Ecosystemen en adaptatie Natuur als bondgenoot in de strijd tegen de gevolgen van de klimaatverandering Steven Vanholme, versie 17 januari 2011
[email protected]; 015297238
Inhoud
Samenvatting en krachtlijnen Samenvatting .............................................................................................................................. 2 Concrete voorstellen en wensen ................................................................................................. 3 Inleiding ..................................................................................................................................... 4 1. Het klimaat verandert ....................................................................................................... 5 2. Gevolgen ............................................................................................................................ 7 2.1 Algemeen ................................................................................................................... 7 2.2 Ecosystemen kraken ................................................................................................... 8 2.3 Impact in het zuiden ................................................................................................... 8 3. Aanpassingsbeleid .............................................................................................................. 9 3.1 Aanpassing of adaptatie ............................................................................................. 9 3.2 Adaptatie in het zuiden............................................................................................. 10 3.3 Adaptatie in Europa.................................................................................................. 10 3.4 Adaptatie in de lage landen ...................................................................................... 11 4. Impact van adaptatie op natuur en milieu ....................................................................... 13 5. ‘Ecosystem based adaptation’ .......................................................................................... 14 5.1 Wat? ......................................................................................................................... 14 5.2 Voordelen ................................................................................................................. 14 6. Ruimte voor natuur........................................................................................................... 15 6.1 Veerkracht ................................................................................................................ 15 6.2 Witboek adaptatie..................................................................................................... 16 6.3 Dynamisch vs statisch .............................................................................................. 17 7 Ruimte voor water ............................................................................................................ 18 8. Kustverdediging ............................................................................................................... 21 8.1 Situatie vandaag ....................................................................................................... 21 8.2 Eilanden versus natuurlijke dynamiek ..................................................................... 22 8.3 Kappaplan................................................................................................................. 23 9. Bossen .............................................................................................................................. 23 10. Natuur in de stad .......................................................................................................... 24 11. Ecosystem based adaptation en ontwikkelingssamenwerking ..................................... 24 11. Beknopte bibliografie ................................................................................................... 26
1
Samenvatting Het klimaat verandert, en zelfs een ambitieus klimaatbeleid zal niet verhinderen dat het deze eeuw warmer wordt. Wetenschappelijke rapporten gaan ervan uit dat onze zomers gemiddeld droger zullen worden, de winters gemiddeld warmer en vochtiger. De kans op extreme weersomstandigheden neemt toe en de zeespiegel zal de komende eeuwen verder stijgen. De gevolgen kunnen zowel op ecologisch, sociaal als economisch vlak ingrijpend zijn. Luchtverontreiniging, periodes van watertekorten afgewisseld met periodes van watersnood, nieuwe ziektes, mislukte oogsten, klimaatvluchtelingen… Om ons zo goed als mogelijk voor te bereiden op en aan te passen aan de veranderingen, moet er vandaag al een adaptatiebeleid (of ‘aanpassingsbeleid’) gevoerd worden. De Europese Commissie publiceerde in april 2009 een Witboek over adaptatie aan de klimaatverandering. In de komende jaren moeten de lidstaten hun nationale adaptatieplannen voorstellen. In deze publicatie geven we aan dat er zeer veel linken zijn tussen het adaptatiebeleid en het klimaatbeleid. 1) We moeten vermijden dat adaptatiemaatregelen een bijkomende druk leggen op de al zwaar op de proef gestelde ecosystemen. 2) De natuur moet kans krijgen om zich aan te passen aan de klimaatverandering. Daartoe zijn grotere aaneengesloten natuurgebieden en meer verbindingsgebieden nodig. 3) Natuurgebieden kunnen helpen om ons te bufferen tegen de gevolgen van de klimaatverandering. Behoud en aanleg van natuurgebieden en inspelen op natuurlijke dynamiek is vaak niet alleen de goedkoopste, maar in sommige gevallen zelfs de enige duurzame oplossing om ons te beschermen tegen overstromingen, droogte of ziektes. 4) De aanleg of het behoud van ‘natuurlijke klimaatbuffers’ heeft als bijkomend voordeel dat dit weinig CO2-veroorzaakt en eventueel zelfs tot koolstofcaptatie kan leiden.
2
Concrete voorstellen en wensen Tegen midden 2012 komt er een Vlaams adaptatieplan. De opmaak daarvan is onlangs begonnen. Met deze nota we de auteurs ervan wijzen op de potenties van en de nood aan ‘ecosystem based adaptation’ We willen een snelle en correcte uitvoering van het geactualiseerde Sigmaplan. De aanleg van gecontroleerde overstromingsgebieden is noodzakelijk om het Scheldebekken de komende eeuw te wapenen tegen de gevolgen van neerslagpieken en zeespiegelstijging. Waterbesparing en behoud van de grondwatertafels is essentieel om catastrofes in periodes van extreme droogte te vermijden. Er moet maximaal ingespeeld worden op de natuurlijke morfologie en op natuurlijke processen om onze kustlijn te wapenen tegen de zeespiegelstijging. Dit moet leiden tot een ‘Kappa-plan’, met de ‘K(appa)’ van kust, naar analogie van het Sigma-plan voor de Schelde. De veerkracht van soorten en populaties moet hersteld worden, zodat meer soorten de schokken die ons (hen) te wachten staan, zullen overleven. Dit kan door de bestaande druk van vermesting, verdroging en verzuring weg te nemen, en door de creatie van grotere aaneengesloten natuurgebieden en verbindingsgebieden Integratie van ecosystem based adaptation in onze internationale samenwerking: de potentie van natuurlijke klimaatbuffers moet ook alle aandacht krijgen in de ontwikkelingslanden die zeer kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de klimaatverandering: aanleg van mangroves als natuurlijke kustverdediging, bossen om erosie te voorkomen, propere rivieren, herbebossing van erosiegevoelige streken,… Dit zijn niet alleen relatief goedkope maatregelen, ze hebben ook zeer veel extra voordelen (o.a. extra bron van voedsel; materialen…).
3
Inleiding De huidige opwarming van de aarde zal nog decennia en eeuwen doorgaan, zelfs al stoppen we de uitstoot van broeikasgassen vandaag. De uitgestoten broeikasgassen blijven immers zeer lang in de atmosfeer, en de aarde en vooral de oceanen warmen slechts geleidelijk op. We zullen ons daarom de komende decennia moeten aanpassen aan de onvermijdbare gevolgen van de klimaatverandering. In het klimaatjargon heet dat ‘adaptatie’. Deze nota gaat over de relatie tussen het natuurbeleid en het adaptatiebeleid, en over hoe beiden elkaar kunnen versterken en aanvullen. De natuur moet niet alleen alle kansen krijgen om zich aan te passen aan het veranderend klimaat, we zullen ook meer natuur nodig hebben om onszelf te bufferen tegen de impact van de klimaatverandering: overstromingsgebieden, duinen, meanderende beken, bossen… In het vakjargon wordt die aandacht voor ecosysteemdiensten in het adaptatiebeleid aangeduid als ‘ecosystem based adaptation’. Het adaptatiebeleid zal in de loop van deze eeuw steeds meer middelen vergen en voor verhitte discussies zorgen. Het is belangrijk dat de schaarse middelen zo efficiënt mogelijk ingezet worden, en liefst ook meer dan één doel dienen. ‘Ecosystem based adaptation’ zal die toets veelal doorstaan. Natuurbehoud en aanleg van natuurlijke klimaatbuffers blijken vaak goedkoper dan grootse bouwwerken, en dit zowel in aanleg als in onderhoud. Ook op vlak van CO2-emissies komen investeringen in natuur meestal als beste uit de bus: de aanleg en het behoud ervan stoot weinig broeikasgassen uit. Integendeel, veel klimaatbuffers slaan aanzienlijke hoeveelheden koolstof op. Bovendien hangen er aan herstel en behoud van ecosystemen ook talrijke andere voordelen vast: ecologische, recreatieve, economische of sociale. In deze nota bekijken we wat dit voor Vlaanderen en voor het Vlaams natuurbeleid kan betekenen, en hoe ‘natuurbeschermers’ hun activiteiten kunnen inpassen in een efficiënt adaptatiebeleid. We besteden ook kort aandacht aan hoe dit in ons buitenlands beleid, en in het bijzonder in ons ontwikkelingsbeleid kan ingepast worden. De discussies over de adaptatiebehoeftes van het zuiden, en meer nog, over wie de kosten daarvan moet dragen, waren een belangrijke struikelsteen tijdens de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen. Ook daar zal elke euro niet 2 of 3, maar liefst 4 of 5 doelen moeten dienen.
4
1.
Het klimaat verandert
Er bestaan verschillende scenario’s over hoe de klimaatverandering zich zal voltrekken. Maar over de grote lijnen zijn alle wetenschappers het eens. Die werden begin april 2007 andermaal bevestigd in het IPCC-Rapport "Climate Change 2007: Impacts, Adaptation and Vulnerability"1 De temperatuur stijgt wereldwijd in alle onderzochte scenario’s en dit zowel in de zomer als in de winter. Aan het eind van de 21ste eeuw zou de temperatuurstijging, in vergelijking met het eind van de 20ste eeuw, 1,7 tot 4,9°C bedragen in de winter en 2,4 tot 6,6°C in de zomer. Dit betekent dat klimaatgordels in de richting van de polen verschuiven. Die voorspellingen stroken met wat we de voorbije decennia waargenomen hebben. Sinds het begin van de 20ste eeuw is de gemiddelde oppervlaktetemperatuur op aarde met 0.6° Celsius gestegen. In Europa steeg de gemiddelde temperatuur zelfs met 0.95° Celsius. Een dergelijke verandering is ongewoon en verontrustend, zowel in omvang als in snelheid. Wereldwijd zal er gemiddeld meer neerslag vallen. Belangrijke nuancering daarbij is dat het patroon sterk afhangt van regio tot regio. Volgens verschillende scenario’s zou het onder andere droger worden in de tropen en het Middellands Zeegebied, waar verwoestijning dreigt. De neerslag zal ook steeds vaker in korte periodes van hevige plensbuien vallen. Hogere temperaturen en stortbuien staan met elkaar in verband. De hoge temperaturen leiden tot meer verdamping, en dat water moet ergens heen. Dat vertaalt zich in periodieke hevige neerslag. Daarnaast zouden extreme fenomenen als droogtes en orkanen toenemen. Ook die trend is de laatste jaren al voelbaar. Het is moeilijker die algemene trends te ‘vertalen’ naar het Vlaams niveau. Het Natuurrapport van 2009, met als titel ‘Natuurverkenning 2030’ doet daar een eerste sterk onderbouwde poging toe. We citeren hierna een aantal passages. ‘De drie klimaatscenario’s geven aan dat het tegen het einde van de 21e eeuw in Vlaanderen aanzienlijk warmer zal worden, en dit in alle maanden van een jaar. Hoe groot die toename daadwerkelijk zal zijn, blijft onzeker. In januari bijvoorbeeld stijgt de omgevingstemperatuur, afhankelijk van het scenario, met 1,5 tot 4,2°C ten opzichte van de periode 1961–1990. In augustus kan de temperatuur toenemen met 2,8 tot 8,9°C. Voor de seizoengemiddelden levert dit voor de winter (december, januari, februari) een toename van 1,5 tot 4,4°C op, en voor de zomer (juni, juli, augustus) een toename van 2,4 tot 7,2°C. Niet alleen de gemiddelde maandtemperaturen, maar ook de temperatuur op de warmste en koudste dagen zal duidelijk stijgen. De verwachte toename van de gemiddelde dagtemperatuur voor de 10 % koudste dagen bedraagt 1,5 tot 6°C tijdens de winter, en 2 tot 5°C tijdens de herfst (winter en herfst zijn de seizoenen waarin deze stijging het sterkst is). Voor de 10 % warmste dagen is deze stijging het sterkst in de zomer en bedraagt ze 3,2 tot 9,5°C. Dit betekent dat er tegen het einde van de 21e eeuw tijdens de zomer heel wat meer erg warme dagen zullen zijn dan tijdens de zomer in de periode 1961–1990. De jaar- en seizoentemperaturen en de frequentie van hittegolven zijn trouwens al significant toegenomen sinds de jaren 1990. Tijdens de 20e eeuw steeg de jaargemiddelde temperatuur met ongeveer 2°C. 1
www.ipcc.ch
5
Anderzijds beschrijft recent onderzoek dat de afname van de hoeveelheid poolijs ook tot hevige winterpieken kan leiden in Europa, Azië en Noord-Amerika. Door de afwezigheid van ijs warmen de luchtlagen in de polen meer op dan anders het geval zou zijn, wat tot een verandering in luchtdrukpatronen leidt. Zo zou de opwarming van de lucht boven de BarentsKara zee verantwoordelijk zijn voor koude winterwinden richting Europa.2 Met betrekking tot de neerslag staat er het volgende: Doorrekeningen met mondiale en regionale klimaatmodellen tonen voor België een evolutie naar drogere zomers, hoewel dit beeld minder eenduidig is bij de mondiale modellen. Die wijzen soms op een kleine neerslagtoename in de zomer. De sterkste daling in zomerneerslag wordt gevonden voor het droog klimaatscenario en de maand augustus. De maandgemiddelde neerslag zou er met 76 tot 78 % afnemen ten opzichte van de periode 1961–1990. Rekening houdend met de grote onzekerheden kan die afname ook 17 tot 43 % bedragen (gematigd klimaatscenario), nauwelijks 8 % (nat klimaatscenario met regionale modellen) of zelfs omslaan in een toename (nat klimaatscenario berekend met mondiale klimaatmodellen). Voor de maand januari wordt de sterkste neerslagtoename verwacht (van nauwelijks verandering tot een toename met 64 %). Naast de maandgemiddelde neerslag werd ook de frequentie bestudeerd waarmee de meest extreme neerslagperiodes zich voordoen. Het staat ook vast dat de zeespiegel zal stijgen. Het 4de Assessment Report van het IPCC (2007) geeft aan dat de zeespiegel deze eeuw 20 tot 60 cm kan stijgen. Er staat evenwel een belangrijke ‘maar’ bij: deze cijfers zijn voornamelijk gebaseerd op studies over de uitzetting van het opwarmend zeewater en over het afsmelten van niet-polaire gletsjers en ijskappen; ze houden met andere woorden slechts in zeer beperkte mate rekening met het afsmelten van het ijs op Groenland en Antarctica. In de voorbije 4 jaar is duidelijker geworden dat het Groenlandijs niet alleen aan de randen afsmelt, maar dat de ganse kap duidelijk aan massa verliest. Jean-Pascal van Ypersele, ondervoorzitter van het IPCC, geeft dan ook aan dat het geen twijfel lijdt dat de cijfers over de zeespiegelstijging in het volgende rapport in de hoogte zullen worden bijgesteld. Bovendien zal de zeewaterspiegel op lange termijn blijven stijgen, ook als we de klimaatverandering onder controle zouden krijgen. Het jongste IPCC rapport schrijft daarover het volgende: The timescales of ocean warming are much longer than those of surface air temperature rise. As a result, sea-level rise due to thermal expansion is expected to continue at a significant rate for centuries, even if climate forcing is stabilised (Meehl et al., 2005; Wigley, 2005). Deglaciation of small land-based glaciers, and possibly the Greenland and the West Antarctic ice sheets, may contribute large additional rises, with irreversible melting of Greenland occurring for a sustained global temperature rise of 1.1 to 3.8°C above today’s global average temperature. […] More than 10 m of sea-level rise is possible, albeit over very long time spans (centuries or longer), and this has been termed ‘the commitment to sea-level rise’.
2
Article: Petoukhov, V., and V. A. Semenov (2010), A link between reduced Barents-Kara sea ice and cold winter extremes over northern continents, J. Geophys. Res., 115,
6
2. Gevolgen 2.1
Algemeen
Door het veranderende neerslagpatroon, de toename van extreme weersomstandigheden en de stijging van de zeespiegel neemt het risico op overstromingen toe. Zo valt op dat we vrij recent een aantal belangrijke overstromingen gekend hebben: In het Mira-achtergronddocument ‘klimaatverandering’ (zie www.milieurapport.be) lezen we Zo valt op dat we vrij recent een aantal belangrijke overstromingen gekend hebben: de winters 1993-1994 en 1994-1995, augustus 1996, september 1998, december 1999, februari 2002, december-januari 2003, juli 2005 en juli 2007. En daarbij werden vaak gebieden overstroomd die bij mensenheugenis nog nooit overstroomd waren. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat, als gevolg van hogere winterneerslag gedurende enkele jaren, de verzadigingsgraad in de hydrografische bekkens lange tijd hoog was, naast een toename van de verharde oppervlakte etc.. Anderzijds dreigt verdroging. Door de afname van hoeveelheid neerslag in de zomer is er een grotere kans op lage waterstanden in rivieren, beken en moerassen. Terwijl de hevige neerslag snel naar de zee stroomt, verdampt het water sneller in de droge warmere periodes. De afnemende neerslag in de zomer en de toenemende verdamping zouden gepaard kunnen gaan met een waterschaarste in de zomer. Daardoor komt trouwens het grondwatersysteem onder druk. De watertafels kunnen tot een alarmerend niveau zakken. Langs de kust is er door het stijgend zeepeil en door de dalende grondwatertafels een groot verziltingsrisico. Verdroging en overstroming zullen gepaard gaan met een achteruitgang van de kwaliteit van het oppervlaktewater. Bij extreme neerslag komen veel meer vervuilende stoffen in de oppervlaktewateren terecht (o.a. overstorten van riolen die niet meer kunnen slikken). Bij droogte stijgen de concentraties vervuilende stoffen in het water. Hogere temperaturen en vaker en langduriger voorkomen van stilstaand water zorgen voor een grotere kans op zuurstofgebrek in het water, botulisme en overlast van blauwalgen. Ook de temperatuur zal ons in de zomer steeds meer parten spelen. Tijdens de hittegolf in 2003 zijn er honderden mensen bezweken aan de warmte, vooral ouderen. Verontreinigde lucht in combinatie met hoge temperaturen vormen een gevaar voor onze gezondheid. De warmte bevordert de vorming van ozon en smog en verlengt het seizoen van de productie van allergene pollen. Dat brengt allerlei ziektes aan de luchtwegen met zich mee en is zeer vervelend voor astma patiënten. Door het warme klimaat kennen micro-organismen een sterke opmars. Een voorbeeld daarvan zijn de salmonellabacteriën die zich door de zwoele temperaturen gemakkelijker kunnen verspreiden. Ook het toenemend aantal teken –en de daarmee samenhangende opmars van de ziekte van Lyme- wordt minstens ten dele toegeschreven aan de zachtere winters. Extreme weersomstandigheden kunnen ook aanzienlijke schade berokkenen aan onze infrastructuur.
7
2.2
Ecosystemen kraken
Die veranderingen zetten ecosystemen onder druk. Het klopt dat de natuur ‘flexibel’ is en dat zeer veel soorten zich elk op hun manier zullen aanpassen aan de veranderende situatie. Zo blijken talrijke soorten nu al hun leefgebied op te schuiven in de richting van de polen. Maar het staat ook vast dat veel soorten zwaar in de problemen zullen komen. Soorten uit het hoge noorden, of uit bergstreken, kunnen nergens heen. Daar dreigen trouwens ganse ecosystemen te verdwijnen. Ook soorten met zeer specifieke noden en weinig mobiele soorten dreigen te verdwijnen. Naast het verschuiven van de klimaatgordels zorgt de onregelmatige afwisseling van extreme droogte, warmte en hevige regen voor een grote druk op alle levende organismen. Deze klimaatstress werkt door die versnippering en verdroging van habitats nog sterker door. Voor veel soorten en systemen kan de klimaatverandering de doodsteek betekenen. Volgens een studie die begin 2004 in het tijdschrift Nature verscheen, zijn bij een temperatuurstijging van 2° C tegen 2050 35% van de soorten bedreigd. Ook bij ons zijn nu al voorbeelden te vinden van de impact van de klimaatverandering op de natuur. Zo had de droge zomer en herfst van 2006, gevolgd door de zachte winter van 20062007, een desastreus effect op onze amfibieënpopulaties. Dieren die een winterslaap houden moeten niet alleen voldoende vetreserves kunnen aanleggen, het is ook belangrijk dat ze tijdens hun winterslaap zo weinig mogelijk verstoord worden (bv door plots stijgende temperaturen), want elke verstoring leidt tot verspilling van vetreserves…. Ook de achteruitgang van onze algemene vlindersoorten wordt gedeeltelijk gelinkt aan de klimaatverandering. Zo stellen we vast dat vlindersoorten waarvan voorspeld wordt dat ze het om klimatologische redenen moeilijk zullen krijgen in Vlaanderen, het ook nu soms al opvallend slecht doen. Een voorbeeld daarvan is de kleine vos. In een studie over de toekomst van het Zoniënwoud (deel Brussels Gewest) wordt voorspeld dat de beukengalerijen die nu op veel plaatsen het bos domineren, mogelijks het einde van deze eeuw niet halen. Beuken zijn immers bomen die vorst nodig hebben en ook moeilijk tegen zomerdroogte kunnen. Als de winters warmer worden en de zomers droger, zal hun areaal naar het noordoosten verschuiven.
2.3
Impact in het zuiden
Al zullen ook wij op korte termijn al gevolgen voelen, het is toch vooral in het armere zuiden dat de impact bijzonder dreigende proporties dreigt aan te nemen. Niet alleen het vierde Asssessment Report van het IPCC (2007), maar ook talrijke studies van NGO’s als Oxfam en WWF wijzen op een groot aantal dreigingen. Door het wegsmelten van gletsjers en de afname van de besneeuwde oppervlaktes in o.a. de Himalaya, de Hindu Kush en de Andes zullen de rivieren die daar ontspringen minder regelmatig gevoed worden. Zo komt de waterbevoorrading van meer dan een miljard mensen in het gedrang. Ook een rapport van het WWF3 toont aan dat een hele reeks grote rivieren wereldwijd zijn bedreigd door uitdroging.
3
Wong, CM, Williams, CE, Pittock, J, Collier, U and P Schelle, World’s top 10 rivers at risk. WWF International. Gland, Switzerland, March 2007. 8
Hoewel er zeer veel verschillende scenario’s zijn over verschuivende regenpatronen (o.a. moesson), is het risico zeer groot dat streken waar de bevolking nu leeft van regenafhankelijke landbouw met toenemende droogte zullen geconfronteerd worden. In laaggelegen kustzones, zoals o.a. de Nijldelta en Bangladesh dreigt eerst verzilting van de landbouwgronden, en in toenemende mate ook overstromingen. Veranderingen in de gemiddelde zeewatertemperatuur hebben ook gevolgen op de vispopulaties en dus op de voedselvoorziening van vissersgemeenschappen. Klimaatverandering kan ertoe leiden dat ziektes als malaria, dengue en diarree weer meer slachtoffers zullen maken. Voor concrete voorbeelden, zie ook ‘Klimaatchaos in het zuiden’ 4 Als gevolg van die veranderingen zijn grote migratiebewegingen te verwachten. Het IPCC spreekt over mogelijks 200 miljoen ‘klimaatvluchtelingen’ in 2050. Dat kan ook tot grote sociale onrust leiden. Nu al wordt voorspeld dat de meeste conflicten in de 21ste eeuw over water zullen gaan. Die evolutie is des te pijnlijker omdat het net zuiden het minst broeikasgassen uitgestoten heeft en die regio bovendien het minst financiële middelen heeft om zich te verdedigen tegen de veranderingen.
3. Aanpassingsbeleid 3.1
Aanpassing of adaptatie
De klimaatverandering is aan de gang en de gevolgen ervan zullen zich nog zeer lang laten voelen. Zelfs als we vandaag stoppen met het uitstoten van broeikasgassen zal de gemiddelde temperatuur op aarde nog decennia blijven stijgen. De stijging van de zeespiegel zal nog eeuwen doorgaan. Het is daarom belangrijk ons daar zo goed als mogelijk op voor te bereiden. Er is met andere woorden nood aan een ‘aanpassingsbeleid’ of een ‘adaptatiebeleid’. In het Klimaatverdrag van 1992 (Conferentie van Rio) staan daar al bepalingen over. Art. 4 van het Verdrag bepaalt onder andere dat alle staten moeten samenwerken om zich voor te bereiden op de impact van de klimaatverandering, o.a. door het uitwerken van geïntegreerde plannen voor kustzonebeheer, waterbeheer en landbouw, en voor de bescherming van gebieden die bedreigd worden door verwoestijning of overstroming. Voorbeelden van adaptatiemaatregelen zijn: - Gedragsaanpassingen, zoals spaarzaam omspringen met water - Bij bouwen en verbouwen rekening houden met extremere weersomstandigheden (o.a. vermijden dat het binnen te warm wordt, zodat er kunstmatig zou moeten gekoeld worden). De additionele kosten om nieuwe infrastructuur en gebouwen in de OESOlanden beter bestand te maken tegen de gevolgen van de klimaatverandering, wordt geschat op 15 tot 150 miljard $ per jaar (0,05 – 0,5 % van het BNP). - Andere technologische en bouwkundige oplossingen, zoals het aanleggen van dijken of het bouwen van paalwoningen. 4
Klimaatchaos in het zuiden, www.klimaatchaos.be 9
-
-
Opmaken van rampenplannen en ‘early warning’ systemen, zodat snel en efficiënt kan opgetreden worden bij een noodsituatie. Steeds meer steden ontwikkelen bijvoorbeeld ‘hitteplannen’. Verplichte verhuizingen uit risicovolle gebieden. Financiële structuren zoals aangepaste verzekeringssystemen en rampenfondsen. Investeren in ecosystemen als bossen en overstromingsgebieden, die de rol kunnen vervullen van ‘natuurlijke klimaatbuffers’. Daarover gaat het verder in deze nota. Zie hoofdstuk 4 en volgende.
Studies wijzen uit zelfs dure adaptatiemaatregelen opwegen tegen de kosten van nietadaptatie. Al blijft mitigatie natuurlijk minstens even belangrijk. Want bij een sterkere toename van de temperatuur zullen de kosten van adaptatie sterk stijgen en blijft er nog aanzienlijke schade.
3.2
Adaptatie in het zuiden
Op internationaal niveau ligt de focus van de adaptatiegespekken zeer sterk op adaptatie in het zuiden. Omdat de impact van de klimaatverandering daar nu al zichtbaar wordt, en die ook veel drastischer dreigt dan in het noorden. (Zie hiervoor ook § 3.4 van deze nota.). Bovendien beperkt armoede hun capaciteit om in te grijpen. In de voorbije jaren zijn verschillende studies en schattingen verschenen over de kostprijs van de noodzakelijke adaptatiemaatregelen. Hoewel het moeilijk is er een exact cijfer op te plakken, is het wel duidelijk dat de kosten op korte termijn zullen oplopen tot tientallen miljoenen euro per jaar. De bedragen overstijgen in elk geval het huidige wereldwijd budget voor ontwikkelingssamenwerking. Discussies over adaptatie gaan dan ook zeer vaak over de bijdragen die geïndustrialiseerde landen aan de ontwikkelingslanden verschuldigd zijn voor de implementatie van het adaptatiebeleid, alsook over technologie-overdracht en capaciteitsopbouw. Onenigheid over die steun was een belangrijke struikelblok tijdens de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen (2009) Meer dan 40 ontwikkelingslanden hebben ondertussen ‘NAPAs’ opgemaakt: National Adaptation Programmes of Action. Zoals bepaald in het VN-klimaatverdrag van 1992, geven die een overzicht van de dringende adaptatiebehoeftes: early-warning systems, garanderen van de voedselveiligheid, beheer van de watervoorraden,… In totaal bevatten de plannen een 500-tal maatregelen met een totale voorziene kost van 1,7 miljard US Dollar. Meer informatie daarover vind je op www.unfccc.int (de website van het VN-Klimaatverdrag) > Adaptation.
3.3
Adaptatie in Europa
In Europa hebben vooral het Verenigd Koninkrijk en in mindere mate Nederland een pioniersrol vervuld in adaptatiebeleid. Ondertussen heeft ook de EU het dossier ter harte genomen en moeten alle lidstaten eigen adaptatieplannen opmaken. 10
Het in april 2009 verschenen Witboek over de Adaptatie aan de Klimaatverandering zegt o.a. het volgende: “Het thema aanpassing moet in EU-beleidsmaatregelen worden geïntegreerd. De integratie moet zorgvuldig worden voorbereid op basis van degelijke wetenschappelijke en economische analysen. Voor elk beleidsgebied moet worden nagegaan hoe beleidsmaatregelen met het oog op het aanpassingsproces kunnen worden aangepast of gewijzigd. De aanpassingsopties zullen van sector tot sector variëren en soms financiële middelen vergen. Voor elke sector moeten aanvullende inspanningen worden geleverd om een beter inzicht in de effecten van de klimaatverandering te krijgen, te beoordelen hoe daaraan het hoofd kan worden geboden en zich van de nodige financiële middelen te verzekeren. Met deze beoordeling moet tijdens fase 1 (2009-2012) worden begonnen. Voor elk beleidsgebied moeten de volgende cruciale vragen worden beantwoord: − Wat zijn de bestaande en potentiële effecten van de klimaatverandering in de sector? − Hoeveel kosten deze maatregelen? Wat is de prijs van nietsdoen? − Wat zijn de gevolgen van de voorgestelde maatregelen voor andere sectoren en hoe werken deze maatregelen op andere sectoren in? Zie voor meer informatie ook http://ec.europa.eu/clima/sites/change/
3.4
Adaptatie in de lage landen
In Vlaanderen werden de voorbije jaren verschillende deelstudies gemaakt over de impact van de klimaatverandering. Zo werden in een rapport uit 20085, de gevolgen van de stijgende CO2-concentraties, van de temperatuurstijging en van de veranderende neerslagpatronen op de Vlaamse landbouwsector in kaart gebracht: Voor plantaardige productie leiden temperatuurstijgingen vanaf 2°C met het actuele grondgebruik tot een daling van de mogelijke opbrengst en leiden neerslagtekorten tot gereduceerde gewasgroei, terwijl verhoogde CO2-concentraties een positieve invloed hebben tot op een zekere hoogte. De mate waarin de effecten elkaar opheffen varieert naargelang de gewassen. De resultaten tonen dat de klimaatverandering voor het merendeel van de gewassen leidt tot oogstverliezen, waarbij de impact groter is naarmate het scenario sterker is. In alle drie de scenario’s treden oogstverliezen op in vergelijking met de berekeningen voor de historische klimaatgegevens met uitzondering van winter- en voorjaarteelten. Oogstverliezen tot 30% kunnen verwacht worden voor voor ondiep wortelende zomergewassen zoals suikerbiet, geteeld op een zandige bodem onder een hoog klimaatveranderingscenario.
5
Adaptatiemogelijkheden van de Vlaamse landbouw aan klimaatverandering Anne Gobin, Philippe Van De Vreken, Jos Van Orshoven, Wannes Keulemans, Rony Geers, Jan Diels, Hubert Gulinck, Martin Hermy, Dirk Raes, Walter Boon, Bart Muys, Erik Mathijs (Klimaatpark Arenberg, Leuven) 2008
11
In augustus 2010 werd de studie ‘Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen’6 publiek gemaakt. Die studie somt nog eens de voornaamste effecten van de klimaatverandering op (in Vlaanderen) en bespreekt de mogelijke maatregelen en kansen en geeft inzicht in kosten en neveneffecten van maatregelen. Die studie zal de basis vormen voor een Vlaamse ‘adaptatiestrategie’ en een ‘adaptatieplan’ De adaptatiestrategie zal de algemene lijnen van het adaptatiebeleid bevatten en zal eind 2010 of begin 2011 goedgekeurd worden. Het adaptatieplan met concrete adaptatiemaatregelen wordt verwacht tegen de zomer van 2012. Tegen eind 2012 zal het samen met het Brusselse en het Waalse adaptatieplan gebundeld worden tot een ‘nationaal adaptatieplan. Zie ook http://www.lne.be/themas/beleid/adaptatie We kunnen bij de opmaak van die plannen best geregeld eens over de grens kijken, want de Nederlanders zijn ons enkele jaren voor. Het ministerie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Ministerie van Economische Zaken, startten er al in 2006 het ARK-programma (Nationaal Programma Adaptatie Ruimte en Klimaat). Ze werkten daarvoor samen met de koepelorganisaties van de provincies (IPO), de gemeenten (VNG) en de waterschappen (UvW). Uitgangspunt van het programma was dat het klimaatbestendig maken van Nederland, één van de grootste ruimtelijke opgaven is van de eenentwintigste eeuw. In 2007 heeft het kabinet de Nationale Adaptatiestrategie vastgesteld. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan de Nationale Adaptatieagenda. Zie http://www.maakruimtevoorklimaat.nl/ Het is op dit moment opvallend dat de Nederlandse documenten relatief veel aandacht besteden aan het belang van natuurlijke processen. Zo staat er in de “Nationale adaptatiestrategie de interbestuurlijke notitie” o.a. het volgende ‘De Natuurlijke processen: Een verstandig gebruik van de natuurlijke eigenschappen van bodem, water en lucht vermindert de kwetsbaarheid en vergroot het aanpassingsvermogen van gebieden. Natuurlijke processen maken, naast technische maatregelen, een duurzame inrichting mogelijk. Ruimte voor de Rivier en zandsuppletie voor de kust zijn voorbeelden waarbij natuurlijke mechanismen bijdragen aan veiligheid tegen hoogwater. Bij extreme warmte in de stad dragen zowel klein- als grootschalige gebieden met water en groen bij aan verkoeling. Bij locatiekeuzen en de inrichting van gebieden zal rekening gehouden worden met de kwaliteiten en kwetsbaarheid van de ondergrond. We zullen meer oog hebben voor de nadelige effecten van verharding in de vorm van opwarming, verdroging en wateroverlast.
6 IMDC NV i.s.m. TTE, ‘Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen’, in opdracht van Departement Leefmilieu, Natuur en Energie - Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid
12
4. Impact van adaptatie op natuur en milieu Er staan nu al veel adaptatiemaatregelen op stapel, en dat is nog maar het begin. Vaak gaat het om grootschalige werken, of om ingrepen die op veel plaatsen moeten gebeuren. Het is daarom van groot belang om bij de planning en de uitvoering ervan rekening te houden met de neven-effecten op natuur en milieu. Als adaptatiemaatregelen ten koste gaan van biodiversiteit, of ten koste van de milieukwaliteit, doen we niets anders dan een put dempen door er een nieuwe te graven en dreigen de negatieve neveneffecten van de vermeende oplossing als een boemerang in ons gezicht terug te keren. Als zomers warmer worden, kunnen we ons daartegen wapenen door het plaatsen van airco. Maar die verslinden energie. Als zomers droger worden, dan kunnen landbouwers meer water oppompen, maar wat is het effect daarvan op de grondwatertafels? Om het overstromingsrisico te verminderen kunnen dijken gebouwd worden. Maar wat is de impact van die harde constructies op de natuur langs de oevers? Als stranden versneld weg-eroderen kan zand aangevoerd worden, maar waar halen we dat zand vandaan en wat is het effect van zandontginning op de mariene biodiversiteit? Als inheemse aanplantingen het moeilijk krijgen, kunnen we die vervangen door zuiderse soorten. (Bv het aanplanten van Picea in de Waalse bosbouw). Maar wat is de impact ervan op het bosecosysteem? Hoewel een aantal van die maatregelen in bepaalde omstandigheden zeer zinvol kunnen zijn, zal het in veel andere gevallen eerder om ‘maladaptatie’ gaan. Met die term verwijzen de specialisten naar maatregelen die –als men het totale plaatje bekijkt- meer slecht doen dan goed. In eigen land (en continent) is er een juridisch kader om de negatieve effecten van plannen en projecten in kaart te brengen en om erop te anticiperen. We denken hierbij onder andere aan de regelgeving met betrekking tot milieuvergunningen, beschermde gebieden en de milieueffectenrapportage. Toch is het niet overbodig om er geregeld aan te herinneren dat de dreigingen van de klimaatverandering onder geen beding een excuus mogen zijn om die regelgeving opzij te schuiven. De risico’s op maladaptatie zijn ongetwijfeld het grootst veel groter in landen waar de milieuregelgeving in haar kinderschoenen staat of zelfs onbestaande is. En dat zijn vaak die landen uit het zuiden waar de impact van de klimaatverandering het ergst dreigt en waar er het snelst met de uitwerking van adaptatiemaatregelen moet begonnen worden. Hoeveel grondwater kan er nog extra opgepompt worden? Waar moeten klimaatvluchtelingen gehuisvest worden? Hoe kan de regenafhankelijke landbouw zich het best voorbereiden op droogte?... De wisselwerking tussen klimaatadaptatie en milieu heeft evenwel ook nog een andere kant. Adaptatiemaatregelen kunnen ook een positieve impact hebben op milieu en natuur. Meer nog: een hoge graad van milieu- en natuurbescherming blijkt meer dan eens de beste en goedkoopste vorm van adaptatie. Het is op dat aspect dat we hierna verder ingaan: natuurbescherming als essentieel onderdeel van een logisch samenhangend adaptatieplan.
13
5. ‘Ecosystem based adaptation’ 5.1
Wat?
Steeds meer experten lijken ervan overtuigd dat de uitdagingen en problemen die op ons afkomen zijn zo groot, dat techniek alleen niet zal volstaan om alles in goede banen te leiden. We kunnen niet zomaar water blijven oppompen om de droge zomers te overbruggen. We kunnen de dijken niet blijven verhogen om het water uit de laaggelegen gebieden te houden. We kunnen niet alle plagen met pesticiden en fungiciden te lijf gaan. Er zijn alsmaar meer bewijzen dat gezonde en veerkrachtige ecosystemen absoluut noodzakelijk zijn om mens en maatschappij te bufferen tegen de gevolgen van de klimaatverandering. Een groot aantal studies en rapporten sommen hiervan voorbeelden op: - Bosbehoud en bosherstel is in bergachtige streken cruciaal om erosie en modderstromen te vermijden en om water zo goed mogelijk vast te houden op de plaats waar de neerslag valt en nadien langzaam vrij te geven - Mangroves en wetlands beschermen kusten tegen erosie en kunnen zelf een buffer vormen tegen vloedgolven. - Het behoud van moerassen en waterrijke gebieden in bovenstroomse gedeelten is belangrijk voor de waterkwaliteit, en om de watervoorziening ook in periodes van droogte veilig te stellen. - Agroforestry (combinatie van akkerbouw met bomen) zijn niet alleen goed voor de biodiversiteit, maar beschutten de akkers en hun producten ook beter tegen extreme weersomstandigheden - … Een aantal van die cases zijn prima illustratie van wat Francis Bacon al wist: ‘Natura non vincitur nisi parendo’, De natuur kan men alleen overwinnen door zich ernaar te schikken." In iets modernere bewoordingen heeft men het sinds kort over ‘Ecosystem based adaptation’, De ‘Ad Hoc Technical Expert Group on Biodiversity and Climate Change (AHTEG) die in het leven geroepen werd onder het biodiversiteitsverdrag definieert ‘Ecosystem based adaptation’ als volgt: het gebruik van biodiversiteit en ecosystemen als onderdeel van een algemene strategie om mens en maatschappij te helpen zich aan te passen aan de onvermijdbare gevolgen van de klimaatverandering. Dit omvat het duurzaam beheer, behoud en herstel van die ecosystemen die essentiële ecosysteemdiensten leveren.
5.2
Voordelen
Dergelijke ‘natuurlijke verdedigingsmechanismes’ zijn niet alleen goedkoper, er is ook veel minder risico op technische mankementen, ze vergen minder onderhoud en ze kunnen ook door lokale overheden beheerd worden. De bestaande voorbeelden tonen ook aan dat investeren in dergelijke maatregelen ook andere voordelen met zich brengen. Bossen leveren hout, mangroves zijn belangrijke paaiplaatsen voor vissen en bieden enorme opportuniteiten voor visvangst. Het is evident dat dit perspectieven opent voor het adaptatiebeleid in het zuiden, maar ook in het noorden kunnen de mogelijkheden nauwelijks overschat worden. Zo boog het Europees parlement bezon zich begin mei 2010 over de toekomst van de Europese landbouw in een veranderend klimaat. In een motie over 'landbouw en klimaat' 14
wordt het accent gelegd op het duurzamer en efficiënter beheer van natuurlijke rijkdommen. Zo wordt onder andere opgeroepen om meer aandacht te besteden aan het aanplanten van bomen langs wegen, heggen of bossen aan de rand van percelen. Zij kunnen water vasthouden, de afvloeiing beperken en als windscherm en beschutting dienen voor bestuivende insecten... Ook in een land als Vlaanderen, waar die bufferende werking tot omzeggens nul gereduceerd is, moet dit aspect de nodige aandacht krijgen. Ten eerste moet er ruimte voorzien worden. Oppervlakte dus: vele vierkante kilometers. En ten tweede moeten natuurlijke processen weer meer kans krijgen: overstromingen, veranderende vegetaties… Natuur moet weer dynamisch worden, zodat die beter gewapend is tegen de veranderingen die op haar afkomen. Klimaatbuffers kunnen zowel bestaande natuurgebieden zijn waar de natuurlijke processen dienen te worden hersteld, als nieuwe gebieden waar de processen nu slechts latent aanwezig zijn en waar de ruimte ontbreekt. Omdat de aanleg van dergelijke natuurlijke klimaatbuffers in een land waar de grond al zo schaars is, niet evident is, is daarom van belang dat die gebieden ook plaats bieden aan bijvoorbeeld recreatie, wonen en werken,… Het is de bedoeling dat ook die sectoren een duurzaam en klimaatbestendig karakter krijgen. We geven hierna enkele voorbeelden.
6. Ruimte voor natuur 6.1
Veerkracht
Om ervoor te zorgen dat natuur de schokken van de klimaatverandering zo goed mogelijk doorstaat, en om ervoor te zorgen dat de natuur ons, mensen, optimaal kan bufferen tegen die gevolgen, moet er geïnvesteerd worden in het behoud van biodiversiteit. Hoe groter de verscheidenheid van dieren en planten, des te meer ecosystemen, waarvan ook wij afhankelijk zijn, de schokken van de volgende eeuwen zullen overleven. ‘Veerkracht’ is daarbij een vaak gehoord begrip. Gezonde en grote populaties zijn beter bestand tegen schommelingen. En vanuit gezonde en groeiende kernpopulaties kunnen en zullen meer individuen migreren, zodat de kans groter is dat er ook veel terechtkomen in gebieden die in de toekomst klimatologische beter geschikt zullen zijn. Om die veerkracht te bewerkstelligen is het belangrijk de bestaande drukfactoren, waar we wel controle over hebben, sterk verminderen. Het gaat onder andere over vermesting, verdroging, verzuring. Daarnaast is het belangrijk om voor grotere natuurgebieden te zorgen. Grotere aaneengesloten natuurgebieden zijn minder gevoelig voor de druk van buitenaf: de kern ligt verder van de buitenwereld, en er zijn ook veel minder buitengrenzen dan wanneer dezelfde oppervlakte verspreid zou liggen over verschillende versnipperde gebieden. In grotere gebieden zijn ook meer gradiënten aanwezig. Bijvoorbeeld van zeer droog tot zeer vochtig, zodat de kans groter is dat meer soorten bij wisselende en extreme weersomstandigheden toch nog een geschikt biotoop vinden. In Nederland spreekt men over een ‘klimaatmantel’ die rond de gebieden van hun Ecologische Hoofdstructuur moet gelegd worden.
15
Daarnaast moeten er natuurlijk meer verbindingsgebieden komen, zodat soorten kunnen migreren en versnipperde populaties toch nog genen kunnen uitwisselen. In het Vlaamse Natuurdecreet wordt 150.000 ha natuurverwevingsgebied en minstens 125.000 ha natuurverbindingsgebied vooropgesteld. 10 jaar later is daarvan nog omzeggens niets verwezenlijkt. Erger nog: de begrippen verweving en verbinding worden van nota tot nota afgezwakt. Die grotere en beter verbonden natuurgebieden openen meteen ook heel wat perspectieven voor toerisme in eigen land. Elk weekend rijden duizenden Vlamingen honderdduizenden kilometers op zoek naar een stukje groen. Willen we in de komende jaren transportkilometers vermijden en op een klimaatvriendelijke wijze inspelen op de vraag naar recreatie, dan moet er meer natuur en bos bijkomen, vooral in die regio’s waar er nauwelijks of geen natuur- en bosgebieden zijn. Daarnaast moeten die gebieden op een fietsvriendelijke manier te bereiken zijn, en moet er verder werk gemaakt worden van openstelling.
6.2
Witboek adaptatie
Ook het eerder vermelde Europees Witboek Adaptatie aan de klimaatverandering, dat de Europese Commissie in april 2009 publiek gemaakt heeft, besteedt aandacht aan het belang van de veerkracht en het weerstandsvermogen van ecosystemen. 3.2.3 Het weerstandsvermogen van biodiversiteit, ecosystemen en water vergroten Ecosysteemdiensten zoals koolstofopslag en bescherming tegen overstromingen en bodemerosie houden rechtstreeks verband met de klimaatverandering: gezonde ecosystemen vormen een essentiële verdediging tegen een aantal van de meest extreme effecten. Er is behoefte aan een alomvattende en geïntegreerde aanpak om de ecosystemen en de door ecosystemen geleverde goederen en diensten te behouden en te versterken. Een aantal lidstaten hebben initiatieven genomen om hun land- en waterinfrastructuur te beschermen. Meer coördinatie op EU-niveau zou extra voordelen kunnen opleveren. Inzake water leveren een aantal bestaande EU-beleidsmaatregelen een bijdrage aan de aanpassingsinspanningen. Zo stelt de kaderrichtlijn water een rechtskader vast om uiterlijk 2015 zuiver water in heel Europa te beschermen en te herstellen en het duurzaam gebruik van water op lange termijn te waarborgen. De krachtens de richtlijn voor 2009 geplande stroomgebiedsbeheersplannen zullen met de effecten van de klimaatverandering rekening houden en de volgende generatie plannen (gepland voor 2015) zouden volledig ‘klimaatbestendig’ moeten zijn. Bovendien moet het thema klimaatverandering adequaat worden geïntegreerd in de uitvoering van de richtlijn over overstromingsrisico's. De volledige uitvoering van deze richtlijn door de EU-lidstaten zal het weerstandsvermogen helpen vergroten en de aanpassingsinspanningen helpen verlichten. In het licht van de waterschaarste zal de Commissie nagaan of de normen voor waterverbruikende installaties en de waterprestatie van landbouw, huishoudens en gebouwen aan aanvullende regelgeving onderworpen moeten worden. Bij de evaluatie van de uitvoering van de kaderrichtlijn water en de strategie ten aanzien van waterschaarste en droogte in 2012 moeten de opties worden geëvalueerd om de wateropslagcapaciteit van ecosystemen te vergroten om beter tegen droogteperioden bestand te zijn en
16
overstromingsrisico's te verkleinen. In het begeleidende document komt het thema water uitvoeriger aan bod. Inzake habitats moet bij het beheer van Natura 2000 met de klimaatverandering rekening worden gehouden om de verscheidenheid van en de verbinding tussen natuurgebieden te waarborgen en soorten in staat te stellen bij klimaatveranderingen te migreren en te overleven. In de toekomst moet misschien worden overwogen een permeabel landschap te creëren om de onderlinge bereikbaarheid van natuurgebieden voor dieren en planten te vergroten. Actiepunten (EU en lidstaten) - Nagaan of het mogelijk is het beleid te verbeteren en maatregelen te nemen die de effecten van de klimaatverandering en de teloorgang van de biodiversiteit op geïntegreerde wijze aanpakken om nevenvoordelen ten volle te benutten en ecosysteemfeedbacks die de opwarming van de aarde versnellen, te vermijden. - Uiterlijk tegen eind 2009 richtsnoeren en een reeks instrumenten (advies en uitwisseling van ‘best practices’) ontwikkelen om te waarborgen dat de stroomgebiedsbeheersplannen klimaatbestendig zijn. - Waarborgen dat met de klimaatverandering rekening wordt gehouden bij de uitvoering van de richtlijn over overstromingsrisico's. - Nagaan of er behoefte is aan extra maatregelen om het watergebruik in landbouw, huishoudens en gebouwen efficiënter te maken. - Onderzoeken of er beleidsmaatregelen kunnen worden genomen om de wateropslagcapaciteit van ecosystemen in Europa te vergroten. - Uiterlijk in 2010 richtsnoeren formuleren over hoe bij het beheer van Natura 2000gebieden met de effecten van de klimaatverandering moeten worden omgegaan.
6.3
Dynamisch vs statisch
In de discussies wordt soms opgeworpen dat de huidige natuur-wetgeving contra-productief is. Omdat ze uit zou gaan van een statische bescherming, terwijl de natuur in de komende jaren net moet evolueren. Ook in het eindrapport “Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen” wordt dit te berde gebracht. “Vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn wordt gewerkt met een natuurbeleidsstrategie van bescherming van habitats en soorten. Binnen natuurgebieden ligt de focus op “natuurbehoud” via een aangepast beheer. Op welke manier kan dit beleid omgaan met de inherente verschuivingen in abiotische omstandigheden en in aanwezige soorten tengevolge van klimaatverandering ? (…) ook in Nederland leeft deze discussie: hoelang kan men vasthouden aan de bescherming van soorten indien klimaatverandering zorgt voor een verschuiving in abiotische omstandigheden waardoor sommige soorten geen overlevingskansen hebben op de lange termijn? Moet men niet eerder zorgen voor een flexibele veerkrachtige mix van abiotische condities als onderbouw voor voldoende biodiversiteit? Hoe kan het natuurbeleid zorgen voor een optimaal faciliteren van deze “natuurlijke” veranderingen en optimaal spelen op de kansen voor nieuwe vormen van biodiversiteit? Het blijft daarbij op dit moment onduidelijk hoe de EU adaptatie zal inbrengen in het natuurbeleid. Dat is een karikaturale voorstelling van de feiten, vaak misbruikt door mensen die de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn liever kwijt dan rijk zijn. Een correcte toepassing van de
17
huidige natuurregelgeving zal er net toe leiden dat de natuur veerkrachtig wordt. Natuurlijk kunnen instandhoudingsdoelen aangepast worden in functie van het veranderend klimaat. Maar als soorten nu niet in een optimale staat van instandhouding gebracht worden, is de kans dat ze zich zullen aanpassen, of dat ze zullen migreren wel zeer klein. Soorten migreren immers niet doelbewust in functie van het veranderend klimaat. Sterke en dynamische populaties verspreiden zich vanuit een kerngebied voortdurend naar nieuwe locaties. Naar aanleiding van een vraag daarover van de Nederlandse regering (het rapport ‘Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen’ verwijst naar die vraag), stuurde de Europese Commissie op 26 oktober 2009 een zeer helder antwoord:
7 Ruimte voor water Wetlands (moerassen, slikken en schorren, drassige weilanden, veengebieden…) hebben ons in het verleden vaak behoed voor onheil. Al waren we er ons meestal niet van bewust. Nu het klimaat rondom ons verandert en de frequentie van extreme weersomstandigheden toeneemt, wordt steeds duidelijk hoe die gebieden als buffer kunnen werken. Waar alle “waterzieke” gronden drooggelegd en in cultuur gebracht zijn, zorgt hevige regenval in de bovenstroomse gedeeltes in een mum van tijd voor wateroverlast in de benedenstroomse gedeeltes. Om overstromingen en verdrogingen te vermijden is het belangrijk dat water ruimte krijgt, en dat het water zo lang mogelijk vastgehouden wordt op de plaats waar het valt. - Water moet de kans krijgen te infiltreren in de bodem (ontharding) - Er moeten voldoende oppervlaktes voorzien worden die nat mogen zijn. De jongste eeuwen was ons waterbeleid gericht op de strijd tegen de ‘waterzieke’ gronden: water moest zo snel mogelijk de beek in, en vandaar zo snel mogelijk naar zee gebracht worden. Niet alleen kunnen beken niet al dat water slikken, bovendien hebben die droog getrokken gronden zwaar te lijden in geval van droogteperiodes. We hebben nood aan broekbossen, venen, moerassen,… Die kunnen het water als een spons opnemen, en geven het in de droge periodes langzaam vrij. - Beken moeten weer meanderen, en de oevers moeten natuurlijker ingericht worden: de opvangcapaciteit van een meanderende beek is verschillende keren groter dan die van een ingebuisde gracht. Het water stroomt er ook trager, zodat lagergelegen gebieden niet meteen een stortvloed te verwerken krijgen.
18
- De oevers moeten natuurvriendelijk ingericht worden. Natuurlijke elementen zoals planten, bomen in beken of greppels kunnen de afstroom van het water vertragen waardoor de grond beter water kan absorberen. Bovendien is dit ook een goede maatregel tegen erosie. In Nederland is hier al zeer veel denkwerk rond verricht (zie bijvoorbeeld www.ruimtevoorderivier.nl). Maar ook in eigen land hebben we noodgedwongen ingezien dat ruimte voor water geen luxe is, maar een noodzaak. Heel mooie voorbeelden vinden we in het venieuwd sigmaplan. Nog voor de term adaptatie echt ingeburgerd was, hadden de ingenieurs van het sigmaplan al door dat er bijkomende maatregelen nodig waren om het zeescheldebekken te beschermen tegen de stijgende zeespiegel. Een keten van gereduceerde getijdengebieden en gecontroleerde overstromingsgebieden moet het risico op overstromingen beperken tot 1 maal om de 350 jaar, ook als de zeespiegel 60 cm stijgt. Hieronder kaartjes van Wijmeers, een gecontroleerd overstromingsgebied nabij de Kalkense Meersen. (Kaartjes: W&Z)
Stormtij, 1x in de 50 jaar
Stormtij, 1x in de 100 jaar Ook in het project ‘de levende Grensmaas’ krijgt de uitbouw van de natuurlijke structuur veel aandacht. Naast het uitvoeren van dijkwerken, omvat het plan ook de uitbouw van een grensoverschrijdend rivierpark waarin een duurzaam natuurbeheer mogelijk is. De rivier moet weer een integraal deel worden van de natuur waarin karakteristieke fauna en flora kunnen gedijen. Dat dit denken evenwel nog geen verworvenheid is, blijkt duidelijk uit de bekken- en deelbekkenplannen, die het waterbeleid voor de komende decennia moeten uittekenen. Het zijn dikke turven, maar het thema klimaatverandering komt er niet of nauwelijks aan bod. 19
Ook het bebouwen van (www.voeteninhetwater.be)
overstromingsgevoelige
gebieden
blijft
een
pijnpunt.
Natuurlijke buffers in de praktijk: de Westerplas in Sint-Martens-Latem De westerplas werd aangelegd in het najaar van 2006 op initiatief van de N.V. Hooglatem, een vennootschap bestaande uit een aantal grote immobiliënmaatschappijen. In het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Afbakening Grootstedelijk gebied Gent’ werd de verdere ontwikkeling van het voormalige woonuitbreidingsgebied Hooglatem afhankelijk gesteld van de uitvoering van waterbeheersingswerken. De Nazarethbeek en de Hooglatembeek vormen samen met de Rosdambeek een vallei met monding in de Leie ter hoogte van de kerk van Afsnee. Vooral in de jaren negentig werd de wijk geregeld geteisterd door overstromingen. Om het water onder controle te houden werd de woonwijk ingepolderd. Waar oorspronkelijk woningen waren gepland werd aan de westzijde een overstromingsgebied aangelegd met een oppervlakte van ongeveer vijf hectare en een buffervolume van 36.000 kubieke meter (westerplas).
Aan de oostzijde werd eveneens een dijkje aangelegd en een sluitsysteem geplaatst op de beek om terugstromend water van de Leie tegen te houden. Op deze locatie werd ruimte voorzien voor een pompinstallatie. In de wijk zelf werden brede bufferstroken als winterbedding aan de beken gecreëerd. Dit sluit aan bij voorstellen die werden geformuleerd in het Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan van Sint-Martens-Latem. Het geheel vormt een fantastische nieuwe natuurparel in onze Leievallei. Het nieuwe natuurgebied wordt nu beheerd door de kern Latem van Natuurpunt Gent, in samenwerking met de gemeente Sint-Martens-Latem
Toen het hele Demerbekken in september 1998 te kampen had met zware overstromingen, gaf de toenmalige administratie AWZ de aanzet om de vroeger geplande dijkverhoging versneld uit te voeren, ondanks de steeds breder wordende consensus dat die eenzijdige aanpak niet werkt. Uiteindelijk werden de werken op vraag van AROHM (Stedenbouw) stilgelegd in het voorjaar van 1999. De Demerbeheerder kreeg nadien toch een vergunning om de werken uit te voeren binnen de bebouwde kommen van Zichem, Testelt en Aarschot. In de voorwaarden van die vergunning stond wel dat de uitgevoerde werken in de open Demervallei, inbegrepen de reeds gerealiseerde dijken weer verwijderd moeten worden, in fasen en volgens de bepalingen van het Demerbekkencomité. De dijken dienen met andere woorden op termijn vervangen te worden door andere ingrepen om de woongebieden en eventuele andere waardevolle infrastructuur te beveiligen. Eén en ander wordt uitgewerkt in het ‘ontwikkelingsplan Demer' (OPD), dat betrekking heeft op de Demervallei van Diest tot Werchter. Dat OPD is een plan waarin veiligheid (extra waterberging voor het voorkomen van ongewenste overstromingen zoals in 1998) en natuurlijkheid hand in hand gaan. Doelstelling is te komen tot een meer natuurlijk rivier- en
20
valleisysteem. Dit wil zeggen dat de rivier op sommige plaatsen moeten kunnen overstromen. Die gebieden fungeren dan als buffer bij een teveel aan water. Bij de uitwerking van het plan was vanuit een multidisciplinaire aanpak ook ruim aandacht voor bos, landbouw en recreatie. Momenteel loopt een studie ter concretisering van dat plan en wordt er onder meer een financiële raming opgemaakt van de verschillende onderdelen van het plan. We dringen erop aan dat er snel werk gemaakt wordt van de uitvoering van dit plan. Investeringen in wetlands is trouwens ook vanuit mitigatie-oogpunt een verantwoorde beslissing. In Der Spiegel International van 11 maart 2010 verscheen daarover een interessante bijdrage. The type of bogs found in Germany, primarily in river valleys, rank among the most speciesdiverse habitats in the country. Endangered orchids and rare birds such as common snipes, curlews and corn crakes make their homes here. They act like sponges, providing protection against floods. Their soil layers, up to 10 meters (33 feet) thick, act as important storage sites for carbon dioxide. Marshlands once covered huge areas of the country, but they are disappearing on a large scale. (…) "Around 5 percent of Germany's greenhouse gas emissions comes from bogs drying out," warns Alois Heissenhuber, an agricultural economist at Munich's Technical University and advisor to Agriculture Minister Ilse Aigner. He sees corn cultivation as the greatest culprit. "Corn leads to overfertilization and drying out," he says. The amount of land used for corn nationwide has nearly doubled -- to 1.9 million hectares (4.7 million acres) -- since 2002, often expanding into marshlands. http://www.spiegel.de/international/germany/0,1518,726580,00.html
8. Kustverdediging 8.1
Situatie vandaag
De kust zoals wij die vandaag kennen is mensenwerk. Tot de Middeleeuwen zorgde het spel van zee en land voor een beweeglijke kustlijn met eilanden, duinenrepen, inhammen… Vandaag wordt de kust gekenmerkt door een netwerk van dijken, duinengordels, strandhoofden om die kustlijn vast te houden, en de gebieden erachter te beschermen tegen de zee. Toch betekent dit niet dat de zee bedwongen heeft. Bij zwaar stormwee wordt de zee opgestuwd en stevenen golven van 3 tot 4 meter af op de kustlijn. In die gevallen blijft de kust kwetsbaar. Denken we maar aan de grote ramp van 1953 die in Nederland maar ook bij ons vele dodelijke slachtoffers eiste. Of nog recenter, de storm Xynthia die begin 2010 51 doden eiste in de polders van de Franse Vendée. Mocht zo’n storm onze kust treffen, dan zou die mogelijks 4.000 mensenlevens kosten. En dan spreken we nog niet over de miljarden euro’s materiële schade. Vooral de bebouwde dijken in Middelkerke, Oostende, Wenduine en de vier kusthavens zijn zeer kwetsbaar. Om te vermijden dat dit doemscenario waarheid wordt, wil de Afdeling Kust van de Vlaamse overheid de fragiele kustlijn beschermen tegen een ‘duizendjarige storm’. Dat is een storm die we statistisch eens op de duizend jaar mogen verwachten, maar zich ook morgen al kan voordoen. Eén van de maatregelen is het ophogen en verbreden van de stranden. Zo kunnen de golven gebroken worden voor ze de kwetsbare dijken en duinen bereiken. Bovendien wordt zo erosie tegen gegaan (één derde van onze kust verliest immers jaarlijks strand). Jaarlijks wordt zo meer dan een half miljoen kubieke meter zand aangevoerd. Goed voor een kostenplaatje van 10 miljoen euro per jaar. 21
Daarnaast zijn er plannen voor harde acties zoals tijdelijke schotbalken, het verhogen van kaaimuren, het bouwen van stormvloedkeringen of golfbrekers…
8.2
Eilanden versus natuurlijke dynamiek
Het is evenwel duidelijk dat de huidige technieken in de toekomst niet zullen volstaan. Zoals hoger geschetst staat ons in de komende eeuwen een zeespiegelstijging van verschillende meters te wachten. Nieuwe uitdagingen vergen dan ook dringend nieuwe oplossingen. In 2009 lanceerden de Vlaamse bagger-bedrijven een plan om de Vlaamse kust tegen 2100 extra te beveiligen door het verbreden van het strand en het opspuiten van zandbanken tot eilanden. Het plan heeft de grote verdienste dat het debat over de lange termijn gelanceerd wordt, maar kent in zijn huidige vorm ook grote beperkingen. Het onderzoek focust momenteel sterk op de vraag hoe men innovatief en creatief baggerspecie kan inzetten (ofwel hoe men de kust kan boetseren/ hoe men de zee kan bedwingen met artificiële acties). De milieuverenigingen vragen dan ook dat vertrokken wordt vanuit de fundamentele vraag hoe we de natuurlijke dynamiek kunnen versterken om onze kust beter te beschermen. Daarbij is het essentieel te bekijken wat de lange- termijn effecten zijn van ingrepen op de natuurlijke stromingen van water en zand. Met name “harde structuren” of artificiële ingrepen (genre eilanden) dreigen deze processen grondig te verstoren. In Nederland boog de Deltacommissie zich over de opportuniteit van kunstmatige eilanden en kwam tot de conclusie: Eilanden beperken de golfwerking en golfoploop en kunnen daarmee een licht positief effect voor de kustveiligheid hebben. In combinatie met diepe geulen en een uitgekiende ligging, kan de hoogte van storm-vloeden in beperkte mate afnemen. Maar net als de bestaande kust moeten ook eilanden worden beschermd, zodat het onderhoud aan de primaire kustkeringen aanzienlijk toeneemt; langs die delen van de kust waar geen eilanden voor liggen, moet de veiligheid van de kust ook nog steeds op orde gehouden worden. De aanleg van eilanden of kunstriffen verstoort daarnaast het natuurlijk herstel van het oorspronkelijk profiel na een stormperiode. Niet uitgesloten mag worden dat eilanden zullen leiden tot vermindering van de stabiliteit van het kustprofiel en versterking van de kustachteruitgang. Deze aspecten leiden ertoe dat de commissie, voor wat betreft de waterveiligheid, kiest voor het principe van zandsuppleties voor de kust. Een reden om eilanden aan te leggen, is meestal het scheppen van extra ruimte […] Vanuit het oogpunt van kosteneffectiviteit biedt kustverbreding door zandsuppleties meer mogelijkheden voor recreatie, natuur en wonen.
We vragen meer aandacht voor de natuurlijke elementen aan de kust: de zandbanken, de zandstroom, de duinengordel… Die vormen essentiële schakels in een duurzame kustverdediging. De natuurlijke dynamiek van stromingen en sedimenten, en de effecten daarvan op de natuur, vormen de basis van het kustsysteem. Die processen kunnen helpen om onze kust te beschermen tegen de effecten van klimaatverandering. Werken mét de natuur is ook het meest kostenefficiënt, het veiligste en levert de grootste maatschappelijke meerwaarde. ? Jaarlijks transporteren zee en wind immers miljoenen tonnen zand langs onze kust. Als we erin slagen in te spelen op de zeestroming en dat zand op de juiste plaatsen te vast te houden, krijgen we
22
een extra buffer langs de kust. De stranden worden op die manier niet alleen breder, maar ook hoger. Ze kunnen zelf meegroeien met de zeespiegelstijging. Kijken we maar naar de verzanding in de Baai van Heist, in de luwte van de Zeebrugse strekdam. Op die plaats is de kust nu al bestand tegen een 10.000-jarige superstorm. Het Land van Saeftinge Misschien verrassend maar het schorrengebied van het ‘Verdronken land van Saeftinge’ is anno 2010 de veiligste plek van Zeeland. Dit in 1570 overstroomde gebied is immers door de getijwerking (die zand en slib aanvoerde) meegegroeid met de zeespiegelstijging. Op 40 jaar zelfs 1,5 meter !
8.3
Kappaplan
In oktober 2010 organiseerde de kustwerkgroep van Natuurpunt een symposium over kustverdediging in tijden van klimaatverandering. We lanceerden er ook een oproep om te komen tot een ‘Kappa-plan’, met de ‘Kappa’ van kust: een plan dat naar het voorbeeld van het Delta- (voor de Nederlandse rivierendelta) en het Sigmaplan (voor de Schelde) een langetermijnvisie uittekent en daarbij rekening houdt met veiligheid, natuurlijkheid en economische ontwikkeling. Op korte termijn kan er al heel wat denkwerk verricht worden in het kader van lopende processen, waarbij we nauw betrokken wensen te worden. We wensen in het bijzonder betrokken te worden bij Ecorise. Ecorise is een onderzoeksproject van de baggersector en de Vlaamse regering, die er beiden 2 miljoen euro in investeren. Er wordt onderzocht of het storten van baggerspecie voor de kust kan bijdragen tot de kustverdediging tegen overstromingen en of er kansen zijn voor het toerisme en havens. Daarbij zal volgens de Vlaams minister van openbare werken, onder meer gekeken worden naar de evenwichtige balans tussen veiligheid, natuurlijkheid, aantrekkelijkheid, duurzaamheid en toeristische ontwikkeling. Die integrale aanpak van het project is positief, maar vertaalt zich vooralsnog niet in de projectstructuur, waar de natuur- en milieubeweging tot op heden geen plaats kreeg.
9. Bossen Bomen zijn een zeer essentieel wapen tegen de opwarming van de aarde. Met behulp van de zon zetten bomen CO2 om in zuurstof en biomassa. Bosbescherming vormt daarom een belangrijk onderdeel van het mitigatiebeleid. Maar ook in het adaptatie-luik moeten bossen de nodige aandacht krijgen. Enerzijds moet er aandacht zijn voor het beheer van bossen. Natuurlijke en gevarieerde bosecosystemen blijken veel beter bestand tegen de klimaatstress dan intensief beheerde productiebossen. Anderzijds kunnen bossen –net als andere ecosystemen- helpen om mens en maatschappij te bufferen tegen de impact van de klimaatverandering. Zo bieden bossen beschutting tegen de warmte. Door hun grote kruinen houden zij het felle zonlicht tegen, wat er voor zorgt dat grond koel blijft. Bossen kunnen tijdens hete zomers voor aangename verkoeling zorgen, niet alleen voor mensen, maar ook voor dieren en planten: in bossen krijgen koudeminnende organismen mogelijkheden om warme zomers te overleven.
23
Bomen en andere vegetatie kunnen ook een buffer vormen tegen zware stormen: de vegetatie absorbeert de energie van de storm waardoor de storm minder krachtig wordt.
10. Natuur in de stad Warmte kan in steden voor nog grotere problemen zorgen dan op het platteland. Steden warmen immers sneller op dan minder dicht bebouwde gebieden, omdat steen veel hitte opneemt. Bebouwing creëert bovendien een beschutte omgeving waardoor het moeilijker wordt om de opgebouwde warmte kwijt te raken. Zo ontstaat wat het Urban Heat Island wordt genoemd. Voor sommigen ongerieflijk, voor anderen ronduit gevaarlijk, want kwetsbare groepen lopen tijdens extreem warme perioden meer kans op ziekte of overlijden. De ruimtelijk inrichting kan helpen bij het oplossen van de hitteproblematiek. Groene maatregelen spelen ook een rol. Groen verlaagt de temperatuur in de stad; oppervlakken met planten warmen minder snel op en houden minder warmte vast. Waterdamp vanuit planten koelt de lucht. Niet alleen bomen en struiken zijn daarbij van belang. Ook groendaken zijn een element in het verhaal: ze kunnen 50 tot 80 procent van de neerslag vasthouden die op het dak valt. Ze zorgen voor afkoeling in de zomer, waardoor het in de stad minder warm wordt ten opzichte van de omgeving. Bovendien hebben groene daken een koude- en warmte-isolerende werking. Dit zorgt voor een beter binnenklimaat en de besparing op verwarming of airconditioning heeft een positieve effect op de stedelijke CO2 uitstoot. Zoals planten dat zelf ook al hebben, aangezien ze CO2 binden. Ook voor de daken zelf is een groen laagje beter: een groendak kan een dak dubbel zolang laten meegaan, omdat het beschermt tegen uv-stralen, wind en neerslag.
11. Ecosystem based adaptation en ontwikkelingssamenwerking Ecosystem based adaptation moet ook een plaats krijgen in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. De voordelen van natuurbescherming zijn in het zuiden nog manifester dan bij ons. - In het zuiden zijn bijna 3 miljard mensen rechtstreeks afhankelijk van natuurlijke rijkdommen: visvangst, kleinschalige landbouw, bosbouw,… Investeren in natuurlijke rijkdommen als zuiver water, een vruchtbare bodem en gezonde bossen, is absoluut noodzakelijk om te garanderen dat al die mensen ook in de toekomst en in een veranderend klimaat op een menswaardige manier in hun levensbehoeften kunnen voorzien. - Natuurbeschermingsmaatregelen zijn vaak relatief goedkoop, zowel in aanleg als in onderhoud. - Natuurbeschermingsmaatregelen leveren ‘multiple benifits’. Ze zijn goed voor het behoud van de biodiversiteit, zorgen voor opslag van CO2, maken de gevolgen van de klimaatverandering beter draagbaar, leveren noodzakelijke grondstoffen als hout en drinkbaar water
24
Bosbescherming: Landen als Pakistan en Bangladesh zijn het voorbije decennium geregeld getroffen door zeer extreme weersomstandigheden. Het blijkt dat valleien waar er meer ontbost is veel zwaarder getroffen worden dan valleien waar er nog veel bossen staan. Bossen houden water vast, en voorkomen modderstromen. Bovendien zorgen bossen voor het levensnoodzakelijke hout en voor bosvruchten, die het vaak karige menu van de lokale bewoners kunnen aanvullen. Mangrovebescherming: Mangroves beschermen kusten tegen erosie en afkalving. Mangroves houden ook sedimenten vast, zodat de kust (hopelijk) geleidelijk kan meegroeien met het stijgende zeespiegel. Mangroves zijn ook een belangrijke bron van hout en zijn zeer goede visgronden. Agroforestry: Bij agroforestry worden bomen geplant op akkers en weilanden. In veel gevallen is dit een veel haalbaarder model dan totale herbebossing. Akkerbouw en veeteelt blijven mogelijk, in veel gevallen gaat de opbrengst er zelfs op vooruit, op voorwaarde dat de landbouwmethodes aangepast worden. Door de bomen wordt het water beter vastgehouden, worden de gewassen beter beschermd tegen extreme weersomstandigheden (bv hitte) en gaat de bodemvruchtbaarheid erop vooruit. Bovendien zorgen de bomen voor extra producten als hout en of vruchten. Wetlands: Moerassen, drassige gebieden en meren vormen een belangrijke zoetwatervoorraad. Ze zijn ook een belangrijk leefgebied voor allerlei dieren (o.a. vissen) die de lokale bevolking van de nodige proteïnen kan voorzien. Het behoud en herstel van wetlands is dan ook een cruciale maatregel om te vermijden dat nog meer mensen getroffen worden door extreem tekort aan zuiver en betaalbaar water. Nog meer illustraties, en voorbeelden uit de praktijk: zie -, Partners with nature - How healthy ecosystems are helping the world’s most vulnerable adapt to climate change http://www.birdlife.org/climate_change/pdfs/Ecosystemsandadaption.pdf
25
11. Beknopte bibliografie -, Climate change and water adaptation issues, EEA Technical report No 2/2007, 114 p. - http://www.maakruimtevoorklimaat.nl/ -, Natuurlijke klimaatbuffers – Adaptatie aan klimaatverandering, wetlands als waarborg, Natuurmonumenten, Vogelbescherming, Staatsbosbeheer, ARK Natuurontwikkeling, Waddenvereneniging, 2006, 51p. http://www.hier.nu/site/art/uploads/files/klimaatbuffers.pdf -, Partners with nature - How healthy ecosystems are helping the world’s most vulnerable adapt to climate change http://www.birdlife.org/climate_change/pdfs/Ecosystemsandadaption.pdf Brouwers J., De Nocker L., Schoeters K., Moorkens I., Jespers K., Aernouts K., Beheydt D., Vanneuville W.. Achtergronddocument thema klimaatverandering, MIRA (2008) www.milieurapport.be Gobin, Anne; Van De Vreken, Philippe; Van Orshoven, Jos; Keulemans, Wannes; Geers, Rony; Diels, Jan; Gulinck, Hubert; Hermy, Martin; Raes, Dirk; Boon, Walter; Muys, Bart; Mathijs, Erik (Klimaatpark Arenberg, Leuven); Adaptatiemogelijkheden van de Vlaamse landbouw aan klimaatverandering, 2008 IPCC, 4th Assessment Report, 2007, www.ipcc.ch van Ypersele, Jean-Pascal & Marbaix Philippe, Impact van de klimaatverandering in België, Greenpeace, 2004, 44 p. Vos, C.C., van der Veen, M., Opdam P.F.M., Natuur en klimaatverandering – Wat kan het natuurbeleid doen?, Alterra, 2006, 19 p.
26