Een bladzijde omslaan Waarom het gedrukte boek nog steeds belangrijk is 1 Ben Irvine* Vaak wordt mij – als directeur-hoofdredacteur van een uitgeversbedrijf – de vraag gesteld waarom wij nog altijd gedrukte uitgaven op de markt brengen. Nu het internet explosief groeit, onlinepublishing spotgoedkoop is, er overal een toenemende bezorgdheid heerst over de uitputting van de voorraden van de aarde en het zo gemakkelijk is om gebruik te maken van nieuwe communicatiemiddelen als bloggen, twitteren en de mogelijkheid om informatie op allerlei forums te plaatsen, lijkt het misschien wat vreemd, of getuigt het soms van onwetendheid dat wij informatie blijven drukken. Waarom volharden wij dan in de boosheid? Positief geformuleerd: wij blijven drukken omdat wij de mensen tastbare publicaties in handen willen geven – en het maakt niet uit of zij nu onze boeken doorbladeren in een bibliotheek, of er ontspannen bij zitten in een studentenbijeenkomst of in een café, of een pas bezorgd pakje openmaken. Wij willen dat onze publicaties er aantrekkelijk uitzien, kleurrijk en aangenaam om vast te nemen (en dat ze ook lekker ruiken!), en we doen dat alles op een milieuvriendelijke manier. Wij willen dat onze boeken uitnodigend op de koffietafel liggen, dat ze opnieuw gelezen worden en aan vrienden worden uitgeleend. Voor alles willen wij dat onze publicaties er de mensen op een simpele, maar inspirerende manier toe aanzetten om nieuwe kennis op te doen: op een manier die eenvoudiger, praktischer, afdoender en socialer is dan veel van de hightechalternatieven. Hoe schiet onlinecontent dan tekort op dit gebied? Als mensen het over webpagina’s hebben, doen ze vaak alsof het gewoon een kwestie is van papier in te ruilen voor pixels, alsof men zomaar van medium kan veranderen zonder dat er iets aan de boodschap verandert. Zo eenvoudig is het echter niet. Precies zoals men bij een opgenomen muziekevenement een andere klankervaring heeft, zo beïnvloedt het online zetten van een tekst de manier waarop de lezer zich tot die tekst verhoudt. Vooreerst brengen het scrollen en het klikken fysieke actie en zintuiglijke stimuli met zich mee die je niet kan vergelijken met het in de hand houden van een fysiek * Ben IRVINE is schrijver, uitgever, activist en filosoof. Zijn eerste boek Einstein and the Art of Mindful Cycling verschijnt in september 2012 bij Ivy Press. E-mail:
[email protected]
Ethische Perspectieven 22 (2), 122-130, doi: 10.2143/EPN.22.2.2162454 © 2012 by Ethische Perspectieven. All rights reserved.
95581_Eth_Persp_2012/2_02_Irvine.indd 122
12/07/12 09:24
document zoals een boek of een tijdschrift. Maar bovenal zijn er de gekleurde hyperlinks waar de tekst vol van staat, de batterij navigatiemiddelen in een browser, de onlineformulieren die ingevuld moeten worden, de talrijke nieuwe vensters die geopend worden of andere softwareapplicaties (zoals videospelletjes) die elkaar voor de voeten lopen, de beeps van inkomende mails, RSS feeds en sociale netwerksites, en daarbij nog eens de multimedia-inhoud die de onlinetekst vergezelt (video’s, grafische en auditieve extraatjes). Gedrukte bladzijden doen het zonder al deze toeters en bellen. Wat brengt deze ontwikkeling met zich mee? In zijn fascinerend boek The Shallows citeert Nicholas Carr2 een groot aantal studies van psychologen, neurobiologen en pedagogen die van mening zijn dat onlinecontent ertoe leidt dat we oppervlakkig gaan lezen en dat we minder diep nadenken over wat we gelezen hebben omdat we steeds worden afgeleid. Het probleem is dat onze concentratie steeds opnieuw verstoord wordt door allerlei overbodige dingen die in onze browsers ingebouwd zitten en dat we dus minder aandacht besteden aan de woorden waarover onze blik glijdt. Wie onze aandacht wil vasthouden als we op het internet surfen, moet zijn boodschap brengen met een steeds schreeuwender, gewaagder en schokkender inhoud – een beetje zoals de billboards op Piccadilly Circus dat doen. Natuurlijk is het mogelijk om diep na te denken als we op het internet aan het surfen zijn, zoals het ook mogelijk is dat wij achteloos een boek of een tijdschrift doorbladeren terwijl we ons nauwelijks bewust zijn van wat we lezen (zoals iedereen die gestudeerd heeft wel zal weten). Maar het blijft een feit dat het internet niet ontworpen is om de gebruikers aan te moedigen om zich in een inhoud te verdiepen. Het onderliggende businessmodel van het internet is dat, hoe sneller de gebruikers ervan zoals ratten in een doolhof van de ene link en pop-up naar de andere surfen, hoe meer geld dat voor zijn beheerders (en vooral dan Google) oplevert. Telkens als we online gaan, begeven we ons vrijwillig in dit ‘ecoysteem van de onderbrekingstechnologieën’ zoals Cory Doctorow het internet noemt – en financieren we het. En we doen het graag genoeg. Het internet fascineert ons, ook als het ons voortdurend afleidt. Het trekt onze aandacht om die dan onmiddellijk ergens anders naartoe te leiden, zegt Carr. Wij focussen ons op het medium zelf, op het flikkerende scherm, maar we worden afgeleid door een spervuur van boodschappen en stimuli die elkaar verdringen. Het is een carnavalstoet waar we onze ogen niet van af kunnen houden, maar waarvan veel aan onze blik ontsnapt. Het is zelfs mogelijk, zoals vaak wordt opgemerkt, dat er iets bedwelmends uitgaat van het hypnotisch effect dat het internet heeft. Door telkens opnieuw kleine stukjes informatie vrij te geven, zorgt het internet ervoor dat ons zenuwstelsel met elke klik
Ethische Perspectieven 22 (2012)2, p. 123
95581_Eth_Persp_2012/2_02_Irvine.indd 123
12/07/12 09:24
razendsnel beloond wordt. Dat leidt tot het steeds opnieuw herhalen van fysisch en mentaal gedrag – wat hetzelfde patroon geeft als bij recreatief druggebruik. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat wetenschappelijk onderzoek telkens opnieuw aantoont dat het lezen van een lineaire tekst – zoals je die vindt in een doodgewoon boek of een doodgewoon tijdschrift – betere resultaten geeft op het gebied van het begrijpen, onthouden en verwerken ervan dan een tekst die doorspekt is met links of met multimediale inhoud. In gedrukte publicaties lezen we de zinnen zoals ze neergeschreven werden, volgen we de gedachtegang en zien we hoe argumenten aaneengeregen worden tot een bepaalde conclusie – en we doen dat op een aandachtige en rustige manier die totaal anders is dan wanneer we zinnen scannen die in pixels verschijnen. Uit een studie van Jacob Nielsen over online ‘lezen’ (waarbij hij de oogbewegingen in kaart bracht van mensen die een tekst op het web scannen) blijkt dat de grote meerderheid van de deelnemers die een tekst op het internet ‘lezen’ hun ogen snel over de woorden laten glijden en daarbij het patroon van de letter F blijken te volgen: ‘lezen’ wordt een rumoerige, hyperactieve, met gespannen aandacht uitgevoerde apatische bezigheid. Wie echt iets wil leren, heeft niets aan dit soort lezen. Het belangrijkste verschil tussen de twee manieren van lezen is hoe zij ons geheugen beïnvloeden bij het onthouden van wat we net bekeken hebben. De belangrijkste factor bij het memoriseren van iets is de aandacht die we eraan besteden. Hoe meer aandacht iets krijgt, hoe beter het bezinkt en in ons geheugen opgeslagen wordt. De psycholoog Kandel zegt hierover dat, wil een herinnering vastgelegd worden, ze grondig en diepgaand verwerkt moet worden. Dat gebeurt als de informatie grondig bekeken wordt en ze op een betekenisvolle en systematische manier in verband wordt gebracht met kennis die reeds in ons geheugen aanwezig is. Bijgevolg zullen we ons minder dingen herinneren als we zonder veel aandacht van de ene kant van een webpagina naar de andere kant hoppen, of van de ene site naar de andere navigeren (en nauwelijks beseffen wat we aan het doen zijn) dan wanneer we in alle rust al onze aandacht toespitsen op een gedrukte publicatie die we in onze handen houden (zoals we dat zouden doen in een goede, ouderwetse bibliotheek, veeleer dan in de zielloze, lawaaierige ruimtes met het gekwetter en het getokkel op toetsenborden die hun plaats hebben ingenomen). Een cruciale factor voor het onthouden van informatie is het werkgeheugen. Dat is onze kortetermijnopslagplaats voor de ervaringen die we seconden voordien gehad hebben. Van onze bekwaamheid om informatie van het kortetermijngeheugen naar het langetermijngeheugen over te brengen hangt af hoe goed we in staat zijn om nieuwe informatie permanent op te slaan. Hier zitten we helaas met een flessenhals. In tegenstelling
Ethische Perspectieven 22 (2012)2, p. 124
95581_Eth_Persp_2012/2_02_Irvine.indd 124
12/07/12 09:24
tot het langetermijngeheugen (dat oneindig veel informatie kan opnemen) is het werkgeheugen beperkt. De hoeveelheid informatie die het op een gegeven moment bevat, wordt onze cognitieve lading genoemd. Hoe groter die lading, des te moeilijker het voor ons is om vat te krijgen op een bepaald onderwerp, om nieuw materiaal te assimileren – kortweg: om ons iets te herinneren. Studies wijzen uit dat, hoe complexer het materiaal is, des te meer een overladen werkgeheugen het herinneringsproces hindert. De psycholoog Sweller haalt twee oorzaken aan voor overbelasting van het werkgeheugen: de aandacht moeten verdelen en problemen moeten oplossen die niet onmiddellijk met de zaak zelf te maken hebben. De eerste oorzaak is ondertussen een welbekende lastpost als we online zijn; de tweede is dat veel minder. Nochtans vallen er op het internet heel wat problemen op te lossen en moeten er veel beslissingen worden genomen. ‘Hoe laat ik die pop-up verdwijnen? Zou ik die link volgen? Waar vind ik nu weer dat icoontje om naar de volgende bladzijde te springen? Ik ben mijn paswoord vergeten: ai, wat is de meisjesnaam van mijn moeder?’ Carr zegt hierover dat de noodzaak om links te evalueren en andere dergelijke beslissingen te moeten nemen terwijl men tegelijkertijd een groot aantal vluchtige zintuiglijke stimuli te verwerken krijgt, een voortdurende mentale coördinatie vereist en ons steeds dwingt nieuwe beslissingen te nemen. Wetenschappelijk onderzoek levert het bewijs voor deze bewering. Het blijkt namelijk dat als we op het internet surfen er een andere hersenactiviteit is dan wanneer we een tekst lezen die gelijkenis met een boek vertoont. In beide gevallen is er activiteit in de hersengebieden die te maken hebben met taal, geheugen en het verwerken van beelden, maar het internet stimuleert veel sterker de prefrontale hersengebieden die te maken hebben met het nemen van beslissingen en het oplossen van problemen. Deze bijkomende cognitieve lading maakt het moeilijker om geconcentreerd te blijven en met volle aandacht te lezen terwijl we naar een scherm staren. Het is natuurlijk waar dat boeken en tijdschriften soms voetnoten of andere referenties hebben. Maar, zo zegt Carr, links wijzen ons niet gewoon maar de weg naar bijkomende informatie, zij katapulteren ons ernaartoe. De keuze om op een link te klikken om een hoop nieuwe informatie binnen te halen is veel dwingender dan de onrealistische keuze om opnieuw naar de bibliotheek te trekken om daar een stoffig boek op te graven dat ergens in een eindnoot vermeld wordt. De tweede keuze is onhaalbaar genoeg om niet te tellen als een afleiding of een beslissing die genomen moet worden. (Hetzelfde kan niet worden gezegd in het geval van een Kindle of een andere e-reader die, alhoewel ze behoorlijk de gedrukte versie van een boek benaderen, toch volgestouwd zijn met allerlei storende gadgets).
Ethische Perspectieven 22 (2012)2, p. 125
95581_Eth_Persp_2012/2_02_Irvine.indd 125
12/07/12 09:24
Laten we dan geen kansen links liggen om onze kennis uit te breiden? Men zou dat geredelijk kunnen aannemen, maar het online zetten en het beschikbaar maken via e-readers van tijdschriften heeft het omgekeerde effect gehad. Ondanks het feit dat het gemakkelijker is om andere volumes te raadplegen, en dat tekst in pixels gemakkelijker terug te vinden is dan gedrukte tekst, heeft het digitaliseren van tijdschriften ertoe geleid dat wetenschappers juist minder artikels citeren. Het probleem lijkt te zijn dat zoekmachines het effect van grilligheid vele malen versterken: zij bepalen onmiddellijk wat populair is, en bestendigen het nadien. Perfect dus voor wie graag met de stroom meedrijft. Een ander probleem met onlinelectuur is dat deze manier van lezen invloed heeft op het consolideren van de herinnering die onmiddellijk volgt op het moment dat we kennis nemen van de geschreven inhoud. Het neemt ongeveer een uur in beslag voor een bepaalde herinnering stevig in ons geheugen verankerd is, en ook dat proces is erg gevoelig voor afleiding. Het is bijvoorbeeld best mogelijk dat we eerst iets lezen op het internet en dan met een muisklink onmiddellijk naar het nieuws op de BBC surfen terwijl we ondertussen op Youtube nog een filmpje meepikken over een paar kamelen in een auto of nog snel voor de zoveelste keer die dag onze e-mail checken. Het proces van consolidatie is daarmee even goed gediend als met een klop op je kop. Het is veel beter om het boek of het tijdschrift dat je aan het lezen bent even neer te leggen en een wandeling te gaan maken, te joggen of te fietsen. Dat zijn activiteiten die bijzonder geschikt zijn om informatie vast te houden omdat ze sinds de oertijd al onze hersenen stimuleren om zich klaar te maken voor een nieuwe omgeving, en dus voor nieuwe informatie. Carr veronderstelt dat de kakofonie van stimuli zowel onze bewuste als onze onbewuste gedachten doorkruist en het ons daardoor heel moeilijk maakt om diep en creatief na te denken. We herinneren ons minder dingen en hebben bijgevolg ook minder eureka-momenten. Het verhaal doet de ronde dat Einstein zijn relativiteitstheorie bedacht toen hij aan het fietsen was en dat Newton de zwaartekracht ontdekte toen hij onder een boom lag te luieren. We kunnen ons moeilijk voorstellen dat zij dezelfde ontdekkingen gedaan zouden hebben terwijl ze op het internet mijnenveger aan het spelen waren, of de recentste voetbaluitslagen aan het binnenhalen waren. De linguïste Maryanne Wolfe waarschuwt dat het internet ons tot ‘ontcijferaars van informatie’ herleidt, omdat het veel minder de rijke mentale verbanden aanspreekt dan gedrukte woorden doen. Andere commentatoren halen dan weer de schouders op en beweren dat de links die via het internet kriskras naar alle mogelijke topics leiden, veel meer informatie opleveren dan wij met ons verstand ooit zullen kunnen vatten; onze
Ethische Perspectieven 22 (2012)2, p. 126
95581_Eth_Persp_2012/2_02_Irvine.indd 126
12/07/12 09:24
verbeelding zal sterk stimuleerd worden – bevrijd worden – nu we onze kennis en ons synthetiserend vermogen kunnen uitbesteden aan een beter brein. Als mensen willen bewijzen dat het internet een nuttig instrument is om kennis te verwerven, halen ze vaak het argument aan van het gebruik van rekenmachientjes op school. Vanaf het moment dat schoolkinderen niet meer uit het hoofd hoefden te rekenen maar rekenmachientjes mochten gebruiken, werd er vanuit sommige hoeken voor gewaarschuwd dat de kennis van het rekenen erop achteruit zou gaan. Dat bleek een verkeerde redenering te zijn: door het gebruik van rekenmachientjes kwam er minder druk op het werkgeheugen van de kinderen en kwam er dus plaats vrij die hun toeliet een grondiger inzicht te verwerven in de abstracte wiskundige principes. Zou het mogelijk zijn dat het internet op dezelfde manier plaats vrij maakt voor een rijkere gedachtewereld? Dat is niet het geval, en wel om de eenvoudige reden dat we, als we op het internet beginnen te surfen, niet minder maar juist meer druk op ons werkgeheugen uitoefenen, met als gevolg dat we minder onthouden. Carr waarschuwt dat, als we het web gaan gebruiken als een substituut voor ons persoonlijk geheugen en het innerlijk proces van consolidatie overslaan, we het risico lopen dat we ons brein een deel van zijn rijkdom afnemen. Als je hierover nadenkt, dan is de gedachte dat je slimmer zou worden en meer verbeeldingskracht zou krijgen door je herinneringen aan een machine toe te vertrouwen, een gekke gedachte. Waar ga je dan wel over nadenken als het niet is over al die prachtige dingen die je zelf geleerd hebt? Carr merkt op dat wij onze krachten niet inperken als we nieuwe herinneringen opslaan in ons langetermijngeheugen, wij versterken ze integendeel. Met elke uitbreiding van onze herinneringen gaat een toename aan intelligentie gepaard, zo zegt hij. ‘Gedachten zonder inhoud zijn leeg’, zo merkte Kant reeds meer dan twee eeuwen geleden op. Als het internet dus niet zo een zegen blijkt te zijn voor individuele denkers, hoe zit het dan met de mogelijkheid die het biedt om mensen samen te brengen? Open source technologie biedt natuurlijk voordelen – Wikipedia is hiervan het voorbeeld bij uitstek – maar zelfs het bijzonder aanlokkelijke vermogen van het internet om mensen samen te brengen heeft een donkere zijde. Als we nieuwe informatie op facebook of twitter zetten, onze ‘vrienden’ uit hun schulp halen, onze recentste overpeinzingen bloggen, een tirade afsteken op een of ander forum, of een snel bericht sturen tussen twee vlagen van meer constructieve onlineactiviteiten in, dan speelt onze sociale status mee in ons achterhoofd. We vragen ons bezorgd af of we wel de antwoorden en de positieve sociale feedback zullen krijgen waar we zo sterk naar verlangen. Wij voelen ons een beetje minder op ons gemak dan anders, een beetje angstig zelf.
Ethische Perspectieven 22 (2012)2, p. 127
95581_Eth_Persp_2012/2_02_Irvine.indd 127
12/07/12 09:24
Dit versterkt ontegensprekelijk onze betrokkenheid bij het medium, maar we worden ook meer afgeleid en bijgevolg nemen wij de geschreven boodschappen ook minder effectief in ons op. We halen er dus minder uit dan wij erin stoppen. (Skype kan al even erg zijn. Je kan het scherm met je eigen gezicht erop maar beter uitschakelen of je riskeert dat je meer interesse gaat vertonen voor de camerahoek die je het voordeligst in beeld brengt dan voor de persoon met wie je face to face wil praten). Evolutionaire psychologen beklemtonen het belang van socialisatie voor mensen in het algemeen. Wij zijn in hoge mate geïnteresseerd in het verkijgen van informatie over groepsrelaties omdat onze voorouders, die als een aaneengesloten groep jagers in een vijandige omgeving leefden, voor hun overleven sterk afhankelijk waren van coöperatieve communicatie en, voor wat betreft de meer competitieve sector van de voortplanting, van roddels en laster. Geen wonder dus dat zovelen onder ons met zoveel enthousiasme aan het netwerken zijn of gebruik maken van de sociale media: onze hersenen hebben uit onze voorgeschiedenis afgeleid dat we mee moeten zijn, ofwel achter zullen blijven bij de zoektocht naar wederzijdse verstandhouding. Dat klinkt als een logische stap in de evolutie, maar de voedingsleer plaatst daar een verhaal met een waarschuwing tegenover. Miljoenen jaren geleden waren suikers en vetten waardevolle maar schaarse bronnen van energie, dus ontwikkelden onze voorouders een instinct om zich vol te proppen met bepaalde voedingsstoffen telkens als de gelegenheid zich voordeed. Wij, hun afstammelingen, hebben nu de onweerstaanbare drang om ons vol te stoppen met zoetigheid en Big Macs. Omdat wij echter niet meer met schaarste af te rekenen hebben, worden wij altijd maar dikker en dikker. Misschien is dat ook wel het geval met onze appetijt voor sociale communicatie; misschien worden wij ook hier overgestimuleerd – met het internet dat ons met massa’s sociale informatie overlaadt en ons brein afstompt zoals cholesterol onze aders dichtslibt. Wat het meest zorgwekkend is, is dat onze onlinecommunicatie misschien ook wel een bedwelmend effect heeft. Als we op een sociaalnetwerksite zitten, kunnen we ons op dat moment wel goed voelen, maar we genieten niet van de échte weldaden van échte interactie – van de praktische hulp, de morele steun, begeleiding, wijsheid, intimiteit en gedeelde activiteiten die een échte vriendenkring met zich meebrengt. (Denk liever aan The Wonder Years dan aan Myspace). Precies zoals een recreatieve drug aan zijn gebruikers een illusie van geluk geeft zonder dat er een tastbaar element is waarom hij zich goed in zijn vel zou voelen, zo geven sociale netwerken iemand ook de illusie van erbij te horen, maar dan zonder de ervaring van de fysieke nabijheid van vrienden die ons het gevoel geeft erbij te horen. Een vals gevoel van geluk kan zowel via drugs als online ervaren worden.
Ethische Perspectieven 22 (2012)2, p. 128
95581_Eth_Persp_2012/2_02_Irvine.indd 128
12/07/12 09:24
Als dat melodramatisch klinkt, laat ons dan eens naar de feiten kijken. In GrootBrittannië is de mate waarin mensen deelnemen aan maatschappelijke, religieuze, politieke, charitatieve en andere informele sociale activiteiten (wat sociologen het ‘sociaal kapitaal’ noemen) vanaf het midden van de twintigste eeuw pijlsnel naar beneden gegaan. Die activiteiten zijn nu precies de gezellige en praktische activiteiten die tonen dat wij om elkaar geven en die ons gelukkig maken, zowel individueel als als lid van een groep; ze maken dat wij ons vrij en veilig voelen. En wij laten dat alles los, nu meer dan ooit. Een mogelijke verklaring voor onze onverschilligheid is dat wij, als mensen, veranderen als resultaat van ons vertrouwen in onze technologie en (sinds kort) in het internet. Met een druk op de knop hebben wij nu toegang tot een massa onlineinformatie. Daarbij worden wij dan blootgesteld aan het soort intensieve, interactieve, repetitieve en verslavende activiteit waarvan vastgesteld werd dat zij sterke en snelle veranderingen veroorzaakt in ons neuraal netwerk. Onze maatschappij loopt het gevaar te eindigen als een Blackberry-verslaafde die steeds het laatste snufje moet hebben (en er financieel alles voor over heeft om het te krijgen) maar die vergeten is wat echt geluk is. Niet voor niets wordt zo iemand een ‘Crackberry’ genoemd. Zowel op individueel als op maatschappelijk vlak eist het internet zijn tol. Het verandert ons in proefdieren die, zoals ratten in een labo, constant op hendeltjes moeten duwen om minieme brokjes sociale of intellectuele informatie te krijgen, zo jammert Carr. En hij voegt eraan toe dat we, naarmate we ons meer en meer identificeren met onze computers, naarmate we ons leven meer en meer gaan leiden via de niet-tastbare symbolen die op onze schermen flikkeren, het grote gevaar lopen dat wij onze menselijkheid verliezen, dat we juist die kwaliteiten versjacheren die ons van machines onderscheiden. De enige manier waarop wij daaraan kunnen ontsnappen is dat wij de tegenwoordigheid van geest en de moed hebben om te weigeren de meest humane van onze menselijke en intellectuele activiteiten aan computers te verkwanselen. Overweeg het volgende eens heel goed, vraagt Carr. Ben je bereid te aanvaarden dat je eigen persoonlijkheid en je vriendschappen gestuurd worden door dezelfde geeks die je computer geprogrammeerd hebben? Want dat is volgens Carr het risico dat je loopt. Hij ziet dat als volgt. Als we online gaan, dan volgen we bepaalde scripts, algoritmische instructies die weinigen van ons zouden begrijpen ook al zouden de verborgen codes vrijgegeven worden. Als we via Google of andere zoekmachines op zoek gaan naar informatie, dan volgen we een script. Als we een product bekijken dat Amazon ons aanbiedt, dan volgen wij een script. Als wij op facebook onszelf of
Ethische Perspectieven 22 (2012)2, p. 129
95581_Eth_Persp_2012/2_02_Irvine.indd 129
12/07/12 09:24
onze relaties beschrijven aan de hand van een aantal voorgegeven categorieën, dan volgen wij een script… Zelf blijf ik de hoop koesteren dat wij niet lijdzaam een toekomst tegemoet gaan die onze computeringenieurs en software-ontwikkelaars voor ons reeds in een script gegoten hebben. Als uitgever en redacteur geloof ook ik dat het verzet tegen scripts de juiste actie is. Ik ben ervan overtuigd dat er niet alleen commerciële, maar ook ethische redenen zijn om te blijven drukken (net zoals er zowel ethische als commerciële redenen zijn voor sociale ondernemingen). Een van mijn intellectuele helden, Steven Pinker, neemt een meer nonchalante houding aan. Hij raadt mensen die niet afgeleid willen worden door technologische snufjes aan ze gewoon uit te schakelen. Maar mijn (ethische) stellingname is nu precies dat niet iedereen de tegenwoordigheid van geest heeft van een professor in de psychologie; veel mensen beseffen dus niet welke schade het internet hun kan berokkenen. Ik heb kritiek op het internet om dezelfde redenen dat ik kritiek heb op, bijvoorbeeld, producenten van alcohol of tabak die hun producten er voor tieners heel aantrekkelijk doen uitzien. (Ik heb op een middelbare school gewerkt en weet dus heel goed welke verwarrende en opjuttende effecten computers kunnen hebben op jonge mensen). Maar ben ik dan eigenlijk geen hypocriet? Ik ontwerp websites voor verschillende van mijn uitgeversactiviteiten – en ik verdien er geld mee. Moet ik dan wat ik predik niet in de praktijk brengen en alleen maar drukken? In de jaren tachtig liep er een tv-programma Why don’t you? dat kijkers de raad gaf de tv uit te schakelen en iets interessants te gaan doen. Als kind vond ik dat een intrigerende gedachte; nu kan ik mij niet meer voorstellen dat programmamakers met zo een reflexieve kritiek zouden wegkomen – de hand bijten die je voedt. Toch heb ik nooit gedacht dat het programma hypocriet was. Als mensen te luid roepen, dan moet je nòg luider roepen om ze tot stilte aan te manen; als mensen tijdens een voetbalmatch op hun stoel klauteren, dan moet je nòg hoger gaan staan om ze terug op hun stoel te doen plaatsnemen. Soms moet je met hen meedoen om ze te verslaan. Ik vind het dus perfect aanvaardbaar om een medium te gebruiken om kritiek op datzelfde medium uit te oefenen. Soms is het immers zo dat de hand die je voedt, je gevangen houdt. Noten 1. Deze bijdrage werd in het Engels geschreven, met als titel: ‘Turning over an old leaf: why printing still matters’. De Nederlandse vertaling is van Marie-Jeanne Bellen. 2. CARR, Nicholas, The Shallows. What the Internet is doing to our Brains. New York/London: W.W. Norton & Company, 2010.
Ethische Perspectieven 22 (2012)2, p. 130
95581_Eth_Persp_2012/2_02_Irvine.indd 130
12/07/12 09:24