Witte serie no 1 ; Buma / Ebel pag 79 Voor 1250, ca 1230 (?)
DE OUDE RIUSTRINGER KEUREN. De proloog is een latere toevoeging aan de keuren, en daarom cursief gezet. De opkomst van de Karelsmythe was in het noorden van Duitsland nog niet doorgedrongen. Tenminste niet in het type legende dat hem als wetgever bestempelt. (Folz) Andere overduidelijke toevoegingen werden in de vertaling eveneens cursief gezet. --. Tha wi Frisa kersten wrdon, tha urief us thi kinig Kerl, sa hwersa alle liode enne kere, thet hi stede and stalle were bi londes legore and bi lioda libbande. Tha keron Riostringa tha kere, ther hiara londe send and hiara liodon betha fremo and free. 1. Thit is thi eroste kere and thi warth mith ethon bisweren midda alle Riostringon, thet allera monna hwek fretho hede binna hovi and binna huse bi twam iechtiga ieldon and bi twam hundreda merkon. 2. Thit is thi other kere and thi warth mith ethon bisweren, thet ma anda londe nene waldbronda ne dede. Als monich hus sa ma barnde, alsa monich hundred merka tha liodon to fretha. Tha utwaga to ieldande alsa se thi redieva hlige. Sin ingod to winnande mith sextich monnon ova tha heligon, therefter sines redieva hligene, thet hi riuchte swerene hebbe. 3. Thit is thi thredda kere: Sa hwasa enne mon sle and thes nena iechta ne lede, thet hi thritich merk breke, and therefter enich hus hawe, thet hi a umbe thet hus sextich merk selle. 4. Thit is thi fiarda kere: Sa hwersa tha rediewa enne menene warf kethe, fretho to tha thinge and fretho fon tha thinge bi twam iechtiga ieldon and bi twam hundreda merkon alle heroge monnon. 5. Thit is tha fifta kere: Sa hwersa ne en mon of there nedwiri sin lif wiri and sin god and hi thenne enne mon sle, and thet brange tha redieva, ther binna tha fiardandele se, thet hine of there nedwere wirid hebbe, alsa hi nenne fretho breken nebbe, sa ne thur hi nenne brond thelda. 6. Thit is thi sexta kere and thi warth mith ethon bisweren: Sa hwersa twa sinhigen se and kinda tein hebbath and hiara other forifalle, thet thera kinda allerek otheron leve; sterve thet leste, thet ma thet god inna twa dele. 7. Thit is thi siugunda kere: Sa hwamsa mith woniron an en godishus fore, thet hi hundred merk breke. Deth hi eniga monne enigene skatha binna tha godishuse ieftha buta, a twibete and twifrethe.
8. Thit is thi achtunda kere: Sa hwasa sin afte wif urtiuch and en other nimth, hit ne se thet hia se mith riuchte skethe, thet hi hundred merka breke and twintich merka hiri to bote. 9. Thit is thi niuganda kere: Sa hwera ma en wif nimi ovir wald and ovir willa and hiu fon him kiase ieftha stefgongis werne, hiri twintich merk to bote an golde and an selovere and tha liodon hundred mark to fretha. 10. Thit is thia tianda kere: Sa hwamsa ma enne thiaf fe bi epena greve and ma him nimi an beke and an bosmetha blodige thiuvethe, thet ma sine hals lese mith thritich skillingon wichtgoldis. 11. Thit is thi andlofta kere: Sa hwersa thi blata fiuchte and ena monne tha live bilese, thet sin ken thene mon ielde mith twintich merkon, thi fretho and thet urield stonde ova thes blata hals: therefter hwasane hovi ieftha huse ieftha eniga monne urstonde, hundred merk tha liodon to fretha, and thet urield tha friondon, ther thi mon hiara was. 12. Thit is thi twilifta kere: Sa hwasa otherne nachtes barne, thet hi to tha sthitle gunge, ieftha komp weddie, ieftha sextich monna etha, ieftha hi ielde iechtelike; werthere sikur, tian merk to bote; werth hi skeldich hundred merk tha liodon to fretha and tha monne sin god twiielde to ieldande. 13. Thit is thi tredtinda kere: Sa hwersa thi redieva misfari thruch bede tha thruch panninga, thet hi unriuchte thinge and thes londes kere wende, and hi thes birethad werthe mith werde, thet hi achta merk seloveris tha liodon selle and hi therefter an nena redskipi mar ne kumi. Sa hwelik bonnere ieftha hodere over thes redieva willa and sine hliene fara ova enne mon, thet hi thritich merk breke, and alle tha, ther him folgie, allerek tian merk. Sa hwelik aldirmon sa thera wedda awet ovirte, ther thi redieva hlige, thet he se selva ielde. 14. Thit is thi fiuwertinda kere: Alla utfera buta Riostringa orlovi tha stondath bi hundreda merkon alle monnon ; and alle sendebodon thene fretho alsa hach, sa thi Riostrig with thene otherne. 15. Thit is thi fiftinda kere: Sa hwersa en prester ieftha en skeltata ieftha otheres hwelikera honda mon sa thet were, ther en lengad god fon hovi hede, ief hi forifelle and kindar lefde, ther thet lengade god upnema machte, sa hwet sa thi were, ther tha riuchta erva thet god underwnne, thet hi hundred merk breke. 16. Thit is thi sextinda kere and thi warth mith ethon bisweren, thet ma ande londe nena cletsia ne droge. Ac sa hwasa thermithi enne mon sloge, thetter ne mith twam ieldon gulde and twa hundred merka tha liudon tho fretha. 17. Thit is thi siuguntinda kere, thet ma anda londe nen long sax ne droge. Sa hwasa thermithi enne mon sloge, thet hine mith twam ieldon gulde and ma him sine ferra hond opa tha
thingstapule ofsloge. Ac wndaderne thet man thet sax thruch sine ferra hond sloga midda alle Riostringon. OPMERKING. De formule "sa hwersa......" doet er sterk denken aan de potentialis "si quis...."wat de veronderstelling wettigt dat het origineel toch in het Latijn is geweest. De proloog is een latere toevoeging aan de keuren. Karel de Grote is in deze vorm zo vroeg niet in de Duitse literatuur opgetreden. Het wetgeverschap van deze vorst komt volgens Folz pas na 1300 op gang. Het grootste deel der keuren is, de bedragen en de munten in aanmerking genomen, nog voor 1250 opgeschreven. Wanneer er van de Latijnse versie Fries is gemaakt, daarover zouden de toevoegingen uitsluitsel kunnen geven. Het optreden van “aldirmannen” is bepaald nieuw te noemen en feitelijk horen ze niet in het rechtsbestel van de plattelandsgemeenschappen. De aldirman lijkt meer aan een stedelijke praktijk ontleend. Een paar duidelijk latere toevoegingen zijn "skillingon wichtgoldis" en "achte merk selovris".Te lezen als acht zilveren maerken of sterlingen, en niet 8 keer een mark, à 144 gram zilver. De nu optredende wreedheid in de uitvoering van straffen is nog niet voorgekomen in de stukken, die munten kennen van voor 1300. De vertaling in het Fries is niet voor 1400 tot stand gekomen. Ook de Karels legende was in 1235 nog niet zo ver voortgeschreden, dat men mag rekenen dat de aanhef, over het christen worden en de daaruit gevolgde vrijheden, door Karel de Grote gegeven uit de tijd van de artikelen zelf kunnen zijn. Omdat er ook nieuwe Riustringer keuren zijn is het opvallend, dat de oude zijn aangepast. Blijkbaar zijn ze bij het opnemen in de Codexen aangepast aan de tijd van 1427. De boete die men aan het volk schuldig is, is men natuurlijk aan het hoogste orgaan van het volk schuldig. Dat is op verschillende plaatsen min of meer willekeurig omgezet in gerecht, en de algemene bijeenkomst - van het volk en de raadsmannen, die als ze bijeenkwamen het hoogste landscollege waren. Daaronder was Riustringen blijkens de tekst opgedeeld in vierdedelen of kwartieren. De raadsmannen en de bonnere - een latere functionaris, mogelijk in de zelfde functie als de “pedel”in Hunsingo - moesten natuurlijk ook hun loon hebben. Regelingen over hun beloning missen we hier. Vanwege de kortheid van bepaalde uitspraken zijn er enkele feitelijk niet noodzakelijke passages tussen haakjes ingevoegd. De vijftiende keur gaat over leengoed. Van geestelijken kunnen we dat begrijpen, die hadden hun "beneficie" tijdelijk. Hier wordt bepaald dat kinderen van geestelijken het goed kunnen blijven gebruiken, terwijl de verwekkers volgens de kerkorde niet getrouwd mochten zijn. Van wie de schouten - ook een nieuwe benaming, was dat de nieuwe benaming voor de "bonnere"-hun leen hadden wordt niet duidelijk. In het eerste geval veronderstel ik de bisschop van Bremen. In het tweede geval zou het kunnen wijzen naar de graven van Oldenburg, van wie men erkende dat ze er zekere rechten hadden.
VERTALING. De oude Riustringer keuren. --. Toen wij Friezen christen werden, gaf koning Karel ons de volgende opdracht: Dat een keur door het hele volk aan genomen, geldig zou zijn en onderhouden worden, zolang het land onafhankelijk was en er mensen woonden. Zo namen de Riustringers de keuren aan die uit hun land voortkwamen en van hun bevolking vroom- en fierheid vroegen. 1. Dit is de eerste keur en die werd temidden van alle Riustringers met eden bezworen, dat een ieder alzulke vrede zou hebben in hof en in huis, op straffe van tweemaal het weergeld en een
boete van 200 Mark. 2. Dit is de tweede keur en die werd met eden gezworen dat men in dit land geen huizen met geweld gepaard in brand zou steken. Zo vaak men een huis zou afbranden, zo vele malen zouden de daders 100 Mark aan de vertegenwoordigers van het volk betalen, wegens de inbreuk op de vrede. De verbrande opstallen dienen te worden beboet, naar de schatting van de raadsman, de waarde van de inboedel kan terug gekregen worden, door met zestig man op de relikwieën te zweren, waarna zijn raadsman verklaart dat hij terecht gezworen heeft. 3. Dit is de derde keur: Wie iemand doodt en hij bekent zijn schuld niet voor het gerecht, is dertig mark wegens de vredebreuk schuldig, en als hij daarna zonder reden op een huis zijn woede koelt, dan is hij vanwege de vernielingen aan het huis zestig mark schuldig. 4. Dit is de vierde keur: Wanneer de raadsman een voltallige vergadering gebiedt, dan geldt er een uitzonderingstoestand bij de gang naar het geding( het er verblijven) en voor de terugweg op straffe van tweemaal het weergeld en tweehonderd mark voor een ieder die zich er niet aan houdt. 5. Dit is de vijfde keur: Wanneer iemand uit noodweer zichzelf of zijn goed verdedigt en daarbij iemand doodt en de raadsmannen van het kwartier erkennen dat hij uit noodweer heeft gehandeld, en dus niet van vredebreuk beschuldigd kan worden, zodat ook zijn huis niet in de as gelegd hoeft te worden. 6. Dit is de zesde keur en deze werd met eden bezworen: wanneer er twee partners zijn, die kinderen hebben verwekt, waarvan er een sterft, dan vervalt diens deel aan de andere kinderen. Als ook het laatste kind sterft dan dient men erfenis in tweeën te delen. ( Een deel voor de vaders verwanten; een deel voor de verwanten van de moeder.) 7. Dit is de zevende keur: Wie van plan zou zijn met huurlingen een godshuis te willen bezetten,zal 100 Mark verbeuren. Zou hij daarbij ook nog iemand binnen of buiten het gebouw letsel toe brengen, dan staat er een verdubbelde boete en een dubbel bedrag op het verbreken van de vrede. 8. Dit is de achtste keur: Wanneer iemand die vrouw verlaat, waarmee hij getrouwd is en een ander neemt, nog voor ze om redenen, voor het gerecht gescheiden te zijn,[ en hij]verbeurt 100 Mark en moet haar 20 Mark boete betalen. 9. Dit is de negende keur: in het geval dat iemand een vrouw overweldigd heeft en tegen haar wil genomen, en zij bij hem uit de buurt blijft en seksuele omgang weigert, is hij haar 20 Mark schuldig in goud en zilver en de plenaire volksvergadering 100 Mark. 10. Dit is de tiende keur; wanneer men een dief betrapt op heterdaad bij het begraven van goederen, en men neme de pas gestolen goederen terug, dan kan hij zijn leven redden met het betalen van 30 skillingen wicht goldis. * 11. Dit is de elfde keur: Wanneer een bezitloze het gevecht zoekt en er verliest iemand het leven bij, dan zullen zijn verwanten het slachtoffer 20 mark betalen. De vredebreuk en het weergeld kosten de bezitloze het leven. Wie hem daarna op zijn bezit huisvest of in huis opneemt, of dat hij degene die hem opeisen, de deur wijst, is honderd mark aan het recht schuldig en het weergeld aan de verwanten van de neergeslagene. 12. Dit is de twaalfde keur: wanneer iemand bij anderen 's nachts brand sticht, wordt
veroordeeld tot de heetwaterproef, of tot een gerechtelijke tweestrijd, of zoekt zestig man om hem vrij te pleiten, of hij ondergaat de rechtsgang: is hij onschuldig, dan betaalt hij tien mark (voor de procedure), wordt hij schuldig bevonden, dan dient hij 100 mark vredesgeld aan het recht te betalen en de belaagde zijn goed tweevoudig te vergelden. 13. Dit is de dertiende keur: Wanneer de raadsman kwalijk handelt, op verzoek van derden, met gelden malverseert, dat hij oordelen anders dan op grond van recht uitspreekt, en de keuren van het land anders interpreteert, en dit onweerlegbaar wordt bewezen, is hij acht mark zilver aan de rechters en het volk schuldig, en in het vervolg mag hij het abt van raadsman niet meer bekleden. In het geval dat eenaanzegger, of kassier van het gerecht tegen de wil van de raadsman in, een handeling uitvoert is de ondergeschikte dertig mark schuldig, en ieder die er medeplichtig aan is tien mark. Voor het geval een olderman een hoger bedrag vraagt, dan de raadsman heeft uitgesproken, moet hij het hele bedrag zelf betalen. 14. Dit is de veertiende keur. Alle krijgstochten, zonder toestemming van de Riustringers buiten het land, kent per man een boete van 100 Mark. En op allen die onderhandelaars over de vrede hinderen staat dezelfde boete, de Riustringer even zo goed als de tegenpartij. 15. Dit is de vijftiende keur: wanneer een priester of een schout of een ander, doet er niet toe in welke hoedanigheid, die een leengoed van (het hof van de bisschop van Bremen) in gebruik heeft, overlijdt terwijl hij kinderen heeft die het leengoed mogen aanvaarden, geen ander, wie dan ook, de wettige erfgenamen het gebruik onthoudt, dan moet deze een bedrag van 100 Mark wegens de inbreuk op de vrede. 16. Dit is de zestiende keur en deze werd met eden bezworen, dat men in dit land geen degens hoort te dragen. In het geval wanneer men er iemand mee vermoordt, zal de dader dit met dubbel weergeld vergelden en tweehonderd Mark voor het land. 17. Dit is de zeventiende keur: dat men in dit land geen zwaard hoort te dragen. Wie daarmee iemand doodt, dient dit te beboeten met het dubbele weergeld. En dat men hem zijn rechterhand publiekelijk afhakt op de rechtzitting. Ook wonden die men met een zwaard maakt worden bestraft, door met het eigen zwaard de hand van de dader te doorsteken, te midden van alle Riustringers. *. commentaar.... Lees een gouden munt met het gewicht van een skilling. Zekereen munt van na 1350. mogelijk nog later, of een interpretatie uit de tijd van Focko Ukena.