e ia cl
S C
h ~ p
is het maandblad voor de leden van het Cultuur en Ontspannings Centrum — Postbus 542 Amsterdam Postgiro 570348 mv. penningmeester
C.o.C~
Hoofdredacteur: BOB ANGELO
Redactie: 0. Brunoz Louis Castine Arent van Santhorst V. Servatius Peter van de Stenen Tafel Layout: Els K.
de gevolgon van een verwarring In de steeds in omvang toenemende stroom van literatuur over de homofilie treffen wij verschillende malen een uitspraak aan die men op het eerste gezicht geneigd is volledig te beamen. Ik bedoel de uitspraak dat in onze Westerse beschaving geen onderdeel van het menselijke geslachtsleven zo lang zo zeer taboe geweest is als de homoseksualiteit. Een nadere beschouwing van deze ogenschijnlijk zo aanvaardbare constatering brengt echter twijfel, die tenslotte naar een andere gedachte voert. De gedachte namelijk (veel minder vaak naar voren gebracht) dat het taboe dat op de homoseksualiteit rust, ontstond uit een eeuwenlange verwarring, waardoor de homoseksualiteit als samengesteld geheel verwisseld werd met een bepaald onderdeel daarvan, dat dan overigens nog in gelijke verhouding een onderdeel blijkt te vormen van het complex van de heteroseksualiteit. Ik bedoel hier het anale geslachtelijke verkeer, de pedicatio. Tot op de huidige dag heerst de hardnekkige mening dat mannelijke homofielen zich voor hun seksuele omgang bij voorkeur of uitsluitend bedienen van de mogelijkheid tot een anaal contact. Hierin ligt overigens ook een van de gronden voor de over het algemeen zo veel mildere opvattingen over de homofilie bij de vrouw, de Lesbische verhouding. De wetenschappelijke onderzoekingen in de laatste eeuw hebben aangetoond dat de pedicatio bij homoseksuelen hoogst waarschijnlijk niet vaker voorkomt dan bij heteroseksuelen. De feiten hieromtrent zijn echter nog lang niet algemeen bekend, zodat de verwarring blijft voortduren. Het is de pedicatio, in de Christelijke wereld meestal
Verantwoordelijk voor de pagina’s 167-172: Ton D., Bep R., Karin Storm.
Het blad verschijnt als regel in de eerste week van de maand
JULI-AUGUSTUS 1962 17e JAARGANG
Oms!ag(oto Robert Premsela
INHOUD
pag.
Benadering van eèn taboe Klein handboek der psychiatry In een blauwgeruiten kiel De wolfsklauw Gelezen en geknipt . ,,The bell” Als je dood bent,, mag e leven Drieluik van meningen . Kleine bloemlezing .
146 152 154
160 163 165 169
170 172
146
BENADERING VAN EEN
TABOE ‘sodomie’ genoemd, die het zware taboe draagt dat nu al eeuwenlang bepalend is geweest voor de houding tegenover de mannelijke homoseksualiteit, die men er zo lang ten onrechte mee vereenzelvigd heeft. Iets dat onder een zo machtig taboe staat als het anale in het menselijke gevoelsleven, speciaal dan nog met betrekking tot de seksualiteit, is belangwekkend genoeg voor een nader onderzoek. Wie er echter wat licht op wil laten vallen zal ongetwijfeld ook vandaag nog beschuldigd worden van een onesthetische belangstelling en wellicht zelfs van onzedelijkheid. Hij moet zich maar troosten met de gedachte dat ieder die zo’n vijftig jaar geleden over het seksuele leven in zijn algemeenheid naar moderne inzichten schreef, dezelfde verwijten kreeg te incasseren. Nog aan het begin van deze eeuw werd, om nu maar één voorbeeld uit vele te noemen, de Engelse seksuoloog Havelock Ellis een proces aangedaan toen hij het eerste deel van zijn reeks studies in de psychologie van de seksualiteit het licht deed zien. De werken van Ellis zijn tegenwoordig vermaard en worden, met vele andere over dit onderwerp, in massa-edities herdrukt. Wanbegrip en gebrek aan feitenkennis zetten echter ook vandaag nog op de mannelijke homofilie het stempel van een taboe dat in wezen rust op een seksuele handeling die met de homoseksualiteit als zodanig niet zo veel van doen heeft.
de doem van het taboe Wat wij in onze tegenwoordige samenleving taboe noemen is een handeling die wij verboden achten van binnen uit,
een overtreding van een naar ons gevoel heilig gebod. Het taboe kan zich zelfs uitstrekken tot over het denken aan zo’n handeling of het uitspreken van de naam ervan. Als iemand een taboe overtreedt kan hij zelf taboe worden, doordat de conventie of onze gevoelens dan niet meer toelaten dat wij met hem of haar omgaan of contact hebben. Zo iemand wordt ‘doodgezwegen’, in de ban gedaan of zelfs verbannen. Hij heeft zich door zijn daad buiten de samenleving geplaatst. Op deze wijze straft de overtreding van het taboe in zekere zin zichzelf, iets waarvan ook de primitieve volken aan wie wij het woord ,,taboe” ontlenen heilig overtuigd zijn, zo heilig dat het bij hen inderdaad is voorgekomen dat overtreders van een taboe-verbod onder de indruk van hun vergrijp na enige tijd het leven lieten. Evenals die van de primitieven zijn ook onze taboe-verboden niet beredeneerbaar, niet verklaarbaar. Zij oefenen een geheimzinnige macht over ons uit, waaraan wij ons niet kunnen onttrekken. Volgens de formulering van Dr. W. F. Hermans (in een recent ,,taboe”-nummer van Gard Sivik) : ,~taboeis men die dingen gaan noemen waarvan men een bepaald onbehaaglijk gevoel heeft dat ze slecht zijn, terwijl men niet precies weet waarom”. De taboes vallen in het werkingsgebied van ons geweten (dat wat wij nu eenmaal weten, zomaar, onberedeneerbaar) en een bewust taboe-overtreder zouden wij gewetenloos kunnen noemen. Bij de primitieve volken is het taboe een allesbeheersende demonische macht, zowel heilig als onrein. De taboe-handelingen zijn gewijd en tegelijk verboden. Deverboden zijn volkomen onbegrijpelijk voor iemand die
147
niet onder de dwang van het taboe staat; voor hen bij wie dit wel zo is spreken zij vanzelf. Het gevolg is dat er een groot aantal beperkingen is waaraan deze primitieven zich onderwerpen; allerlei dingen zijn verboden zonder dat zij weten waarom. Maar het komt ook niet in hen op naar een reden te vragen; ze onderwerpen zich geheel vanzelfsprekend en ze zijn ervan overtuigd dat iedere overtreding zichzelf wel zal straffen. Aan al die verboden ligt het gevoel ten grondslag dat zij nodig zijn als bescherming tegen bepaalde mensen en dingen die een gevaarlijke kracht bezitten, welke door aanraking overgebracht kan worden. Taboe is de benaming voor zowel de personen, plaatsen of voorwerpen die van deze geheimzinnige macht de bron of drager zijn, als voor het verbod dat er aan ontleend wordt. Iets dat taboe is ervaart men tegelijkertijd als verheven boven het alledaagse en gevaarlijk en onrein. Sigmund Freud, die een speciale studie van het wezen van de taboe-verboden maakte (,,Totem en taboe”), meende dat zij berusten op een sterke neiging in het onbewuste tot de handeling die als verboden wordt ervaren. Wie het verbodene doet wordt zelf taboe, omdat hij de gevaarlijke eigenschap zou hebben anderen te verleiden zijn voorbeeld na te volgen. Hij wekt een zekere afgunst op: waarom zou hem zijn toegestaan wat anderen verboden is? Freud stelde vast dat het taboe bijna altijd rust op een aanraking. Aanraking is het begin van iedere verovering, zowel als van iedere poging om zich aan iets of iemand te onderwerpen. Het denken aan het verbodene is dan een aanraking met de gedachten. Bij een vergelijking van de werking van het taboe met dwangneurosen die hij bij
MO~7A~ A~r~ M~E~
-
:-
T
~
,,hemeltje, die lila stoel niet naast die hemelsblauwe”
148
zijn patiënten onderzocht vond Freud treffende overeenkomsten, o.a. in de ook bij deze neurotici heilige afkeer van het aanraken van bepaalde mensen en dingen. De overdreven behoefte om na elke aanraking de handen te wassen komt dan overeen met de rituele reinigingen die bij de primitieven onder bepaalde omstandigheden taboehandelingen toelaatbaar maken. Zijn belangrijkste conclusie is hier toch wel dat tegenover elk taboe-verbod een sterke onbewuste begeerte naar het verbodene staat. ,,Wo em Verbot vorliegt, muss em
Begehren dahinter sein.” Op het feit dat ook met betrekking tot het anale deze tegenstelling tussen begeerte en gebod bestaat, kom ik later terug.
seksuele taboes De taboes op het gebied van de seksualiteit zijn in onze maatschappij in de laatste halve eeuw sterk in beroering. iedere nieuwe generatie lijkt er meer overboord te gooien. De taboes die zo gemakkelijk verloren gaan zijn uiteraard niet de diepst gewortelde. Er zijn oeroude seksuele taboes, die ook nu nog onverminderd gelden (b.v. het incestverbod). In onze dagen zo goed als vroeger zijn er echter ook veel sociale seksuele taboes, die alleen in een bepaalde maatschappelijke klasse gelden. Wat de adel zichzelf veroorlooft, staat de arbeidersklasse niet toe en omgekeerd en dergelijke. Voor de priesterklasse b.v. is iedere vorm van geslachtelijk verkeer taboe. Seksuele taboes zijn in de loop der eeuwen even sterk aan wisseling onderhevig geweest als zij onderling verschillend zijn bij de vele volkeren van deze aarde. Als wij hier en nu de pedicatio taboe achten, dan mogen wij dit doen in de wetenschap dat onze verre voorouders zich daar al evenzeer over zouden verbazen als vele van onze mede-aardbewoners dat vandaag en morgen zullen doen. Niettemin, wij mogen een taboe dat in het Westen sinds het begin van de Christelijke beschaving van invloed is, en het reeds lang daarvoor in de Joodse wereld was, wel diep geworteld noemen. Met die wortels zullen we ons dan hierna gaan bezighouden.
ondergronden Een 16-jarige jongen beleefde het volgende: ,,Hij lachte tegen me toen ik van de bushalte wegliep en dus ging ik terug. Ik dacht dat ik hem kende of eigenlijk dat ik hem hoorde te kennen. We praatten een tijdje en toen nam hij me mee naar de bioscoop, waar hij zijn hand op mijn dij legde. Ik weet nog dat het me verbaasde, maar het was meer verbazing omdat zoiets in de bioscoop ge. beurde, dan omdat hij het deed. Na een poosje stelde hij voor te gaan wandelen. Het was de eerste keer dat ik ooit uit een bioscoop gegaan was zonder de hele film gezien te hebben, maar ik wilde graag. We gingen naar een veldje, waar we ons allebei gedeeltelijk uitkieedden. Na wat gestoei op de grond draaide ik me om met mijn
rug naar hem toe. Ik kan nu niet verklaren waarom ik
dat deed, maar op het moment leek het me volkomen de natuurlijke gang van zaken. Ofschoon de man tenslotte de pedicatio volvoerde, herinner ik me dat hij zich over mijn haast verwonderde en me vertelde dat ik niet iedereen zoiets bij me moest laten doen... Ik kan eerlijk verklaren dat ik niet wist dat zoiets mogelijk was voordat het gebeurde.” (uit Westwood, ,,Society and the homosexual”, p. 45) Deze ,,case-history”, die natuurlijk niet op zichzelf staat, toont ons al duidelijk aan hoe de neiging tot de pedicatio spontaan kan optreden bij een opgroeiende jongen, die van het bestaan van deze handeling bewust niet eens op de hoogte is. Voor deze jongen was hier nog geen taboe, hij liet zich geheel onbevangen door zijn verlangen leiden. Een dergelijke instinctieve geneigdheid tot anaal verkeer treffen we ook aan bij het uiteraard volkomen onbevangen dier. ,,Interessant zijn bv. de gedetailleerde onderzoekingen van Gilbert V. Hamilton, die het gedrag van apen bestudeerde. Ondanks de aanwezigheid van vrouwtjes komen onder de onrjpe, in vrijheid levende mannelijke apen dagelijks homoseksuele spelletjes voor, naast heteroseksueel gedrag. Rijpe en onrjpe mannetjes-apen, die hij observeerde, namen tegenover een sterkere aap, hetzij mannelijk of vrouwelijk, een vrouwelijke paringspositie in, indien zij werden aangevallen en zich niet door vlucht konden redden. De aanvaller reageerde daarop met het staken van zijn vijandig gedrag. Bij de rijpe mannelijke apen had het homoseksuele gedrag steeds een defensieve bedoeling of diende het om een ander naar zich toe te lokken en daarna deze te bevechten.” (Dr. M. Zeegers in ,,De homosexuele naaste”) -
Zowel bij het geciteerde geval van Westwood als bij de observaties van Hamilton constateren wij bij de partner die de pedicatio uitlokt een zich-aanbieden. In beide gevallen wordt de seksuele handeling niet door de invoerende partij gevraagd of geëist, maar begeerd door de ontvangende, die hiermee tevens een teken van onderhorigheid geeft, dat bij de dieren niet in een hoger vlak dan dat van angst en macht ligt, maar bij de mens een vorm kan zijn van tot het uiterste zich geven in liefde of het verlangen naar liefde, naar samenzijn. Ook voor de invoerende partij is de mogelijkheid tot gevoelservaring op soortgelijke wijze van een tot het uiterste zich geven aanwezig. ‘Ik heb je zo lief, dat ik het nederigste van je lichaam nog bemin en aanraak’, zegt Benoni ongeveer tot de jongen die de hoofdpersoon is in Marnix Gijzen’s ,,De lange nacht”, en al doelt de spreker hier niet rechtstreeks op de pedicatio, ook daarop zouden zijn woorden van toepassing zijn. In de pedicatiehandeling kan aan beide zijden van een offeren gesproken worden; het ‘nederigste’ wordt op de troon gezet, alle trots laat men
varen, men bemint elkaar tot op de bodem. Zoals D. H. Lawrence het zijn Lady Chatterley laat beschrijven: ,,De verfijning van de hartstocht, de uitbundigheden der sensualiteit! En noodzakelijk, steeds meer noodzakelijk, om valse schaamten uit te branden en het zwaarste erts van het lichaam tot reinheid te smelten. Met het vuur van louter zinnelijkheid. In de korte zomernacht leerde zij zoveel. Zij zou gedacht hebben, dat een vrouw van schaamte gestorven zou zijn. In plaats daarvan stierf de schaamte. Schaamte, die vrees is: de diepe, organische schaamte, die hurkt in de lichamelijke wortels van ons allen en die alleen door het vuur der zinnelijkheid verjaagd kan worden, die werd ten laatste opgeschrikt en op de vlucht gedreven door de fallische jacht van de man; en zij kwam tot het binnenste van haars harten wildernis. Zij voelde thans, dat zij tot het naakte rotsbed van haar natuur was doorgedrongen en dat zij in wezen schaamteloos was. Zij was haar zinnelijk ik, naakt en onbeschaamd. Zij voelde een zegepraal, die bijna bluf was. Zo! Zo was het dus! Dat was het leven! Zo was je dus werkelijk! Er was niets overgebleven om te verbloemen of om beschaamd over te zijn. Zij deelde haar uiteindelijke naaktheid met een man, met een ander wezen. En de roekeloze duivel, die de man was! echt als een duivel! Je moest sterk wezen, om hem te verdragen. Maar het kostte enige moeite, dat doordringen tot het hart van de fysieke wildernis, de laatste en diepste schuilhoek der organische schaamte. Alleen de fallus kon er zich in terechtvinden.
149
•En hoe was hij haar daar niet mee te lijf gegaan! En hoe had zij het, in vrees, gehaat! Maar hoe had zij er inderdaad naar verlangd! Thans wist zij. In de grond van haar ziel, fundamenteel, had zij de fallische klopjacht nodig gehad, had zij er heimelijk naar verlangd en zij had gemeend, dat die haar nooit te beurt zou vallen. Thans was die daar plotseling en de man deelde haar laatste en uiteindelijke naaktheid, zij was schaamteloos.” (D. H. Lawrence, ,,Lady Chatterley’s minnaar”, vert. J. A. Sandfort) Wij leren hier veel van de waarheid van de uitspraak
van de seksuologen die vaststellen dat ‘de zenuwen van de geslachtsorganen zowel als van de anus hun oorsprong vinden in de cloaca van het embryo, zodat anale omgang biologisch niet zo ongehoord is als men op het eerste gezicht geneigd is aan te nemen’ (Allen, ,,The Sexual Perversion and Abnormalities”). Waarop steunt nu onze bereidheid om in eerste instantie deze vorm van menselijke seksualiteit ‘ongehoord’ te vinden? Dr. Eustace Chesser, in ,,Odd Man Out”, zegt er dit van: ‘De psychologische redenen zijn ongetwijfeld terug te voeren tot remmingen ontstaan bij de oefening tot zindeljkheid in de kinderjaren.’ We vinden een uitwerking van deze stelling bij D. West (,,Homoseksualiteit”, Ned. bewerking Mr. F. E. Frenkel), die schrijf-t: ,,Anale handelingen vallen onder een taboe van de eerste orde. De gedachte aan ‘sodomie’ of iets dergelijks komt vdél mensen bijzonder walgingwekkend voor, want onze opvoeding leert ons toiletten, uitwerpselen en al wat daarmee samenhangt als vies en afstotend te beschouwen. De manier waarop een hond bij een andere onder de staart snuffelt en belangstelling voor uitwerpselen aan de dag legt doet ons bijzonder weerzinwekkend aan; maar wanneer wij deze weerzin niet langs kunstmatige -weg verkregen hadden, zouden bij ons zelf mogelijk nog sporen van dit dierlijk gedrag te vinden zijn”. West wijst er hier op dat men~kinderen- deze interesse -echt moet afleren en dat ze bij zwakzinnigen vaak weer naar voren kômt. Hij vervolgt: ,,Zelfs bij de -gezonde- kan -de seksuele drift de verkregen weerzin de baas worden -en velen in ons cultuurpatroon en nog veel meer in andere beschavingskringen maken van de erotische mogëlijkheden van de anale zone gebruik door het be-di~ijvenvan pedicatio.” Wij worden bij het lezen van deze passage herinnerd aan wat 1’reud over het taboe zei: achter elk verbod staat een begeefte~be begéerte hebbën wij verdrongen, realiseren wij ons niet maar het taboe zijn wij ons telkens ~bewust: Waarom zijn er nu ‘-toch mensen die dit verbod -6vererëden? Wij mogen hiërbij niet- vergetèn dat van de tâb~o’vértreders er slechts inigen zijn -die de moed 2ullen hebl~nvoor huh’ ‘overtreding’ uit té-kbmen -buiten -
-
-
-
—
—
-
-
-
-
-
150
-
het tweetal mensen dat de handeling samen begaat. Het is te algemeen bekend dat over hen onmiddellijk het oordeel geveld zou worden, een oordeel waardoor zij zelf taboe zouden worden, uitgeworpenen, paria’s. De overtreding vindt dus veelal slechts plaats onder voorwaarde dat -zij aan geen derde bekend zal worden; weer een ken-merk van de taboe-handeling: slechts onder zeer bepaalde voorwaarden aan zeer bepaalde personen toegestaan. Dat men de handeling niet met iedere willekeurige persoon zal bedrijven illustreert dit ook. Hoe komt de heteroseksuele man of vrouw er toe de pedicatio toe te passen? Wij willen nu even afzien van de mogelijkheid dat bepaalde homoseksuele verlangens de man er toe brengen zijn vrouw als man te gebruiken. Volgens de ervaringen van Chesser gebruiken veel echtparen de pedicatio als een verzekering tegen ongewenste zwangerschap: ,,Uit mijn eigen klinische ervaring betwijfel ik of meer dan 15 % van de homoseksuelen pedicatio toepassen, en ik denk dat de meeste psychologen dit zouden bevestigen. Wat men echter gauw geneigd is over het hoofd te zien is dat waarschijnlijk meer dan 15 % van de heteroseksuelen in het huwelijk pedicatio bedrijven of er naar verlangen dit te doen.” (Chesser, ,,Live and let live”)
-
Hoe diepe zinneljkheid en onbeknotte wellust tot de pedicatio kunnen leiden toont ons het geciteerde uit ,,Lady Chatterley’s minnaar”, een passage die overigens nog zeer onlangs, nu het boek tenslotte in Engeland vrijgegeven is, onder de doem van het taboe aanleiding werd tot een controverse, waarop ik bij een overzicht van de pedicatio in de literatuur terug zal komen. Onder deze omstandigheden wordt de seksuele handeling ‘wanneer men de schaamte achter zich gelaten heeft, ervaren als een heilige handeling. Hoewel dit alles onbewust blijft, is het niet een eenzijdig lichamelijke begeerte die -de mens tot anale omgang drijft. Het is hier de plaats om te trachten het een en ander weer te geven van de- interessante, weliswaar enigszins duistere beschouwingen die de Engelse professor Wilson Knight -hierover geeft in zijn ,,Lord Byron’s Marriage” en andere boeken. In het met name genoemde boek beschrijft Prof. Knight hoe de dichter Byron door de reacties van zijn schoonfamilie op het feit van -zijn an-ale omgang -met -zijn -vrouw gedwongen wordt Engeland te verlaten. -Over de betekenis van de seksuele handeling op zichzelf maakt hij de volgende opmerkingen~met als uitgangspunt de gevoelens van afkeer die zij veelal -opwekt. ,,De ‘afkeer’ wordt voornamelijk veroorzaakt door de gedachte aan de productie van uitwerpselen.: Wij mogen ons echter -te binnen brengen, dat er bepaalde heiligen geweest zijn die heel veel moeite deden om zonder afkeer -datgene tot zich te nemen wat biologisch weerziu~wekkend is; en’ we moeten -nOoit vergeten- dat gezien --uit -
-
-
-
-
-
-.
-
-
-
-
een niet-menselijk, niet-biologisch standpunt de weerzin niet zou bestaan, zoals hij dat al niet doet daar waar een hoge roeping, waarvoor alles opzij gaat, als bv. die van een dokter, de situatie beheerst. We zouden elke vorm van lichamelijke liefde kunnen zien als in zekere zin een overwinning over lichamelijke verheimelijking en lichamelijke afkeer, een overwinning die bijdraagt tot de ekstase en tot de waarde van de ervaring; zo gezien is de pedicatio een overwinning tot het uiterste. Wat in het lichaam niet wordt opgenomen, wat wordt uitgeworpen, zijn gifstoffen en dus een verschijningsvorm van de dood, en er kan een proces van katharsis, van loutering, in werking zijn, niet zonder overeenkomst met dat in de tragedie. Wat de pedicatio betreft, deze is niet slechts een vermenging van leven met leven, maar ook van leven met dood; het is een tragische handeling, een huwelijk van leven en dood, van goed en kwaad, een geconcentreerde tragedie in strikt lichamelijke termen.” Prof. Knight verwijst nog naar een passage uit ,,A Glastonbury Romance” van Cowper Powys, waarin op een hoogtepunt in het verhaal het toegewijde en heilige leven
van een van de hoofdfiguren uit het boek wordt bekroond met een visioen van de Heilige Graal, dat gepaard gaat
met een binnenstromen van het bovenzinnelijke, dat hij ondergaat als het van onder af indringen in zijn darmen van een ‘gigantische speer’. Duister als dit alles mag blijven, Prof. Knight en de autoriteiten waarop hij zich beroept, suggereren dat door de pedicatio iets tot stand
HET
kan komen als een eenwording met het wezen der dingen, een wegvloeien van de tegenstelling tussen leven en dood, en, omgekeerd, dat een mystieke ervaring vergezeld kan gaan van lichamelijke verschijnselen die aan de pedicatio doen denken. Het is hier ook misschien de plaats om er aan te herinneren dat tot de heidense gebruiken die in de voorchristelijke wereld tot in de tempel van Jeruzalem konden doordringen rituele pedicatio hoorde. Hoewel we hier te veel in het vlak van veronderstellingen belanden is het niettemin belangrijk te beseffen, dat dergelijke veronderstellingen mogelijk zijn en inderdaad hij verschillende denkers voorkomen. De handeling die biologisch niet creatief is krijgt hier de mogelijkheid toegewezen op het terrein van de geest wel degelijk grote scheppende waarde te hebben. Als conclusie van deze beschouwing over de psychologische achtergronden mogen wij stellen dat onze afkeer van de pedicatio door opvoeding verkregen is, dat ons besef van ,,taboe” is aangekweekt, dat de begeerte die achter het verbod staat zich op allerlei momenten kan doen gelden, hetzij spontaan, hetzij onder het mom van rationele overwegingen als, bij voorbeeld, het voorkomen van zwangerschap. Nu we aldus iets meer weten van de basis van onze eigen houding tegenover de pedicatio, kan het des te interessanter zijn het een en ander te vernemen over de praktijken en opvattingen van andere culturen en beschavingen met betrekking tot het anale geslachtsverkeer. L. C.
ZOEKT VOOR ZIJN CENTRAAL BUREAU. ZELFSTANDIG. VERANTWOORDELIJK
•
1
LEIDER CO-ORDINATOR -
DIE DE BELANGEN VAN HET C.O.C. ALS DE ZIJNE ZIET. ORGANISATIETALENT, ADMINISTR.- EN KANTOORERVARING VEREIST
De vervulling van deze interessante functie vraagt toewijding, maar biedt een rijpe, idieel ingestelde persoonlijkheid, unieke mogelijkheden een creatieve taak te vervullen. Ook gepensioneerden kunnen in aanmerking komen; leeftijd wordt van geringe importantie beschouwd. Goede honorering. -
Uitvoerige schriftelijke sollicitaties aan:
HOOFDBESTUUR C.O.C. POSTBUS 542, AMSTERDAM
GEVRAAGD VOOR HET CENTRAAL BUREAU VAN HET C.O.C., TOEGEWIJD
BOEKHOUDER(STER)-ADMINISTRATEUR(TRICE) met enige boekhoudopleiding en goede praktijkervaring. Schriftelijke sollicitaties aan:
HOOFDBESTUUR C.O.C., POSTBUS 542 AMSTERDAM
151
In de voorafgaande hoofdstukken (nummers 5 en 6 van dit blad) gaven we verhandelingen over de geschiedenis, de biologie, de biochemie, kortom de biografie van het verschijnsel ,,homo”. In de volgende twee hoofdstukken zullen we de verschillende typen nader bezien.
KLEIN HANDDOEK DER
HOOFDSTUK 5. Typologie en practijk. Toen men het niet eens kon worden in verklaring van het feit hoe de homo’s homo’s worden verdeed men voortaan slechts zijn tijd mét hen onder te verdelen naar gelang de eigen smaak: zo in halve-, bi- en heleen in homo’s in de maak. Daar ‘t van praktisch nut kan wezen dat gij homo’s onderscheidt moet ge ‘t volgende goed lezen, dat spaart U ‘s avonds dan veel tijd: Eerst dan de van Willhart Schiegel: die heeft een satijnen huid en is psychisch méér een vlegel dan het exemplaar van Freud. Hij heeft andromorfe haren op zijn gynekomorf gezicht en zijn heupen zijn zo’n zware, echter, zijn moraal is licht. Is zijn duim een beetje langer dan zijn penis door de week is hij daarbij sopraanzanger en ziet na een weekend bleek, Heeft hij een opvallend bekken en wil -in een zacht beroep ziet ge hem vetkussens spekken, is hij mindere in een groep, Werft hij met het kokette, maar verwekt hij niet zo graag, en ge moet er goed op letten is zijn buitenwereld wat vaag, kunt ge hem dan nog betrappen bij ‘t beleven van zijn lust, ja, als ge hem naar lucht ziet happen als de melkboer hem kust: wees dan maar gerust, dan is het er een: een Schlegeltje! —
152
—
P Yc H i ATR 1 E s
Maar héél anders is het type dat slechts Freud gelezen heeft: dat is dan zo’n hele diepe die aan alle kanten kleeft.
of Hij en is dan de vieze tot deoraal. introvert woorden broekenpoepers anaal roepers en tot ishoort extravert Plast hij ‘s nachts nog in zijn bedje, is dat ‘n hardnekkige kwaal, wil hij samen plassen met je dan is dat heel erg genitaal. Wil hij liever met zijn moesje dan met vader mee naar bed, draagt hij graag een lila bloesje zijn zijn kleren zonder smet, en ziet ge hem ‘s avonds op de paden van het Lodewijkplantsoen Lodewijk zelf overladen met de een na de andre zoen, dan hoeft U niets meer te doen: het is er een, een Freudje 1
Als gij dus zoudt willen weten of Uw buurman homo is, dan zijn heupen maar gemeten; vindt hij dat leuk, dan is ‘t gewis ! Maar mocht ge een nette heer ontmoeten uit de gegoede middenstand, met een vrouw en zeven zoete kinderen aan de linkerhand, een leraar van twee habe-essen een conducteur van de Haagse bus, een meester met private lessen, een Yankee of een rooie Rus, wiens heupen en wiens trechterbekken als ideaal gevormd zijn, met op zijn pak normale vlekken en een mannelijke lijn, dan is dét zoals ik ‘t inzie het meest gangbare exemplaar: het is de homo van A. Kinsey, en die is helemaal niet raar!
Peter van de Stenen Tafel.
153
IN EEN BLAUW I3ERUITEN KlEI
Het was te verwachten dat de verschijning van het pocket ,,De hom. sex. naaste” en in het bijzonder het hfdst. van Dr. S. J. Ridderbos de nodige reacties zou uitlokken. Speciale aandacht wil ik vragen voor een reactie welke verscheen in het vrjgem. geref. weekblad ,,De Reformatie” waar een medicus (!) onder het pseudoniem Pater later in de rubriek ,,Aan het stuurwiel” zijn visie geeft. Dit commentaar zal niet nalaten indruk te maken op het kerkvolk, omdat de schrijver het doet voorkomen zijn onderwerp degelijk bestudeerd te hebben en zijn betoog staaft met uitvoerige citaten uit de genoemde pocket, het Pastorale Cahier en Vriendschap. Er schuilen echter giftige adders onder dit vrjgemaakte gras! Zelden zag ik zoveel wanbegrip, onkunde, vooroordeel, verouderde opvattingen en afkeer van de lichamelijke uitingen welke smeuig worden opgediend bij elkaar. Het ‘bijbels spreken’ roept bovendien onweerstaanbaar herinneringen op aan rollen pepermunt die te dicht bij zakdoeken met eau de cologne hebben gelegen. De theologische notities zijn geschreven vanuit een fundamentalistische geloofsopvatting, welke men voor onvoorstelbaar houdt. ,,De kundige, open beschouwing over de in het geding komende bijbelpiaatsen” zoals Prof. Dr. E. L.. Smelik de exegese van Dr. R. typeerde, wordt zonder een werkelijk andere exegese van generlei waarde verklaard. De cultische achtergronden krijgen geen enkele aandacht. Homosexualiteit is ,,een perversie, waardoor de mens in de schuld komt bij God. Omdat God de Heere, blijkens Zijn Woord, zwaar toornt tegen de bedrijver van hom. sex. handelingen.” Het mankeert er nog maar net aan of Pater later pleit voor de invoering van —
JAN DE GROOT
Opkomst eev~ ~qrc~eidiv~ ~+
—
011 olldergallg i~’ie+ l~ v~c~
c~ ~ mUlieu van
de warkenc4!
cle
ajjr-
?Y~Oeder i-y~eeruJ~Lc4,±.
kl~vs,se
~.peel,~e c*llea~
W~jke~~G~ejv~varyisef
(~licio~r W~.4-d~ijopc~e~ierk~) hI)We~~ ne+ Ak. secte’ ~r~de,Poeç~
h~j kreecj
~)
buii~i)g~woor) volgde
heen
ee~~
VOec(ç,e~j
opn~fl~?
154
lelkei,-,s
al~ hij mTautvc(a
1
de doodstraf uit Lev. 20 vs 13. Zeer opvallend is het geobsedeerd zijn van de lichamelijke uitingen. Sprekend over de exegese van Dr. R. stelt Pater later: ,,dat alleen Gods wil normatief is, die o.a. bepaald heeft dat zowel de mannelijke als de vrouwelijke geslachtorganen naar hun ‘natuur’, die deze van de Schepper hebben meegekregen, gebruikt moeten worden. Deze ‘natuur’ is, dat het mannelijke orgaan ‘sluit’ op het vrouwelijke en omgekeerd, maar niet het mannelijke op een ander lichaamsdeel als anus of mond”. En verder: ,,Het is dan ook een door de zonde ingetreden desorganisatie van het geslachtelijke leven van de mens, als b.v. het mannelijk geslachtsorgaan aan zijn natuurlijke funktie: bij de vrouw kinderen te verwekken, onttrokken wordt en op volmaakt zinloze sterker: tegennatuurljke wijze ingevoerd wordt in een anus; en dat nog wel van een man! Waardoor van het ‘vruchtbaar-zijn’ en ‘talrijk worden’ natuurlijk niets meer terecht komt.” Mij dunkt een nogal materialistische benadering, waarmee de procreatie tegelijkertijd als het belangrijkste doel van het huwelijk wordt genoemd. Het wetenschappelijk spreken van deze medicus is al even fraai: hom. sex. is een perversie, een ziekelijke en psychopatische verworven eigenschap. Het Oidipous- of castratiecomplex, langdurige afzondering en verleiding zijn de oorzaken van deze ,,schandelijke ontucht”. Volgens Pater later delen vrijwel alle moderne psychiaters zijn opvattingen. Bij de sociale benadering worden de adders duidelijk zichtbaar. Een ouderling van de Geref. Kerken, die zei: ,,die flikkers, als ik zo iemand ontmoet, heb ik neiging —
—
. . -
hem onder de kloten te schoppen” krijgt wel een berisping. Ik zou zeggen bij deze man weet je tenminste waar je aan toe bent. Maar wat denkt u hiervan: ,,bij homosexuelen denken immers heel wat mensen en dat niet geheel en al ten onrechte aan ‘knapenschenderij’.” Of: ,,hoe vaak tracht een h.s. ‘vriendschap’ aan te knopen met een jongere, soms een veel jongere knaap. Het valt haast niet te zeggen, hoe funest zulk een vriendschap, vooral als dan sexuele handelingen in mond of anus verricht worden, voor het geestelijk leven van zo’n knaap zal zijn. Deze zal dan meestal gaan lijden aan de ‘verleidings-homosexualiteit’.” En: ,,Ik geloof dat voor de h.s. veel g e w o n n e n (spat. door mij) is, als hij zich maar niet, zolang hij zijn h.s. neigingen niet goed de baas is, als volwaardige mededinger naar al de mogelijke betrekkingen zal laten gelden. Want hij is geen volwaardige mededinger.” Er worden ook adviezen gegeven: niet trouwen, de strijd aanbinden tegen deze zondige neigingen en geen lidmaatschap van het C.O.C. ,,Vriendschap” met zijn walgelijke artikelen en naaktfoto’s moet men niet lezen. Op goede sexuele voorlichting aan homofielen geeft hij het volgende commentaar: ,,geen behoefte aan zulke vuiligheid”. Het schrijnendst is dat dit een gelovige benadering heet te zijn. Het is echter een duidelijke demonstratie van diep verankerde weerstanden, heftige verontwaardiging en emotioneel reageren geworden, waaraan psychiaters genoegen kunnen beleven. Ik zou daarom deze prater willen raden er eens één te consulteren of zijn vastgelopen stuurknuppel te smeren! —
—
...
‘~l5~ +e~c~ev,p’-e’~-.+a4ie. kik~ ~
fo-I-o c~r~fe~en
~Jr1 fo4-o vers.c~1aeYt O~ chocolacLe
bi.scu\+ bIT k~je~
~n cç~tverfev,~ic~~s’
opz~ker~c~9 Wa~Sh~ c~eefl rv~eer v~~p7)eP~ +0e -e~
an~ bucces.votle pces’\e. Ieej~de \.~ifl w~#Fe ~ o~rhaIeI,
h3veb-~oheen o~ cle ‘.fc’r1 be’-oe~ide
155
= HANS BLÜHER
= DIE ROLLE DER EROTIEK IN
DER MÂNNLICHEN
GESELLSCHAFT
ERNST KLETT VERLAG, STUTTGART
Een vriend van mij vroeg eens aan een rechercheur van de zedenpolitie, of hij wel eens iets over de homofilie had gelezen. De man antwoordde: ,,Nee, mijnheer, daar pas ik wel voor op, dat is me veel te gevaarlijk!” Wanneer men dan ziet, dat de beste, niet door buitenstaande kwakzalvers, maar door ware deskundigen geschreven klassieken der litteratuur over de homofilie nooit in het Nederlands vertaald zijn, en wanneer men in ieder nummer van ons blad, in iedere discussie en op elke conferentie weer meemaakt, hoeveel open deuren met groot geweld ingetrapt worden, of, wat erger is, hoe men zijn best doet, reeds jarenlang openstaande deuren weer te sluiten, die krijgt vaak de indruk dat velen van ons ook liever niet echt weten waar ze aan toe zijn, wanneer dat weten met de gangbare ,,algemene mening” in conflict zou komen. Daarom is het zo buitengewoon ver—
1
—
—
156
heugend wanneer eindelijk een Uitgeverij de moed heeft zulk een boek, dat reeds jarenlang uitverkocht was, en nog slechts in biblotheken te verkrijgen, te herdrukken. Een boek waarover een geestige jurist eens aan de auteur schreef: ,,Toen Pythagoras zijn beroemde stelling gevonden had, offerde hij als dank voor deze waarheid honderd ossen aan de Goden. Sindsdien sidderen alle ossen wanneer een nieuwe waarheid ontdekt wordt. Zo gaat het ook met Uw boek!” Deze grote ontdekking die Blüher gemaakt heeft vat ook hij samen in de formulering van een wet: ,,Terwijl de drift die men bij het dier sexualiteit noemt slechts de voortplanting der soort dient, richt haar equivalent, die bij de mens Eros genoemd moet worden, zich op een Persoon, die door hem hartstochteljk beaamd wordt.” Eros is een God, daarom is de erotiek niet vies, maar Goddelijk.
Hij is niet slechts een list van de natuur om onbedoelde kindertjes in de wereld te zetten, maar hij is de grote scheppende kracht van Liefde, Vriendschap, Schoonheid en Goedheid; de schepper van de Staat, zo goed als die van de familie. Daarbij verwerpt Blüher iedere kunstmatige onderscheiding tussen Agapé, Charitas en Eros want er bestaat slechts één liefde, de natuurlijke. Al het andere is dwaling.” ,,Natuurljk” nu, noemt Blüher, dat ieder mens, zowel naar lichaam als naar ziel, tot op zekere hoogte bisexueel is. Lichamelijk treedt de vrouwelijke substantie in de man nog rudimentair te voorschijn in de tepels en de naad van de zak, die als een gesloten schede opgevat moet worden; bij vrouwen vinden wij de mannelijke substantie soms in baardgroei of in de stem. Deze lichamelijke kenmerken kunnen bij bepaalde personen sterker zijn dan bij anderen, en hetzelfde kan het geval zijn bij mannen met vrouwelijke en vrouwen met mannelijke karaktertrekken. Maar, dit is wel een der belangrijkste vondsten van Blüher, het is volkomen onhoudbaar een eausaai of algemeen onderling verband te willen leggen, tussen dergelijke lichamelijke, geestelijke of karaktereigenschappen. Zij allen zijn slechts symptomen van het vrouwelijke element in de man, of omgekeerd, maar er bestaan geïnverteerde mannen, wier heroïsche Germanengestalte een symbool der mannelijkheid zelf schijnt, en er bestaan jongetjes met een perzikhuidje en pruimedantenmondje, die geen vrouw met rust kunnen laten. De geschiedenis kent niet weinige beroemde maarschalken, vliegeniers, ontdekkingsreizigers, die immuun ten opzichte van de vrouw waren, en de medische wetenschap kent uitgesproken lichamelijke hermafrodieten, wier geslachtsdrift uitsluitend naar de vrouw uitgaat. Zo komen we dan tot de tweede —
grote ontdekking van Biüher: In iéder mens, onafhankelijk van de hiervoor genoemde lichamelijke of zielkundige kenmerken, strijden mannelijke en vrouwelijke substanties om de hegemonie, en de onveranderljke grondslag van iemands wezen is in het primaat van een dezer twee substanties gegeven. Hij onderscheidt dus een z.g. ,,op de vrouw gericht” en een ,,op de man gericht” type. Het eerste type, dat zeer goed ook bewondering voor mannelijke schoonheid kan voelen en tot homoerotische heldenverering en soms ook, voorbijgaand tot orgasme met knapen in staat is, blijft niettemin steeds in het centrum van zijn belangstelling de vrouw stellen, en vervult, maatschappelijk gezien, de functie van stichter en saamhouder der familie. Het tweede, op de man gerichte type, kan zeer goed getrouwd zijn en vader van vele kinderen, maar de vrouw zal aan zijn geslachtsverkeer weinig vreugde beleven, hij ontvlucht voortdurend het huiselijke liefdesnest voor het sportveld, het mannelijke gezelschap in kroeg, sociëteit, mannen-koor, kegeiclub, of bij de zakenvrienden en de medebestuurders van een der talloze mannen-verenigingen die hij steeds weer opricht. Het is mogelijk, dat hij zijn hele leven geen geslachtsverkeer met enige andere man geha-d heeft, maar hij voelt zich het meest gelukkig in gezelschap van andere mannen, al zijn het Papoeas of Hottentotten waar hij uit de beschaafde maatschappij heen vlucht, op het schip of in een leger, daarom heeft hij tot maatschappelijke functie, het egoïsme van de familievader te compenseren: hij is de ,,statenstichter”, de organisator der ,,Mânnerbünde”, de ,,jeugdleider” bij recht van geboorte. ,,Was schert mich Weib, was schert mich Kind, lass sie bettein gehen wenn sie hungrig sind, mein —
—
—
Kaiser, mein Kaiser gefangen!” (Heine) Nu begrijpen wij ook, waarom Blüher zo’n hekel aan het woord ,,homo-sexueel” heeft. ,,Homosexuelen”, volgens hem, zijn de kleine minderheid der op de man gerichten, die met zichzelf in de knoop zitten en die dus de dokter of de psychiater nodig hebben, om hen van hun ,,ziekte” te genezen. En het ongeluk wil, dat deze psychiaters die slechts zieken onder de ogen kregen, hun hele theorie over het wezen van de inversie op ziekteverschijnselen gebouwd hebben, als of de arts van een sanatorium voor tuberculosen een dissertatie over ademhaling en longen der gezonden wilde schrijven. In werkelijkheid kan de arts of de psychiater verklaren waarom een mens neurotisch geworden is, of fetischist, onanist of masochist, en misschien zelfs waarom hij, wat slechts zéér zelden voorkomt, onder geen enkele omstandigheid tot verkeer met het andere geslacht in staat is, en dan, door bewustmaking van die oorzaken, genezing van de neurose brengen, maar hij kan evenmin verklaren waarom bij de ene man de richting op de man en bij de andere de richting op de vrouw gericht is, als hij verklaren kan, waarom de ene mens als man, de andere als vrouw werd geboren. Kon men deze oorzaken wél vinden en dus ook ver-anderen, dan zou de maatschappij ineenstorten, in het eerste geval omdat het evenwicht tussen het aantal mannen en vrouwen verstoord werd, in het tweede geval, omdat het familiebelang alle andere en hogere belangen zou overheersen. Gelukkig kcmen de ,,op de man gerichte” mannen, of zoals Blüher ze ook noemt de ,,geïnverteerden” meestal niet bij de dokter, omdat zij zich volkomen gezond voelen, allerminst décadent, en tot maatschappelijke aanpassing geschikt. Meestal komt dat, omdat zij tot sublimatie in staat zijn, wat iets geheel anders is -
157
dan verdringing. In dat geval zijn zij er in geslaagd hun liefde van een persoon op een object over te brengen, en hun scheppende kracht erotisch te bevruchten. De staatsman, voor wie zijn vrouw in de eerste plaats een representatiedame is, de schilder of dichter die zich vaak door vele vrouwen laat verzorgen en bemoederen, maar vrouw en kinderen ook rustig honger laat lijden als zijn kunst dat eist, de zeeman, die blij is thuis een goede huishoudster te vinden die de boel in orde houdt, maar wiens ware bruid zijn schip is, de zakenman, die met zijn zaak getrouwd is, maar het goede reclame vindt een luxediertje in Nerzmantel naast zich te vinden in zijn auto, of de diepzee-onderzoeker, die zichzelf op het eind van zijn leven enigszins verbaasd afvraagt, waarom hij eigenlijk nooit getrouwd is. Hun aantal schat Blüher op 50 % der mannen, tegenover een andere helft, die ôf tot de eeuwige vrouwenjagers behoort, ôf geheel in vrouw en kinderen opgaat. Het onderscheid ligt hier dus enkel in de ,,gerichtheid”, en niet in de volkomen onbelangrijke vraag of de betrokkene wel eens met een jongen of een meisje naar bed geweest is. Aan beide zijden zal men dan naast de ,,normalen” ook monogamisten, polygamisten, sadisten, masochisten, en alle andere soorten van perversen en neurotici kunnen vinden. Een tweede belangrijke onderscheiding die Blüher maakt, is die tussen de twee categorieën: Faun en Femelaar. Er zijn mensen, die zo volledig kunnen sublimeren, dat de door hen gestichte ridder- of monniksorde, hun wetenschap, of hun kunst, zodanig de plaats van de geliefde vervullen, dat het geslachtsieven daarnaast voor hen onbelangrijk is geworden, al zullen zij het niet verachten. Er zijn echter ook anderen, bij wie de sublimatie voortdurend .door een rijk en gelukkig geslachts—
158
leven bevrucht wordt. De mens, die zijn sexualiteit, hoe dan ook gericht, volledig durft beamen, noemt Blüher de Faun. Hij is het, die zijn orgasme beleeft als een religieus gebeuren, een vereniging met het al, een volkomen vergeten van het zelf, een lustgevoel zonder ruimte of tijd, zonder moraal of wet, waarin hij uit zou willen roepen: ,,Ik ben de wellust”. ,,Maar slechts hem wordt het ten deel, en slechts hij is drager van dit hoogste geluk, die volkomen ‘ja’ daarop kan zeggen, zonder beperking, zonder verstandelijke bijinotieven, zonder betrekking tot de maatschappij, zonder schaamte en zonder walging, volkomen overgegeven, volkomen vernietigd, volkomen wederopgestaan en volledig mens!”. Van hem, en dat geldt weer voor mannen zowel als voor vrouwen met een gelukkig geslachtsieven, geldt: ,,De Faun is goedaardig, hij gunt ieder zijn sexualiteit... hij zal geen oordeel over anderen vellen omdat hij weet hoeveel kwaad hij daarmee kan aanrichten.., is hij kunstenaar, dan noemt men hem dionysisch... de dionysische mens kan sexueel kuis leven, maar nooit uit ,,zedelijkheids”-motieven.” Het tegendeel van de Faun is voor Blüher de Femelaar (der Mucker). Tussen het tijdperk der onanie en dat van het volle geslachtsverkeer, tussen begeerte en orgasme ligt de pijnlijkheidsdrempel, liggen angst en schaamte. En nu citeer ik verder Blüher: ,,Wie de eerste keer tegen deze pijnhjkheidsdrempel stoot, krijgt voorlopig een taboe-gevoel. Hij waagt het niet haar te overschrijden, alles wat sexueel opwindt, wekt tegelijk angst en deze toestand is hem onverdraagbaar. Telkens weer stoot hij zich daaraan, telkens heeft hij dezelfde ervaring. Eindelijk geeft hij de strijd op en zegt: ,,Sexualiteit is dat, wat niet bestaan mag.” De psychologische motivering ,,want ik verdraag haar niet”, ver-
dringt hij door objectivering, theologisering of wereidbeschouwing.” Zo ontstaat het type van de femelaar, de verdringer: ,,Omdat hij de sexualiteit niet kan verdragen, omdat ze bij hem in angst en pijnlijkheid, in walging, schaamte, nerveuse onrust en verwarring omsiaat, mag de mensheid niet sexueel genieten. Het sexuele wordt tot ,,zonde”.” Wanneer echter het sexuele op zichzelf zonde is, dan kan slechts het kweken van kinderen, liefst zonder lustgevoelens daarbij, de zonde van het geslachtsverkeer verontschuldi gen, en dan is de pleger van homofiel geslachtsverkeer de super-zondaar die met de wetten en de methoden van een de Mepse vervolgd moet worden. Verdringing voert tot neurose, neurose voert tot vervolging. ,,Tot dit femelaarsvolkje, zegt Blüher, behoren de drankbestrijders, de gezondheidsapostelen, de fanatieke dierenbeschermers, de vegetarische zonnenmensen... vrjgeesten, atheïsten, monisten en alle psychiaters tijdens hun spreekuur, de naaktlopers en de uitgevers van tijdschriften met naakte mannen en vrouwen”. Men zou er, in volgorde van gevaarlijkheid ook bij kunnen rekenen, de overtuigde communisten die, in China en Rusland ,,sex uitgesneden hebben als een blinde darm” (Wolliston), de Nazi’s en de antisemieten, een zeer groot deel der rechercheurs en procureurs, der reclasseerders en voogdijraden en regenten, en ook zeker een heel rijtje van onze eigen mensen, die hun preciese vakje van de homofilie graag schoon willen wassen, om des te meer op al die andere perversen af te geven en neer te zien, die niet in hun vakje passen. -
,,Met ware zedelijkheid”, schrijft Blüher, ,,heeft deze femelaarsmoraal niets uitstaande. De mens kan slechts één zonde begaan: de zonde tegen zijn eigen aanleg.”
Blüher’s boek, dat ik niet genoeg aanbevelen kan, bevat behalve zijn hoofdwerk ,,Die Rolle der Erotik in der mtinnlichen Geselischaft” een tweede deel, ,,Familie und Mönnerbund” met een reeks los samenhangende essays, waarvan dat over de Lesbische vrouwen m.i. het minst geslaagd is, maar waarvan vooral het dagboek uit de kadettenschool mij gefascineerd heeft. Hoe duidelijk wordt hier weer de stelling van Gide uit zijn ,,Corydon” bevestigd, dat juist in dergelijke millieus met een Spartaanse leefwijze en hooggestemde mannelijke idealen, de homoerotiek steeds weer tot haar hoogste en voornaamste bloei komt! Dat was ook in de oude ,,Wandervogel” beweging het geval en een interessant hoofdstuk beschrijft hoe zij wel moest ondergaan, toen zij eenmaal begon vrouwen in haar rijen op te nemen. Ook de Engelse club, en onze laatste ,,studentenkroegen” en ,,corpora” zouden geen lang leven meer hebben, indien zij dat deden. Hun grote attractie is immers, dat men daar eindelijk eens de vrouw, met alle maatschappelijke beperkingen die zij ons oplegt, kan ontvluchten om geheel onder de eigen mensen te zijn. Dit is een punt, dat misschien ook in onze kring overweging verdient. Met alle waardering voor onze Lesbiennes, en met vol begrip voor hun behoefte om ook eens met elkaar te kunnen dansen, kan ik mij toch moeilijk voorstellen, dat zij zich plotseling in een milieu van louter mannen zo bijzonder thuis voelen, wanneer dat alleen op mannen gesteld is. Waarom geeft men hun geen eigen zaal, zoals ze ook een eigen hoek in ons blad hebben? Is de vrij oniogische vermenging die wij thans hebben een kwestie van beginsel of een maatschappelijke concessie? Moeten de vrouwen nu ôveral bij zijn, zoals de Marva’s bij
de marine? Blühers tweede beroemde boek, ,,Die Deutsche Wandervogelbewegung als erotisches Ph?inomen” is in deze serie niet opgenomen. Hopelijk wordt het nog eens apart herdrukt. Want de ,,Wandervogel”beweging, in haar oorspronkelijke vorm, met haar kameraadschapsromantiek en haar ,,terug naar de natuur” (zonder transistor-radio en zonder meisje achterop een scooter!), was inderdaad het hoogtepunt van een ,,revolutie”, die reeds met de voetbalelftallen (ook zonder meisjes), en de Padvindersbeweging (ook zonder vrouwen), begonnen was. Schoolmeesters en partijleiders hebben haar dan ook systematisch de giftanden uitgetrokken, toen ze het gevaar begrepen. Het is vaak voorgesteld of dit gevaar inderdaad later evident geworden is in de Hitlerbeweging. Dan is het goed in Blühers eigen voorwoord tot de uitgave van 1949, (pag. 15 van dit boek), de hartstochtelijke verontwaardiging te lezen, waarmee hij zich van de ,,Neanderthaler” Hitler afwendt. Men zou kunnen zeggen, dat Hitler in het bad gepist heeft waarin de Duitse jeugd zich trachtte te reinigen, en dat de schoolmeesters daarna, onder luid gejuich, het kind met het verontreinigde badwater weggegooid hebben. Maar ook in de existentialistische jazz-kelders is geen verfrissend bad voor onze jeugd meer te vinden! Hier komen wij tot het voornaamste thema van Blüher: de betekenis van de ,,paedagogische Eros”. Het staat namelijk voor hem vast, dat deze ,,paedagogische Eros” de eigenlijke rechtsgrond en oorzaak van het bestaan van de ,,op de man gerichte man” is~. ,,Slechts deze mannen hebben de verantwoording voor de mannelijke jeugd, en anders niemand. Paedagogisch bedoel ik hier niet in de zin van schoolmeesterachtig, maar in de antieke zin van ,,knapenleiding”.”
herenk(ec1~ng kinkerstraat 142b amsterdam telefoon
159
82521
,,Eros, hier, moet niet begrepen worden als sexualiteit, maar als dat wat aan de sexualiteit haar zin geeft. Zin, niet ,,doel”. Eros is de beaming van een mens, onafhankelijk van zijn waarde. Een mens uit het schema der waardebepalingen los te maken, een mens, die misschien niets betekent dan wat hij voor de ander is, zonder voorbehoud te beamen tot aan het offer van zijn eigen leven toe; dat is heel iets anders dan lust en onlust, spel of tijdverdrijf.” Het staat voor Blüher vast, dat het wezen der homofilie niet de behoefte is om met een leeftijdsgenoot een even fatsoenlijk huwelijk te mogen sluiten als de hetero dat doet met zijn vrouw, maar dat het wezen der homofilie, paedofiiie is, en wel in de -dubbele zin van de rijpe man, die zich zé tot de knaap aangetrokken voelt, dat hij al zijn kracht en zorg en tijd geeft aan de verstandelijke en zedelijke vorming van de geliefde, en het zoeken van de knaap naar een oudere vriend en leider,
de wolfs klauw
naar een geestelijke vader. Het is zijn mening, dat niets misdadiger en noodiottiger voor de maatschappij is, dan het opsluiten van jongeren in bepaalde levensklassen, het uitsluitend omgaan van jongeren met jongeren en van ouderen met ouderen, waardoor de natuurlijke erotische band tussen leerling en Meester wordt doorgesneden. En deze theorie vindt hij niet bij ,beminnelijke geesteszieken, bij necrofielen of kannibalen”, maar hij vindt haar bij Socrates, Plato en Aeschylus aan de bronnen van onze beschaving. Wie nu meent, dat hiermee uitsluitend dat huichelachtigste bedrog aller tijden bedoeld is, dat de schoolmeesters uitvonden om rustig Grieks te kunnen blijven doceren: ,,de Platonische liefde”, vergist zich in ieder geval t.o.v. Blüher. ,,De beslissing of een sexuele handeling plaats vinden mag of misschien zelfs môet, ligt steeds in de hand van de autonome mens, en geen zedelijk-
heid heeft hierbij recht van spreken”, schrijft hij. ,,In dat geval wordt de verdringer tot een vervolger, krijgt schuim op de mond en hitst met een fantasie die geen clementie kent tegen de ,,homosexueien”, waarmee de vrije mannenheld bedoeld wordt. Dat is geen gewone huichelarij, veeleer weet de vervolger niet, dat hij in werkelijkheid van dezelfde geaardheid is als de vervolgde, maar dat hij getracht heeft deze geaardheid te verdringen, en aan deze verdringing ondergegaan is. Het stukje van M. H. v. H. in het Mei-nummer van ,,Vriendschap” schijnt mij van dit schuim op de mond krijgen een goed voorbeeld. Hij schijnt daarbij zo verblind, dat hij niet eens meer weet, hoe een der doeleinden van onze vereniging een wetswijziging in de zin van een verlaging van de leeftijdsgrens is, een eis waar toch uitsluitend paedofielen bij geïnteresseerd zijn. In mijn geval is mijn ,,geestesziekte” van dezelfde aard als die van
Na zijn bundel ,,De liefste gast” verrast Jac. van Hattum ons ditmaal met een viertal verhalen gebundeld onder de titel van het derde verhaal: ,,De Wolfsklauw”. Sprak uit zijn verzen in de bundel ,,De liefste gast” de milde, hunkerende toon van een dichter die in zijn liefdesobjekt telkens maar weer zijn eenzaamheidsgevoelens geprojekteerd vindt als in een mysterieuze spiegel, in ,,De Wolfsklauw” vinden wij de keerzijde van de persoonlijkheid van de dichter. Hij is beurtelings wreed, achterdochtig, geprikkeld, cynisch en, waar hij buiten het verhaal weet te treden, zelfs sa-distisch. Uiterst somber, uiterst negatief zou m2n wellicht geneigd zijn op te merken, maar er is meer. Diep verscholen proeft de lezer de opmerkelijke waarachtigheid van deze
drongen en gevoelens. Bij herhaaldelijk herlezen van de verhalen gaat men langzamerhand het fijne verband zien (wellicht zou een psychiater in dit geval willen spreken van ‘het pijnlijke verband’) tussen deze gevoelens, tussen de verhalen: ,,Die wordt nog eens gek” en ,,Willibald”, ja zelfs voor wie kennis heeft genomen van ,,De liefste gast”, tussen deze milde verzen en zijn agressieve verteltrant die zo opmerkelijk gevoed wordt door een impulsieve, vaak bezeten denkwijze. Uit wat bovengaand gezegd is, zal duidelijk zijn dat de spanning van deze vier verhalen juist wordt opgeroepen door het verborgene in de persoonlijkheid van de dichter, dat hij weergaloos eerlijk en zonder het voor de realiteit te vereenvoudigen en te rangschikken, waardoor het slechts een gekunsteld werk gewor-
—
nieuw proza van jac van hattum 160
Blüher en wanneer ze gevaarlijk is kan ik me troosten met het uiterst interessante voorwoord, dat Professor Dr. Hans Joachim Schoeps voor dit boek heeft geschreven en waarin het o.a. heet: ,,Het opnieuw verschijnen van dit aanstootgevende boek zou zegenrjk kunnen zijn. Laat men er maar aanstoot aan nemen, want het bevat inderdaad dynamiet. Iets beters zou de dode Blüher zich niet hebben kunnen wensen.” Professor Schoeps zegt van zichzelf, dat hij jood is, en daarom beter dan anderen in staat om het onrecht dat een vervolgde minderheid aangedaan wordt te begrijpen. ,,Slechts omdat dit soort liefde paraphiel is, d.w.z. van de norm der meerderheid afwijkt, wordt ze onderwerp van een aanklacht, waarbij, als in het geval van de heren X. Y. en Z. mensenlevens vernietigd worden. Cui bono? Wie is daarmee werkelijk gediend? Het algemene heil? Ik geloof eerder de donkere, in het Duitse volk sluimerende en in het natio—
den zou zijn, aan ons overgeeft. Hieruit volgt echter dat het vooral voor de recensent nogal moeilijk is duidelijke taal over deze vier verhalen te spreken. Het meest kontakt heb ik met het laatste verhaal’. ,,Die wordt nog eens gek”, waarin de dichter zich van zichzelf distanciëert als hij zijn ambivalent
sociaal
konflikt
be-
schrijft ten aanzien van het homosexuele miileu. Wel zegt hij: ,,Liever een huzaar van Boreel dan een jongetje van Borel”, maar als hij de eerste dan tracht te vinden, verliest hij alle mildheid die hem eigen was
bij bijvoorbeeld
een beschouwing
over ,,De jonge Pan, schoon als der Grieken God”, in het gedicht
,,Muntplein” uit ,,De liefste gast”. Hij weet zijn agressiviteit, onder andere opgeroepen door het kwade schuldbewustzijn dat zijn hunkeren-
naalsocialisme zichtbaar geworden haat-affekten die maken, dat in Duitsland minderheden legaal gekweld en vervolgd mogen worden, omdat ze minderheden zijn.” Daarom beveelt professor Schoeps dit boek aan, al voelt hij zich daarbij gedwongen een zeker voorbehoud te maken: ,,Mij zijn de homosexuelen in het algemeen niet sympathiek, ik zie er zelfs nog meer tegen op, door hen als kroongetuige geciteerd te worden, dan door de burgerlijke maatschappij gesmaad. Maar daarom gaat het hier niet.. Dat is dus zoiets alsof een andere professor, bij de inleiding van een boek tegen het anti-semitisme zou schrijven: ,,Mij zijn -de joden in het algemeen onsympathiek, en het is mij onaangenaam dat ze zich op mijn oordeel zouden beroepen, maar daarom gaat het hier niet, het gaat er om, dat men hun onrecht aangedaan heeft...” Zo’n zinnetje wordt natuurlijk alleen gedicteerd door dezelfde angst, die
ook het ingezonden stukje van M. H. v. H. kenmerkt. Een angst, waardoor men niet meer kan lezen wat er staat, en ontoegankelijk wordt, zelfs voor wetenschappelijke argumenten: ,,Stel je voor, -dat ze mij eens gingen houden voor een kindertjesverkrachter.” Alsof het daarom ging! Deze angst is echter begrijpelijk. En met professor Schoeps’ verklaring van deze angst, die tevens een aanbeveling voor het boek van Blüher is, wil ik mijn beschouwing sluiten: ,,Sinds de eerste verschijning van dit boek is het thema der man-mannelijke erotiek met zoveel vuil en laster overgoten, niet in de laatste plaats omdat het in 1939 een officieel wapen werd voor de vernietiging van politieke tegenstanders, dat het gewoonweg welda-dig aandoet, kennis te nemen van de betrekkelijk argeloze en vrijmoedige schildering van Blüher, ook al zal de lezer het niet altijd met hem eens zijn!” OHIRA
de gevoelens begeleidt, niet te onzoals tegenover ,,De glazenwassers” in dezelfde dichtderdrukken
bundel waarvan hij dacht: ‘Stapte
hij maar mis’. Tegenover ‘het gekreukte schoon’ zou hij dan niet al-
leen deze schuldgevoelens kunnen overwinnen door helpend naast hem te knielen, maar in de vernietiging
van zijn ideaalbeeld, door eigen gedachten, zou hij zichzelf danig straffen, een ,,oedipaal” konflikt dus. Niets van dit alles echter in het verhaal ,,Die wordt nog eens
gek”. Geërgerd kan de dichter de homoseksuelen alleen nog maar zien zoals zij hem als groep tegemoet treden en ergeren: ‘Wandluizen wa-
ren de meesten’, zegt hij, ‘volgezogen met cultuurresten... over muziek, literatuur,, beeldende kunst meeleuterend’... Hij spreekt over een fatale ‘enca-
1-61
naillering’ en probeert in ‘woedende zelfgesprekken’ en door driftig handen van zijn schouders te slaan zijn ergernis en agressie te luchten. Hij ontdekt dat uit zijn ambivalente wens aan te trekken en af te stoten die wij ook al waarnemen in ,,De liefste gast” en die meer door zijn eigen innerlijk wordt geaktiveerd dan door het homoseksuele milieu, hoewel dat hem stimuleert, zijn ‘schrijnend cynisme’ wordt geboren. In dit verhaal dat men dus eigenlijk geen verhaal kan noemen maar een milieuschets vanuit persoonlijke projektie, waaruit men echter toch zeer veel over het homoseksuele verkeer te weten kan komen, zou ik de sleutel willen noemen waarmee men enigszins de duistere poorten van de andere verhalen kan opehen. ,,Willibald”, verreweg het sterkste verhaal, toônt ons de jongen die uitermate sadistisch is: hij doodt bijvoorbeeld met een scherp mes een konijntje. Het is een jongen die verlangt aangesproken te worden met een dubbele naam, die zijn opgekropte haat en ongetwijfeld ook angstgevoelens tracht af te reageren in het nationaal-socialisme en die daarnaast een sterk religieus konflikt heeft waarin het lijden van de gekruisigde Christus centraal staat. In deze jongen, die de schrijver uiterst knap en gevoelig vanuit de moeder schetst, ontdekken wij dan het sado-masochistisch konflikt als gevolg van voortdurende seksuele frustratie en die zijn schulddelging en bevrediging zoekt in een identifikatie met het christelijk lijden. Het verhaal herinnerde mij sterk aan het even knappe maar gruwelijke verhaal ,,Miss Gentilbelle” van de amerikaanse schrijver Charles Beaumont. Hier zijn -de rollen echter omgedraaid: hier is de moeder uiterst sadistisch in haar bestraffing van de jongen Roberta als deze zich niet genoeg als meisje gedraagt. Ook in het verhaal ,,De Wolfsklauw” toont van Hattum ons na—
—
-
162
genoeg dezelfde gevoelens als in de voorgaande verhalen Hij vertelt over een jeugdvriendschap van een jongen tot Viktor, waardoor de jongen met zijn vader in konflikt komt, die Viktor niet mag. Deze onder-
linge strijd tussen vader en zoon en
het beeld van bloed dat de twee vrienden zo verbindt en de lokkende roep van Viktor om met hem een nest vol adders uit te roeien, waar de jongen juist zo uitdrukkelijk van houdt, omhullen de herinnering met een mystiek, symbolisch waas. Het verleent aan het verhaal die huiveringwekkende irreële sfeer die bij het diepste ontwaken van het opgroeiend kind hem in vlagen doortrekt, die hij dan zo intens beleeft. Is het eerste verhaal ,,José” niet sterk en overtuigend, ook al vanwege de plotselinge anti-climax, nergens aangekondigd, van de in huilen uitbarstende anders altijd ‘vrolijke’ José, deze laatste drie verhalen zullen de lezer door hun bezeten eerlijkheid kennis doen maken met de diepste konsekwentie van de menselijke ziel, die ons beurtelings aantrekt maar die wij maar al te vaak als een bedreiging ervaren. -
M.
gelezen en\ seksuele misdadigheid Wij vestigden reeds eerder de aandacht van onze lezers op een lezingencyclus van het Criminologsch Instituut van de Utrechtse Universiteit. T.z.t. hopen wij op de inhoud uitvoeriger terug te komen als het volledige verslag van de gehouden lezingen en discussies is verschenen. Toch trof ons een verslag van een der lezingen in ‘De Volkskrant’ van 30-5-’62 door prof. dr. M. M. Fortmann uit Nijmegen: Prof.
Fortmann citeerde een uitspraak van het cabaret TingelTangel: ,,Wij hebben hier en daar wel wat gemoord, maar wij kunnen het niet helpen, want wij zijn gestoord”. Als psychiaters in een cabaret zouden optreden, zouden die er misschien aan toevoegen: ,,Wij geven hier en daar een flinke lange straf; dat helpt wel niet veel, maar dan zijn we er van af”. Beide reacties doen toch geen recht wedervaren aan het moeilijke en ingewikkelde probleem, dat met de seksuele misdadigheid aan de mensen wordt voorgelegd.
geknipt
Omstreeks kwart voor tien gaf een forum, bestaande uit mevr. dra. Dresen-Coenders, mej. mr. B. Twaaifhoven en de heren P. J. H. Kierkels, drs. A. J. Kueter en drs. J. A. Stalpers, zijn visie op enige belangrijke zaken, zoals het samen-dansen van twee dames, twee heren en het partnerschap van de priester in dc dans. Het forum was van mening, dat het samen-dansen van twee dames — evenals dat van twee heren — alsi onaesthetisch moet worden gekenmerkt. Twee d-ansende heren achtte men onaanvaardbaar, terwijl twee dames vaak noodgedwongen samen dansen, bij gebrek aan mannelijke partners. Over het laatste oordeelde men aanzienlijk milder.
Naar onze smaak hangt het al -dan niet aesthetische van een danspaar in de eerste plaats af van de beide partners, ongeacht of zij rok-broek, rok-rok of broekbroek dragen.
het celibaat
Als we over seksuele misdadigheid spreken denken wij in de eerste plaats aan die gelukkig zeldzame gevallen, die vooral in de pers van het vorige jaar precies iets te nadrukkelijke aandacht verwierven. Dat betreft dan aanrandingen met een zeer tragische afloop, die het moet toch wel nuchter worden geconstateerd hoe tragisch ook voor de betrokkenen, een te verwaarlozen percentage uitmaken. De categorie seksuele misdadigers die hier bedoeld worden vormen op zichzelf nauwelijks een sociaal vraagstuk. In onze westerse opvattingen worden daarbij helaas nog vele anderen gevoegd die in onze ogen zeer beslist geen misdadigers zijn maar als zodanig worden beschouwd door een strafwetgeving die hen daartoe bestempelt. Komt de wetgever eindelijk zover dat de groep van pedofiel ingestelde homofielen niet meer als crimineel wordt beschouwd dan zal het vraagstuk van de seksuele misdadigheid zijn teruggebracht tot redeljker en minder angstaanjagende proporties.
In ‘Vrij Nederland’ van 9-6-’62 vonden wij een heel lang vraaggesprek tussen pater Gerrit Noorderling (jezuïet) en de bekende journalist Bas Roodnat over ‘De geestelijke en het celibaat’. Ons trof navolgende uitspraak van pater Noorderling:
ove,’ dansen
De opmerking over de homo en de priesterkaste lijkt ons nogal sterk en onvoorzichtig geplaatst. ‘De uitgesproken homo’s is bijvoorbeeld allerminst identiek aan de feminiene homo. Hij kan dus zoals vaak genoeg kan worden vastgesteld beschikken over minstens zoveel invoe-
—
—
In ‘Het Centrum’ van 5-6-’62 troffen wij een verslag aan van een congres van r.k. dansleraren dat besloten werd met een forum. Wij citeren:
163
Wat mij zo tegenstaat is, dat de priesterlijke stand steeds weer het etiket’ van de impotentie wordt opgeplakt. Men heeft het idee, dat de celibatair weliswaar niet in fysieke zin, maar krachtens zijn geestelijke structuur impotent is. Voor een zeer beperkt aantal geestelijken gaat dat misschien op. Maar in het algemeen bestaat het beeld van de seksuele bewogenheid in allerlei hevigheden ook hij de celibatair. Priesters worden immers uit het normale mensenmateriaal geworven. De uitgesproken homo en ook -het heel sterk gcprononccerde sanguinische type zullen niet gemakkelijk in de priesterkaste terechtkomen. Waarom niet? Omdat voor een priester de testcase is, of hij binnen het kader van het normaal menselijke valt. Is dat niet zo, dan is er feitelijk ook geen roeping aanwezig. Als je een priester ontmoet, ontmoet je doorgaans eenzelfde type mens als onder diegenen die buiten de kaste bestaan, te vinden is.
—
—
lingsvermogen om in levens- en gezinsmoeiljkheden te interveniëren als zijn heteroseksueel geconstrueerde patercollega. En tenslotte kan hij wat helaas talloos vele niet-homo’s blijkbaar niet kunnen de talrijke katholieke homofielen met zijn invoelingsvermogen aanzienlijk beter tegemoet treden.
drie in één
—
—
ambitie Wel gelezen maar zonder dat de schaar er aan te pas is gekomen hebben wij met genoegen kennis genomen van de verschijning van een tweetalig blad, dat onze Belgische vrienden 10 maal per jaar zullen doen verschijnen. Een beweging zonder gedrukte stem is eigenlijk nauwelijks een beweging in geestelijke zin omdat de mogelijkheden om vorffi en gestalte te geven aan doel en streven geen precisering vinden. Daarom verheugen wij ons er over dat na de oprichting van een Vlaamse tak van onze aanvankelijk bijna uitsluitend Waals georiënteerde C.C.L. ‘Amicitia’ is verschenen zij het dan op een bescheiden pretentieloze wijze.
Tegelijk met dit nummer of één nummer later ontvangen alle C.O.C.-leden een verslag van de op het C.O.C.-congres gehouden toespraken van drie voormannen van ons Centrum: Bob Angelo, Bertus de Witte en de slottoespraak van Algemeen Voorzitter Benno Premsela. Het zijn geen glamourachtige speeches waarin de werkelijke groei en strijd worden bemanteld met fraaie woorden. Voor allen die trots zijn deel te mogen hebben aan de ontwikkeling van ons C.O.C. en op de tot dusverre bereikte resultaten is de lezing ervan van harte aanbevolen. Het is o.i. een bewijs van een kerngezonde instelling dat ook tekortkomingen en een bepaalde achterstand in ons werk niet worden doodgezwegen. Het moge vele meelevende C.O.C.’ers ertoe brengen die tekortkomingen en die achterstand te helpen corrigeren en inlopen. Dat is niet de uitsluitende taak van een handjevol functionarissen maar van Mle leden van het C.O.C. —
—
de groei gaat door
Wel gelezen maar zonder schaar en ljmpot hebben wij een o~erzichtjevan de Algemeen Secretaris waaruit blijkt dat de groei van het C.O.C. onverflauwd zich doorzet. In de eerste 5 maanden van dit jaar werden namelijk 287 nieuwe leden ingeschreven tegen ruim 200 over dezelfde periode in 1961. Helaas en dat moet téch gezegd zullen in de loop van deze zomer vele honderden ten lange leste moeten worden uitgeboekt, die onvindbaar voor de ledenadministratie wegens het ontbreken van naam en adres zullen moeten worden afgevoerd. Valt daarin geen verandering te brengen? zo vroegen wij onze zegsman. —
—
—
—
Er zullen altijd talloos velen zijn die min of meer anoniem bereid zijn lid te worden en die als zij eenmaal een grote achterstand hebben in de betaling van hun jaarbijdrage niet kunnen worden gemaand en dus moeten worden afgeschreven luidde het antwoord. Moeten wij hieruit concluderen dat naamloze leden de slechtste leden zijn? In het algemeen geloven wij niet dat deze conclusie een rechtvaardige is maar zOu het niet mogelijk zijn om door een sterke interne actie alle leden te bewegen hun contributie-achterstand op de kortst mogelijke termijn in te halen? Met een grote aandrang van onze plaatselijke functionarissen is zo’n karwei toch binnen drie tot vier maanden verricht? Leden winnen is mooi maar leden behouden is een groter en moeilijker kunst die overredingskracht en overtuigingsinspanning vordert. —
—
164
1
,,the beu” IRIS MURDOCH NED. VERT. ,,DE KLOK”
De aard van ons maandblad beperkt de boeken-recensent in zijn keuze. Hij moet belangrijke werken onvermeld laten, als het homofiele ele-
een klooster. Zij had hem verlaten, omdat ze bang voor hem was en gaat nu, een half jaar later, weer naar hem terug om dezelfde reden. Zij heeft een grillig, bijzonder vrouwelijk karakter, dat ons door de schrijfster vlijmscherp, maar met
ment er in ontbreekt, en moet onverdiende aandacht schenken aan -derde-rangs romans, omdat deze zich
op homofiel terrein bewegen. Hij moet, om kort te gaan, zich reali-
liefde wordt beschreven.
De kleine gemeenschap van ,,Imber Court” bereidt zich voor op de feestelijke installatie van een nieuwe klok in de kloosterabdij. Dora ontmoet er de meest uiteenlopende karakters, van toegewijde, maar wankele heiligheid, tot hopeloze, maar zeer menselijke ontoereikendheid
seren, dat hij niet schrijft voor een
literair blad, en evenmin een bijdrage levert aan de boekenpagina van een algemeen tijdschrift, maar
dat hij alleen maar aandacht vraagt voor het homofiele op de boekenmarkt, hetzij rijp of groen. Het is daarom des te aangenamez aandacht te kunnen wijden aan een boek als ,,De klok” van Iris Murdoch, dat letterkundige waarde
toe, en wordt betrokken in een reeks van verrassende gebeurtenissen. Voor ons uitgangspunt van belang
is de figuur van Michaël, een van de leiders van de religieuze gemeenschap, die zich uit de wereld heeft teruggetrokken om te ontkomen aan de ‘verleidingen’, waarin hij door zijn homofie~’ aanleg geplaatst werd. Tevergeefs; slechts korte tijd nadat hij in de gemeenschap op ,,Imber Court” is gekomen, wordt deze uitgebreid met de aanwezigheid van de van het rechte pad afgedwaalde
heeft, verrukkelijk is om te lezen en daarnaast een belangrijk homofiel element bevat.
Dora Greenfield keert, zon-der veel vertrouwen, terug naar haar man Paul, doctor in de kunstgeschiedenis, die om studieredenen tijdelijk verblijf houdt op ,,Imber Court”, de zetel van een kleine religieuze lekengemeenschap in de nabijheid van
UITGEVERIJ
CONTACT
F 890 165
broer van een adspirantnon. Deze Nick is vroeger als jongen de oorzaak geworden dat Michaël zijn betrekking als onderwijzer verloor.
dent Toby naar Imber om een paar maanden in een oase van geestelijke
te leggen, zonder iets te zeggen of zich terug te trekken.” Nick verraadt hem in een ogenblik van berouw, veroorzaakt door een donderende zedenpreek van een rondreizende evangelist. Jaren later boort Michaël dat Nick een homoseksueel leven leidt en bovendien
rust door te brengen.
aan alcohol verslaafd is. Hoewel hij
Michaël is zich zijn homofilie steeds bewust geweest, maar kon homoseksualiteit niet verenigen met zijn religieuze aard, die hem in de richting van het priesterschap drijft. Na
zich hiervoor maar zeer ten dele verantwoordelijk voelt, verzet hij zich uiteindelijk niet tegen een verzoek van Nick’s zuster om haar broer op het grondgebied van Imber
,,Nick had liefde nodig gehad, en hij had hem moeten geven wat hij aan te bieden had, zonder angst voor
een aantal jaren van homoseksuele
te mogen laten wonen, om aan hem
praktijk besluit hij tot een leven van onthouding. Alles gaat een tijdje
te redden, wat er nog te redden is. Michaël ontneemt zich echter iedere gelegenheid om met Nick samen te zijn, omdat hij niet opnieuw in verleiding wil komen. Die verleiding komt dan echter toch, in -de persoon van Toby, een nog zeer ongerepte jongeling, wiens seksuele begeerten nauwelijks zijn ontwaakt. Het engelachtige in Toby ontroert Michaël en
dat gedaan hebben en Nick’s tekortkomingen al even weinig als de zijne hebben geteld. Michaël herinnerde zich ook hoe hij tegenover Toby met
Bovendien komt met dezelfde trein als Dora Greenfield de jonge stu-
goed, tot hij Nick als leerling krijgt. Zij worden onweerstaanbaar tot eIkander aangetrokken. Michaël is aanvankelijk zo zeker van zichzelf,
dat hij niet eens weerstand biedt aan een in zijn ogen ongevaarlijke situatie. Tenslotte echter komen zij
elkaar ook fysiek nader, een lichte aanraking, meer niet, maar het is voldoende.
brengt hem op een ogenblik van samenzijn in schemering tot een kus
,,Nadat hij weg was zat Michaël een
tijd lang onbeweegljk in het donker. Hij wist in dat ogenblik dat hij verloren was: de aanraking van Nick’s hand had hem een zo intense vreugde gegeven, hij zou willen zeggen een reine vreugde, als dat woord in dit verband niet een beetje vreemd zou klinken. Het was een ervaring
van dien aard, dat hij, bij de herinnering er aan, zelfs vele jaren later, nog trilde en, ondanks alles, die absolute vreugde weer beleefde. Op dat moment in zijn kamer, met gesloten ogen, zijn lichaam krachteloos, begreep hij dat het hem niet weerstaan van een zo uitgelezen verrukking. Hij stond zichzelf niet die de jongen in verwarring brengt. Over deze verwarring komt Toby vrij snel heen, doordat hij verliefd
zou zijn. Een nevel van emotie, die hij niet trachtte te verdrijven, scheidde hem van het besluit dat hij
wordt op Dora.
nam, dat hij zelfs, naar het hem toescheen, al genomen had door Nick toe te staan zijn hand op hem
166
na enkele tragische verwikkelingen tenslotte tot zelfmoord. Michaël beseft dan pas opnieuw zijn
verantwoordelijkheid en begrijpt hoe hij zijn liefde verkeerd geplaatst heeft.
de onvolmaaktheid er van. Als hij meer vertrouwen had gehad zou hij
meer durf gehandeld had, en waarschijnlijk verkeerd had gehandeld. Toch had Toby geen ernstige schade geleden; bovendien had hij niet van Toby gehouden zoals van Nick, was hij voor Toby niet verantwoordelijk als voor Nick. Zo’n grote liefde moest ergens een greintje goed hebben gehad, ten minste iets waarmee hij Nick een houvast aan deze wereld had kunnen geven, een glimpje hoop. Miserabel dwong Michaël zich ertoe te denken aan de gelegenheden waarbij Nick een beroep op hem had gedaan sinds hij naar Imber kwam, en hoe bij elke gelegenheid Michaël hem had afgewezen. Michaël had het er druk mee gehad zijn eigen handen schoon te houden, zijn eigen toekomst veilig te stellen, terwijl hij in plaats daarvan zijn hart had
moeten openen.”
gegeven was om de verlokking te
toe eraan te denken wat hij ging doen of in welk opzicht dat verkeerd
de jongen heeft bespionneerd. Nick, die nog van Michaël houdt op zijn manier, molesteert Toby en komt
Michaël raakt echter opnieuw in moeilijkheden, omdat Toby niet kan zwijgen en bovendien Nick hem met
De boodschap, die in deze schildering van de figuur van Michaël voor de homofiele mens doorklinkt is onmiskenbaar en belangrijk. De ruimte belet ons U verder nog iets te vertellen over de overige figuren uit het boek, die stuk voor stuk raak en met humor getekend zijn. Wij willen dan ook volstaan met U op te wekken deze bijzonder goed geslaagde roman tot een aanvulling van Uw boekenverzameling te maken. L. C.
PRIJSVRAAG. NELE
ACTIVITEITEN
VOOR
DEZE
DE DAMES WEL
LAATSTE -
VAN
EEN NIEUWE
ROEPEN
WE DE
6 PAGINA’S.
MAAR
WAAROM DAT
DEZE
NAAM
EEN
MEDEWERKING
NATUURLIJK
ZOUDEN
--
IN
VAN
VERWACHTEN
WE HET
LAATSTE
ZO BELANGRIJK
,,STERKE
PAGINA’S
ZEKER
ALLE
ONDERDEEL
LEDEN
DIE
WE OP DE EERSTE
GESLACHT” MET
DE REDACTIO-
BELANGSTEmLLING PLAATS
UITSLUITEN?
EVENVEEL
VAN
INZENDINGEN
DE
AANDACHT
HEBBEN
RE.\CTIES
DOOR
VAN HEBBEN
DE MANNEN
GE9
WORDEN!
NIEUWE
NIEUWE DING
REDACTIE
NAAM.
WORDT
WAARD EEN
-
UITGEWEZEN
LEZEN DE
BIJ DE KEUZE
DE NAAR BELOOND
HOMO
KWAM JOURNAL
HET
IS MOGELIJK,
VEN.
IN DAT
PALEND
INZENDEN
DE
VROUWENPAGINA
OORDEEL MET
EEN
VAN PRIJS.
DEZE GEEN
VERWACHT
REDACTIE, TELEVISIE
MET
DIE
OOK
OF
SPANNING
ALS JURY
SCOOTER,
VOORSTELLEN
ZAL
MAAR
OPTREDEN,
WEL
IETS,
VOOR
BESTE DAT
DE
EEN
INZENMOEITE
IS.
VOORSTEL
LADY’S
VAN
,
GEVAL
ZIJN
VOOR
VOOR
DAT
AL
BINNEN (EEN
BUITEN
FANTASIETJE
BIJ NADER
GELIEVE
-
INZIEN
MEN DIT
MEDEDINGING, OP HET
DE OUDE
TE SCHRIJVEN
WANT
BEKENDE NAAM EN DAN
HET
KWAM
AMERIKAANSE TOCH ZAL
TEVEEL DE MEEST
UIT
DE
REDACTIE
ZELF:
VROUWENBLAD). POPULARITEIT
HEEFT
VERWOR-
ORIGINELE
ARGUMENTATIE
DE PRIJS.
15 AUGUSTUS
ONDER
HET
MOTTO
,,KLANKEN
UIT
LESBOS”, ?q
DAMRAK
57, AMSTERDAM.
BE-
Het feit dat Polo lesbisch was, negeerde zij. De verhalen over het meisje wekte haar medelij den op, Tante Katharina noemde zij een beroepsmaagd met sadistische trekken en Eduard classificeerde zij als een stijfbevroren puber. Judith zei, dat hij af en toe nog vlagen van inzicht had, maar
Tanja weigerde dat als een plus te beschouwen. ,,Des te erger”, vond ze. ,,Dat maakt het alleen maar moeilijker een eerlijke hekel aan de man te hebben”.
Zij informeerde trouw naar Polo’s welzijn, maar verder wilde zij nergens van horen. Zij schoof het op de leeftijd en wenste het als een voorbijgaand stadium te beschouwen. ,,Iedereen heeft zo’n periode en het gaat vanzelf weer over”. Zelfs Penny had niet de moed, het onderwerp nog eens
aan te snijden, toen de leeftijd al lang niet meer telde en het voorbijgaande stadium ronduit belachelijk was. ,,Breng dat kind gauw eens mee,” had Tanja gezegd, nadat
Polo uit de inrichting was ontslagen. En Penny had geknikt. Maar nu zij, tussen de twee meisjes in, over het tuinpad naar het huis van haar vriendin liep, zag zij Polo plotseling met Tanja’s ogen. De lange broek, de smetteloze overhemdbloeze,
het donkere, kortgeknipte haar en vooral de manier van bewegen, soepel en hoofs als een page. Zij vreesde Tanja’s onbarmhartige kritiek en haar onbehagen werd bij iedere stap groter. Het was alsof zij medeplichtig was aan een misdaad. Zij had de neiging vooruit te lopen en zjch te verontschuldigen. Zij had de neiging, Polo’s hand van haar schouder te schudden als een demonstratie dat part noch deel had aan wat zij vertegenwoordigde en alleen haar natuurlijke vriendelijkheid weerhield haar ervan. Maar zij was nerveus en bang en de rustige onbevangenheid van Judith’s stem maakte haar niet kalmer. Tanja zat bij het raam te lezen. Haar gezicht verhelderde toen Penny door de open tuindeuren naar binnen kwam. ,,Dag”, zei ze. ,,Kun je het zomaar over je hart verkrijgen, eens een middag niet voor die kantfabriek te ploeteren?” ,,Ja”, zei Judith, vlak achter haar moeder. ,,Penny raakt kant noch wal vandaag. Wij nemen het ervan ter ere van Polo. - ‘en je haar nog?” Tanja monsterde haar met een zakelijke blik. ,,Je bent lang geworden”, stelde zij vast. ,,En je moet eens
een tijdje flink room eten. Je was veel steviger als kind, maar het gezicht zit er nog wel in. Is je tante Katharina nog steeds zo’n vervelend mens?” Dat was de begroeting. Penny haalde verlicht adem en betrapte zich er op, dat zij zo ver mogelijk van Polo af ging zitten uit een vreemd soort dankbaarheid voor de prettige verwelkoming van Tanja. Eigenlijk had zij trek in een sigaret, maar zij vreesde dat Polo op zou springen om haar vuur te geven. En langzaam maar zeker werd zij boos. Op iedereen, maar het meeste op zichzelf. Zij zat ongemakkelijk op haar stoel als een kind, dat op visite is bij de schooljuffrouw. Haar wrevel groeide. Het viel niet op, dat zij weinig deelnam aan het gesprek. Het gebeurde wel meer dat zij alleen maar luisterde tot een onderwerp haar trof en ze in vlam raakte. Ongrijpbare gedachten gingen aan en uit in haar hoofd als een neon-reclame. De geluiden om haar heen verdoften alsof zij in watten lag. Een merkwaardig zintuig schrikte haar op. ,,Ik zou het er eerst maar een paar weken van nemen”, hoorde zij Tanja zeggen. ,,Judith en Hidde moeten je zo gauw mogelijk eens mee uit nemen. Hij heeft leuke vrienden in Amsterdam. Daar is vast wel een jongen bij, waar je gezellig een tijdje mee kunt scharrelen. Dat heeft een mens nodig na zo’n lange vrijheidsberoving.” ,,Ja”, zei Polo. ,,Maar wat mij betreft, liever niet met een man. Ik ben lesbisch.” Haar stem was weer helemaal in de verdediging en had iets uitdagends. Hij haalde de klank eruit en de warmte. Tanje keek haar aan zonder iets te Zeggen. Haar ogen waren hard. ,,Zo,” zei ze toen. ,,Ben je daar trots op.” ,,Nee,” antwoordee Polo. ,,Maar ik beschouw het wel als mijn goed recht en ik heb liever dat mensen het weten.” ,,Zo,” zei Tanja weer. ,,Dan kan ik je meedelen, dat ik het als mijn goed recht beschouw, er een gezonde afkeer van te hebben.” Polo werd heel bleek. Zij stond op zonder soepelheid, bijna links. Het maakte haar jong en weerloos. Het maakte Penny wild. Haar wrevel tegen zichzelf, de schaamte die haar eigen gedachte teweeg hadden gebracht, de lafheid van
TA~NJAIS DE VRIENDIN VAN PENNY, WIER DOCHTER JUDITH AL VANAF HAAR SCHOOLTIJD BEVRIEND WAS MET POLO. POLO IS ALS WEES GEADOPTEERD DOOR EEN ,,AFGESTOFTE”, HYPOCRITISCHE FAMILIE, WAARVAN TANTE KATHARINA IN WEZEN HET HOOFD VORMT. OP HET MOMENT VAN HIERBOVENBESCHREVEN SCËNE IS POLO JUIST TERUG UIT HET OPVOEDINGSGESTICHT, WAAR ZIJ VIER JAAR IS GEWEEST.
168
haar reactie en haar noodzaak te beschermen wat jong was, wekten een weerspannigheid in haar, die zij nauwelijks meer kende. ,,Vooral een gezonde afkeer,” Zei ze koel. ,,Waar haal je die zekerheid vandaan, dat je afkeer zo gezond is?” Tanja keek verbaasd haar kant op. ,,Bemoei je er niet mee, Penny” zei ze zachtmoedig. ,,‘Wat weet je ervan. Je hebt er nooit mee te maken gehad.” ,,Nee.” Penny ging naast Polo staan en greep haar hand. ,,Ik heb er inderdaad nooit mee te maken gehad en ik weet er niet van. Ik weet van een heleboel dingen niets. Ik heb evenmin ooit de belangstelling bij elkaar kunnen krabben van der Velde te lezen. Het interesseert me namelijk geen steek, hoe mensen de liefde bedrijven zolang ze elkaar een beetje geluk bezorgen. Een moment voor mijn part.” Zij voelde Tanja verkillen. Het klonk verre van zachtmoedig toen zij zei: ,,Het is onzin, dat wij hier onenigheid om krijgen. Het gaat buiten de vriendschap om van jou en mij.” ,,Allerminst,” Zei Penny. ,,Niets gaat buiten onze vriendschap om, maar zeker niet iets als dit.” ,,Vind je het nodig,” informeerde Tanja effen, ,,dat wij over alle dingen hetzelfde denken? Dat lijkt me vrij vervelend.” -
-
-
,,Ik vind het in een vriendschap die geen muurtjes kent, heel erg nodig dat we over essentiele dingen hetzelfde denken”, zei Penny bewogen. ,,Anders zou ik morgen eenzelfde vriendschap kunnen sluiten met een jodenhater, of iemand die negers minacht. Die vinden hun afkeer ook zo gezond.” ,,Als je dat op een lijn wenst te stellen,” zei Tanja, haar wenkbrauw opgetrokken, ,,ben ik niet van plan, je op andere gedachten te brengen.” Penny’s ogen waren groot en licht en razend. ,,Allicht niet,” zei ze schamper. ,,Dat past in het beeld. De hoogmoed van een meerderheid. Het is bijna lachwekkend dat juist jij over een gezonde afkeer praat. Die liet je aardig in de steek toen je links en rechts met allerlei mannen naar bed ging.” ,,Dat was in ieder geval normaal.” zei Tanja, die kalmer deed naarmate Penny zich meer opwond.
Peter
,,Toemaar.” Penny slikte. ,,Dan mogen we dat normaal-zijn wel diep bewonderen. Nee Tanja, je hebt je afwijkingen beter gecamoufleerd. En je kunt je zelf wijsmaken, dat het normaal was. Maar de hemel weet wat je probeerde te bewijzen. Het Don Juan type blijkt maar al te vaak een homosexueel te zijn die zo nodig wil laten zien dat hij een man is ,,Penny,” zei Tanja kort ,,het is genoeg.” ,,Wie stelt dat vast,” brieste Penny, met dezelfde intonatie waarmee Judith jaren geleden had gezegd: ga uit mijn tuin. ,,Wie stelt dat vast,” herhaalde ze. ,,Je hebt je mannen altijd naar believen kunen ontslaan en met je hofhouding is het dito. Het is nog net begrijpelijk dat je je langzamerhand God zelf voelt, maar ik heb weinig op met dit beeld van je en je imponeert me dan ook totaal niet.” ,,Je schreeuwt”, zei Tanja droog. ,,Ja,” stemde Penny toe. Het is een buitenkansje voor je, nu hief jij het niet te doen. Het is een even groot buitenkansje voor mij dat jij rustig blijft. Nu kan ik schreeuwen en het doet me goed. Er zit meer leven in me dan ik gedacht had. Maar als het eruit komt, krijg ik last. Dat is bijzonder duidelijk. Zij wendde zich tot de meisjes. ,,Judith en Polo,” begon ze. Haar stem brak. ,,Niet huilen,” smeekte Judith onhoorbaar. ,,Penny, mam, kleine moeder, niet huilen alsjeblieft. Hou je nog even goed tot we thuis zijn.” Penny haalde diep adem. ,,Kinders,” zei ze beheerst, zo beheerst dat het Judith pijn deed, omdat ze wist hoeveel inspanning het haar moest kosten. De emotionaliteit gleed uit Penny weg als lucht uit een ballonnetje. ,,Dit is de les die wij volwassenen jullie mee kunen geven op jullie tocht in de wereld,” zei ze zacht. ,,Probeer niet echt te zijn en niet jezelf, want dan ontmoet je afkeer. Spreek woordelijk de taal van de meerderheid, want dan be~je veilig. En wordt zo gauw mogelijk een beschaamde mummie. Als je dood bent, mag je leven zie je Er liep een traan uit haar ooghoek, die zij ongeduldig wegveegde Op deze rotwereld,” besloot ze rustig.
-
Jaspers
ALS JE DOOD BENT, MAG JE LEVEN
FRAGMENT UIT ,,HET ELFDE GEBOD” (UITG. HOLLANDIA N.V. BAARN)
MET HARTELIJKE DANK AAN DE SCHRIJFSTER DIE SPONTAAN HAAR TOESTEMMING GAF TOT HET OVERNEMEN VAN DIT FRAGMENT.
169
DR. CLARA THOMPSON ,,Changings’ Concepts of Homosexuality” gegevens ontleend aan ,,A study of Interpersonal Relations”. ,,Homosexualiteit is in de loop der eeuwen een soort vergaarbak geworden, waarin men alle vormen van relaties tussen twee personen van hetzelfde geslacht kon opvangen”. Het woord homosexueel” wordt gebruikt om daden, houdingen, gevoelens, gedachten of verdringingen van een van deze te omschrijven. Kort en goed kan men dit woord dus gebruiken als omschrijving van elke houding ten opzichte van het eigen geslacht, vijandig of vriendelijk In alle eeuwen en in elke cultuurvorm- is sprake van bepaalde homosexuele prak-
tijken. In al deze tijden en beschavingen heeft men ook de man veel meer veroordeeld dan de vrouw. Een man die ,,mie” genoemd wordt, voelt zich beledigd en vernederd. Het impliceert een ,,moedersjongen”. Een meisje dat ,,jongensachtig (tomboy) wordt genoemd, voelt zich soms zelfs trots. Onbewust grijpt dit terug op de jeugd van zowel de jongen als het meisje: hoevaak heeft de laatste niet gehoord ,,ze is net een jongen, ze durft alles”. Dat was (toenl) eigenlijk een compliment. Over de oorzaken van homosexualiteit, mannelijk zowel a~s vrouwelijk bestaan ontelbare theorieën. Geestelijke onrijpheid, Electrocomplexen, penis-nijd Sommige schrijvers hebben een groot be-
lang gehecht aan de verleiding en vele homosexuele wijten hun eigen leven aan een vroege homosexuele ervaring. Maar er zijn vele volkomen heterosexuele mannen en vrouwen die in hun jeugd zijn verleid, zonder dat het hen tot lesbiennes of homosexuele mannen maakte. Het lijkt me wel mogelijk, dat een homosexuele ervaring voor een jongen die bang is voor vrouwen en weinig zelfvertrouwen heeft inderdaad de laatste druppel” kan zijn. Maar eenzelfde ervaring maakt voor een gewone, nuchtere knaap met zelfvertrouwen en zonder angst voor vrouwen weinig uit. Hoewel er dus geen werkelijke oorzaak van homosexualiteit schijnt te bestaan, kan men wel nagaan, welke problemen
drie luik SIMONE DE BEAUVOIR (gegevens ontleend aan ‘The~Second Sex’) Het standpunt dat vrouwelijke homosexualiteit een terugkeer tot de moederliefde en een uitdrukking van de behoefte aan moederlijk bescherming is, vormt een ander uitgangspunt. Het jonge meisje ontdekt snel dat heterosexuele liefde gepaard gaat met een groot aantal angsten: angst voor zwangerschap, angst voor maatschappelijke veroordeling, angst voor het verlies van respect van andere jonge mannen en de angst, overheerst te worden door de man. Een gevolg van al deze angsten kan het terugkeren tot de veiligheid van haar sexe zijn.
Niets zou meer misleidend zijn, dan te denken over de les4ienne als een ,,mannelijke” vrouw. Er zijn vele homosexuele vrouwen onder haremdames, prostituées en andere, zeer ,,vrouwelijke” vrouwen. Aan de andere kant zijn een groot aantal ,,mannelijke” vrouwen volkomen heterosexueel ingesteld. Sexuologen en psychiaters hebben voor het merendeel bevestigd, dat de meerderheid der vrouwelijke ,,homo’s” lichamelijk volkomen gelijk zijn aan andere vrouwen. Hun sexuele geaardheid wordt in geencndcle bepaald door een anatomisch ,,noodlot”. De psychoanalytici hebben de wetenschap een grote dienst bewezen door inversie te zien als een psychologisch, en niet alleen als een biologisch verschijn-
drieluik FRANK CAPRIO M.D. (gegevens ontleend aan ,,Female Homosexuality” door Frank S. Caprio) Het verschijnsel van de vrouwelijke homosexualiteit is zo oud als het menselijk geslacht en vormt een probleem van universeel belang. Het is een symptoom van een neurotische persoonlijkheid en een geremde geestelijke ontwikkeling. Een narcistisch complex en een bewijs van slechte emotionele aanpassing, beïnvloed door factoren als een te sterke vaderbinding, gebrek aan ouderliefde en verleiding door een oudere les-
170
bienne. Ook onaangename sexuele ervaringen tijdens de jeugd of puberteit, minderwaardigheidsgevoelens, eenzaamheid en angst voor het huwelijk zijn van invloed. De overgrote meerderheid van de lesbiennes is geestelijk onstabiel en neurotisch. Alle lesbiennes, ook zij die zich gelukkig en ,,aangepast’ wanen, zijn in de grond ongelukkig. De misdaad is nauw verbonden met de vrouwelijke homosexualiteit. Vele door vrouwen gepleegde misdaden, bleken voort te komen uit jalouzie bij overtuigde lesbiennes of overdreven agressiviteit bij
sel. Zij menen echter dat het veroorzaakt wordt door invloeden van buitenaf. Hieruit blijkt echter, dat hun bestudering niet voldoende was. De verhouding tussen twee vrouwen, precies als een relatie tussen man en vrouw kan vele factoren insluiten. Hij kan gebaseerd zijn op gevoel, op materieel belang of gewoonte; lijken op een huwelijk of zeer romantisch zijn, er bestaat een mogelijkheid voor sadisme, masochisme, edelmoedigheid, trouw, toewijding, grilligheid, eigenwaan en bedrog. Onder lesbiennes vindt men zowel prostituées als vrouwen die tot een grote liefde in staat zijn. Maar er zijn bepaalde omstandigheden, die een verhouding tussen twee vrouwen speciale kenmerken
~an mannelijke, latent lesbische vrouwen. Op zijn best is het contact tussen twee vrouwen een vorm van wederkerige masturbatie. Een relatie tussen twee vrouwen is een spelen van de moeder-en-dochter rol, waarbij sadisme en masochisme niet vreemd zijn. Lesbiennes zijn voortdurend onbevredigd, jalours en wisselen vaak van partner. Een ervaren lesbienne kan, door haar te verleiden, de sexuele groei en ontwikkeling van een jong onschuldig meisje ernstig belemmeren. In dit licht gezien zijn lesbiennes zieke individuen. Hoewel een te sterke vaderbinding (Elec-
het geheel of gedeeltelijk kan oplossen. Homosexueel contact geeft blijkbaar erotische voldoening — voor een individu dat onmogelijk contact kan hebben met een persoon van het andere geslacht, kan dit zeer belangrijk zijn. Daar er voor een homofiel contact een partner nodig is, helpt het in de strijd tegen eenzaamheid en isolatie. Zelfs het gevoel, te behoren bij een door de maatschappij veroordeelde groep, kan een zekere voldoening geven: men voelt zich dapper, strijdbaar en verbonden met medemensen in een verbond tegen de rest van de wereld, Een homosexuele levensvorm kan opbouwand zijn of afbrekend — al naar de persoonlijkheid. Het kan de beste vorm van intermenselijke relatie zijn, waartoe een
persoon in staat is. In dat geval is het altijd beter dan volkomen isolement, Het kan echter ook bij een zwakke, gedesoriënteerde persoonlijkheid de laatste stoot naar de ondergang vormen. In geen geval is het echter de basis van andere neuroses — hoewel het als zodanig de moeilijkheden ve nzellsprekend kan vergroten. In een langdurige homosexuele verhouding vindt men dezelfde verschijnselen, die men in een heterosexueel huwelijk aantreft: bezitsdrift, jalouzie end gevecht om de macht. Het zou wel eens de moeite waard kunnen zijn te overwegen (desnoods alleen theoretisch) dat een volwassen liefderelatie tussen homosexuelen mogelijk is!
wat is de v.k~. De letters V.K. staan voor Vrouwen Kern. Deze Kern telt 6 leden. De exvoorzitster, mej. T. van der Veldt, heeft onlangs haar functie overgedragen aan de nieuwgekozene, mej. T. Elferink, die deze functie tot eind mei 1963 zal vervullen. Gezevenen vormen de leden van de V.K. een groepje vrouwen in het C.O.C. dat van mening is dat er niet gewacht moet worden tot de mannen iets voor haar gaan doen, maar dat zelf iets wil doen.
wat doet dev. k.
jnenin~en
De V.K. organiseert, vooralsnog in geven. Man en vrouw — zelfs wanneer zij getrouwd zijn — spelen altijd een bepaalde rol tegenover elkaar, waarbij van de vrouw dingen worden gevergd als deugdzaamheid, charme, koketterie, kinderlijkheid en bescheidenheid. Een vrouw kan zich in de nabijheid van een man nooit helemaal zichzelf voelen. Tegenover een andere vrouw kan geen enkele vrouw deze rol volhouden: zij zijn teveel gelijk. Lichamelijk contact tussen vrouwen is gelijkmatiger — er ontstaat geen woeste extase, maar ook geen terugzinken in vijandige onverschilligheid. De verhouding van Sarah Ponsonby met haar vriendin duurde bijna vijftien jaar — zonder een wolkje. Blijkbaar waren zij erin geslaagd, een paradijs te schep-
pen, ver van de gewone wereld. In werkelijkheid is homosexualiteit al evenmin een perversie als een vloek van het noodlot. Het is een houding, gekozen in een bepaalde situatie — dit wil zeggen: tegelijkertijd ertoe gedreven en vrijwillig aangenomen. Geen enkele factor alleen — of het nu gaat om lichamelijke kenmerken, psychologische omstandigheden, maatschappelijke voorwaarden — is alléén-bepalend. Maar alle werken zij mee aan het uiteindelijk resultaat. Het is één manier tussen de vele andere, waarop de vrouw het probleem oplost, dat haar conditie in het algemeen en op het gebied van de erotiek in het bijzonder, haar oplegt.
meuin~en tra-complex) een plausibele verklarin,g vormt, zijn de oorzaken gecompliceerd en veelvormig. De lesbienne voelt zich uitgesloten en veroordeelt door de maatschappelijke taboe — daardoor is zijn eenzaam en ongelukkig. Ik ben ervan overtuigd dat zij echter ook in een maatschappij, waar sexueel contact tussen twee leden van het. zelfde geslacht toegestaan wordt, ongelukkig zou zij-n. Lesbische vrouwen kunnen genezen worden, op voorwaarde dat zij dit ook werkelijk willen. Zelfkennis via een psycho-analyse is noodzakelijk voor een blijvende ge-
nezing. Gezien het feit dat vrouwelijke homnosexualiteit niets anders is dan een symptoom van labiele persoonlijkheidsstructuur, moet men zich in deze hele persoons-opbouw verdiepen en niet trachten, de homosexualiteit als ziekte op sich te behandelen. Homosexualjteit is een fase in de sexuele ontwikkeling van elke individu. Het is geen biologische afwijking en evenmin Ontstaat het door een afwijking in de hormonale of endocrinologische systemen. Het begrip ,,derde geslacht” is een mythe, zonder enige wetenschappelijke basis.
-
Amsterdam, ontspannings- en discussiebijeenkomsten en eens per jaar een landelijke contactdag. Voorts poogt zij in alle algemene C.O.C.-zaken steeds meer vingers in de pap te krijgen. Een hoofdzaak in
zichtbaar resultaat van deze pogin-
gen hebt U nu onder ogen.
~tet
maandblad
Het Hoofdbestuur heeft zich akkoord
verklaard met het volgende V.K.plan: een zelfstandig werkende vrouwenredactie, onder het , ,oppertoezicht” van de hoofdredacteur, zal 6 (zes!) pagina’s van Vriendschap een eigen inhoud — en vorm — geven. De leden van de vrouwenredactie
worden voorgedragen door de V.K. en benoemd door het H.B.
ad ‘iressen LVilt U zich tot de vrouwenredactie richten, adresseer dan als volgt: Mej. Karin Storm, Postbus 542, Amrterdem. Wilt U zich tot de V.K. richten, schr~ijdan op de envelop: mej. B. Raspail, Postbus 542, Amsterdam. I.p.v. postbus 542 kan in beide gevallen wordën geschreven.’ Centr&il b.ureau t.O.C., Damhik- 57.
1 ‘7 ~
,,l(arin hoeft niet zo verontwaardigd te z+ want ze beeft hem meer succes dan je zo op het eerste gezicht zou zeggen”
,,Ik begrijp niet waarom wij (dames) zo traag reageren. Of zijn we zo leeg? Kunnen we niet of willen we niet?”
-,,Je knnt wel zegge72 dat je de p . . . hebt aan chantage maar wat was dat laatste stukje in de Schakel dan? Ik noem het pure chantage. . . al moet ik wel zeggen dat je gelik had. -Maar kon het niet wat vriendelijker?”
,,Neen, het was ons er echt niet om te doen LI te laten worden tot de stem eens roepende in de woestijn. . .” .
. . 497 damesleden is ons aandeel in het C.O.C. Het is volgens mzjn mening beslist niet te boog geschat wanneer ik stel dat een op de vier leden toch wel eens iets zal kunnen doen. We hebben onder ons toch wel een bouderdtal leden die op kantoor zijn of een andere baan bebben;waar@ het vereist is, dat men een pen hanteert. Dat zou dus ruim 100 stukjes opleveren. Bij een verschijnen van 11 à 12 keer per jaav’ is het een eenvoudig rekensommetje, dat Karin dan 10 jaar vohuit kan en wij ons maar eens per tien jaar druk hoeven te maken om een stukje . . .”
kleine
bloemlezing 172
Dat zijn maar enkele reacties uit de vele die ik met een verheugd hart uit mijn brievenbus heb geplukt. Remoedigende brieven,, boze brieven, verontschuldigende brieven, hoopgevende brieven. . . Ach, hoopgevend waren ze immers allemaal, ook de boze brieven. Stuk voor stuk uitgestoken handen, die hard nodig waren om mijn min of meer gekneusd optimisme weer op de been te helpen. Wat kan ik dus anders doen dan met nieuwe moed achter mijn Olympiatje kruipen en . . . Maar eerst hebben we uitvoerig over gepraat. WE - want met ingang van dit nummer sta ik niet meer alleen. Onze redactie is een feit. Del Martin (Van de Ladder in Amerika) kan nu rustig spreken over ,,jij of een van je stafleden”, een uitdrukking die me totnogtoe altijd een beetje wrang deed glimlachen. Elders op deze pagina’s staat meer over deze redactie. Zes pagina’s. . . Nee, het is geen gevolg van het ,,dubhelnummer”, dat deze maand uitkomt. Het blijven er (voobopig!) ZES! Zes hele pagina’s voor ons, over ons en door ons. En denk nu s.v.p. niet ,,voor mij, tot mij maar zonder mij”, want dat ‘zou wel een erg slecht antwoord zijn op onze optimistische stelling dat er zo langzamerhand toch wel iets Joskomt” ... Meer dan ooit hebben we weerklank nodig. Vergeet dat niet! Er is meer veranderd. Deze zes pagina’s krijgen een heel nieuw ,,gezicht”, waarvan de make-up verzorgd zal worden door een van onze daartoe wel heel geschikte vrouwelijke leden. Een nieuw gezicht en.. . een nieuwe naam. De ,,Klanken Uit Lesbos” zijn een jaar lang een begrip geweest. Toch zijn we er niet helemaal happy mee. Al was het alleen maar vanwege de afkorting. (Het is niet leuk meer, brieven te ontvangen, gericht aan ,,Geachte KUL-redactrice”. Ik lees dan ergens tussen de regels het woord ,,flauwe”!) Bovendien geloven wij dat we zo langzamerhand ein’delijk eens van de hele Lesbos en Sappho-geschiedenis los moeten zien te komen. Een andere naam dus - maar welke ? ? ? ?