EEN GROENLINKSE WMO IN LEIDEN Een GroenLinkse visie op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) in Leiden
Inleiding Er is behoefte bij GroenLinks in Leiden aan een visie op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning die vanaf 1 januari 2007 ook in onze stad van kracht is. De afkorting WMO wordt wel vertaald met Werkelijk Majeure Opgave:1 de wet betekent een heel ingrijpend traject van decentralisatie. Rijksverantwoordelijkheden en –taken zijn naar het lokale niveau verschoven. De gemeente is de spil geworden in wonen, zorg en welzijn. Dat vraagt om een visie op die rol, een visie op de gemeente als beleidsmaker, –uitvoerder en regisseur, op de burger, op maatschappelijke organisaties en andere betrokken partijen. In dit stuk is de visie van GroenLinks Leiden op de WMO en allen die daarbij betrokken zijn, neergelegd. We hebben gekozen voor vertaling van die visie in aansprekende, praktische overwegingen en voorstellen voor het Leidse WMO-beleid; we hebben al te abstracte visies en vergezichten achterwege gelaten. Profilering van GroenLinkse standpunten en zienswijzen hebben we wel nagestreefd, volledigheid niet. Daarbij past een kanttekening. In deze visie op de WMO ligt de nadruk op ‘zorg’; welzijn en wonen zijn nog onderbelicht. En de integratie van deze drie grote aandachtsgebieden in de GroenLinks visie is ook nog een stap die gemaakt moet worden. De reden is dat de recente decentralisatie geheel over de zorg gaat, namelijk de overheveling van de huishoudelijke zorg vanuit de AWBZ naar de gemeente. Wonen en welzijn zijn al heel lang gemeentelijke taken. Deze notitie weerspiegelt deze actualiteit. We zien dit visiestuk als een aanzet voor discussie, zowel binnen GroenLinks als daarbuiten. Langzaam maar zeker moet deze visie verder doordacht en ingevuld worden. Het is een groeidocument. De WMO is tenslotte ook een kaderwet, wat betekent dat iedere gemeente binnen bepaalde grenzen zijn eigen beleid kan vormen. De gemeente Leiden gaat dat ook doen. Daarmee is dit visiestuk tevens bruikbaar als toets voor uitgangspunten en beleidsvoornemens van onze lokale overheid. Achtergrond Voor mensen met beperkingen, op lichamelijk, verstandelijk, sociaal of op psychisch vlak, is meedoen aan de samenleving niet vanzelfsprekend. Zij kunnen vaak niet deelnemen zonder hulp of ondersteuning vanuit een stimulerende omgeving. De WMO schept daarvoor een wettelijk kader. In de WMO zijn delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), de Wet Voorzieningen gehandicapten (WVG), de Welzijnswet en enkele afzonderlijke subsidieregelingen opgegaan. Met het aantreden van het nieuwe kabinet Balkenende in 2007 is het minder waarschijnlijk geworden dat het oude voornemen om in de toekomst nog meer taken onder te brengen in de WMO zal worden uitgevoerd. Een aantal ontwikkelingen leidde tot het ontstaan van de WMO: • inhoudelijke ontwikkelingen: de zogenaamde dubbele vergrijzing, een veranderende visie op zelfstandigheid van mensen met een zorgbehoefte (extramuralisering), behoefte om zorg op maat te leveren; • financiële ontwikkelingen: 1
Zie in Wet Maatschappelijke Ondersteuning; Verschuivende panelen binnen Wonen, Welzijn en Zorg, Deloitte, Branchegroep Lokaal Bestuur, (Rotterdam 2005), p. 5. Van deze brochure is ook hierna gebruik gemaakt.
1
•
•
de AWBZ dreigde onbetaalbaar te worden; de gemeenten moeten dezelfde taken goedkoper uitvoeren; nieuwe inzichten over de rol van de overheid: de overheid legt minder op en regisseert meer: de (lokale) overheid is niet meer in staat zelf alle oplossingen aan te reiken; daarom worden beleid en uitvoering steeds meer een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de civil society: overheid, non-profit en profit organisaties en instellingen, en burgers. een complexe maatschappelijke problematiek: het standaardaanbod is niet meer afdoende, er ontstaat behoefte aan maatwerk en samenhang in het aanbod van onder meer wonen, welzijn, zorg en mobiliteit.
Relevante kenmerken van de Leidse bevolking Leiden heeft een sterke sociale structuur in vergelijking met andere steden met meer dan 100.000 inwoners, ofwel: de draagkracht van Leiden is (in potentie) hoog, de draaglast laag. De gegevens volgen hierna, met tussen haakjes de plaats die Leiden inneemt in de rij van deze 25 steden:2 • de bevolking is relatief jong (4) • het aandeel 65plussers bedraagt in Leiden 11,6% (landelijk gemiddelde 14% - Leiden bezet de 20ste plaats in de rij van 25 steden) • de bevolking is relatief hoogopgeleid (2) • de kwaliteit van het onderwijs is hoog(2) • de arbeidsparticipatie is hoog (2) • er zijn weinig wachtenden in de zorg (3) Het is een opdracht om het potentieel aan te boren; veel mensen in Leiden hebben een hoge opleiding genoten, hebben een goed inkomen en zijn in staat in hun eigen behoeften te voorzien. Zij ondersteunen de instituties die ook noodzakelijk zijn voor minder draagkrachtigen (sport, cultuur, economie, zorg en welzijn). Het beeld van de sociale structuur lijkt in Leiden rooskleurig, maar is het niet. Ook in Leiden dreigt tweedeling. Een deel van de bevolking is weliswaar hoog opgeleid en heeft een behoorlijk inkomen, maar Leiden kent ook gebieden met een grote achterstandsproblematiek, zoals Leiden-Noord en Leiden-Zuidwest.3 Deze dreigende tweedeling is een belangrijk element van het Leidse WMO-beleid4 Actiepunt voor de gemeente: GroenLinks wil dat het bijzondere karakter van de Leidse sociale structuur terugkomt in de ontwikkeling van het WMO-beleid. De gemeente moet rekening houden met de mogelijkheden van de relatief grote draagkracht van de bevolking, en tevens een vangnet creëren voor de kwetsbare en minder mondige burger. Een voorstel is om de Wijkontwikkelingsplannen (WOP) te verknopen met de WMO. Uitgangspunten en principes GroenLinks is voorstander van beleid dat eigen verantwoordelijkheid voor maatschappelijke participatie stimuleert, zolang dat uit oogpunt van emancipatie gebeurt. Individuele 2
Bron: presentatie van gemeenteambtenaren voor nieuwe raadsleden op 6 juni 2006. Deze wijken behoorden tot de zogenaamde 56-wijken op de lijst van achterstandswijken die de rijksoverheid had geselecteerd. In april 2007 heeft het kabinet 40 achterstandswijken geselecteerd, die voor extra inzet in aanmerking komen. Leidse wijken behoren niet tot deze selectie. 4 Meer dan 50% van de huishoudelijke zorg gaat naar mensen met een minimuminkomen (Bron: zie noot 1). 3
2
verantwoordelijkheid kan alleen bestaan in een solidaire samenleving, die zorg draagt voor kansen en voorwaarden schept. De verantwoordelijkheid daarvoor is een taak van de (lokale) overheid, instellingen, private ondernemingen en inwoners van Leiden gezamenlijk. Deze opvatting over eigen verantwoordelijkheid staat haaks op het rechtse kabinetsbeleid van de afgelopen jaren, dat de eigen verantwoordelijkheid eenzijdig heeft uitgedrukt in economische termen, niet in emancipatoire termen. Die opvatting heeft geleid tot verschraling in collectieve voorzieningen en tot een grotere individuele verantwoordelijk voor risico’s. Alleen in uiterste financiële noodzaak zorgt de overheid voor een vangnet. GroenLinks wil dat het beleid dat eigen verantwoordelijkheid stimuleert, omringd wordt met maatregelen en voorzieningen die individuen niet zelf kunnen realiseren, of waar de markt weinig belang bij heeft, zoals: • Goede collectieve voorzieningen die gericht zijn op behoud en verbetering van zelfstandigheid en op maatschappelijke participatie; • Collectieve voorzieningen voor risico’s die individueel niet verzekerbaar zijn of tegen veel hogere kosten; • Preventieve maatregelen: bescherming en bevordering van zelfstandigheid en participatie. Een tweede principe is dat de solidariteit in de WMO zichtbaar moet zijn in inkomenspolitiek. De sterkste schouders kunnen de zwaarste lasten dragen. In de eigenbijdrageregeling kan dit principe worden uitgewerkt. Dit is temeer van belang, omdat de compensatieplicht van de gemeente geen verzekering, dus geen openeinderegeling, is, zoals de AWBZ dat wel was. De gemeente is verplicht om bij te dragen aan de maatschappelijke participatie van mensen, maar daar zijn wel grenzen aan. Met een aan inkomen gerelateerde eigen bijdrage kunnen de grenzen van de compensatieplicht opgerekt worden. Een volgend uitgangspunt is dat de WMO niet ophoudt bij goede huishoudelijke zorg, goed welzijnsbeleid enzovoorts. De kracht van de WMO is de verknoping van alle soorten beleid tot een krachtig participatiebeleid. In dit principe gaat het meer om een cultuurverandering, niet zozeer om extra geld. Creativiteit, vernieuwing, luisteren naar initiatieven uit de praktijk, ook burgerinitiatieven, samenwerking van bestuur en politiek zijn cultuuraspecten die hierbij horen. Een goed net van openbaar vervoer, levensbestendig en gevarieerde woningbouw, combinatie van allerlei voorzieningen in wijken, zijn voorbeelden van het bundelen van krachten. In dit kader vindt GroenLinks het ook noodzakelijk dat de jeugdzorg, nu nog een taak voor de provincies, onder verantwoordelijkheid van de gemeenten komt. GroenLinks ondersteunt mantelzorg en stimuleert en bevordert vrijwilligerswerk uit oogpunt van emancipatie, participatie en sociale cohesie. De Nederlandse cultuur van vrijwilligerswerk moet wat dat betreft gekoesterd worden. De aandacht in de WMO voor vrijwilligerswerk en mantelzorg heeft echter (ook) een financieel doel. Het is zo kort na de invoering van de WMO niet te overzien wat de financiële gevolgen van de decentralisatie zijn en hoe groot de financiële noodzaak voor inschakeling van mantelzorgers en vrijwilligers zal worden. GroenLinks wil echter zeer alert blijven op de positie van deze groep. Samenvattend: GroenLinks kiest voor een emancipatoire benadering, waarin mensen zelf keuzes maken en zelf oplossingen bedenken en daar zo mogelijk zelf aan bijdragen. Die benadering mag echter niet leiden tot een houding van ‘zoekt u het zelf maar uit’. Ondersteuning, voorwaarden scheppen, collectieve voorzieningen en een juiste inzet van vrijwilligers en mantelzorgers zijn nodig.
3
Rol van de gemeente in de WMO De gemeente moet een sterke positie innemen om samen met instellingen en burgers, in gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, vanuit een solidaire visie een goed stelsel voor de maatschappelijke ondersteuning op te zetten en te onderhouden. Dit stelsel heeft een stevige preventieve component én een sterk activerende component. Er dient actief beleid uit voort te vloeien. GroenLinks vindt dat deze rol van de gemeente inhoudt dat zij volledig verantwoordelijk is voor een kwalitatief goede uitvoering van de WMO, maar niet de hele WMO zelf hoeft uit te voeren. Dat is ook nu de praktijk (welzijnsbeleid), alleen zal de rol van de gemeente ten opzichte van maatschappelijk middenveld, marktpartijen en burgers moeten veranderen. In plaats van een top-down sturing, waarin de gemeente zich concentreert op gedetailleerde regelgeving, verordeningen en veel controle achteraf, zal het belangrijker worden om de gelijkwaardigheid en het vertrouwen tussen partijen te gaan benadrukken. Initiatieven van onderop moeten een kans krijgen en waar nodig bevorderd worden, de samenwerking zal meer op programmatische basis moeten plaatsvinden, waaraan alle betrokken partijen zullen bijdragen. De gemeente zal in die samenwerking uiteindelijk wel de regisseur moeten blijven, kwaliteitsnormen moeten hanteren, en zorgen dat doelstellingen worden gehaald. De gemeente is uiteindelijk verantwoordelijk voor de mogelijkheden tot participatie van burgers – (mede) als gevolg van het compensatiebeginsel dat in de WMO is opgenomen - en heeft middelen tot haar beschikking om dit te realiseren. Uitgangspunt bij de inzet van middelen is uitgaan van bestaande krachten (van burgers en organisaties). De gemeente heeft ook tot taak voor de meest kwetsbaren een vangnet te (laten) creëren. Bij de eindverantwoordelijkheid van de gemeente hoort inzicht in de situatie (behoeften, infrastructuur), maar ook zicht op de samenhang tussen verschillende maatregelen en eventueel ongewenste effecten. Het compensatiebeginsel van de WMO betekent volgens GroenLinks dat de gemeente moet kiezen voor een gulden middenweg tussen het organiseren van voorzieningen en activiteiten en het betalen van het recht er op. Mensen moeten goed geïnformeerd zijn en ondersteund worden om gebruik te maken van adequate voorzieningen. Die kunnen in natura aangeboden worden, of via een PGB gefinancierd worden. De keuze is aan de betrokkene. De gemeente moet er wel voor zorgen dat de keuzevrijheid er ook daadwerkelijk is, door ervoor te zorgen dat deze voorzieningen en activiteiten beschikbaar zijn. GroenLinks zal zich in het licht van de keuzevrijheid verzetten tegen bezuinigingen op de persoonsgebonden budgetten (PGB’s). Mensen hebben PGB’s nodig om hun leven zelf vorm te geven en op hun manier te participeren. Zo wordt emancipatie bevorderd. Bovendien is het gebruik van PGB’s een belangrijke toetssteen om na te gaan hoe vraaggericht en adequaat het aanbod in natura is. Samenvattend: GroenLinks is van mening dat de gemeente ervoor zorg moet dragen dat voorzieningen en activiteiten beschikbaar zijn. Niet in de eerste plaats door deze zelf aan te bieden, maar door de voorwaarden daarvoor te creëren. De gemeente regisseert, coördineert, stelt faciliteiten beschikbaar, draagt zorg voor samenwerking en betrokkenheid van burgers en instituties, bepaalt wat het minimum- én het maximumniveau moet zijn en is uiteindelijk verantwoordelijk voor een vangnet.
4
Taak van de gemeente De rol van de gemeente is die van regisseur, zoals in de vorige paragraaf is uiteengezet. Die regisseursrol kan uitgewerkt worden in concrete taken. Voor GroenLinks zijn de volgende taken van belang: • samenwerking zoeken • draagvlak creëren • uitwisseling tussen partijen bevorderen, op alle niveaus, dus ook de uitvoering • een initiërende rol spelen in het zoeken naar antwoorden op de vraag hoe bepaalde problemen moeten worden opgelost • preventie vormgeven • signaleren: de vraag boven water krijgen, de signaalfunctie van partners in de stad stimuleren en bevorderen dat ook burgers een signaalfunctie (bijvoorbeeld voor hun buren) op zich nemen • het aanbod toegankelijk maken • kwaliteit van het aanbod bewaken • voorlichten. In algemene termen uitgedrukt, is de gemeente verantwoordelijk voor: - de infrastructuur voor de WMO - het faciliteren van aanbod en vraag - gelijke kansen bieden op maatschappelijke participatie voor alle inwoners - het realiseren van een geëigend (min. en max.) niveau van voorzieningen in alle Leidse wijken. GroenLinks realiseert zich dat de regierol één deel is van de sturing door de gemeente: de controlfunctie hoort er ook bij. De manier waarop de gemeente de controlfunctie uitvoert maakt het verschil: GroenLinks neemt daarin vertrouwen als uitgangspunt; een moderne manier van sturen betekent doelgericht en wendbaar sturen. met een beperkte verantwoording achteraf. Dit betekent het voorkomen van zeer gedetailleerde regelgeving en uitgebreide verantwoordingsrapportages. Nodig zijn nieuwe instrumenten, zoals het beschikbaar stellen van informatie, stimuleren van initiatieven en nieuwe vormen van (samenhangend) aanbod. De regiefunctie van de gemeente houdt ook in dat er met een bepaald doel naar verbindingen wordt gezocht, uitgaande van bestaande krachten, zoals instellingen op sociaalcultureel/welzijnsgebied, vrijwilligers en bedrijven. De gemeente brengt hen bij elkaar, versterkt hun positie en faciliteert waar nodig hun werk, eventueel financieel. Wederzijds vertrouwen tussen gemeente en maatschappelijke organisaties, burgers en aanbieders dient nagestreefd te worden. De gemeente luistert en maakt gebruik van de kennis en ervaringen van burgers en partijen. Anderzijds moeten burgers en partijen het vertrouwen in de gemeente kunnen hebben. Dat vertrouwen in de lokale overheid kan groeien door transparantie besluitvorming, openheid over (toekomstig) beleid, geen beleid of maatregelen die op korte termijn grote gevolgen hebben. GroenLinks is zich ervan bewust dat vertrouwen moet groeien. Dergelijke processen vragen tijd, aandacht, persoonlijke betrokkenheid, gewenning aan de samenwerking. Deze nieuwe werkvormen sluiten niet aan bij de markt waar zich telkens nieuwe aanbieders kunnen aandienen. Daarom is GroenLinks van mening dat de gemeente meerjarige contracten met aanbieders moet afsluiten, voorzover dat mogelijk is met inachtneming van Europese richtlijnen. Verder moet in de keuze van aanbieders een bewezen goede samenwerking een criterium zijn in de prijs-kwaliteit verhouding.
5
GroenLinks gaat uit van een gebiedsgerichte benadering: het afstemmen van zorg en welzijn in de wijk. Maar al te vaak is zorg categoraal georganiseerd; dat model hindert de gemeente in haar mogelijkheden lokaal maatwerk te leveren. Gebiedsgerichte benadering betekent dat sommige wijken waar niet veel krachten aanwezig zijn extra regie en bijstand nodig hebben, maar in andere wijken, met veel potentieel, kan de gemeente met veel minder regie toe. Doel, inhoud en uitvoering WMO GroenLinks meent dat de WMO benut moet worden om ouderen, jongeren kinderen, zorgvragers, patiënten etc. in staat te stellen actiever te participeren in de Leidse samenleving. Met WMO kunnen wijkservicepunten, wijkverpleegkundigen etc. gefinancierd worden, zodat mensen hun zelfstandigheid behouden. Uit de algemene doelstelling van participatie en emancipatie vloeit op dit moment het volgende specifieke doel voort: 1. GroenLinks vindt dat de WMO nu vooral ingezet moet worden om bestaande voorzieningen, de bestaande infrastructuur, zodanig met elkaar te verbinden dat er een sluitend en vraaggericht aanbod ontstaat. Goede verbindingen tussen instellingen en voorzieningen kunnen leiden tot nieuwe, originele en adequate combinaties. Om dit doel te bereiken kiest GroenLinks voor samenwerking en draagvlak en niet – in eerste instantie – meer aanbod, meer geld e.d. 2. De relatief sterke sociale infrastructuur van Leiden moet meer voor de WMO benut worden. De sterkeren schragen de infrastructuur waar kwetsbaren ook gebruik van kunnen maken, dus het is belangrijk om de sterke infrastructuur te behouden én die tegelijkertijd te benutten voor het verbeteren van de participatie van zwakkeren. Op deze wijze wordt de emancipatoire kracht van allen bevorderd. De rol van vrijwilligers vraagt bijzondere aandacht. GroenLinks ziet het belang van vrijwilligerswerk en mantelzorg als het gaat om participatie en emancipatie, maar is tegen inzet van vrijwilligers en mantelzorgers uit oogpunt van besparingen op kosten van professionals. Zo zal er in behandelplannen een aansluiting moeten zijn tussen het werk dat mantelzorgers willen aanbieden en de professionele inzet. De gemeente kan vrijwilligerswerk onder andere bevorderen door onjuiste beeldvorming tegen te gaan: vergrijzing wordt herhaaldelijk ten onrechte geproblematiseerd. In toenemende mate ontstaat er echter, ook in Leiden, een grote groep vitale ouderen die behoren tot de sterke sociale infrastructuur van de stad die benut kan worden. Een andere vorm van onjuiste beeldvorming is uit te gaan van wat iemand met beperkingen niet meer kan; ten onrechte wordt ook dan potentieel onbenut en geen beroep meer gedaan op datgene wat een mens nog wel kan. Iemand met beperkingen heeft wellicht ondersteuning nodig ten aanzien van zijn beperking, maar kan anderen weer ondersteunen geven in hetgeen zij nodig hebben. Oftewel: laat geen talenten verloren gaan. Een voorbeeld: iemand die slecht ter been is kan hulp gebruiken bij het boodschappen doen. Deze persoon kan als tegenprestatie zijn computerdeskundigheid aanbieden. Deze uitwisseling komt onafhankelijkheid en participatie ten goede. De uitwisseling van dergelijke vrijwillige – maar niet afdwingbare - diensten kan door de gemeente gestimuleerd worden. De gemeente (o.a. ouderenadviseurs, consulenten, wijkservicepunten), instellingen en burgers moeten op de hoogte zijn van het aanbod van vrijwilligersorganisaties: zet een
6
registratiesysteem op en zorg er voor dat de sociale kaart van Leiden op internet beschikbaar is. Veel vrijwilligersorganisaties en -verenigingen zijn in eerste instantie gericht op bonding, het verbinden van de eigen leden. Als organisaties werkelijk een bijdrage leveren aan de (Leidse) samenleving, dan doen ze ook aan bridging, zij leggen ook verbindingen met andere burgers, groepen etc. Dit kan als subsidievoorwaarde gelden. Bridging kan ook wijkgericht benaderd worden. Bestaande organisaties kunnen nagaan of zij mogelijkheden hebben om bepaalde problemen in de wijk te helpen oplossen. De gemeente moet dit proces vooral stimuleren en faciliteren. Zij kan met haar voorbeeldfunctie inspirerend werken en zo appelleren aan de kracht van organisaties en hun mensen. Dat is effectiever dan knellend opleggen. Een voorbeeld van bridging: Voetbalvereniging Roodenburg zet in op het meer betrekken van de allochtone ouders bij de vereniging. Bij een structureel probleem in de stad moet de gemeente verdergaan: dan is het haar taak met algemeen beleid een oplossing aan te dragen. Een voorbeeld: de gemeente stimuleert sportverenigingen om iets extra’s te doen voor gehandicapten. De betrokken verenigingen moeten dan wel de ruimte krijgen om het op hun eigen manier te doen. De inhoud van het beleid moet nader ingevuld worden in de vastgestelde negen prestatievelden5, waarbij vier invalshoeken worden onderscheiden: 1. het participatieperspectief van de inwoners van Leiden ter compensatie van onvoldoende mogelijkheden tot participatie, • sociale contacten leggen en onderhouden, zinvolle dagbesteding, zo lang/goed mogelijk zelfstandig kunnen leven etc. Waar mensen belemmerd worden om dit te kunnen doen moet de gemeente in actie komen. De één is geholpen met een collectieve voorziening, voor de ander is een individuele voorziening nodig. En voorbeeld van maatwerk: als een oudere de deur niet meer uit durft heeft hij weinig aan een scootermobiel, maar misschien veel meer aan vrijwilliger die regelmatig met hem gaat wandelen. 2. het realiseren en instandhouden van de infrastructuur • waar vallen de gaten? Een inventarisatie van noodzaak en wensen, het stellen van prioriteiten en actiepunten is nodig. Het is belangrijk dat de gemeente goed zicht heeft op de infrastructuur en eventueel witte vlekken. De gemeente moet dit inzicht permanent actueel houden. Een voorbeeld: de gemeente kan jaarlijks bijeenkomsten in buurten organiseren en horen wat burgers in het aanbod missen. Een GroenLinks actiepunt: 5
namelijk: 1. Het bevorderen van leefbaarheid en samenhang in wijk en buurt; 2. Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen en problemen van ouders; 3. Het geven van informatie en advies en cliëntondersteuning; 4. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; 5. Het bevorderen van de deel name aan het maatschappelijk verkeer van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; 6. Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; 7. Maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en beleid huiselijk geweld; 8. Het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen; 9. Het bevorderen van verslavingsbeleid.
7
•
•
3. •
4.
Stel de Dag van het dagelijkse leven in. Op deze jaarlijkse dag staan participatie en onafhankelijkheid centraal. Doel van deze dag: uitwisseling van nieuwe ideeën, nieuwe inzichten, nieuwe afspraken, en bekendheid onder de bevolking bevorderen van participatie, mogelijkheden van ondersteuning, vrijwilligerswerk etc. De instelling van een meldpunt WMO is van vitaal belang. Dit – onafhankelijke meldpunt dient een aantal doelen en is dus méér dan alleen een meldpunt waar klachten gedeponeerd worden. Het meldpunt is in de eerste plaats gericht op het belang van de individuele melder. Het meldpunt dient dat belang door een laagdrempelige mogelijkheid te zijn waar mensen klachten, suggesties, etc. kwijt kunnen en waar zij niet zelf uit hoeven te zoeken van welke klachtenregeling gebruik moet worden gemaakt. Op basis van een onafhankelijk oordeel kan het meldpunt zelf aangeven hoe kleine problemen opgelost kunnen worden of kan via het aanbieden van mediation geprobeerd worden grotere conflicten op te lossen (vergelijkbaar met buurtbemiddeling, maar hier voor WMO gerelateerde conflicten). Oplossingen ‘aan de poort’ besparen veel kosten van bureaucratische -en juridische procedures. Het WMOmeldpunt vormt tevens een bron van kennis en ervaring uit de praktijk, die benut kan worden voor verbetering en vernieuwing van beleid en samenwerkingsvormen. Hoe wordt samengewerkt? Ook voor zicht op de samenwerking is het van belang in de wijken na te gaan wat mensen zelf belangrijk vinden en van daaruit kan dan gewerkt worden aan oplossingen. Toepassing van de ketenbenadering en een integrale aanpak zijn essentieel. De gemeente en betrokken organisaties moeten zich niet alleen richten op fysieke dienstverlening, maar ondersteuning ook integreren met kanalen zoals internet en telefoon. Actiepunt: Reserveer een deel van het budget voor innovatieve ideeën, zoals de inmiddels ingevoerde wijkwinkels, domotica, technologie in signalering, ICT, systemen van beloningen (veiling van diensten), zoals boodschappenhulp tegen beschikbaarheid van hulp bij computerproblemen; aandacht voor kwetsbare groepen de prestatievelden laten zien dat de WMO zich op meer groepen richt dan de mensen met een fysieke beperking, of met psychische dan wel psychosociale problemen. Ook jeugd en hun ouders, allochtonen (allochtone vrouwen), en dak- en thuislozen, om een aantal groepen te noemen, vragen aandacht. Ook mantelzorgers kunnen tot kwetsbare groepen gerekend worden. preventie. Preventie is gericht op het voorkómen van afhankelijkheid van zorg en ondersteuning. In feite is het welzijnsbeleid in de WMO de meest aangewezen weg om preventief te werken. Preventieve maatregelen zijn op allerlei gebieden te bedenken. Voor de visie van GroenLinks betekent het dat de mogelijke aanzuigende werking van de zorgbehoefte (die immers meer zichtbaar is en al snel urgenter lijkt) ten koste gaat van preventiebeleid, waarvan het effect nauwelijks of niet zichtbaar is.
Uitvoering Deze vier invalshoeken moeten verder worden uitgewerkt. GroenLinks wil dat doen in samenspraak met gemeente, instellingen en inwoners. Het jaar 2007 geldt in Leiden als overgangsjaar: het bestaande beleid is zoveel mogelijk overgenomen en wordt nu uitgevoerd. Dat gaat vooral over hulp bij het huishouden, woningaanpassingen en vervoersmogelijkheden. De invoering van de hulp bij het huishouden als nieuwe gemeentelijke taak heeft voorrang gekregen.
8
GroenLinks deelt deze keuze. Het jaar 2007 moet gebruikt worden om maatschappelijke ondersteuning verder inhoud te geven langs bovengenoemde lijnen. De overige prestatievelden worden vanuit één visie nader uitgewerkt tot een integraal beleid, waarbij goed functionerend bestaand beleid kan worden overgenomen en goede verbindingen worden gelegd. Op deze wijze krijgt het beleidsrijke deel voor de komende jaren vorm. Conclusie Uitgaande van de begrippen emancipatie en participatie heeft GroenLinks Leiden een visie opgesteld, die vooral een vertaling is in praktische oplossingen en aandachtspunten. Participatiemogelijkheden zijn aangegeven, lokaal maatwerk is benadrukt en innovatie onder de aandacht gebracht. Daarbij is er relatief veel plaats ingeruimd voor zorg. Dat ligt voor de hand, gezien de taken die de gemeente als eerste heeft aangepakt. De komende periode zullen welzijn en wonen verder ingevuld moeten worden, maar dan ook vanuit de begrippen participatie, emancipatie en preventie. We roepen de lezers op hun reactie op dit stuk te geven, ons te voorzien van commentaar, kritiek en aanvullingen: ze zijn meer dan welkom!
Leiden, mei 2007 Hilde van Dijk Paul Duijvensz Janneke Jansen Annemarieke Slavenburg
9