Een algemeen kader voor onderzoek naar de mogelijkheden van nieuwe media voor het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking bij jongeren
Chris Vleugels Prof. Dr. Leo Van Audenhove
April 2011
INHOUDSTAFEL Inleiding ............................................................... 5! 1.! Een samenleving in transitie ............................... 6! 1.1.! Transitie ...............................................................................6! 1.2.! Implosie en Hybridisering........................................................6! 1.3.! Een bloemlezing ....................................................................7! 1.4.! Verweven thematieken ...........................................................8! 1.4.1.! Netwerken .......................................................................8! 1.4.2.! Rollen .............................................................................9! 1.4.3.! ‘Free labor’ en macht.........................................................9!
2.! Het sociale internet: Web 2.0............................ 10! 2.1.! Een korte geschiedenis ......................................................... 10! 2.2.! Een sociaal fenomeen ........................................................... 11! 2.3.! Technologische onderbouw.................................................... 12! 2.4.! Overkoepelende principes ..................................................... 13! 2.4.1.! Web 2.0 als open databank .............................................. 14! 2.4.2.! Web 2.0 als creatief atelier............................................... 15! 2.4.3.! Web 2.0 als collectief platform .......................................... 16! 2.4.4.! Maatschappelijke aspecten ............................................... 17! 2.5.! Voorbij de hype ................................................................... 18! 2.5.1.! Optimisten versus pessimisten.......................................... 18! 2.5.2.! Typologieën van internetgebruikers ................................... 21! 2.5.3.! Sociale media in België .................................................... 25! 2.5.4.! Toekomstige internet ontwikkelingen ................................. 29!
3.! Jongeren en ICT: de netgeneratie...................... 30! 3.1.! Denkkaders......................................................................... 30! 3.1.1.! Het sociale en het technologische...................................... 30! 3.1.2.! Jongeren als ICT-gebruikers ............................................. 31! 3.1.3.! Het effect, de rol en de invloed van ICT in het leven van jongeren................................................................................... 32! 3.1.4.! ICT en gemeenschapsvorming: het zelf en de anderen......... 33! 3.1.5.! Creatieve gebruikers ....................................................... 35! 3.1.6.! ICT en onderwijs............................................................. 37! 3.1.7.! Naar andere sociale verhoudingen? ................................... 37! 3.2.! De Belgische netgeneratie in cijfers: een stand van kennis ........ 39! 3.2.1.! FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (2007 & 2009) ........................................................... 39! 3.2.2.! TIRO (2009)................................................................... 42! 3.2.3.! Onderzoeksen Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties (OIVO) (2008) ......................................... 46! 3.2.4.! Apestaartjaren (2010) ..................................................... 47! 3.2.5.! Belgische jongeren in Europees perspectief (Eurostat, 2010) 48! 3.2.6.! Mediagebruik en voorkeuren (JOP-monitor 2009) ................ 49! 3.2.7.! Conclusie: van mediamix tot mediafun .............................. 51!
4.! ICT en de publieke sfeer .................................. 55! 4.1.! 4.2.! 4.3.! 4.4.! 4.5.! 4.6.!
Globalisering, of leven in de wereldsamenleving ....................... 55! Reflexieve moderniteit .......................................................... 56! De globale publieke sfeer ...................................................... 57! e-Governance...................................................................... 59! e-Democratie ...................................................................... 60! Onderzoek naar het draagvlak voor e-democratie in Vlaanderen. 61!
5.! Het maatschappelijk engagement van jongeren... 64! 5.1.! Engagement als levensstijl .................................................... 64! 5.2.! Geëngageerde versus niet-geëngageerde jongeren................... 65! 5.3.! Het maatschappelijk engagement van Belgische jongeren ......... 66! 5.3.1.! JOP-monitor ................................................................... 66! 5.3.2.! Steunpunt jeugd & CESOR (2010) ..................................... 71! 5.3.3.! Jongerenbarometer PULSE (2010)..................................... 74!
6.! Ontwikkelingssamenwerking 2.0 : een stand van zaken ................................................................. 76! 6.1.! Algemene begrippen............................................................. 77! 6.1.1.! Ontwikkelingssamenwerking 2.0 ....................................... 77! 6.1.2.! Genetwerkte non-profit organisaties .................................. 79! 6.1.3.! Crowdsourcing................................................................ 83! 6.1.4.! Slacktivism .................................................................... 85! 6.2.! Sociale media voor draagvlak, draagvlak voor sociale media ...... 88! 6.2.1.! Kennis........................................................................... 92! 6.2.1.1.! Verspreiden van informatie ......................................... 92! 6.2.1.2.! Monitoring of het vergaren van informatie ................... 102! 6.2.2.! Houding: conversie als uitdaging..................................... 111! 6.2.3.! Gedrag ........................................................................ 113! 6.2.3.1.! Doen...................................................................... 113! 6.2.3.2.! Geven: fundraising via sociale media .......................... 117! 6.2.3.3.! Kopen .................................................................... 124! 6.3.! Sociale media in de organisatie............................................ 126! 6.3.1.! Geen gratis verhaal ....................................................... 126! 6.3.2.! Niet-gebruik en behoeften.............................................. 127! 6.3.3.! Wat brengt de toekomst?............................................... 129! 6.3.4.! Het belang van een strategisch plan ................................ 132!
7.! Conclusies, aanbevelingen en verder onderzoek .135! 8.! Bibliografie....................................................139!
3 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 2 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
LIJST MET FIGUREN Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur
1: Overzicht Web 2.0 ............................................................ 13! 2: Social Techographics Ladder............................................... 22! 3: De piramide van Horowitz .................................................. 24! 4: Gemiddelde internetgebruikers versus digital natives ............. 25! 5: Het ecosysteem ................................................................ 81! 6: Google Chrome for a Cause................................................ 86! 7: Doneer je profiel voor 1 dag aan Artsen Zonder Grenzen........ 87! 8: Childhood Cartoon Faces.................................................... 88! 9: Overzicht Web 2.0 ............................................................ 89! 10: Gebruik sociale media door stichtingen .............................. 93! 11: Sociale media spookstad? ................................................ 94! 12: Mobiele applicaties voor fundraising................................. 120! 13: Rampen en december domineren online geefgedrag .......... 123! 14: Waarnaar wordt uitgekeken in 2011?............................... 130! 15: Wat boezemt angst in voor 2011? ................................... 131! 16: Het bestaan van een geschreven online strategie .............. 133! 17: Strategisch marketing- en communicatieplan voor 2011 ..... 134!
LIJST MET TABELLEN Tabel 1: Optimisten versus pessimisten ............................................. 19! Tabel 2: Twistpunten ...................................................................... 20! Tabel 3: Social Techographics Ladder in cijfers ................................... 23! Tabel 4: FOD 2007 & 2009 voor leeftijdsgroep 16-24 jaar (percentages) 41! Tabel 5: Frequentietabel van de participatie aan het verenigingsleven (percentages) bij 14- tot 30-jarigen (N= 3248)............................. 67! Tabel 6: Overzicht engagement voor 6 thema's .................................. 72! Tabel 7: Bronnen van informatie over ontwikkelingssamenwerking........ 75! Tabel 8: Kennis van minsister voor ontwikkelingssamenwerking en de afkorting NGO .......................................................................... 75! Tabel 9: Ontwikkelingssamenwerking 1.0 versus 2.0 ........................... 78!
4 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 2 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Inleiding “Communications
tools
don’t
get
socially
interesting,
until
they
get
technologically boring.” (Shirky, 2008, p.105) “Nonprofit organizations give time, money, love, and/or resources to help the greater good, and one of the most critical aspects of success in social media is giving. Information, entertainment, and interaction are all ways you give to your social networks.” (Orsburn, 24/11/2010) Studies over het gebruik van digitale communicatiestrategieën voor draagvlakversterking in de sector van ontwikkelingssamenwerking zijn eerder beperkt. Dit in tegenstelling tot studies over het gebruik van interactieve communicatiemiddelen, zoals internet, voor meer algemene burgerparticipatie. Dit rapport wil dan ook in de eerste plaats een brede basis bieden voor ons empirisch onderzoek naar de mogelijkheden van nieuwe media voor het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking bij jongeren. Het wil kapstokken bieden, concepten en vragen stellen. Daarvoor hebben we een brede literatuurstudie uitgevoerd die zowel theoretische inzichten als empirische bevindingen bevat. We starten dit rapport met het schetsen van enkele actuele transities in de samenleving. Deze transities vormen de algemene en fundamentele achtergrond voor het onderzoek. Daarna gaan we in op het concept Web 2.0. We geven een korte geschiedenis van het sociale internet, de overkoepelende principes en kijken voorbij de hype. Vervolgens richten we ons op onze doelgroep, de jongeren. We bespreken welke plaats nieuwe communicatietechnologieën
innemen
in
hun
leven.
Voordat
we
ingaan
op
het
maatschappelijk engagement van jongeren gaan we kort in op de betekenis van ICT voor de publieke sfeer. Het zwaartepunt van dit rapport wordt gevormd door wat we ontwikkelingssamenwerking
2.0
zullen
noemen.
Aan
de
hand
van
de
drie
basiscomponenten van het draagvlakconcept (kennis, houding en gedrag) bekijken we de mogelijkheden van nieuwe media voor ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties. Ook komen organisatorische aspecten van nieuwe media aan bod. Ter afronding schetsen we het vervolg van ons onderzoek.
5 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
1. Een samenleving in transitie 1.1. Transitie Het uitgangspunt van ons onderzoek wordt gevormd door actuele transities in de samenleving (economische, sociologische, filosofische, politieke, enz.). Het laat toe om breder na te denken over hoe maatschappelijke participatie een nieuwe rol krijgt in de netwerksamenleving en hoe (statische) vormen van informatie, communicatie, creatie, participatie en beleid hybride worden. De transities in de samenleving maken het kader uit waarin (1) maatschappelijke participatie to stand komt, (2) de interactie tussen maatschappelijke sectoren en actoren enerzijds en ICT anderzijds en (3) eigentijdse sociale praktijken dienen te worden begrepen. Door de notie van transitie centraal te stellen in ons denkkader, sluiten we niet uit dat de ‘traditionele’ praktijken, ‘oude’ instellingen en ‘gevestigde’ systemen zouden verdwijnen. Veeleer dient transitie opgevat te worden als een samenvloeiend, gradueel proces, een mix van traditie en innovatie, waarin opkomende en gevestigde systemen verschuiven, met elkaar interageren en op bepaalde momenten samengaan (zie bvb Jenkins & Thorburn, 2003).
1.2. Implosie en Hybridisering De transities situeren zich op verschillende niveaus, maar hangen samen met twee centrale concepten, namelijk ‘implosie’ en ‘hybridisering’. Het eerste concept, dat centraal staat in het werk van McLuhan en Baudrillard, duidt op het imploderen van grenzen en afbakeningen tussen begrippen, sferen, domeinen (de ontschotting en de gevolgen daarvan), het imploderen en leegmaken van traditionele begrippen als ‘tijd’, ‘ruimte’ en ‘betekenis’. Hybridisering kan in zeker opzicht gezien worden als het gevolg van implosie en duidt op het samenvloeien, samengaan en samensmelten van sociale en maatschappelijke instellingen, rollen, identiteiten, uitingsvormen, praktijken en actoren die in een andere tijd duidelijk van elkaar onderscheiden waren. In de mix zouden nieuwe instellingen, rollen, identiteiten, uitingsvormen, praktijken en actoren ontstaan.
6 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
1.3. Een bloemlezing Over welke transities hebben we het dan en welke invloed oefenen ze uit op de wijze waarop
het
maatschappelijke
veld
ingericht,
gepraktiseerd,
georganiseerd
en
gestructureerd wordt? Dit is slechts een selectieve bloemlezing: !
De opkomst van ‘convergentiecultuur’ (beschreven door o.a. Henry Jenkins in Convergence Culture: Where Old and New Media Collide (2006)) en de hybridisering van de media-ecologie (beschreven door Yochai Benkler in The Wealth of Networks: How Social Production Transforms Markets and Freedom (2006)). De centrale idee hier luidt dat alle soorten van maatschappelijke spelers/actoren (producenten, distributeurs, instellingen en gebruikers) op almaar meer complexe wijze met elkaar interageren en op een onvoorspelbare wijze met elkaar
samensmelten
en
samenvloeien.
Dit
samenvloeiingproces
leidt
tot
wederzijdse kruisbestuiving, maar ook tot reflexiviteit over de eigen rol en statuut. !
De-hiërachisering: De legitimiteitscrisis of, op zijn minst, legitimiteitsbevraging van traditionele instellingen, autoriteiten en praktijken, zet heel wat in beweging. De machtstoe-eigening van de ‘stilzwijgende massa’ die met ICT zelf aan de slag gaat, de delegatie van contentproductie aan ‘amateurs’ heeft de culturele en sociale
orde
(Wat
is
relevant?
Wat
is
waardevol?
Wat
is
belangrijk?)
gedestabiliseerd. !
De ‘miniaturisering’ van communicatietechnologieën: De ontwikkeling van microtechnologie die door gebruikers thuis en onderweg worden gebruikt, plaatst de sociale en fenomenologische betekenis van een aantal maatschappelijke praktijken in een ander perspectief. Voor nogal wat auteurs/theoretici hangt deze evolutie samen met het algehele individualiseringsproces.
!
De expansie van virtuele sociale werelden: Naast de ‘fysieke’ sociale werelden waarin mensen met elkaar in interactie treden en handelingspraktijken stellen, zijn virtuele werelden een belangrijke site geworden van sociale praxis. De dis/continuïteit tussen beide werelden is lange tijd een belangrijke kwestie geweest in het onderzoek naar identiteitsconstructie en sociaal-zijn. Vertaald naar processen van maatschappelijke participatie stelt zich de vraag hoe virtuele en concrete vormen van maatschappelijke betrokkenheid op elkaar inwerken en met elkaar vermengd geraken. Het ontologisch statuut van ‘participatie’, ‘het publiek’, ‘de NGO’, ‘authenticiteit’ (om maar enkele te noemen) wordt door de ontwikkeling van virtuele realiteiten herbekeken en herdacht.
7 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
!
De relatie tussen individu en gemeenschap: Niettegenstaande sprake is van een verregaande individualisering, die door ICT mee in de hand wordt gewerkt (‘mutual shaping’), wijst menig auteur/theoreticus op de opkomst van nieuwe collectiviteiten
die
volgens
andere
principes
en
regels
vorm
krijgen
en
georganiseerd. De ‘tribalisering’ van de samenleving (zie bvb Maffesoli, 1996), oftewel de opkomst van kleinere collectiviteiten die gebaseerd zijn op een emotionele band is maar één theoretisch concept dat de wijzigende relatie tussen individu en gemeenschap tracht te vatten. De ‘networked individual’ is een andere notie die het spanningsveld tussen individu en het ‘bredere verband’ waarvan hij/zij deel uitmaakt, verkent. Voor dit onderzoek kunnen we de ‘genetwerkte NGO’ daar alvast aan toevoegen. !
Kenniseconomie, ‘Networked Information Economy’ en complexiteit: De gedecentraliseerde toegang tot informatie en kennis (de twee zijn evenwel geen synoniemen; toegang tot informatie leidt niet noodzakelijk tot kennisopbouw) doet de vraag rijzen of we het tijdperk intreden van een ‘nieuwe economische en sociale orde’ die gebaseerd is op een complexe orde van categoriseren en creëren, en die voortgestuwd wordt door de productiviteit en creativiteit van ‘knowledge workers’. Dit impliceert dat digitale en sociale vaardigheden cruciaal geworden zijn.
1.4. Verweven thematieken !"#"!" $%&'%()%*++ Netwerken kunnen ideeën, contacten, locaties, complementaire vaardigheden bieden en zowel competitie als samenwerking stimuleren. Bij de creatie en circulatie van en de participatie aan het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking zijn verschillende actoren betrokken, zijnde organisaties, instellingen, overheid, particulieren, bedrijven, enz. In de netwerksamenleving moeten we ons durven afvragen of de traditionele actoren in het veld hun rollen en functies kunnen en willen handhaven. Voorts dient in kaart te worden gebracht welke rollen deze actoren hebben en welke relaties er tussen hen bestaan.
8 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
!"#"," -.//%*+ We willen ook onderzoek verrichten naar de noden, behoeften en percepties van de actoren op dit vlak. Willen jongeren een direct contact met de NGOs zonder tussenkomst van traditionele bemiddelaars? Indien er nieuwe, meer coöperatieve vormen van auteurschap ontstaan, staan NGOs dan open voor deze vormen? Indien er nieuwe vormen ontstaan van maatschappelijke participatie, worden dergelijke nieuwe (virtuele) vormen door de participant dan nog steeds als dusdanig gepercipieerd? Ziet de actieve participant zichzelf in dit geval nog steeds alleen als participant of ook als cocreator, expert of gids? Naast de behoeften en percepties van de verschillende actoren willen we eveneens hun interesses en vaardigheden om te ageren in het veranderende maatschappelijke veld onderzoeken. In welke mate hebben jongeren bijvoorbeeld de nodige interesses en vaardigheden om in contact te komen met het maatschappelijk aanbod zonder tussenkomst
van
traditionele
bemiddelaars?
In
welke
mate
hebben
traditionele
bemiddelaars bijvoorbeeld de vaardigheden om in te spelen op een veranderend landschap?
!"#"0" +12(%%+/34.(5+%*+6378&+ Het internet bouwt voor een groot deel op wat Terranova (2000) ‘free labor’ noemt. Hiermee wordt verwezen zowel naar werk dat niet financieel beloond wordt als naar werk dat met plezier gegeven wordt. Terranova ziet dit als een structurele trend binnen de digitale economie. Free labor kan verschillende vormen aannemen, zijnde lezen, schrijven,
beheren,
internetgebruiker
een
participeren, actieve
enz.
producent
Dit
betekent
wordt.
Wel
immers
niet
dat
iedere
dit
dat
iedere
impliceert
internetgebruiker een zekere macht in zich heeft om waarde te creëren. Het internet biedt iedereen de mogelijkheid om te produceren en te participeren aan de publieke sfeer. Dit betekent echter niet dat er geen hiërarchieën van kennis bestaan die bepalen in welke mate gebruikers dit potentieel ook daadwerkelijk kunnen realiseren. De vraag is in welke mate dit een bepalende rol speelt in de wijze waarop men gaat participeren alsook hoe deze hiërarchieën ontstaan en door wat ze beïnvloed worden. De vaardigheden van de verschillende actoren om te ageren in het veranderende veld zijn hierbij van belang, gerelateerd aan mogelijk veranderende rollen. In welke mate heeft de geëngageerde jongere bijvoorbeeld de nodige vaardigheden om in contact te komen met
9 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
het aanbod zonder tussenkomst van traditionele bemiddelaars? In welke mate hebben traditionele bemiddelaars bijvoorbeeld de vaardigheden om in te spelen op een veranderend landschap? De vraag naar de perceptie van deze machtsrelaties komt impliciet aan bod in ons onderzoek. Hoe ervaren de verschillende actoren dit? Hoe geven ze betekenis aan deze machtsverhoudingen? Hoe definiëren de verschillende actoren hun eigen machtspositie? Hoe gaan ze om met de definities die gegeven worden aan hun positie door de andere actoren?
2. Het sociale internet: Web 2.0 2.1. Een korte geschiedenis Eind 2006 koos Time Magazine “You” tot persoon van het jaar (Grossman, 2006). Het tijdschrift wilde hiermee niet alleen de actieve internetgebruiker huldigen, maar tegelijk ook de huidige generatie webtoepassingen, de sociale software platformen die iedereen in staat stellen op laagdrempelige manier online inhoud te creëren, te publiceren, te verbinden en te delen met anderen. Deze toepassingen, die onder de Web 2.0-vlag varen staan in de eerste plaats voor een nieuwe manier van denken vanuit de eindgebruiker en hebben een belangrijke culturele verschuiving gerealiseerd. Web 2.0 staat voor de evolutie naar een communicatiemedium dat radicaal gebruikersgeoriënteerd, gedecentraliseerd en collectief vorm krijgt. Een omgeving waarin elke participant niet enkel luistert, maar ook zijn stem kan laten horen (Michiels, Nulens, Beyl, 2007). Web 2.0 kreeg voor het eerst vorm in de eenvoudig te updaten online dagboeken of weblogs, voorzien van elkaar chronologisch opvolgende bijdrages. Aanvankelijk populair bij een beperkte kring van adepten (vanaf 2001), drong het fenomeen in de loop van 2004 door naar brede lagen van de internetpopulatie. Weblogs konden zonder veel technische kennis worden aangemaakt en verschaften elk geïnteresseerd individu een eigen autonome plek waarop over om het even wat kon worden geschreven. Op dit moment telt het web vele tientallen miljoenen weblogs. Door het linken naar elkaars blog ontstonden rond de meest diverse interessevelden bloeiende online gemeenschappen (Michiels, Nulens, Beyl, 2007).
10 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Kort daarna stak ook een nieuwe generatie sociale software de kop op. Deze sociale netwerktoepassingen, 2
MySpace ,
boden
met
behalve
voorop een
het
buitengewoon
verfrissende
vrijplaats
populaire voor
Facebook1
zelfexpressie
en ook
mogelijkheden tot interactie met vrienden en onbekenden. Daarnaast richtten andere initiatieven als Flickr3 en YouTube4 zich dan weer op het creëren, opslaan en publiceren van multimedia-inhoud (respectievelijk foto’s en filmpjes) en op het faciliteren van interactie rond dit materiaal. Tenslotte kwamen er ook nog de ‘bottom-up’ media platformen bij zoals de online encyclopedie Wikipedia5, met bijdrages vanuit de internetgemeenschap (Michiels, Nulens, Beyl, 2007). Web 2.0 is, mede omwille van de continuïteit tussen vroegere en huidige webinnovaties, moeilijk in een eenduidige definitie te vatten. Doorgaans wordt Web 2.0 gedefinieerd door het begrip te laten uiteenvallen in drie grote componenten: sociaal, technologisch en economisch en daarnaast ook in een aantal overkoepelende principes. Deze opdeling wordt in de volgende passages gevolgd waarbij we omwille van relevantie enkel de sociale en technologische component toelichten.
2.2. Een sociaal fenomeen Web 2.0 profileert zich als een vrijplaats voor zelfexpressie. Om dit cruciale aspect te bewerkstelligen is het essentieel dat de gebruiker dit op zo’n gebruiksvriendelijke mogelijke manier kan doen. Hiermee belanden we bij één van de belangrijkste elementen van Web 2.0, namelijk empowerment of emancipatie van de gebruiker door deze af te schermen van de complexiteit. Web 2.0 heeft voor een omwenteling gezorgd op het vlak van de laagdrempelige toegang en het ook voor niet-specialisten mogelijk gemaakt te publiceren en content online te plaatsen (Michiels, Nulens, Beyl, 2007). Binnen het Web 2.0 model hoeft de gebruiker niet meer te participeren en te interageren binnen één en dezelfde toepassing. Zo zijn er tal van blog-, multimedia- en sociale netwerktoepassingen beschikbaar waaruit een keuze kan gemaakt worden (bvb. Blogger.com, wordpress.com). Het web zelf is een platform geworden waarin gebruikers vrij zijn om verbindingen (links) tussen de inhoud te maken. Hierdoor krijgt Web 2.0-
1 2 3 4 5
http://facebook.com http://myspace.com http://flickr.com http://youtube.com http://wikipedia.org
11 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
interactie de karakteristieken van een gedistribueerde conversatie. Hierdoor kunnen individuen ook de interactie aangaan met gevestigde actoren, zonder deel te moeten gaan uitmaken van het platform dat deze aanbieden (Michiels, Nulens, Beyl, 2007).
2.3. Technologische onderbouw De
innovaties
op
technologisch
vlak
staan
vooral
ten
dienste
van
het
vereenvoudigen van sociale interacties, en het wegnemen van de drempels om op het web te publiceren en te interageren. Deze zijn niet Web 2.0-specifiek of revolutionair nieuw: de basis wordt nog steeds gevormd door dezelfde set van basistechnologieën van het internet van de afgelopen dertig jaar. Belangrijk is wel dat deze technologieën ondertussen aan maturiteit hebben gewonnen en een aantal nog niet ontgonnen mogelijkheden verder benut geworden zijn, met name het gebruik van op open standaarden gebaseerde softwareprincipes (Michiels, Nulens, Beyl, 2007). De evolutie van het web naar een globaal platform heeft ervoor gezorgd dat applicaties gaan
functioneren
als
diensten
die
door
andere
toepassingen
kunnen
worden
(her)gebruikt. Data worden hierbij op een meer directe manier aangeboden als ‘web service’ (door middel van een ‘open API ’ of ‘Application Programming Interface’) of webfeeds zoals RSS (‘Really Simple Syndication’). Op deze manier wordt data tussen sites en platformen uitwisselbaar gemaakt. Voor de eindgebruiker betekenen deze technologieën een belangrijke shift, namelijk deze van push naar pull. Hiermee wordt bedoeld dat zij niet telkens naar de webinhoud toe moeten komen maar zij zich vanuit een ‘Feedlezer’ (‘Feedreader’) kunnen abonneren op een ‘nieuws feed’. Hierdoor wordt de eindgebruiker automatisch op de hoogte gehouden telkens een bepaalde pagina wijzigt (Michiels, Nulens, Beyl, 2007). Het succes van populaire Web 2.0-diensten zoals YouTube, Flickr, Delicious6 is gedetermineerd door het digitale ecosysteem dat deze diensten omringt. Er kan gerust gesteld worden dat deze populaire diensten enkel zulk een sterke groei konden kennen omdat er een aantal contextvoorwaarden vervuld waren. Zo is de explosieve populariteit van YouTube te wijten aan het samengaan van: a) de bredere verspreiding van digitale camera’s (ook via mobiele telefoons), b) de versnelde adoptie van breedbandinternet, c) gewijzigde mediaconsumptiepatronen, d) gebruiksonvriendelijkheid van de verscheidene videospelers (Quicktime, Windows Media Player, Realplayer) en ten slotte e) het mogelijk 6
www.delicious.com
12 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
maken van sociale applicaties zoals het becommentariëren van clips, het oprichten van eigen kanalen, of het insluiten (embedden) van filmpjes op een andere webpagina (Michiels, Nulens, Beyl, 2007).
2.4. Overkoepelende principes Een sluitende typologie opstellen van Web 2.0 applicaties is zo goed als onmogelijk. Daarvoor is het paradigma te heterogeen en lopen de aangeboden mogelijkheden tot zelfexpressie en interactie bij de verschillende toepassingen te zeer door elkaar. Het gaat vaak om zeer diverse toepassingen, diensten of technologieën die één of meerdere Web 2.0-kenmerken in zich dragen. Onderstaande figuur toont een mooi overzicht van bestaande Web 2.0 toepassingen. Figuur 1: Overzicht Web 2.0
Bron: www.theconversationprism.com
13 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Een alternatieve algemene typologie om sociale media tools te categoriseren is volgens hun gebruik en doel: !
Conversatie starters zoals blogs, YouTube en Twitter
!
Collaboratie instrumenten zoals wikis en GoogleDocs
!
Netwerkbouwers zoals sociale netwerk websites (Facebook, Netlog, MySpace) en Twitter
Voor het vervolg van deze paragraaf zullen we ons beperken tot een opdeling van de meest kenmerkende Web 2.0 toepassingen, namelijk sociale netwerken, en dit aan de hand van hun dominante eigenschappen. Online sociale netwerken zijn plaatsen waar gebruikers een profiel kunnen aanmaken en een persoonlijk netwerk kunnen uitbouwen met medegebruikers. Al de websites hebben gemeen dat hun inhoud gemaakt wordt door de gebruikers en dat ze rekenen op een gevoel van gemeenschap om die gebruikers met elkaar te verbinden. Sociale netwerken brengen mensen samen, maar de manier waarop ze dat doen en de reden waarom kunnen heel sterk verschillen. De gebruiker maakt een profiel aan met zijn of haar persoonlijke gegevens, voorkeuren, ideeën en inzichten, en/of multimedia. Andere gebruikers die uw profiel bekijken, kunnen uw vrienden worden. Via uw vrienden leert u weer andere vrienden kennen, enz. (Michiels, Nulens, Beyl, 2007). Het merendeel van de Web 2.0 toepassingen gebruikt dit sociale netwerkaspect op de één of andere manier. Vaak draait de interactie en profilering rond bepaalde vormen van gebruiker genereerde inhoud (user-generated content). In onderstaande paragrafen worden de belangrijkste karakteristieken van deze sociale netwerken geduid. De karakteristieken worden ingedeeld aan de hand van de belangrijkste handelingen binnen deze Web 2.0-context: consumeren, verbinden van informatie, creëren van inhoud, en communiceren/ samenwerken (Michiels, Nulens, Beyl, 2007).
,"#"!" 9%4+,":+3/;+.<%*+=3&343*)+ Bij Web 2.0-toepassingen gaat het om het in contact brengen van de gebruikers met elkaar of met aan hun profiel aangepaste informatiebronnen. De voornaamste waarde hier zit dus in een rol als filter die de gebruiker helpt bij het structureren van het overaanbod van informatie. Het idee hier is dat de gebruiker betere aanbevelingen kan krijgen van mensen met dezelfde smaak (Michiels, Nulens, Beyl, 2007).
14 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Een voorbeeld van een sociaal netwerk dat poogt op collaboratieve wijze het informatieoveraanbod te structuren is de in 2004 opgerichte ICT-nieuwssite Digg7. Hier wordt het nieuws niet gecreëerd met behulp van een professionele redactie, maar bepalen de gebruikers zelf welk nieuws de aandacht verdient. Iedereen kan een link naar een nieuwsbericht of een blogbijdrage toevoegen aan de Digg-queue. De gebruikers die dit nieuws dan te lezen krijgen kunnen met behulp van een duim omhoog of omlaag bepalen welk nieuws prominent op de homepage verschijnt. Elke bezoeker krijgt op basis van het voorgaande selectiegedrag een persoonlijk nieuwsaanbod voorgeschoteld. Het is hierbij ook mogelijk om het nieuwsaanbod van andere Digg-leden te bekijken (Michiels, Nulens, Beyl, 2007).
,"#"," 9%4+,":+3/;+7(%3&>%?+3&%/>%(+ Sociale netwerken met het zwaartepunt op creatie bestaan in twee grote vormen, die in veel gevallen door elkaar lopen. Sommigen leggen de nadruk op creatie van identiteit, anderen op de creatie van inhoud. Het is dit soort toepassingen dat het voor de eindgebruiker heeft mogelijk gemaakt zichzelf op eenvoudige en intuïtieve manier te laten horen op het web. De reeds genoemde bijzonder succesvolle sociale netwerken Facebook en MySpace helpen hun bezoekers voornamelijk bij de creatie van een eigen identiteit op het web. MySpace bijvoorbeeld is een site waar de gebruiker een eigen profiel kan aanmaken, met foto’s, informatie over je interesses, liedjes en blogs. Via dergelijke profielen kan je andere gebruikers leren kennen en als vriend aan je profiel toevoegen. De site is populair als sociaal netwerk, maar wordt ook gebruikt door muzikanten die hun muziek aan anderen willen laten horen (Michiels, Nulens, Beyl, 2007). De constructie van een profiel gebeurt op een manier die toelaat op geheel vrije wijze multimediale inhoud te creëren, te verbinden en te combineren. De bouwstenen kunnen bestaan uit muziek, video, foto’s of andere beelden, tekst en interactie met anderen. Vaak kunnen de persoonlijke pagina’s die deze inhoud bevatten geheel aan de smaak van het individu worden aangepast. Bij andere sociale netwerken ligt de nadruk meer op de creatie van inhoud dan op de creatie van identiteit. Deze toepassingen verzamelen multimediamateriaal (foto’s,
7
http://digg.com
15 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
video’s, ...) dat door de gebruiker zelf wordt aangebracht. De kwaliteit is uiterst variabel en een groot aantal bijdrages zijn door de gebruikers zelf gemaakt (niet steeds het geval bij bvb. YouTube). De medegebruikers kunnen het materiaal bekijken en er commentaar bij noteren. Op deze manier leer je ook de identiteit van de individuele gebruiker kennen, maar de nadruk ligt veel meer dan bijvoorbeeld bij MySpace op de inhoud zelf. De inhoud is het zwaartepunt bij dit soort sociale netwerken. Netwerken van dit type starten meestal rond een gedeelde interesse van een bepaalde community, inhoudelijk (thematisch) of qua vorm (type inhoud) (Michiels, Nulens, Beyl, 2007).
,"#"0" 9%4+,":+3/;+7.//%7&>%?+3&?.(6+ De meest gekende voorbeelden van sociale netwerken hebben als hoofddoel een grote groep participerende eindgebruikers samen te laten werken aan de constructie van één gemeenschappelijke taak. In het geval van Flickr en YouTube wordt inhoud hoofdzakelijk individueel gecreëerd. Door het geheel aan individuele bijdrages ontstaat een gigantisch grote multimediale databank, maar dit geenszins vanuit een collectieve opzet. Platformen met als oogpunt het bereiken van een gemeenschappelijk doel hebben sterke mechanismen nodig die de structuur en de focus van de samenwerking helpen kanaliseren. Het bekendste voorbeeld van sociale netwerken van dit type is ongetwijfeld de online encyclopedie Wikipedia (Michiels, Nulens, Beyl, 2007). Sommige sociale netwerken faciliteren vooral samenwerking rond conversaties. Het gaat bij
dit
type
om
langer
volgehouden
interacties,
conversaties
rond
een
gemeenschappelijke interesse. Terwijl conversaties bij Flickr, YouTube en Facebook draaien rond individuele inhoudelementen of persoonlijke profielen, zijn er voorbeelden van sociale netwerken die conversaties stimuleren zoals de groepsoftware (bvb. Yahoo! Groups8) en andere online gemeenschappen die sterk rond één of andere gedeelde interesse zijn ontstaan. Vooral ook de blogosfeer leent zich uitstekend tot het voeren van over het web verspreide, dus gedistribueerde, conversaties. Dit is mogelijk via de commentaarfaciliteiten op een weblog, maar conversaties kunnen ook verspreid gevoerd worden. Het samenbrengen van de verschillende gezichtspunten gebeurt door trackbacksystemen (Michiels, Nulens, Beyl, 2007).
8
http://groups.yahoo.com
16 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
,"#"#" @33&;783<<%/>A)%+3;<%7&%*+ We kunnen ons de vraag stellen welke fundamentele maatschappelijke transformaties Web 2.0 met zich meebrengt. In theorie staat de productie van inhoud nu open voor iedereen met toegang tot een computer en het internet. Groepen kunnen zich organiseren en rechtstreeks de interactie aangaan met andere individuen, groepen en organisaties. Maar wat doet de burger hiermee? Neemt hij effectief nieuwe rollen op? Moeten de gevestigde actoren hierop inspelen en zichzelf gaan herdefiniëren? Moeten ze macht afstaan aan de burger en deze meer vertrouwen schenken? Net deze aspecten blijken van doorslaggevend belang geweest bij het succes of falen van webplatformen die proberen de participatie van de gebruiker te bewerkstelligen (Michiels, Nulens, Beyl, 2007). Vooral in de mediawereld heerst op dit moment onrust over het Web 2.0 fenomeen. Door de explosie van inhoud geraakt onze aandacht meer en meer versnipperd. Meer en meer media-inhoud wordt gecreëerd door de eindgebruiker, op een manier die haaks staat op de wijze waarop dit bij traditionele media gebeurt, waar een redactie betaald wordt om inhoud te aggregeren. Met name het gedragspatroon van jongeren zorgt voor angst bij de traditionele actoren. De jongeren die zijn opgegroeid met het internet, spreiden hun aandacht. Online activiteiten zijn daar een zeer belangrijk onderdeel van. Nieuwe media gaat bij hen ten koste van oude media (kranten, radio, tv) (Michiels, Nulens, Beyl, 2007). Maar er is meer aan de hand. De pure eenrichtingscommunicatie van veel mediakanalen, maar ook van andere maatschappelijke actoren, lijkt niet meer van deze tijd. Web 2.0 heeft heel wat mogelijkheden aangereikt op het vlak van zelfexpressie, opinie en debat. Binnen de genetwerkte ruimte wordt langzamerhand duidelijk dat deze instrumenten de eindgebruiker, maar ook nieuwe actoren, in staat stellen een gelijkwaardige dialoog aan te gaan met deze traditionele actoren, al moet natuurlijk nog blijken hoe groot die behoefte in werkelijkheid is (Michiels, Nulens, Beyl, 2007). Vandaag is er door het exploderende informatieaanbod nood aan curators die de eindgebruiker informeren en hem helpen een weg doorheen het aanbod te vinden. Deze curators kunnen individuen zijn of organisaties. Nog anderen zijn al dan niet door groepen
mensen
gevormde
aggregatoren,
of
computeralgoritmes,
zoals
Google’s
zoekalgoritme (Michiels, Nulens, Beyl, 2007).
17 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Traditionele actoren evolueren binnen de genetwerkte ruimte in deze zin naar de positie van tussenstation. Ze zullen een belangrijke hub-rol vervullen, in het aanmaken, bewerken en herverspreiden van inhoud. Dit is, zeker in deze prille fase, een nieuwe rol die voor lange tijd een onzekere situatie met zich meebrengt voor alle gevestigde “instituten van de orde”. Ze hebben er echter alle belang bij het publiek te betrekken bij wat ze doen. In dezelfde zin is het voor gevestigde actoren belangrijk de geletterdheid bij de burger te stimuleren (Michiels, Nulens, Beyl, 2007).
2.5. Voorbij de hype ,"B"!" C<&>6>;&%*+D%(;E;+<%;;>6>;&%*+ De impact van technologische veranderingen op cultuur, leren en moraliteit is steeds het onderwerp geweest van een intens debat, en elke technologische ontwikkeling brengt een nieuwe lading voor- en tegenstanders met zich mee. Een vertrouwde cyclus herhaalt zich doorheen de geschiedenis telkens nieuwe productievormen (van gemechaniseerde landbouw tot assemblagelijn productie), vervoersvormen (water, spoor, weg, of lucht), processen van energieproductie (stoom, elektrische, kernenergie), medische doorbraken (vaccinatie, chirurgie, klonen), of communicatietechnieken (telegraaf, telefoon, radio, televisie) op het toneel verschenen. Een gelijkaardig debat heeft zich gevormd rond de impact van het digitaliseren van informatie.
Communicatiewetenschappers,
sociologen,
technologen,
economisten,
juristen, journalisten enz. hebben de voorbije jaren heel wat boeken gepubliceerd die het debat over de impact van het internet en digitale technologieën hebben gevoed. Tabel 1 geeft een overzicht van de voornaamste internetoptimisten en internetpessimisten met hun voornaamste werken.
18 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Tabel 1: Optimisten versus pessimisten Optimisten Nicholas Negroponte !
Being Digital
Pessimisten Neil Postman !
Technopoly:
The
Surrender
of
Culture to Technology Andrew Keen
Virginia Postrel !
!
The Future and Its Enemies
The
Cult
of
Today’s
the
Amateur:
Internet
is
How
Killing
our
Culture James Surowiecki !
The Wisdom of Crowds
Clay Shirky
!
Here Comes Everybody: The Power
Lee Siegel !
in the Age of the Electronic Mob Nick Carr !
Cognitive Surplus: Creativity and
!
!
The Wealth of Networks: How Social Production Transforms Markets and
Mark Helprin !
!
The Long Tail: Why the Future of Business is Selling Less of More
Kevin Kelly !
Out of Control: The New Biology of
Digital
Barbarism:
A
Writer’s
Manifesto
Freedom Chris Anderson
The Shallows: What the Internet Is Doing to Our Brains
Generosity in a Connected Age Yochai Benkler
The Big Switch: Rewiring the World, from Edison to Google
of Organizing without Organizations !
Against the Machine: Being Human
Cass Sunstein !
Republic.com
Todd Gitlin !
Media Unlimited: How the Torment
Machines, Social Systems, and the
of Images and Sounds Overwhelms
Economic World
Our Lives Mark Bauerlein
Jeff Howe !
!
The Dumbest Generation: How the
Crowdsourcing: Why the Power of
Digital
Age
the Crowd Is Driving the Future of
Americans
Business
Future
(Or,
Stupefies
and
Young
Jeopardizes
Don’t
Trust
Our
Anyone
Under 30) Don Tapscott & Anthony D. Williams: !
Wikinomics: How Mass Collaboration
Steve Talbott !
Devices of the Soul: Battling for Our
19 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Changes Everything
Selves in an Age of Machines! John Freeman
Jeff Jarvis !
!
What Would Google Do
The Tyranny of E-Mail: The FourThousand-Year
Journey
to
Your
Inbox Tyler Cowen !
Create Your Own Economy: The Path to Prosperity in a Disordered
Jaron Lanier !
You Are Not a Gadget
World Dennis Baron !
David Trend
A Better Pencil: Readers, Writers,
!
and the Digital Revolution
The
End
of
Reading:
From
Gutenberg to Grand Theft Auto
De voornaamste twistpunten tussen beide kampen worden in onderstaande tabel weergegeven. We hebben ze verdeeld in (1) culturele en sociale overtuigingen versus (2) economische overtuigingen. Tabel 2: Twistpunten Optimisten
Pessimisten
Culturele en sociale overtuigingen Het internet is participatief
Het internet polariseert
Het internet bevordert personalisering
Het internet bevordert versplintering
Heterogeniteit
homogeniteit
–
het
internet
bevordert
–
het
internet
diversiteit van gedachten en opinies
bekrompenheid, elk zijn niche
Maakt zelfverwezenlijking mogelijk
Vernauwt persoonlijkheid
Het
internet
is
een
instrument
voor
bevrijding en ‘empowerment’
Het
internet
is
een
leidt
instrument
tot
voor
frequent misbruik Economische overtuigingen
Voordelen van “gratis” (toenemend belang
Kosten van “gratis” (“gratis” = bedreiging
van de “gift economie”)
voor kwaliteit en bedrijfsmodellen)
Grootschalige samenwerking is belangrijker
Individuele inspanningen zijn belangrijker
Omarming van “amateur” creativiteit
Superioriteit van “professionals”
Superioriteit van “open systemen” van
Superioriteit van “eigendom”
productie
productiemodellen
“wiki” model = wijsheid van de massa;
“wiki” model = domheid van de massa
voordelen van crowdsourcing
20 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Collectieve samenwerking is in het algemeen
Individuele inspanning is in het algemeen
belangrijker
belangrijker
,"B"," FG<./.H>%I*+D3*+>*&%(*%&H%4(E>)%(;+ Sociale media zouden aan een plafond zitten. Gebruikers nee, creators, misschien ja. Niet qua aantal gebruikers, die aantal stijgen nog steeds, maar volgens een rapport van het marktonderzoeksbureau Forrester (Jennings, 2008) zou de groei van het aantal content creaties aan het stilvallen zijn. Vrij vertaald is er een soort maximum aan het aantal foto’s, berichtjes, enz. die geplaatst worden. Meer zelfs, wat Forrester Creators noemen, mensen die nieuwe sociale media inhoud produceren zou in 2010 in de VS en Europa met een procent gezakt zijn. Op de ‘Social Techographics Ladder’ (zie figuur 2) zijn consumenten ingedeeld in zeven verschillende categorieën. De meest actieve gebruikers van sociale media zijn de ‘Creators’. Dit zijn mensen die de sociale content maken. Ze schrijven bijvoorbeeld blogs of uploaden vaak een filmpje. De ‘Conversationalists’ (conversatievoerders) geven hun mening op sociale media. Dit doen ze door een status update op Facebook of berichten via Twitter. Daarna komen de ‘Critics’ (critici) die reageren op de content van anderen. Zij plaatsen commentaren op blogs, zijn actief op fora of passen artikelen van Wikipedia aan. De ‘Collectors’ (verzamelaars) willen op de hoogte gehouden worden en verzamelen daarom informatie van anderen door RRS feeds of tags. Daarop volgen de ‘Joiners’ (meedoeners), die vooral actief zijn op sociale netwerken als Facebook en MySpace. De ‘Spectators’ (toeschouwers) lezen graag de mening van anderen op blogs, fora, reviews en tweets. Tot slot zijn er de ‘Inactives’ (inactieven) die niets met sociale media doen.
21 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Figuur 2: Social Techographics Ladder
Bron: Jennings, 2008 Creators !
Publiceren eigen artikels op eigen blog en webpagina’s
!
Uploaden eigen video’s, audio/muziek
Conversatievoerders !
Updaten hun status op een sociale netwerk website
!
Posten updates op Twitter
Critici !
Schrijven reviews en geven ratings van goederen en diensten posten
!
Posten reacties op blogs
!
Leveren bijdragen aan online fora
!
Leveren bijdragen en redigeren artikels in een wiki
Verzamelaars !
Gebruiken RSS feeds
!
Voegen tags toe aan webpagina’s en foto’s
22 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Meedoeners !
Houden een profiel bij op een sociale netwerk website
!
Bezoeken sociale netwerk websites
Toeschouwers !
Lezen blogs
!
Luisteren naar podcasts
!
Kijken naar video’s van anderen
!
Lezen online forums
!
Lezen reviews/ratings van kopers
Inactieven !
Geen van bovenstaande
Onderstaande figuur toont verder dat de groep van de ‘joiners’ (de meedoeners) wel sterk gegroeid is (11% in Europa en 10% in de VS). Dit heeft uiteraard te maken met het sterk toegenomen aantal gebruikers van sociale netwerk websites en met name Facebook en Twitter. Tabel 3: Social Techographics Ladder in cijfers
Bron: Jennings, 2008
23 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Een andere algemene typologie is de piramide van Horowitz (2006) die stelt dat voor elke gebruiker die informatie maakt of online zet (‘creators’) er tien anderen die informatie verder bewerken en verdelen (‘synthesisers’) en honderd deze gewoon raadplegen (‘consumers’). Figuur 3: De piramide van Horowitz
Bron: Horowitz, B. (2006, 15/03/2007) Onderzoeken tonen aan dat bloggen, sites creëren, foto’s en video’s delen, profielen aanmaken of bestaande informatie herwerken sterker aanwezig is bij jongere generaties, de zogenaamde ‘digital natives’ (Prensky, 2001) of de ‘Millennials’ (Keeter & Taylor, 2009) dan bij de mensen die met traditionele media zijn opgegroeid of ‘digital immigrants’. Uit onderzoek bij Franse gebruikers komt inzake bloggen het beeld naar voor zoals weergegeven in figuur 4 – ‘participant’ staat voor het achterlaten van commentaar op blogs, ‘creator’ voor bloggen (Le Borgne-Bachschmidt et al., 2008).
24 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Figuur 4: Gemiddelde internetgebruikers versus digital natives
Bron: Le Borgne-Bachschmidt et al., 2008, p.89
,"B"0" J.7>3/%+6%=>3+>*+K%/H>I+ De ‘Belgian Social Media Monitor’ is een poging tot het verzamelen van publiek beschikbare cijfers over de omvang van het sociale media gebeuren in België. De eerste editie dateert van juli 2009. Hieronder vindt u de meest recente cijfers terug. Deze dateren van begin april 20119. Tevens wordt de evolutie ten opzichte van een jaar eerder gegeven. Blogs !
skynetblogs: 201.322 blogs begin juli 2010, sinds de laatste upgrade wordt het aantal blogs niet meer publiek aangegeven
9
zie http://bvlg.blogspot.com/2011/04/belgian-social-media-monitor-april-2011.html
25 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
!
seniorennet: 19.028 blogs, een stijging van 1% ten opzichte van vorige maand, een stijging van 9% ten opzichte van vorig jaar
!
bloggen.be: 98.463 blogs, een stijging van 2% ten opzichte van vorige maand, een stijging van 22% ten opzichte van vorig jaar
!
Skyrock: 32.172.117 blogs begin augustus 2010, op dit ogenblik wordt het aantal blogs niet meer publiek aangegeven
!
Canalblog: 835.577 blogs, een stijging van 1% ten opzichte van vorige maand, een stijging van 16% ten opzichte van vorig jaar
!
Blogoloog10: 13.933 actieve Vlaamse blogs en Twitter accounts, een stijging van 3% ten opzichte van vorige maand, een daling van 34% ten opzichte van vorig jaar
!
Agorati: 453 blogs en Twitter accounts van politici, een daling van 1% ten opzichte van vorige maand, een stijging van 12% ten opzichte van vorig jaar
!
Wordpress: 18.898.012 blogs hosted op Wordpress.com blogs, 0,8% zijn in het Nederlands, wat zou inhouden dat er 151.184 Nederlandstalige Wordpress.com blogs zouden zijn, een stijging van 6% ten opzichte van vorige maand. Nederlands staat hierbij op de twaalfde plaats in de lijst van talen.
Facebook !
Facebook: 4.078.100 mensen wonende in België, een stijging van 3% ten opzichte van vorige maand, een stijging van 26% ten opzichte van vorig jaar
!
Checkfacebook: 3,946,260 Belgium Country Audience, hetzelfde cijfer als vorige maand
!
Socialbakers: Facebook gebruikers in België: 3.946.260, nogmaals hetzelfde cijfer als vorige maand. Volgens Socialbakers staat België op de 28ste plaats op de wereldranglijst wat betreft Facebook Accounts.
Netlog !
Netlog : 3.339.902 Nederlandstalige leden, een stijging van 2% ten opzichte van vorige maand, een stijging van 10% ten opzichte van vorig jaar
10 Het is niet duidelijk of de daling bij De Blogoloog inderdaad een teken is dat de Belgische blogs en Twitter accounts effectief op hun retour zijn, of dat de daling te wijten is aan technische problemen bij De Blogoloog zelf.
26 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Twitter Een eenduidige bron waar het aantal Belgische Twitter accounts kan opgevraagd worden bestaat niet. Er zijn wel verschillende sites waar je een idee kan krijgen van het aantal Belgische Twitter accounts en de evolutie hiervan. De vermelde cijfers zijn sterke onderschattingen wat betreft het effectieve aantal Twitter gebruikers in België.
!
Twellow: 19.442 Twitter accounts, een zeer lichte stijging ten opzichte van vorige maand
!
Tweepz: 17.080 Twitter accounts, status quo ten opzichte van vorige maand
!
Tweepsearch: geen info meer beschikbaar, vorige maand waren er 1.278 Twitter accounts
!
Twitdir: geen info meer beschikbaar, twee maanden terug waren er 2.593 Twitter accounts
!
Twitaholic, de nieuwe naam voor Twitterholic: geeft geen totaal aantal Twitter accounts uit België meer aan
!
Tweetmondo: 1.959 Twitter accounts, status quo ten opzichte van vorige maand
!
FollowerWonk: 2.068 Twitter accounts, status quo ten opzichte van vorige maand
!
Twittermap België: 432 Twitter accounts, status quo ten opzichte van juli 2010
!
TwitterScore: geen info meer, 250 Twitter accounts in juni 2010
!
Volgens A World of Tweets staat België op de 26ste plaats op de wereldranglijst met 0,23% van alle tweets.
Flickr !
Belgium group: 4.228 leden, een stijging van 2% ten opzichte van vorige maand, een stijging van 26% ten opzichte van vorig jaar
!
Tag "Belgium": 1.343.767 items, een stijging van 2% ten opzichte van vorige maand, een stijging van 29% ten opzichte van vorig jaar
!
Geotag "Belgium": 1.137.295 items, een daling van 62% ten opzichte van vorige maand, een daling van 80% ten opzichte van vorig jaar
YouTube !
YouTube video’s voor België: 26.500, een stijging van 148% ten opzichte van vorige maand, een stijging van 417% ten opzichte van vorig jaar
!
YouTube video’s voor Belgique: 50.900, een daling van 68% ten opzichte van vorige maand, een stijging van 890% ten opzichte van vorig jaar
!
YouTube video’s voor Belgium: 333.000, een daling van 41% ten opzichte van vorige maand, een stijging van maar liefst 6010% ten opzichte van vorig jaar
27 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Vimeo !
Vimeo video’s voor België: 466, een stijging van 3% ten opzichte van vorige maand
!
Vimeo video’s voor Belgique: 2.379, een stijging van 6% ten opzichte van vorige maand
!
Vimeo video’s voor Belgium: 6.803, een stijging van 6% ten opzichte van vorige maand
LinkedIn !
LinkedIn profielen: het aantal LinkedIn profielen voor een opgegeven land is niet meer beschikbaar via de People Search, begin februari 2010 waren het er 526.476 voor België, ondertussen blijkt dat het aantal profiles voor een land wel kan bekomen worden via LinkedIn DirectAds en dat resulteert in 822.154 Twitter profielen voor België, een stijging van 3% ten opzichte van vorige maand
!
LinkedIn groepen: 1.505 groups verwijzen naar België, een stijging van 2% ten opzichte van vorige maand, een stijging van 38% ten opzichte van vorig jaar
!
LinkedIn evenementen: 664 aankomende evenementen in België, een daling van 14% ten opzichte van vorige maand
!
Volgens Quantcast staat België op de 12de plaats wat betreft het aantal bezoeken aan LinkedIn.
Slideshare !
Presentaties (content) o
Slideshare slideshows voor België: 71 ten opzichte van 511 vorige maand
o
Slideshare slideshows voor Belgique: 682 ten opzichte van 2.453 vorige maand
o
Slideshare slideshows voor Belgium: 4.090 ten opzichte van 20.480 vorige maand
o
Allicht heeft Slideshare het archief opgekuist, want er worden veel minder presentaties teruggevonden.
!
Gebruikers o
Slideshare gebruikers voor België: 4, status quo ten opzichte van vorige maand
o
Slideshare gebruikers voor Belgique: 19, status quo ten opzichte van vorige maand
28 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Slideshare gebruikers voor Belgium: 256, status quo ten opzichte van
o
vorige maand
,"B"#" F.%).6;&>H%+>*&%(*%&+.*&'>))%/>*H%*+ Technologie en internet evolueert snel. Wat in de toekomst het internet zal omvatten kunnen we schetsen aan een aantal internetvormen, namelijk: ‘internet of people’, ‘internet of content’, ‘internet of services’, ‘internet of things’ en ‘internet of living things’. Een aanzienlijk deel van de aangegeven technologieën bestaal al en vindt zijn weg naar een
kritische
massa
gebruikers,
andere
technologieën
zijn
nog
volop
in
de
ontwikkelingsfase en nog andere is verdere toekomst. Internet of people: !
Web
2.0,
sociale
media,
user-generated
content,
intuïtieve
multimodale
interfaces, personalisering, visualisering (3D) Internet of content: !
User-generated content, web 3.0, semantisch web, smart search, social search, het intelligente web
Internet of services: !
Open
data/open
services
platforms,
cloud
computing,
ubiquitous
access,
zelflerende systemen, virtualisering Internet of things: !
Connected objects, RFID, GPS, sensornetwerken: sensing -, acting, thinking – en interactive objects
Internet of living things: !
Sensoren,
intelligente
implantaten,
brein-computer
interfaces,
biologie
als
databank, Artificiële Intelligentie, consumer genomics
29 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
3. Jongeren en ICT: de netgeneratie 3.1. Denkkaders Onderzoek naar jongeren en ICT legt verschillende kaders bloot van hoe wordt gedacht over ICT in het algemeen en over jongeren en ICT in het bijzonder. Hierna bespreken we verschillende voorkomende kaders.
0"!"!" L%&+;.7>3/%+%*+8%&+&%78*./.H>;78%+ De
vraag
naar
de
relatie
tussen
het
sociale
en
het
technologische
is
een
determinatievraag. Wat bepaalt wat? Wordt de wijze waarop jongeren omgaan met ICT bepaald door de sociale organisatie? Of, omgekeerd, bepalen de ICT hoe het sociale georganiseerd wordt? De positie die auteurs, onderzoekers en theoretici hier doorgaans innemen is ofwel maatschappijdeterministisch ofwel technologiedeterministisch. Maatschappijdeterministen
gaan
ervan
uit
dat
de
wijze
waarop
een
nieuwe
technologie ingang vindt en gebruikt wordt in de samenleving, in een bepaalde sociale groep of een bepaalde sociale context, volledig bepaald wordt door de organisatie van de samenleving, van de groep of van de context waarin de technologie gebruikt wordt. Zo wordt de digitale kloof tussen verschillende groepen van jongeren, die zich bijvoorbeeld vertaalt in een ongelijkheid op het gebied van internettoegang en internetgeletterdheid, verklaard aan de hand van sociaaleconomische verschillen. Technologisch deterministen veronderstellen dat elke nieuwe technologie een impact heeft op de samenleving, zal vervangen wat bestond en een tamelijk voorspelbaar geheel van effecten met zich zal meebrengen. Men gaat er dus van uit dat de technologie onvermijdelijk
maatschappelijke
maatschappelijke
verandering
teweegbrengt
en
dat
ongeacht
de
context en settings waarin de technologie geïntroduceerd wordt (cf.
Valentine & Holloway, 2001). Het technologisch determinisme blijft alsnog sterk aanwezig in de literatuur en het debat over jongeren en ICT (Lee, 2005). Tussen deze twee gepolariseerde posities bevindt zich een alternatieve benadering die het technologische en het sociale niet als twee afzonderlijke entiteiten die in één richting op elkaar inwerken, maar van een wederzijds beïnvloedingsproces (‘co-constructie’) uitgaan. Volgens onderzoekers als Valentine en Holloway (2001) kan men de wereld niet
30 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
opdelen in dingen (technologieën) aan de ene kant en het sociale aan de andere kant, omdat het technologische en het sociale sterk vermengd zijn. Zo kan men zich eigenlijk geen enkele vorm van sociale organisatie voorstellen waarin technologieën geen rol spelen. Het sociale en het technologische werken voortdurend op elkaar in, geven vorm aan elkaar en voeden elkaar (zie bvb. Lee, 2005). Dergelijke benadering wordt vooral in kwalitatieve studies toegepast.
0"!"," M.*H%(%*+3/;+NOFPH%4(E>)%(;+ Twee grote, aan elkaar tegengestelde perspectieven doemen vaak op in onderzoek. Aan de ene kant treffen we nogal wat onderzoek aan dat de jonge ICT-gebruikers benadert vanuit een protectionistisch perspectief (zie bvb. Livingstone et al., 2005). Jongeren worden
bestudeerd
als
effectieve
of
mogelijke
slachtoffers
van
ICT.
De
vraagstellingen die ten grondslag liggen van dergelijk soort onderzoek hebben betrekking op de nadelige effecten van ICT op jongeren. Jongeren en ICT worden als een problematische tandem voorgesteld. Jongeren worden, al dan niet expliciet, beschouwd als onwetende, naïeve, onschuldige, kwetsbare en onrijpe gebruikers die moeten beschermd en behoed worden voor de gevaren van ICT. Het effectenonderzoek, dat in de communicatiewetenschappen één van de oudste onderzoekstradities is, vertrekt heel vaak vanuit dit jongerenbeeld. Jongeren worden als weerloos en passief voorgesteld die ICT ondergaan. Een andere visie waarbij de jongeren als ICT-gebruikers worden geproblematiseerd is die van jongeren als daders. Deze visie beschouwt jongeren weliswaar niet als passief - zij zijn ondernemingsgezind – maar hun ICT-praktijken worden in een culpabiliserend, afkeurend en stigmatiserend kader geplaatst. Onderzoek dat vanuit dit perspectief wordt aangepakt zoomt in op de deviante en criminele ICT-praktijken van jongeren, zoals de praktijken en motieven van hackers of cyberpesters. Beide visies, jonge ICT-gebruikers als slachtoffers en jonge ICT-gebruikers als daders, worden sterk gevoed door de morele paniekvertogen die de media verspreiden over jongeren en ICT.
Voorts bestaat de neiging om niet de jongeren zelf vanuit hun
leefwereld aan het woord te laten (ze worden vaak bevraagd over hun praktijken zonder hun kijk toe te lichten of men bevraagt enkel hun opvoeders (ouders en leraars)).
31 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Tussen deze eerder problematiserende visies op jongeren en ICT, heeft zich een derde visie genesteld die jongeren als actief handelende personen beschouwt. Deze visie vindt haar oorsprong in de sociologie van het kind-zijn die kinderen en jongeren als competente en reflectieve personen beschouwt die in staat zijn keuzes te maken en hun visies en hun ervaringen toe te lichten en uit te leggen (Holloway & Valentine, 2003; Buckingham, 2003; 2007). Deze visie op jongeren mondt uit in twee types van benaderingen. Een eerste optimistische benadering bejubelt de digitale vaardigheden van jonge ICT-gebruikers en omschrijft de jonge ICT-gebruikers als kritische consumenten, innovatieve gebruikers en
creatieve producenten van inhouden en betekenissen. Een
tweede pragmatistconstructieve benadering wil vooral recht doen aan de stem, ervaringen en meningen van jongeren in het debat over jongeren en ICT (een belangrijk voorbeeldstudie in dit verband is het UK Children Go Online-project (Livingstone & Bober, 2005; Livingstone, Haddon et al., 2010)).
0"!"0" L%&+%??%7&Q+=%+(./+%*+=%+>*D/.%=+D3*+NOF+>*+8%&+/%D%*+D3*+A.*H%(%*+ In het onderzoek kan men verder een onderscheid maken tussen utopische benaderingen (vertolkt door de zogenaamde ‘boom’-denkers of ‘boosters’ (cf. Valentine & Holloway, 2002; Buckingham, 2003; 2007) en dystopische benaderingen (terug te vinden bij de zogenaamde ‘doom’-denkers of ‘debunkers’ (cf. Valentine & Holloway, 2002)) over het effect, de rol en de invloed van ICT in de samenleving. De utopische onderzoekers vertolken een groot technologisch vooruitgangsgeloof, celebreren de mogelijkheden van ICT en schrijven aan ICT veranderingen, verschuivingen en evoluties toe die jongeren alleen maar ten goede komen. Zo worden bijvoorbeeld de interacties die jongeren in online communities hebben, beschouwd als de voedingsbodem voor meer intieme en rijkere relaties omdat ze gebaseerd zouden zijn op oprechte, wederzijdse interesses (zie bvb. Valentine & Holloway, 2002). Ook het educatieve potentieel van computers of interactieve software wordt vaak omschreven als één van de grote beloftes van ICT (Wartella & Jennings, 2000; Buckingham 2003; 2007). De dystopische auteurs gaan van een tegenovergestelde visie uit. Zij zijn van oordeel dat ICT enkel nadelige gevolgen hebben voor de mens en de maatschappij. ICT worden beschouwd in termen van risicovolle en gevaarlijke evoluties die de ontwikkeling en levenskwaliteit van jongeren en hun omgeving (familie, ouders, vrienden, school) uithollen. Deze auteurs staan bijzonder kritisch tegenover ICT, vaak vanuit een publieke bezorgdheid (Wartella & Jennings, 2000), soms ook vanuit een vijandigheid tegenover elektronische media.
32 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Tussen deze twee, gepolariseerde visies op het effect, de rol en invloed van ICT in processen van maatschappelijke verandering, ligt een derde perspectief dat in zijn analyse rekening houdt met zowel de mogelijkheden als de risico’s van ICT. Deze middenpositie wordt de afgelopen jaren vaker aangenomen in het onderzoek omdat het een kritisch-constructieve benadering van de jongeren en ICT-thematiek toelaat (zie o.a. Livingstone & Bober, 2005; De Haan & Van ’T Hof, 2006). De analyses die vanuit een dergelijke visie worden uitgevoerd, signaleren en identificeren de omstandigheden, voorwaarden en situaties onder dewelke jongeren ‘winnende’ dan wel ‘verliezende’ partij zijn wanneer zij gebruik maken van ICT. Het uitgangspunt van dit perspectief is geen vijandige of defaitistische houding ten aanzien van ICT omdat men de klok niet meer kan terugdraaien (ICT nemen hebben nu eenmaal een belangrijke plaats in het leven van jongeren ingenomen), maar men streeft naar bevindingen die de maatschappij in staat stelt met de uitdagingen die ICT stellen, op een meer weerbare, proactieve en kritische wijze om te gaan.
0"!"#" NOF+%*+H%6%%*;783<;D.(6>*HR+8%&+S%/?+%*+=%+3*=%(%*+ Door internet en mobiele telefonie is het voor veel jongeren gemakkelijker geworden om contacten met vrienden en vriendinnen te onderhouden en contacten te leggen met anderen. Vast staat dat net het communicatieve aspect van ICT het sterkst appelleert aan de behoeften van adolescenten. Wereldwijd tonen empirische studies tonen aan dat jongeren het internet in hoofdzaak gebruiken om met anderen in contact te komen (o.a. Nachimas et al., 2001). Deze ‘anderen’ zijn in hoofdzaak vrienden, leeftijdgenoten of personen waarmee men een vertrouwensband heeft (Mediappro, 2006; Valentine & Holloway, 2002). De netwerken en ‘communities’ die jongeren op internet uitbouwen, worden wel sterk gemanaged. Zo biedt instant messaging (zoals MSN) hen de mogelijkheid om zelf te bepalen met wie ze willen praten en kunnen zij hun contactenlijst zelf beheren (Mediappro, 2006). De onbekende anderen waarmee men in interactie treedt, ondergaan een ‘betrouwbaarheidstest’ die in
het ‘echte’ of fysieke leven gegrondvest is. Dat wil
zeggen, de onbekende anderen op het internet, zijn heel vaak belichaamde anderen in het ‘echte’ leven. Anderen die ‘gegrond zijn in de fysieke wereld’ omdat men ze kent uit face-to-face interacties (‘van zien’) of die door een fysieke vriend of vriendin worden aangebracht (Valentine & Holloway, 2002; Livingstone & Bober, 2005; Livingstone, Haddon et al., 2010).
33 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Ook de wijze waarop jongeren hun online identiteit construeren wordt sterk gevoed door hun offline identiteit. Zo blijven bijvoorbeeld reële eigenschappen een belangrijke basis waarop men in virtuele conversaties terugvalt. En sociale verhoudingen uit de fysieke wereld (klassenverhoudingen en genderverschillen) worden online gereproduceerd. Jongeren die online vriendschappen aangaan met onbekende anderen evalueren deze vriendschappen aan de hand van dezelfde criteria die ze hanteren bij face-to-face vriendschappen. De mate van contact (frequent) en de aard van contact (vrijwillig, gezellig, wederzijds) en de functies (voldoen aan sociale en emotionele behoeften) zijn voor on- en offline vriendschappen dezelfde (Valentine & Holloway, 2002). Internet en met name online vriendschappen worden gezien als een context waar men kan experimenteren en verkennen, wat precies voor tieners vitaal is. Zo wordt het Internet door jongeren beschouwd als het terrein bij uitstek waar men zonder veel risico’s op gezichts- en controleverlies grenzen en nieuwe mogelijkheden kan verkennen. Dat men zich op heel nieuwe manier kan positioneren zonder daarvoor ‘sociaal afgestraft’ te worden, wordt als een voordeel beschouwd. Internet wordt door jongeren beschouwd als een veilige en vooral een private plek waar ze buiten het gezichtsveld van hun volwassen toezichthouders ongestoord kunnen experimenteren. Vooral de privacy wordt sterk gewaardeerd door jongeren en als een kostbaar, doch verworven goed beschouwd (Valentine & Holloway, 2002; Livingstone, 2003; Livingstone & Bober, 2005; Livingstone, Haddon et al., 2010). Onderzoeken wijzen uit dat de bezorgdheid over isolatie (jongeren die enkel een virtueel leven leiden en elke voeling met de ‘echte’ wereld verloren hebben) en aliënatie (jongeren die van hun ‘ware’ identiteit vervreemd zijn en enkel nog een ‘virtueel’ zelf hebben) moet worden genuanceerd (Drotner, 2000; Livingstone, 2003; Walker, 2000; Pasquier et al., 1998). Contact leggen met vreemden die men enkel als cyberpersonen kent (zoals in chatrooms), doen jongere tieners vaker dan oudere tieners. Waar de eersten meer geneigd zijn de zone van het onbekende en nieuwe te verkennen, gebruiken de laatsten het internet vaker om hun bestaande sociale netwerk uit te bouwen (Valkenburg et al., 2005). Toch hebben jongeren over het algemeen weinig interesse in het leggen van contact met vreemden (Livingstone & Bober, 2005). De retour van chatrooms en het succes van IM getuigen hiervan. Wel dient opgemerkt dat zich nieuwe omgevingen aandienen die het contact met onbekende anderen bevorderen. De online games
34 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
bijvoorbeeld bieden een ruimte aan waar, weliswaar in een spelcontext met duidelijke regels, afspraken en doelstellingen, interactie tussen onbekenden kan plaatsgrijpen (Mediappro, 2006). Toch dient ook dit genuanceerd te worden gezien de opkomst van het zogenaamde ‘social gamen’ waarbij binnen sociale netwerken (zoals Netlog en Facebook) games worden gespeeld met en tegen het eigen online sociale netwerk. Ook de GSM wordt in hoofdzaak voor communicatiedoeleinden gebruikt. Opnieuw wijst onderzoek uit dat deze communicatietechnologie vooral onder vrienden wordt gebruikt om het bestaande sociale netwerk te versterken door anderen deelgenoot te maken van de eigen gedachten- en gevoelenwereld (Mediappro, 2006).
0"!"B" O(%3&>%D%+H%4(E>)%(;+ Volgens sommigen liggen vooral in het creatieve
potentieel van internet grote kansen
voor jongeren. Vanuit een optimistisch perspectief worden jonge ICT-gebruikers vaak omschreven als actieve betekenisgevers die op een creatieve wijze nieuwe inhouden produceren. ‘Producenten van een digitale jeugdcultuur’ (De Haan et al., 2006) of
‘de
nieuwe (semi)professionele contentmakers’ (Hermes & Jannsen, 2006) dat zijn maar enkele labels die de jongeren van vandaag krijgen aangekleefd. Ze consumeren gretig de symbolische inhouden die de media-industrieën produceren en distribueren, maar waar in het tijdperk van de massamedia (eenrichtingsverkeer) de creativiteit van de consumenten beperkt bleef tot een ‘denk-creativiteit’ (dat is: de vrijheid om eigen, andere betekenissen te geven aan media-inhouden die soms ingaan tegen of afwijken van de betekenissen die de media-industrieën verspreiden) is met de komst van informatie-, communicatie- en mediatechnologieën een ‘doe-creativiteit’ binnen bereik gekomen. De zich reeds lang aankondigende prosumers , d.w.z. mediagebruikers die inhouden consumeren en produceren, zouden zich vooral onder de jongeren bevinden. Hoewel de schaalgrootte en de graad van professionaliteit sterk kan verschillen, kent men aan prosumers de volgende vaardigheden toe: ze publiceren, creëren en co-creëren (zoals meewerken aan de ontwikkeling van een nieuw game), mixen en distribueren. Sommigen maken zelfs winst met hun creaties (Hermes & Jannsen, 2006). Het creëren van inhoud, zoals het aanmaken van een eigen blog of profielsite, wordt omschreven als een nieuwe vorm van plezierbeleving, in de betekenis die John Fiske er aan heeft toegekend, namelijk plezier als verzet en als tegenmacht tegen de mediaindustrie of het dominante waardesysteem (zie o.a. Hermes & Jannsen, 2006).
35 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Bij dit optimistische perspectief kunnen op basis van internationaal onderzoek enkele kanttekeningen worden geplaatst. Zo blijft het de vraag of deze groep van hyperactieve en hypercreatieve prosumers de voorhoede uitmaakt van een bredere maatschappelijke verandering of, daarentegen, altijd een minderheidsgroep zal blijven. Wereldwijd tonen studies aan dat de meer creatieve internetpraktijken (zoals een website creëren of een blog uitwerken) slechts bij een kleine groep ingeburgerd zijn (o.a. Nachimas et al., 2001; Ofcom, 2006; Pew, 2001). Ook de Europese onderzoeken Mediappro (2002) en EU Kids Online (Livingstone, Haddon et al., 2010) vestigen er de aandacht op dat creatieve internetpraktijken (zoals een persoonlijke website of een blog uitwerken) aanzienlijk minder wijd verspreid zijn dan de andere meer courante internetpraktijken (zoals het communiceren via Instant messaging of e-mail en het opzoeken van informatie). De vraag is ook hoe creatief de jonge contentmakers zijn. Zo merkt Livingstone (2003) op dat jongeren hun homepages vaak gebruiken om het werk van anderen te publiceren, niet noodzakelijk hun eigen werk. Daarbij dient opgemerkt dat een heel groot deel van deze ‘user-generated content’ eigenlijk berust op zelfpresentatie. Vooral tijdens de adolescentiejaren speelt dit proces waarbij men informatie over en beelden van het zelf en van de verschillende identiteiten die men kan aannemen aan anderen meegeeft, een cruciale rol. Tieners zijn vaak heel erg bewust bezig met hoe anderen over hen denken en hoe zij worden gezien (Valkenburg et al., 2005; Valentine & Holloway, 2002). In dat opzicht kunnen de profielsites, persoonlijke homepages en weblogs worden beschouwd als sociaaldiscursieve sferen waar jongeren ‘identity statements’ doen. Door over zichzelf biografische informatie te geven, verhalen te brengen of zichzelf voor te stellen als ingebed in een bredere activiteiten- en belangstellingssfeer, construeren zij een identiteit die zij aan anderen willen presenteren. Net als op de profielsites en de persoonlijke homepages gebruiken jongeren hun weblog om hun zelf (hun ideeën, gevoelens, reflecties) op en persoonlijke en informele wijze tot uitdrukking te brengen en beantwoorden ze aan de behoefte om zich te richten tot een al dan niet denkbeeldig publiek van mensen die kunnen reageren op hun zelf, hun zelfbeeld en hun identiteit(en). (Bauwens & Vleugels, 2010).
36 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
0"!"T" NOF+%*+.*=%('>A;+ De visie op school, onderwijs en leren heeft de afgelopen jaren een duidelijke evolutie doorgemaakt: !
Van een klassikaal, centristisch leermodel naar zelfstudie, zelfredzaamheid en zelforganisatie. (Project-gebaseerd werken)
!
Delegatie van kennisoverdracht: van aanbod- naar vraaggestuurd onderwijs.
!
Van formeel gedefinieerd en een aan plaats gebonden onderwijsgebeuren (via formele curricula die worden overgebracht op de school) naar de idee van levenslang leren waar en wanneer men wil (anywhere en anytime) (o.a. SeftonGreen & Soep, 2004).
In al deze processen van verandering spelen ICT een belangrijke rol (Sefton-Green & Soep, 2007). Vooral het leren in een buitenschoolse omgeving (zoals in de thuissfeer of vrijetijdssfeer) wordt gezien als een belangrijke verschuiving waarin ICT een belangrijke rol spelen. Doorgaans wordt in de literatuur gepleit voor een betere integratie van ICT en van internet in het bijzonder in het onderwijs op school (Mediappro, 2006). Maar naast de integratie van ICT in de formele curricula, wijzen anderen er op dat er wellicht meer toekomst is weggelegd voor de omgekeerde beweging waarbij de scholen zelf meer aansluiting zullen moeten zoeken met de informele, buitenschoolse leerprocessen van jongeren die in hun persoonlijke vrijetijdssfeer plaatsgrijpen. Dit zou impliceren dat scholen hun cultuur, waarden en organisatiestructuur meer zullen moeten afstemmen op die van de digitale cultuur. In een alternatief scenario zou Internet buiten de school kunnen blijven als één van de belangrijkste activiteiten van jongeren in settings die ver verwijderd zijn van de schoolcontext (Nachmias et al., 2001).
0"!"U" $33(+3*=%(%+;.7>3/%+D%(8.E=>*H%*V+ Opvoeding, ontwikkeling en socialisatie vinden minder plaats in een verticale en meer in een horizontale beweging. Dit betekent dat de volwassen toezichthouders aan de zijlijn weliswaar ietwat bezorgd, maar vaak ook verwonderd, staan toe te kijken, zonder zich te bemoeien, vaak omdat ze niet weten of begrijpen wat zich in de digitale communicatieve ruimten van jongeren afspeelt (De Haan & Van ‘T Hof, 2006). De door Abram De Swaan (1999) gesignaleerde verschuiving van een top down bevelshuishouding (vaders wil is wet) naar een onderhandelingshuishouding is niet door ICT ingezet, maar vermoed wordt dat ICT de onderhandelingspositie van ouders er niet
37 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
sterker op maakt. Net omdat jongeren almaar meer tijd kunnen doorbrengen met andere jongeren, ook wanneer ze zich in de private sfeer bevinden, een sfeer die voor de komst van ICT sterker afgeschermd was van de buitenwereld, wordt aangenomen dat de invloed van leeftijdgenoten of peers zal toenemen. De Haan (2006) spreekt in dat opzicht van een verdere verschuiving van de invloedbalans in de pegagogische driehoek van peers-opvoeders-media. Waar in een schoolomgeving de leraars traditioneel een rol als expert waarnemen, als bron en zender van kennis en informatie, lijken m.b.t. computervaardigheden de rollen omgekeerd. Het zijn vooral de leerlingen die de leraars uitleggen hoe computers werken en wat men met computers kan, in plaats van andersom (De Haan et al., 2006). De traditionele verticale organisatie in het onderwijs waarbij leraars kennis, vaardigheden en attitudes overdragen aan leerlingen, is afwezig als het over ICT (Internet, mobiele telefonie,
games)
gaat.
Verschillende
auteurs,
wereldwijd,
signaleren
dat
het
onderwijssysteem nog steeds niet voldoende voorbereid is om met de veranderingen die ICT teweegbrengen, om te gaan. De digitale jongerencultuur speelt zich duidelijk buiten de school af. Ook wordt aangenomen dat niet alleen de invloed van peers, maar ook die van culturele industrieën, met name de mediabedrijven en de muziekindustrie, groter wordt door de alomtegenwoordigheid van ICT in het vrijetijdsleven van jongeren (De Haan et al., 2006). Het steeds verder doordringen van de commercie in de persoonlijke levenssfeer van jongeren wordt beschouwd als een groot nadeel van ICT. Vormden jongeren altijd al een aantrekkelijke markt voor marketeers, dan zijn ze dat in de digitale ruimte nog meer. Omgekeerd signaleren onderzoekers dat de rol van volwassenen niet is uitgespeeld. Zo kan de grote verspreiding van de GSM onder de tieners voor een stuk ook verklaard worden vanuit het perspectief van veiligheid, voor ouders vaak het doorslaggevende argument om voor hun kinderen een GSM aan te schaffen. Wanneer tieners opgroeien gaan ze immers steeds meer activiteiten doen zonder het toeziend oog van de ouders. De mobiele telefoon is dan ook een belangrijk instrument om contact te kunnen houden met de kinderen. Jongeren zijn zich trouwens goed bewust van deze bekommernis, meer nog ze gebruiken het argument wanneer er onderhandeld wordt over het al dan niet krijgen van een GSM (Mediappro, 2006). Voorts blijven jongeren, niettegenstaande hun zelfverklaarde ICT-expertise, hun ouders en leraars zien als betrouwbare en wijze
38 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
bronnen van kennis en moreel gezag (Livingstone & Bober, 2005; Livingstone, Haddon et al., 2010), een rol die veel volwassenen m.b.t. ICT niet vervullen.
3.2. De Belgische netgeneratie in cijfers: een stand van kennis Als het over jongeren gaat, hebben we vaak te maken met generaliserende typeringen zoals ‘dé jeugd van tegenwoordig’, ‘dé jongeren’, ‘dé nieuwe generatie’, enz. Jeugd wordt in al deze uitdrukkingen benaderd als een uniforme, abstracte en homogene groep. Ook als het over internet en jongeren gaat, bestaat de tendens om jonge internetgebruikers als één groep te beschouwen en worden ze nogal makkelijk over één kam geschoren. Dat labels als de ‘Netgeneration’, de ‘cyberkids’ of ‘digital natives’ – predikaten die jonge internetgebruikers krijgen toegedicht – in werkelijkheid betrekking hebben op zeer diverse internetgewoontes, wordt in het denken en spreken over jongeren en internet dan ook vaak over het hoofd gezien. In dit gedeelte schetsen we een overzicht van het recentste onderzoek met betrekking tot Belgische jongeren tussen 12 en 25 jaar. We trachten aldus een aantal reeds verworven empirische inzichten weer te geven die we als basiskennis voor het verdere onderzoek kunnen aanwenden. Met andere woorden: wat weten we nu eigenlijk al over deze Belgische digitale generatie, wat doen ze en wat niet? Onderzoek in België is nog steeds
veelal
kwantitatief
en
betreft
regelmatig
marktstudies
en/of
algemene
descriptieve statistieken. We delen dit overzicht in de eerste plaats in volgens aangewende werkwijze (kwantitatief of kwalitatief) waarbij we de kwantitatieve studies een tweede keer opsplitsen tussen de meer analytisch-wetenschappelijke en de meer descriptieve metingen.
0","!" 2CW+ X7.*.6>%+ Y+ Z/H%6%*%+ W>(%7&>%+ J&3&>;&>%)+ %*+ X7.*.6>;78%+ N*?.(63&>%+[,::U+\+,::]^+ De Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie publiceert op regelmatige basis (om de twee jaar) gedetailleerde gegevens over bezit en gebruik van computer en internet bij huishoudens en individuen op basis van een representatieve steekproef van de Belgische bevolking. Tabel 4 geeft het overzicht van de voornaamste resultaten uit de onderzoeken van 2007 en 2009 voor individuen uit de leeftijdsgroep 16 tot en met 24 jaar. Deze cijfers worden vergeleken met de totaalpercentages.
39 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Het gebruik van computer en het internet is bijna universeel bij de jongeren. Bijna alle jongeren hebben ooit een computer en het internet gebruikt en de meerderheid gebruikt beide technologieën dagelijks. Wanneer de percentages van wekelijkse (maar niet dagelijkse) gebruikers in rekening worden gebracht, zien we dat de technologieën anno 2009 zijn ingeburgerd in het leven van jongeren. Daarnaast zien we dat het mobiel internet aan een opmars bezig is. Terwijl in 2007 86% van de jongeren geen mobiel internet had, is dit aantal in 2009 teruggelopen tot 65%. Het internet is voor jongeren in de eerste plaats een instrument voor communicatie en het vinden van informatie. Het internet wordt vooral gebruikt om te e-mailen (93% in 2009), te chatten via instant messaging (59% in 2009), informatie te zoeken (in 2009, 72% voor goederen en diensten en dit cijfer loopt op tot 88% wanneer online diensten in rekening worden gebracht). Ten opzichte van 2007 zijn in 2009 ook het online luisteren naar radio en het bekijken van video’s (33% versus 39%) aan een opmars bezig. Activiteiten die verband houden met e-government komen minder frequent voor. Bijna de helft van de jongeren (49%) heeft tijdens de laatste drie maanden voorafgaand aan de bevraging online gebruik gemaakt van zijn of haar elektronische identiteitskaart. Het communiceren met de overheid gebeurt minder frequent, met uitzondering van het verkrijgen van informatie uit officiële overheidswebsites wat drie op tien jongeren al hebben gedaan. Ten opzichte van de hele bevraagde Belgische bevolking (tussen 16 en 74 jaar) stellen we vast dat jongeren minder informatie zoeken over gezondheidsissues en ook minder online communiceren met de overheid (met uitzondering van het contact per e-mail).
40 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Tabel 4: FOD 2007 & 2009 voor leeftijdsgroep 16-24 jaar (percentages)
Legende: !
A: Percentage van de Belgische bevolking tussen 16 en 74 jaar
!
B: Percentage Belgen tussen 16 en 74 jaar die gedurende de laatste 3 maanden een computer hebben gebruikt
!
C: Percentage Belgen tussen 16 en 74 jaar die gedurende de laatste 3 maanden internet hebben gebruikt
!
D: Percentage van de Belgische bevolking tussen 16 en 74 jaar, die het internet gedurende de laatste 3 maanden hebben gebruikt.
41 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
0","," FN-C+[,::]^!!+ Het
Belgische
onderzoek
TIRO,
dat
staat
voor
‘Tieners
en
ICT,
Risico’s
en
Opportuniteiten’ (Bauwens, Pauwels et al., 2009), bracht in kaart gebracht op welke manier Belgische jongeren tussen twaalf en achttien jaar oud gebruikmaken van het internet, hoe dat samenhangt met hun sociale achtergrondkenmerken en hoe zij het internet ervaren en beleven in de verschillende contexten en praktijken van hun leefwereld.12 Internetgebruik is bijna universeel: 96,3% van de tieners gebruikt het internet en bijna alle tieners (92,8%) gebruiken het internet in de thuisomgeving. Tieners zijn gemiddeld 2uur per schooldag online, maar op woensdagen (2,5uur) en op vrije dagen zoals weekenddagen (3uur) is dit langer. Naarmate de jongeren meer vrije tijd hebben, vertoeven ze dus een langere tijd op het internet. Tieners besteden thuis 35,7% van hun vrije tijd aan ICT. Jongeren vertoeven in de huiselijke levenssfeer vaak afwisselend tussen hun gezinsleden en tussen hun vrienden met behulp van ICT. Het internetgebruik speelt zich thuis vooral af rond de maaltijden. Verder wordt het gebruik van internet gestructureerd door het maken van huiswerk, televisie kijken en het nemen van nachtrust. De helft van de tieners gebruikt het internet vooral voor het onderhouden van sociale contacten (49,8%). Voor bijna één op de drie (31,0%) is het Internet voornamelijk een medium om zich te ontspannen. De jongeren blijken het Internet het minst te gebruiken om informatie op te zoeken (19,2%). Vooral voor jonge tieners die nog niet (mogen) uitgaan is het internet vaak een virtuele scène, waar men contact kan hebben met vrienden, waar men zich kan amuseren, ontspannen en bovenal tijdelijk kan ontsnappen aan de beperkte bewegingsvrijheid die jong-zijn soms met zich meebrengt. 11
Het TIRO onderzoeksproject werd uitgevoerd binnen het programma ‘Samenleving en Toekomst’ van het Federaal Wetenschapsbeleid. Het TIRO-onderzoek ging van start in februari 2006 en werd afgerond in december 2007. De volgende onderzoeksgroepen waren betrokken bij het onderzoek: IBBT-SMIT (Vrije Universiteit Brussel), CITA (Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix de Namur), OSC (Universiteit Antwerpen) en CRID (Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix de Namur). 12 Het onderzoek bestond uit een grootschalig enquêteonderzoek, klassikaal afgenomen bij 1318 tieners en 571 ouders en een kwalitatief panelonderzoek bij 34 Belgische tieners. Daarnaast werden participatieve brainstormsessies in zes Vlaamse en zes Waalse klassen georganiseerd en werden in twee participatieve workshops en in interviews stakeholders bevraagd die dicht aanleunen bij de leefwereld van tieners. Tenslotte werden de nationale en Europese wetgeving relevant voor internet- en GSM-gebruik van tieners, in kaart gebracht. De data werd verzameld in 2007 en gepubliceerd in 2009 (Bauwens, Pauwels et al., 2009).
42 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Wat betreft het internetgebruik elders: Bijna acht op de tien jongeren (77,0%) gebruikt wel eens het internet bij een vriend of vriendin. Ruim zes op de tien tieners (62,6%) gebruikt het internet op school. Ruim één vijfde van de tieners (22,1%) gebruikt het internet in de bibliotheek. Een internetcafé (13,7%), de werkplek van de ouders (9,2%) of winkels waar men games verkoopt (4,7%) worden minder bezocht om het internet te gebruiken. Tieners die thuis niet online kunnen, zoeken significant meer internetcafés op, surfen bij vriend(in)nen thuis of kunnen op andere plaatsen online. Het GSM-gebruik is bijna universeel: 96,0% van de tieners beschikt over een eigen mobiele telefoon. De voornaamste reden om geen GSM te gebruiken is de hoge kostprijs. De tieners die filmpjes en foto’s maken met hun GSM doen dit voornamelijk om door te sturen naar anderen (36,7%) en in mindere mate om op het internet te plaatsen (13,9%). Meer dan vier op tien tieners (45,5%) heeft online persoonlijke informatie staan in de vorm van een profiel. 40,7% heeft een eigen blog en bijna twee op de tien jongeren (18,2%) heeft een eigen website. Tieners hechten veel belang aan reacties op hun online zelfpresentaties.
Jongeren
zoeken
elkaar
online
op
in
hun
zoektocht
naar
een
persoonlijke en sociale identiteit. Processen van voortdurende wisselwerking tussen conformeren en differentiëren staan centraal (zie hoger). Meer dan 8 op de 10 jongeren gamen. 27,9% van de tieners speelt enkele keren per week en 16,9% van de tieners speelt dagelijks. Het overgrote deel van de tieners houdt het aantal speeluren beperkt. Voor veel tieners is gamen de oudste herinnering van ICTgebruik. Gamen is voor de meeste tieners een sociaal gebeuren. Het samenspelen kan verschillende vormen aannemen naargelang het gamen in de thuissituatie, online of in een lokaal netwerk plaatsvindt. Wat de types games betreft, zijn actiespelletjes, race games, sport- en avonturenspelletjes het populairst. Hoewel e-gambling in tegenstelling tot de meeste andere games een financiële inzet vereist, zegt 16,6% van de tieners (zeer) graag online te gokken. 62,6% van de jongeren gebruikt het internet op school. Het internetgebruik stijgt met de graden: van 54,9% in de eerste graad tot 72,5% in de derde graad. Het gebruik van de computer op school is vooral tot de lesuren beperkt (44,3%). Slechts 10,6% van de leerlingen maakt er buiten de lesuren gebruik van. De meerderheid van de jongeren (55,5%) mag de computers enkel gebruiken voor schoolwerk. Bij de jongeren is er een
43 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
grote vraag naar meer up-to-date internetgebruik op school, voornamelijk wat betreft kennis, vaardigheden en creatief gebruik. De expertise van de leraars wordt tamelijk laag ingeschat. Huiswerk maken en internetgebruik gaan hand in hand. Tieners maken frequent gebruik van het internet om informatie te sprokkelen. Andere bronnen dan Google en Wikipedia worden zelden geraadpleegd. Ook het overleggen via ICT (MSN of telefoon) over huiswerk maakt deel uit van het alledaagse leven van schoolgaande jongeren. Aan dergelijke online samenwerking wordt de voorwaarde van wederkerigheid gekoppeld, met andere woorden, iedereen wordt verwacht zijn steentje bij te dragen. Basisvaardigheden zoals een tekst typen op de computer (97,4%), informatie zoeken op het internet (97,2%) en praten met anderen via programma’s zoals MSN (93,6%) zijn bijna universeel. Gevorderde vaardigheden zoals filmpjes downloaden en online gamen met anderen via het Internet blijken iets minder gekend. Het plaatsen van een bericht op een discussieforum (72,0%) en het downloaden van muziek (86,1%) hebben de tieners binnen deze categorie van vaardigheden respectievelijk het minst en het meest onder de knie. Van de gespecialiseerde vaardigheden blijkt het maken van een blog de meest gangbare (65,5%). Andere gespecialiseerde vaardigheden zijn een filmpje op internet plaatsen (47,2%), praten met anderen via programma’s als Skype (44,6%) en een website maken (36,7%). Opmerkelijk is dat maar liefst 16,6% van de jongeren beweert een computer te kunnen hacken. Verschillen tussen jongens en meisjes: !
Tijd online: Alhoewel er geen significante verschillen zijn tussen jongens en meisjes inzake hun reële online tijdsbesteding zou 13,8% van de meisjes minder en 25% van de jongens meer tijd wensen door te brengen op het internet.
!
Motieven: Meisjes gebruiken het internet vooral voor sociale contacten (60,7%), terwijl jongens het internet vooral als ontspanning zien (43,1%).
!
Specifiek internetgebruik: Meisjes (75,6%) kiezen er vaker voor dan jongens (58,6%) om altijd via een gesloten chatbox te chatten. Meer meisjes dan jongens hebben een blog (45,1% versus 36,3%) en ze zijn talrijker om een profielpagina aan te maken (49,6% versus 41,4%). Jongens hebben dan weer eerder een eigen website (22,1% versus 14,2%). Jongens gamen niet alleen vaker en langer dan meisjes, ze houden ook van meer verschillende types van games. Terwijl voor meisjes de belangrijkste motivatie voor het spelen van games tijdverdrijf is, hebben jongens verschillende drijfveren en ze waarderen ook veel meer de
44 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
uitgebreide besturingsmogelijkheden die een spelconsole biedt. Tot slot zijn jongens ook meer vertrouwd met de aan het gamen verbonden gewoonten en taalgebruik (gamecultuur). Meisjes gebruiken veel minder de gameterminologie en spreken in het algemeen over ‘spelletjes spelen.’ !
Vaardigheden: Jongens claimen meer gevorderd te zijn inzake computer- en internetvaardigheden dan meisjes en menen ook vaker over gespecialiseerde competenties te beschikken. Voorts is bij meisjes de kans groter dat een Internetsessie bestaat uit het gelijktijdig gebruiken van ICT-toepassingen (62,6% versus 43%) (multitasken).
!
GSM: Iets meer meisjes (97,5%) dan jongens (94,4%) blijken een GSM te hebben.
Leeftijdsverschillen: !
Bijna één op de drie tieners uit de eerste graad (31,3%) zou graag meer tot veel meer op het internet vertoeven, terwijl dat voor de tweede graad nog slechts 19,9% en voor de derde graad 13,9% is.
!
Inzake gebruik van toepassingen blijkt dat vooral de tieners uit de tweede graad (voornamelijk 15-jarigen) het internet significant meer als communicatiemiddel gebruiken (56,7% versus 45,5% in de eerste graad en 46,7% in de derde graad). Bovendien
spelen
jongere
tieners
uit
de
eerste
graad
significant
meer
computerspelletjes dan oudere tieners uit de derde graad. !
Leerlingen
uit
de
eerste
graad
scoren
het
laagst
inzake
computer-
en
Internetvaardigheden. De jongeren uit de tweede graad verschillen van de eerste graad wat betreft basisvaardigheden en gespecialiseerde vaardigheden. De tieners uit de derde en de tweede graad verschillen significant van de eerste graad wat betreft gevorderde vaardigheden. Tussen de tweede en de derde graad zijn er geen significante verschillen in ICT-competentieniveaus. Daarnaast neemt het multitasken toe naarmate tieners ouder worden. !
Leerlingen uit de derde graad (98,7%) beschikken vaker over een eigen gsm dan de jongere tieners. Niettemin is het GSM-bezit in de eerste twee graden ook zeer hoog (94%).
Regionale verschillen: !
De kloof inzake toegang tot en gebruik van internet is in Wallonië sterker zichtbaar dan in Vlaanderen. Vlaamse jongeren hebben iets meer toegang tot het Internet en maken iets vaker gebruik van het internet dan Waalse jongeren
45 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
(99,2% versus 92,9%). Vlaamse tieners spenderen gemiddeld 2,5uur per dag op het Internet, Waalse tieners 2 uur. !
Opleidingsverschillen
zijn
in
Wallonië
sterker
merkbaar:
De
jongeren
uit
l’enseignement général blijken meer online te gaan, terwijl jongeren uit de studierichting
professionnel
minder
het
internet
blijken
te
gebruiken
(respectievelijk 99,4% en 83,7%). Voor de Vlaamse jongeren werden geen verschillen vastgesteld tussen de verschillende studierichtingen. !
Het blogfenomeen is meer aanwezig in Wallonië (55,9%) dan in Vlaanderen (28,3%). Het omgekeerde geldt voor persoonlijke websites (12,3% versus 23,1%).
!
Het Vlaamse onderwijs (76,8%) scoort op vlak van internetgebruik aanzienlijk hoger dan het Waalse onderwijs (45,3%).
!
Waalse tieners menen het hoogst te scoren wat betreft gespecialiseerde computer- en internetvaardigheden. De Vlaamse tieners zouden dan weer beter zijn in de basisvaardigheden.
0","0" C*=%(S.%);P+ %*+ N*?.(63&>%7%*&(E6+ D3*+ =%+ _%(4(E>)%(;.(H3*>;3&>%;+ [CN_C^+[,::`^+ Het OIVO voert regelmatig een kwantitatief onderzoek met als doel het bezit, gebruik en aankoopgedrag van ICT door jongeren te evalueren en de ermee samenhangende risico’s in kaart te brengen. We vatten hier de voornaamste resultaten samen uit hun onderzoeken uit respectievelijk 2006 en 2008 (zie Vandercammen, 2006; 2008). De doelgroep bestaat uit Belgische jongeren tussen 9 en 18 jaar. Volgens de studies leven de jongeren in een mediawereld waar de percentages bezit en gebruik heel hoog liggen. Het percentage media-uitrusting van het gezin bereikt hoge niveaus, ongeacht de leeftijd, en voor wat de klassieke media betreft zijn radio en televisie overal geïnstalleerd. Het percentage computer-uitrusting met internetaansluiting (89%) benadert stilaan het hoge peil van de traditionele media (TV 99%, Radio 96%, DVD-speler 92%). In 2 op de 3 gevallen beschikken jongeren ook over een gameconsole. Daarnaast beschikt één op de drie jongeren over een media-instrument in zijn of haar kamer: bijna de helft van de jongeren heeft een TV en één op drie heeft een computer met Internetaansluiting op de kamer. Internet, radio en televisie worden quasi dagelijks gebruikt door de jongeren. Volgens het onderzoek van OIVO surft 93% van de bevraagden dagelijks op het Internet en vanaf
46 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
13 jaar is dat zelfs meer dan 95%. De Franstalige jongeren hebben hierbij de voorbije jaren een sterke inhaalbeweging gemaakt en komen nu gemiddeld op 88%. Het surfgedrag (met name de frequentie) stijgt met de leeftijd en de scholingsgraad. De populairste toepassingen zijn het opzoeken van informatie (voor school, vrije tijd en over toekomstige aankopen), het downloaden van entertainende content (spelletjes, muziek etc.) en chatten. E-mail wordt pas echt gebruikt vanaf achttien jaar. Het GSM-bezit zit voor de gehele groep van respondenten rond 90% met bijna totale penetratie vanaf 13 jaar. SMS blijft de populairste aanwending (90%) al komt bellen steeds dichter (84%).
0","#" Z<%;&33(&A3(%*+[,:!:^+ Het webplatform Apestaartjaren13, een gezamenlijk initiatief van Graffiti Jeugddienst vzw en Jeugdwerknet vzw, is een webplatform voor jeugdwerkers over jongeren en nieuwe media. In 2010 publiceerde Apestaartjaren haar tweede onderzoek over actuele tendensen naar mediabezit en gebruik.14 Bijna alle jongeren hebben een TV (99%) en een computer (97%) met Internet (94%) thuis. In bijna 90% van de huizen vind je ook een gametoestel. Daarnaast hebben jongeren ook steeds een arsenaal aan multimedia op de eigen kamer (TV: 46%, computer 43%) en kunnen jongeren ook daar online (62%). De computer vinden jongeren heel belangrijk in hun leven, zowel voor school als voor vrije tijd. De computer is een instrument voor (school)werk en ontspanning. Het wordt vooral gebruikt om muziek te beluisteren (86%), te chatten (83%), video’s te bekijken (77%), informatie te zoeken (75%), te mailen (74%) en huiswerk te maken (61%). YouTube, Netlog en Facebook zijn de favoriete websites van jongeren. Ook elektronische leerplatformen, informatiesites (Sporza, HLN, Wikipedia …), webmail accounts (Hotmail, Gmail, …) en spelletjessites (spele.nl, Speeleiland,…) zijn populair. Netlog blijkt met
13
www.apestaartjaren.be Het onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met de onderzoeksgroep IBBT/MICT (Universiteit Gent). Meer dan 1700 jongeren uit het middelbaar onderwijs (leeftijd 12 tot 18 jaar) werden bevraagd middels een papieren enquête. Daarnaast werd een steekproef uitgevoerd bij 200 kinderen uit het vijfde leerjaar van de lagere school. Een doelgroep waarover heel weinig cijfermateriaal bestaat. 14
47 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
voorsprong de populairste sociale netwerksite (74%), gevolgd door Facebook (67%). 62% van de jongeren logt dagelijks in op zijn profiel. Bijna 30% van de jongeren heeft een profiel zowel op Netlog als op Facebook. In vergelijking met 2008 zijn beide sites enorm gestegen in populariteit. MySpace blijft ongeveer status quo (17%). De meeste jongeren gebruiken sociale netwerksites om foto’s te bekijken en te uploaden, om op de hoogte te blijven van wat vrienden doen, om te communiceren (via instant messaging) of om social games (bvb. Farmville, Maffia Wars) te spelen. Jongeren worden steeds mobieler; 97% bezit een GSM, 85% heeft een mp3-speler. Bovendien blijken ook mobiele gametoestellen als PSP en Nintendo DS razend populair. 13% van de jongeren heeft bovendien een data-abonnement om via hun mobiele telefoon te internetten. Jongeren hebben gemiddeld een GSM vanaf 11 jaar en het is een heus multimediatoestel geworden: telefoneren, sms’en, radio luisteren, foto’s nemen, als wekker gebruiken etc. Elke generatie heeft zijn communicatiemiddel. Jongeren gebruiken de GSM en de vaste telefoon om vooral met ouders en grootouders te communiceren. Sms en Instant Messaging is populairst onder (school)vrienden. Mail neemt af in populariteit, maar is wel het eerste communicatiemiddel naar school, sportclub en jeugdbeweging toe. Volgens het Apestaartjaren onderzoek blijft het mediagedrag van jongeren vaak eenrichtingsverkeer, zelfs in Web 2.0 tijden. Jongeren bekijken veel content, maar gaan relatief weinig zelf iets toevoegen of commentariëren. 60% laadt nooit muziek of video’s op. 59% blogt nooit, 54% doet niet mee aan online fora. Content consumeren is wel wijdverspreid: op weekbasis scoren muziek beluisteren (76%), filmpjes (70%) of foto’s (70%) bekijken heel hoog.
0","B" K%/H>;78%+A.*H%(%*+>*+XE(.<%%;+<%(;<%7&>%?+[XE(.;&3&Q+,:!:^+ Volgens de meest recente cijfers van Eurostat (2010) (het statistisch bureau van de Europese Unie) zijn zeven op de tien jonge Belgen (tussen de 16 en 25 jaar) actief op sociale netwerk sites (zoals Facebook, Netlog en Twitter), chatwebsites of blogs. De Belgische jongeren bevinden zich evenwel in de kelder van de rangschikking. Het Europees gemiddelde bedraagt 80%. Enkel Letland (69%), Ierland (64%) en Roemenië (61%) scoren slechter dan de Belgische jongeren. Polen en Nederland voeren de
48 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
rangschikking aan. In Nederland is 91% van de jongeren actief op sociale netwerken. In Polen is dat zelfs 94%. Naarmate mensen ouder worden neemt ook het gebruik van sociale media af. In de leeftijdscategorie tussen 25 en 54 jaar zit nog 35% van de Belgische internetters op een sociaal netwerk. Vanaf 55 jaar daalt dat verder naar 19%. E-mailen behoort niet tot de sociale netwerken, maar het sturen en ontvangen van e-mails was in 2010 bij alle leeftijdsgroepen de grootste internetactiviteit. We kunnen drie mogelijke verklaringen geven waarom Belgische jongeren relatief laag scoren in Europa en in het bijzonder ten opzichte van Nederland. Een eerste mogelijke verklaring heeft te maken met infrastructuur. In België zijn data-abonnementen (voor mobiele toegang tot het internet) de duurste van heel Europa. Dit kan ervoor zorgen dat bijvoorbeeld het mobiel bezoeken van sociale netwerk sites nog beperkt is (in tegenstelling tot bijvoorbeeld Nederland). Een tweede mogelijke verklaring is van culturele aard. Belgen zouden introverter zijn dan Nederlanders. Het hoge cijfer van Polen zou dan weer te wijten kunnen zijn aan de vele Polen die in het buitenland wonen (met name Engeland), maar die contact houden met het thuisland (familie, vrienden) via Grono15, een populair Poolse sociale netwerk site. Engeland wonen en contact houden met hu thuisland via bepaalde websites. Ten slotte kan er ook een methodologische verklaring zijn. De data worden in elk land afzonderlijk verzameld wat tot een vertekening van de statistieken kan leiden.
0","T" @%=>3H%4(E>)+%*+D..()%E(%*+[MCaP6.*>&.(+,::]^+ Het
Jeugdonderzoeksplatform16
(JOP)
is
een
interdisciplinair
en
interuniversitair
samenwerkingsverband tussen het Leuvens Instituut voor Criminologie (K.U. Leuven), de Vakgroep Sociale Agogiek (UGent) en de Onderzoeksgroep Tempus Omnia Revelat (Vrije Universiteit Brussel). Samen werken zij binnen het Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport de onderzoekslijn ‘jeugdbeleid’ uit. Op periodieke basis wordt de ‘Jop-monitor’ afgenomen, een vragenlijst die peilt naar de leefwereld, de levensomstandigheden en het gedrag van de
Vlaamse
jeugd. De
eerste
JOP-monitor werd
afgenomen
in
2005-2006. De
dataverzameling van JOP-monitor 2 dateert van het najaar 2008. Terwijl JOP-monitor 1 zich richtte op 14- tot 25-jarigen, werd voor JOP-monitor 2 de steekproef uitgebreid tot 12- tot 30-jarigen. Enerzijds maakt dit het vergelijken moeilijker, anderzijds maakt het 15 16
www.grono.net www.jeugdonderzoeksplatform.be
49 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
mogelijk om transities in de levensloop van jongeren in beeld te brengen. Aan JOPmonitor 2 namen in totaal meer dan 3700 jongeren deel. In het onderzoek wordt ruimer gepeild naar het mediagebruik van jongeren. Door niet alleen het Internetgebruik te meten, maar ook het gebruik van televisie, radio, kranten en tijdschriften in rekening te brengen, geeft het onderzoek een breder beeld van de mediavoorkeuren van jongeren. Op basis van een clusteranalyse uitgevoerd op de data uit JOP-monitor 2, delen de onderzoekers de bevraagde jongeren op in vijf groepen (Boonaert & Siongers, 2010):
!
Just for fun-gebruikers (29%) richten zich voornamelijk op de traditionele commerciële kanalen. Populair bij deze groep zijn de tijdschriften Joepie en Fancy, bijna 40% leest nooit een krant, velen luisteren het liefst naar Q-music en kijken het liefst naar VT4 en 2BE. Op Internet verkiezen ze ontspanning (online games) en communicatie (chatten en mailen). Ze gebruiken het Internet daarentegen minder dan andere groepen voor informatie of commercieel gebruik. Deze groep heeft een quasi evenwichtige verdeling over jongens en meisjes, is uitgesproken jong en kent een sterke vertegenwoordiging van laaggeschoolden.
!
Gebruikers met een sterke focus op traditionele media (22%) en gebruikt nieuwe media in geringe mate en enkel pragmatisch (e-mail, zoekmachines en webbankieren). Ze lezen vooral tv-bladen, Het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet, ze luisteren naar Q-music en kijken naar één. De groep is gekenmerkt door relatief meer en jongeren uit de oudere leeftijdsgroepen.
!
Hybriden met een populaire mediavoorkeur (21%) leunen dicht aan bij de ‘just for fun’-gebruikers, maar onderscheiden zich van deze groep door een ruimer internetgebruik. Deze groep leest vooral tv-bladen (TV-story, Dag Allemaal, TeVeblad), Flair, Het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet, Het Nieuwsblad/De Gentenaar, luistert naar Q-music en kijkt vooral naar VTM en VT4. Op het internet zijn deze jongeren vooral bezig met sociale netwerksites, informatie opzoeken, spelletjes en communicatie (chatten, mailen). De groep wordt verder gekenmerkt door een quasi evenwichtige verdeling over jongens en meisjes.
!
Hybride meerwaardezoekers (20%) richten zich meer naar de kanalen die een kritische meerwaarde met zich meebrengen. Ze lezen vaak Knack, Humo, De Morgen, De Standard, luisteren naar Studio Brussel, kijken naar Eén en Canvas en gebruiken het internet vooral om informatie op te zoeken, te communiceren (vooral e-mail) en te webbankieren. De groep bestaat uit relatief meer mannen en ouderen, en hooggeschoolden zijn oververtegenwoordigd.
50 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
!
Mediavreemden (9%) consumeren nauwelijks tot geen media, tenzij dan wat vertier op televisie (voorkeur voor VTM). Van deze groep leest 39% geen tijdschrift, 42% leest geen krant. De groep kent ook het hoogste percentage nietradioluisteraars. Indien er naar de radio geluisterd wordt, gaat de voorkeur uit naar Q-music. Het gebruik van computers is beperkt tot sporadisch gamen. De groep kent relatief meer mannen, ouderen en laaggeschoolden.
0","U" O.*7/E;>%R+D3*+6%=>36>b+&.&+6%=>3?E*+ We dienen een aantal kanttekeningen te plaatsen bij het voorgestelde onderzoek. De cijfers lopen op het eerste zicht nogal wat uiteen. Dit is enerzijds te wijten aan het snelle verouderen van de data, maar daarnaast is er nog een groter probleem: de onmogelijkheid
om
de
verschillende
resultaten
met
elkaar
te
vergelijken.
De
verschillende onderzoeken die we hier besproken hebben, maken soms erg verschillende methodologische keuzes. Een eerste probleem hierbij is de regionale focus van de studies. De verschillende studies beschouwen de Vlaamse, Waalse, Franstalige (hetgeen nog iets anders is of ten minste kan zijn dan Waalse) en Belgische jongeren. Daar regiogebonden gebruiksverschillen (zoals taalgebied maar ook stedelijkheid etc.) niet bij voorbaat kunnen worden uitgesloten bemoeilijkt dit alvast de vergelijking. Niet alleen de afbakening van de regionale groep waarvoor/waarover men wenst te spreken is hierbij van belang. Voor kwantitatieve studies komt daarbij ook de mate waarin de bestudeerde sample representatief is voor de gekozen populatie. De verschillende onderzoeken werken niet alle met even nauwgezette en statistisch verantwoorde selectiemethodes. Verder is de categorie ‘jongeren’ op zich al problematisch. Welke precieze leeftijden hieronder vallen is nergens vastgelegd en durft dan ook al eens te variëren. Dit probleem hebben we deels opgelost door te kiezen voor studies die duidelijk aangeven welke leeftijdsgroep(en) onder jongeren vallen. Ook andere concepten en termen kunnen anders gedefinieerd worden. Zo is bijvoorbeeld ‘regelmatig gebruik’ zeker geen eenduidige maatstaf, maar zelfs of iemand ‘ooit’ het Internet gebruikt kan verschillende betekenissen inhouden; van al ooit in het gehele leven tot minstens eenmaal in de afgelopen maand. We zien al deze problemen rond vergelijkbaarheid bovendien niet enkel opduiken tussen de verschillende studies, maar zelfs ook binnen de weinige meer longitudinale onderzoeken (zoals OIVO). Zoals we hierboven argumenteerden, is het praktisch onmogelijk de bevindingen uit de diverse studies simpelweg te combineren tot één gefundeerd beeld omtrent jongeren en
51 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
ICT in België. We kunnen wel een paar door geen enkel onderzoek gecontesteerde algemene inzichten in het ICT-gebruik van jongeren weergeven. Jongeren zweren bij een mediamix van heel uiteenlopende aard. Ze zijn in eerste instantie zware internetgebruikers, maar ook televisiekijken blijft belangrijk. Printmedia scoren vrij laag qua interesse. Als er al gedrukt nieuws wordt gelezen, is dat vooral in een gratis meeneemkrant (zoals Metro) of ‘toevallig’ – aldus de jongeren zelf – indien een betaalde krant thuis aanwezig is. Daarbij hoeft de jongere in kwestie niet te beseffen dat de aanwezigheid van een betaalde krant, thuis, misschien eerder niet ‘toevallig’ is en dat jongeren afkomstig van hoger opgeleide ouders of lid van een gezin met een hoger sociaaleconomisch statuut ook meer kans krijgen om een betaalde krant thuis aan te treffen (bv. Raeymaeckers, 2003). Als jongeren al betalen voor gedrukt nieuws, scoren weekbladen (vrouwenbladen, tv-bladen) beter dan de betaalkrant. De weergegeven onderzoeken tonen aan dat de penetratiegraad van ICT in het dagelijkse leven van jongeren hoog is. Ook het internetgebruik in het algemeen ligt erg hoog bij tieners. Daarnaast stellen we frequentieverschillen vast volgens gender (jongens gebruiken meer het internet dan meisjes) en leeftijd (oudere tieners gebruiken meer het internet dan jongere tieners). Op vlak van het gebruik van specifieke toepassingen kunnen we stellen dat ICT voornamelijk gelijk staat met communicatie en consumptie en minder met productie (wat vaak wordt verwacht in het tijdperk van Web 2.0). De belangrijkste Internettoepassingen zijn Instant Messaging (MSN), chatten, het consumeren van online content (video’s, foto’s, muziek), opzoeken van informatie met behulp van zoekmachines (voornamelijk Google), downloaden en e-mail. We kunnen dus stellen dat horizontale communicatie (tussen vrienden) het voornaamste gebruik is voor entertainment en het opzoeken van informatie. Het internet is voor (jonge) jongeren bovenal een communicatiemedium, in tweede
instantie
een
amusementsmedium
en
in
laatste
instantie
een
informatiemedium. Hoe ouder de jongere is/wordt, hoe meer de informatieve functie aan belang wint, en hoe meer de amusementsfunctie aan belang inboet. Het internet gebruiken om te communiceren blijft echter ook voor oudere jongeren functie nummer één.
52 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Jongeren geven te kennen eerder te scannen (online en in de krant) dan diepgravende artikels te lezen of een artikel uit te lezen. De meeste jongeren scannen 70 tot 80% van de inhoud, en lezen 20 tot 30% dieper. Het is voor hen naar eigen zeggen ruim voldoende iets heel algemeen ‘te weten’ en daarom lezen ze bij voorkeur de titels. Als hen iets persoonlijk interesseert, gaan ze dieper lezen en willen ze meer weten. In sommige gevallen – als ze tijd hebben, uit verveling (lees: in de trein of tijdens de lessen) of voor een schoolopdracht – kan de verhouding omslaan naar 50-50%. Nieuws en berichtgeving hebben een beperkte houdbaarheidsdatum. Als er te lang en te veel over een topic verslagen wordt, verliezen jongeren de interesse, vinden ze het ‘te veel van hetzelfde’ en ‘zien ze door de bomen het bos niet meer’. Daarmee samenhangend willen jongeren ook meer context terugvinden over een topic. Daarmee bedoelen ze ‘een hapklaar, helder, wikipedia-achtig verhaal met een duidelijk begin, een chronologische samenvatting van gebeurtenissen en oorzaken en gevolgen, tot de dag van vandaag’. Kortom, ze hebben een voorkeur voor het soort verkorte samenvattingen die een ouder of een leerkracht geschiedenis vertelt, waardoor ze opnieuw mee zijn. Scholieren suggereren de oplossing om een keer per week een samenvatting van het nieuws van de voorbije week te geven, net zoals een Vlaamse televisiezender op zondag een resumé uitzendt van een telenovelle of andere programma’s. Jongeren geven te kennen dat ze per nieuwsgenre een bepaalde mediavoorkeur hebben die voor hen nauw samenhangt met de gepercipieerde betrouwbaarheid en belangrijkheid: serieus/echt/hard nieuws ervaren ze bijvoorbeeld als betrouwbaarder en consumeren
ze
het
liefst
via
televisie;
showbizz/zacht/emo/bizar/fun/het
weer/
ongevallen/rampen/entertainmentnieuws – waarvan jongeren zich bewust zijn dat dit soort nieuws met een korrel zout mag worden genomen of minder belangrijk is – alsook nieuws over nieuwe technische producten raadplegen ze het liefst via het internet; en nieuws over mode en cosmetica via tijdschriften. De krant lezen ze dan weer om opinies en politiek nieuws te raadplegen, en ook voor regionaal, financieel en economisch nieuws. Scholieren en studenten zeggen niet warm te lopen voor ‘soft’ nieuws, in casu showbizznieuws. Ze consumeren het wel, maar liefst in de daartoe voorziene formats (De rode Loper op tv, Story of Familie als tijdschrift). Showbizznieuws moet blijven bestaan, maar mag niet gemengd worden met het serieuze nieuws: het moet duidelijk ‘zijbalknieuws’ blijven. Ook hoeft het nieuws niet humoristischer gebracht. Het kan eventueel wel in een nieuwe format speciaal voor jongeren worden gegoten. Algemeen
53 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
vinden jongeren dat fun gescheiden moet blijven van ‘ernstig’, zowel wat onderwerpen als wat format betreft. Alles waarmee jongeren een persoonlijke band, link of herkenning hebben, zij het een land (van origine), een (eerdere) studiekeuze, een kennis, een evenement, een regio of iets anders dat persoonlijk relevant is en waarmee ze een emotionele nabijheid ervaren, draagt de interesse weg en wordt gelezen of bekeken. Jongeren zouden gebruikers-gegenereerd nieuws wantrouwen, zeker waar het om ernstig nieuws gaat. Ze zitten hoegenaamd niet te wachten op een crossmediale community waar ze nieuws kunnen consulteren en waar ze kunnen participeren in het brengen en/of het becommentariëren van nieuws. Wat niet authentiek lijkt, geloven ze niet. Ze hebben een groot vertrouwen in de officiële gatekeepers en vinden dat UGC slechts opportuun is wanneer een officiële instantie (leraar-docent of professionele journalist) zowel inhoud als schrijfstijl superviseert. Jongeren willen in de regel liever niet dat ‘hun’ online media door nieuwsmakers worden ingepalmd. Web 2.0-toepassingen zoals MSN, Netlog of Facebook zijn bestemd voor privégebruik. Zo zouden ze ook liever geen nieuws op de gsm krijgen, zelfs al was het gratis. De gsm is volledig te situeren in de privésfeer en dient voor communicatie, niet voor nieuws of informatie. Sommigen aanvaarden wel dat nieuws via Facebook wordt verspreid, maar dan onder bepaalde voorwaarden: niet te veel of te vaak op de algemene wall, via een aparte wall, via het pull-principe, RSS-gewijs, maar dan alleen de hoofdpunten of die punten waarvoor ze ingeschreven zijn. Samenvattend kunnen we stellen dat jongeren sociale media gebruiken als publieke ruimte: -
Om contact te onderhouden met hun vrienden;
-
Om toegang te krijgen tot media, vermaak en informatie (vaak gepubliceerd of gedeeld door hun vrienden);
-
Om hun eigen identiteit te verkennen en vorm te geven;
-
Om geïnformeerd te worden over status updates van vrienden, en nieuws;
-
Om nieuwe contacten te leggen en actief te zijn in groepen;
-
En uiteraard ook als digitale hangplek.
54 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Sociale media zijn bovenal 'versterkers' die de kansen, die er voor jongeren online zijn, kunnen versterken met positieve verbindingen en mogelijkheden, maar ze kunnen ook de gevoeligheden en zwakheden van de kwetsbaren versterken. Organisaties, die zich met jongeren bezighouden, zouden zich bewust moeten zijn van de invloed van sociale media, en jongeren helpen daar op een goede manier mee om te gaan. Daarnaast zouden organisaties na moeten gaan hoe zij deze media kunnen gebruiken om het eigen werk te verbeteren, en om in contact te komen met jongeren.
4. ICT en de publieke sfeer 4.1. Globalisering, of leven in de wereldsamenleving De ‘e-revolutie’, de komst van wereldwijde elektronische communicatienetwerken, zorgt ervoor dat de transnationalisering van relaties, verbanden en netwerken in een stroomversnelling komt. In deze context wordt er gesproken van globalisering of mondialisering. In algemene zin verwijst dit begrip naar het geheel van processen dat staat voor een transformatie in de ruimtelijke organisatie van sociale relaties en transacties die transcontinentale of interregionale stromen en netwerken van activiteit, interactie en machtsuitoefening genereert (Held et al., 1999). Binnen het proces van globalisering kunnen twee grote dimensies worden onderscheiden. Enerzijds zijn er almaar meer sociale relaties en bindingen tussen geografisch verafgelegen actoren. Anderzijds
groeien
ook
de
sociale
netwerken
en
sociale
verbanden
met
een
interregionaal, transcontinentaal en zelfs mondiaal of wereldomspannend karakter. Individuele en sociale actoren handelen vandaag de dag inderdaad niet enkel binnen een territoriaal
begrensde
samenleving,
maar
opereren
ook
als
leden
van
de
wereldmaatschappij. Daarmee spoort een groeiend kosmopolitisme, een mondiaal of wereldbewustzijn
dat
vele
uitingen
kent:
de
toegenomen
bekommernis
om
mensenrechten in andere delen van de wereld, het sterk gestegen besef dat de mensheid een gedeelde en hoogst kwetsbare biosfeer bewoont, enz. Nieuwe technologieën hebben niet alleen gezorgd voor nieuwe netwerken voor de verspreiding van informatie, maar hebben ook geleid tot nieuwe patronen van interactie tussen mensen in tijd en ruimte, en daarmee tot nieuwe vormen van maatschappelijke betrokkenheid en vereniging. Een cruciale ontwikkeling is dat sociale interacties en
55 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
organisaties minder geworteld zijn in fysieke face-to-face contacten tussen mensen. De Spaanse socioloog Manu Castells (2000; 2001) heeft het in dit verband over de toenemende ontdubbeling van de mondiale sociale ruimte in een ruimte van plaatsen en een ruimte van stromen. Bij een ruimte van plaatsen hebben we te maken met een geheel van gescheiden geografische plaatsen waarbinnen mensen met elkaar omgaan op basis van fysieke co-presentie. Mensen leven uiteraard nog veelvuldig samen met fysieke nabije anderen die ze direct kunnen waarnemen, maar tegelijk is er een verschuiving opgetreden. Met het proces van globalisering nam namelijk niet alleen het belang toe van indirecte communicatie via bijvoorbeeld de telefoon, die het fysieke en temporele samenzijn ontkoppelt (men deelt de tijd, niet ook een plaats). Dankzij de digitale ICT-revolutie werd het bijvoorbeeld ook mogelijk om productieprocessen in real time op elkaar af te stemmen. Dat vereist uiteraard continue en vooral gelijktijdige verplaatsingen van componenten tussen plaatsen. Precies daarnaar verwijst de notie van ruimte van stromen (Castells, 2000).
4.2. Reflexieve moderniteit De notie van ‘reflexieve moderniteit’ werd gelanceerd door de sociologen Ulrich Beck, Anthony Giddens en Scott Lash (1994). Met reflexieve moderniteit doelen ze op de tweede fase van de moderniteit waarin de algemene veronderstellingen en nieuwe tradities van de industriële samenleving (de eerste moderniteit) hun vanzelfsprekendheid verloren. Reflexieve moderniteit omvat de processen van de-traditionalisering, individualisering en vooral een sterk gestegen bewustzijn van de onbedoelde neveneffecten van de industriële samenleving. Met name de negatieve ecologische gevolgen van een maatschappij die mede berust op de massieve inzet van wetenschap en technologie in de productiesfeer werden vanaf het einde van de jaren 1960 steeds sterker gethematiseerd. Dat doet Beck spreken van de ‘risicomaatschappij’: een samenleving met een hoog risicobewustzijn inzake het grootschalig gebruik van wetenschap en technologie. Met behulp van ICT kunnen individuen en organisaties deelnemen aan mondiale, of in ieder geval verre, sociale verenigingen en netwerken. Dit leidt tot nieuwe relaties en interactiepatronen, maar ook - en volgens Giddens vooral - tot nieuwe vormen van onzekerheid. In dit verband is het feit dat traditionele logica’s en routines, en vormen van autoriteit die geworteld waren in deze tradities, meer en meer in vraag worden gesteld.
In
een
kosmopolitische
en
mondiale
samenleving,
worden
mensen
geconfronteerd met een enorme hoeveelheid informatie en dus een veelheid van bronnen
56 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
om hun vragen te beantwoorden en betekenis geven aan hun plaats in de wereld. Het resultaat hiervan is dat onzekerheid is binnengetreden in ieders dagelijkse leven en dat individuen en organisaties continu gedwongen worden om keuzes te maken, prioriteiten te kiezen en opvattingen en waarden te herdefiniëren. Dit is wat Giddens (1991) bedoeld met 'sociale reflexiviteit'. Media en ICT spelen een dubbele rol in het proces van reflexieve modernisering. Enerzijds zijn ze zelf belangrijke bronnen van onzekerheid vanwege de enorme hoeveelheid en verwarrende diversiteit van de symbolische betekenissen die zij produceren.
Anderzijds
kunnen
ze
worden
gezien
als
de
nieuwe
reflexieve
referentiekaders, die gebruikt kunnen worden om met de onzekerheid om te gaan. George Gerbner, geïnspireerd door McLuhan, beschreef reeds massamedia, en in het bijzonder televisie, als de moderne 'vertellers'. Media bieden ons een min of meer coherent cultureel begrip van onszelf als onderdeel van een nieuwe, deels virtuele wereld. Het netwerkpotentieel van ICT voegt een sociale dimensie toe aan het cultureel en symbolische aspect van de media. ICT creëert nieuwe mogelijkheden en platformen voor interactie en voor het organiseren van wat we gemeen hebben met anderen.
4.3. De globale publieke sfeer De publieke sfeer, volgens Habermas (1980), is de plaats waar niet alleen een debat moet
plaatsvinden
waarin
ieders
mening
naar
voren
komt,
ook
moet
er
overeenstemming bereikt worden, een “non-coercively unifying, consensus building force of a discourse in which participants overcome their at first subjectively biased views in favor of a rationally motivated agreement” (Habermas, 1980, p.315). In de publieke sfeer is er dus de mogelijkheid voor de mens om zijn of haar standpunt uiteen te zetten en te delen. Door middel van een kritisch, rationeel debat zou men tot overeenstemming moeten kunnen komen met betrekking tot bepaalde twistpunten. Volgens velen vormt deze mogelijkheid tot debat zich ook op het internet, alwaar door middel van Web 2.0 ieder
zijn
standpunt
en
gedachten
kan
uitspreken,
publiceren,
verzamelen
en
organiseren. Deze vrijheid die het internet kent wordt onderstreept door Castells en McNair. Castells (2001) stelt dat het internet gecreëerd is als medium voor de vrijheid en dat het internet in zijn kern de vrijheid ten goede komt. McNair (2006) richt zich meer op de grote schare aan weblogs en over deze ‘blogosfeer’ meldt hij dat “the web has become a knowledge resource of unprecedented depth and richness” (McNair, 2006, p.134). Allerlei meningen
57 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
en standpunten over vele kwesties zijn vertegenwoordigd op het internet. Zowel berichtgeving van overheden, organisaties als particulieren wordt publiek gemaakt en reactie hierop wordt mogelijk gemaakt door het internet. Een groot voordeel hiervan is dat alles vrij toegankelijk is voor iedereen. McNairs opvatting van blogosfeer komt ook de burger ten goede. Over een onderwerp is niet slechts het bericht van de massamedia terug te vinden, maar kan men ook allerlei andere standpunten en meningen terugvinden. McNair (2006) geeft hierbij aan dat een nieuwsbericht of blogbericht subjectief moet zijn, maar door deze subjectiviteit, komt dat de objectiviteit ten goede. Twee tegenovergestelde subjectieve berichten, maken het voor de lezer immers mogelijk om er een objectief beeld over te krijgen. Daarnaast breidt McNair de Habermasiaanse publieke sfeer uit met zijn notie van de blogosfeer als globale publieke sfeer. Deze globale publieke sfeer kan zowel gezien worden als de publieke sfeer zoals Habermas die stelde, maar tevens als faciliteit voor een transnationaal en globaal debat. Dit debat heeft een globale publieke sfeer nodig onder invloed van drie elementen. Ten eerste is dat door de opkomst en de beschikbaarheid
van
vrije
en
onafhankelijke
globale
media.
Ten
tweede
wordt
communicatie door middel van nieuwe media als globaal ervaren. Als derde element noemt McNair het rijzen van globale politieke kwesties, waardoor er globaal actie dient ondernomen te worden. Het internet is het globale nieuwe medium bij uitstek dat deze globale publieke sfeer kan bewerkstelligen. Jodi Dean (2003) plaatst kritische kanttekeningen bij het Internet als globale publieke sfeer. Enerzijds verwijst ze naar de digitale kloof (van de eerste generatie). Niet iedereen heeft toegang tot het Internet en als gevolg zijn er mensen die buitengesloten worden van de zogenaamde publieke sfeer. Anderzijds is er het gegeven dat er te veel mensen deel uit kunnen maken van de publieke sfeer. Deze mensen zijn onvoldoende geïnformeerd, onwetend of ongewenst. Deze mogelijke Babylonische spraakverwarring geeft McNair (2006) ook aan, wanneer hij Paul Virilio aanhaalt. Er zouden dan teveel mensen op het Internet teveel opinies door elkaar roepen, waardoor het onduidelijk is wie wat zegt en waarom. Ten tweede staat Dean meer achter de kritisch-analytische, beweging.
Daarbij
ziet
zij
dat
nieuwe
media
zichzelf
presenteren
voor
en
als
democratisch publiek. Het uitbreiden en krachtiger worden van de communicatie- en entertainmentnetwerken leidt niet tot democratie, maar tot ‘communicative capitalism’. Met deze term geeft Dean aan dat het kapitalisme zich in ieders communicatie heeft genesteld. Ten slotte presenteert ze het Internet niet als een publieke sfeer, waar plaats is voor kritisch, rationeel debat en waar men tot overeenstemming kan komen door
58 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
middel van dit debat, maar als een ‘neodemocratie’, opgebouwd door netwerken rondom verschillende politieke kwesties, als een “site of conflict”. Hierbij maakt ze gebruik van de notie van het issuenetwerk, zoals gedefinieerd door Marres en Rogers (2005, p.925): “a heterogenuous set of entities (organisations, individuals, documents, slogans, imagery) that have configured into a hyperlink-network around a common problematic.”
4.4. e-Governance Het concept ‘governance’ verwijst naar de tradities, instituties en processen die bepalen hoe macht wordt uitgevoerd, hoe burgers een stem krijgen en hoe beslissingen genomen worden die de bevolking aanbelangen. Governance als concept overstijgt daarmee het concept government of overheid, dat verwijst naar de instellingen die beleid maken en uitvoeren en het concept democratie dat verwijst naar een specifiek staatsmodel waarbij burgers, middenveldorganisaties en de privésector deelnemen in het beleid (Van Audenhove et al., 2005). In de mate van de nadruk op het inzetten van technologie zou men kunnen spreken van een enge en een brede invulling van het concept e-governance. De enge invulling van e-Governance verwijst naar de (mogelijke) veranderingen in de relaties tussen de overheid, het middenveld, de private sector en individuele burgers door toedoen van het gebruik van ICT doorheen de politieke, bestuurlijke en administratieve praktijk (Riley & Riley, 2003). Hier vindt men een tegenstelling tussen enerzijds die auteurs die verwachten dat de nieuwe technologieën burgers voor de eerste keer de mogelijkheid geven interactief deel te nemen aan de bestuurlijke praktijk (Rheingold, 2000). Zij verwachten dat de machtsbalans tussen politiek en burger op termijn definitief zal omslaan in het voordeel van de laatste en dat dit tot een nieuw concept van governance zal lijden. Anderzijds zijn er auteurs die stellen dat technologie op zich zelden tot fundamentele machtsverschuivingen hebben geleid. Zij stellen dat de verschillende actoren zich sterk bewust zijn van het potentieel van technologie en ze deze voor de versterking van hun eigen posities trachten aan te wenden. Het resultaat is vaak een status quo (Kies, 2003; Van Audenhove et al., 2005). Een bredere invulling van e-governance beperkt zich niet tot de vraag naar de rol van ICT. Auteurs binnen deze strekking zijn er zich van bewust dat veranderingen in governance in grote mate bepaald worden door brede maatschappelijke veranderingen die niet enkel terug te brengen zijn tot de introductie van technologie. In zekere zin verwijst deze invulling naar de huidige en toekomstige veranderingen in governance als gevolg van de opkomst van de globale kennissamenleving en kenniseconomie. Auteurs
59 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
als Castells - maar ook Giddens, Beck, enz. - zien het gebruik van ICT voor participatie in een ruimere context waarin ook aandacht uitgaat naar de afkalvende rol van de natiestaat in het globale spel, naar de veranderende machtsrelatie tussen werkgevers, overheid en multinationale spelers binnen de natiestaat, naar het opkomen van globale tegenkrachten als de andersglobalisten, een beweging die op zijn beurt ICT gebruikt om zich te organiseren op transnationaal niveau (Van Audenhove et al., 2005). Binnen de brede visie op e-governance wordt traditioneel een onderscheid gemaakt tussen e-democratie enerzijds en e-government anderzijds. Hoewel die scheiding niet steeds strak kan aangehouden worden wanneer het om participatie gaat, zal dit onderzoek zich in de eerste plaats richten op e-democratie, het aanwenden van ICT in de democratische praktijk.
4.5. e-Democratie ICT kan algemeen bijdragen in de relatie tussen burger en overheid, tussen burger en middenveld, tussen burger en politieke partij en in het samenspel van deze actoren. Vooral het Internet biedt burgers een breed, relatief goedkoop en vooral interactief platform voor communicatie en organisatie. De duizenden politieke discussieplatforms, chatgroups en websites zijn een uiting van het feit dat het Internet een substantiële rol speelt in de werking van de huidige publieke sfeer. ICT geeft het middenveld nieuwe instrumenten voor communicatie, organisatie en mobilisatie op lokaal, nationaal en transnationaal niveau (Van Audenhove et al., 2005). De strijd van de andersglobalisten is een mooi voorbeeld van hoe ICT, het een vrij gedecentraliseerde verzameling van NGOs, groeperingen en individuen, mogelijk maakt zich krachtdadig te organiseren. De andersglobalisten zijn er onder andere via het Internet in geslaagd een tegendiscours te formuleren dat langzaam aan legitimiteit wint (Van Audenhove et al., 2005). Ondanks het belang van deze processen beperkten we ons in deze studie tot een specifiek aspect van de relatie ICT en democratie. Hoe kan het middenveld in het algemeen en NGOs in het bijzonder ICT inzetten om de participatie van jongeren te versterken en het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking te verbeteren? In het verlengde van het concept e-democratie zijn tal van nieuwe termen en definities ontstaan. In eerste instantie dient daarbij een onderscheid gemaakt te worden tussen enerzijds het gebruik van ICT bij verkiezingen en referenda, wat aangeduid wordt met de term e-voting en anderzijds het gebruik van ICT voor participatie in beleid en bestuur (Van Audenhove et al., 2005). In de discussie rond ICT en nieuwe vormen van
60 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
participatie wordt klassiek een opdeling gemaakt naar vier stadia op de zogenaamde participatieladder (OECD, 2001, 2003; Macintosh, 2003, 2004; United Nations 2003; Van Audenhove et al., 2005):
!
Informeren: de burger wordt door de overheid (organisatie) geïnformeerd en op de hoogte gehouden van het beleid.
!
Consulteren: de burger wordt door de overheid (organisatie) geconsulteerd en om feedback gevraagd over het beleid.
!
Actief deelnemen: de burger denkt en werkt actief mee met de overheid (organisatie) aan de formulering van beleidsproblemen en -oplossingen.
!
Meebeslissen: de burger kan rechtstreeks mee beslissen over het beleid.
Er is sprake van een hiërarchisch onderscheid in die zin dat de opeenvolgende treden van deze participatieladder een toenemende mate van actieve inbreng, betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de burger veronderstellen. Dit gaat van geïnformeerd worden door de overheid/organisatie tot een soort partnership met de overheid/organisatie, dat van de al dan niet georganiseerde burger een actief engagement vraagt om input te geven, te adviseren, mee het beleid te ontwerpen, enz. Op het niveau van “actieve deelname” wordt frequent nog een onderscheid gemaakt tussen “adviseren” en “coproduceren”, naargelang de input van de burger in het beleidsvormingsproces een al dan
niet
bindend
karakter
heeft.
Op
het
“hoogste”
niveau
krijgt
de
burger
beslissingsmacht, kan hij bindende besluiten nemen en ligt de verantwoordelijkheid voor de finale besluitvorming dus niet (enkel) bij de overheid/organisatie. Vooral voor wat betreft de laatste drie vormen bieden nieuwe media nieuwe mogelijkheden in de vorm van e-polling, e-surveys, e-consultation, e-forums, e-referenda, e-petitions, etc. Deze methodes kunnen aangewend worden in verschillende beleidsstadia, als input voor beleidsprocessen, ter ondersteuning van beleidsprocessen of in de vorm van min of meer directe participatie in het beleid.
4.6. Onderzoek naar Vlaanderen
het
draagvlak
voor
e-democratie
in
In het voorjaar 2006 voerde het studiebureau Indigov in opdracht van het viWTA een grootschalig “stakeholdersonderzoek” uit naar e-democratie in Vlaanderen om percepties, houdingen en verwachtingen in kaart te brengen (Van Audenhove et al., 2005). In het onderzoek werden vier groepen van stakeholders betrokken: de individuele, al dan niet of slechts occasioneel georganiseerde Vlaamse burger, (2) de Vlaamse politici op alle
61 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
bestuursniveaus, (3) het georganiseerde, maatschappelijke middenveld, en (4) de media bij monde van de politieke journalisten. Op basis van kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden werd bij elk van deze stakeholdersgroepen gepeild naar hun visies op de participatie van de burger aan het democratische beleidsvormingsproces en op de min- en meerwaarden die ICT en e-democratie in dat verband kunnen bieden. Op basis hiervan beoogde het onderzoek vast te stellen of en in welke mate er in Vlaanderen een draagvlak aanwezig is voor de ontwikkeling van e-democratie. Uit het onderzoek blijkt dat er in Vlaanderen geen draagvlak aanwezig is voor edemocratie in alle lagen en groepen van de bevolking, en evenmin bij alle politici of middenveldorganisaties. Wel is er binnen zeer specifieke groepen van de verschillende stakeholders heel wat interesse en geloof in de mogelijkheden van e-democratie. Binnen elke stakeholdersgroep bestaan er belangrijke verschillen in houdingen en verwachtingen op het vlak van participatie en e-democratie. Uit deze verschillen werd in het onderzoek een typologie afgeleid. Hier concentreren we ons op de burgers. Globaal is 20% van de burgers aanspreekbaar voor e-democratie en een kleine meerderheid van de burgers staat open voor burgerparticipatie en het gebruik van ICT in die context. De cyber burger (19%) – de vroege adaptoren/innovatoren: !
Sterk politiek geïnteresseerd. Eerder mensen (mannen) ouder dan 40 jaar, met een gemiddelde tot hogere opleiding, niet uitgesproken sociaal actief, maar toch meer dan gemiddeld (actief) lid van politieke verenigingen, adviesraden of lokale buurtwerkgroepen.
!
ICT-minded: innovatieve instelling en krachtig zelfbeeld als kenner en adaptor van ICT
!
Hecht
groot
belang
aan
burgerparticipatie
in
al
zijn
vormen
(lokaal
en
bovenlokaal, ICT - en niet ICT -ondersteund, van informeren tot meebeslissen), maar is gefrustreerd over de concrete beleidspraktijk. !
Heeft geloof in de mogelijkheden van ICT voor democratische doeleinden.
!
Behoort door zijn participatiebereidheid en ICT –gezindheid tot de meest direct bereikbare doelgroep van e-democratie.
De pragmatische burger (42%) – de afwachtende meerderheid: !
Sociaal actief en politiek betrokken. Relatief gezien iets meer vrouwen, jongere (30 – 50) en hoger opgeleide mensen, die meer dan gemiddeld actief zijn in maatschappelijke en politiek gerichte verenigingen.
62 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
!
Pragmatische ICT - adaptor en -gebruiker met een kritische, maar gematigd positieve instelling t.a.v. het potentieel van nieuwe technologieën.
!
Is in vergelijking met andere types relatief tevreden over de huidige graad van burgerparticipatie, maar staat open voor al dan niet ICT -ondersteunde projecten die de deelname van de burger aan het beleid versterken.
!
Ziet ICT hierbij als een bijkomend of complementair kanaal, maar is niet experimenteel of innoverend ingesteld.
!
Kan bereikt worden met e-participatieve projecten, maar zal e-democratie pas echt adopteren als het gaat om beproefde recepten met een meerwaarde voor het beleid.
De passieve burger (39%) – de niet-geïnteresseerde achterblijvers: !
Minder sociaal actief en weinig politiek geïnteresseerd. Relatief meer lager opgeleiden, met een lagere graad van verenigingsparticipatie.
!
Terughoudende
tot
afwijzende
houding
t.o.v.
ICT
.
Relatief
vaak
niet-
internetgebruiker. !
Is weinig geïnteresseerd in beleidsparticipatie, via klassieke noch elektronische instrumenten.
!
Heeft niettemin verwachtingen om geïnformeerd te worden over het beleid en om gehoord te worden over lokale problemen die hem direct aanbelangen, maar vindt dat deze verwachtingen niet worden ingelost.
!
Actieve participatie noch elektronische democratie staan op zijn agenda, maar zijn betrokkenheid kan worden gestimuleerd door inspanningen om hem te informeren en naar hem te luisteren.
Enerzijds geeft het onderzoek aan dat e-democratie geen topprioriteit is binnen de verwachtingen van burgers ten aanzien van de elektronische overheid. Anderzijds toont het onderzoek ook aan dat dé Vlaamse burger niet bestaat. Uit de resultaten blijken zich drie types van participatie/ICT gecorreleerde burgers af te tekenen. Op korte termijn is de “cyber burger” het meest interessant voor e-democratische initiatieven. Dit type vertegenwoordigt 19% van de Vlaamse bevolking. Hier is een sterk draagvlak aanwezig: participatie krijgt een zeer hoog belang, ICT wordt gezien als zeer geschikt om het te organiseren
en
er
is
bij
deze
groep
een
ontevredenheid
over
de
huidige
participatieniveaus. De “pragmatische burger” (42%) zal volgen indien er een kader is, ervaring en bewijzen van succes. Participatie wordt als belangrijk geduid, maar deze groep ligt er niet echt wakker van. ICT integreren ze pragmatisch in hun dagelijks leven. De “passieve burger” (39%) kent een terughoudende tot negatieve houding t.o.v. ICT.
63 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Dit type omvat het merendeel van de niet-internetgebruikers. Deze burger is weinig geïnteresseerd in beleidsparticipatie, via klassieke noch via elektronische instrumenten.
5. Het maatschappelijk engagement van jongeren 5.1. Engagement als levensstijl Verschillende onderzoekers beweren dat jongeren steeds minder participeren in de publieke sfeer en zich – vergeleken met vorige generaties – minder betrokken voelen bij maatschappelijke en politieke kwesties (Putnam, 2000; Galston, 2001). Mensen die behoren tot de oudere leeftijdsgroepen – die geboren werden tijdens het interbellum – maken volgens Putnam deel uit van de ‘long civic generation’, een generatie die een grote mate van maatschappelijk engagement vertoonde. De aftakeling van het sociale weefsel begint volgens Putnam bij de babyboomers, die geboren werd na de Tweede Wereldoorlog. Dit zou de eerste generatie zijn die sterk de nadruk legt op individualisme en die de privésfeer verkiest boven het publieke leven. De ‘generatie X’ – die na de babyboomers komt – versnelt volgens Putnam nog die neerwaartse spiraal. Het is dus vooral bij de jongere generaties dat een dalende trend zichtbaar zou zijn. Giddens (1991) stelt dat maatschappelijk engagement van mensen in de laatmoderne samenleving
niet
zozeer
gestalte
krijgt
in
het
lidmaatschap
van
grote
emancipatiebewegingen, maar wel in de betrokkenheid bij morele kwesties die een grote relevantie hebben voor het alledaagse leven. Het leefmilieu, armoede in de leefwereld, vrede, enz. zijn dergelijke kwesties die vandaag belangrijker worden in de levensstijlen van individuen. Jongeren zijn actief bezig met de ‘styling’ van hun dagelijkse leven of levensstijl als ‘duurzaam’, ‘milieubewust’, enz. Mensen kiezen voor bepaalde gedragspraktijken die tot uiting komen in levensstijlkeuzes: bijvoorbeeld de keuze voor een bepaalde kledingstijl, een bepaald kapsel, bepaalde activiteiten, enz. Hiervoor bedacht Giddens de notie van ‘life politics’. De persoonlijke identiteit is een reflexief project van zelfverwezenlijking. Het is een politiek van levensbeslissingen, van keuzes maken, een geheel van gedragspraktijken waaraan het individu een verhaal verbindt. Het vertrekt vanuit de vragen: Hoe zal ik leven? Welke levensstijl wil ik mezelf aanmeten?
64 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Een
concepten
die
samenhangen
met
life
politics
zijn
‘sub-politics’
en
‘lichte
gemeenschappen’. De notie ‘sub-politics’ werd gelanceerd door Beck (1997) en verwijst naar vormen van bottom-up politiek die buiten de formele politieke kanalen tot stand komen. Een voorbeeld is het al aangehaalde ‘politiek consumentisme’: het kopen of boycotten van specifieke producten op basis van ethische en politieke redenen. Door het al dan niet consumeren van producten worden politieke statements gemaakt. Het concept ‘lichte gemeenschappen’ is afkomstig van Bauman (1993) en verwijst naar kortstondige vormen van organisatie met focus op een specifiek probleem.
5.2. Geëngageerde versus niet-geëngageerde jongeren Bennett (2008) onderscheid grofweg twee paradigma’s, namelijk geëngageerde jongeren versus
niet-geëngageerde
jongeren.
Het
geëngageerde
jongeren
paradigma
beklemtoont impliciet generationele veranderingen in sociale identiteit waarbij online gemeenschappen en peer netwerken aan belang hebben gewonnen. In deze visie is een eventueel gedaald maatschappelijk engagement van jongeren te wijten aan een falen van de instituten (overheid, media, enz.) en niet van de jongeren zelf of van burgers in het algemeen. Het zijn de instituten die in dit paradigma er niet in slagen zich te engageren met de jongeren. Het paradigma beklemtoont de empowerment van jongeren als expressieve individuen en hun capaciteit om hun identiteit vorm te geven in een online omgeving en te verbinden met collectieve/sociale/gedeelde maatschappelijk identiteiten. Het paradigma opent de deur naar een spectrum van burger acties in online omgevingen zoals Facebook of World of Warcraft. Daartegenover staat het paradigma van de niet-geëngageerde jongeren. Het erkent dan wel de opkomst van alternatieve, autonome vormen van maatschappelijke expressie en engagement zoals politiek consumentisme of occasioneel protest op Facebook, maar deze opvatting houdt de klemtoon op generationeel afnemende politieke (bvb lage opkomst
bij
verkiezingen,
dalend
lidmaatschap
van
politieke
partijen,
enz.)
en
maatschappelijke betrokkenheid. Het paradigma is bezorgd over een politieke en publieke sfeer die privatiseert en personaliseert. De klemtoon wordt gelegd op het promoten van publieke acties die band tussen burger en de overheid (als het centrum van de politieke sfeer) kan versterken. Bennett (2008) stelt de vraag in hoeverre en op welke wijze online participatie van jongeren maatschappelijk engagement kan genoemd worden? Is het niet gewoon media engagement, het participeren in een mediaomgeving? Media engagement is niet
65 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
noodzakelijk
hetzelfde
als
maatschappelijk
engagement.
Wat
telt
dan
wel
als
maatschappelijk engagement? Volgens Bennett (2008) impliceert ‘maatschappelijk’ het bestaan van een publiek, een publieke sfeer waarin een open debat kan gevoerd worden over maatschappelijke thema’s zonder dat ze het met elkaar eens hoeven te zijn. Vanuit deze visie zijn er tendensen van fragmentering van het sociale en politieke debat vast te stellen (niche groepen). Dit heeft als gevolg dat het internet niet alleen participatie kan promoten, maar ook ondermijnen.
5.3. Het maatschappelijk engagement van Belgische jongeren Om het maatschappelijk engagement in kaart te brengen, wordt traditioneel gekeken naar het lidmaatschap van verenigingen en organisaties. Dit is ook zo voor het eerste hieronder besproken onderzoek (Jop monitor 2). In tweede instantie bespreken we een onderzoek dat uitgaat van een breder kader (CESOR/Steunpunt jeugd). Ten derde geven we kort de voornaamste bevindingen uit de jongerenbarometer die werd uitgevoerd door het HIVA binnen het PULSE onderzoeksplatform.
B"0"!" MCaP6.*>&.(+ Het jeugdonderzoeksplatform (JOP) werd hoger reeds ingeleid (zie 3.2.5). In deze paragraaf
geven
we
de
resultaten
voor
de
participatie
van
jongeren
aan
het
verenigingsleven en hun interesse in en houding tegenover de politiek (democratisch burgerschap). Vanuit pedagogisch perspectief is er grote belangstelling ontstaan voor de gevolgen van participatie aan het verenigingsleven op houdingen en levenswijzen. Dat is een gevolg van de vaststelling dat dergelijke participatie samenhangt met sociaal wenselijke houdingen en gedragingen. Het verenigingsleven speelt een belangrijke rol bij de veralgemening van het vertrouwen in instellingen en in andere mensen. Wie participeert is democratisch, beter ingeburgerd en sociaal meer betrokken. Tegelijkertijd bestaat er bezorgdheid dat de verwachtingen niet zullen worden ingelost. Vertrekkende vanuit de processen van de-traditionalisering en individualisering (zie hoger) bestaat immers de vrees dat mensen steeds minder de behoefte hebben om ingebed te zijn in een sociale collectiviteit.
66 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
In
het
algemeen
zijn
Vlaamse
jongeren
zeer
sterk
vertegenwoordigd
in
het
verenigingsleven. Meer dan vier vijfde (82%) van de Vlaamse jongeren tussen 14 en 30 jaar oud is lid (passief, actief of organiserend) van minstens één van de twintig onderzochte verenigingen. Alle verenigingen samen beschouwd, is slechts 3,5% van de onderzochte jongeren nooit lid van een vereniging. Onderstaande tabel geeft de gedetailleerde cijfers voor de twintig verschillende soorten verenigingen die werden voorgelegd aan de respondenten. Sportverenigingen en jeugdbewegingen zijn het populairst, respectievelijk 79% en 56.6% was ooit lid van dergelijke vereniging (Elchardus et al., 2010). Verenigingen die meer verband houden met de thematiek van het PULSE onderzoek hebben we in tabel 5 in bold aangeduid. Het is duidelijk dat ze een veel kleinere participatiefrequentie kennen. Een kleine minderheid is lid (passief, actief, organiserend) van een sociale beweging milieu en natuur (6,4%), een sociale beweging derde wereld en
mensenrechten
(6,3%),
vereniging
die
anderen
helpt
(5,5%)
en
jongerenuitwisselingsprogramma (1,4%). Tabel 5: Frequentietabel van de participatie (percentages) bij 14- tot 30-jarigen (N= 3248) Nooit
Item
lid
Ooit
lid
Nu
aan
het
passief
Nu
actief
organiserend
geweest
Sportverenigingen
21.0
37.6
3.4
34.6
3.5
Mutualiteit
37.6
8.2
39.8
13.9
0.5
Jeugdbeweging
43.4
42.1
1.9
6.9
5.7
58.8
28.9
1.2
9.8
1.3
63.7
31.6
1.5
1.8
1.4
64.9
22.9
2.4
4.4
5.4
Deeltijds kunstonderwijs
65.0
27.5
0.7
6.6
0.2
Hobbyverenigingen
71.3
20.0
1.4
6.5
0.9
Jeugdhuis of jeugdclub
76.9
13.3
4.3
4.5
1.0
81.1
14.4
1.0
2.6
0.8
84.1
2.3
9.9
3.3
0.4
kunstbeoefening Speelplein,
grabbelpas,
enz.
lid
Nu
geweest
(Amateur)
lid
verenigingsleven
lid
Organisatie muziekfestival,
fuif,
buurtfeest, enz.
Cursussen, workshops of lessen Vakbond
67 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
(jongerenafdeling) Sociale
beweging
85.4
8.2
5.2
1.0
0.2
86.6
7.6
1.3
2.8
1.7
87.3
6.4
4.3
1.8
0.2
87.6
6.9
2.9
2.0
0.6
Buurt- of wijkwerking
88.6
7.0
1.1
2.3
1.0
Religieuze vereniging
93.6
4.3
0.6
0.9
0.6
91.9
3.9
1.4
2.3
0.5
94.5
4.1
0.4
0.7
0.3
96.6
1.2
1.5
0.5
0.3
milieu & natuur Doelgroepspecifieke jeugdbeweging Sociale Derde
beweging Wereld
&
mensenrechten Vereniging
die
anderen helpt
Vereniging
verbonden
aan een café Jongerenuitwisselings programma Politieke verenigingen
partij
of
Adolescenten nemen op jonge leeftijd deel aan het gestructureerde verenigingsleven, dat veelal gestuurd en begeleid wordt door volwassenen. Voorbeelden van gestructureerde verenigingsvormen zijn jeugdbewegingen, gemeentelijk jeugdwerk, sport-, hobby- en culturele verenigingen. Naarmate jongeren ouder worden, tijdens de late adolescentie, verkiezen ze een participatievorm die meer ruimte biedt voor eigen initiatief zoals jeugdhuizen of min of meer stabiele interactieverbanden die zich vormen rond de organisatie van fuiven en festivals (Elchardus et al., 2010). Wanneer er geen rekening wordt gehouden met sportverenigingen (gekenmerkt door een oververtegenwoordiging van mannen), zijn inzake participatiegraad er geen significante genderverschillen. Wel zijn er geslachtsverschillen inzake voorkeur: jongens nemen meer deel aan de ongestructureerde en jongerengecentreerde organisaties, terwijl meisjes zich eerder richten tot gestructureerde vrijetijdsverenigingen (Elchardus et al., 2010). De deelname van Vlaamse jongeren aan het verenigingsleven kent ook verschillen naar onderwijsvorm. Tussen leerlingen van het aso en leerlingen van het tso stelt het onderzoek geen significante verschillen vast. Het onderscheid tussen bso-leerlingen en aso-leerlingen is daarentegen wel significant en dit voor alle onderzochte verenigingen:
68 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
leerlingen uit het bso nemen beduidend minder deel aan het verenigingsleven dan leerlingen uit het aso (Elchardus et al., 2010). Om uit te zoeken of elke soort vereniging een even groot democratisch bereik heeft, hebben de onderzoekers de twintig soorten verenigingen middels een factoranalyse herleid tot vijf types: !
Jeugd: verenigingen die zich exclusief op jongeren richten, namelijk jeugdhuizen en jeugdclubs, jeugdbewegingen, gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven en de organisatie van evenementen.
!
Kunst:
creatieve
participatievormen,
namelijk
(amateur-)kunstbeoefening,
deeltijds kunstonderwijs en cursussen !
Wereld:
de
nieuwe
sociale
bewegingen
die
zich
engageren
rond
postmaterialistische waarden zoals milieu, ontwikkelingssamenwerking en natuur !
Vakbonden en ziekenfondsen
!
Sport en spel: hobby-, café-, en sportverenigingen
De onderzoekers stellen vast dat de types ‘wereld’ en ‘vakbonden en ziekenfondsen’ het grootste
democratische
bereik
hebben.
Deze
types
verenigingen
verdelen
de
onderzoekspopulatie niet significant naar onderwijsvorm en sociale achtergrond. De andere types, ‘jeugd’, ‘kunst’ en ‘sport en spel’ doen dat wel. Zo participeren (ex-)bso leerlingen significant minder in deze organisaties dan jongeren die aso volgen of gevolgd hebben. De genderkloof situeert zich voornamelijk in verenigingen behorend tot de types ‘sport en spel’ en ‘kunst’ (Elchardus et al., 2010). In het onderzoek naar het democratisch burgerschap van jongeren staan houdingen centraal. Opgenomen indicatoren zijn: politieke belangstelling, een geldige stemintentie, een extremistische stemintentie en deelname aan aanvullende politieke acties (zoals protestacties) (Elchardus et al., 2010). Meer dan vier op tien (42.5%) van de 12- tot 30-jarigen geeft aan niet geïnteresseerd te zijn in politiek. Slechts 15.6% van de jongeren schat de eigen politieke kennis hoger in dan die van zijn of haar leeftijdsgenoten en bijna één op drie jongeren (29.1%) geeft aan nauwelijks iets te begrijpen van politieke thema’s. De onderzoekers stellen dat deze bevindingen niet noodzakelijk betekenen dat het slecht gesteld is met de politieke interesse van de Vlaamse jongeren. Tijdens de adolescentie doet er zich immers een geleidelijke
groei
voor
naar
democratisch
burgerschap,
waardoor
de
politieke
ontwikkeling van jongeren pas vanaf 20- à 22-jarige leeftijd gelijk is aan de rest van de
69 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
bevolking. Vooral de oudste onderzochte leeftijdsgroepen tonen belangstelling voor politiek. Ook de neiging om deel te nemen aan geldbeugelparticipatie, protestacties en conventionele participatie verhogen naarmate de leeftijd stijgt (Elchardus et al., 2010). In het onderzoek werden ook alternatieve vormen van politieke acties onderzocht, zoals het bewust recycleren en energie besparen, het financieel ondersteunen van een goed doel, een (online) petitie ondertekenen, het deelnemen aan een staking of betoging, enz. Alternatieve vormen van politiek engagement zouden beantwoorden aan de verlangens van de hedendaagse “geïndividualiseerde” mens. Deze acties vereisen immers een meer kortstondig en minder intensief engagement van de burger en zijn vaak gericht op enkelvoudige thema’s. In die zin sluiten ze bijvoorbeeld aan bij het hoger besproken concept “lichte gemeenschappen.” Een aantal alternatieve politieke acties scoren goed bij de Vlaamse jongeren. Dat geldt in het bijzonder voor acties die betrekking hebben op het leefmilieu (‘eco-activisme’): 9 op 10 jongeren recycleert bewust, 8 op 10 bespaart bewust op energie en 3 op 4 hebben bewust minder afval geproduceerd. Daarnaast zijn het financieel ondersteunen van een goed doel (‘geldbeugelparticipatie’) en het tekenen van (online) petities populair, ongeveer de helft van de respondenten heeft deze acties ondernomen. Ook geeft vier op tien jongeren aan bepaalde producten te kopen op basis van politieke beweegredenen. Het deelnemen aan betogingen (5%) en protestacties (6%) zijn daarentegen minder voorkomend (Elchardus et al., 2010). De alternatieve vormen van participatie komen niet in de plaats van conventionele vormen van participatie, maar zijn eerder aanvullend. De onderzoekers vinden immers positieve correlaties tussen de vormen van politieke participatie. Met name conventionele participatie en geldbeugelparticipatie zijn sterk positief gecorreleerd. Dit betekent dat jongeren die conventioneel aan politiek participeren, een grotere kans hebben om alternatieve, aanvullende vormen van participatie op te nemen (Elchardus et al., 2010). Op vlak van geslachtsverschillen stellen de onderzoekers vast dat mannen een hogere belangstelling voor politiek rapporteren en meer geneigd zijn een geldige stem uit te brengen dan vrouwen. Mannen zijn bovendien sterker vertegenwoordigd in conventionele participatievormen
en
protestacties,
terwijl
bij
vrouwen
geldbeugelparticipatie
en
ecoactivisme populairder zijn. Vrouwen nemen meer deel aan participatievormen die zich in de privésfeer bevinden (Elchardus et al., 2010).
70 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
De meest opvallende ongelijkheden situeren zich tussen de onderwijsvormen, en met name tussen aso-leerlingen en bso-leerlingen. Leerlingen uit het beroepsonderwijs hebben beduidend minder interesse in politiek en nemen minder deel aan vormen van politieke actie. Hetzelfde geldt voor leerlingen uit het tso, maar hier zijn de verschillen met het aso iets kleiner (Elchardus et al., 2010). Tot slot werd onderzocht of mediapreferenties een invloed hebben op politiek gedrag. De onderzoekers stellen vast dat een voorkeur voor eerder elitaire media samenhangt met een hoger niveau van conventionele politieke participatie. Een voorkeur voor populaire media, gericht op entertainment en amusement, hangt samen met een lagere politieke participatie. De onderzoekers stellen echter vast dat alternatieve of aanvullende vormen van politieke participatie, zoals eco-activisme, niet veel toegankelijker zijn voor een breder publiek. Ook deze vorm van engagement hangt samen met een eerder elitaire mediavoorkeur, al is de relatie minder uitgesproken dan bij conventionele politieke participatie. Enkel voor ‘protest’ werd geen significante relatie vastgesteld met mediavoorkeuren (Elchardus et al., 2010).
B"0"," J&%E*<E*&+A%EH=+\+OXJC-+[,:!:^+ Het studiebureau Cesor voerde in opdracht van het Steunpunt Jeugd van de Vlaamse overheid in 2010 een onderzoek naar het maatschappelijk engagement van Vlaamse jongeren. Naast het lidmaatschap van verenigingen en organisaties werd er ook gekeken naar twee andere vormen van engagement met betrekking tot zes thema’s (armoede in de buurt, armoede in de wereld, sfeer in de buurt, milieu, dierenwelzijn en Haïti). Enerzijds werd de graad van bezorgdheid en het praten met anderen over de thema’s gemeten. Anderzijds werden ook actieve vormen van engagement - zowel van individuele als georganiseerde aard - onderzocht. In het onderzoek werd gebruik gemaakt van een webgebaseerde vragenlijst waarin gesloten en open vragen werden afgewisseld waardoor de bevraagde jongeren de mogelijkheid kregen om zelf te omschrijven wat ze als engagement beschouwen. In totaal hebben 1683 jongeren tussen 9 en 25 jaar meegewerkt aan het onderzoek. Tabel 6 toont het overzicht van het engagement van de Vlaamse jeugd voor de onderzochte thema’s. Volgens het onderzoek zetten meer algemene thematieken zoals armoede in de wereld en milieu - jongeren meer aan tot acties en dus tot reëel engagement in tegenstelling tot meer concrete thema’s. De directe woonomgeving van de jongeren en meerbepaald de sfeer of de armoede in de eigen buurt zet slechts een
71 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
beperkt aantal jongeren aan om zich te engageren. De uitzondering hierop is dierenwelzijn. Ongeveer een derde van de bevraagde jongeren is erg bezorgd om het welzijn van dieren, maar slechts een beperkte proportie van die jongeren gaat daadwerkelijk over tot acties. Vergeleken met het thema ‘milieu’ waarover ongeveer een even grote proportie jongeren zich erg bezorgd maakt, is het verschil naar engagement behoorlijk groot. Driekwart van de jongeren onderneemt iets om het milieu te verbeteren. Een mogelijke verklaring volgens de onderzoekers ligt in wat jongeren kunnen doen. Voor het welzijn van dieren zijn de mogelijkheden beperkter, namelijk het goed zorgen voor de eigen huisdieren en/of het steunen van organisaties die het opnemen voor dierenwelzijn. Voor het milieu zijn er meer opties; jongeren kunnen afval sorteren, zwerfvuil rapen, zuinig omgaan met water en elektriciteit, enzovoort. Tabel 6: Overzicht engagement voor 6 thema's Heel erg Erover Actie Lid van een Internet bezorgd gepraat ondernemen verenging Armoede buurt 4.8 32.4 16.5 6.9 8.9 Armoede wereld 25.8 74.5 46.8 18.0 12.0 Sfeer buurt 16.9 56.2 34.0 46.0 16.0 Milieu 36.3 77.6 75.3 12.0 12.0 Dierenwelzijn 34.4 48.7 29.2 12.6 21.5 Haïti 84.7 91.6 63.0 Bron: Steunpunt jeugd & Cesor (2010). Het Engagement van de Vlaamse Jeugd, p.44. %
Een bijkomende verklaring die de onderzoekers geven, is de media-aandacht die thema’s al dan niet krijgen. Er wordt verwezen naar de film ‘An Inconvenient Truth’ van Al Gore en mediagenieke acties van bekende Vlamingen (bijvoorbeeld van Nic Balthasar) die ervoor hebben gezorgd dat het thema ‘klimaatverandering’ (milieu) veel aandacht heeft gekregen. De media-aandacht aandacht heeft ook organisaties en instellingen (zoals het onderwijs) aangezet om erover te praten met leerlingen en/of actie te ondernemen. Dat geldt ook voor het engagement van de jongeren ten aanzien van Haïti (een recente gebeurtenis ten tijde van de bevraging). Bijna alle jongeren hebben over de natuurramp gehoord, erover gepraat en een meerderheid van de jongeren heeft ook iets gedaan voor de slachtoffers (het doneren van geld). De onderzoekers spreken van bezorgde jongeren versus niet-bezorgde jongeren. Jongeren die bezorgd zijn om een bepaald thema hebben een grote kans om ook om andere thema’s bezorgd te zijn. Vooral de relaties tussen bezorgdheid om armoede in de
72 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
buurt en armoede in de wereld en tussen bezorgdheid om armoede in de wereld en het milieu zijn erg sterk. Wat betreft het actieve engagement van de jongeren zijn de relaties een stuk minder sterk. Wel stelt het onderzoek vast dat jongeren die iets doen tegen armoede in de wereld, meer dan anderen ook iets gedaan hebben voor de slachtoffers in Haïti te helpen. Een factor die een positief effect kan hebben op actief engagement is het lidmaatschap van verenigingen. Hoe vaker jongeren lid zijn van verenigingen, hoe groter de kans dat men zich actief zal inzetten voor thema’s als armoede in de buurt en in de wereld en de sfeer in de buurt. Het lidmaatschap van verenigingen heeft echter geen invloed op de mate waarin men zich inzet voor de andere bevraagde thema’s (het milieu, dierenwelzijn of ook ad hoc gebeurtenissen). De grootste correlatie wordt gevonden tussen het lidmaatschap van verenigingen en de actieve inzet voor de sfeer in de buurt. Wat voornamelijk wordt verklaard door het lidmaatschap aan het lokale jeugdwerk of jeugdbeweging. Jongeren die actief zijn in het jeugdwerk nemen beduidend vaker dan andere het initiatief om iets te doen aan de sfeer in de buurt. Dat brengt de onderzoekers bij de volgende verklaring voor het opnemen van maatschappelijk engagement door jongeren, namelijk de aanwezigheid van concrete en toegankelijke initiatieven van derden, van partners. Een aantal thema’s (milieu en in mindere mate dierenwelzijn, zie hoger) lenen zich erg goed lenen om individueel, zonder de hulp van anderen een steentje bij te dragen. Voor andere maatschappelijke problematieken, zoals armoede in de wereld en zelfs in de eigen buurt, is het echter niet evident voor jongeren om op eigen houtje iets te doen (buiten het moreel of financieel steunen van organisaties). Voor de sfeer in de buurt is de partner het jeugdwerk, voor thema’s als armoede is dat voor de jongste leeftijdsgroepen de school. Als de school een initiatief opzet dan sluiten veel jongeren zich daar actief bij aan. Volgens de onderzoekers is dat ook de verklaring waarom veel jongeren zich hebben ingezet voor de slachtoffers van de aardbeving in Haïti. Tal van organisaties, verenigingen en instellingen hebben in het kader van deze ramp initiatieven opgezet en de jongeren hebben zich daar massaal bij aangesloten, zowel actief als passief. Volgens het onderzoek heeft het volgen van het nieuws als dusdanig geen invloed op het maatschappelijk engagement van jongeren. De overgrote meerderheid van de bevraagde jongeren geeft aan dat ze (bijna) dagelijks het nieuws volgen met als gevolg dat de frequentie waarop men het nieuws volgt geen informatie geeft over de mate
73 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
waarin men bezorgd is om bepaalde thema’s en dus ook niet over het feit of men al dan niet iets gedaan heeft voor deze problematieken. Ook virtuele campagnes werken volgens de onderzoekers (nog) niet. Het gegeven dat heel wat jongeren lid zijn van sociale netwerksites zoals Netlog, Facebook, Twitter, etc. is (voorlopig?) geen stimulans om actief engagement op te nemen. Web 2.0 platformen worden voor andere doeleinden gebruikt dan om zich actief in te zetten voor maatschappelijke problematieken. Als jongeren al het internet gebruiken in het kader van een problematiek, dan is het voornamelijk om zich te informeren. In het algemeen vertonen meisjes een stuk meer engagement dan jongens voor alle bevraagde thema’s. Daarnaast nemen jongeren meer engagement op naarmate ze ouder worden waarbij de bovengrens bereikt wordt op 18 tot 20 jaar, maar daarna neemt het engagement opnieuw af. De regio waarin jongeren wonen of de graad van verstedelijking hebben dan weer geen significante invloed op de mate van het engagement.
B"0"0" M.*H%(%*43(.6%&%(+acdJX+[,:!:^+ Uit de jongerenbarometer, het draagvlakonderzoek voor ontwikkelingssamenwerking bij jongeren tussen 14 en 18 jaar (Pollet & Aarnoudse, 2010) en de bijlage bij de algemene barometer (Pollet, 2010) lichten we enkele belangrijke vaststellingen. Jongeren
staan
gemiddeld
genomen
iets
positiever
tegenover
ontwikkelingssamenwerking dan volwassenen. 51% van de jongeren vindt ‘armoede in de Derde Wereld’ het belangrijkste probleem uit een voorgelegde lijst (tegen 29% bij de volwassenen). 26% vindt dat het geld dat we uitgeven voor ontwikkelingshulp goed besteed wordt (tegen 20% bij de volwassenen) (Pollet, 2010). Voor
jongeren
is
het
internet
de
belangrijkste
bron
van
informatie
over
ontwikkelingssamenwerking (zie tabel 7). Daarnaast zijn er geen significante verschillen tussen de verschillende leeftijdsgroepen wat betreft de kennis van de afkorting NGO. Daarentegen weten de jongeren significant minder de huidige Belgische minister voor ontwikkelingssamenwerking te noemen (zie tabel 8).
74 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Tabel 7: Bronnen van informatie over ontwikkelingssamenwerking Groep
Alle
Bron van informatie
respondenten
Internet Brochures
van
ontwikkelingsorganisaties Uiteenzettingen
door
ontwikkelingsorganisaties
Jonger dan 25
Ouder dan 64
46,0
61,4
31,2
30,0
28,9
36,5
15,5
19,6
13,7
Bron: Pollet, 2010, p.55 Tabel 8: Kennis van minsister voor ontwikkelingssamenwerking en de afkorting NGO Kennis van (=antwoord correct) Groep
Min. voor OS
NGO
<25 jaar
10,6
44,8
25-44 jaar
13,3
44,9
45-64 jaar
21,1
41,9
65-plussers
23,2
36,2
(Percentages in italic zijn niet significant) Pollet (2010) besluit dat mondiale vorming bij een gedeelte van de scholieren wel degelijk de attitude kan beïnvloeden, maar men dient er zich voor te hoeden dat deze niet prekerig of drammerig overkomt. De bereidheid om zich in de toekomst in te zetten voor ontwikkelingsgerichte acties is eerder beperkt. Zoals ook in het onderzoek van het Steunpunt Jeugd en Cesor (2010) werd vastgesteld, is het belangrijk dat de school of de jeugdbeweging initiatieven neemt, want dan zullen veel jongeren op de kar springen (Pollet, 2010).
75 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
6. Ontwikkelingssamenwerking 2.0 : een stand van zaken Recent Amerikaans onderzoek van het PEW Internet & American Life Project (Rainie, Purcell & Smith, 2011) stelt dat mensen die actief zijn op het internet ook meer deel uitmaken van vrijwilligersgroeperingen en organisaties. Terwijl 75% van alle Amerikanen actief zijn als vrijwilliger (binnen een groep of organisatie), ligt het percentage voor internet gebruikers op 80% en voor niet-internetgebruikers op 56%. Meer nog, voor zij die actief zijn op sociale netwerksites, stijgt de kans op vrijwilligerswerk nog meer: 82% van gebruikers van sociale netwerk sites en 85% van Twitter gebruikers zijn aangesloten bij een vrijwilligersgroepering of organisatie. Deze cijfers zijn indrukwekkend, al dient onmiddellijk de opmerking te worden gemaakt dat het niet duidelijk is wat het oorzakelijk verband is tussen internetgebruik en lidmaatschap van een vrijwilligersorganisatie. Het gaat
immers
over
een
samengaan
van
twee
fenomenen:
vrijwilligerswerk
en
internetgebruik. Daarnaast is het zo dat vrijwilligerswerk een ruimer begrip is dan onze thematiek van ontwikkelingssamenwerking en wereldburgerschap. Quasi op hetzelfde moment dat PEW haar studie publiceerde, verscheen het 2011 nonprofit technology trends report (Leroux Miller, 2011). Deze eveneens Amerikaanse studie onderzocht de marketing plannen van non-profit organisaties voor 2011 en focuste onder andere op welke communicatie-instrumenten organisaties in 2011 als meer en minder belangrijk beschouwen. Uit de bevraging komt naar voren dat 51% van de nonprofit organisaties een geschreven communicatieplan heeft voor 2011, terwijl 34% wel ideeën hebben, maar geen formeel plan. Als belangrijkste communicatie-instrumenten worden beschouwd: e-mail marketing (zoals periodieke nieuwsbrieven) en websites, gevolgd door persoonlijke e-mails en Facebook. Daartegenover staat dat het verzenden van sms’jes en betaalde advertenties (zowel in klassieke als nieuwe media) als het minst belangrijk
worden
beschouwd
voor
2011, gevolgd
door
audio
(zoals
podcasts).
Amerikaanse non-profit organisaties zijn enthousiast over nieuwe manieren om contact te onderhouden met hun doelgroep(en) en om nieuwe doelgroepen aan te spreken, over het toenemende gebruik van sociale media, en het zoeken naar een betere integratie van verschillende communicatie tools. Daartegenover staat dat non-profit organisaties bevreesd zijn voor de economische onzekerheid, de moeilijkheid van de uitvoering van marketing
strategieën
en
een
gebrek
aan
tijd
dat
personeel
heeft
voor
communicatiedoeleinden.
76 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
In
deze
paragraaf
behandelen
we
het
samengaan
van
sociale
media
en
ontwikkelingssamenwerking. We starten met een korte bespreking van enkele centrale concepten: ontwikkelingssamenwerking 2.0, genetwerkte non-profit, crowdsourcing en slacktivism. De eerste drie concepten zijn nauw met elkaar verbonden. Vervolgens illustreren we de mogelijkheden van sociale media voor elk van de deelaspecten van het draagvlakconcept (kennis, houding en gedrag). We proberen daarbij zo veel mogelijk te staven met gepubliceerd onderzoek. In het laatste deel benadrukken we het belang van het hebben van een sociale media strategie.
6.1. Algemene begrippen T"!"!" C*&'>))%/>*H;;36%*'%()>*H+,":+ De term ontwikkelingssamenwerking 2.0 duidt op de trend dat organisaties en particulieren - die zich bezig houden met ontwikkelingssamenwerking - beter gaan samenwerken, onder andere door het gebruik van nieuwe media. In tegenstelling tot een denken en handelen dat vertrekt vanuit de eigen organisatie, wordt binnen ontwikkelingssamenwerking 2.0 vertrokken vanuit een multi-stakeholder perspectief waarbij binnen- en buitenstaanders van een organisatie betrokken worden bij het uitdenken, opzetten en uitvoeren van acties. De mens staat aldus centraal. Door van een organisatie centrisch model naar een doelcentrisch model over te schakelen, kan in netwerken worden gewerkt en wordt het samenwerken van stakeholders gestimuleerd. Soms wordt ten onrechte onder ontwikkelingssamenwerking 2.0 verstaan dat internet een noodzakelijk instrument is, of dat het er om zou gaan dat individuen zelf aan de slag gaan
en
(deel)taken
van
organisaties
overnemen.
Hoewel
het
gebruik
van
de
mogelijkheden die internet biedt zeker kan bijdragen tot een beter resultaat, en ook het betrekken van andere stakeholders zoals particulieren en bedrijven gewenst kan zijn, is het niet het internet dat ontwikkelingssamenwerking 2.0 definieert, maar wel het beter samenwerken tussen verschillende actoren om tot efficiëntere en effectieve resultaten te komen. Het vertrekpunt in het denklader van ontwikkelingssamenwerking is niet meer het aanbod, maar wel de vraag, niet de organisaties staan centraal, wel de mensen. Controle en verantwoordelijkheid is niet langer exclusief verbonden aan organisaties, maar wordt gedeeld en verspreid over verschillende stakeholders. Onderstaande tabel 9
77 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
geeft een overzicht van de verschillen tussen ontwikkelingssamenwerking 1.0 en ontwikkelingssamenwerking 2.0. Tabel 9: Ontwikkelingssamenwerking 1.0 versus 2.0 Ontwikkelingssamenwerking 1.0 Aanbodgestuurd
Ontwikkelingssamenwerking 2.0 Vraaggestuurd
Planners
Zoekers
Instituties
Mensen
Top Down
Bottom up
1 op veel Hulp Slachtoffer Programma’s Gestructureerd Verantwoording
Veel op veel Samenwerking Eigen verantwoordelijkheid Grootschalige samenwerking Ongestructureerd Open Source
Grootschalig
Kleinschalig
Controle
Vertrouwen
Bron: Chojnacka, A. & Lacroix, B. (2009). Ontwikkelingssamenwerking 2.0. Over de complexiteit van armoedebestrijding en de unieke oplossingen aangedragen door de massa. Amsterdam: 1%academy, p.9. Binnen het PULSE onderzoek staan internettoepassingen wel centraal en is de kernvraag of en hoe sociale media kunnen bijdragen aan het versterken, verdiepen en verbreden van
het
draagvlak
voor
ontwikkelingssamenwerking
bij
jongeren.
Het
begrip
‘ontwikkelingssamenwerking 2.0’ zal voornamelijk in enge zin bekeken worden als een samentrekking van de termen ‘ontwikkelingssamenwerking’ en ‘web 2.0’. Het slaat op het gebruiken van een specifieke set van web tools (blogs, sociale netwerk websites, podcasts,
tagging,
wiki's,
ontwikkelingssamenwerking
games,
mashups,
(koepelorganisaties,
etc.)
NGOs,
door
actoren
organisaties,
in
de
geëngageerde
individuen) om ontwikkelingssamenwerking te personaliseren, samen te werken en voor te lichten. Echter, we willen het breder perspectief van organisaties actief in een netwerksamenleving niet uit het oog verliezen. Daarom zullen we ook oog hebben voor de verbindingen die ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties maken met stakeholders. Die stakeholders zijn in de eerste plaats Belgische jongeren, maar daarnaast ook andere binnen- en buitenlandse organisaties en de verschillende overheden.
78 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Voor NGOs liggen online heel wat opportuniteiten. Volgens Bach en Stark (2002) dienen organisaties ‘samenleving’ en ‘technologie’ niet te beschouwen als tegengestelden. Technologie is een onderdeel van het sociale. Technologie is niet louter een instrument, maar een onderdeel van een breder proces waarin menselijke actoren en niet-menselijke actoren (objecten, dingen, artefacten) vorm geven aan organisaties en praktijken. De essentie van het internet kan in drie werkwoorden worden samengevat: linken, zoeken en interageren. Door gebruik te maken van patronen en combinaties van zoeken, linken en/of interageren, kunnen organisaties zich verbinden met sociale structuren (wie kent wie) en kennisnetwerken (wie weet wat). Hierdoor ontstaan cognitieve sociale structuren en cognitieve kennisnetwerken (wie kent wie of wat). Individueel beschouwd kunnen de cognitieve percepties van leden van een kennisgemeenschap onvolledig of onjuist zijn, maar samen vormen ze een intelligent systeem dat gespecialiseerde kennis deelt. Deze kennisgemeenschappen maken integraal deel uit van het veranderende concept van de publieke sfeer. Dit brengt ons bij het volgende centrale begrip: ‘genetwerkte non-profits’
T"!"," e%*%&'%()&%+*.*P<(.?>&+.(H3*>;3&>%;+ Ontwikkelingssamenwerking 2.0 houdt in dat organisaties minder centraal komen te staan, maar wel de verschillende stakeholders. Organisaties werken meer samen en langzaam virtualiseert die samenwerking. Het begrip ‘genetwerkte non-profit’ sluit aan bij die trend. Het begrip betekent dat organisaties zich verbinden met een groter ‘ecosysteem’ van organisaties en individuen, met andere woorden een volwaardige actor worden binnen de netwerksamenleving. Het ecosysteem van een organisatie bestaat uit verschillende sociale netwerken (Kanter & Fine, 2010, p.25-26): !
Persoonlijke sociale netwerken van familie en vrienden, mensen uit de eigen buurt, enz.
!
Professionele netwerken van collega’s binnen de eigen organisatie, mensen die bij
gelijkaardige
organisaties
werken,
financierende
organisaties,
overheidsinstanties, associaties, enz. !
Sociale netwerken gecreëerd door organisaties, bijvoorbeeld op basis van de eigen database worden mensen online met elkaar in contact gebracht.
!
Zichzelf organiserende netwerken van individuen op sociale netwerk sites zoals Facebook waar mensen vrijwillig “vriendschappen” aangaan met elkaar.
79 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Het concept ‘genetwerkte non-profits’ houdt aldus in dat organisaties als een netwerk opereren, zowel intern met betrekking tot de eigen medewerkers als extern naar gelijkaardige organisaties, overheidsinstanties, particulieren, ... Andere eigenschappen die Kanter en Fine (2010) verbinden aan genetwerkte non-profits is dat dergelijke organisaties transparant zijn over hun strategische plannen, jaarrapporten, financiële werking, rapporteren over succesvolle en gefaalde campagnes en activiteiten, en medewerkers stimuleren om te vertellen over hun werkzaamheden en in dialoog te treden met anderen, bijvoorbeeld via sociale media. Op die manier wordt een wederzijdse dialoog tussen mensen en tussen mensen en organisaties tot stand gebracht (Kanter & Fine, 2010). Organisaties dienen hun focus te verleggen van op zichzelf gerichte organisaties naar het deel uitmaken van een breder netwerk dat buiten en binnen de muren van de organisatie bestaat. Organisaties kunnen een genetwerkte non-profit worden door te functioneren als een sociaal netwerk, door het werk te vereenvoudigen, door transparant te zijn, en door externe relaties te bouwen. Een ecosysteem van een organisatie bestaat naast verschillende soorten sociale netwerken ook uit verschillende componenten, namelijk kernen, knooppunten, verbanden, hubs, clusters en periferie (voorgesteld in figuur 5):
!
Kernen: interne clusters van mensen die het meeste werk doen op projecten en acties;
!
Knooppunten: mensen of organisaties;
!
Verbanden: de connecties, communicaties, wederkerigheden, gelijksoortigheden en de relaties tussen deze. Vaak wordt er een onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke of losse verbanden. Het omzetten van zwakke in sterke verbanden maakt het net mogelijk om veranderingen te realiseren.
!
Hubs: Mensen of organisaties die veel connecties hebben, ze worden ook autoriteiten genoemd omdat ze opvattingen en gedrag kunnen beïnvloeden door verbindingen tot stand te brengen tussen verschillende netwerken.
!
Clusters: mensen of organisaties die verbonden zijn met elkaar, maar die zelf weinig connecties hebben met de rest van het netwerk
!
Periferie: Belangrijk om te groeien omdat de mensen en organisaties in de wijde omgeving waarschijnlijk deel uitmaken van andere netwerken die relevant kunnen zijn voor de eigen organisatie.
80 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
De kracht van sociale media bestaat eruit dat het mensen en organisaties die niet onmiddellijk met elkaar verbonden zijn, zogenaamde “zwakke” connecties, met elkaar kan verbinden en deze relaties kan omvormen tot “sterke” connecties door te informeren over, te motiveren en te betrekken bij de doelstellingen en dagelijkse activiteiten van de organisatie. Met andere woorden de afstand tussen de eigen organisatie, de directe achterban en het brede publiek kan door middel van sociale media verkleint worden. Figuur 5: Het ecosysteem
Bron:
Beth
Kanter
(29/05/2009),
beschikbaar
via:
http://www.flickr.com/photos/cambodia4kidsorg/3575872381/# In paragraaf 1.4.3. wezen we erop dat het internet verder bouwt op het idee van ‘free labor’ (Terranova, 2000). Hiermee wordt verwezen naar bijdragen die met plezier gegeven worden en die verschillende vormen aannemen, zijnde lezen, schrijven, beheren en participeren. Het betekent dat iedere internetgebruiker een zekere macht in zich heeft om waarde te creëren. Binnen het PULSE onderzoek zal bijzondere aandacht uitgaan naar dergelijke ‘vrije arbeid’, geleverd door ‘free agents’. Deze ‘vrije tussenpersonen’ zijn individuen die binnen, maar meestal buiten organisaties actief zijn en die bijdragen aan
81 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
het communiceren, organiseren, mobiliseren, werven van fondsen, enz. In ons onderzoek staan jongeren als free agents centraal, voor organisaties komt het er dan ook op aan om aansluiting te vinden bij de leefwereld van jongeren. Er wordt daarbij vaak verwezen naar de generatie van de millenials (geboren tussen 1980 en 2000). Deze generatie is de eerste generatie die opgegroeid is met sociale media. “The combination of idealism and social media fluency makes Millenials passionate about causes, but not passionate, necessarily, about nonprofit organisations. Because they view the world through the lens of social media and social networks, Millenials are less interested in institutions than their parents were. They don’t see walls were others used to because in their world, information sharing and power has shifted toward individuals. This creates a huge distinction in their minds between a cause they’re passionate about and a stand-alone organisation they may not care about at all.” Kanter en Fine (2010, p.15) Kanter en Fine (2010) geven enkele algemene richtlijnen die organisaties in acht dienen te nemen wanneer ze een beroep willen doen op jongeren als free agents: !
Leer ze kennen: organisaties dienen deze individuen te leren kennen en te weten wat hun passies zijn door bijvoorbeeld hun blogs te lezen;
!
Verlaat de eigen omgeving en help ook anderen hun omgeving te verruimen;
!
Organisaties dienen een plaats te zijn waar jongeren thema’s kunnen verkennen, erover leren en hun gevoelens erover kunnen uiten;
!
Laat los: vermits jongeren zich meer verbonden voelen met thema’s, dan met organisaties zullen ze allicht niet voor altijd blijven. Laat ze daarom los, maar wees steeds bereid ze terug te ontvangen wanneer ze zich opnieuw willen engageren voor de thematiek van de organisatie. Laat free agents ook participeren wanneer er hoe ze willen;
!
Wees niet bang om te volgen. Goede ideeën hoeven niet noodzakelijk binnen de eigen organisatie tot stand te komen. Wanneer een buitenstander een goed idee heeft, ondersteun het dan en probeer het mee te verwezenlijken.
82 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
T"!"0" O(.'=;.E(7>*H+ Crowdsourcing wijst op het uitbesteden van taken aan een grote groep mensen of community via een open oproep. In plaats van een taak volledig uit te voeren binnen de organisatie, wordt de hulp gevraagd van een groep externe vrijwilligers. Crowdsourcing wil dus niet zeggen dat de verantwoordelijkheid van een bepaalde taak wordt overgelaten aan externen, de eindverantwoordelijkheid blijft bij de organisatie, maar vrijwillige externen worden ingeschakeld om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het uitdenken van een actie, het opzetten van een wedstrijd, het verwerven van financiële middelen, enz.). De externen zijn vooraf niet gespecificeerde individuen (professionals, vrijwilligers, geïnteresseerden) die worden ingezet voor communicatie, consultancy, innovatie, beleidsvorming en/of onderzoek. Crowdsourcing kan vijf vormen hebben, namelijk als: !
Reclame: virale marketing is ongetwijfeld de bekendste vorm van crowdsourcing. Met behulp van bestaande sociale netwerken beogen organisaties de bekendheid van hun doelstellingen of activiteiten te vergroten of positieve associaties te bewerkstelligen. Het lijkt op mond-tot-mondreclame die versterkt wordt door het internet waardoor snel en goedkoop een groot aantal mensen bereikt kan worden.
!
Marktplaats: een andere manier om input te krijgen van de community is door hen structureel te verzamelen op een virtuele marktplaats. Organisaties kunnen er hun opdracht plaatsen, bijvoorbeeld voor het ontwerpen van een nieuw logo, actie, het opzetten van een wedstrijd, enz. Mensen kunnen dan hun idee, ontwerp uploaden.
!
Arbeid: organisaties binden externe (vrijwillige) medewerkers actiever aan zich. Bijvoorbeeld organisaties die werken met klankbordgroepen van groepen om mee te denken over op te zetten acties, om zelf acties uit te denken (bvb Youth Board van Plan België)
!
Innovatie: mensen van over heel de wereld kunnen nadenken en discussiëren over nieuwe onderwerpen, activiteiten, enz.
!
Financiering: het publiek zorgt mee voor de financiering. Hiervoor bestaat online heel wat tools en platformen (zie lager).
83 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Het voornaamste voordeel dat aan het crowdsourcing model wordt toegewezen is dat het creativiteit en innovatie bevordert. Hiervoor worden drie redenen gegeven:
!
De concurrentie wordt bevorderd omdat een grote groep mensen betrokken wordt, bijvoorbeeld bij het uitdenken en opzetten van een actie. Hierdoor ontstaat concurrentie tussen ideeën en omdat meer mensen inspraak hebben en bijdragen aan het doel zou het uiteindelijke resultaat ook beter zijn.
!
Het is een collectieve inspanning waardoor mensen het gevoel hebben dat ze deel uitmaken van een team dat hetzelfde doel beoogt. Deelnemers hebben ook het gevoel dat resultaten het gevolg zijn van groepswerk.
!
Omdat veel mensen betrokken zijn, wordt er van elkaar geleerd. Iedereen kan expert of leek zijn, met als gevolg dat iedereen van elkaar kan leren.
In het PULSE onderzoek wordt crowdsourcing in de eerste plaats ingevuld als het betrekken van jongeren als vrijwilligers bij de werking van de organisatie (zie ook 1.4.3.) en in het bijzonder als online vrijwilligerswerk: het doneren van tijd en vaardigheden door het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën. Er zijn verschillende mogelijkheden hoe jongeren kunnen betrokken worden. Hieronder geven we een aantal voorbeelden:
!
Redactionele ondersteuning: het modereren van commentaren op blogposts, discussiefora, sociale netwerksites, het bewerken of goedkeuren van content op de website of online community, het vertalen van content in andere talen, het nalezen van online bijdragen, enz.
!
Externe
ondersteuning:
het
assisteren
van
organisaties
bij
promotiecampagnes, het managen van en participeren in strategieën voor sociale netwerkingsites, het faciliteren van connecties tussen individuen met dezelfde interesses, enz. !
Kantoor ondersteuning: het helpen van het medewerkers bij hun dagdagelijkse taken, het archiveren van documenten, het uitdenken en schrijven van plannen, verrichten van onderzoek, enz.
!
Internet
ondersteuning:
oplossen
van
problemen,
het
ontwerpen
van
materialen, het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden, het verzekeren van kwaliteit van online content, het beheren van online gemeenschappen, enz. !
Community ondersteuning: mee instaan voor vorming en opleiding, het coördineren van andere vrijwilligersgroepen, het mee uitdenken en schrijven van
84 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
strategische documenten, het faciliteren van kennisdeling, het organiseren van offline bijeenkomsten, enz.
T"!"#" J/37)&>D>;6+ Een begrip dat steeds meer opduikt wanneer het gaat over online activisme is ‘slacktivism’. Het is een combinatie van de termen ‘slacker’ of luilak en ‘activism’. De term heeft een negatieve connotatie en verwijst naar uitingen van engagement die 1) een
minimale
vorm
van
inspanning
vragen
en
2)
die
weinig
of
geen
maatschappelijke of politieke impact hebben, tenzij dat het diegene die het initiatief neemt een goed gevoel geeft. Deze vorm van activisme wordt ook ‘clicktivism’ genoemd omdat doorgaans een muisklik volstaat om het engagement te tonen, bijvoorbeeld met behulp van de “vind ik leuk”-knop op Facebook. Voorbeelden van slacktivism zijn het tekenen van internetpetities, lid worden van een groep op Facebook, het aanpassen van persoonlijke data of profielfoto (avatar) op een sociale netwerksite, het uploaden van een geëngageerde video op YouTube, het plaatsen van commentaar op maatschappelijk geëngageerde video’s, het schrijven van blogposts of status updates op sociale netwerksites, het kopen van een song voor het goede doel, het bevestigen van badges op kledij, enz. De term ‘slacktivism’ zou oorspronkelijk komen van Dwight Ozard, toen hij in 1995 de term gebruikte voor individuele en persoonlijke activiteiten (bijvoorbeeld het planten van een boom) in tegenstelling tot het deelnemen aan een grootschalige protestactie. Ozard gebruikte de term als tegenargument tegen diegenen die beweerden dat jongeren minder begaan waren met activisme dan eerdere generaties. Kritische stemmen stellen dat deze vorm van engagement aangeeft dat we in spektakelen feel-good-maatschappij leven. De acties zijn vriendelijk en goed bedoeld, maar ze geven alleen mediabelangstelling aan de initiatiefnemers en een warm gevoel aan de deelnemers, maar in realiteit maken ze weinig verschil. Er wordt daarbij vaak verwezen naar de liefdadigheidsinitiatieven uit de jaren 1980 zoals Band Aid en Live Aid met als voortrekkers Bob Geldof en Bono. We illustreren met enkele recente voorbeelden van slacktivism.
85 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Net voor kerstmis 2010 voerde Google met behulp van haar Chrome browser een actie om geld op te halen voor een aantal goede doelen. De ‘Chrome for a Cause’ actie heeft 1 miljoen dollar opgeleverd. Elk nieuw tabblad dat door gebruikers van Chrome werd geopend telde als een donatie voor een van de geselecteerde goede doelen. Iedere dag werd de surfer gevraagd aan welke organisatie hij of haar zijn tabs wilde doneren. Hij kon kiezen tussen bomen, water, tehuizen, vaccinaties of boeken. In de actieperiode van 15 tot en met 19 december werden er in totaal 60, 599,541 tabbladen geopend. Onderstaande figuur laat zien welk bedrag elk goed doel zal ontvangen (Nahm, 22/12/2010). Figuur 6: Google Chrome for a Cause
Bron: http://chrome.blogspot.com/2010/12/60-million-tabs-towards-good-causes.html De medische noodhulporganisatie Artsen zonder Grenzen vraagt mensen in Nederland om hun profielpagina op Facebook, Twitter en/of LinkedIn voor 1 dag te doneren. Artsen zonder Grenzen neemt deelnemers aan de ‘Doneer je profiel voor 1 dag’ actie hun pagina voor 1 dag over en voorziet in een aangepaste profielfoto en het verspreidt nieuws, foto’s en videobeelden uit de landen waar zij hulp geeft. Daarmee wordt het profiel voor 1 dag een platform om de noodzaak van noodhulp onder de aandacht te brengen met nieuws en verhalen die niet altijd het grote nieuws halen. De campagne loopt 6 weken, van 17 januari tot en met 28 februari 2011.
86 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Figuur 7: Doneer je profiel voor 1 dag aan Artsen Zonder Grenzen
Bron: www.doneerjeprofiel.nl Eind 2010 verschenen op Facebook steeds meer tekenfilmfiguren als profielfoto. De campagne ‘Campaign to End Violence Against Children – Childhood Cartoon Faces’ vroeg Facebook gebruikers om hun profielfoto te veranderen in hun favoriete tekenfilmfiguur uit hun kindertijd. Het doel van deze online campagne was tweeledig. Enerzijds ervoor zorgen dat er geen menselijke gezichten meer zichtbaar waren op Facebook, maar enkel nog herinneringen aan de kindertijd. Anderzijds het bewustzijn van kindermisbruik verhogen. Welke organisatie verantwoordelijk was voor de campagne was onduidelijk. De Facebook pagina toont onder andere links naar Filippijnse organisaties en het Britse National Society for the Prevention of Cruelty to Children. Deze laatste organisatie zegt in een persmededeling (13/12/2010) dat de campagne resulteerde 50.000 nieuwe medestanders en 100.00 pond aan donaties in een tijdspanne van amper 48 uur. Het aantal bezoekers van hun website steeg met 500% en daarnaast kreeg de organisatie heel wat media-aandacht online zowel als offline.
87 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Figuur 8: Childhood Cartoon Faces
6.2. Sociale media voor draagvlak, draagvlak voor sociale media De centrale onderzoeksvraag is welke rol sociale media kunnen spelen in het versterken van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking bij jongeren? Hoe kunnen sociale media wereldburgerschap bij jongeren bevorderen? In deze paragraaf komen concrete online instrumenten en platformen aan bod. We hernemen daarvoor graag de eerste figuur van het rapport. De figuur geeft een indrukwekkend beeld van welke toepassingen en platformen er online beschikbaar zijn (al biedt de figuur geen exhaustief overzicht). Veel van de weergegeven toepassingen en platformen zullen hieronder aan bod komen en gelinkt worden aan de verschillende componenten van draagvlak. Hoe kunnen sociale media bijdragen tot ‘kennis’, ‘houding’ en ‘gedrag’?
88 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Figuur 9: Overzicht Web 2.0
Ontwikkelingssamenwerking 2.0 wordt in enge betekenis besproken door na te gaan welke rol specifieke sociale media (kunnen) spelen voor draagvlakversterking. Maar ontwikkelingssamenwerking 2.0 wordt ook in ruime betekenis bestudeerd, als de trend dat organisaties en particulieren - die zich bezig houden met ontwikkelingssamenwerking - beter gaan samenwerken, onder andere door het gebruik van nieuwe media. Binnen de context van een virtualiserende samenwerking gaan we na welke rol sociale media kunnen spelen in de samenwerking tussen organisaties en jongeren, tussen organisaties en instellingen, en tussen jongeren onderling. We bekijken ontwikkelingssamenwerking 2.0 dus vanuit twee richtingen: 1) Hoe kunnen sociale media bijdragen worden ingezet om jongeren te bereiken? En 2) Hoe kunnen organisaties leren van jongeren door gebruik te maken van online instrumenten? Hiervoor presenteren we niet alleen concrete tools, we gaan ook dieper in op de kansen en uitdagingen voor organisaties in het algemeen. Hiervoor gebruiken we cijfers en theoretische inzichten van recent onderzoek. Zo tonen verschillende onderzoeken (zie o.a. Blackbaud, 2010; Leroux Miller, 2011; Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010; 2011) aan dat de communicatie en marketing afdeling (al of niet samengevoegd tot één team) de meeste kans heeft om primair verantwoordelijk te zijn voor online tools en platformen. Daarna volgen, afhankelijk van het onderzoek, de educatieve afdeling, de fondsenwerving afdeling en de
89 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
afdeling (markt)onderzoek. De IT-afdeling heeft in de meeste organisaties louter een ondersteunende rol. Algemene gebruiksgegevens tonen aan dat online tools en platformen die het meest gebruikt
worden:
websites,
e-mail,
elektronische
nieuwsbrieven
en
online
betaalsystemen zijn. Discussiegroepen en online webshops worden het minst gebruikt. Het gebruik van (commerciële) sociale netwerken neemt een tussenpositie in, maar hun gebruik stijgt exponentieel (Blackbaud, 2010; Carron, 2010; Leroux Miller, 2011; Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010; 2011) De cijfers illustreren de technologische transitie die organisaties bewerkstelligen: bestaande technologieën die hun waarde al langer bewezen, zijn nog steeds de meest gebruikte instrumenten, maar worden uitgebreid en aangevuld met recente tools en platformen. Sociale media zijn ook de instrumenten waarmee organisaties het meest aan het experimenteren zijn of waarvoor concrete plannen bestaan. Binnen het onderzoek van Blackbaud uit 2010 werd hiernaar gepeild, de instrumenten die het meest werden genoemd zijn: polls en surveys (Australië en U.S.), “Sponsor mij” of groep fundraising (Italië), discussie groepen/message boards (Canada en U.K.), Zoekmachine optimalisatie (Duitsland), gepersonaliseerde profielen (Frankrijk en Nieuw Zeeland), website-analyse (India) en Social netwerken (Nederland). Elk van de gebruiken en afdelingen heeft een rol te spelen in een succesvol inzetten van sociale media voor draagvlakversterking en voor het creëren van een draagvlak voor nieuwe media binnen de organisatie. Communicatie en marketing is het promoten van het programma en de doelstellingen van organisatie en houdt aldus verband met het verspreiden (zie 6.2.1.1.) en verwerven van kennis (zie 6.2.1.2.), maar ook met houding (zie 6.2.2.). Voor de component houding heeft de educatieve afdeling ook een belangrijke rol te spelen, namelijk in de vorming van bezoekers, van voornamelijk passieve consumenten van beschikbare content tot actieve participanten die niet alleen consumeren, maar ook delen, reflecteren en creëren (de uitdaging van ‘conversie’) (zie 6.2.2.). Educatie hangt ook samen met gedrag, meer specifiek met ‘doen’ (zie 6.2.3.1.). In eerste instantie voor het verwezenlijken van het programma in het algemeen, maar ook voor het creëren van een gemeenschap van jongeren die zich als free agents willen integreren in en samenwerken met de organisatie. Ook een onderzoeksafdelingen heeft een rol te spelen in het verwerven van kennis, namelijk het opvolgen en analyseren van online activiteiten (kans van monitoring) (zie 6.2.1.2.). Het werven van fondsen via sociale media komt aan bod bij een tweede uiting van gedrag, namelijk ‘geven’ (zie
90 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
6.2.3.2.). Binnen het verder verloop van het PULSE-onderzoek zal de thematiek van fundraising via sociale media, alsook het aspect ‘kopen’ (zie 6.2.3.3.) niet meer expliciet aan bod komen. Onze interesses liggen bij aspecten van educatie, communicatie en marketing, en IT. Deze laatste afdeling heeft niet alleen een ondersteunende functie, maar kan ook een voortrekkersrol spelen in al voorgenoemde aspecten. Daarnaast maakt de Belgische context, waarbinnen organisaties hun budgetten halen uit subsidies, aandacht voor online fondsenwerving minder relevant. Dat blijkt ook uit het onderzoek Carron (2010) bij 4de pijler organisaties. Ongeveer een vierde van de 4de pijler organisaties maakt gebruik van web 2.0 toepassingen. Daarbij is het inzetten van web 2.0
toepassingen
om
de
eigen
organisatie
te
promoten
(naam
en
doel),
om
bewustmaking te stimuleren, en voor ondersteuning van de organisatie (niet financieel) het meest voorkomend. Het minst wordt web 2.0 ingezet om fondsen te werven. Ten slotte dienen we een methodologisch kanttekening te maken. De meerderheid van recente studies zijn afkomstig uit het Amerikaanse veld waardoor ze niet representatief zijn voor de Europese context en de Belgische context in het bijzonder. We kunnen wel veronderstellen dat een aantal van de trends die naar voren komen ook gelden buiten de Verenigde Staten. Het onderzoek van Blackbaud (2010) geeft dan weer cijfers voor Australië, Canada, Duitsland, Frankrijk, Italië, India, Nederland, Nieuw Zeeland, het Verenigd Koninkrijk en de Verengde Staten17. In België werd nog geen onderzoek uitgevoerd naar het fenomeen van ontwikkelingssamenwerking 2.0. Een eerste aanzet werd gegeven door Francine Carron die voor haar masterproef (Universiteit Antwerpen, 2010) een kleinschalig onderzoek voerde naar het gebruik van web 2.0 toepassingen door 4de pijler organisaties. Hiervoor maakte ze gebruik van een online survey (n=96), een inhoudsanalyse van de Facebook pagina van 14 organisaties en een aantal diepteinterviews met zowel gebruikers als niet-gebruikers van sociale media binnen een 4de pijler organisatie. Dit brengt ons bij een tweede methodologisch punt. Naast de diepteinterviews van Carron (2010) en Broggi & Karras (2011) die rapporteren over een brainstormsessie over sociale media strategieën, zijn alle onderzoeken kwantitatief. Ten derde, dienen we aan te geven dat veel (Amerikaanse) studies ruim aandacht besteden aan het online werven van fondsen.
17
Al dient hier de opmerking gemaakt te worden dat 44% van de respondenten van de survey uit de Verengde Staten komt, 14% zijn van Italië, 11% van het Verenigd Koninkrijk, 9% van Canada en 5% of minder van de andere landen. Cijfers voor Spanje zijn niet opgenomen in de rapportering wegens het kleine aantal respondenten uit het land (Blackbaud, 2010).
91 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
T","!" f%**>;+ Sociale media kunnen op twee manieren bijdragen tot kennis. Ten eerste zijn het interessante communicatie-instrumenten voor het verspreiden van up-to-date informatie en kennis over het programma en de doelstellingen van de organisatie. Externe online communicatie dragen bij aan naambekendheid en bewustwording van de organisatie. Hiernaar kijken we in de eerste paragraaf waarbij ook ‘oudere’ technologieën aan bod komen. Zoals aangehaald vormen met name websites en e-mail de belangrijkste digitale tools voor non-profit organisaties. Daarnaast geven we ook andere voorbeelden van sociale media toepassingen, zoals ‘mashups’ van kaarten en crisisinformatie bij rampen. Ten tweede zijn nieuwe media ook interessante instrumenten voor organisaties omdat ze toelaten om de eigen online communicatiestrategie te monitoren en te analyseren, te luisteren en te leren van doelpublieken in het algemeen, van jongeren en andere organisaties in het bijzonder. In de tweede paragraaf focussen e ons op sociale media en het verwerven van kennis. Dit kan beschouwd worden als een taak voor communicatie en
marketing
verantwoordelijken,
maar
ook
voor
de
onderzoeksafdeling
(indien
aanwezig) en de IT-afdeling liggen er kansen en uitdagingen.
!"#"$"$"
%&'()'&*+&,-./,-*,01'2/3*&-
Als belangrijkste communicatie-instrumenten worden beschouwd: eigen website en email
communicatie
(zoals
periodieke
elektronische
nieuwsbrieven),
gevolgd
door
drukwerk (nieuwsbrieven en magazines per post) en sociale netwerken (met name Facebook). Daartegenover staat dat het verzenden van sms’jes, audio (podcasts) en betaalde advertenties (in klassieke en nieuwe media) als minst belangrijk worden beschouwd (Leroux Miller, 2011). Ook om het eigen gebruik van sociale netwerken te promoten wordt voornamelijk van de eigen website en elektronische nieuwsbrieven gebruik gemaakt (Blackbaud, 2010). Drie op vier organisaties sturen ten minste maandelijks een elektronische nieuwsbrief. Leroux Miller (2011) stelt niet verbaasd vast dat, hoe belangrijker een organisatie e-mail vind als communicatie-instrument, hoe meer het wordt gebruikt. Daarnaast speelt e-mail een belangrijke rol in de ‘huis sociale netwerken’ waarover zo dadelijk meer. Ook het onderzoek uitgevoerd door Kessler & Ruesga (2010) naar het gebruik van sociale media door verantwoordelijken van organisaties geeft dezelfde tendensen aan (zie figuur
92 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
10). Het gebruik van social media slaat aan, maar het is nog geen deel van de reguliere routines van de meeste verantwoordelijken. Gevestigde (en zelfs wat verouderde) vormen van online communicatie - e-nieuwsbrieven en listservers - worden regelmatiger gebruikt en aan een veel hoger percentage (65% versus 45%) dan nieuwere sociale media-instrumenten. Minder dan een op drie maakt regelmatig gebruik van web 2.0 toepassingen zoals blogs, Twitter, Facebook, YouTube en Podcasts. Twitter is grotendeels onontgonnen terrein. Slechts 18% van respondenten geeft aan gebruik te maken van Twitter, waarvan de meerderheid dat heel sporadisch doet. Figuur 10: Gebruik sociale media door stichtingen
In het onderzoek van Kessler & Ruesga (2010) verwijst ‘gebruik’ bovendien naar alle niveaus van sociale media gebruik dus, variërend van passieve consumptie naar actieve deelname. Dat gegeven nuanceert ook het hoge percentage voor het gebruiken van blogs. Het betreft voornamelijk het af en toe lezen van blogs, niet op het massaal zelf onderhouden van een blog. Anderzijds is het lezen van blogs ook een belangrijk onderdeel van monitoring (zie 6.2.1.2.). Om
de
belangrijkheid
van
e-mail
te
onderlijnen,
verwijzen
we
nog
naar
een
kernbevinding van de ‘2011 eNonprofit Benchmarks Study’: gemiddeld heeft elke nonprofit organisatie 110 Facebook fans en 19 volgers op Twitter voor elke 1000 personen
93 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
(adressen) die zich hebben ingeschreven op de nieuwsbrief. In tegenstelling tot wat vaak wordt voorgesteld als beste praktijk (het sociaal promoten van sociale netwerken), was 2010 een jaar waarin de traditionele digitale communicatie en marketing instrumenten (website en e-mail) het belangrijkste bleven, gevolgd door analoge media (drukwerk) en evenementen. Figuur 11: Sociale media spookstad?
Bron: http://tomfishburne.com/2011/01/social-media-ghost-town.html Spreken van een sociale media spookstad is voorbarige conclusies trekken. Sociale media is een omvangrijke verzameling toepassingen en platformen. Hieronder gaan we dieper in op het gebruik van specifieke instrumenten. Daartoe maken we het onderscheid tussen ‘huis sociale netwerken’ en ‘commerciële sociale netwerken’. Deze tweedeling wordt ook toegepast in het ‘Nonprofit Social Network Benchmark Report’ van 2010 en 2011. Huis sociale netwerken zijn sociale netwerken die non-profit organisaties zelf bouwen als onderdeel van de eigen website of op platformen die het creëren van een gemeenschap tot doel hebben (denk bijvoorbeeld aan Ning - toen het nog gratis was). Met commerciële sociale netwerken worden Facebook, Twitter, YouTube, Flickr, Picasa, LinkedIn, enz. bedoeld.
94 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Volgens het Amerikaanse Nonprofit Social Network Benchmark Report van 2011 zijn bijna alle non-profitorganisaties aanwezig op een commercieel sociaal netwerk (met name Facebook), terwijl slechts 13% een huis sociaal netwerk heeft. Dat percentage bedroeg een jaar eerder nog 22% (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010). De meest waarschijnlijke verklaring hiervoor is dat als meer kleine communities aansluiten bij een netwerk, dat ze in eerste instantie kiezen voor een commerciële speler (meestal Facebook) en daardoor het percentage huis sociale netwerken naar beneden haalt. De waarde van Facebook en andere sociale netwerken is uiteraard dat ze relatief goedkope middelen zijn om potentieel veel mensen te bereiken en dat ze aanhangers aanzetten om content te delen met hun eigen netwerk van vrienden en kennissen. Nonprofitorganisaties beantwoorden deze prikkelende beloften en versterken het team dat zich toelegt op commerciële sociale netwerken. In meer dan acht op tien organisaties wordt er minstens een vierde van een voltijdse opdracht (1/4 FTE) besteed aan commerciële sociale netwerken (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2011). Een nieuwe en significant verschil tussen commerciële en huis sociale netwerken is de rol van de gemeenschap. Hoewel beide kanalen worden gebruikt voor verschillende doeleinden (marketing, educatie, fondsenwerving, marktonderzoek), is communicatie en marketing de voornaamste functie van commerciële sociale netwerken, terwijl dat educatie is voor huis sociale netwerken (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010; 2011). Gaan we nader in op de cijfers voor huis sociale netwerken dan zien we enerzijds een vertraging in het toepassen ervan (onder andere verklaard door de economische crisis), maar anderzijds een stevige toename van het gemiddeld aantal leden, die bovendien relatief heel tevreden zijn. De gemiddelde grootte van een huisnetwerk is in 2011 5967 leden, vergeleken met de 3.520 leden in 2010 is dat een stijging met 70% op een tijdspanne van een jaar. De platformen die gebruikt worden om huis sociale netwerken te bouwen zijn divers. Geen enkel platform representeert een vierde van de respondenten. Ning en (het Belgische) Drupal leiden met een aandeel van 12,3% de markt. 22,5% van de respondenten geeft aan met behulp van aangepaste applicaties zelf van nul een netwerk te hebben aangemaakt. Gerelateerd hieraan, vier op tien organisaties integreert de eigen
95 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
community niet met een contentmanagementsysteem18. Diegenen die het wel doen vermelden een brede waaier aan applicaties en platformen: Joomla, Wordpress, SharePoint, iModules, YourMembership, The Port, Blackbaud’s Net Community, Convio and Harris Connect (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010; 2011). Het gebruik van commerciële sociale netwerken nam doorheen 2009 en 2010 verder toe. Facebook en Twitter zijn het meest populair, LinkedIn en YouTube blijven status quo, terwijl MySpace heel wat gebruikers verliest. Nieuwkomers zijn FourSquare en Jumo (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010; 2011). Ook de gemeenschappen op commerciële sociale netwerken worden steeds groter. Gemiddelde groeide het aantal Facebook vrienden met 161% sinds begin 2010, tot 6.376 in 2011. Op LinkedIn groeide een groep met gemiddeld 165% 1196 leden, en het aantal volgers of vrienden van YouTube-kanalen steeg met maar liefst 504% tot 2.702. Op Twitter kende non-profit organisaties een beperkte groei van 2%. Het gemiddeld aantal volgers van een Twitteraccount is 1822. Een Flickr account, tenslotte, heeft een klein aantal volgers, gemiddeld 307. Al mag dit niet verbazen aangezien Flickr eerder als online opslagplaats wordt gebruikt en afbeeldingen verder worden ontsloten via met name de website, andere commerciële sociale netwerken en blogs (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010; 2011). Hieronder gaan we nader in op de belangrijkste commerciële sociale netwerken: Facebook is het meest populaire sociale netwerk: negen op tien Amerikaanse non-profit organisaties heeft een Facebook pagina. Tussen 2007 en 2011 steeg het aantal organisatie aanwezig op Facebook van 74% tot 89%. De laatste grote sprong voorwaarts (16%) was tussen 2009 en 2010. Het afgelopen jaar vertraagde de groei tot 3% (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2011). De vertraging is waarschijnlijk deels te wijten aan het platform zelf. Facebook is altijd al relatief snel, simpel en goedkoop geweest om een pagina op te zetten. Veel organisaties hebben dat ondertussen al gedaan. Er kan gesteld worden dat non-profit organisaties op Facebook hun ‘early adopters’ fase kende tussen 2007 en 2008 waarna het mainstream werd doorheen 2009 en 2010. De overgrote meerderheid heeft ondertussen een Facebook profiel, wat rest (10%) zijn allicht voornamelijk weigeraars. Van de verschillende types van nonprofitorganisaties zijn internationale organisaties (97%), milieu - en dierenwelzijn 18 Een contentmanagementsysteem is een softwaretoepassing, meestal een web-applicatie, die het mogelijk maakt dat mensen eenvoudig, zonder veel technische kennis, documenten en gegevens op internet kunnen publiceren.
96 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
organisaties (97%) het beste vertegenwoordigd op Facebook (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010). De gemiddelde omvang van een Facebook community nam tussen 2009 en 2010 weliswaar af. Terwijl een organisatie in 2009 gemiddeld 5391 vrienden of likes had, bedroeg dit cijfer in 2010 2440. Volgens de onderzoekers was de daling echter het gevolg van de grote instroom van nieuwe organisaties in 2010. Omdat deze organisaties op het moment van de bevraging pas begonnen met het uitbouwen van hun Facebook netwerk, daalde het gemiddelde aantal vrienden (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010). De cijfers die verschenen begin 2011 bevestigen deze hypothese. Tussen 2010 en 2011 steeg de gemiddelde omvang van een Facebook community met 161% tot 5376 vrienden (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2011). Het lijkt er dus op dat de voornaamste strategie om een identiteit en netwerk op Facebook op te bouwen werkt, namelijk het verbreden van het draagvlak voor de organisatie door meer bekendheid en volgers aan te trekken. In de 2011 eNonprofit Benchmarks Study (Peretz, DiJulio & Ross, 2011) wordt het ratio gegeven voor de dagelijkse activiteit op een Facebook fanpagina19. Gemiddeld zijn er 1,7 acties per duizend gebruikers. Echter Milieu- en dierenwelzijn organisaties scoren een veel hogere ratio (3,0 acties per 1000 gebruikers) dan andere sectoren. Carron (2010) analyseerde de interactie op de Facebook pagina van 14 Belgische 4de pijler organisatie. Ze komt tot te bevinding dat de meeste pagina’s geen recente statusupdates hebben en er weinig of geen interactie is met andere gebruikers. Het aankondigen van evenementen met als reactie het krijgen van een ‘like’ (thumbs up) is het meest voorkomend. Carron (2010) maakt de kanttekening dat heel wat 4de pijler organisaties nog niet over een eigen pagina beschikken en dat medewerkers hun persoonlijk account gebruiken om evenementen en dergelijke te communiceren. De microblogging website Twitter is samen met Facebook de grootste groeier van de voorbije jaren. Met een groei van 38% over een jaar (van 43% in 2009 naar 60% in 2010. Het rapport gepubliceerd begin 2011 wordt gewag gemaakt van een lichte daling (tot 57%). Ook het gemiddelde aantal volgers nam spectaculair toe. Terwijl in 2009 een non-profit organisatie gemiddeld 286 volgers had, bedraagt dit aantal in 2010 1822 (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010; 2011). Inzichten over het gebruik van Twitter komen in de geraadpleegde onderzoeken niet aan bod. 19
Het aan ‘likes’ van en reacties op content gepubliceerd door de gebruikers van de pagina per dag en per 1000 gebruikers.
97 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Het gebruik van LinkedIn bleef de voorbije jaren stabiel met 33% van de non-profit organisaties die een profiel hebben op het professionele sociale netwerk. Hoewel LinkedIn een veel kleiner platform is in globaal aantal gebruikers dan Facebook en Twitter, is de gemiddelde omvang van een non-profit netwerk op LinkedIn bijna even groot als op Twitter met een gemiddelde van 1196 leden in 2011 (komende van juist 291 in 2009) (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010; 2011). Ook het gebruik van YouTube bleef nagenoeg stabiel. Bijna de helft van de bevraagde organisaties (47%) is aanwezig op videowebsite. In 2009 bedroeg het percentage 46,5%) (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010; 2011). Flickr, het platform om foto’s te delen, kende een daling van het aantal non-profit gebruikers. Terwijl in 2009 nog een op vier (25%) actief was op het platform, is dit eind 2010 teruggelopen tot bijna een op vijf (19%). Een mogelijke verklaring voor de daling van het gebruik van Flickr is het succes van Facebook’s fotoapplicatie, de meest gebruikte toepassing op het populaire sociale netwerk. Allicht gebruiken meer organisatie Facebook om hun foto’s te bewaren en te delen en doet dit het gebruik van Flickr dalen (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2011). De grootste verliezer onder de commerciële sociale netwerken is ongetwijfeld MySpace. Het kende een daling van meer dan 60% (van 26,1% in 2009 naar 14,4% in 2010, naar 7% begin 2011) (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010; 2011). MySpace, dat werd beschouwd als het platform bij uitstek om in de toekomst muziek te verspreiden en voor sociale netwerking op basis van consumptie in het algemeen, stelt een stille dood20. Commerciële platformen die in het rapport van 2011 voor het eerst verschijnen zijn het locatiegebaseerd sociale netwerk FourSquare (4%), Jumo (1%), Vimeo (videowebsite), Yelp (lokaal sociaal zoeken), Picasa (foto’s delen), Ning (om eigen communities te bouwen, nu betalend) en Delicious (sociaal bookmarken). De laatste vijf nieuwkomers spelers hebben een percentage kleiner dan 1% (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2011). Op FourSquare en Jumo gaan we even dieper in.
20
MySpace werd in 2010 financieel ondersteund door Facebook en ook de personalisatiemogelijkheden van MySpace werden opgedreven door meer integratiemogelijkheden met Facebook. Echter, algemene gegevens geven een verdere daling van het MySpace-gebruik aan.
98 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
FourSquare is een sociale netwerksite, software voor mobiele telefoon en een spel waarbij gebruikers 'inchecken' op plaatsen (venues) via een mobiele website, sms of via speciale applicaties voor mobiele telefoons. Die andere nieuwkomer Jumo21, is een sociale netwerksite opgericht begin 2010 door Chris Hughes, medeoprichter van Facebook. Hughes (18/03/2010) kondigde de website aan als “een online platform om particulieren en organisaties die de wereld willen veranderen te verbinden.” Het platform richt
zich
dus
expliciet
op
verenigingen
die
actief
zijn
op
vlak
van
ontwikkelingssamenwerking en wereldburgerschap. De eerste gebruikers van Jumo zijn positief, al blijft de uitdaging om diepgaandere participatie en engagement te bevorderen dan
het
louter
verbinden
en
volgen
van
particulieren
en
organisaties
(Kanter,
20/11/2010). Nu blijft het gebruik van Jumo beperkt tot louter een communicatietool. Vanuit Amerikaans oogpunt wordt er verwacht dat Jumo een belangrijke tool zal worden om online geld in te zamelen voor goede doelen. Ter afronding kunnen we stellen dat organisaties hun weg vinden naar dit type van sociale media. Wat betreft commerciële sociale netwerken is Facebook de grote speler. Bijna alle (Amerikaanse) organisaties zijn er actief. Tegelijkertijd hebben we vastgesteld dat traditionele instrumenten zoals websites en e-mail belangrijk blijven. De cijfers over sociale
netwerken
scheppen
dus
grote
verwachtingen
naar
de
toekomst,
maar
tegelijkertijd is het duidelijk dat veel organisaties maar pas begonnen zijn met het ontwikkelen van een meer interactieve eigen website. E-mail blijft een belangrijk instrument, aangezien het overgrote deel van het abonneebestand communicatie nog steeds bij voorkeur via e-mail ontvangt. Uiteindelijk is ook e-mail een vorm van sociale media. Het is een veel gebruikt instrument om gesprekken te starten, om contact te onderhouden met (oude) vrienden en volgens de aangehaalde studies is e-mail ook belangrijk om op de hoogte te blijven van die organisaties en campagnes waarvoor men betrokkenheid toont. Tegelijkertijd besteden mensen en voornamelijk jongeren steeds meer tijd op sociale media sites, dus het is ook belangrijk voor jongerenorganisaties om daar aanwezig te zijn, al is het maar voor louter communicatiedoeleinden (al zal lager blijken dat er heel wat meer mogelijk is). Terwijl Facebook, Twitter en YouTube volop in de marketing spotlights staan, liegen de cijfers niet. Met e-mail en een interactieve website (mogelijkheden voor reactie, delen van inhoud, ...) kom je al ver. Daarnaast zijn er ook mogelijkheden om sociale media te integreren in de eigen website zijn:
21
Jumo is een woord in de West Afrikaanse taal Yoruba en betekent “samen in concert.”
99 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
!
Voeg pictogrammen van web 2.0 toepassingen toe aan de homepagina van de website22. Steeds meer bezoekers van een website verwachten pictogrammen te vinden op de homepagina, voor sommigen is het zelfs de enige reden om de website te bezoeken. Pictogrammen zorgen voor een snelle koppeling naar de online gemeenschappen. De rechterbovenhoek van de homepagina zou de beste plaats zijn om de pictogrammen te plaatsen.
!
Sluit
widgets
homepagina
in
van
sociale
(embedden).
netwerken
(bvb.
Facebook
Daarvoor
dient
een
en
stukje
Twitter) code
te
in
de
worden
gekopieerd in de website. !
Voeg Flickr diavoorstellingen of YouTube-video’s toe. Het zijn goede visuele middelen om een verhaal of boodschap te ondersteunen en mensen te inspireren.
!
Embed ‘recente berichten’ van de blog in de homepagina. Naast het promoten van de blog op social netwerkingsites en in de e-nieuwsbrief, is het aanbevolen om recente blogposts te embedden op de website.
Hoe kunnen meer nieuwe bezoekers naar de website gehaald worden? Het genereren van verkeer is moeilijk voor elke website. Het internet is immers gegroeid tot een oceaan van informatie, waardoor het bijzonder moeilijk is voor elke organisatie om op te vallen. Een andere strategie om meer bezoekers te lokken is ervoor zorgen dat de eigen website bovenaan de zoekresultaten staat op zoekmachines (Google, Bing, Yahoo, enz.) Dit wordt beoogd door de toepassing van Search Engine Optimization (SEO) of Search Engine Marketing (SEM) (zie bvb. Broggi en Karras, 2011). Om daarmee te starten heeft u nodig: !
Een sitemap-bestand dat toelaat dat zoekmachines kunnen crawlen23.
!
De registratie van de URL van de website bij zoekmachines, zodat ze uw pagina’s kunnen indexeren.
!
Aangemeld zijn voor de webmaster tools die zoekmachines voorzien
Daarnaast worden volgende vuistregels aanbevolen: !
Gebruik gerichte trefwoord zinnen in die correleren met de specifieke opdracht van de organisatie. Algemene termen zijn nuttig, maar zorgen er niet voor dat de
22
Pictogrammen van web 2.0 platformen kunnen bijvoorbeeld hier worden gedownload: www.veryicon.com/icons/internet--web/aquaticus-social/ 23 Een webcrawler of spider is een computerprogramma (van Google, Bing, Yahoo, enz.) dat het wereldwijde web op een methodische en geautomatiseerde manier doorbladert. Spiders maken veelal een kopie van de gevonden pagina's om deze later te kunnen verwerken en indexeren zodat ze kunnen worden gevonden door zoektermen in te geven in zoekmachines (‘googelen’).
100 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
website aan de top van zoekresultaten staat. Een organisatie die bijvoorbeeld veel educatieve
workshops
geeft
over
mensenrechten,
maar
de
brede
term
“mensenrechten” zal niet zo effectief zijn als de trefwoord zin “mensenrechten in de klas.” !
Zorg
voor lichte
deelpagina’s
op
de
website
met algemene
informatie,
programma, projecten, enz. die niet alleen toelaten dat mensen sneller informatie vinden, maar het zal ook tot een betere rangschikking in de zoekresultaten leiden en afzonderlijke pagina’s zet meer aan tot het delen van inhouden op sociale netwerk websites. !
Een derde aanbeveling ‘wordt een expert in je veld’ is meer van algemene aard.
Het is duidelijk dat het integreren van deze strategie al wat meer technische kennis vereist. Dit is dan ook een voorbeeld waar de Eindverantwoordelijke of IT-afdeling bij kan helpen. Tot slot van deze paragraaf willen we nog kort een woordje uitleg geven bij een populaire en attractieve vorm van informatieverspreiding, namelijk mashups van sociale media gegevens en geografische kaarten of databases. Een mashup is een webpagina of applicatie
waar
gegevens
uit
meerdere
bronnen
gecombineerd
en
gezamenlijk
gepresenteerd worden. Sociale media zijn de instrumenten bij uitstek om op een snelle manier up-to-date informatie op grote schaal te verspreiden. Met name bij rampen (aardbevingen, overstromingen, enz.) of demonstraties (zoals recent in Egypte of Tunesië) worden sociale media gegevens gebruikt als een laag over (crisis) kaarten. Zo heeft HyperCities de mashup ‘HyperCities Egypt: Voices from Cairo through Social Media’ ontwikkeld24. De toepassing mapt sinds 30 januari 2011 twitterberichten verzonden door demonstranten. Alle berichten met relevante hashtags, zoals #jan25 of #egypt, worden op de kaart weergegeven. Mashups hebben hun waarde bewezen voor het managen van crisissen of het organiseren van hulpacties of demonstraties, maar de uitdaging blijft om uit de gigantische stroom van sociale media data de relevante en kwaliteitsvolle informatie te halen. Op de website van de New York Times staat de interactieve toepassing Destruction in Haiti, Then and Now25 die luchtfoto’s toont van Porte-au-Prince voor en na de aardbeving
van
12
januari
2010. Gelijkaardige
toepassingen
verschenen
na
de
24
http://egypt.hypercities.com/ http://www.nytimes.com/packages/flash/newsgraphics/2011/0109-haiti-maphtml/?src=mtwt&twt=mnytimes 25
101 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
aardbeving en tsunami in Japan. Een paar dagen na de feiten publiceerde Google up-todate satellietbeelden van Noordoost Japan in Google Maps en Google Earth. Google poogt op deze manier bij te dragen aan de organisatie van de hulpverlening. Andere
voorbeelden
zijn
databanken
die
op
een
visueel
aantrekkelijke
manier
doorzoekbaar zijn. Aid flows26 is een toepassing om de ontwikkelingshulp in de wereld te visualiseren. Gebruikers kunnen individuele donorlanden of begunstigde landen selecteren om de afkomst en het gebruik van hulp te doorzoeken. MDG Maps27 is een geovisualisatie tool voor de Millienium doelstellingen. Voor de verschillende doelstellingen kunnen (download- en printbare) kaarten worden gegenereerd. Gebruikers kunnen kiezen voor individuele donorlanden, voor individuele begunstigde landen, enz. De data zijn afkomstig van de Millenium Development Goals dataset van de World Bank Data Site. Nog een ander voorbeeld is de Product of Slavery28 campagne die tot doel heeft om bewustzijn te bevorderen over de schaal van slavernij en informatie te voorzien over de landen en de producten die gemaakt worden door gedwongen arbeid en kinderarbeid. Een mooi Belgisch voorbeeld is Overleef jij Pakistan?29 Met deze website kan worden nagegaan welke impact een overstromingsramp zoals in Pakistan zou hebben op de eigen woonplaats.
!"#"$"#"
41,*31'*,5-10-6&3-.&'5/'&,-./,-*,01'2/3*&-
Sociale media zijn ontworpen voor relaties aan te gaan, hier in het bijzonder om in interactie te treden met de doelgroep jongeren. Organisaties kunnen niet alleen zelf informatie en kennis verspreiden, ze kunnen zich ook informeren over wat er leeft bij hun doelgroep. Door het monitoren van de vermeldingen van de eigen organisatie, van trefwoorden, van collega’s, enz., is een organisatie op de hoogte en bewust van wat er leeft online en worden er mogelijkheden gecreëerd om interactie aan te gaan. Monitoring is zou deel moeten uitmaken van elke organisatie zijn media. Het monitoren kan gebeuren uit bekommernis om de eigen reputatie, maar ook uit een proactieve communicatiestrategie en -visie.
26 27 28 29
http://siteresources.worldbank.org/CFPEXT/Resources/299947-1266002444164/index.html http://mdgmaps.appspot.com/ http://www.productsofslavery.org/ http://www.overleefjijpakistan.be/
102 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Voordat een organisatie zich onderdompelt in een rivier van gesprekken, moet het begrijpen wat mensen zeggen over de organisatie. Luisteren is slechts een eerste stap in het proces van interactie met uw doelgroepen. Er zijn tal van redenen waarom organisaties moeten luisteren naar gesprekken op het sociale web. We geven er enkele:
!
Het algemene sentiment. In het algemeen, weten mensen waar de organisatie voor staat? Voelen ze zich verbonden met de doelstellingen? Het is dus nodig om de algemene temperatuur te meten.
!
Identificeren van opinieleiders. Weet je wie de sterkste verdedigers en evangelisten zijn van je organisatie? Hoe houdt de organisatie zich met hen bezig? Worden ze beloond? Met name voor nieuwe organisaties is het belangrijk om deze leidende stemmen en beïnvloeders te bereiken, omdat ze zorgen voor het veder verspreiden van de boodschap (en meestal sneller dan wat mogelijk is met een eigen website).
!
Vinden van nieuwe stakeholders. Kan de organisatie haar doelen beter verwezenlijken indien het aansluiting zoekt met actoren die slechts losjes verbonden zijn met de organisatie? Wat zijn hun interesses en motivaties? Is er potentieel om een nieuwe verticale niche gemeenschap rond jouw doelen op te bouwen?
!
Identificeren van critici en zich verweren bij crisissen. De reputatie van een organisatie zou in gevaar kunnen komen door kritiek - gerechtvaardigd of niet, waar of niet - die wordt geuit op het sociale web. Een organisatie dient het gesprek aan te gaan op een positieve manier door feitelijke onjuistheden te corrigeren
en
probleemoplossend
vermogen
te
demonstreren,
voordat
misvattingen verharden tot negatief sentiment. Critici zijn niet altijd verkeerd; een organisatie dient te luisteren naar de dingen die het liever niet hoort en er van te leren. !
Auditen van inspanningen. Op een gegeven moment dien je als organisatie een stap terug zetten en een beoordeling maken van de gebruikte sociale media kanalen. Wat werkt er? Wat is niet de moeite waard om er verder tijd aan te besteden? Monitoring gekoppeld aan statistieken zal een organisatie daarbij helpen.
!
Bestuderen van succesverhalen. Wat weerklinkt bij de doelgroep? Heeft een organisatie een goed zicht op welke pagina's op de eigen website, welke blogposts,
welke
Facebook
berichten,
welke
fotoalbums
op
Flickr,
welke
speellijsten op YouTube – geplaatst door de organisatie of door anderen in de sector - de oorzaak zijn van de meeste activiteit en de meeste interesse
103 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
opwekken? Ga als organisatie na wat werkt en probeer goede strategieën uit te breiden naar andere kanalen. !
Identificeren van nieuwe mogelijkheden. Organisaties beginnen zich te realiseren welke waarde gebruikers kunnen bieden voor hun programma’s, diensten en campagnes. Tot op zeker hoogte is het sociale web de nieuwe doelgroep, alleen is deze groter en meer veranderlijk. Sociale media kunnen een organisatie helpen om op de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen in de sector en die kennis te gebruiken om het programma van de eigen organisatie te informeren en aan te passen.
!
Identificeren van donoren. Non-profitorganisaties beginnen sociale media te gebruiken om potentiële donoren en nieuwe bronnen van financiering aan te boren.
!
Verbeteren van programma’s en campagnes. Volg de vermeldingen van de organisatie en van eigen campagnes op sociale netwerken vóór, tijdens en na een campagne om te zien wat weerklank genereert. Gebruik de via sociale media verkregen feedback om de uitvoering van programma's te verbeteren.
Een organisatie moet proberen om de informatie die verkregen wordt door middel van sociale media kanalen in acties om te zetten. Om hieraan te beginnen zou een organisatie vooreerst twee lijsten moeten creëren: (1) een ‘community inzichten controlelijst’ op basis van de doelstellingen van de organisatie en (2) een ‘trefwoorden controlelijst’. Hieronder geven we een overzicht van indicatoren en trefwoorden die kunnen deel kunnen uitmaken van controlelijsten. (Let op: Dit zijn niet de vragen die de organisatie aan de gemeenschap moet stellen, maar eerder basis conclusies die de organisatie moet proberen te formuleren doorheen de tijd). Community inzichten controlelijst: !
Hoe vaak leiden welke sociale media naar jouw website?
!
Hoe lang blijven bezoekers, die via sociale media op jouw site zijn gekomen, op jouw site?
!
Hoe snel vertrekken bezoekers die via sociale media naar je toe zijn gekomen?
!
Hoe groot is het aandeel daadwerkelijke activiteit van de sociale netwerken waarmee je actief bent?
!
Hoe actief zijn jouw medewerkers gezamenlijk op sociale netwerken? Hoeveel procent van jouw medewerkers is actief?
!
Hoeveel procent van degenen die zich hebben aangemeld bij jouw sociale netwerk, zet dit lidmaatschap om in betaalde diensten (conversions)?
104 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
!
Hoe vaak worden jouw merken in sociale media genoemd?
!
Hoe loyaal zijn de leden van jouw sociale netwerk?
!
Hoe vaak worden jouw relevante berichten gedeeld door leden van jouw sociale netwerk (virality)?
!
Wat is de mate van blog interactie?
!
Wat bevalt mensen wel en niet aan de organisatie, campagne, programma, enz.?
!
Wat zijn de klachten, en wat zijn de beste kanalen om ze aan te pakken?
!
Wie zijn de kampioenen en evangelisten? Hoe kunnen ze worden behandeld zodat ze nog meer betrokken worden?
!
Zijn er tegenstanders van de organisatie en hoe kunnen ze worden omgevormd tot medestanders?
!
Is er een behoefte in de sector die de organisatie kan invullen?
!
Hoe kan de achterban helpen bij het informeren over nieuwe programma’s en campagnes?
!
Welke suggesties hebben ze om de organisatie te helpen bij het verbeteren van haar programma’s, campagnes, enz.?
!
Zijn er manieren om aan crowdsourcing te doen, om de druk op staff medewerkers te verminderen?
!
Welke bestaande gemeenschappen kan de organisatie nog aanboren? Welke partnerschappen kunnen afgesloten worden?
!
Kan de organisatie verhalen gebruiken in de contacten met het publiek, verhalen op basis van leden van de gemeenschap die de organisatie heeft bereikt, geholpen, enz.?
!
Hoe kan de organisatie al deze informatie gebruiken om tot (nog) betere resultaten te komen?
Trefwoorden controlelijst: !
De naam van de organisatie
!
De namen van medewerkers van de organisatie
!
De namen van programma’s, campagnes, enz.
!
De naam en URL van de website, blog of het huis sociale netwerk
!
De namen van belangrijke evenementen die de organisatie organiseert of waaraan het deelneemt
!
Kernwoorden of kernzinnen uit de sector
!
Namen van collega organisaties in hetzelfde veld
!
Alle andere trefwoorden die onderscheidend zijn voor de organisatie, de doelstellingen, het programma of de campagnes
105 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Wanneer bovenstaande lijsten zijn opgesteld is de organisatie klaar om op het sociale web informatie te vergaren. De organisatie is klaar om te leren wat er leeft online. Er bestaat een grote rijkdom aan gratis monitoring instrumenten waaruit gekozen kan worden. Al zijn deze instrumenten natuurlijk niet volledig gratis, ze vereisen een investering van tijd van de staff om ze leren te gebruiken, om het monitoring proces op te volgen en analyses te maken. Luisteren naar wat er online leeft is op zich maar een stap, op basis van wat je als organisatie ontdekt dienen er verdere acties ondernomen te worden. Hieronder geven we een heel aantal instrumenten weer, we hebben ze zo goed mogelijk proberen te groeperen. Monitoren van sociale netwerken en blogs !
Google Reader (www.google.be/reader) is een goede keuze om het monitoren te beginnen. Met deze feedreader kan u zich abonneren op de RSS-feeds van de top blogs in uw sector, websites van collega organisaties, nieuwssites, Twitter zoekopdrachten en meer, allemaal op één plaats. U kunt zelfs abonneren op zoekopdrachten op sites als Flickr en YouTube, zodat u een update krijgt van elke nieuwe afbeelding of video die u aanbelangt. bij uw merk of veroorzaken wedstrijden
te
krijgen.
Alternatieve
feedreaders
zijn:
Bloglines
(www.bloglines.com) of Netvibes (www.netvibes.com). !
Social Mention (www.socialmention.com) is een sociale media zoekmachine die zoekt naar trefwoorden op sociale media platformen - zoals blogs, commentaren, bookmarks, evenementen, nieuws, video's en microblogging diensten - en statistieken biedt rondom de zoekwoorden en "sentiment." Het biedt ook grafische afbeeldingen of grafieken van de vermeldingen per dag of per week. U kunt de zoekbalk voor uw browser gratis downloaden en alles monitoren wat met de organisatie te maken heeft. Social Mention biedt ook API's en codes aan die toelaten voor uw eigen zoekwoorden monitoring widgets aan te maken. Een alternatief is Collecta (http://collecta.com), dat op basis van zoektermen real-time resultaten geeft van vermeldingen in sociale media, in blog commentaren en op nieuwssites.
!
BlogPulse (www.blogpulse.com) is een geautomatiseerd systeem voor het ontdekken
van blogtrends. Het analyseert en
rapporteert over dagelijkse
activiteiten in de blogosfeer. U kunt krijgt zicht op de belangrijkste zinnen, blogposts, video's, nieuwsbronnen en meer. Maar de echte kans ligt in de opties die je hebt om te zoeken naar gesprekken op blogs op basis van thema's of trefwoorden.
Deze
tool
maakt
het
mogelijk
om
te
zien
welke
blogs,
106 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
nieuwsberichten, enz., de meeste gesprekken voeden over uw organisatie. Alternatieve
instrumenten
voor
(http://technorati.com),
het
monitoren
Google
van
blogs
Advanced
zijn
Technorati
Blog
Search
(http://blogsearch.google.com/blogsearch/advanced_blog_search) en IceRocket (www.icerocket.com). Monitoren van Twitter en Facebook !
Hootsuite (http://hootsuite.com) stelt organisaties in staat om meerdere sociale media platformen tegelijk te updaten (Twitter, Facebook, enz.) vanaf een computer of mobiel apparaat en de resultaten van de interacties te volgen. De gratis versie laat toe te werken met maximaal vijf sociale netwerken en twee RSS-feeds, maar is beperkt tot één gebruiker voor het account van de organisatie. Social Insights, dat deel uitmaakt van de betalende versies, geeft toegang tot informatie over uw sociale netwerk en inlichtingen over hoe uw netwerk te vergroten en communicatie strategie aan te passen. De betalende versie kost 5.99$ per maand, hierdoor kan een organisatie onbeperkt genieten van de mogelijkheden voor een enkele gebruiker, elke extra gebruiker kost 15$ per
maand.
Alternatieven
zijn
Tweetdeck
(www.tweetdeck.com),
Seesmic
(www.seesmic.com) en Cotweet (https://cotweet.com). !
Twitter search options: Indien Hootsuite of een van de andere Twitter dashboard diensten niet voldoet aan uw behoeften, zijn er tal van andere mogelijkheden om het Twitter universum in de gaten te houden. We geven een aantal voorbeelden: o
Twitter Advanced Search (http://search.twitter.com/advanced) is een goede
manier
om
tweets
te
zoeken.
Er
kan
worden
gezocht
op
zoekwoorden, op locatie, op datum of met via andere filters. o
Monitter
(www.monitter.com)
laat
u
Twitter
monitoren
voor
de
belangrijkste woorden, zinnen en onderwerpen die op dat moment besproken worden. o
Twazzup (www.twazzup.com) is een dashboard programma dat Twitter monitort. Het laat weten wanneer uw zoekwoorden zijn vermeld in een tweet.
o
PostRank Analytics (www.postrank.com) laat toe te ontdekken wie uw beïnvloeders zijn, welke sociale netwerken de grootste aantrekkingskracht veroorzaken
en
het
vergelijkt
uw
organisatie
met
gelijkaardige
organisaties.
107 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
o
Pulse of the Tweeters (www.pulseofthetweeters.com) voert een data en sentiment analyse uit op basis van miljoenen tweets en vind de meest invloedrijke mensen op Twitter voor uw thema of sector.
o
Twitscoop (www.twitscoop.com) laat u zoeken en volgen wat hot is op Twitter in real time.
o
Twilert (www.twilert.com) stuurt e-mails wanneer het trefwoorden op Twitter ziet die u opgeeft.
o
Sideline (van Yahoo) (http://sideline.yahoo.com) laat gebruikers toe om aangepaste zoekopdrachten te creëren voor onderwerpen.
o
PeerIndex (www.peerindex.net) is een andere optie om je te helpen ontdekken wie de autoriteiten en opinieleiders zijn rond een bepaald onderwerp.
o
MyTweeple (http://mytweeple.com) controleert uw Twitter-account en analyseert wie van diegenen die u volgt u terug volgen. Het is een goede manier om wederzijdse relaties te controleren.
o
MentionMap (http://apps.asterisq.com/mentionmap/#) is een visualisatie instrument waarmee je de meest invloedrijke Twitter gebruikers kan beoordelen voor verschillende sectoren.
o
Twitterfall (http://twitterfall.com) is een geweldige manier om de hoogte te blijven van conversaties tijdens een evenement. Het laat een ‘waterval’ aan tweets zien en heeft uitgebreide mogelijkheden om te zoeken en te filteren. Na het intikken van een zoekopdracht genereert Twitterfall een constante
stroom
van
Twitterberichten.
Die
tweets
kunnen
worden
gefilterd op locatie, zodat je bijvoorbeeld alleen berichten ziet van mensen die zich binnen een bepaalde straal bevinden. Ook kan je bepaalde twitteraars uitsluiten. !
Facebook Search (www.facebook.com/search.php) kan beschouwd worden als de monitoring tool van Facebook. Gebruik het Facebook zoekveld en kies vervolgens "Berichten van Iedereen" in het linker navigatiemenu. U kan nieuwe Facebook pagina’s vinden om te ‘liken’ (en dus te volgen) en nieuwe mensen om mee
te
interageren.
Een
alternatief
om
vermeldingen
van
uw
organisatie/campagne te vinden tussen de Facebook status updates van iedereen is Openbook (http://youropenbook.org/).
108 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Monitoren met behulp van ‘alerts’ !
Google Alerts (www.google.com/alerts): Wanneer Google een nieuwe blog of nieuwsverhaal ontdekt dat een trefwoord of zin bevat die u opgeeft, stuurt het u een waarschuwing per e-mail. U bepaalt zelf het tijdsbestek: onmiddellijk, dagelijks of wekelijks. Bovendien is het mogelijk om waarschuwingen te ontvangen via feeds verzonden naar uw RSS-reader. Hou in gedachten dat Google Alerts alleen die items opspoort die geïndexeerd zijn door Google.
!
BackType (www.backtype.com/alerts) is een gratis service die e-mail updates stuurt telkens wanneer een zoekterm wordt gebruikt in een commentaar. Waneer iemand lovend of kritisch is over uw organisatie in een reactie op een blogpost, wordt u verwittigd. BackType toont ook je Tweeps die gerelateerde links delen.
!
Yahoo Pipes (http://pipes.yahoo.com/pipes) is een hulpmiddel waarmee online content kan geaggregeerd en geremixt worden. De visuele interface maakt het vrij eenvoudig om te gebruiken, en voor op ontelbare manieren - bijvoorbeeld om Twitter te doorzoeken naar voor vermeldingen van organisatie, om meerdere feeds te controleren of om u te waarschuwen alleen wanneer de activiteit van een feed voldoet aan een bepaalde activiteitsdrempel.
Monitoren van commentaren en forums !
Comment Sniper (www.commentsniper.com) biedt een manier om doelgericht verkeer naar uw website te leiden door de mogelijkheid te geven om als eerste te reageren op een relevante blog post over uw organisatie of sector. U stelt in welke blogs u wilt monitoren, en Commentaar Sniper stuurt u een desktop bericht of Sms-bericht op uw mobiele apparaat wanneer een nieuw post wordt gepubliceerd.
!
coComment (www.cocomment.com) is een webservice en Firefox plug-in die u helpt om blog commentaren bij te houden. Wanneer er een update is wordt u meteen gewaarschuwd. Het is een handige dienst die u de moeite bespaart van het regelmatig terug nakijken van commentaar op blogs, die zelf niet beschikken over dergelijke functie. Alternatieven zijn Commentful (www.commentful.com), co.mments
(http://co.mments.com)
en
Omgili
(‘Oh
my
God
I
love
it’)
(http://omgili.com). !
BoardReader (http://boardreader.com): Niet alle forums en message boards worden geïndexeerd door Google. BoardReader is een zoekmachine die forums, blogposts, afbeeldingen en microblogs doorzoekt. Het laat ook weten wanneer er een
nieuw
forum
ontstaat
dat
specifiek
uw
organisatie
bediscussieerd.
Alternatieven zijn Boardtracker (www.boardtracker.com), Big Boards (www.bigboards.com) en Yuku Find (http://find.yuku.com).
109 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Monitoren van sociale campagnes !
Wildfire
(http://monitor.wildfireapp.com):
Hoe
presteert
je
organisatie/
campagne op het sociale web? Wildfire, een bedrijf dat zich richt op het creëren van interactieve promoties op sociale websites, biedt ook een sociale media monitor aan. Het instrument spoort op en vergelijkt de manier waarop organisaties presteren op Facebook en Twitter. Wildfire stelt organisaties in staat om
hun
eigen
interactieve
campagnes
te
maken
-
inclusief
wedstrijden,
geschenken, enquêtes, enz. - en gelijktijdig te publiceren in meerdere sociale netwerken en op hun websites. Meer dan 65.000 gebruikers hebben dat al gedaan. Op het moment dat we dit schrijven zijn basis instrumenten gratis, maar er zijn ook premium services die tegen betaling meer mogelijkheden bieden. !
TweetWhen (http://tweetwhen.com) is een tool ontwikkeld om op basis van je voorbije tweets te berekenen wanneer je best een tweet stuurt voor optimale verspreiding.
Monitoren van trends !
Google Trends (www.google.com/trends) geeft een meting van het effect dat bloggers of een campagne heeft op een merk. De tool meet de mate van belangstelling voor specifieke onderwerpen op basis van de zoekopdrachten die werden uitgevoerd door mensen over een tijdsperiode. Een interessant aspect van Google Trends is dat u meerdere websites kan vergelijken uit dezelfde sector en de geografische regio’s kan zien waar een zoekwoord het meest populair is. Alternatieven
zijn
Attentio
(http://attentio.com)
en
Social
Trends
(www.viralheat.com/social_trends). Monitoring, statistieken en overige hulpmiddelen
!
ShareThis (http://sharethis.com) en AddThis (http://www.addthis.com) zijn populaire instrumenten op websites omdat ze op eenvoudige manier toelaten aan websitebezoekers om informatie te delen op verscheidene sociale netwerken. Tegelijkertijd bieden deze instrumenten ook statistieken aan, zoals hoeveel keer elke blogpost werd aangeklikt of hoeveel keer een artikel werd gedeeld op een sociaal netwerk.
!
Bit.ly (http://bit.ly) laat toe om bij te houden hoeveel klikken een individuele link ontvangt door het omzetten van de lange URL in een 21 karakter URL waardoor het makkelijk past in tweets, blogs, enz.
110 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
!
SocialMention (www.socialmention.com) scant en geeft real-time statistieken voor trefwoorden zoals bereik, sterkte, sentiment, veel voorkomende gerelateerde trefwoorden en gebruikers.
!
Addict-o-matic (http://addictomatic.com) laat gebruikers toe om te zoeken op trefwoorden. De resultaten zijn op basis van Bing, Google blog, YouTube, Flickr, Twitter en vele anderen.
!
TweetReach (http://tweetreach.com) toont voor Twitter berichten types, het bereik, retweets, antwoorden in taartdiagrammen en algemene indrukken.
!
TweetStats (http://tweetstats.com) toont voor tweets een tijdlijn, het aantal tweets per maand of per dag, grafische analyses, een tweet wolk, volger statistieken, trending topics en de meest populaire tweets en beïnvloeders.
T","," L.E=>*HR+7.*D%(;>%+3/;+E>&=3H>*H+ Online zijn er heel wat toepassingen en platformen om iemands houding ten opzichte van een bepaald topic te weten te komen. Voorbeelden op basis van Twitter zijn Twitpoll30 en Twtpoll31. Echter, in deze paragraaf willen we aandacht besteden aan een meer fundamenteel aspect van houding. Eens jongeren interesse tonen in de door de organisatie verspreidde kennis of van zodra de organisatie kennis heeft verzameld over wat er leeft bij jongeren door middel van monitoring stelt zich de uitdaging van conversie: Hoe kunnen passieve consumenten van de door de organisatie verspreidde informatie omgevormd worden tot actieve participanten? Hoe kan een passieve houding worden omgezet in actief gedrag? Of nog anders gesteld, hoe kan een echte conversatie worden gestart en aangehouden? (Broggi en Karas, 2011). Hieronder geven we drie aanbevelingen: 1) Zorg voor boeiende inhoud. 2) Maak bezoekers de held van het verhaal en 3) Maak engagement structureel en zorg ervoor dat bezoekers zich thuis voelen. De eerste aanbeveling om bezoekers om te vormen van passieve consumenten naar actieve participanten is door te zorgen voor boeiende inhoud (de zogenaamde content marketing strategie). Door het produceren en publiceren van veel inhoud en niet alleen geschreven teksten, maar alles dat interactiviteit bevordert zoals foto's, video's, blogberichten, enz. Boeiende inhoud wordt verder gedefinieerd aan de hand van vijf criteria. Boeiende content is:
30 31
http://twittpoll.com/ http://twtpoll.com/
111 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
!
Vindbaar
!
Leesbaar
!
Begrijpbaar
!
Actiegericht
!
Deelbaar
De tweede aanbeveling luidt dat organisaties de bezoekers van hun website het gevoel dienen te geven dat ze held van het verhaal zijn (Broggi & Karas, 2011). Wanneer een bezoeker het gevoel heeft dat hij/zij actief bijdraagt aan de doelstellingen van de organisatie, zijn mening kan laten horen, zal dit ervoor zorgen dat bezoekers zich ook actief gaan inzetten. Moedig daarom bezoekers aan hun verhaal te vertellen van hun engagement en eventueel over de impact die hun participatie teweegbrengt. Zorg er ook voor dat het makkelijk is voor bezoekers om zelf content toe te voegen en biedt hen de mogelijkheid om content te delen met hun vrienden op Facebook, Twitter, eigen blog, enz. (bijvoorbeeld via de hoger aangehaalde instrumenten ‘ShareThis’ of ‘AddThis’). Personaliseer ook waar mogelijk. Gebruik bijvoorbeeld Facebook Connect om bezoekers zich te laten aanmelden op de website door middel van hun Facebook profiel. Hierdoor delen ze een beperkte hoeveel van hun persoonlijke informatie (zoals naam, profielfoto en locatie). Dergelijke informatie maakt het mogelijk om de content van de website te filteren op het moment dat er wordt ingelogd. Bijvoorbeeld op basis van de woonplaats van de bezoeker kunnen automatisch die activiteiten getoond worden die in zijn of haar omgeving gepland zijn. Tracht jongeren die gelijkaardige interesses hebben samen te brengen zodat hun kunnen ervaringen, ideeën kunnen gedeeld worden. Een handig instrument om mensen reëel samen te brengen is Meetup32. De derde aanbeveling is het structureel inbedden van engagement door ervoor te zorgen dat bezoekers zich thuis voelen op de website. Hoe meer bezoekers controle hebben over hun ervaring binnen de website en die ervaring kunnen personaliseren, des te groter de kans dat de website een vaste bestemming wordt. Maak het ook mogelijk dat bezoekers zich kunnen abonneren op bepaalde content of bepaalde content kunnen volgen.
Dit
is
bijvoorbeeld
mogelijk
door
het
aanbieden
van
RSS-feeds,
gepersonaliseerde widgets, aanbieden van een Twitter feed, enz. Hou participanten ook op de hoogte wanneer ze zelf content toevoegen en deze nieuwe reacties genereert.
32
http://www.meetup.com
112 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
T","0" e%=(3H+ De hoofdcomponent gedrag va het maatschappelijk draagvlak wordt onderverdeeld in drie componenten: geven, kopen en doen. Voornamelijk op het vlak van het doneren van geld zijn er de voorbije jaren online verschillende mogelijkheden ontstaan en is er onderzoek naar de evoluties van online geldinzameling uitgevoerd. Echter, binnen het kader van het PULSE onderzoek is het inzetten van nieuwe media met bedoeling om geld in te zamelen minder belangrijk.
!"#"7"$"
81&,-
Deze gedragscomponent verwijst in de eerste plaats naar online campagnes en activiteiten. In ons volgende rapport zullen we bijna uitsluitend aan deze vorm van draagvlakversterking aandacht besteden. In deze paragraaf gaan we in op een paar specifieke aspecten, namelijk het belang van online plezier om jongeren op lange termijn aan een organisatie te binden, serious games en mobiel activisme. In het algemeen behandelen NGOs gewichtige thema’s, dat wil echter niet zeggen dat elementen van plezier geen deel kunnen uitmaken van de activiteiten en campagnes. In tegendeel, indien organisaties jongeren op lange termijn willen betrekken bij de activiteiten en werking van de organisatie is het integreren van amusement een belangrijke voorwaarde. Dat geldt eveneens voor een online omgeving. We hebben immers gezien dat het internet een belangrijke entertainmentfunctie heeft voor jongeren. Plezier helpt om engagement te uiten omdat het drempelverlagend werkt, het helpt om engagement te bestendigen op langere termijn en om meer jongeren te overtuigen om zich te engageren. Het voorzien in plezier is mogelijk door multimedia en dynamische content te gebruiken. Daarnaast is het voor organisaties belangrijk om het juiste evenwicht te vinden tussen het aanmoedigen van jongeren te helpen bij het oplossen van een probleem en hen de mogelijkheid te geven om hun verwezenlijkingen te delen met anderen. Hiervoor zijn de al hoger vermelde toepassingen zoals de Facebook like button of andere widgets die toelaten om content te delen met vrienden handige instrumenten. Online nemen beloningen voor verwezenlijkingen of ‘goed gedrag’ vaak de vorm aan van badges, pins, sterren, punten, enz. Telkens een taak met succes wordt beëindigd of er "goed" gedrag wordt gesteld, ontvangt de persoon een badge, pin, enz. Voor sommigen zijn deze betekenisloos, voor anderen zijn het trofeeën die gedeeld en gevierd worden met vrienden. Organisaties kunnen ook dit soort beloningen voor goed gedrag (blijvend
113 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
engagement) voorzien. Een tool hiervoor is Score.ly33. Het laat toe om de badges en activiteiten van 12 verschillende sociale media websites te aggregeren. Op Score.ly kunnen gebruikers hun accounts op Facebook, Twitter, Foursquare, Gowalla, GetGlue, Flickr, XBox Live, Netflix, enz. koppelen zodat al hun verzamelde badges worden weergegeven, als in een virtuele trofeeënkast. Games kunnen ook beschouwd worden als een gedragsvorm van ‘doen’ die ook plezierig is. Met name serious games zijn ontworpen zijn met een andere primaire doelstelling dan puur entertainment. Er is al heel wat onderzoek verricht naar welke rol games kunnen spelen in het onderwijs (zie bijvoorbeeld Gee, 2003; 2007; Sandford & Williamson, 2005; Ulicsak & Wright, 2010). James Paul Gee (2007) inventariseert 36 leerprincipes die in games aanwezig zijn. Enkele voorbeelden zijn: ‘probleemoplossend denken’ (games dagen de speler uit om problemen op te lossen en te kiezen tussen vele strategieën), ‘just in time’ en ‘on demand’ (de speler kan zowel vaardigheden leren als informatie opvragen op het moment dat hij/zij ze als speler nodig hebt), ‘het identificatieprincipe’ (de speler kruipt in de huid van een virtueel karakter, beleeft een rol en leert zo al spelend), het ‘nadenken op metaniveau’ (de speler wordt voortdurend verplicht over het spel, de verwachtingen en de noden te reflecteren en eigen beslissingen te evalueren, eventueel in samenspraak met anderen). In deze games gaat het om de retorische constructie van een identiteit waarbij een gamer al spelend leert experimenteren met een bepaalde rol: het opbouwen en ontwikkelen van een beschaving, het onderhouden van een gezin, enz. Gee (2003; 2007) focust niet op de inhouden, maar op de manier waarop games motiveren en onderwijzen. Naar het potentieel van games voor burgerschap hebben Kahne, Middaugh en Evans (2009) onderzoek gevoerd. Karakteristieken van het spelen van games die verband houden met burgerschap zijn het helpen van of begeleiden van andere spelers, het organiseren
van
of
het
beheren
van
gildes34,
het
spelen
van
games
die
overheidsprocessen simuleren, of het spelen van games die draaien rond sociale of morele kwesties. De onderzoekers stellen vast dat spelers die bovenstaande games spelen of bovenstaande ervaringen hebben ook een hoger niveau van maatschappelijk en politiek engagement vertonen dan tieners niet over deze soorten van ervaringen rapporteren. Ze zoeken online significant meer informatie over politiek of actuele
33
http://www.score.ly Gildes (guilds) zijn groepen van spelers die samen online gamen en die samen een missie delen. Vaak hebben gildes ook hun eigen website, forum of voice chat waardoor het hechte groepen vormen. 34
114 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
gebeurtenissen. Ze geven ook vaker geld aan een goed doel, geven aan meer geïnteresseerd te zijn in politiek, en hebben een grotere kans om al deelgenomen te hebben aan protestacties en demonstraties. Hierbij dient echter een belangrijke kanttekening gemaakt te worden. De sociale context van het spelen van games is immers heel belangrijk. Jongeren die samen met andere jongeren spelen – en dat is de meerderheid – hebben meer kans om maatschappelijk en politiek geëngageerd te zijn dan jongeren die voornamelijk alleen spelen. Echter, deze bevinding geldt enkel wanneer tieners spelen met anderen in dezelfde fysieke ruimte. Jongeren die op internet samen met andere gamen zijn niet statistisch verschillend in hun maatschappelijke en politieke betrokkenheid dan jongeren die alleen games spelen (Kahne, Middaugh, Evans, 2009). De relatie tussen lidmaatschap van een gilde en twee specifieke uitingen van maatschappelijk engagement, namelijk vrijwilligerswerk en het geven van geld voor het goede doel, zijn marginaal significant. Jongeren die sterk sociale interageren rondom het spel zoals het posten van commentaar op websites of het bijdragen aan discussiefora zijn slecht beperkt meer maatschappelijk en politiek betrokken. Ten slotte, stellen de onderzoekers vast dat leeftijd, gender, gezinsinkomen en etniciteit van de spelers geen invloed hebben op de maatschappelijke en
politieke
betrokkenheid,
alhoewel
meisjes
in
het
algemeen
minder
burgerschapservaringen bij het gamen rapporteerden (Kahne, Middaugh, Evans, 2009). Hieronder geven we tien serious games ter illustratie. Elk game kaart een specifiek probleem in de wereld aan: !
Darfur is Dying (http://www.darfurisdying.com): de gamer speelt vanuit het perspectief van een vluchteling in een vluchtelingenkamp in Darfur. Het spel licht een tipje van de sluier op van hoe in het echt is voor meer dan 2,5 miljoen inwoners van Sudan. In samenwerking met mtvU (onderdeel van MTV networks), de Reebok Human Rights Foundation en de International Crisis Group worden technologie en activisme samengebracht in een aangrijpende spelervaring.
!
3rd World Farmer (http://www.3rdworldfarmer.com): de speler zorgt voor een boerengezin op het platteland van Afrika en probeert zo lang mogelijk te overleven. Tijdens het spel krijgt hij te maken met oneerlijke prijzen, slechte medische zorg, rebellen, oorlog en natuurrampen. Het doel is om aan de armoede te ontsnappen door het bouwen van infrastructuur, communicatie, een school, een kliniek, politieke vertegenwoordiging en verzekeringen, terwijl het bedrijf en het gezin moet blijvend beheerd worden.
115 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
!
Oiligarchy (http://www.molleindustria.org/en/oiligarchy): de gamer dient op zoek te gaan naar olie en door de juiste boortorens neer te zetten wordt hij de oliegigant van de wereld. Terwijl de wereld zich steeds meer zorgen maakt over het milieu is de speler een 'slechterik' die probeert zo lang mogelijk geld te verdienen, de regering voor zich te winnen en bemoeizuchtige eco-activisten af te schudden.
!
The Riverbed: An Eco-Noir Mystery (http://www.riverbedgame.com/): Als detective probeert de speler de moord op zijn vader te onderzoeken. De vader was onderzoeker en activist in een gebied waar waterschaarste een groot probleem is. Het spel legt de dynamiek uit van waterschaarste en hoopt zo meer bewustzijn te creëren voor het probleem.
!
Ayiti: The Cost of Life
(http://www.unicef.org/voy/explore/rights/explore_
3142.html): De speler probeert gedurende vier jaar een gezin in Haïti in leven te houden. Met beperkte middelen dient de gamer het gezin gezond te houden, onderwijs te geven en helpen te overleven. !
Climate Challenge (http://www.bbc.co.uk/sn/hottopics/climatechange/climate_ challenge/): Als president van Europa probeert de speler goede beleidsplannen te maken om de aarde te redden van de opwarming, de eigen staat gezond te houden en populair te blijven. Het spel is gebaseerd op echte wetenschappelijke data.
!
Food Force (http://www.food-force.com): De speler gaat op een spannende missie van de wereldvoedselorganisatie (WFP). Hij moet zes missies volbrengen om de mensen in een land, verscheurd door oorlog en droogte, van voedsel te voorzien.
!
Against All Odds (http://www.playagainstallodds.com/): De gamer kruipt in de huid van een vrouwelijke vluchteling die haar land probeert te ontvluchten. De speler leert op een leuke manier met wat voor moeilijkheden ze te maken krijgt. Niet alleen is er aandacht voor de gevaren van het vluchten, maar er wordt ook geleerd hoe moeilijk het is een ander land binnen te komen en een leven op te bouwen.
!
Enercities (http://www.enercities.eu): In dit game (ook te spelen op Facebook) gaat de speler de uitdaging aan om een zo groot mogelijke stad te bouwen met een zo zuinig mogelijk energiegebruik. Het project beoogt inzicht bij te brengen over de gevolgen van energiegebruik, energiebesparing, nieuwe- of duurzame energie, energie en milieu.
116 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
!
PeaceMaker (http://www.peacemakergame.com): Dit spel dat dient aangekocht te worden tracht uit te leggen waarom Israëliërs en Palestijnen zo moeilijk in vrede kunnen samenleven.
Ten slotte willen we kort in gaan op mobiel activisme, het gebruiken van mobiele telefoons bij activiteiten, is aan een opmars bezig. In de afgelopen jaren hebben activisten geëxperimenteerd met diverse mobiele applicaties en instrumenten om hun doelen te ondersteunen (zie bvb Cullum, 2010). Met de opkomst van smartphones, een mobiele telefoon met uitgebreide computermogelijkheden, zijn nieuwe technologieën en toepassingen zoals Twitter en locatie gebaseerde toepassingen op basis van GPS aan het doorbreken. Hierdoor nemen de mogelijkheden voor mobiel activisme alleen maar toe. Het vormen van een ‘smart mob’ is een van de meest voorkomende vormen van mobiel activisme. De term werd bedacht door Howard Rheingold in Smart Mobs: The Next Social Revolution (2002) en verwijst naar een groep mensen die hun acties opzetten en coördineren, voornamelijk door gebruik te maken van mobiele telefoons. Uiteraard blijven mobiele telefoons instrumenten die het werk van activisten kunnen aanvullen, maar niet vervangen. Wat belangrijk is hoe mobiele telefoons worden gebruikt in de handen van activisten, medewerkers van organisaties en de gemiddelde burger.
!"#"7"#"
9&.&,:-0;,+'/*(*,5-.*/-(1<*/=&-2&+*/-
Het geven van geld aan een organisatie die zich inzet voor een goed doel is ook online geen onbekend gegeven meer. De voorbije jaren heeft er een explosie van veelbelovende online media plaats gevonden die non-profit organisaties helpen geld in te zamelen. Voor we kijken naar wat onderzoek ons leert over fundraising via sociale media geven we een overzicht van enkele van de recent ontstane platformen en instrumenten om online geld te geven/in te zamelen.
!
Causes (www.causes.com) is volledig geïntegreerd binnen Facebook. Het laat Facebook gebruikers toe om online campagnes op te starten of er aan deel te nemen. Non-profit organisaties kunnen Causes gebruiken om gemeenschappen van de supporters op te bouwen, fondsen te werven, petities te verspreiden en vrijwilligers
te
zoeken.
Om
donaties
te
accepteren,
moet
een
non-profit
organisatie lid zijn van ‘501(c)3’35 alsook geregistreerd zijn bij Guidestar. 35
Een ‘501(c)’ is een Amerikaans, van belasting vrijgestelde, non-profit bedrijf of vereniging.
117 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Daarnaast moeten non-profits nog 4,75% verwerkingskosten betalen via Network for Good. !
Crowdrise (www.crowdrise.com) biedt online instrumenten voor persoonlijke fundraising, fundraising voor evenementen, voor speciale gelegenheden, enz. Basis accounts zijn gratis, voor een account met meer mogelijkheden dient 299$ per jaar te worden betaald. Crowdrise trekt 5% van de via hun site gemaakte donaties af plus 1$ transactiekosten voor giften minder dan 25$ of 2,5$ voor donaties van 25$ en hoger.
!
DonateNow/Network for Good (http://www1.networkforgood.org) is ook een Amerikaanse website om online geld in te zamelen. Ook deze website biedt verschillende diensten en accounts aan met meer of minder mogelijkheden, gekoppeld aan een lagere of hogere inhouding op het ingezamelde geld.
!
FirstGiving (www.firstgiving.com) is een website die individuen en organisaties toelaat geld in te zamelen voor goede doelen. Met behulp van de aangeboden management instrumenten kunnen fundraising campagnes worden gepland, uitgevoerd en gemonitord. Organisaties die een account aanmaken kunnen wekelijks giften ontvangen (tegen een vergoeding van 5%) en hun achterban laten weten dat iedereen fundraising pagina’s kan aanmaken namens de organisatie.
!
Givezooks!
(www.givezooks.com)
voorziet
non-profit
organisaties
met
instrumenten om online geld in te zamelen en hun campagnes te promoten via email, widgets en sociale netwerksites. Om te starten dienen organisaties te kiezen tussen het opzetten van een campagne, een evenement of een verlanglijst. Daarnaast kiezen organisaties voor een platform om de betalingen te ontvangen: Sage, PayPal, CyberSource, Authorize.net of AmazonPayments. !
HelpAttack! (www.helpattack.com) wil het voor iedereen eenvoudig en plezierig maken om geld te doneren. Via Facebook of Twitter kunnen individuen geld geven aan een goed doel van hun voorkeur. Aan het doneren van geld is een spelelement gekoppeld waardoor gebruikers trofeeën kunnen verdienen en meer kunnen leren over non-profit organisaties. Om donaties te accepteren, dient de non-profit organisatie lid te zijn van ‘501(c)3’, de vergoeding bedraagt 4,75% via Network For Good.
!
Jumo (al hoger vernoemd) (www.jumo.com) maakt het ook mogelijk om online geld in te zamelen. Non-profits kunnen hun organisatie of project toevoegen door te klikken op “Add a Project” onderaan elke webpagina. In sommige gevallen is er al een pagina aangemaakt namens de organisatie, dan kan de organisatie administrator worden van de pagina door op de desbetreffende knop te klikken.
118 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Donaties op Jumo worden eveneens verwerkt via Network for Good, aldus dient er een vergoeding van 4,75% per transactie te worden betaald. !
JustGive (www.justgive.org) filtert een database van meer dan 1,5 miljoen goede doelen (van Guidestar) tot 1000 organisaties die voldoen aan strenge voorwaarden en groepeert deze vervolgens in 19 categorieën. De website biedt individuen verschillende manieren om een goed doel te steunen waaronder virtuele steunkaarten. Om gebruik te maken van het platform dienen organisaties zich te registreren bij Guidestar. Er zijn geen kosten verbonden aan het aanmaken van een profiel, wel dient er een vergoeding van 3% betaald te worden per donatie.
!
Razoo (www.razoo.com) biedt instrumenten om goede doelen te zoeken en geld te doneren. Er zijn geen kosten verbonden aan het aanmaken van een profiel, wel dienen er verwerkingskosten te worden betaald van 2,9% per gift. Het verspreiden van informatie over het goede doel verloopt via sociale netwerksites.
!
Kiva (www.kiva.org) promoot zich als het platform om geld te storten voor ontwikkelingssamenwerking waarbij de schenker zekerheid krijgt dat het geld onmiddellijk en integraal op de plaats van bestemming terecht komt. De Amerikaanse website Kiva verzekert de volledige overdracht.
Met de doorbraak van smartphones ontstonden in 2010 ook de eerste mobiele toepassingen om geld in te zamelen voor goede doelen. De eerste mobiele applicaties om geld in te zamelen werden ontwikkeld voor de iPhone van Apple. Dit waren Giveabit, Donation Connect en Charity Finder. Giveabit toont elke dag een nieuwe non-profit organisatie en gebruikers kunnen een lijst bijhouden van hun favoriete goede doelen. Donation Connect toont een lijst van non-profits, door je telefoonnummer in te geven en een tekstbericht te versturen kan de gebruiker 10 dollar overmaken aan het gekozen goede doel. CharityFinder stelt gebruikers in staat om aan meer dan 1.800 non-profit organisaties te doneren via een "Support" knop die de gebruiker doorverwijst naar de organisatorische website.
119 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Figuur 12: Mobiele applicaties voor fundraising
Naar het online geefgedrag werd uitvoerig onderzoek gevoerd, voornamelijk in de Verenigde Staten. Recente Amerikaanse onderzoeken tonen een groei van de online giften in absolute cijfers. Die groei is waarschijnlijk te wijten aan het grote aantal internationale noodsituaties dat plaatsvond in 2010 (o.a. Haïti en Pakistan). Echter de groei vertraagde de afgelopen jaren wat volgens de onderzoeken te wijten is aan de economische recessie (zie onder andere Blackbaud, 2010; Peretz, DiJulio & Ross, 2011; Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010; 2011). Volgens Survive en Thrive (2011) zorgt de economische onzekerheid en daling van subsidies het noodzakelijk dat non-profit organisaties online kanalen aanboren. Het Blackbaud onderzoek uit 2010 geeft cijfers voor online fondsenwerving voor verschillende landen. Twee op drie organisaties in de Verenigde Staten, Australië, Canada en Nieuw Zeeland maken actief gebruik van nieuwe media om geld in te zamelen. In de andere onderzochte landen (Duitsland, Frankrijk, India, Italië, Nederland en het Verenigd Koninkrijk) liggen de percentages lager. E-mail blijft het belangrijkste instrument om te communiceren met donoren. Daarnaast zijn evenementen en telefoon ook belangrijke instrumenten om met donoren contact te onderhouden. In de Nonprofit Social Network Benchmark Reports uit 2010 en 2011 worden ook cijfers gegeven voor het online inzamelen van geld. 46% van de bevraagde organisaties geven aan dat fundraising een belangrijke doelstelling is van het gebruik van commerciële sociale netwerken. Na communicatie- en marketing is fundraising voor 92% van de organisaties de belangrijkste doelstelling. Ook hier is Facebook het meest gebruikte platform, 40% van de organisaties ontvangt giften via de populaire sociale netwerksite. Echter, 78% van die organisaties geeft aan minder dan 1000$ te hebben verzameld
120 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
langs Facebook gedurende de laatste 12 maanden. Slechts 3,5% van de organisaties verzamelde langs Facebook meer dan 10.000$. De onderzoekers geven aan dat fundraising op Facebook aan het groeien is, maar in het totaalbeeld blijft het een vrij marginaal fenomeen (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2010). Andere platformen zoals CrowdRise, FirstGiving of Razoo (zie hoger) worden door minder dan 1% van de respondenten vermeld (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2011). Wat de huis sociale netwerken betreft, liggen de cijfers in het algemeen nog lager. Slechts een op drie van de bevraagde organisaties met een huis sociaal netwerk gebruikt het om geld in te zamelen en de opbrengsten liggen nog een stuk lager dan voor de commerciële sociale netwerken (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2011). Volgens The Online Giving Study uit 2010 heeft de online ervaring een significante invloed op de omvang van de gift en de loyaliteit van de donor. Hoe intiemer en emotioneel coherenter de ervaring van het online geld geven, hoe sterker de relatie tussen donor en non-profit organisatie lijkt te zijn. Met andere woorden, online fondsenwerving draait om het aangaan en onderhouden van persoonlijke relaties. Dit hoeft echter niet te verbazen, het geldt immers voor elk medium dat doorheen de geschiedenis werd/wordt gebruikt om geld in te zamelen: van het op straat verzamelen van geld, het gebruiken van de post, de televisie tot recent het internet. In dezelfde studie die werd uitgevoerd door het platform voor het opzetten van fundraising campagnes ‘Network For Good’ (zie hoger) werd onderzocht welke kanalen binnen het platform het meeste geld opbrengen. Het online doneren van geld nam in 2010 voor alle kanalen toe, waarbij ‘liefdadigheidswebsites’ het meeste geld opbrachten, gevolgd door ‘portaal websites’ en ‘sociale netwerksites’. Geefgedrag op sociale netwerksites
is
significant,
maar
de
loyaliteit
van
donoren
is
het
grootst
op
liefdadigheidswebsites omdat deze meer persoonlijke relaties met de donor mogelijk maken en omdat ze kunnen worden ingebouwd in de website van de organisatie waardoor de donor de vertrouwde omgeving van de website niet hoeven te verlaten. De onderzoekers stellen dat non-profit organisaties uit deze bevindingen niet moeten besluiten dat portaal websites en sociale netwerksites minder geschikt zijn voor het inzamelen van geld. Het zijn waardevolle diensten voor donoren, zijn in opmars en allicht spelen ze een belangrijke rol in het aantrekken van nieuwe donoren. Met name geefgedrag op portaalwebsites kende in 2010 een spectaculaire groei na de aardbeving in Haïti en in de maand december (The Online Giving Study, 2010).
121 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Dat brengt ons bij een volgende belangrijke vaststelling. Online geefgedrag piekt tijdens de maand december en bij grootschalige rampen. Bij rampen geven meer mensen geld aan een goed doel, terwijl in december donoren bereid zijn om meer geld te geven op basis van hun relatie met een goed doel. December is de maand waarin offline het meeste geld wordt ingezameld door organisaties. Online is dat nog meer het geval. Meer dan een derde van de online giften wordt verzameld in december en meer bepaald tijdens de laatste dagen en uren van het jaar. Hiervoor zijn verschillende verklaringen te geven: belastingsvoordelen, culturele gewoonten of de algemene gemoedsstemming bij kerstmis (The Online Giving Study, 2010). Allicht hebben we hier ook te maken met een zelfwaarmakende voorspelling; omdat organisaties weten dat ze in de maand december een piek in de online giften mogen verwachten, wordt er extra campagne gevoerd waardoor er nog meer geld wordt ingezameld. Rampen
gaan
gepaard
met
heel
wat
media-aandacht
en
het
opzetten
van
geldinzamelingsacties. Recente voorbeelden hiervan zijn de grootschalige acties die werden opgezet ten gevolge van de aardbevingen in Haïti en Japan of de overstroming in Pakistan. Op die manier worden meer mensen aangesproken om geld te doneren en vaak zijn het mensen die eenmalig een gift geven voor het goede doel. Dit kan worden omschreven als ‘het impuls effect van rampen op geefgedrag’ (Peretz, DiJulio & Ross, 2011; The Online Giving Study, 2010). Sociale media spelen hierbij een belangrijke rol, enerzijds omdat het mogelijk om acties snel op grote schaal bekend te maken, omdat ze deel uitmaken van een crossmedia strategie en omdat mensen elkaar ook beïnvloeden. Mensen kunnen moeilijk achterblijven met het zelf doneren wanneer al hun vrienden al geld hebben gegeven. Onderstaande figuur 13 visualiseert de pieken in online geefgedrag voor 2005. Dat jaar kende drie pieken: een eerste na de tsunami in de Indische Oceaan, een tweede na de orkaan Katrina en een derde tijdens de maand december.
122 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Figuur 13: Rampen en december domineren online geefgedrag
Bron: The Online Giving Study. A Call to Reinvent Donor Relationships (2010). Bethesda: Network for Good and TrueSense, beschikbaar via: http://www.onlinegivingstudy.org/, p.16. Tot slot willen we nog kort ingaan op het vrij recente fenomeen Twestival36 wat een samentrekking is van Twitter en festival. Het is een wereldwijd feest dat sinds 2009 eenmaal per jaar wordt gehouden door Twitteraars met als doelstelling het inzamelen van geld. De slagzin van Twestival is ‘Tweet. Meet. Give.’ Door gebruik te maken van het sociale media kanaal Twitter worden wereldwijd gemeenschappen met elkaar verbonden, zowel online als offline door samen te komen in steden. Twestival werd geboren uit het idee dat als steden in staat waren om samen te werken op internationale schaal en tegelijkertijd op lokaal niveau evenementen zouden worden georganiseerd, het een spectaculair effect zou hebben. Sinds 2009 hebben meer dan 200 internationale steden van Buenos Aires tot Bangalore, van Seattle tot Seoul en van Hongkong tot Honolulu deelgenomen aan Twestival. Er werd al meer dan 1.2 miljoen dollar ingezameld voor meer dan 130 goede doelen. Alle lokale evenementen worden uitsluitend georganiseerd 36
www.twestival.com
123 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
door vrijwilligers en 100% van de ticketverkoop en de giften gaan direct naar de projecten.
!"#"7"7"
>1)&,-
De laatste component van gedrag is ‘kopen’. De meest voor de hand liggende voorbeelden zijn online fair trade winkels zoals Tear Craft37 (België), EcoGoodies38 (Nederland) of Traidcraft39 (Verenigd Koninkrijk). Een ander voorbeeld is Threadless40, een webshop voor T-shirts dat werkt op basis van het crowdsourcing model. Recent organiseerde het een wedstrijd waarbij mensen een ontwerp voor een T-shirt konden inzenden ten voordele van de slachtoffers van de aardbeving in Japan. De logische rol die sociale media kunnen spelen is dat het consumenten kan verbinden en samenbrengen om informatie over en ervaringen met duurzame producten te delen. We dienen hierbij wel de opmerking te maken dat ethisch consumeren meer is dan alleen shoppen. Het kan ook gaan om het voeren van campagne (zowel offline als online) en andere vormen van collectieve actie (Jochum, Brodie, Wilding, 2011). Volgens het onderzoek van Eddelman (2010) zijn Mexico, Brazilië, China en India de koplopers op het vlak van ethisch consumeren. In deze landen verwacht 8 op 10 van de consumenten dat merken een deel van hun winst afstaan aan een goed doel. Daarna volgen de Verenigde Staten en Canada met 7 op 10 consumenten. Achterblijvers zijn Frankrijk, Nederland, Duitsland en Japan waar 60 tot 35% van de consumenten verwacht dat bedrijven een goed doel steunen. Verder geeft 66% van de respondenten aan duurzame producten te kopen. Een even groot percentage beveelt duurzame producten en dienst aan zijn vriendenkring aan en 64% deelt positieve ervaringen. Maar er is ook bereidheid tot straffen voor niet duurzame producten en diensten. Hiermee wordt bedoeld het niet kopen van bepaalde producten, het delen van negatieve commentaar en het niet aanbevelen van bepaalde producten en diensten (Eddelman, 2010). In België koopt ruim twee op drie mensen ecologisch. Dat blijkt uit de meest recente ‘Duurzaamheidsbarometer' van C-Change, iVox en de Universiteit Gent (2011). Vandaag passen 69% van de Belgen hun koopgedrag aan uit bezorgdheid voor mens en milieu. De
37 38 39 40
www.tearcraft.be www.ecogoodies.nl www.traidcraftshop.co.uk www.threadless.com
124 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
onderzoekers onderscheiden twee soorten eco-consumenten. Enerzijds is er een groep van 38% die resoluut voor duurzaamheid kiest en daar ook de middelen en de kennis voor heeft. ‘Het zijn niet alleen de beter opgeleide en betaalde mensen, maar vooral de grote groep "babyboomers". Op een jaar tijd is deze groep "intrinsiek gemotiveerden" enorm gegroeid’. Een tweede grote groep van 31% heeft weliswaar minder middelen, maar kiest toch voor duurzaamheid, zeker wanneer ze de keuze hebben uit producten met gelijke prijs en kwaliteit. Het onderzoek gewaagt van grote verschuivingen in het effectieve koopgedrag van de Belgen. De groep die minder of anders koopt dan vroeger, is toegenomen van 39 naar 59%. Liefst 60% zegt dat ze bepaalde producten links laten liggen omwille van een gebrek aan respect voor mens, milieu of samenleving. Vorig jaar was dat maar 24%. Nog eens 41% van de Belgen zegt van winkel en/of merk veranderd te zijn omwille van duurzaamheid. Dat de Belgen bewuster met duurzaamheid bezig zijn, blijkt ook uit de vraag of ze spontaan een duurzaam merk konden noemen. Vorig jaar kon maar 37% dat, nu is dat al 77%. De meest genoemde merken zijn Ecover, Oxfam, Max
Havelaar,
Miele
en
Colruyt.
Het
lijstje
toont
aan
dat
het
‘duurzame
merkenbewustzijn’ van de Belgen nog erg ideologisch en idealistisch gekleurd is. De grootste groei in bewustwording is in de voedings- en financiële sector (bank en verzekeringen). Ook van deze sectoren verwacht de Belg dat er iets gedaan wordt. Voor bedrijven die met de verzuchtingen rekening houden, vallen er in elk geval zaken te doen. Ruim twee derde (69%) van de Belgen is immers bereid meer te betalen voor duurzame producten. Maar voorlopig gelooft de consument er nog niet echt in: driekwart van de mensen vindt dat merken hun verantwoordelijkheid nog niet even hard opnemen als zij zelf doen. Ook is er veel onvrede over het gebrek aan informatie en transparantie over het duurzaamheidsbeleid van bedrijven (C-Change, iVox, Universiteit Gent, 2011). Uit Nederlands onderzoek blijkt dat consumenten online geen ander winkelgedrag vertonen dan offline (Eikelboom, 2011). De kwaliteit, betrouwbaarheid en het assortiment van de winkel bepalen waar iemand gaat winkelen. Daarbij maakt het niet uit of iemand vaak of bijna nooit online aankopen doet. Sociale media spelen bij aankopen nog steeds een beperkte rol. Hoewel veel online shoppers actief zijn op sociale netwerksites, spelen sociale nog geen grote rol bij het doen van online aankopen. Van alle respondenten maakt slechts 13% gebruik van social media bij het online winkelen. Daarbij worden deze media grotendeels passief gebruikt, met name om reviews te lezen of prijzen te vergelijken. Een nog kleiner gedeelte, namelijk 6% van de online shoppers, raadpleegt een sociaal netwerk om een mening te vormen over het aan te schaffen product. De keuze om een product online te kopen, en niet in een winkel, blijkt vooral voort te komen uit de betrokkenheid bij het product, de expertise die de
125 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
consument zichzelf toedicht en het gepercipieerde risico bij online aankopen. Mensen met meer affiniteit met een product, kopen dit eerder online. We kunnen aannemen dat deze bevindingen in het algemeen ook gelden voor het online aankopen van duurzame producten (Eikelboom, 2011).
6.3. Sociale media in de organisatie In deze paragraaf gaan we nader in op de organisatorische aspecten van sociale media. Eerst willen we de idee dat sociale media geen kosten met zich meebrengen voor een organisatie weerleggen. Daarna bekijken we de redenen waarom sommige organisaties geen gebruik maken van Web 2.0 toepassingen en wat de behoeften zijn. Vervolgens bekijken we hoe organisaties de toekomst op vlak van sociale media zien. Afronden doen we door in te gaan op het belang van een sociale media strategie.
T"0"!" e%%*+H(3&>;+D%(833/+ Alhoewel het merendeel van de sociale media gratis zijn, in de zin dat het meestal geen geld kost om lid te worden van een platform en het te gebruiken, kan er niet gesteld worden dat sociale media volledig gratis zijn. Immers het produceren en publiceren van content
of
het
interageren
met
bezoekers
vergt
regelmatige
aandacht
en
dus
tijdsbesteding door de medewerkers van een organisatie. In tegenstelling tot eerdere technologische instrumenten (bijv. websites en e-mail) worden
sociale
netwerkingssites
en
communities
meestal
beheerd
door
de
businessgeoriënteerde afdelingen en medewerkers in plaats van IT’ers. Zelfs de meer technisch intensieve huis sociale netwerken zijn in handen zijn van de communicatie afdeling (17%), marketing afdeling (13%), fondsenwerving afdeling (13%), educatieve afdeling (12%) of crossdepartementaal (evenwaardig beheerd door meerdere afdelingen) (11%). De IT-afdeling is eigenaar van huis sociale netwerken in 9% van de organisaties. In het algemeen kan dan ook gesteld worden dat de afdeling die het meest direct profiteert van sociale netwerksites het beheer in handen heeft, terwijl de IT-afdeling een ondersteunende rol heeft (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2011) Slechts bij een minderheid van de organisaties is de wil aanwezig om een substantief deel van de beschikbare middelen (personeel, tijd en budget) te besteden aan sociale media zonder dat het zeker is wat het zal opbrengen (return of investment). De meerderheid neemt op dat vlak eerder een afwachtende houding aan. Echter wanneer de geïnvesteerde middelen vergeleken worden met wat als resultaat gehaald wordt, wordt
126 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
er vastgesteld dat die organisaties die een belangrijk deel van de beschikbare middelen investeren in sociale media, het meest tevreden zijn met de resultaten op vlak van bekendheid van de organisatie, interactie met het publiek, fundraising, enz. (NTEN, Common Knowledge, The Port, 2010). Hoeveel tijd van het personeel wordt er dan toegewezen aan sociale media? De meerderheid (61%) van de organisaties heeft minstens een vierde van een voltijds equivalent toegekend aan het beheren van de profielpagina op commerciële sociale netwerken. In bijna 15% van de organisaties is dat drie vierde of meer van een voltijds equivalent. Voor de nabije toekomst denkt bijna de helft (48,0%) van de organisaties eraan om medewerkers meer tijd te laten besteden aan commerciële sociale netwerken. Een ongeveer even groot deel (48,3%) verwacht dat de toegewezen tijd hetzelfde zal blijven. Slechts 3,7% denkt dat de hoeveelheid tijd zal afnemen (Nonprofit Social Network Benchmark Report, 2011).
T"0"," $>%&PH%4(E>)+%*+4%8.%?&%*+ In een aantal onderzoeken werd gepeild naar de redenen waarom organisaties geen gebruik maken van sociale media. Voor commerciële sociale netwerken zoals Facebook en Twitter wordt hoofdzakelijk gewezen op het gebrek aan kennis en expertise om de beschikbare platformen te gebruiken en een gebrek aan middelen (personeel, tijd en budget). Daarnaast wordt er gewezen op het ontbreken van een duidelijke strategie en speelt ook de bezorgdheid om privacy en controle een rol. Immers door actief te zijn op sociale netwerksites, door in interactie te gaan met het publiek en door user-generated content toe te laten geeft de organisatie een deeltje van haar controle over communicatieprocessen uit handen aan de gebruiker. Ten slotte zijn er organisaties die niet overtuigd zijn van het nut van dergelijk platformen. Het wordt beschouwd als een slecht gebruik van de beschikbare en schaarse middelen (Hoehling, 2010; NTEN, Common Knowlegde & The Port, 2010; Nonprofit Social Network Benchmark Report 2010; 2011). Hoofdzakelijk worden dezelfde redenen gegeven wanneer gevraagd wordt naar het niet ontwikkelen van huis sociale netwerken: een gebrek aan expertise en middelen (personeel en budget) of het wordt niet als waardevol beschouwd. Voor het niet gebruiken van huis sociale netwerken kunnen een aantal hypothetische verklaringen gegeven worden:
127 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
!
Kostprijs: het zelf bouwen van een huis sociaal netwerk kost uiteraard geld terwijl het opzetten van een Facebook pagina, een Twitter account of een LinkedIn groep gratis is. De eenvoudigste tool om zelf een huis sociaal netwerk te bouwen is Ning, maar het platform is sinds kort niet meer gratis te gebruiken waardoor de kosten makkelijk 50 tot 100 dollar per maand kosten.
!
Complexiteit: Het ontwikkelen en onderhouden van een huis sociaal netwerk is meer complex dan het ontwikkelen en onderhouden van commerciële sociale netwerken. Het vergt een goed begrip van software instrumenten zoals Ning en meer technologische vaardigheden zoals het kunnen programmeren in HTML/CSS, PHP of Java en het kunnen opzetten en implementeren van databases
!
Tijd: Om een Facebook pagina op te zetten en content te publiceren is slechts enkele minuten nodig, terwijl het ontwikkelen en implementeren van een eigen sociaal netwerk meerdere dagen en weken nodig heeft.
!
Toegang tot een breed publiek: Veel organisaties zijn van mening dat Facebook, Twitter of LinkedIn automatisch toegang geven tot een breed publiek, terwijl voor een eigen sociaal netwerk er van nul dient gestart te worden om een netwerk op te bouwen. De waarheid is echter dat om een gemeenschap op te bouwen er voor beide soorten sociale netwerken een strategie nodig is. Ook op commerciële sociale netwerken bereikt men niet onmiddellijk en zomaar een breed publiek.
Hoofdzakelijk dezelfde redenen werden genoemd tijdens de interviews die Carron (2010) afnam van Belgische 4de pijlerorganisaties. Ook hier zijn het in de eerste plaats een gebrek aan kennis en expertise, en een tekort aan middelen (personeel, tijd en budget) die maken dat er geen gebruik wordt gemaakt van sociale media. Daarnaast zijn sommigen van mening dat een website voldoende is om het publiek in het algemeen en doelgroepen in het bijzonder op de hoogte te houden van het laatste nieuws over de organisatie. Sociale media worden soms nog gelinkt aan de leefwereld van jongeren (“niets voor ons”) of men vindt dat er te veel rommel op sociale netwerksites staat. Ook slechte ervaringen in het verleden (met name oplichting bij het inzamelen van geld) maken dat organisaties terughoudend zijn. Tot slot zijn er ook organisaties die niet over een eigen account beschikken (met name op Facebook), maar waarbij medewerkers hun persoonlijk profiel gebruiken om informatie te verspreiden en om mensen uit te nodigen voor evenementen. De redenen om (nog) geen gebruik te maken van sociale media vertalen zich in behoeften die organisaties hebben. In een aantal onderzoeken werd daarnaar gepeild.
128 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Wat zou ervoor kunnen zorgen dat organisaties wel gebruik maken van sociale media? Wat zou kunnen bijdragen tot het meer succesvol gebruiken van sociale media? Verschillende onderzoeken zijn hierover eenduidig, er is vraag naar extra resources (personeel en budget), maar voornamelijk naar opleiding en vorming. Enerzijds is er vraag naar opleiding en vorming op vlak van communicatie met de doelgroepen: wat houdt een succesvolle content strategie voor de verschillende kanalen in (website, sociale netwerksites, e-mail, enz.)? Hoe maximaal de visuele kracht van nieuwe media te benutten? Hoe interactie tussen organisatie en bezoekers bevorderen? Hoe bezoekers omvormen tot actieve participanten? Welke mogelijkheden zijn er op vlak van ecommerce en fundraising? Enz. Anderzijds is er vraag naar opleiding en vorming op vlak van organisatorische aspecten: hoe kunnen verschillende databases geïntegreerd worden? Hoe kunnen verschillende afdelingen binnen de organisatie beter samenwerken? Hoe zorgen voor de beveiliging van interne en externe netwerken? Hoe inspelen op de trend van cloud computing? Enz. (Hoehling, 2010; NTEN, Common Knowlegde & The Port, 2010; Nonprofit Social Network Benchmark Report 2010; 2011). Verschillende studies besluiten dat om sociale media succesvol mainstream te laten worden, er nood is aan een overzicht van betrouwbare best practices, een kader voor educatief gebruik van sociale media (workshops, vormingsessies, conferenties) en een netwerk/platform voor kennisdeling, zowel offline als online.
T"0"0" 93&+4(%*H&+=%+&.%).6;&V+ In het onderzoek van Leroux Miller (2011) werd bij Amerikaanse non-profit organisaties gepeild naar wat de toekomst brengt. Waarover zijn organisaties enthousiast en wat boezemt hen angst in als ze denken aan hun werking in 2011? Alhoewel de antwoorden op beide vragen een breed spectrum bedekken, zijn er een aantal trends te onderscheiden. Het woord ‘nieuw’ was veruit het meest gebruikte woord om te reageren op de vraag wat organisaties enthousiast maakt (zie woordwolk in figuur 14). Of het nu een nieuwe benadering is van sociale media, een nieuw programma of nieuwe mensen, non-profit medewerkers zijn enthousiast over de veranderingen om hen heen. Daarnaast zijn nonprofit organisaties enthousiast over nieuwe manieren om contact te onderhouden met hun doelgroep(en) en om nieuwe doelgroepen aan te spreken, over het toenemende gebruik van sociale media, en over het zoeken naar een betere integratie van verschillende communicatie tools (Leroux Miller, 2011).
129 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Figuur 14: Waarnaar wordt uitgekeken in 2011?
Daartegenover staat dat non-profit organisaties bevreesd zijn voor de economische onzekerheid en meer bepaald de invloed dat het zal hebben op de beschikbare middelen, voor het gebrek aan expertise en vaardigheden voor de uitvoering van de communicatie – en marketingstrategieën, en voor een gebrek aan tijd dat personeel heeft voor communicatiedoeleinden (Leroux Miller, 2011).
130 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Figuur 15: Wat boezemt angst in voor 2011?
Carron (2010) vroeg aan Belgische 4de pijlerorganisaties of ze van plan zijn om in de toekomst sociale media te gaan gebruiken. Als voornaamste redenen om ook in de nabije toekomst geen gebruik te maken van sociale media wordt er gewezen op een gebrek aan tijd, men vindt zich te oud of men heeft in het verleden slechte ervaringen gehad met het internet (oplichting). De belangrijkste redenen waarom 4de pijlerorganisaties in de toekomst wel van plan zijn om sociale media te gebruiken zijn: !
Omdat sociale media als ideaal worden beschouwd om jonge mensen aan te spreken;
!
Om meer bekend te worden als organisatie;
!
Om mensen in het zuiden en in het noorden met elkaar in contact te brengen;
!
Om contact te blijven onderhouden met mensen die hebben deelgenomen aan activiteiten (zowel als doelgroep als medewerker)
!
Om foto’s online te bewaren en te delen over verschillende platformen heen;
!
Om mensen op de hoogte te houden van en uit te nodigen op evenementen;
!
Om contact te onderhouden met vrijwilligers die in het zuiden actief zijn.
131 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
T"0"#" L%&+4%/3*H+D3*+%%*+;&(3&%H>;78+3*+ Voor een effectieve inzet van sociale media is een doordacht plan, een sociale media strategie, noodzakelijk. Het zorgt voor een algemeen en duurzaam kader voor de sociale media-activiteiten en laat toe na te gaan of wat er gedaan wordt online ook effectief werkt. Een veel gebruikte manier om de sociale media strategie te bepalen is aan de hand van de P.O.S.T. methode. Uitgangspunt is dat de doelstellingen van de organisatie leidend moeten zijn bij het inrichten van social media activiteiten. De P.O.S.T. methode bestaat uit vier opeenvolgende pijlers. !
People: Wat is het online participatiegedrag binnen sociale media van de relevante doelgroepen?
!
Objectives: Aan welke doelstellingen moeten sociale media bijdragen?
!
Strategies: Hoe worden de objectieven gerealiseerd? Worden nieuwe sociale platformen gebouwd en/of bestaande sociale netwerken versterkt?
!
Technologies: In deze fase worden keuzes gemaakt voor bepaalde instrumenten. Welke platformen, instrumenten en functionaliteiten worden ingezet? Welke zijn de tactieken?
Hieraan kan een vijfde pijler worden toegevoegd, namelijk ‘organisatie’: Wat is de impact van de sociale media strategie voor medewerkers, partners en doelgroepen? Hoe wordt de organisatie rond sociale media ingericht? Bij de realisatie van de sociale media strategie zijn er zes belangrijke stappen: !
Selecteer
de
content
in
overeenstemming
met
de
eerder
geformuleerde
objectieven !
Exploreer management tools. In paragraaf 6.2.1.2. hebben we hiervoor tal van voorbeelden gegeven.
!
Bepaal en hou bij wie wat publiceert. Wanneer verschillende medewerkers verantwoordelijk zijn voor de online identiteit van de organisatie is het van belang dat er duidelijke afspraken worden gemaakt. Een tactiek hiervoor is het gebruiken van shiften (bijvoorbeeld op basis van dagen van de week)
!
Wees coherent, het is immers belangrijk dat wat verschillende medewerkers publiceren niet in tegenspraak is met elkaar
!
Monitor en meet het succes (zie paragraaf 6.2.1.2. voor instrumenten)
!
Rapporteer de resultaten
132 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
In twee recente studies zijn er cijfers te vinden over de aanwezigheid van een sociale media strategie in non-profit organisaties. Enerzijds leert het Blackbaud onderzoek (2010) dat 21 tot 48% van de organisaties in de onderzochte landen over een uitgeschreven online strategisch plan beschikken (zie figuur 16). Koplopers zijn Nederland en Australië. Frankrijk bengelt achteraan met 5% van de organisaties die een uitgeschreven plan hebben. In 10 tot 31% van de organisaties was men op het ogenblik van de bevraging nog bezig met het ontwikkelen van het strategisch plan. Figuur 16: Het bestaan van een geschreven online strategie
Bron: Blackbaud, 2010, p.52. Uit de bevraging van Leroux Miller (2011) komt naar voren dat voor 2011 51% van de non-profit organisaties een geschreven communicatieplan heeft voor 2011, hetzij als een schriftelijk, formeel goedgekeurd plan of als een persoonlijke schriftelijk plan. 34% geeft aan wel ideeën te hebben, maar geen formeel plan, terwijl 8% zegt dat het plan enkel leeft in hun hoofd. De overige 7% geeft aan hetzelfde te zullen doen als in 2010.
133 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Figuur 17: Strategisch marketing- en communicatieplan voor 2011
Wanneer wordt gekeken naar welke indicatoren voor succes worden gehanteerd, wordt er vastgesteld dat de helft van de respondenten (51,3%) in kaart brengt wat de geïnvesteerde middelen hebben opgebracht in de vorm van een groter bewustzijn van het programma, deelname aan online activiteiten, betere werving van leden en vrijwilligers of participatie in evenementen. Organisaties meten verder het succes van hun website voornamelijk aan de hand van bezoekersstatistieken en het aantal ingeschrevenen op de elektronische nieuwsbrief. Voor commerciële sociale netwerken zijn dat het aantal likes (Facebook), het aantal volgers (Twitter) of het aantal groepsleden (LinkedIn) (Nonprofit Social Network Benchmark Report 2010; 2011).
134 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
7. Conclusies, aanbevelingen en verder onderzoek Met dit rapport hebben we een algemeen kader geschetst voor het empirisch onderzoek naar
de
mogelijkheden
van
nieuwe
media
voor
draagvlakversterking
voor
ontwikkelingssamenwerking bij jongeren. We hebben dit vanuit een ruime achtergrond gedaan door te kijken naar transities in onze actuele samenleving, door aandacht te besteden aan de eigenschappen van nieuwe media en in het bijzonder van sociale media (Web 2.0). Verder hebben we gekeken naar mogelijkheden van ICT voor de publieke sfeer en in het bijzonder voor e-governance en e-democratie. We hebben ruim aandacht besteed aan de rol van ICT in de leefwereld van jongeren en aan het maatschappelijk engagement van jongeren. In het laatste deel van het rapport hebben we gekeken naar de technologische mogelijkheden voor organisaties om informatie te verspreiden naar hun doelgroepen (push), om informatie te verwerven over de doelgroepen (pull). We hebben aandacht besteed aan houding en aan de verschillende vormen van gedrag. Ten slotte hebben we gewezen op het belang van het hebben van een strategisch plan. Immers, in tegenstelling tot vaak verkondigd wordt zij nieuwe media geen gratis verhaal. Het is niet iets dat er door organisaties snel kan bijgedaan worden. Indien organisaties tot resultaten willen komen, dient er voldoende tijd te worden besteed aan het uitdenken, uitwerken en opvolgen van online acties. Nieuwe media blijven steeds instrumenten en geen doel op zich. Vrijwillige en maatschappelijke organisaties zijn een belangrijke katalysator voor initiële en duurzame participatie van jongeren. Het is echter belangrijk om te onthouden dat andere ruimten en organisaties jongeren ook kunnen mobiliseren en samen brengen, met inbegrip van virtuele ruimtes die vaak minder formeel zijn. Online benaderingen veranderen participatie, maar deze online participatie heeft nog niet dezelfde schaal bereikt als offline participatie. Het is dan ook een belangrijke taak en uitdaging om de banden en relaties tussen online en offline participatie te versterken. De opkomst van webgebaseerde participatie - online gemeenschappen, e-campagnes, serious games, enz. - vormen een van de grootste veranderingen in de manier waarop mensen kiezen om betrokken te raken in wat voor hen belangrijk is. Ondanks de spectaculaire groei van sociale netwerken zoals Facebook en Twitter, wordt de effectiviteit van online engagement enigszins bestreden. Enerzijds zijn er enorme kansen om op maat van doelgroepen acties op te zetten, informatie te verspreiden en te verzamelen, enz. Anderzijds dient er gewezen te worden op tendensen zoals ‘slacktivism’
135 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
waarbij
het
engagement
weinig
inspanning
kost
(vaak
enkel
een
klik
op
de
computermuis) wat weinig of geen sociale en maatschappelijke impact heeft. Dit past in de bredere tendens van communicatie die online atomiseert. Op Facebook communiceren mensen hun voorkeur door middel van het ‘liken’ van een boodschap, op Twitter wordt de gebruiker expliciet beperkt tot het brengen van zijn boodschap in maximaal 140 tekens, korte bijdragen op blogs worden verkozen boven uitgebreide teksten. Het rijmen van
deze
tendens
met
de
nood
aan
een
genuanceerde
berichtgeving
over
wereldproblemen vormt een belangrijke uitdaging voor iedereen die betrokken is bij ontwikkelingssamenwerking. Echter, het staat buiten kijf dat nieuwe media in het algemeen en het internet in het bijzonder het potentieel heeft om sommige van de drempels om zich actief te engageren weg te nemen. Daarbij vormen de visuele en multimedia mogelijkheden (combinaties van tekst, foto, video) een belangrijke troef. Mensen zijn steeds vaker onderdeel van diverse campagnes voor korte periodes, vaak online. Met nieuwe technologieën is het makkelijker voor actievoerders om snel acties te organiseren en om jongeren te betrekken bij het uitdenken en uitwerken hiervan, toch zijn er risico’s verbonden aan het (deels) loslaten van de controle over de campagneboodschap en strategie. Een belangrijke uitdaging is het omvormen van 'clicktivists' in 'activisten'. Verder hebben we vastgesteld dat voor organisaties de eigen website en e-mail de belangrijkste instrumenten vormen voor communicatie over de doelstellingen en activiteiten. Sociale netwerken, blogs en platformen om foto’s en video’s te delen worden nog als minder belangrijk beschouwd, maar zijn aan een opmars bezig. Ook drukwerk en evenementen worden vaak nog als belangrijker beschouwd dan online instrumenten. Verschillende onderzoeken zijn het erover eens dat nieuwe media in het algemeen en het internet in het bijzonder voor jongeren in de eerst plaats een virtuele ruimte vormen voor communicatie met vrienden en kennissen, en voor ontspanning. De meer serieuze kant van het internet, het vergaren van informatie (wat niet noodzakelijk overeenkomst met kennisopbouw) komt in de ogen van jongeren pas op de derde plaats. Toch kunnen we aannemen dat naarmate jongeren ouder worden het belang van online informatie toeneemt. Sociale media zijn bovenal 'versterkers' die de kansen, die er voor jongeren online zijn, kunnen versterken met positieve verbindingen en mogelijkheden, maar ze kunnen
ook
de
gevoeligheden
en
zwakheden
van
de
kwetsbaren
versterken.
Organisaties, die zich met jongeren bezighouden, zouden zich bewust moeten zijn van de invloed van sociale media, en jongeren helpen daar op een goede manier mee om te
136 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
gaan. Daarnaast dienen organisaties na te gaan hoe zij deze media meer kunnen integreren in hun werking, niet alleen om jongeren te bereiken, maar ook om ze te betrekken. Immers uit onderzoek is gebleken welke belangrijke rol jongerenorganisaties en
scholen
spelen
bij
het
betrekken
van
jongeren
bij
acties
gericht
op
wereldburgerschap. Ze zijn belangrijke partners en ‘trekkers’, immers wanneer zij initiatief nemen en acties opstarten, sluiten jongeren zich hier bij aan. Willen organisaties technologie inzetten om burgerschapsvaardigheden zoals overleg, debat en besluitvorming te stimuleren en te ontwikkelen? Willen organisaties jongeren de kans bieden om actief te participeren in de werking van de organisatie en bij uitbreiding samenleving door middel van technologie? Of is het doel om technologische omgevingen te bieden waarin jongeren wereldburgerschap kunnen ontwikkelen op basis van persoonlijke, morele en democratische waarden? Deze verschillende opties sluiten elkaar niet uit, en we kunnen aannemen dat de meest succesvolle aanpak ze allemaal integreren. Bij het ontwikkelen van acties om wereldburgerschap te stimuleren kunnen nog een aantal bijkomende aanbevelingen gemaakt worden: !
Het is beter om jongeren eerst te betrekken bij actuele en locale kwesties die ze belangrijk
vinden
in
plaats
van
zich
onmiddellijk
te
richten
op
grote
(inter)nationale kwesties; !
Bij het ontwikkelen van kritisch denken, debat en overleg is het gebruik van en reflectie over dynamische media zoals (nieuws)websites, blogs, videomateriaal, enz. minstens even belangrijk als statische media zoals tekstboeken;
!
Het beklemtonen en stimuleren van vaardigheden om zelf media-inhouden te produceren is even belangrijk als de deconstructie van bestaande media-inhouden in de vorming van actieve en geïnformeerde burgers;
!
Het
betrekken
jeugdorganisaties,
van
de
bredere
deskundigen,
enz.)
gemeenschap stimuleert
(jeugdbewegingen, meer
toekomstig
maatschappelijk engagement dan de vorming van wereldburgerschap enkel over te laten aan het klassieke onderwijs; !
Het bijbrengen van specifieke vaardigheden om concreet te handelen binnen een samenleving is even belangrijk als het bijbrengen van algemene morele aspecten van burgerschap.
In ons verder empirisch onderzoek (en meer specifiek in de diepte cases) staat enerzijds het conceptueel onderscheid tussen ‘sterke’ en ‘zwakke’ verbanden in het netwerk van
137 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
een organisatie centraal. De kracht van sociale media zou eruit bestaan dat het van zwakke connecties sterke connecties kan maken. Anderzijds staan de concepten ‘free agents’ en ‘free labor’ centraal. Met andere woorden jongeren als vrijwilligers die betrokken (kunnen) worden bij de werking van een organisatie en gebruik makend van hun creatieve vaardigheden kunnen bijdragen aan het verwezenlijken van online en offline doelstellingen. Hiermee willen we antwoorden formuleren op onze centrale onderzoeksvragen: Hoe kunnen sociale media bijdragen tot het versterken van het draagvlak voor de problematiek van het zuiden? Daarbij kunnen we de volgende hypothesen formuleren:
!
Voor sterke connecties in het netwerk van een organisatie vormen sociale media een extra kanaal om zich te informeren en te participeren. Met andere woorden voor jongeren die al betrokken en geëngageerd zijn bij de problematiek van ontwikkelingssamenwerking dragen sociale media bij tot het verdiepen van het draagvlak.
!
Voor de zwakke connecties in het netwerk van een organisatie kunnen sociale media zorgen voor een verbreding van het draagvlak. Met andere woorden, er kunnen meer jongeren worden gemotiveerd om zich te informeren over en te participeren aan activiteiten gericht op het zuiden.
In het volgende rapport zullen we ons richten op concrete nationale en internationale organisaties en onderzoeken welke rol nieuwe media spelen in hun activiteiten en campagnes, en hoe jongeren hierbij worden betrokken. Daarvoor zullen we een concreet analytisch model uitwerken en gebruik maken van de methodologie van quickscans. Daarnaast bekijken we ook hoe Europese nationale instellingen nieuwe media gebruiken en stimuleren bij de organisaties die ze financieren. In het derde rapport zullen we verslag uitbrengen van het diepteonderzoek dat we zullen opzetten samen met drie Belgische organisaties. Met behulp van focusgroepgesprekken en (online) observaties willen we een antwoord formuleren op de fundamentele vraag naar de mogelijkheden van nieuwe media voor het verdiepen en het verbreden van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking bij jongeren.
138 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
8. Bibliografie Apestaartjaren
3.
Onderzoeksrapport.
(2010).
Ghent:
Graffiti
Jeugddienst
&
Jeugdwerknet. Bach, J. and Stark, D. (2002) Link, Search, Interact: The Co-Evolution of NGOs and Interactive Technology. (Working Paper). Center on Organizational Innovation, Columbia University. Beschikbaar via: http://www.coi.columbia.edu/pdf/bach_stark_lsi.pdf. Bauman, Z. (1993). Postmodern Ethics. London: Blackwell. Bauwens, J., Pauwels, C., Lobet-Maris, C., Poullet, Y. & Walrave, M. (2009). Cyberteens, cyberrisks, cybertools : tieners en ICT, risico's en opportuniteiten. Gent: Academia press. Bauwens, J. & Vleugels, C. (2010). The social value of young people’s digital creativity. Paper gepresenteerd tijdens de e-Youth conference, Antwerp, België, 27 mei 2010. Beck, U., Giddens, A., Lash, S. (1994). Reflexive Modernization. Politics, Tradition and Aesthetics in the Modern Social Order. Stanford University Press Beck, U. (1997). Risk society: towards a new modernity. London: Sage. Benkler, J. (2006). The Wealth of Networks: How Social Production Transforms Markets and Freedom. New Haven, CT: Yale University Press. Bennett, W. L. (2008). ‘Changing Citizenship in the Digital Age’ In: Bennett, W.L. (ed.) Civic Life Online. Learning How Digital Media Can Engage Youth, pp. 1-24. Cambridge, Massachusetts: The MIT Press. Bers, M. U. (2008). ‘Civic Identities, Online Technologies: From Designing Civic Curriculum to Supporting Civic Experiences.’ In: Bennett, W.L. (ed.). Civic Life Online: Learning How Digital Media Can Engage Youth, pp. 139-160 Cambridge, Massachusetts: The MIT Press. Blackbaud (2010) 2010 State of the Nonprofit Industry Survey. Global Comparison. Charleston: Blackbaud, Inc.
139 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Boonaert, T. & J. Siongers (2010). Jongeren en media: van mediavreemden tot hybride meerwaardezoekers, In: Vettenburg, N., Deklerck, J. & Siongers, J. (red.). Jongeren in cijfers en letters. Bevindingen uit de JOP-monitor 2, pp. 135-159. Leuven: Acco. Brantjes, M. (21/02/2009). Ontwikkelingssamenwerking 2.0:beter samenwerking in de OS
sector
[Internet].
Beschikbaar
vanaf:
http://knol.google.com/k/mike-
brantjes/ontwikkelingssamenwerking-2-0/1x40vkuvfrv4n/3. Broggi, A., Karas, E. (2011). The Goodness Engine. Driving Greater Social Impact in the Digital
World.
New
York:
Deep
Focus,
beschikbaar
via:
http://www.deepfocus.net/hackathon/#ebook Buckingham, D. (2003). Media Education: Literacy, learning and contemporary culture. Cambridge, Polity Press. Buckingham, D. (2007). Beyond Technology: Children’s learning in the age of digital culture. Cambridge, Polity Press. Carron, F. (2010). What is the role of web 2.0 in development aid? A qualitative study of the Flemish Private initiatives. (Masterproef Politieke Communicatie). Antwerpen: Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen, Universiteit Antwerpen. Castells, M. (2000). The Rise of the Network Society. Oxford: Blackwell. Castells, M. (2001). The Internet Galaxy. Oxford: Oxford University Press. Chojnacka,
A.
&
Lacroix,
B.
(2009).
Ontwikkelingssamenwerking
2.0.
Over
de
complexiteit van armoedebestrijding en de unieke oplossingen aangedragen door de massa. Amsterdam: 1%academy. Beschikbaar via: http://www.1procentclub.nl/assets/files/filemanager/DkRiGKKS8BsvmqPYqP1nKkKfDLC4s rAu.pdf Cullum, B. (2010) ‘Devices: The Power of Mobile Phones’ In: Joyce, M. (ed.). Digital Activism Decoded: The New Mechanics of Change. New York: International Debate Education Association, pp.47-70.
140 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Dean, J. (2003). ‘Why the Net is not a Public Sphere’. In: Constellations: an International Journal of Critical and Democratic Theory 10, no. 1, p.98. De Haan, J. & Van ’T Hof, C.. (eds.) (2006). Jaarboek ICT en samenleving 2006: de digitale generatie. Amsterdam, Boom. De Swaan, A. (1999). ‘Uitgaansbeperking en uitgaansangst: over de verschuiving van bevelshuishouding naar onderhandelingshuishouding’, pp. 151-186. In: J. Heilbron & G. De Vries (eds). De draagbare De Swaan. Amsterdam: Prometheus. Drotner, K. (2000) ‘Difference and diversity: trends in young Danes’ media uses’, in: Media, Culture & Society 22: 149-166. Duurzaamheidsbarometer (2011) Heverlee-Brussel-Gent: C-Change, iVox, Universiteit Gent (2011). Eddelman (2010). Citizens Engage! Fourth annual Global Consumer Survey. Edelman Goodpurpose, beschikbaar via: www.edelman.com/insights/.../GoodPurpose2010globalPPT_WEBversion.pdf Eikelboom, T. (21/03/2011). Maakt bekend ook bemind? Een onderzoek naar het winkelgedrag van de online consument. Rotterdam: STROOM Mediacommunicatie BV Elchardus, M. & Herbots, S. (2010). ‘Participatie van Vlaamse jongeren aan het verenigingsleven.’ In: Vettenburg, N., Deklerck, J. & Siongers, J. (red.). Jongeren in cijfers en letters. Bevindingen uit de JOP-monitor 2, pp. 111-134. Leuven: Acco. Elchardus,
M.
&
S.
Herbots
(2010).
‘Jongeren
en
democratisch
burgerschap.
Conventionele, alternatieve en aanvullende participatie.’ In: Vettenburg, N., Deklerck, J. & Siongers, J. (red.). Jongeren in cijfers en letters. Bevindingen uit de JOP-monitor 2, pp. 181-211. Leuven: Acco. Eurostat (14/12/2010). 80% of young internet users in the EU27 active on social media. (Persbericht). Internet usage in 2010 - Households and individuals. Beschikbaar via: http://ec.europa.eu/eurostat
141 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
FOD Economie (2007). Statistieken over de informatie- en communicatietechnologie (ICT) Enquête bij de Belgische bevolking. Brussel, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (www.statbel.fgov.be/press/pr109_fullreport_nl.pdf). FOD Economie (2009). ICT-statistieken bij individuen 2009 (XLS, 4.65 MB) Brussel, Algemene
Directie
Statistiek
en
Economische
Informatie
(http://statbel.fgov.be/nl/binaries/TabHH2009_Nl_tcm325-93007.xls). Galston, W.A. (2001). Political knowledge, political engagement and civic education. Annual Review of Political Science, 4, pp.217-234. Gee, J.P. (2005). Good Video Games and Good Learning. In: PHI KAPPA PHI FORUM/VOL. 85, NO.2, pp. 33-37. Gee, J.P. (2007). What Video Games Have to Teach Us About Learning and Literacy. New York: Palgrave Macmillan. Giddens, A. (1991). Modernity and self-identity. Self and Society in the late modern Age. Cambridge: Polity Press. Grossman, L. (2006). ‘Person of the Year: You. Yes, you. You control the Information Age. Welcome to your world’, In: TIME Magazine, December 2006. Habermas, J. (1980). "Discourse Ethics: Notes on Philosophical Justification", in: Lenhart, C. & Nicholson, S.W. Moral Consciousness and Communicative Action. Cambridge: MIT Press. Held, D., McGrew, A., Goldblatt, D., Perraton, J. (1999). Global Transformations. Politics, Economics and Culture. Cambridge: Polity Press. Hermes, J. & Janssen, S. (2006). De nieuwe contentmakers. In J. de Haan & C. van ‘t Hof (Eds.), Jaarboek ict en samenleving 2006. De digitale generatie. Amsterdam: Boom, pp. 159-175. Horowitz, B. (2006, 15/03/2007). Creators, Synthesizers, and Consumers. Beschikbaar via: http://blog.elatable.com/2006/02/creators-synthesizers-andconsumers.html
142 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Hoehling, A. (2010). Your Voices: 2010 NTEN Community Survey Report. Portland: NTEN Holloway, S. L. & Valentine, G. (2003). Cyberkids: Children in the Information Age. London: Routledge & Falmer. Hughes,
C.
(18/03/2010)
Jumo!
Blogpost:
http://chrishughes.tumblr.com/post/
456684433/jumo Jenkins, H., Thorburn, D. (eds.) (2003). Democracy and New Media. Cambridge, Mass.: MIT Press. Jenkins, H. (2006). Convergence Culture: Where Old and New Media Collide. New York: New York University Press. Jennings, R. (2008). European Social Technographics! Revealed. How Europeans Are Adopting Social Technologies (Persbericht). Cambridge: Forrester Research. Jochum, V., Brodie, E., Wilding, K. (2011). Participation: trends, facts and figures. London: NCVO. Joyce, M. (2010) ‘Conclusion: Building the Future of Digital Activism’ In: Joyce, M. (ed.). Digital Activism Decoded: The New Mechanics of Change. New York: International Debate Education Association, pp.209-216 Kahne, J., Middaugh, E. & Evans, C. (2009). The Civic Potential of Video Games. Londen: The MIT Press. Kahne, J., Jin Lee, N-J., Feezell, J.T. (2011). The Civic and Political Significance of Online Participatory Cultures among Youth Transitioning to Adulthood. In: DML Central Working Papers , Youth & Participatory Politics, 05/02/2011 Kanter, B., Fine, A. (2010). The Networked Nonprofit. Connecting with social media to drive change. San Francisco: Jossey-Bass. Kanter,
B.
(20/11/2010).
A
First
Look
at
Jumo.
Blogpost:
http://www.bethkanter.org/jumo-2/
143 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Kapin,
A.
(6/12/2010).
Jumo:
A
Social
Network
#Win
or
#Fail?
Blogost:
http://www.frogloop.com/care2blog/2010/12/6/jumo-a-social-network-win-or-fail.html Karpf, D. (2010). ‘Measuring the Success of Digital Campaigns’ In: Joyce, M. (ed.). Digital Activism Decoded: The New Mechanics of Change. New York: International Debate Education Association, pp.151-164 Keeter, S., Taylor, P. (2009). The Millennials. Millennials. A Portrait of Generation Next. Beschikbaar via: http://pewresearch.org/pubs/1437/millennials-profile?src=prclatest&proj=peoplepress Kessler, E., Ruesga, A. (September 2010). Are Foundation Leaders Using Social Media? Grantmaker Leadership Panel Report. New York: The Foundation Center, beschikbaar via: http://foundationcenter.org/gainknowledge/research/pdf/social_media.pdf Kies, R. (2003). Evaluation of the Use of New Technologies in Order to Facilitate Democracy in Europe. (Working Paper). Strasbourg: European Parliament, DirectorateGeneral for Research, Scientific and Technological Options Assessment Series (STOA). Le Borgne-Bachschmidt, F., Girieud, S., Leiba, M., de Munck, S., Limonard, S., Poel, M., et al. (2008). User-Created-Content. Supporting a participative Information Society (SMART Final Report). Montpelier: IDATE/TNO/IVIR. Lee, L. (2005). ‘Young people and the Internet. From theory to practice’, In: Young 13(4): 315-326. Leroux Miller, K. (2011) 2011 Nonprofit Communications Trends Report ... and What It All Means for Your Good Cause. Lexington: Nonprofit Marketing Guide, beschikbaar via: http://www.nonprofitmarketingguide.com/resources/book/2011-nonprofitcommunications-trends/ Lévy, P. (1994). L'intelligence collective: pour une anthropologie du cyberspace. Paris : La Découverte. Livingstone, S. (1998). ‘Mediated childhoods. A comparative approach to young people’s changing media environment in Europe’, In: European journal of communication 13(4),pp. 435-456.
144 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Livingstone, S. & Bovill, M. (1999). Young people, new media: Summary report of the research project children, young people and the changing media environment. London: LSE. Livingstone, S. & Bovill, M. (2001). Families and the internet: an observational study of children and young people’s internet use. Final report to BT. London: MEDIA@LSE / BT exact technologies. Livingstone, S. (2002). Children’s Use if the Internet. A Review of the Research Literature. [http://www.Ise.ac.uk/depts/media/people/slivingstone/index.html] Livingstone, S. (2002). Young people and new media. London: Sage. Livingstone, S. (2003). The changing nature and uses of media literacy. MEDIA@LSE, Electronic
Working
Papers,
n°4.
[http://www.lse.ac.uk/collections/media@lse/mediaWorkingPapers/listOfTitles.htm] Livingstone, S. (2003). ‘Children’s use of the internet: reflections on the emerging research agenda’, In: New Media & Society, 5(2), pp.147-166. Livingstone, S. (2004). ‘The challenge of changing audiences’, In: European Journal of Communication 19(1), pp. 75-86. Livingstone, S. (2004). ‘Media literacy and the challenge of new information and communication technologies’, In: Communication Review 7(1), pp. 3-14. Livingstone, S. & Bober, M. (2004). ‘Taking up online oppportunities? Children’s uses of the Internet for education, communication and participation’, In: E-learning 1(3), pp. 395-419. Livingstone, S. & Bober, M. (2005). UK Children Go Online. Final report of key project findings. A research report from the UK Children Go Online project. London: Media@LSE. [www.psychology.pl/download/Livingstone_Bober_2005_UK.pdf] Livingstone, S., Bober, M. & Helsper, E. (2005). ‘Active participation or just more information?’, In: Information Communication and Society 8(3), pp. 287-314.
145 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Livingstone, S., Bober, M. & Helsper, E. (2005). Internet literacy among children and young people. UK children go online project. London: LSE. [www.children-go-online.net] Livingstone, S. & Bober, M. (2006). ‘Regulating the internet at home: contrasting the perspectives of children and parents’, pp. 93-113, In: D. Buckingham & R. Willett (eds.) Digital generations: children, young people and new media. London: Lawrence Erlbaum. Macintosh, A. (2003). 'Using information and communication technologies to enhance citizen engagement in the policy process'. In: OECD (Ed) Promise and problems of edemocracy. Challenges of online citizen engagement. Parijs: OECD, pp.19-141. Macintosh, A. (2004) Characterizing e-participation in policy making. Proceedings of the 37th Hawaii International Conference on System Sciences. Maffesoli, M. (1996). The time of the tribes: the decline of individualism in mass society. London: Sage. Marres, N., Rogers, R. (2005). ‘Recipe for Tracing the Fate of Issues and Their Publics on the Web.’ In: Latour, B., Weibel, P. (ed.). Making Things Public: Atmospheres of Democracy. London: The MIT Press. McNair, B. (2006). Cultural Chaos: Media in the Age of Dissolutions. New York: Routledge. Mediappro (2006). The Appropriation of New Media by Youth. Mediappro. Michiels, K., Nulens, G. & J. Beyl (2007). viWTA Dossier nr. 11. Web 2.0. De nieuwe sociale ruimte? Brussel: Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (viWTA ), Vlaams Parlement. Nachmias, R., Mioduser, D., Shemla, A. (2001). ‘Information and communication technologies usage by students in an Israeli High School: equity, gender, and inside/outside school learning issues’, in: Education and Information Technologies 6(1): 43-51.
146 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Nahm, S. (22/12/2010). 60 million tabs towards good causes. Beschikbaar op Google Chrome
Blog:
http://chrome.blogspot.com/2010/12/60-million-tabs-towards-good-
causes.html Newman, N. (2010). #UKelection2010, mainstream media and the role of the internet: how social and digital media affected the business of politics and journalism. Oxford: Reuters Institute for the Study of Journalism. Nielsen, R.K. (2010). ‘Digital Politics as Usual’ In: Joyce, M. (ed.). Digital Activism Decoded: The New Mechanics of Change. New York: International Debate Education Association, pp.181-196 Nonprofit Social Network Benchmark Report 2010 (April, 2010). San Francisco: NTEN, Common
Knowledge
&
The
Partner,
beschikbaar
via
http://www.nonprofitsocialnetworksurvey.com/ download2010.php Nonprofit Social Network Benchmark Report 2011 (2011). San Francisco: NTEN, Common Knowledge & Backbaud, beschikbaar via http://www.nonprofitsocialnetworksurvey.com/ download.php NSPCC benefits from huge Facebook cartoon campaign (13/12/2010). Persbericht beschikbaar
op:
http://www.nspcc.org.uk/news-and-views/media-centre/press-
releases/2010/10-12-13-nspcc-benefits-from-huge-facebook-cartoon-campaign/10-1213-nspcc-benefits-from-huge-facebook-cartoon-campaign_wdn80000.html OECD. (2001). Citizens as partners. Information, consultation and public participation in policy-making. Parijs: OECD. OECD (2003) Engaging Citizens Online for Better Policy-making. Parijs: OECD, Policy Brief, www.oecd.org. OECD (Ed.) (2003) Promise and problems of e-democracy. Challenges of online citizen engagement. Parijs: OECD. Orsburn,
E.M.
Beschikbaar
(24/11/2010). via
Social
Media:
The
Ultimate
Non
Profit
Resource.
http://socialmediatoday.com/eveorsburn1/242754/social-media-
ultimate-non-profit-resource
147 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Pasquier, D., Buzzi, C., D’Haenens, L., & Sjöberg, U. (1998) ‘Family lifestyles and media use patterns. An analysis of domestic media among Flemish, French, Italian and Swedish children and teenagers’, in: European Journal of Communication 13(4): 503-520. Peretz, S., DiJulio, S., Ross, H. (2011). 2011 eNonprofit Benchmarks Study. An Analysis of Online Messaging, Fundraising and Advocacy Metrics for Nonprofit Organisations. Washington: M+R Strategic Services, the Nonprofit Technology Network, beschikbaar via http://www.e-benchmarksstudy.com/ Pollet, I., Aarnoudse, R. (2010). Het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking bij jongeren. Leuven: HIVA. Pollet, I. (2010). Bijlage 6 / Vergelijking tussen diverse groepen naar onderwijsniveau, leeftijd, inkomen, geloof en politieke interesse, In: Pollet, I. Algemene Barometer Draagvlak
Ontwikkelingssamenwerking.
Enquête
naar
het
draagvlak
voor
ontwikkelingssamenwerking bij de Belgische bevolking: bijlagen, pp.55-74, Leuven: HIVA. Prensky, M. (2001). Digital game-based learning. Columbus: McGraw-Hill. Putnam, R.D. (2000). Bowling alone: the collapse and revival of American community. New York: Simon and Schuster. Raeymaeckers, K. (2003). ‘De kloof tussen jongeren en nieuws. Een onderzoek naar de manier waarop Vlaamse 16- tot 18-jarigen omgaan met kranten’, p. 161-175. In: Biltereyst, D. & Peeren, Y. (red.). Nieuws, Democratie & Burgerschap. Onderzoek over hedendaagse nieuwsmedia. Gent: Academia Press. Rainie, L., Purcell, K., Smith, A. (2011). The social side of the internet Technology use has become deeply embedded in group life and is affecting the way civic and social groups behave and the way they impact their communities. Washington: Pew Research Center’s
Internet
&
American
Life
Project.
Beschikbaar
via:
http://pewinternet.org/Reports/2011/The-Social-Side-of-the-Internet.aspx
Rheingold, H. (2000). The Virtual Community. Cambridge: MIT Press.
148 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Rheingold, H. (2002). Smart Mobs: The Next Social Revolution. Cambridge: Basic Books. Riley, T.B. & Gilbert Riley, C. (2003) e-Government versus e-Governance. Examining the differences in a changing public sector climate. Commonwealth Centre for E-Governance, http://www.electronicgov.net. Sandford, R. & Williamson, B. (2005). Games and Learning. Bristol, Futurelab. Sefton-Green, J. & Soep, E. (2007). ‘Creative Media Cultures: Making and Learning Beyond the School’. In: L. Bresler (Ed.). International Handbook of Research in Arts Education. Part 2 (pp. 835-854). Dordrecht: Springer. Shirky,
C.
(2008).
Here
comes
everybody:
The
Power
of
Organizing
Without
Organisations. London: Penguin Press. Steunpunt jeugd & Cesor (2010). Het engagement van de Vlaamse jeugd. Brussel: Steunpunt jeugd & Cesor. Survive and Thrive: A casebook of charity sustainability through technology (2011). London: Race Online 2012, beschikbaar via http://raceonline2012.org/surviveandthrive41 Terranova, T. (2000). Free labor. Producing culture for the digital economy. In: Social Text 63, 18(2): p.33-58. The Online Giving Study. A Call to Reinvent Donor Relationships (2010). Bethesda: Network for Good and TrueSense, beschikbaar via: http://www.onlinegivingstudy.org/ Ulicsak, M. & Wright, M. (2010). Games in Education: Serious Games. Bristol, Futurelab. United Nations (2003). World Public Sector Report 2003. E-Government at the crossroads. New York: United Nations. Valentine, G. & Holloway, S. (2001). ‘On-line Dangers?: Geographies of Parents’ Fears for Children’s Safety in Cyberspace’, In: Professional Geographer, 53(1), pp. 71-83. 41 Survive and Thrive is a collaboration from Race Online 2012 with many charities and organisations, including Macmillan, the Big Lottery Fund, NCVO, the Charity Commission, NAVCA, Lasa and CTT.
149 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]
Valkenburg, P.M., Soeters, K.E. (2001). ‘Children’s Positive and Negative Experiences With the Internet. An Exploratory Survey’, in: Communication Research, 28(5): 652-675. Van Audenhove, L., Lievens, B. & Cammaerts, B. (2005). E-Democratie voor Vlaanderen. Een stand van zaken. Brussel: Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (viWTA ), Vlaams Parlement. Van Hamel, A. (2011). From Consumer to Citizen. Digital Media and Youth Civic Engagement. Ottawa: University of Ottawa, written for Media Awareness Network. Vandenbroucke, S. (2010). De impact van de financiële crisis op verenigingen. Enquête bij
Belgische
verenigingen.
Waterloo:
Ipsos
Belgium
in
opdracht
van
Koning
Boudewijstichting. Vandercammen, M. (2006). Jongeren en de nieuwe technologieën, OIVO, Brussel, 31p. Vandercammen, M. (2008). Jongeren en Media, OIVO, Brussel, 21p.
Walker, K. (2000) ‘It’s difficult to hide it”: the presentation of self on internet home pages’, in: Qualitative Sociology 23(1): 99-120.
Wartella, E. A., Jennings, N. (2000). ‘Children and computers: new technology – old concerns’, In: Future of children 10(2), pp. 31-43.
150 Studies over Media, Informatie and Telecommunicatie [SMIT] Pleinlaan 9 – 1050 Brussel – T. +32 2 629 35 26 – F. +32 2 629 28 61 –
[email protected] – http://smit.vub.ac.be SMIT maakt deel uit van het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie [IBBT]