sKRIPtA nr.1 2005 – Bulletin van de Kring voor Psychoanalyse van de New Lacanian School
Ter inleiding van het tiende seminarie Lieve Billiet Naar aanleiding van het verschijnen van het tiende seminarie wijdde J.-A. Miller vorig jaar enkele lessen van zijn college aan dit seminarie.1 Hij situeert het in het verloop van Lacans onderwijs en toont hoe het daarin een breukpunt vormt, het moment is waarop iets kantelt. Hij duidt ook een aantal rode draden aan, die lopen van het vierde naar het twintigste seminarie (vrouwelijke seksuele positie), van het achtste naar het tiende (de liefde en de angst), van het tiende naar het zeventiende (het object a en l’objet plus-de-jouir), van het derde naar het elfde (de Naam-van-deVader en Les Noms-du-Père). Naast deze ‘ruime’ situering, naast dit macroperspectief, toont hij ook de interne verschuiving binnen het seminarie, de punten waarop het begin en het einde in tegenspraak lijken, waarop binnen het seminarie zelf iets verandert. Hij identificeert verschillende Leitmotiven. Het hoeft geen betoog dat deze commentaar van J.-A. Miller een nuttig kompas vormt ter oriëntatie bij de lectuur. We hernemen hier enkele ideeën in verband met de ruime situering. TENDENSEN In dat tiende seminarie zet zich een tendens in, of beter: zetten zich verschillende tendensen in die niet los staan van elkaar. Zo kunnen we spreken van een de-oedipianisering. We kunnen het tiende seminarie in zekere zin een seminarie anti-oedipe heten: een beweging van het losmaken van fundamentele begrippen van de psychoanalyse uit de oedipale context. We kunnen ook spreken van een demythologisering. De mythe is dan in de eerste plaats de oedipale mythe. Lacan zoekt de structuur van het subject te denken zonder beroep te doen op de mythe. Er is een tendens over te gaan van de mythologie naar de topologie. Er zet zich een tendens in van ravalement du signifiant. De betekenaar verliest een deel van zijn glans, begint te tanen. En met de betekenaar verliest ook de vader een deel van zijn pluimen. Zoals we weten zal het seminarie voor het volgend jaar - dat dan wel na één les afgebroken wordt - Les Noms-du-Père heten. In de eerste les van het tiende seminarie legt Lacan, in antwoord op de verwondering over de keuze van zijn thema, uit dat hij zijn thema’s niet zomaar lukraak kiest, maar dat het thema “le point de rendez-vous où vous attend tout ce qu’il en était de mon discours antérieur” is. 2 M.a.w. na het tiende seminarie kan Lacan niet onder een ondervraging van de functie van de vader uit, die ondervraging is het logisch vervolg erop.3 In het tiende seminarie zijn het Oedipuscomplex, de mythe, de betekenaar, de vader in vrije val, en in hun val zullen ze ook nog de fallus en (de theorie van) de liefde meesleuren. Dat ze allemaal samen vallen, heeft alles te maken met het in vraag stellen van één punt waar ze ultiem allemaal op steunen: de garantie van het symbolische. De centrale stelling van het seminarie is dat er iets is dat aan de betekenaarsketen ontsnapt, dat er een rest is die niet in termen van betekenaars kan uitgedrukt worden. Die rest benoemt Lacan als het object a, en de stelling is verder dat de angst de toegangsweg is tot die rest, tot het object a. De rest is hetgeen waartegen de signifiante Aufhebung onmachtig is. De theorie van de betekenaar stelt dat de symbolisering de dingen tot betekenaar verheft, ze als ding annuleert om ze tot het statuut van betekenaar te verheffen. Aufhebung is een term van Hegel, ze verwijst naar Hegels dialectiek. De stelling in het tiende seminarie is dat er een rest is waartegenover Hegels Aufhebung onmachtig is, een rest die absoluut is. Daarom kunnen we het seminarie ook nog antidialectisch noemen. “Le reste fait obstacle à la dialectique et à la logique du signifiant, au sens où ce reste reste insoluble, on ne peut ni le résoudre ni le dissoudre.”4 We vinden in het tiende seminarie meerdere verwijzingen naar Hegel. In de tweede les bijvoorbeeld stelt Lacan Hegels theorie van het verlangen in vraag. Hij zal zeggen dat de waarheid van de Hegeliaanse formule van het verlangen door Kierkegaard gegeven wordt, Kierkegaard die zich zoals we weten ook met de angst heeft bezig gehouden.5 Alsof de angst een waarheid over het verlangen blootlegt, iets ontsluiert dat door het verlangen verhuld wordt.
1
2 3 4 5
Drie ervan verschenen intussen in het laatste nummer van La Cause freudienne, de volgende en laatste drie verschijnen in het volgend nummer. J.-A. Miller, Introduction à la lecture du Seminaire de L’angoisse, in La Cause freudienne, nr. 58, oct. 2004, pp. 61-100. J. Lacan, Le Séminaire Livre X, L’angoisse, Paris, Seuil, 2004, p. 11. Als titel voor de laatste les koos J.-A. Miller dan ook Du a au Noms-du-Père. Het geeft aan waar het seminarie op uitloopt.
J.-A. Miller, o.c., p. 71. J. Lacan, o.c. p. 35.
sKRIPtA nr.1 2005 – Bulletin van de Kring voor Psychoanalyse van de New Lacanian School
EEN NIEUW PARADIGMA In het tiende seminarie tekenen zich een aantal tendensen af. Hoe verhouden deze nieuwe tendensen zich ten aanzien van de vorige? Gaat het gewoon om een koerswijziging? Geenszins. Lacan zelf heeft het over een wijziging van conceptueel systeem, over een nieuw paradigma, waarbij het oude in het nieuwe wordt opgenomen als verbijzondering, precies zoals het Coperniciaanse systeem opgenomen wordt in het Einsteiniaanse, dat het ver overstijgt.6 Functies zoals die van de vader of van de fallus, die absoluut leken, ultiem, het nec plus ultra, worden gesitueerd in een kader, die ze slechts als verbijzondering van een algemener functie doet verschijnen.7 Verschillende formuleringen verwijzen naar dat verschil in niveau tussen het oude en het nieuwe, naar het andersoortig zijn van het nieuwe. Het nieuwe is iets van een andere orde. Als voorbeeld kan het concept van de castratie gelden. De castratie was tot dusver de ultieme rots, de inzet van het Oedipuscomplex – zie de verknoping van Oedipus- en castratiecomplex - dat dé mythe van de subjectwording was. In het tiende seminarie zal de castratie een ander statuut krijgen. Ze zal nog slechts één voorbeeld zijn van het verdwijnen, van het verlies van een orgaan. 8 Het concept van de castratie zal opgaan in het concept van de separatie, dat meteen een concept is van een heel andere aard. De castratie(mythe) blijkt een élucubration de savoir over de separatie. Het nieuwe paradigma, waarbij de angst de toegangsweg is, zet een stap voorbij de mythe, voorbij het weten, naar wat anterieur is, wat primair is en dat door het weten, de mythe versluierd wordt. Het weten versluiert, de liefde versluiert. Ik zei dat de betekenaar, de vader, … in hun val ook de fallus en de liefde meesleuren. De angst is de toegangsweg tot de rest die aan de betekenaarsketen ontsnapt, tot wat voorbij de betekenaar, de vader, de fallus … ligt en dat door de mythe, door het weten maar ook door de liefde versluierd wordt. Tegenover de weg van de liefde (van het verlangen), komt nu de weg van de angst te staan. Geen koerswijziging dus, maar een nieuw paradigma. Een kleine tabel vat één en ander samen. Coperniciaans Einsteiniaans Castratie Separatie De vader De Namen-van-de-Vader De liefde De angst De verschuivingen hangen samen voor zover ze verwijzen naar eenzelfde perspectiefwijziging, naar eenzelfde verandering van paradigma. CONCEPTEN Datgene wat tot dusver de hoeksteen van de psychoanalytische theorie vormde gaat aan het wankelen. De betekenaar is niet langer het nec plus ultra. Door die perspectiefwijziging krijgen een aantal concepten een andere invulling, een ander statuut zo men wil. Het concept van de castratie kwam zopas reeds ter sprake. Wat de term castratie dekt in het vierde seminarie is zeer verschillend van wat de term dekt in het tiende seminarie. Ook de opvatting van de angst wijzigt. In het vierde seminarie is de angst castratieangst, in het tiende is dat wel even anders. Ik noem dan verder maar: object, lichaam, verlies, tekort, rest, bevrediging, verlangen, -ϕ, castratie, angst, … het statuut van dit alles verandert grondig en dit steeds vanuit het perspectief van wat voorbij de betekenaar ligt, van de rest die eraan ontsnapt. Voorbij de definitie van een concept in symbolische/imaginaire termen duikt een reëel element op, dat tot dusver in zekere zin miskend werd, versluierd bleef. De oorspronkelijke tegenstelling symbolisch/imaginair zal vervagen ten voordele van deze die gaandeweg aan belang zal winnen en met een term uit Lacans later onderwijs uit te drukken is als: semblant/reëel. Semblant, dat wordt nu het statuut van de betekenaar, van het weten, van de vader, van de fallus, van het Oedipuscomplex, van de mythe. Zonder elk concept hier in detail te gaan bespreken, vatten we één en ander samen in onderstaande tabel. De eerste kolom betreft het statuut van een concept voor het tiende seminarie, de middelste kolom geeft de tendens van de wijziging aan, de laatste bekijkt het statuut van het concept vanaf het tiende seminarie. Hier en daar wordt expliciet naar een hoofdstuk uit het tiende seminarie verwezen.
6 7 8
Ibid., pp. 297-298. J.-A. Miller, o.c., p. 89.
J.-A. Miller, o.c., p. 90.
sKRIPtA nr.1 2005 – Bulletin van de Kring voor Psychoanalyse van de New Lacanian School
- Het prototype object/de ander lichaamsbeeld.
van is
het Object wordt het gedesimaginariseer d en gedesymboliseerd - Het object is een betekenaar, het is het resultaat van de (deel twee: Révision signifiante Aufhebung. du statut de l’objet) (cf. De angst is zonder object, ze wordt in de fobie gebonden aan een object dat een betekenaar is.) Het lichaam spiegelbeeld.
is
het Desimaginarisatie van het lichaam
- Op de voorgrond staat de eenheid.
Het object is geen betekenaar, het is niet te herleiden tot de betekenaarsstructuur.
- Het lichaam is een organisme met organen. - Op de voorgrond staan de anatomische details, de erogene zones. - Centraal staat de notie van de coupure.
- Centraal staat de notie van de trek. - De fallus is image de puissance (cf. fallische seksualiteit en inferioriteit van de vrouw). - De fallus is een betekenaar.
- Er is een object “pas comme les autres”.
Desimaginarisatie - De fallus is geen image de en desymbolisatie puissance, (gewijzigde visie op van de fallus vrouwelijke seksuele positie). (hfdst XIV: La - De fallus is een orgaan. De femme plus vraie, anatomische kenmerken staan plus réelle) op de voorgrond.
- -ϕ verwijst naar de castratie, Generalisatie de castratie het is een ultiem gegeven.
van -ϕ verwijst naar het verdwijnen van de fallus op het moment van het orgasme De-oedipanisering (détumescence). Het is slechts van de -ϕ één voorbeeld van het (hfdst XIX: Le verdwijnen van een orgaan phallus évanescent) (separatie). - Er is geen agens van de separatie: “L’organe libido - Er is een agens van de s’isole par l’effet d’une perte castratie (Oedipuscomplex). naturelle, une perte où il n’y a pas d’agent” - “L’objet a n’est pas déterminé par l’interdiction, mais par la pure et simple séparation” - Fallus, verlangen en wet zijn verknoopt. - De rest is het verlangen, het Designifiantisering is de rest van een metafoor: van de rest van de substitutie van de De-fallicisering van behoefte door de vraag. het verlangen en het genot - De fallus is de betekenaar van het verlangen, van de signifiante Aufhebung van de libido.
De rest is geen betekenaarsrest en kan niet uitgedrukt worden in de logica van de betekenaarsketen. De rest is genot.
- Libido en verlangen zijn niet
- Libido/genot en verlangen zijn niet tot elkaar te reduceren
- De symbolische fallus verliest zijn primaat. Er is geen oedipale organisatie van de partiële objecten. Het genot bevrijdt zich van zijn betekenaarsharnas, en krijgt gestalte door het object a.
sKRIPtA nr.1 2005 – Bulletin van de Kring voor Psychoanalyse van de New Lacanian School
duidelijk onderscheiden.
- Het object is object van verlangen
(Triebregung). - Het object is object-oorzaak van verlangen (causalité du désir).
(intentionalité du désir). - De angst is castratieangst. De-oedipianisering - De angst is zonder object. van de angst - De angst is passief.
De angst castratieangst.
is
geen
- De angst is niet zonder object. - De angst is actief.
sKRIPtA nr.1 2005 – Bulletin van de Kring voor Psychoanalyse van de New Lacanian School
REST, VERLANGEN, GENOT Eén verschuiving willen we toch graag wat meer in detail becommentariëren. 1. Lacan werkt zijn theorie van het verlangen vanaf het vierde, en meer nog het vijfde seminarie uit. Het vierde seminarie bereidt de theorie van het verlangen voor, door de aandacht voor de dialectiek van de behoefte en vraag. We kennen die problematiek zeer goed uit het vierde seminarie. Lacan toont daar hoe de behoefte als vraag gearticuleerd wordt, geadresseerd wordt aan de Ander. Precies daarom wordt de vraag minder een vraag naar behoeftebevrediging dan wel een vraag naar liefde. Het (gegeven) object wordt een bewijs van liefde. 2. De symbolisering van het object, de substitutie van de behoefte door de vraag heeft een rest. Ook hier is inderdaad al sprake van een rest. Ook hier verschijnt al een antihegeliaans element. De dialectiek is niet absoluut, de behoefte gaat niet restloos op in de vraag, het object van behoeftebevrediging wordt niet restloos een object van liefde. Er is geen volledige Aufhebung. Met die rest heeft het verlangen te maken. Het verlangen is het betekende van een oorspronkelijke metafoor, van de substitutie van de behoefte door de vraag, van de signifiantisering van de behoefte. Het verlangen is een betekeniseffect. In het vijfde seminarie en in de tekst La signification du phallus verschijnt de fallus als de betekenaar van het verlangen. We hebben daar drie jaar geleden uitvoerig rond gewerkt. De fallus is het paradigma van het tekort-aan-zijn, het is de betekenaar van de operatie van signifiantisering. De fallus verdwijnt zelf onder zijn statuut als betekenaar, en wordt als betekenaar het paradigma van die operatie. 3. Het verlangen is de ‘levende’ rest van de operatie van vernietiging (cf. het symbool is de moord op het ding). Op het slagveld van de dodende betekenaar ontspruit de dynamiek van het verlangen. Als enig ‘levend’ element moet het register van het verlangen ook rekenschap afleggen van het register van het pulsionele. Eind van de jaren ’50 is er geen ander leven te bespeuren dan de dynamiek van het verlangen. Het register van het verlangen en dat van de pulsie zijn dan ook niet echt onderscheiden, het fallische en het pulsionele evenmin. 4. De hele theorie van het verlangen zoals die uitgewerkt wordt vanaf het vijfde seminarie culmineert in de graphe. De basisstructuur van die graphe is de point de capiton. We zagen vorig jaar, hoe met de notie van de point de capiton (in het derde seminarie), de notie van de intentionaliteit verschijnt. De context is daar het onderscheid tussen de metaforische en de metonymische as van de taal die Lacan bij Jakobson haalt. Zoals het spreken intentioneel is, een betekeniseffect beoogt, - denken we aan de sensorische afasie waar zinnen grammaticaal correct geformuleerd worden, maar waar ze er niet in slagen een betekeniseffect te creëren – zo is ook het verlangen intentioneel, gericht op het object, gestuurd door het object, ook al ontsnapt dat. Wat staat hier tegenover in het tiende seminarie? We bekijken de verschillende elementen in omgekeerde volgorde. 4. De intentionaliteit is natuurlijk ook een centrale notie in de fenomenologie die in het tiende seminarie herhaaldelijk opduikt. Het is precies in een kritiek erop dat Lacan een nieuwe stelling formuleert over het object van het verlangen. “Cette ligne d’élaboration, que la tradition philosophique moderne a portée à son point le plus extrême, aux alentours de Husserl, par le dégagement de la fonction de l’intentionnalité, nous fait captifs d’un malentendu concernant ce qu’il convient d’appeler objet du désir. On nous enseigne en effet qu’il n’est nulle noèse, nulle pensée, qui ne soit tournée vers quelque chose. C’est le seul point, semble-t-il, qui permette à l’idéalisme de retrouver sa voie vers le réel. Mais l’objet du désir peut-il être conçu de cette façon? En est-il ainsi concernant le désir? Pour ce niveau de notre oreille qui existe chez chacun et qui a besoin d’intuition, je dirai – est-ce que l’objet du désir est en avant? […] Pour fixer notre visée, je dirai que l’objet a n’est pas à situer dans quoi que ce soit d’analogue à l’intentionnalité d’une noèse. Dans l’intentionnalité du désir, qui doit en être distinguée, cet objet est à concevoir comme la cause du désir. Pour reprendre ma métaphore de tout à l’heure, l’objet est derrière le désir.”9 3. Tegenover de triptiek: behoefte, vraag, verlangen, komt in het tiende seminarie deze van genot, angst, verlangen te staan. Het derde deel van het seminarie kreeg als titel L’angoisse entre jouissance et désir. Het verlangen wordt nu inderdaad gesitueerd tegenover de angst en het genot, en niet meer tegenover de behoefte en de vraag (en daarmee de liefde). Genot en verlangen worden dus veel duidelijker onderscheiden. Tussen beide staat de angst: “ […] la fonction, non pas médiatrice mais médiane, de 9
J. Lacan, o.c., pp. 119-120.
sKRIPtA nr.1 2005 – Bulletin van de Kring voor Psychoanalyse van de New Lacanian School
l’angoisse entre la jouissance et le désir”10 En verder: “L’angoisse est donc terme intermédiaire entre la jouissance et le désir en tant que c’est franchie l’angoisse, fondé sur le temps de l’angoisse, que le désir se constitue.”11 Hoewel de term verlangen dezelfde blijft, verschijnt in het tiende seminarie een nieuwe doctrine van het verlangen. Centraal staat niet meer de intentionaliteit van het verlangen, de metonymische structuur, de gerichtheid op het object dat ontsnapt, maar de constitutie van het verlangen, door het object, oorzaak van het verlangen. De liefde vormde de weg naar het symbolische object (de liefde transformeerde het object van behoeftebevrediging tot object van liefde), naar het object van verlangen. De angst is de weg naar het reële object, naar het object oorzaak van verlangen. Vanuit het perspectief van de liefde stond het verlangen hoog aangeschreven, het perspectief van de angst daarentegen leidt tot een devalorisatie van het verlangen. In het tiende seminarie verliest het zijn glorie. Het blijkt nog slechts bedrog, een sluier. Daartegenover komt de zekerheid van de angst te staan. “Sur le versant de l’amour, l’objet réel est élevé à la dignité de l’objet symbolique. On passe là de la satisfaction stupide du besoin à l’indéfini du désir métonymique. Tandis que sur le versant de l’angoisse, il apparaît au contraire la disjonction de la jouissance et du désir.” 12 “Elle [la voie de l’angoisse] est faite pour ramener à l’objet de la satisfaction, une satisfaction qui n’est pas celle du besoin, mais de la pulsion, une satisfaction qui est jouissance.”13 2. Was de borst in het vierde seminarie een symbolisch object, een object van gift, dan wordt ze in het tiende seminarie terug een reëel object. Daarmee wordt het verlangen natuurlijk absoluut gedefalliciseerd. De functie van de separatie – die het verlies loskoppelt van de interventie van de Ander, van het verbod, van de wet – ontneemt de symbolische fallus zijn primaat en laat toe nieuwe objecten toe te voegen aan de lijst van de freudiaanse objecten. De fallus is niet meer de point de capiton, er is geen oedipale organisatie meer, geen retroactieve capitonnering van de partiële objecten. De verschillende objecten komen dan aan bod in deel IV van het seminarie X. 1. De rest is niet het verlangen, maar het object a. “Le sujet barré, lui, seul sujet où accède notre expérience, se constitue au lieu de l’Autre comme marque du signifiant. Inversement, toute l’existence de l’Autre se suspend à une garantie qui manque, d’où l’Autre barré. Mais de cette opération, il y a un reste, c’est le a.”14 En ook nog : “Le a est ce qui reste d’irréductible dans l’opération totale d’avènement du sujet au lieu de l’Autre, et c’est de là qu’il va prendre sa fonction.” 15 “Or il [l’objet a] est justement ce qui résiste à toute assimilation à la fonction du signifiant, et c’est bien pour cela qu’il symbolise ce qui, dans la sphère du signifiant, se présente toujours comme perdu, comme ce qui se perd à la signifiantisation.”16
10 11 12 13 14 15 16
Ibid., p. 203. Ibid., pp. 204-205.
J.-A. Miller, o.c., p. 96. Ibid, p. 96.
J. Lacan, o.c., pp. 135-136. Ibid., p. 189. Ibid., p. 204.