1252* (1448)
Naar Buma/ Ebel Hunsinger recht pag: 105 e.v.
(H.1) INLEIDING. De keuren van Hunsingoo uit 1252 zijn door alle onderzoekers als geheel authentiek beschouwd. Inderdaad valt daar vanwege de kortheid van de artikelen veel voor te zeggen. “Onbeholpen stijl” zegt Meijerink, zonder er verder op in te gaan. Ze zijn veel korter dan de voorbeelden uit Langewold en Fivelgoo, die, dat zagen we bij de laatste, oorspronkelijk in het Latijn zijn opgesteld. De versie daar in de volkstaal (Fries) bevat latere munten en is uitgebreider, ook qua begrippen, zodat de Friese versie op zijn minst een omwerking is, waarmee gezegd is dat het geen rechtstreekse vertaling van de oertekst (Latijn) hoeft te zijn. De vertaling van de eerste Langewoldse keur is evenmin letterlijk en bevat toevoegingen. Men mag veronderstellen dat deze Latijnse tekst als aanhef en als bewijs van authenticiteit is blijven staan, zoals in meer gevallen. De taal van die beide stukken is naar het inzicht van de onderzoekers jonger dan de taal van de Hunsingoer keuren. Een ding is pas sinds kort duidelijk geworden: er is sterk in de tekst geïnterpoleerd. Zo werden de originele munten uit 1252 geschrapt en vervangen door munten die rond 1448 in omloop waren. Het Hunsinger landrecht van 1448 kent namelijk dezelfde munten als de twee eeuwen oudere keuren. Het landrecht evenwel heeft dus contemporaine munten, terwijl die zelfde munten en muntbenamingen in 1252 uiteraard nog niet in omloop waren. We denken dat de namen marca en pond,uit de Langewoldse keuren, zowel uit de vroege rond 1250, als de latere van 1282, vervangen zijn door merkum hwites silveres en Mark, elders volksmark, liudmark of luttick mark of zelfs (c)linmark. Greningslachta zou dan een 15e eeuwse interpolatie voor de kleine eigen muntjes van Hunsingo uit de 13e eeuw staan. Die niemand toen meer kende, wat de reden was om ze dan maar Greningslachte te noemen. De vraag is zelfs of men nog wel wist of het Landschap Hunsingo zelf ook munten geslagen had. In ieder geval in deze keuren komen munten voor die in de andere stukken waar gerekend wordt met boetes in honderdtallen niet voor. De toevoegingen zijn dus niet uit die tijd, maar uit later datum, zoals al opgemerkt 1448, waar ze ook voorkomen in het landrecht dat tussen Groningen, Hunsisngoo en Fivelgoo overeengekomen werd. Maar als er zo in de munten ingegrepen is, garandeert niemand ons dat er ook niet in de tekst is ingegrepen. Zoals de verwijzing naar het Landrecht, dit is zeer zeker een latere interpolatie, daar in 1252 de landrechten, ja zelfs het schrijven hier in Friesland nog op gang moest komen. Een deel van de wijzigingen heeft zeker te maken met de opname van het stuk in een codex omstreeks het midden van de 15e eeuw. We nemen het stuk op en maken op zekere punten voorbehoud, door middel van noten. De vervangen muntnamen werden cursief gezet en tot slot werd de interpunctie gemoderniseerd, veel punten werden komma's en dat maakt de stijl toch minder onbeholpen. DE TEKST: (1) Thit send tha keran thera ebbetena and thera wisesta fon Hunesgona londe. Hwasa enne mon felle, thet hine gelde mith sextene marca. 1) De sextena merkum selveres worden in de vertaling terug gebracht naar de benamingen rond 1252. (2) Et allera Hunesgena warve vppa tha sziurchoue, jeftha binne there sziurcha jefta binna husa mith twa en tritega Marka te ieldane. Hit ne se thet him scep en skenzie 2) mene se, sa geldema hine mith sextene Marka.
2) Hoewel anderen dit voor een rudiment van stafrijm houden, is deze uitdrukking oorspronkelijke tekst. De alliteratie op zich is mooi: sippen of banaler: zuipen en schenken. Het is overigens een gemaakte uitdrukking Het sippen had als scep(pen) geschreven moeten worden, zie no 15 scolde voor: zou. Zo is "sceppe en Skinke" verworden tot iets soortgelijks als "sjuipen( sippen) en sjenken" in Zuid- Nederlands dialekt. (3) Etta warue ther alle Hunesgena redgeuam hiara warf ledzie fon thera sunna up tochta thet etmel al vmbe to tha warue te farane. Ther te wesane and wither to hus te cumane, thine frethe te haldane: Sente Walafridus frethe, thet vr geld hunderd marcam Hunesgensis. OPMERKING Walafridus wordt niet genoemd in de kroniek van Wittewierum. Hij was bij zijn ambtsgenoot Emo blijkbaar niet bekend. Deze ziet de rechters van de Friese landen wel naar de Upstalboom trekken, maar is er gelijkmatig onder, zo niet negatief: een soort gezag dat hij en zijn kloosterlingen niet willen kennen. Blijkbaar heeft de doordringing van de Clerus in het recht ook deze heilige er in gebracht: het kan zeer wel een interpolatie zijn uit 1448. Volgens de Historie van Groningen komt de persoon Walafridus voor het eerst in een stuk uit de 15e eeuw voor. Waarmee dit 15e eeuwse gegeven van de interpolatie de Walafridus vrede, die even lang is als de marktvrede. Het origineel van die keuren valt enkele jaren, tot enkele tientallen jaren na de ons niet bekende oerversie van deze Hunsinger keuren van 1252. (bestand: 1250caHunsFiv) (4) Hwamsa thet age iefte there sex lithena en werth of e sleyn en half geld
alliteratie, d
wordt
(5) Etta smela waruum ther achta redgeuan iefte fiuwer te gadere cume. Hwasa al ther enne mon sle ieftha on there to fere, ieftha on there fon fere hunderd marcis hunesgensis te ur gelde. (6) Scade wepen, thet urgeld thrimene furthera (7) Redena vn red: hunderd merka ( De marken van voor 1247, zie de passage in Fon Jelde.) (8) Thes redgeua lif thrimene further. *3) 3) Dit derde deel meer moet op een boete slaan; reden om deze regel te plaatsen na de Codex Humercensis en in Jus Municipale Fresonum dezelfde. (9) Geuer se nowet ieua ne welle, mith twelef ethum te vnd gungane there sibbesta fruninda. (10) Hwasa thes thunres deys ther redgeuan swerath et Ulderna domme etta warue, iefte on there to fere, iefta on there fon fere enne mon sle, thet hine gelde mit fiuwertiga Marca. Thiu bote al ther bi. Ende tyan Marca argentum te fretha. (11) Hoc redgeua sa swere ertha riucta thvnres dey et Underna domme and buta tha stauere ther tha ebbetan ther to sette, thetmanne of tha ethe werpe, andere tha redgeuum geue ene haud lesene and sin staure alsa fule.
boete onder
(12) Umbe thene blata gef hi enne mon sle: thet thrimene geld and thi frethe lidzie uppa sine halse. (13) Thet twede geld geue sine fruind, as er syde was. (14) .And gef thi blata redgeuum brocht werthe, thet makie hia as hit thiu wished wilkerad hebbe. (15) Hwasa thene blata houie ieftha husge, sa geldere thet ther thi blata mitha halse gelde scolde. Ieftha vnd riuchte mith twelef ethum mitha sibbista fruindum. (16) And tha frethen vmbe allerek daddela fif Marca and ta te besettane al euen se tha gelde and te geuane mitha gelde on thera ebbeta wera an Rottum. And onder Merne buta Delue. Buppa Delua tha ebbete fon Adawerth. And allera ombechta ek binna Hunesgena londe euen skeldich to tha fretha. (17) Alle vn ierege bern sken wesa be frethed uppa hiara feder gode al to tha twelef ierum. Hit ne se thet se ieue feder and moder, ieftha ful brother. Hwasa se elles ieue, sa ieuere allera ombechta eckum sextech merka, 4) ande tha redgeuum sextech merka and hiara hus en bronde and thes breidgoma hus al ther mithe. 4) Hier is blijkbaar de copiist slordig geweest: merka is gewoon blijven staan. Be(18) Hwasa ene frowa nede nime, sa geuere hire en twede geld. thet send tyan merk 5) en twede merk hwites silveres, hit ne se thet hire thing mon ma winne muge. Ac gevere allera ombethta eckum sextech merka and tha redgeuum sextech merka and sin hus abronde. 5) Wat hier origineel heeft gestaan is niet te achterhalen. Het merk is ten tijde van de groten, stuivers of scillingen waard was. (19) Umbe alle daddele and vmbe alle tachnenge twisk thene etheling and thene mon, alsa hit er was. 5) Er vanuit gegaan dat dit artikel inderdaad uit 1252 stamt, dan duidt deze keur er op dat er in het jaar 1252 een ouder stuk herzien en aangepast moet zijn. (20) Umbe nenra honde seke nene mara meytele te delane tha enen meytele.
doeld wordt
kopiis
(21) Vmbe ned brond. Hweder sa re binna skie sa buta vnder stet werthe hachta meytele te delane and novte hachera. Ther bi nitha due tha redgefan nei tha scatha alset him bereth bi hare sele. (22) And vmbe mon slachta ene meytele te delane, hu monege men sa ma gelde vnder enre led. (23) Tha redgeuan ne sken nena monne thene hagera warf of nima ast ur tha tyan merk 6) sle. 6) In 1252 nog kleine zilveren muntjes, maar de kopiist bedoelt de Sint Jans guldens (24) Tha redgeuan ne moten vmbe nenes redgeva kere. Ni vmbe nenne dom, ni vmbe nenra honda
(Marc
thing ther him to clage kume. Ieftha to redskipe here nene meyde nime, ni nena monne fon hiara haluum nima ne lete ur twene fiarderan biares. (25) And thet se alle dern lendenge on thene monda brenge ther se ur fuiwer fiarderan biares. (26) And hu hia thet aldus sat be scriven is halde vmbe tha meyda. (27) Alle tha presteran on Hunesgena londe, alsa ofta sa se bijetta and lara due, alle tha therse ieue and alle tha ther thet bodeskip atwiska driue, mitha redgeua te bonne due. (28) And hocne redgeua sama be clagie, sa rekerse wither twi skette. Ieftha vnd gunge mith tuelef ethum thera sibbesta liua. Ieftha thi clagere leyne thena forma sunder wither stride. (29) Umbe raf and vmbe mete dolch, nenne iechta te delane bota uses londes riucht. Hit ne se thet hit on redgeuana onderde den se. Ieftha thet te clagere thene forma eth welle leyna. (30) Hwasa enne dom and enne endadne ende thes letera ieres welle wlemma and thet be rethet werthe, thettere emmer redgeuum geue ene haudlesne. (31) Hwersama ene monne of stela and thet burcuth se presterum and werdmonnum and hi enne skeldega be askie, thettere alder up kempe sunder wither stride fon him seluum and fon alle sina friundum. Hit ne se thet ta clagere liauere se, thettere etta thiaue here twelef ethan under achtetenum te nimane sinra sibbesta liua uppa sente Ypolitus caphsa. (32) Hwersa tua metrika te gadere cume mith tilbera hauum sunder erue, waxe hiara haua. Thet se se dele bi tham ther se gader brocht hebbet bi there riuchta godes werde. (33) Alsa tha redgeuan sweren hebbat, sa bi frethie se allera monnek in na alsa dena hauum sa sene on finde bi enre haudlesene. (34) Hwasam clagie tha forma lathenga bi twam pundum.7) Tha letera bij tyan merkum and tha tredda bi there haudllesne. Etta tredda warue thene iechta te delane, hi ne telle ieftha thingie and nenne thingath te herane, hi ne be sette thene brecma. 7) Twam pundum is waarschijnlijk origineel uit 1252, dan lezen we twee Mark. Als het wel een interpolatie is, dan zijn het 2 Rijns of Keurvorsten guldens. Of de rest er ook heeft gestaan is niet zeker. Dit is waarschijnlijk opgeschreven als jurisprudentie bij het niet verschijnen voor de rechters. Meestal wordt de boete wegens contumacie, het niet verschijnen, per keer verdubbeld, maar hier kan ik geen klinkende munt uitslaan, niet voor de dertiende eeuw en evenmin voor de vijftiende eeuw. Of men dat bij de vertalingbewerking nog wel begreep is de vraag. In de rechtspraktijk zal men er een mouw aan hebben gepast.
(35) Ief thi mon nowete lathad ne se, sa gelde thi redgeua thene brecma. (36) Ief thi mon mith thera nede fore cume, sa walde thes redgeuan. (37) Hwersama vmbe thet redskip sziuie, thet mat tha selva klefte ieue theret mith riuchta age. (38) Ief thet klefte sziuie vnder him, sa nime thi riuchta elmetha ur alle thene clowa thene selua binna tha clefte on here, ther him allere best hagie. (39) Hwersa thi twednath se uppa enne kere kemen, thet thi thremenath folgie. (40) Ief se mith thisse wordum nowet endia ne muge, sa skense thene ebbete ther to nima. And hwam sa thet thi ebbete ieue, mit tham ther hi ther to nime. And hokne sa thi sziase ther him thinszie theret aller best duan muge. Thet skel stede wesa. (41) Thi ebbata fon Adawerth thi endie tha keran buppa Delue. Thi ebbete fon there Merne endie tha keran binna sine ombechte. And thi ebbete fon Rottum hi endie tha keran inda aster ombechte. Thet halue ombecht buta delua hebbe thene kere vnder hokne ebbete thet sine keran ledszie. (42) Tha waldmon and thet aster ombechte tha hebbat ate riuchte stenden et Ulderna domme and alse due se forth. (43) Twiska thene thunres dey ther redgeuan swerath and helgena missa, nen ombecht asunderga nenne warf ni halde. Hia ne due thet bi alra redgeuena worde. Ni na nen ombechte asunderga ne rauie. Hia ne due thet bi alra redgeuena orleue. (44) Thet ter nemmer aeuel ni gunge nena monne buta tha riuchta erua and mane hauenie bi thes presteres worde and thera werdmonna, thet ma ther nene sende on ne winne. (45) Hwersa thi skeltata sin thing ledszie, werther en mon felled, hunderd marca Groniens / Hunesgiensis te ur gelde. 8) De kroniek van Wittewierum kent ook uncias Groniensis. Het woord Greningslachta is een toevoeging uit de vijftiende eeuw. Pas toen sloeg de stad Groningen weer eigen munten. Omstreeks 1252 is daar over niet bekend, Groninger munten uit 1252 en later zijn tot nu toe ook niet gevonden. Pas een eeuw later slaat Groningen aarzelend enige munten. De skeltata is hier eenmalig in dit stuk en is blijkbaar weer in interpolatie uit de perioden rond 1448. De schout treedt hier op als aankondiger van het gerecht, op de plaats waar in Langewold de "keder" optreedt. Verschil in functie lijkt er nauwelijks te zijn. De keder uit enige Oost-friese rechtsstukken is daar de voorzitter van de raadsmannen, zeg rechters. De originele functie van se Schout blijkt zelfs bij de interpolatie uit 1448 niet bekend te zijn. Reden te meer om te
veronderstellen dat er ook in Groningen ook geen schouten in functie zijn geweest. (46) Hwersa alle thes londes riuchtera thet lond lede, emmer thi here frethe bi twa and tritega marca. 9) 9) Zie naar de passage: Fon Jelde. (47) Thet ther nen redgeua sinne berielda ur herech ni kethe, hi nebbe thene clagera ahonda. (48) Nenne mon hagera ur herech ne kethe tha bi twam pundum 10). Hit ne se thet him and tha werdmonne thiu echtene ur stenden se. Sa skel thi brecma wesa bi tyan merkum. 10). In 1252 werden hier engelse sterlingen bedoeld. Het landrecht van 1448 zegt ze uit omloop worden genomen of devalueren. De rijnsgulden als mark was 20 boddragers (stuivers vlaams) waard. (49) Hwersa tha kinde sin elder ur sterverue, sa swere ther fogethan to ther sine godes hude al vnd thet kind te ierum cume, twene fon there federes syda and en fon there moder syda.
erover: men
(50) Alle laua bi tha riuchta kne te delane and ther na nena monne nene skenenge of te delane. (51) Thi federia and thi neua kind tha dele hiara elderes god ase thet sexte londrucht wise.11) 11) Aan het muntsysteem te zien, zijn de keuren en het landrecht (17 en 24) jonger dan deze keuren. Deze keur verwijst naar het zesde artikel van de landrechten, dat echter veel ingewikkelder is en over het delen van een erfenis gaat van een van de grootouders, terwijl de vader nog leeft. Men zou dus kunnen zeggen dat er na 1252 directheid van de casus herkent men het oorspronkelijke, en daarin kan men ook de ( latere) bewerking onderscheiden. (52) Hwersama en hus vnder hera fona berne, thet ma ielde mit sexhunderda merkum Hunesgensis. 12) De munt van Hunsingo, geinterpoleerd uit “merkum greningslachta.” Door mij,
nog veel jur
J
(53) Hwersama en hus homelie, balkan end selua kerue, thet mat ielde mith tria hunderda merkum Hunesgensis. 13) Vervanging van het begrip “Greningslachte”, voor wat er “oorspronkelijk”zak (kan) hebben gestaan. (54) Sa hoc vnder thisse kerum thera ebbeta and thera wisesta fon Hunesgena londe nowet bi gripen se sa haldema thet ase thes londes syde and thes londes riucht hebbe wesen. (55) Thit hebbet tha liude keren and redgeuan uppe sweren. (56) Acta sunt hec. 14) Einde tekst van Jus Municipale Fresonum, en bij Von Richthofen, Ms. Scaliger.
Het m
(56) bis Acta sunt hec. Anno gratie M.C.C.L.I.J. presentibus dominis abbatibus Eylwardo. Heykone. et Fretherico et dicretoribus Hunesgonie. Qui me scribat Elbertus nomen habebat. 15) De uitgave Codex Humercencis noemt Eylward in Aduard, Heykone in de Marne en Frederico in Rottum in de aanhef als abten.
VERTALING. Aan deze vertaling zijn een aantal versies door anderen voorafgegaan, die in onbegrijpelijke taal zijn gesteld. Zo citeert in een bepaald geval Prof. Deschner de vertaling van Dr.Ebel die een merkwaardig licht werpt op diens juridisch jargon. Deschner, even Duits als Ebel leest diens bewerking van een oude Friese tekst op de volgende wijze: een kind van zeven jaar mag zijn moeder verkopen..... (onder zekere voorwaarden). In de originele tekst stond er dat een moeder goederen uit erfenis voor haar minderjarige kind, beneden het zevende jaar mocht verkopen om het kind in leven te houden. Andere vertalingen hebben de tekst soms al te letterlijk vertaald, zodat de regels niet zijn toe te passen, omdat ze in zich een tegenspraak bevatten, of onlogisch zijn, door de erop volgende uitspraken. Inkonsekwenties die te wijten zijn aan de vertalers en bewerkers in de veertiende, vijftiende en zestiende eeuw en die net de essentie van de tekst missen, omdat een aantal begrippen niet meer in gebruik was en zo langzamerhand van betekenis veranderd. In dit geval hebben we onze eigen regels opgesteld om tot een hedendaagse en begrijpelijke vertaling van de tekst te komen. a. Er is geen rekening gehouden met bestaande vertalingen. b. Juridisch jargon is zoveel mogelijk vermeden, indachtig het idee dat het romeinsc. Er is zo kort mogelijk geformuleerd. d. Het belangrijkste was de logica: op grond van de geformuleerde regel moest er een oordeel kunnen worden geveld, zodat de regel op zich geen tegenstrijdigheden diende te bevatten. Het bracht ons bijvoorbeeld wat betreft de "schout" op een andere (1) Dit zijn de artikelen van de abten en wijste mannen van het land Hunsingo . Wie iemand doodt, is vanwege de manslag 16 mark schuldig. (2) Op alle gerechtelijke bijeenkomsten op de kerkhoven of in de kerken of in gebouwen dit delikt te boeten met 32 marken. Tenzij er geschonken en gedronken is dan is de boete 16 mark. (3) Op de rechtdagen waar alle rechters van Hunsingo hun bijeenkomst aankondigen (wordt er een wapenstilstand of uitzonderingstoestand bevolen) van zonsopgang het gehele etmaal lang om naar het gerecht te komen, de zitting bij te wonen en terug te reizen: De Sint Walafridusvrede, waar een weergeld opstaat van 100 Hunsingoer mark. Vgl Hunsinger en Fivelinger keuren: Daar is de St. Walafridus vrede 4 dagen. Daar staat daarnaast de marktvrede en niet de dingvrede. (4) Wanneer iemand een oog kwijtraakt of een van de zes lichaamsdelelen wordt afgeslagen: een half weergeld als borgsom. (door de dader op te brengen)
juridis
i
(5) Wanneer in de lagere rechtbanken waar acht of vier raadsmannen bijeenkomen iemand het leven verliest, hetzij op de heen-, hetzij op de terugweg, is het weergeld 100 Hunsingoer mark. NOOT: Gerekend naar de koers van 1 op 11 die we elders zijn tegengekomen, moet (6) Met getrokken wapen de helft meer. (7) Met voorbedachten rade 100 mark (daarenboven) (8) Het leven van een raadsman de helft meer. (9) Wie niet kan of wil betalen kan met 12 man van zijn naaste verwanten die er op durven zweren er vrij van komen. (10) Wie op de donderdag wanneer de raadsmannen te Uldernadomme hun eed in de bijeenkomst zweren, daar iemand doodt of op de heenweg of op de weg terug, moet 40 mark als borgsom stellen bij het gerecht, daarenboven de boete en 10 mark voor de inbreuk op de vrede. (11) De raadsman die op een andere dag dan de vastgestelde dag te Onderdendam zijn eed zweert, en zulks niet doet ten overstaan van de schrijver die abten daartoe hebben aangesteld, wordt niet tot het geding toegelaten en is de rechters elk een hoofdgeld schuldig, en degene die hem de eed afhoorde eveneens [niet]. (12) Wanneer een bezitloze iemand vermoordt is hij twee derdedelen van het weergeld schuldig en (of) hij riskeert zijn leven. (13) Zijn medeplichtige de halve boete, als hij er bij aanwezig was. (14) En als de bezitloze voor de raadsmannen wordt gebracht, dan vervolgen ze de zaak, zoals de wijze mannen het bepaald hebben. (15) Wie zo een bezitloze onderdak geeft of huisvest wordt aangesproken voor de boete die de bezitloze met zijn leven hoorde te boeten, of hij moet zichzelf vrij weten te pleiten door twaalf van zijn naasten er een eed op te laten zweren. (16) Het vredegeld voor alle vormen van doodslag is 5 mark, en het wordt geïnd als het weergeld en het wordt samen daarmee overhandigd en vastgezet bij de abt van Rottum. En in het Marneklooster boven (voor) de Elve (Reitdiep), en over de Elve aan de abt van Aduard. En alle ambachten in Hunsingo dienen het vredegeld vast te houden tot de uitspraak.
er in het lag
(17) Alle minderjarigen kunnen tot hun twaalfde niet van hun vaders goed worden gezet. [En daarna niet,] tenzij vader en moeder het kind uithuwelijken, of een meerderjarige volle broer. Wanneer iemand ze eerder uithuwelijkt is diegene alle ambachten 60 mark schuldig, en wordt zijn huis in de as gelegd en het huis van de bruidegom eveneens. (18) Op verkrachting van een vrouw staat een en een half weergeld aan het slachtoffer, dat wil zeggen tien mark in St Jans guldens en 84 boddragers. [Hunsinger landrecht 1448]. Tenzij haar onderhandelaar meer weet te bedingen. Ook hier eist men in het ambacht [ van het delikt] 60 mark en alle raadsmannen 60 mark en wordt zijn huis in as gelegd. (19) Wat betreft doodslag en alle andere kwesties tussen de edele en de gewone man verandert er niets. ( in 1252 werden de edelen nog niet genoemd, dus een aanvulling uit 1448.) (20) Wat betreft de zaken van doodslag, op elk ervan wordt per geval maar een zoengeld toegewezen aan de nabestaanden. (21) Over brandstichting: of die nu binnen, dan wel buiten werd aangestoken hoogstens achtmaal het zoengeld op te leggen. Binnen dit bedrag bepalen de raadsmannen het schadebedrag na ampel beraad. (22) Voor manslag geld een zoengeld, hoeveel personen er ook aan hebben meegedaan. (23) De raaadsmannen zullen niemand naar een hogere rechtbank verwijzen, behalve wanneer op het delict 10 mark of meer staat. (24) De raadsmannen horen elkaar niet af te vallen. Niet vanwege een uitspraak, noch om andere zaken, die hem ter ore komen. Als de bijeenkomst van de raadsmannen hier geen zoengeld op stelt, moet een van hen uit hoofde van zijn functie het geval de twee volgende bijeenkomsten laten rusten. (25) En dat ze zich daarna over alle bij het gerecht aangebrachte klachten uitspreken voor er vier zittingen zijn verstreken. (26) En dat dit wordt uitgevoerd op de wijze zoals het staat beschreven, omdat dit het bedrag voor doodslag betreft. (27) Alle priesters in het land Hunsingoo, maakt niet uit, of ze bij het biecht afhoren, bij het opleggen van penitentie, door middel van schenkingen, van bepaalde zaken weten, en alle anderen die geen aangifte doen en het recht dwarsbomen , moeten door de raadsmannen buiten het recht worden gesteld.
(28) Men zal de rechter die zich verrijkt aanklagen, zoals degene, die dubbele boetes int. Of hij pleit zich vrij met de eed van 12 van zijn naaste verwanten. Tenzij de klager de eed zonder meer kan weerleggen. (29) Wegens roof en toegebrachte vleeswonden geen andere boete op te leggen dan volgens ons landrecht. Tenzij het gebeurde onder de ogen van de raadsmannen, en de klager eenzelfde eedsprocedure niet wil aanspannen. (30) Wie een uitspraak of oordeel voor de rest van het jaar wil verhinderen, en er is bewijs voor, dan is hij hij elke raadsman een hoofdgeld schuldig. (31) Wie een diefstal pleegt en de priester of de schrijver in de rechtkamer komt er van te weten, en hij bij ondervraging een ander beschuldigt, dan moet hij zich zonder pardon verantwoorden en zonder hulp van zijn verwanten. Tenzij de klager verkiest dat er uit de kluft 12 man de plicht wordt opgelegd om (op straffe van hun leven), op de schrijn van Sint Hypolitus een eed af te leggen. N.B. De oudere formulering zou zijn geweest: “op de helgen” oftewel de relikwiën zweren, St Hypolytus is als heilige niet zo vroeg in deze contreien bekend. (32) Wanneer in een kinderloos huwelijk slechts roerende goederen vererven, dan moeten de goederen verdeeld worden naar de kant waarvan ze gekomen zijn. Het meerdere wordt naar de waarde verdeeld. (33) Als de raadsmannen de eed hebben afgelegd, dienen ze een ieder bij lijf en bij goed te beschermen, op straffe van het hoofdgeld. (34) Wie als klager niet bij de eerste daging verschijnt: 2 pond boete. De tweede 10 mark; en de derde het hoofdgeld. Bij de derde zitting de uitspraak te doen, zonder de ene noch de andere partij te horen, en de klager krijgt de vergoeding voor het delikt evenmin. (35) Als de klager niet opgeroepen is, dient de raadsman de vergoeding [aan het gerecht] te betalen. (36) Als hij onmogelijk kan komen, dient de raadsman de zaak op zich te nemen. (37) Wanneer men het in het gerecht oneens is wie een raadsman hoort te leveren, valt het toe aan de kluft die aan de beurt is. (38) Als de kluft zelf onenigheid heeft wie het ambt zal vervullen dan neemt de plenaire vergadering van rechthebbenden in de kluft degene die hem het best dunkt. (39)
Wanneer iemand met tweederde meerderheid wordt gekozen, dient de rest zich erbij neer te leggen. OPM: De artikelen 37, 38 en 39, vindt men niet in de vroege keuren van Fivelingo en bijvoorbeeld Riustringen. Deze zijn door ervaring, zeg jurisprudentie ontstaan, en zullen derhalve niet dateren uit 1252. (40) Als er niet tweederde meerderheid een kandidaat gevonden wordt, dan zal men de abt erbij roepen. En uit de voordracht van de abt hebben ze er een te nemen. En ze kiezen dan daarvan degene waarvan ze denken dat die hun het best van dienst zal zijn. Waarmee het geschil is afgewikkeld. (41) De Abt van Aduard beslecht de geschillen over de Elbe (Elve of Reitdiep). De abt van de Marne beslecht het geschil in zijn ambacht. En de Abt van Rottum beslecht de geschillen in zijn ambacht. Het halve ambacht aan deze zijde van de Elve heeft vrije keus aan welke abt zij het geschil voor leggen. (42) Voor de bewoners van de Bedummer Wolden en het Ooster-ambacht was de rechtzitting altijd in Uldernadomme en dat zal zo blijven. (43) Tussen de donderdag dat de raadsmannen ingezworen zijn en [pas ] in funktie en allerheiligen mag geen van de ambachten een zitting houden. Daar zijn de raadsmannen het unaniem over eens. Noch dat elk ambacht voor zich een strafexpeditie uitvoert. Ook dit is unaniem door de raadsmannen afgewezen. (44) Dat er geen huurder buiten de wettige erfgenamen wordt gezocht, of de tegenwoordige huurder handhaaft, waarbij de priester en de gerechtsschrijver getuige zijn, zodat kwalijke praktijken voorkomen worden. (45) Wanneer iemand wordt gedood als de schout het geding aankondigt, staat daar 100 Mark boete op. OPM: Schout is in dit geval ook een latere toevoeging. Misschien was dit eerder keder. Het bergip schout, komt, zo zal nog blijken uit het uit Holland afkomstige schoutenrecht, dat overigens nooit gefunktioneerd heeft. ( zie de dokumenten 1358Medemblik en 1386 Haarlem). In het tekstdeel wordt daarom gesproken van Schoutenvoorstel. (46) Bij een strafoefening onder leiding van de rechters is het weergeld op een elders gepleegde inbreuk op de orde 32 Mark. (47) Dat geen raadsman zijn plicht mag ontduiken of opruit tot ontduiking, wat ertoe leidt dat de klager daarover hem overmachtig is (en gelijk krijgt). (48) Niemand kan voor ontduiking veroordeeld worden tot meer dan twee pond. Tenzij de raadsman en de gerechtelijke schrijver gehinderd worden in de uitoefening van hun plicht, de boete daarop is 10 Mark.
(49) Wanneer een kind zijn ouders overleeft, dan zweren de voogden over het goed te waken tot het kind meerderjarig is, twee voogden van vaderszijde en een van moederszijde. (50) Alle erfenissen dienen verdeeld te worden naar de graad van verwantschap. (51) Kinderen en kleinkinderen moeten de nagelaten goederen van hun ouders respectievelijk grootouders delen met de kinderen van een overleden broer van hun vader, op de wijze die het zesde landrecht voorschrijft. (52) Op het brandschatten van een huis door een gehuurd vendel soldaten staat een weergeld van 600 Hunsinger Marken. OPMERKING: deze delen met deze hoge boetes zijn volgens mij als bewerker, vertaald vanuit de originele tekst, die (alweer) in het Latijn stonden genoteerd. (53) Op het totaal afbreken van een huis, het vernielen van balken en posten staat een weergeld van 300 Hunsinger Marken. (54) Als er iets is dat niet onder deze besluiten valt die de wijzen en de abten van Hunsingo is beschreven, dan wordt de teneur van het landrecht aangehouden, zoals dat vroeger ook werd gedaan. (55) Dit hebben de ingezeten bepaald en de raadsmannen hebben er op gezworen. (56) Acta sunt hec. (56) bis Dit is geschied in het jaar der genade 1252, in aanwezigheid van de heren Eylward, abt; Heyko en Frederik en de wijze mannen van Hunzingo. Die dit schreef droeg de naam Elbert.
DEZELFDE TEKST NOGMAALS: Keuren van Hunsingo (OGD) vergeleken met: Keuren van Hunsingo uit het Fivelgo'se Ms.
In Buma / Ebel Hunsinger codex pag. 105 e.v (H1) En Sjølin pag 280
1. ( F. 1.) F.Thit sent tha keran there abbetena and thera wisista fon hunsega londe. H.Thit send tha keran thera ebbetena and thera wisesta fon Hunesgona londe. 2. (F. 2. ) F.Hwasa anne mon falle, thet hine jelde mith xvj merkum hwites selveres H.Hwasa enne mon felle, thet hine gelde mith sextene merkum hwittes selveres.
3. (F 2a) F. And it allera hunsegana ware uppa tha tziurchove, jeftha binna there tziurcha jefta binna H.Et allera hunesgena warve uppa tha sziurchove. Jeftha binna there sziurcha. Jeftha binna F. huse mith xxxij merkum hwites selveres to jeldane. Hit ne se thet him schep and H. huse. mith twa and tritige merkum hwites selveres te jeldane. Hit ne se thet him scep and F. schansa mene se, sa jelde hine mith lx merkum wites selveres. H. skenzie mene se, sa geldema hine mith sextene merkum hwites selveres 4. (F 3. ) F. Itta ware ther alle hunsegena redddian hiara warf ledzie fon ther sunna up tochta thet H.Etta warve ther alle hunesgena redgevam hiara warf ledzie fon there sunna up tochta, thet F. etmel al vmme to tha ware te farane. Ther te wesane and wither to huus to kumane, thine H. etmel al umbe to tha warve te farane, ther te wesane and wither to hus te cumane, thine F.frethe te haldane. Sinte Waldfridus frethe, thet ur ield C merka grenslachta. H.frethe te haldane: Sente Waldfrethes frethe, thet ur geld hunderd merka grenegslachta. 5. F. ( ontbreekt)..... H.Hwamsa thet age, jeftha there sex lithena en werth of e sleyn, en half geld. 6. (F 4. ) F. Itta smela warum ther achta reddian jefte fior te gader kumat. Hwasa al ther enne H. Etta smela warvum ther achta redgevan jeftha fiuwer te gadere cume . Hwasa al ther enne F.mon sle on there to fere, jeftha on there fon fere C merka merka gren slachta te ur H. mon sle, jeftha on there to fere jeftha on there fon fere, hunderd merka grenegslachta te ur F. jelde. H. gelde. 7. (F. 5.) F.Scade wepen, thet ur jeld thrimene furthera H.Scade wepen, thet ur geld, thrimene furthera. ( F. 5a.) F.Reddia red, C merka, H.Redena vn red: hunderd merka 8. (F.6.) F.geuer se nowet iewa ne welle, mith xij ethum to vnd gungane ther f sibbesta fruninda. H.Gever se nowet jeva ne welle, mith twelef ethum te und gungane thera sibbesta frunida 9. (F.7.) F. Thes lif thrimen further. H. Thes redgeva lif thrimene further. 10. ( F.8.) F. Hwasa thes thundeys
ther tha reddian sweran itta Uldernn doem itta ware,
on
H.Hwasa thes thunres deys ther redgevan swerath et Ulderna domme etta warve, jefte on F. there to fere, jefta on there fon fere anne mon sle, thet hine jelde mit xl . H. there to fere. Jeftha on there fon fere enne mon sle, thet hine gelde mith fiuwertege F. Mercum hwites selveris Thio bote alder bi. and x merc hwites selveres to fretha. H. merkum hwites selveres, thiu bote al ther bi, and tyaen merk selveres tha fretha. 11. (F.9.) F. Hot reddia sa swere er tha riuchta thuns dey et Uldirna dom and buta tha stauere H.Hoc redgeva sa swere ertha riuche thunres dey et Ulderna domme, .... l buta tha stavere F.ther tha abbetan ther to sette, thet man ofta ethe werpe, and geve tha reddian H.ther tha ebbetan ther to sette, thetmane of tha ethe werpe, andere tha redgevum geve F. ene haudlesene and sin stawere alsa fule. H. ene haud lesene, and sin stavre alsa fule. 12. (F. 10.) F. Umbe thene blata jef hi anne mon sle: thet thrimenne jeld and thi frethe lidze uppa sine n H.Umbe thene blata gef hi enne mon sle, thet thrimene geld and thi frethe lidzie uppa sine F. ayne hals. H. halse. H. Thet twede jeld jeve sine friund, alsa thet er side was. F. Thet twede geld geue sine fruind, as er syde was. 13. (F .10a.) F. And jef thi blata reddiem brocht werth , thet makia hia alsa thio wisheit wilkerat H. And gef thi blate redgevum brocht werthe, thet makie hia as hit thiu wished wilkerad F. hebbe. H.hebbe. 14. (F.10b.) F. Hwasa then blata howie jeftha husge, sa jeldere thet ther thi blata scolde jelde mithta H.Hwasa thene blata hovie jeftha husge, sa geldere thet ther thi blata mitha halse gelda F. halse scolde Jeftha unt riuch ta mith xij ethum mitha sibbista fruindum. H. scolde, jeftha und riuchte mith twelef ethum, mitha sibbista fruindum. 15. (F 11.) F. and tha frethen umbe aller ec daddel fif merc hwites selveris an to settane alle H. And tha frethen umbe allerek daddela fif merk hwites selveres and ..... e be settane al F. ywensche tha jelde and to gewane mitha jelde on ther abbetana ondert to Rottum. And H. even se tha gelde and the gevane mitha gelde on thera ebbeta wera an Rottum, and F. ondere abbitis in der Merne. H. ondere Merne buta delve F. Buppa tha dela tha abbete fon adawerth. And allera omptha
ec binna Hunsga londe
H .Buppa delve ... tha ebbete fon adawerth And allera ombechte ek binna hunesga londe F. ewen schildich sen to tha fretha. H. even skeldech to tha fretha. 16. (F.12.) F. Alle vn jeriche bern schen wesa bi fredath up hiara feder goud al to tha xij jerum. Hit H.Alle un jerige bern sken wesa be frethad uppa hiara feder gode, al to tha twelef jerum, hit F.ne se thet se jeue feder and moder ut jeftha ful broder. Hwasa se elkis jeue, sa jeuere alreke H.ne se thet se jeve feder and moder, jefta ful brother. Hwasa se elles jeve, sa jevere allera F. ompte ( ) lx merka, ande tha redgeuum sextech merka and hiara huus H.ombechta eckum sex.tech merka. ande tha redgevum sextech merka and hiara hus en F. alder mithe. H. bronde and thes breidgoma hus al ther mithe 17. (F.13.) Hwasa ene frowa an nede nime, sa jewere hire en twede ielt. dat send x H.Hwasa ene frowa nede nime, sa gevere hire en twede geld, thet sind tyan merk en twede F. merc hwites selvers, hit ne se thet hire thingmon mar winne muge. Ac jevere allera H .merk hwites silveres. Hit ne se thet hire thing mon ma winne muge. Ac gevere allera F. ompticke lx merka and tha reddeum sextech merka and sin hus abronde. H. ombethta eckum sextech merka and tha redgevum sextech merka and sin his abronde. 21. (F.14.) F. Umbe alle daddel and vmbe alle tachnenge twisk then edeling and thene husmon, alsa hit H. Umbe alle daddele and umbe alle tachnenga twisk thene etheleng and thene mon. Alsa hit F. er was. H.er was. 22. (F .15.) F. Umbe nenre honda seke nene mara meytele te delane tha ene meitele. H. Umbe nenre honda seke nene mara meytele te delane tha ene meytele 23. (F. 16.) F. Umbe nenbrond. Hwether sare under stat wert, hit ske a binna sa a buta viij meytele te H. Umbe ned brond. Hweder sa re binna skie sa buta under stet werthe hachta meytele te F.delane and noute hachera. Ther bi due tha reddian to tha scada alsat him berit bi H.delane and noute hachera. Ther bi nitha due tha redgefan nei tha scatha alset him bereth bi F. hiara sele. H. hira sele. 24. (F. 17.) F. And vmbe monslachta ene meytele te delane Hu mon sa ma ielde under enere ledene H. and umbe mon slachte ene meytele te deleane, hu monege men sa ma gelde under enre led.
25. (F.18.) F.Tha reddian schen nena mon hachera warf of nima sa hit bert x merkum H. Tha redgevan ne sken nena monne thene hagera warf of nima, ast ur tyan merk sle. 26. (F. 19.) F. Tha reddian moten umbe nanenes reddians kere. Ne umbe nanne dom, ne umbe nenra H. Tha redgevan ne moten umbe nenes redgeva kere, ni umbe nenne dom, ni umbe nenra F. honda thing ther himman to clage kume. jeftha to tha redschipe here nene meyde nima, H. honda thing ther him to clage kume. Jeftha to redskipe here nene meyde nime, ni nena F. jefta nemman ne nima lete, H. ni nene monne F. fon hiara haluum ur twen fiarderan biares. H. monne fon hiara halvum nima ne lete, ur twene fiarderan biares.
27. (F.19a) F. And thet se alle ande monde kume ur fior fiarderan biaris. H. And thet se alle dern lendenge on thene monda brenge ther se ur fiuwer fiarderan biares. F An hiu hia thet aldus halde sar bi scriven is. H. (---------------------------------------------------) (27a) (F.20 .) F. Umbe tha meyda. Alle tha presteran in use londe. Alsa ofta sa se bichta an lawa dwe, alle H. (--------------------------------------------------------------------------------------------------------- ) F. tha ther tha meyde jewe and tha ther thet bodschip a twischa drive mitha reddia bon dwe. H (-------------------------------------------------------------------------------------------------------- ) 28. (F; n.a.w.) F. ( ----------------------------------------------------------------------- ) H. And hu hia thet aldus sat be scriven is halde umbe tha meyda. 29. (F; n.a.w.) F. ---------------------------------------------------------------------------------------------- ) H. Alle tha presteran on hunesgena londe, alsa ofta sa se bijetta and lara due, alle tha therse F. (---------------------------------------------------------------------------------------------- ) H. jeve, and alle tha ther thet bodeskip atwiska drive, mitha redgeva te bonne due. (Zie F.20 ) 30. (F.21.) F. And hockin reddia sama ther umbe bi clage, sa reker wither twischet. Jeftha hi un gunge H. And hocne redgeva sama beclagie, sa rekerse wither twi skette.Jeftha untgunge F. thes mith xij ethum thera sibbista liwa. Jeftha hi thach ere leyne thena forma sunder H. mith tuelef ethum thera sibbesta liva. Jeftha thi clagere leyne thene forma sunder
F. wither stride. H. wither stride. 31. (F .22.) F. Umbe raf and vmbe mete dolch, nanne jechta to delane bota uses londis riucht. Hit ne H. Umbe raf and umbe mete dolch, nenne jechta te delane bota uses londes riucht. Hit ne se F. se thet clagere then forma eth welle leyna. H. thet hit on redgevana onderde den se. Jeftha thet te clagere thene forma eth welle leyna. 32. ( F.23.) F. Hwasa enne dom and anne enda dwe and thes letera jeres welle wlemma and thet bi jecht H.Hwasa enne dom and enne endadne ende thes letera jeres welle wlemma and thet be rethet F. werthe, thettere ammer tha Reddium jeve ene haudlesne. H. werthe, thettere emmer redgevum geve ene haudlesne. 33. (F24.) F. Hwersama ene monne god of stela and thet bur kuch se presterum and werdmonnum an H. Hwersama ene monne of stela and thet burcuth se presterum and werdmonnum and F. hia anne schildega bi aschie, thet ther alle ther up kampie sunder wither stride fon him H. hi enne skeldega be askie, thettere alder up kempe sunder wither stride fon him selvum F. fon alle sina friundum. Hit ne se thet ti clagere liauere se, thettere itta thiavum here xij H. and fon alle sina fruindum. Hit ne se thet ta clagere liavere se, thettere etta thiave here 12 F. sellum and ethan under H.
xviij
to nimane sinra sibbesta liua uppa sente Ypolitus
ethan, under achtetenum te nimane sinre sibbesta liva, uppa senthe Ypolitus
F. caphsa. H. caphsa. 34. (F.25.) F. Hwersa tua metrika gader cume mith hauwm Thet H.Hwersa tua metrike te gadere cume mith tilbera havum sunder erve waxe hiara hava, thet L (F). Uubi duo pauperes #) conveniunt matrimoniali ( ## ) Si crescunt bona F. se thet dele bi tham therse gader brochte hebbe. (= die ze samen brachten) H. se se dele bi tham ther se gader brocht hebbet ( = ,, ,, ,, ,, ) L. (F) eorum illa dividant inter se, secundum illa bona que primo simul portaverint (= zoals ze die in eersten hebben ingebracht. F. bi ther riuchta godes wirthe. H.bi there riuchta godes werde. L.(F) secundum dei veritatem. * dei fout vertaald, moet zijn bonum. #) In bovenstaande regels “metrike”, geslacht, hier is speciaal “armen” neergezet, wat duidt op een interpolatie, want sunder arve is eerder zonder grondbezit, dan werkelijk arm. ##) niet onder te brengen was Absque hereditate. = wanneer bij overlijden (de goederen...etc) Met dank aan A. T. Popkema. Op dit punt blijkt de Latijnse tekst de jongste van de drie te zijn.
35 ( F 26.) F. alsa tha reddian sweren hebbat, sa bi frethie sa bifrethie se allera monna ec in na alsa dena H. Alsa tha redgevan sweren hebbat, sa bifrethie se allera monnek in na alsa dene havum sa F. havum to bi sittan sare on bi seten is H. sene on finde
bi enre haudlesene. bi enre haudlesene.
36. ( F 27.) F. Sa hwasam bi clagie tha furma lathenga bi twam pundum.Tha letera bi x merkum. Tha H. Hwasam clagie, tha forma lathenga bi twam pundum, tha letera b tyan merkum and tha F. thredda bither haudlesne. Itta tredda ware thene jechta to delane, hine telle jeftha H. thredda bi there haudlesne. Etta thredda warve thene jechta te delane. Hi ne telle jeftha F. hi thinge and nanne thingath to heran, hine bi sette thene brecma. H. thingie and nenne thingath te herane, hi ne be sette thene brecma. 37. (F.27a.) F. Jef ti mon nout lathad ne se, sa jelde thi reddia thene brecma. H. Jef thi mon nowete lathad ne se, sa gelde thi redgeva thene brecma. F. Jef ti mon mith there ned fore kume, sa walde thes tha reddian. H. jef thi mon mith there nede fore cume, sa walde thes redgevan. 38 ( F 28.). F. Hwersama vmbe ene Reschip tziuie,thetma tha selva cleft jeue ther mith riuchta age. H. Hwersama umbe thet redskip szivie, thet mat tha selve klefte jeve theret mith riuchta age. 39. (F 28a) F. Jefta thio cleft tzivie vnder himman, sa nime thi riuchta elmetha ur alle an Jewe hit tham H. Jef thet klefte szivie under him, sa nime thi riuchte elmetha ur alle thene clowa thene selva F. in ther selva cleft ther himman aller best bi hagie. H. binna tha clefte theret on here, ther him allere best hagie. ( F. 28b) F. Jef se mith thisse wordem nout endigia ne muge sa schense thene abbit alder to nime and H. Jef se mith thisse wordum nowet endia ne muge sa skenze thene ebbete ther to nima. And F. hwam sa hia kiase H. hwam sa thet thi ebbete jeve, mith tham .... hi ther to nime and hokne sa thi sziase ther F. thi scol stede wesa and fest. H. him thinsie thereth .... best duan muge thet skel stede wesa. H (F. 28c.) F. Thi Abbit to adawert thi endige tha keran buppa delve. Thi abbet fonter merne thi endige H.Thi ebbete fon adawerth thi endie tha keran buppa delve Thi abbete fon there merne endie F. tha keran binna sine ompte.
Thi abbit to Rottum endigie sine keran in sine astra ompte.
H. tha keran binna sine ombechte. And thi ebbete fon hi endia tha keran inda aster ombechte F. Thet halve ompte buta delve, thet hebbe then kere under hoc Abbit thet hia hira keran H. thet halve ombecht buta delve thet hebbe thene kere under ... ... ebbete thet sine keran F. ledze. H. ledszie. 40. (F. 28.d) F. Hwersa thi twednath se uppa enne kere kemen, thet thi thremenath folgie. H. Hwersa thi twednath se uppa enne kere kemen, thit ti thrimenath folgie 41. (F.28e.) F. Jef se mith thisse wordum nowet endia ne muge, sa skense thene ebbete ther to nima. And H. Jef se mith thisse wordum nowet endia ne muge, sa skense thene ebbete ther to nima. And F. hwam sa thet thi ebbete jeue, mit tham ther hi ther to nime. And hokne sa thi sziase ther H. hwam sa thet thi ebbete jeve, mith tham ther hi ther to nime, and hokne sa thi sziase ther F. him thinszie theret aller best duan muge. Thet skel stede wesa. H. him thinszie theret aller best duan muge, thet skel stede wesa. 42. zie onder: ( F 28 b), hier herhaald, onderstreept. F. Jef se mith thisse wordem nout endigia ne muge sa schense thene abbit alder to nime and H. Jef se mith thisse wordum nowet endia ne muge sa skenze thene ebbete ther to nima. And F. hwam sa hia kiase ** H. hwam sa thet thi ebbete jeve**, mith tham ther hi ther to nime and hokne sa thi sziase ther F. thi scol stede wesa and fest. H. him thinsie thereth .... best duan muge thet skel stede wesa. 44. (F.29.) F. Tha wedmon in tha aster ompte tha hebbat ac to riuchte stend it Ulderna domme H.Tha waldmon and thet aster ombechte tha hebbat ate riuchte stenden et Ulderna domme F and. alse dwe se forth. H. and alsa due se forth. 45. ( F 30.) F.Twischa dene thunsdei ther tha reddian sweran habbat and an alle godis helgena missa, H.Twiska thene thunres dey ther redgevan swerath and helgena missa, nen ombecht asunderga -(F. 31.) F. Ac na nen ompte asunderga ne rauie. Hia ne due thet bi allera reddiana word. H. Ni na nen ombechte nenne warf ni halde, hia ne due thet bi alra redgevena worde. 46. ( F 32.) F. Thet ther ac na nammer owerum ewel gung nene monne buta tha riucht erwa. And H.Thet ter nemmer aevel ni gunge nena monne, buta tha riuchta erva. and
F. ac thet manne hawnie bi thes presteres worde and thera werdmonna, thet ma ther nene H. mane havenie bi thes presteres worde and there werdmonna, thet m ther nene F. sende on ne winne. H. sende on ne winne. 47. ( F33.) F. Hwersa thi scheltata sin thingat ledsze, werther en mon fallid, C. merka H. Hwersa thi skeltata sin thin ledszie, werther en mon felled, hunderd merka F. grenslachte to ur gelde. H. grenengslachta te urgelde. 48. (F34. ) F. Hwersa alle londes riuchtran thet lond lede, ammer thi here frethe bi xxxij H. Hwersa alle thes londes riuchteran thet lond lede, emmer thi here frethe bi twa and F. merkum hwites selveres H. thritega merkum hwites selveres. 49. (F.35.) F. Ac thet ther nen reddia nanne berielda ur herich ne kethe, hine hebbe thene clager a honda. H. Thet ter nen redgeva sinne berielda ur herich ni kethe, hi nebbe thene clagere ahonda. 50. (F. 35a) F. Nenne mon hachera ur herech kethe than bi twam pundum. Hit ne se thet him thi H.Nenne mon hagera ur herech ne kethe tha bi twam punsum. Hit ne se thet him and ta F. wedmon and thio achtene ur stenden se. Sa schel thi brecma wesa bi .x. merkum. H. werdmonne thiu echtene ur stenden se. Sa skel thi brecma wesa bi tyan merkum. 51. (F 36.) F. Hwersa tha kinde sin eldera of stervat, sa swerat thes kindis foch than to thes kindes gode H. Hwersa tha kinde sin elder ursterve, sa swere ther fogethan to, ther sines godes hude. F. to hudan, al hont thet kint komt to jerum, twene fon there federes syda. and en fon there H. Al und thet kind te jerum cume, twene fon there federes syda. And en fon there F. moder syda. H. moder syda. 52.. (F 37.) F. Alle laua bi riuchta kny to delane ende nena monne nene schenenge ther of to dwane. H.Alle lava bi tha riuchte kne te delane and ther na nena monne nene skenenge of te delane. 53. (F 38.) F. Thi federia and thi neua and thes neves kind tha dele hiara alders goud. Alse thet sexte H. Thi fedria and thi neva kind tha dele hiara elderes god ase thet sexte F. londriucht wise. H. londriucht wise. 54. ( F 39) F. Hwersama en hus under hera fona barne, thetmat jelde mit sex C merkum
H. Hwersama en hus under here fona berne, thet mat jelde mit sexhunderda merkum F. grenslachta. H. grenengslachta. 55. (F 40.) F. Hwersama en hus homelie, balkan an selua kerve, thet mat jelde mith thria C H. Hwersama en hus homelie, balkan and sela kerve, thet mat jelde mith thria hunderda F. merka Grenslachta, alsa hit alle liude bi swern hebbat H. merkum grenengslachta, als hit alle liude be sweren hebbat. 56. ( F 41.) F. Sa hoc tychta sa under thisse kerum thera abbetena and wisesta liuda fon Hunesgena londe H.Sa hoc sa under thisse kerum thera ebbeta and thera wiseste fon hunesgena londe F. nout bigripen se .sa haldma thet alsa thet lontriucht wise . H. nowet bigripen se sa haldema thet ase thes londes syde and thes londes riucht hebbe wesen. 57. (F. 41a) F. Thit hebbat tha liude kern and tha reddian efter bi sweren. H. Thit hebbat tha liude keren and redgevan uppe sweren. H. Acta sunt hec. Einde tekst van H, ook in Jus Municipale Fresonum, en bij Von Richthofen, Ms. Scaliger. F. Acta sunt hec. Anno gratie M.C.C.L.I.J. presentibus dominis abbatibus Eylwardo. Heykone. et Fretherico et dicretoribus Hunesgonie. Qui me scribat Elbertus nomen habebat. De uitgave Codex Humercencis noemt Eylward in Aduard, Heykone in de Marne en Frederico in Rottum in de aanhef als abten. EINDCONCLUSIE. Uit enige foutjes en inconsequenties valt op te maken dat H. van F. moet zijn overgeschreven. De artikelen 27a, 28 en 29 in H, zijn ook later ingevoegd in H.1 Over de Latijnse invoeging in andere hand is in de tekst al het nodige gezegd. (H 34, F 25) Toch is er een studie over Walafried een heilige die het 1000 jaar uithield. Ik moet deze hier noemen, maar bekennen dat ik het stuk niet heb gelezen omdat hij enige weken voor de uitgave in mijn blikveld kwam.( opmerking ten tijde van Nova Terra)
Het manusc