30
Voer voor kwartiermakers
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.3/13
In verbinding? Bruikbare wetenschappelijke kennis voor de (her)inrichting van de (nationale) politie Frits Vlek was tot zijn pensioen in juni 2012 als programmadirecteur verbonden aan Politie en Wetenschap. Daarvoor was hij o.a. onderzoeker en waarnemend chef van de afdeling onderzoek en onderzoekscoördinator van de Directie politie van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Piet van Reenen is emeritus hoogleraar Politie en Rechten van de Mens aan de Universiteit van Utrecht. Hij werkt als zelfstandig onderzoeker en adviseur. In het verleden was hij oa directeur van de Nederlandse Politie Academie, korpschef van Flevoland en waarnemend inspecteur-generaal voor de rechtshandhaving.
In juni van het vorig jaar organiseerde Politie &Wetenschap een bijzonder seminar onder de titel: Voer voor kwartiermakers. Onder dezelfde titel kwam eind vorig jaar een bundel uit met bijdragen van gereputeerde auteurs, veelal met een wetenschappelijke en/of bestuurlijke achtergrond. Het idee achter zowel seminar als bundel, was ingegeven door de komst van de Nationale Politie. Daarvan was rond die tijd wel duidelijk dát die er zou komen, maar niet hoe precies. Inmiddels is per 1 januari de nieuwe politieorganisatie een feit en is de nieuwe nationale politiechef met enig passend vertoon officieel geïnstalleerd.
E
en gelegenheid die door een aantal landelijke media werd aangegrepen enige aandacht te geven aan die nationale politie, de hooggestemde verwachtingen van met name minister Opstelten daaromtrent en ook aan de her en der opkomende kritiek op tempo en richting van het gehele omvormingsproces. Na Cyrille Fijnaut, die zich al eerder in de NRC zeer kritisch had uitgelaten over de plannen van, toen nog, de kwartiermakers1, hadden zich nu ook de politievakbonden gevoegd in het koor van critici. Met name van de kant van de ACP, die ook ostentatief wegbleef bij de installatie van de nieuwe politiebaas, kwam pittige kritiek. Reden voor een ‘feestje’ was er niet, aldus voorzitter Gerrit van de Kamp, en niet alleen omdat het overgrote deel van het politiepersoneel nog steeds in onzekerheid verkeert over zijn rechtspositionele toekomst (‘Er wordt voorgesorteerd aan de top’). Hij waarschuwt nadrukkelijk ook voor de grote ambities die, zo meende hij, met de huidige beperkte middelen, nooit gerealiseerd kunnen worden.
Haast Dat brengt ons weer bij doel en opzet van Voer voor Kwar-
Het overmatige ambitieniveau kan de nieuwe politietop nog eens zuur gaan opbreken
TvdP_3_DEF.indd 30
tiermakers. De subtitel zegt het al: bruikbare wetenschappelijke kennis ontsluiten en bundelen voor de (her) inrichting van politiewerk en -organisatie. Want hoe je het wendt of keert, onomstreden is dat de politie zich met de komst van de nationale politie opnieuw gesteld ziet voor een omvangrijke omvormingsklus. En dat nog geen twintig jaar na de vorige, de invoering van de regiopolitie in 1994. Een omvormingsklus die haar complexiteit niet alleen ontleent aan de opdracht om een nieuwe organisatie te bouwen, met alle personele en rechtspositionele implicaties van dien, maar ook aan het hoge ambitieniveau in combinatie met de haast die moet worden gemaakt. Nu heeft de politiek met dit soort dingen altijd haast: er moeten doorgaans snel onomkeerbare stappen worden gezet. Het risico is immers dat zich, soms op korte termijn al, nieuwe politieke verhoudingen aandienen, die wel eens tot uitstel, afstel of stevige bijsturing zouden kunnen leiden. Dat betekent in de praktijk dat nauwelijks ruimte bestaat om essentiële zaken en keuzes eens goed te overdenken dan wel bepaalde concepten voor de inrichting van organisatie, werk en bedrijfsvoering eerst eens in een pilotomgeving uit te proberen. Deze, haast inherente ‘beperking’ klemt temeer wanneer, zoals nu het geval is, het omvormingsproces wordt ‘belast’ met ambities om de reorganisatie aan te grijpen voor allerlei verbeter- en vernieuwingsslagen; als ware het de opdracht de politieorganisatie en werk opnieuw, van de grond af, op te bouwen. Dat is niet het geval. Het is in elk geval wenselijk noch realistisch. Zie in dit verband de analyse van twee Belgische auteurs in de bundel. Zij menen dat wat Nederland vóór heeft op de ingrijpende reorganisatie van het politiesysteem in België in achterliggende jaren, is dat niét alles opnieuw behoefde te worden uitgedacht en opgebouwd. Integendeel, er kan voortgebouwd worden op dragende elementen die in de loop van jaren zijn ontwikkeld. Maar
16-04-2013 13:43:19
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.3/13
Voer voor kwartiermakers
31
Foto: ANP, Phil Nijhuis
Doel van de bundel Voer voor kwartiermakers is bruikbare wetenschappelijke kennis ontsluiten en bundelen voor de (her)inrichting van politiewerk en -organisatie. Want in hun opinie wordt van die kennis te weinig gebruik gemaakt. In dit artikel vatten Vlek en Van Reenen de belangrijkste inzichten samen. Eén rode draad: hou verbinding met bestuur, burger en (eigen) basis. En vergeet de wetenschap niet.
De wijkagent belichaamt nog steeds de idealen van kleinschaligheid, nabijheid en betrokkenheid van de politie bij wijken en wijkbewoners.
daaraan lijken minister en zijn gilde van kwartiermakers voorbij te zijn gegaan. Heel veel gaat op de schop.
Buiten spel Dit, in de ogen van een aantal auteurs in de bundel, overmatige ambitieniveau kan de nieuwe politietop nog eens zuur gaan opbreken. Waar immers halen de voorheen kwartiermakers de kennis en ook overtuiging vandaan om de vele ingrijpende keuzes waarvoor ze zich zelf hebben gesteld te maken en onderbouwen? In het omvormingsproces is, zoals gezegd, weinig ruimte ingebouwd om met vernieuwing op een zorgvuldige manier te experimenteren. Maar er is ook weinig ruimte ingebouwd voor systematische externe consultatie en verificatie. De kwartiermakersgroep is een exclusief ‘blauw’ gezelschap dat enkel verantwoording schuldig is aan de minister van V&J. En die heeft als gezegd haast en zet verder druk op het proces door te hameren op snelle en aantoonbare opbrengsten. Door meerdere auteurs in de bundel wordt er op gewezen dat het bestuur, lokaal en regionaal, überhaupt in het nieuwe systeem, maar ook in het gehele omvormingsproces, de facto buiten spel staat. Afgaande op de plannen en verantwoording daarover van de kwartiermakers geldt dat ook voor de ‘wetenschap’. Nergens vindt men verwijzingen naar relevante wetenschappelijke inzichten en onderzoeksuitkomsten bij de onderbouwing van gemaakte keuzes. Terwijl dat wel voor de hand zou liggen, zowel gegeven de ambities om werk en
TvdP_3_DEF.indd 31
organisatie op een hoger plan te brengen als de beschikbare (politie)wetenschappelijke kennis op dit vlak. Er is, zeker ook de laatste jaren in Nederland en vooral onder de vlag van P&W, veel onderzoek gedaan voor en over de politie. Vanuit verschillende invalshoeken en disciplines is toepassingsgerichte wetenschappelijke kennis ontwikkeld over politieorganisatie en werk, in al zijn facetten. Kennis die overwegend primair is verzameld vanuit het perspectief van bruikbaarheid en relevantie: voor politie praktijk, beleid en opleiding. De vorming van de nationale politie biedt een uitgelezen kans om die kennis gericht te benutten en om te zetten. Vandaar het seminar en vandaar de bundel.
Opzet In de bundel is het nieuwe bestel een gegeven en uitgangspunt, niet object van beschouwing. De vormgeving staat dus centraal, voor zover af te leiden uit de plannen van minister en zijn kwartiermakers. Meer in het bijzonder betreft het de bijdrage die wetenschap en onderzoek kunnen leveren aan de opdracht waar de toenmalige kwartiermakers en huidige politietop voor staan. Het is niet zo dat de kennis en inzichten die in de bundel worden aangereikt zijn achterhaald gegeven de snelle voortgang die is gemaakt met de inrichting(splannen) van de nieuwe organisatie. Al moet gezegd dat een deel van de beschouwingen in de bundel, en met name kritische kanttekeningen die worden gemaakt, expliciet betrekking hebben op
16-04-2013 13:43:24
Voer voor kwartiermakers
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.3/13
Foto: ANP, Robin Utrecht
32
Het sterke top-downkarakter in vormgeving en sturing van het omvormingsproces is misschien onvermijdelijk, maar ook reden tot zorg.
het reorganisatieproces zoals dat vorm heeft gekregen, en impliciet ook raken aan (nieuwe) systeemkenmerken. Gewezen werd al op de gemankeerde positionering in het geheel van het bestuur. Veel van de beschouwingen in de bundel gaan over de inhoud en richting van plannen en ambities en de – door een aantal auteurs als ontoereikend ervaren – onderbouwing daarvan. Zij hebben betrekking op essentiële elementen van politieorganisatie en werk en hoe die optimaal (her) in te richten. Daarbij past een tweede kanttekening en dat is dat de kennis die wordt aangereikt in de bundel lang niet het hele spectrum aan plannen en voornemens dekt. Dat kan ook niet: de bundel is geen extensieve annotatie bij de (ontwerp)plannen voor de nieuwe politieorganisatie. De (destijds) voorliggende plannen vormden dan ook niet het primaire uitgangspunt, al worden ze onvermijdelijk wel, soms op specifieke onderdelen soms op hoofdlijnen, kritisch beschouwd in samenhang met kennis en inzichten die worden aangereikt. Het uitgangspunt was enerzijds de omvormingsopdracht aan de kwartiermakers en anderzijds beschikbare, relevante en bruikbare wetenschappelijke kennis en inzichten om de uitvoering van die opdracht te ‘stofferen’.
4. De inrichting van het omvormingsproces: organisatie, sturing, tempo, evaluatie.
1. De richting van de NP: visie gevraagd Fijnaut blijkt niet alleen te staan in zijn kritiek op het ontbreken van een heldere visie op de politie en haar (toekomstige) taak en functie als richtsnoer en ankerpunt van het omvormingsproces. Meerdere auteurs leggen er in uiteenlopende bewoordingen de vinger op. Ponsaers en Bruggeman doen dat het sterkst onder verwijzing naar een van de belangrijkste lessen die achteraf uit de Belgische reorganisatie moet worden getrokken. Er was daar bij aanvang geen vitaal concept dat aan de reorganisatie ten grondslag lag. Dat bleek een grote handicap te zijn. Het gemis aan een leidend beginsel is ook Docters van Leeuwen opgevallen. Een belangrijke les uit de vele reorganisaties waaraan hij leiding heeft gegeven, is dat je niet moet reorganiseren vanuit het verleden – de (weef)fouten in het oude systeem repareren – maar werken aan de toekomst. Zijn opdracht aan de kwartiermakers is dan ook alles te doen en bevorderen wat zichtbaar en kenbaar aan vertrouwen bijdraagt en na te laten wat dat niet doet.
De burger De bijdragen In dit artikel wordt een korte samenvatting gegeven van de inhoud van de verschillende bijdragen en de belangrijkste ‘opdrachten’ aan de kwartiermakers. De belangrijkste inzichten en adviezen zijn geordend naar een viertal hoofdthema’s: 1. De richting van de NP: visie en kernwaarden. 2. De inrichting van de NP; kernconcepten in structuren en werkwijzen. 3. Bijzondere aspecten in taakstelling en uitvoering: preventie en professionele ruimte.
TvdP_3_DEF.indd 32
Visie wordt ook gevraagd waar het gaat om de (mogelijke) gevolgen van de omvorming naar de NP voor de ‘nabijheid’ van de politie voor de lokale gemeenschappen die zij geacht wordt te dienen. Veel auteurs waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van verdergaande schaalvergroting en centralisering voor de afstand met de burger en het lokaal bestuur. In welk verband wordt gewezen op de wel zeer geringe aandacht in de plannen van de kwartiermakers voor twee belangrijke stakeholders: enerzijds de positie van de burgemeester, wiens gezagspositie ernstig wordt uitgehold; anderzijds de burger, in veel opzichten toch de misschien
16-04-2013 13:43:27
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.3/13
Voer voor kwartiermakers
Nergens vindt men in de plannen verwijzingen naar relevante wetenschappelijke inzichten en onderzoeksuitkomsten
33
den die worden aangereikt door Helsloot en De Vries. In de eerste plaats het gevaar van eenzijdige advisering vanuit de eigen organisatie van de NP, waarvoor de minister als hoogste baas moet waken. Wie brengt straks het belang in van lokale inbedding en sturing wanneer lokale actoren geen stem of sturingsmogelijkheden krijgen? En in de tweede plaats het gevaar dat (mogen) bepalen zonder (mee) te moeten betalen, leidt tot overvraging. Dat risico valt evenwel te ondervangen door het lokaal bestuur politietaken te laten ‘inkopen’ of, zoals in België bij de zonale politie, de lokale politie-eenheden ook (deels) lokaal te laten financieren.
2. De inrichting van de NP, kernconcepten m.b.t. structuren en werkwijzen: meer (experimenteer)ruimte gevraagd wel belangrijkste stakeholder van de politie. De burger immers is zowel bron van legitimiteitstoekenning en van cruciale (opsporings)informatie, als tegelijk kwetsbare ‘afnemer’ en object van politiezorg. In vele toonaarden wordt dan ook het vitale belang voor de politie benadrukt om het vertrouwen van burgers te (her) winnen en behouden. Zeker ook van kwetsbare burgers die onmachtig zijn hun eigen zaakjes te regelen. Het is met name Winsemius die wijst op het cruciale belang om de groep van ‘onmachtigen’ onder burgers er bij te houden en aangeeft hoezeer daarin een belangrijke rol is weggelegd voor betrokken uitvoerende professionals, zoals de (wijk) agent op straat die hun taal spreekt en hun problemen tot de zijne maakt. Ook Docters van Leeuwen waarschuwt ervoor de burger en zijn alledaagse sores niet uit het oog te verliezen. Schaalvergroting en centralisering ten behoeve van het ‘grote’ mogen niet ten koste gaan van het ‘kleine’.
Marginalisering Terpstra c.s. wijzen in dit verband op relevante onderzoeksbevindingen uit Denemarken en België. In Denemarken is de omvorming naar een meer centraal gestuurde en georganiseerde politie gepaard gegaan met een afnemende gezagsen vertrouwenspositie van de politie bij de burger. In België heeft zich een tegenovergestelde beweging voltrokken met de komst van de sterk decentraal georganiseerde ‘zonale politie’. Daar is het vertrouwen van burgers in de politie, dat op een laag punt was aangeland, weer toegenomen. De auteurs verbinden er een pleidooi aan voor kleinere basiseenheden, die opereren binnen gemeentegrenzen. Zij worden hierin ondersteund door Verbeek, die zich vooral beducht toont voor de marginalisering van het bestuur, regionaal en lokaal. Om daadwerkelijk over lokale veiligheidszorg te kunnen besluiten, moeten gemeenten zich verzekerd weten van een minimum aan politiezorg. Alleen dan is er ruimte voor burgemeester en gemeenteraad om echte keuzes te maken over de politie-inzet in de eigen gemeente. De pleidooien van Terpstra c.s. en Verbeek sluiten aan bij twee van de bestuurs- en organisatiekundige wetmatighe-
TvdP_3_DEF.indd 33
Hoe organisatie en werk in een aantal domeinen van politiezorg het beste kunnen worden ingericht, staat centraal in een zestal bijdragen. Ze hebben betrekking op (de inrichting van) de basispolitiezorg, (decentrale) opsporing, de informatie- en intelligencepositie, horizontale en verticale communicatie en (omgang met) sociale media. Dat levert boeiende en uiteraard ook heel verschillende beschouwingen en ‘opdrachten’ op, met evenwel een paar opmerkelijke rode draden. Eén daarvan is, opnieuw, de wijkagent en wat deze symboliseert. Waar het gaat om de (inrichting van de) basispolitiezorg staat, niet verwonderlijk, de figuur van de wijkagent centraal in de beschouwingen. In weerwil van onderzoek dat kritische kanttekeningen plaatst bij zijn feitelijke functioneren, belichaamt de wijkagent nog steeds de idealen van kleinschaligheid, nabijheid en betrokkenheid van de politie bij wijken en wijkbewoners. In een prominente positionering van de wijkagent ziet een aantal auteurs dan ook een soort van garantie voor de, juist binnen een centraal nationaal bestel zo wezenlijke kleinschaligheid en lokale nabijheid van politie en politiezorg. Hij symboliseert die niet alleen, maar vormt ook het beste ‘tegenwicht’ tegen gevreesde bovenmatige centralisatietendensen, die de politie zouden losslaan van haar lokale ankers. In welk geval, zo waarschuwen met name Winsemius en Terpstra c.s. met klem, politie en overheid de verbinding met kwetsbare groepen in probleemwijken dreigen te verliezen, met grote maatschappelijke schade als gevolg.
Opsporing en intelligence Het pleidooi voor lokale nabijheid als wezenlijke voorwaarde voor goede en effectieve politiezorg klinkt ook door in bijdragen over de (inrichting van de) opsporing en met name de decentrale opsporing. Veel aandacht is er ook in dat verband voor de opbouw van een goede kennis-, informatie- en intelligencepositie als vitale schakel in de informatie-gestuurde opsporing. Beke en Ferwerda belichten niet enkel het belang ervan, maar ook hardnekkige gebreken en obstakels daarvoor in de informatievoorziening en -huishouding in de (regio) korpsen. Hun kernboodschap is
16-04-2013 13:43:27
34
Voer voor kwartiermakers
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.3/13
De genoemde bijdragen in Voer voor kwartiermakers, Politie & Wetenschap, Apeldoorn 2012, ISBN 978 90 3524 643 0 Inleidingen seminar Ruud Vreeman, Robuust onderzoek is de basis Janine van den Berg, Dit seminar komt precies op tijd Pieter Winsemius, De cruciale positie van de werkvloer Artikelen Arthur Docters van Leeuwen, Een drietal aandachtspunten voor de kwartiermakers Leen Verbeek, Vraagstukken bij de vorming van de Nationale Politie Hans Moors en Menno Jacobs, Professionele ruimte: balanceren tussen handelingsvrijheid en sturing Willy Bruggeman en Paul Ponsaers, De Nederlandse politiehervorming, gezien vanuit een Belgisch perspectief Bram van Dijk en Henri Beunders, Communicatie met de burger: waakzaam en dienstbaar? Roderick Kouwenhoven, Wouter Landman en Paul Sinning, Robuuste opsporing: de inrichting van de opsporing van de aangiftecriminaliteit Edward van der Torre, Van straatinformatie naar opsporing Jan Terpstra, Eric Bervoets en Peter van Os, Nationale Politie en gebiedswerk: kanttekeningen vanuit wetenschap en onderzoek Henk Ferwerda, Balthazar Beke en Tom van Ham, Van informatie naar ‘intelligence’: geen structuren of protocollen maar werkwijzen Albert Meijer, Marcel Thaens en Peter Siep, Social media: wat kan en moet de politie ermee? Jan van Dijk, Bram van Dijk, Paul van Soomeren en Ben Vollaard, Politiële preventie: oude uitdaging in nieuw jasje Ira Helsloot en Michiel de Vries, Resultaten uit het verleden bieden soms wel degelijk aanknopingspunten voor de toekomst. Bestuurs- en organisatiekundige wetmatigheden voor de inrichting van professionele uitvoeringsorganisaties als de NP
dat (het verzamelen van) (kwantitatieve) gegevens, bijvoorbeeld uit registratiesystemen, op zichzelf nog geen valide sturings- en opsporingsinformatie oplevert. Daartoe moet informatie uit meerdere bronnen, waaronder de straatkennis van – inderdaad – de wijkagent worden ontsloten, gekoppeld en ‘veredeld’. Dat is precies waar de ontwikkelde methodieken als ‘Jeugdgroepen’ en ‘Hooligans in beeld’ en de ‘Gebiedscan criminaliteit en overlast’ de politie toe nopen. Maar dan nog is een goede informatiepositie maar een eerste stap die gespiegeld moet worden in een gerichte, effectieve probleemaanpak, bij voorkeur in goede samenwerking met andere partijen. Ook Van der Torre richt zich op het vitale proces van informatiesturing in de opsporing, Hij wijst op het zwaar onderschatte en verwaarloosde belang van de ‘kleine’ informatie en indrukken die dagelijks worden verzameld op straat door oplettende (wijk)agenten en rechercheurs, op basis van hun professionele ‘onderbuikgevoel’ dat hier iets niet klopt of fout dreigt te gaan. Voor zover dit soort signalen nu al wordt opgepikt, schort het ten enenmale aan een adequate opvolging. Dat heeft te maken met de uit het lood geslagen praktijk van bureaucratische weegprocessen en procedures die, hoezeer ook begrijpelijk vanuit de behoefte waaruit ze zijn ontstaan, het praktisch onmogelijk maken om significante aanwijzingen tijdig om te zetten in volwaardig opsporingsonderzoek. De inrichtingsvraag zelf wordt geadresseerd door Twynstra Gudde-adviseurs, met name met betrekking tot de decentrale opsporing: de afhandeling op districtsniveau van de ‘bulk’ van de ‘aangiftecriminaliteit’. Zij baseren zich vooral op een lopende pilot-studie in opdracht van P&W in drie districten in drie korpsen, waarin wordt geëxperimenteerd met uiteenlopende wijzen om het opsporingsproces beter te organiseren, bemensen en besturen. Betere sturing, ook vanuit het OM, meer of betere menskracht en zicht houden op voortgang en werkvoorraden (plankzaken) zijn allemaal mogelijke ‘knoppen’ op het regelbord. Al is
TvdP_3_DEF.indd 34
uit het onderzoek duidelijk geworden dat sprake is van grote onderlinge verwevenheid en interferentie.
Communicatie En dan is er nog een derde invalshoek die ons ook weer leidt naar het uitvoerende politiewerk op straat en in de wijk, in directe interactie met burgers. Communicatie en communicatiebeleid hebben wel de aandacht van de kwartiermakers, maar ook op dit dossier is behoefte aan een heldere, sturende visie. In de achterliggende jaren heeft de politietop zich in lijn met het opkomende concerndenken vooral sterk gemaakt voor ‘corporate communication’: centraal opgezette campagnes met als voornaamste doel het imago van de politie te versterken. Dit soort campagnes zijn primair ingericht op ‘zenden’, niet op ‘ontvangen’. Daarbij dreigt een wezenlijk gegeven uit het oog te worden verloren, dat de communicatie met de gewone burger decentraal vorm krijgt, in dagelijkse contacten tussen politie en burger. De opkomst van de sociale media zorgen daarbij voor nieuwe, snelle en ‘horizontale’ podia en vormen van communicatie. Vormen waarbij burgers in veel opzichten een ‘voorsprong’ hebben op de politie, vormen die het gehele communicatielandschap wijzigen en dynamiseren. Dat alles dwingt de politie tot herbezinning, tot visie en beleid.
Horizontaal versus verticaal In twee bijdragen worden daar handvatten voor aangereikt. Beunders en Van Dijk wijzen op het paradoxale van de huidige situatie in Nederland waarbij de politieke richting er één is van verticalisering en hiërarchisering in de sturing van politie en politiewerk en het hele strafrechtsysteem. Die verticalisering staat echter haaks op de feitelijke ontwikkeling van horizontalisering in politieland in de relatie en dus communicatie met burgers en partners. Kenmerkend voor de netwerksamenleving is samenwerking en informatie-uitwisseling op basis van wederkerigheid en gelijkwaardigheid. Wat nog versterkt wordt door de opkomst van de sociale media. Daarom dient het belangrijkste uitgangspunt voor het communicatiebeleid van de NP te zijn dat directe communicatie met de burger van wezenlijk belang is en blijft voor het vertrouwen van de burger in de politie en daarmee ook voor de legitimiteit van de burger. Dat vereist een politie die dicht bij de burgers staat en de nodige ruimte voor bijvoorbeeld wijkagenten om een passend en creatief gebruik te maken van de mogelijkheden van de sociale media bij hun interactie met buurtbewoners. Met deze aanbeveling zitten Beunders en Van Dijk op één lijn met Meijer c.s. die zich heel specifiek buigen over de implicaties van de sociale media voor politie en haar communicatie-inspanningen. Op basis van lopend onderzoek in opdracht van P&W stellen zij vast dat het gebruik van sociale media door de politie wereldwijd een grote vlucht neemt, met name in Angelsaksische landen en ook bij ons: Nederland zit in de kopgroep, het gebruik van sociale media binnen de korpsen is gigantisch. Daarom klemt, ook in hun ogen, temeer het ontbreken van een heldere sociale mediastrategie.
16-04-2013 13:43:27
Voer voor kwartiermakers
35 Foto: ANP, Marco de Swart
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.3/13
Voor Nederland zijn belangrijke lessen te trekken uit ervaringen met de Belgische omvorming.
En ook zij bepleiten (meer) ruimte aan de basis om optimaal de kansen voor directe communicatie met burgers te benutten die de sociale media en vooral Twitter, bieden. Maar ze waarschuwen ook voor de risico’s zoals een ongebreidelde wildgroei met onbedoelde en ongewenste gevolgen. Het is al met al dus zaak de goede balans te vinden tussen enerzijds ‘professionele ruimte’ aan de basis, nodig ook om inventief in te kunnen spelen op snel opeenvolgende ontwikkelingen, en anderzijds een zekere sturing en (beleids) kadering van ‘bovenaf’.
3. Bijzondere aspecten van taakstelling en uitvoering De bundel bevat ook een tweetal bijdragen dat is gewijd aan wat je complexe, lastig hanteerbare concepten zou kunnen noemen, namelijk de politiële preventietaak en professionele ruimte. Laatstgenoemde figureert prominent in de ontwerpplannen van de kwartiermakers, maar is als concept niet onomstreden. In de gehele ‘kwartaire sector’ van overheidszorg en onderwijs is een trend waarneembaar naar ‘eerherstel’ van de autonome professional die met grote betrokkenheid en toewijding een passend gebruik maakt van de ruime
De auteurs verbinden er een pleidooi aan voor kleinere basiseenheden, die opereren binnen gemeentegrenzen
TvdP_3_DEF.indd 35
handelingsvrijheid waarover hij beschikt bij de invulling van zijn werk. Dit als reactie op een doorgeslagen ‘marktdenken’ waarin de handelingsvrijheid van professionals sterk is beknot. Het zoeken is nu naar een nieuwe balans tussen professionele handelingsvrijheid aan de basis en sturing van bovenaf, tussen verantwoordelijk zijn en verantwoording (willen) afleggen. Professionele autonomie is dus een hot item, maar het ontbreekt ook hierbij tot nu toe aan nadere concretisering en invulling. Die leemte wordt in de bundel (deels) ingevuld door Moors & Jacobs. Tegen de achtergrond van de opbouw van de nationale politie stellen zij de kernvraag aan de orde wat professionele ruimte nu eigenlijk inhoudt en hoe het in de praktijk kan worden georganiseerd en bewaakt. Hoe leer je dienders op straat verantwoordelijkheid te nemen voor moeilijke beslissingen? Hoe help je hen om gegeven de regels, richtlijnen, protocollen en systemen, tot goede probleemoplossing te komen? Professionele ruimte lijkt daarmee een van die concepten voor de inrichting en sturing van het politiewerk die van groot belang zijn. Maar het heeft tegelijkertijd tijd en ruimte nodig om zich in samenwerking met de praktijk verder te ontwikkelen. De politiële preventietaak krijgt slechts marginale aandacht. Dat is geheel in lijn met de trend van deze tijd. Preventie is ‘uit’. Repressie, stringente handhaving, opsporing en bestraffing zijn ‘in’. Het valt nauwelijks te loochenen dat preventie als een van de kernopgaven van de politie ‘uit (beeld)’ is geraakt. In het ontwerpplan komt het begrip als zodanig ook niet of nauwelijks voor. Al zou je wellicht kunnen betogen dat het indirect in de figuur van ‘de wijkagent’, mits met een ruime taakstelling belast, wordt binnengehaald. Van Dijk c.s. betreuren dat in hoge mate. Zij houden in hun bijdrage een geharnast pleidooi voor een herwaardering van de preventietaak en deels ook voor (eer) herstel van ‘oude’ voorzieningen die in het verleden hun nut hebben bewezen. Vooral een landelijke expertinstitutie, met ruim mandaat en meerjarige budget, om nieuwe, effec-
16-04-2013 13:43:31
Voer voor kwartiermakers
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.3/13
Foto: ANP, Erik van ‘t Wout
36
In vele toonaarden wordt het vitale belang voor de politie benadrukt het vertrouwen van burgers te (her) winnen en te behouden.
tieve methoden van (criminaliteits)preventie te (door) ontwikkelen en implementeren.
4. De inrichting van het omvormingsproces: temporisering en realistische doelstellingen gevraagd Het spreekt welhaast vanzelf dat zorgvuldige vormgeving en realisatie van het reorganisatieproces van groot belang zijn voor het slagen van de hele operatie. Geen wonder dus dat de proceskant van de omvormingsopdracht de bijzondere aandacht heeft van een aantal auteurs. Ook hier verschillen de accenten en gekozen invalshoek maar zijn er tevens rode draden te ontwaren. Aan de ene kant het krappe tijdspad in samenhang met onrealistische doelstellingen en gestapelde ambities, aan de andere kant onvoldoende betrokkenheid van en dus ook draagvlak onder belangrijke stakeholders zoals met name de eigen mensen aan de basis in de organisatie en het (lokaal en regionaal) bestuur. Een hoog, mogelijk te hoog, ambitieniveau, zo kwalificeren ook andere auteurs het omvormingsproces zoals dat tot nog toe gestalte krijgt. Temporisering in de procesgang is dan ook het devies. Zo ook in de bijdrage van Bruggeman en Ponsaers die erop wijzen dat, ondanks de grote verschillen
Preventie als een van de kernopgaven van de politie is uit beeld geraakt
TvdP_3_DEF.indd 36
in achtergrond en context tussen de landen, voor Nederland belangrijke lessen te trekken uit de ervaringen met de Belgische omvorming. Als gezegd heeft Nederland als ‘voordeel’ dat de omvorming naar de nationale politie minder ingrijpend is dan de Belgische, die als het ware opnieuw moest worden opgebouwd. Daarom kan, op papier, het implementatieproces in Nederland in opeenvolgende stappen – sequentieel – verlopen. In België was men genoodzaakt om alle elementen van het nieuwe systeem in één keer in elkaar te passen; die dus allemaal op één moment gereed moesten zijn. Niettemin is ook voor Nederland een van de belangrijkste inzichten uit België van toepassing en wel dat bepaalde processen gewoon tijd vragen en zich niet ongestraft laten versnellen. Een van de belangrijkste omissies in de aanvang van het Belgische project was de afwezigheid van kernwaarden en -concepten die als richtsnoer en ijkpunt hadden moeten fungeren bij het omvormingsproces.
Top-down Het hoge ambitieniveau en krappe tijdspad hangen nauw samen met een tweede zorgpunt dat in uiteenlopende bewoordingen aan de orde komt: het sterke top-downkarakter in de vormgeving en sturing van het omvormingsproces. Hoewel onderkend wordt dat dit deels onvermijdelijk is voor zo’n omvangrijke operatie, zeker ook gezien het krappe tijdpad, wordt tegelijk indringend gewaarschuwd voor de schaduwkant ervan. Bij dit beeld zijn ook kanttekeningen geplaatst, met name door kwartiermaker Janine van den Berg in haar openingstoespraak op het seminar. Zij wees op het onvermijdelijke van een strak, van ‘bovenaf’ gestuurd proces vanwege het strakke tijdschema waaraan de kwartiermakers gebonden zijn, en waaraan zij zich ook hebben gehouden. Snelheid heeft ook een waarde; het creëert snel helderheid. Ontwerp en inrichtingsplan zijn op tijd ingeleverd. Anderzijds nuanceerde zij het beeld van een kleine groep kwartiermakers die
16-04-2013 13:43:35
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.3/13
Voer voor kwartiermakers
De claim van de ACP op meer middelen komt dan ook niet uit de lucht vallen
37
van de politie en stelselwijzingen van belang. Hervorming is iets van lange(re) adem en blijft niet beperkt tot (opeenvolgende) momenten van stelselwijziging. Dat pleit ervoor om ook in de huidige bestelwijziging een dubbel perspectief in te bouwen. Het wellicht vanuit politieke en veranderkundige redenen onvermijdelijke korte-termijnperspectief zou moeten worden aangevuld met een perspectief met een ruimere horizon en dus een langere looptijd. Dat zou het perspectief van de hervormingen kunnen zijn waarvoor een andere organisatievorm kan worden gekozen en die ook niet de haast heeft dat het morgen klaar moet zijn.
Tijd en ruimte alles bepaalt. Ze verwees daarbij naar de talloze collega’s in het veld, die in een veelvoud aan werkgroepen actief betrokken zijn bij de vormgeving van de nieuwe organisatie. Het omvormingsproces kent naast een interne ook een zeker zo belangrijke externe component. In welk verband vooral de (dreigende) marginalisering van het bestuur, lokaal en regionaal, wordt genoemd. Deels als gevolg van een ‘eenzijdige’ oriëntatie op die ene politiek baas, de minister van V&J. Het is vooral Verbeek die zich als gezegd grote zorgen maakt over de marginalisering van het bestuur, regionaal en lokaal. Die zit dus niet alleen verankerd in het wetsvoorstel en achterliggende drivers als centralisering en schaalvergroting, maar wordt ook weerspiegeld in het omvormingsproces. Ook daarin staat het bestuur feitelijk buitenspel. De feitelijke situatie is er één waarin regionaal niks meer valt te besturen en het lokaal bestuur niet bij de ontwikkelingen wordt betrokken. Het eerder genoemde tweetal wetmatigheden van Helsloot en De Vries over het gevaar van eenzijdige advisering en de kans op overvraging omdat er niet wordt meebetaald, geldt hier evenzeer.
Slotbeschouwing; de opdracht van en aan de politietop Zoals hiervoor benadrukt dekken de bijdragen in deze bundel lang niet alle facetten van politieorganisatie en -werk af. Wat, kritisch, wordt belicht is het hoge ambitieniveau van minister en kwartiermakers. Op z’n minst wordt de schijn gewekt dat men bezig is de politie in al zijn facetten te hervormen en organisatie en werk a.h.w. van de grond af opnieuw in te richten en op te bouwen. Dat nu zou naast een miskenning van verworvenheden uit het verleden ook de misvatting inhouden dat zulk een omvangrijke klus zelfstandig, dus zonder inbreng van buitenaf, en binnen twee jaar geklaard zou kunnen worden. De Belgische ervaringen spreken voor zich, niet voor niets bepleiten Ponsaers en Bruggeman temporisering. En niet voor niets benoemen Helsloot en De Vries het structureel onvoldoende beschikbaar stellen van benodigde (financiële) middelen voor beoogde verbeter en hervormingslagen, als één van de wetmatigheden bij grote hervormingsoperaties. De claim van de ACP op meer middelen komt dan ook niet uit de lucht vallen. Hier is het onderscheid dat Savage2 maakt in hervorming
TvdP_3_DEF.indd 37
In dit verband kan ook gewezen worden op de uitkomsten van een internationaal vergelijkend onderzoek van P&W naar stelselwijzingen in Nederland en omringende landen (Cachet et al, 2009)3. De belangrijkste conclusie daaruit is dat het politiebestel nergens een ‘rustig bezit’ is en een soort permanent object van politiek-maatschappelijke discussie. Wat meer is, de keuze voor en implementatie van een nieuw bestel, dat veelal de ‘weeffouten’ van het vorige moet repareren, is de opmaat voor nieuwe discussie en groeiende onvrede die uiteindelijk culmineren in de keuze voor, alweer, een ander systeem. Een ideaal model is dan ook niet voorhanden. Waar het ene land de weg op gaat naar meer centralisatie en schaalvergroting, kiest een ander land voor de weg ‘terug’ naar schaalverkleining en decentralisatie in sturing. In beide gevallen met dezelfde opbrengstverwachtingen in termen van betere, meer doelmatige en effectieve politiezorg. In die zin hoeven we van de nieuwe nationale politie weinig te verwachten. Tenzij, en dat is de boodschap van Savage (2006 ibid), voor noodzakelijk geachte hervormingen de tijd wordt genomen. Tijd en ruimte ook om zaken uit te proberen in een pilotomgeving, zonder grote politieke druk op snel resultaat. En precies dat ontbreekt veelal, zoals ook nu bij deze stelselhervorming in eigen land. Het is dan ook geen toeval dat zo vele auteurs ruimte bepleiten om nieuwe structuren, zoals bijvoorbeeld de robuuste basiseenheid en uniforme werkwijzen, proefondervindelijk uit te testen
Wezenlijke hoekstenen De ‘robuuste basiseenheid’ wordt niet zomaar als voorbeeld genomen. In opzet en achterliggende filosofie ligt een hele wereld besloten van ambities en (impliciete) opvattingen. Zij vormen een soort van wijkteams 2.0, een evolutionaire stap voorwaarts met behoud van het goede van de ‘oude’ teams. Dan rijst meteen de kernvraag, wat dan die goede elementen zijn die moeten worden behouden en waar de verbetering aangrijpt. Die vraag wordt nauwelijks geadresseerd in de plannen van de kwartiermakers. De hele discussie, en tegelijk ook de complexe afweging, ten aanzien van wezenlijke hoekstenen van elk politiebestel zoals maatschappelijke inbedding en lokale nabijheid, is in dit structuurconcept als het ware samengebald. Dat roept voorspelbaar allerlei kritische vragen op over
16-04-2013 13:43:35
38
Voer voor kwartiermakers
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.3/13
Wat zijn de goede elementen die moeten worden behouden en waar grijpt de verbetering aan? bijvoorbeeld de schaalgrootte, en of de voorgestelde omvang van 60 - 200 fte’s de boogde lokale inbedding niet eerder in de weg staat dan bevordert. In de beschouwingen van meerdere auteurs klinkt een soort van ‘nostalgisch’ verlangen door naar het oude RP-model, waarin elke gemeente bediend was met een eigen, continu bemande politiepost, hoe klein ook. Afgezien van dit nostalgische aspect, zijn er meerdere argumenten die pleiten voor zo’n structuuroplossing, zeker als die wordt gecombineerd met een vorm van decentrale (co-)financiering. Daar zijn in onze omgeving tal van voorbeelden van, waaruit wellicht relevante lessen te trekken zijn. Denk aan de zonale politie in België, de regionale politiekorpsen in Engeland en Wales en in Canada het model van ‘contract policing’. Nader onderzoek naar ervaringen met en opbrengsten van zulke modellen zou aanbeveling verdienen.
In verbinding Ten aanzien van een aantal vitale concepten van bedrijfsvoering en taakuitvoering worden in de bundel behartigenswaardige inzichten aangereikt. Dat zijn, niet toevallig, allemaal concepten die niet of niet primair gekoppeld zijn
aan grote structuurkenmerken: ‘professionele ruimte’, de politiële preventietaak, het opbouwen van een goede kennis-, informatie- en intelligencepositie, het communicatie(beleid) in het algemeen en de omgang met sociale media in het bijzonder. Het zijn concepten die gemeen hebben dat hun (door) ontwikkeling en wijze van in praktijk brengen permanente aandacht en investering verdienen, zeker ook op het gebied van kennisontwikkeling en -deling. Daarmee zou daadwerkelijk inhoud gegeven worden aan weer andere, ook door de kwartiermakers voluit omarmde, concepten als ‘levenslang leren’ en de politie als ‘lerende organisatie’. ‘In verbinding blijven’, het is een van de mantra’s waar ook de huidige politietop zich gaarne van bedient. Als er nu één rode draad is in de beschouwingen in Voer voor kwartiermakers, dan is het wel de oproep om (meer) verbinding aan te gaan met tenminste drie cruciale stakeholders in het omvormingsproces van de Nationale politie: bestuur , burger en (eigen) basis. Wij zouden daar graag de wetenschap aan willen toevoegen. Stof tot nadenken, inzichten om serieus te nemen: het voer voor kwartiermakers is inmiddels voer geworden voor de politietop, die de nieuwe organisatie verder mag gaan ‘uitrollen’. Een waarschuwing is op z’n plaats: het is overwegend voer dat zich niet licht laat verteren. Hopelijk neemt men er dan ook de tijd voor.
«
Noten 1 Fijnaut, C: interview in de NRC d.d. 11 februari 2012 2 Savage, S.P. (2007): Police reform, forces for change. Oxford University Press, Oxford 3 Cachet, A. et al (2009): Het betwiste politiebestel. Politiewetenschap 49, P&W Apeldoorn/Reed Business, Amsterdam.
Advertentie
CSI - CYBER SECURITY INVESTIGATIONS /JFVX8JSFTIBSLWPPS-&
"VUIPSJ[FE5SBJOJOHPartner
8JSFTIBSL5SBJOJOH -PDBUJPO)PPGEEPSQ
%F[FDVSTVTJTTQFDJBBMPOUXJLLFMEWPPSOFUXFSLCFWFJMJHJOHTFOXFUTIBOE
"JS1DBQ
IBWJOHTQFSTPOFFMNFUCBTJTUPUHFNJEEFMEFLFOOJTWBOBMHFNFOFCFWFJMJHJOH
t "OBMZ[JOH5$1*1/FUXPSLT
BCHO8J'J $BQUVSF"EBQUFST
FOOFUXFSLFO4VDDFTWPMMFWPMUPPJJOHWBOEF[FDVSTVTNBBLUGPSFOTJTDIF
t 7P*1 8J'J/FUXPSL"OBMZTJT
OFUXFSLBOBMZTF /FUXPSL'PSFOTJDT"OBMZTJT UPFHBOLFMJKLWPPSEFEFFMOFNFST
t $4*$ZCFS4FDVSJUZ*OWFTUJHBUJPOT
XXXBJSQDBQOM
XXXTDPTOM
XXXXJSFTIBSLVOJWFSTJUZOM
%JTUSJCVUJF4$044PGUXBSFCWtXXXTDPTOMtJOGP!TDPTOMtUFM
TvdP_3_DEF.indd 38
network and security solutions
16-04-2013 13:43:35