65-jarige leeftijd bereikt. Over zijn werkzaamheden als griffier bieden internetsite nauwelijk informatie. De titel Heer van Stand is dan ook meer ingegeven door het het beeld dat men zich vormt bij kennisname van zijn erudiete historische geschriften, zijn gefascineerdheid door de verloren tijd, zijn relatie met de eerdere generaties Vrijland en de wereld waarin hun leven zich voltrok. Dat zijn publicaties van blijvende betekenis zijn, is in het najaarsnummer van Ons Bloemendaal voldoende toegelicht en ook de hier gebezigde titel Heer van Stand vatte men op als een welgemeende en positieve kwalificatie.
Peter de Natris Overveen 4 oktober 2012 Literatuur *﹚ Jhr. F.J.E van Lennep Een weduwe aan de Amsterdamse beurs, Borski-saga 1765-1960 Uitg. HD Tjeenk Willink, Groningen 1973 **﹚ Wim Post: Buitenplaatsen van Bloemendaal Uitg. Schuyt & Co, Haarlem 1992