Duurzame ontwikkeling: een opgave voor het sociaal werk? Een normatief kijk Jef Peeters1
Dat een ecologisch discours en daarop betrokken normatieve principes binnen het sociaal werk tot nu toe in grote mate afwezig bleven wekt minstens verwondering. Waar goed sociaal werk zich steeds betrekt op de omgeving, blijft dit veelal beperkt tot de sociale omgeving. En omdat duurzame ontwikkeling in eerste instantie geassocieerd wordt met milieuzorg – zoals overigens ook in de bredere samenleving gebeurt – ziet men dat niet als een zaak voor het sociaal werk. Anderzijds stellen we vast dat er een reëel verband is tussen heel wat sociale en ecologische problemen. We zien daarom ook een ontwikkeling van ecologisch georiënteerde praktijken in het werkveld. Maar dat heeft tot nu toe nauwelijks – zeker niet in Vlaanderen – geleid tot een fundamentele bijstelling van de denkkaders van het sociaal werk. Hoe zit dat dan met de ecologische crisis? Op welke manier is die relevant voor het sociaal werk? Op deze vragen willen we in deze bijdrage ingaan, vooral vanuit een normatief oogpunt.
De urgentie van ecologische rechtvaardigheid Voor een bespreking van de principes van duurzame ontwikkeling is het belangrijk om eerst even naar de grond van de zaak te gaan. Die bestaat erin dat de ecologische crisis van een dergelijke omvang en impact is, dat ze de samenleving voor een enorme uitdaging plaatst. Het gaat daarbij om niet minder dan de overgang – ‘transitie’ in vakjargon – naar een andere samenleving. We gaan daar bij wijze van aanzet niet meer dan bondig op in. Daarbij gaan we ervan uit dat de lezer weet heeft van de groeiende stapel rapporten die wijzen op de ernst van onze mondiale situatie. In grote lijnen kan de ecologische crisis beschreven worden als een tweevoudige crisis. Allereerst is er de crisis van het mondiale leefmilieu: we leven op te grote voet. Als mensheid gebruiken we meer natuurlijke hulpbronnen dan er duurzaam beschikbaar zijn. Die overschrijding van de milieugebruiksruimte wordt de ecologische ‘overshoot’ genoemd. Volgens het Living Planet Report van 2008 was de mondiale ecologische voetafdruk in 2005 al minstens 25% groter dan de planeet aarde duurzaam kan dragen. Vervolgens is er een crisis van sociale rechtvaardigheid, zowel mondiaal als binnen landen. Uit vergelijking van de ecologische voetafdruk tussen landen blijkt een zeer ongelijke verdeling, zowel wat toegang tot, als gebruik van hulpbronnen betreft. Bovendien heeft de neoliberale politiek ook een groeiende kloof tussen arm en rijk binnen landen veroorzaakt. Het moet daarbij duidelijk zijn dat in een situatie van ecologische overshoot een politiek van herverdeling van rijkdom zonder respect voor ecologische grenzen geen goed antwoord is. We riskeren dan een ineenstorting van het huidige ecosysteem, met alle gevolgen voor een leefbare menselijke samenleving. Anders gezegd: met het huidige productie- en consumptiesysteem bevinden we ons in een impasse. Meer dan 20 jaar geleden al werd dat door Etienne Vermeersch (1988:41) benoemd als het "Scylla-Charybdis"-principe: "Zolang het huidige wereldbestel in voege blijft, kan men niet anders dan tussen twee klippen laveren. Hoe groter het gedeelte van de wereldbevolking is dat in welstand leeft, hoe meer het ecosysteem in gevaar is; hoe meer het ecosysteem wordt gevrijwaard, hoe meer dit gepaard gaat met mateloze ellende." Het vraagstuk van de ecologische grenzen radicaliseert dan ook het verdelingsvraagstuk, dat als een vraag naar 1 De auteur is filosoof en doceert sociale filosofie en ethiek aan het departement Sociale School Heverlee van de Katholieke Hogeschool Leuven. Hij leidt het onderzoeksproject ‘Oriëntatie van sociaal werk op duurzame ontwikkeling’, gefinancierd door de Vlaamse Overheid. Meer info en documenten van het project, o.m. een ruimer gedocumenteerde versie van deze tekst (Peeters 2008), op www.DHOVlaanderen.be . Contact:
[email protected].
1
‘ecologische rechtvaardigheid’ (ecological justice) om een echte herverdeling van toegang tot hulpbronnen gaat. De uitdaging waar we voor staan is dan: bevrediging van behoeften en creëren van welzijn voor elke wereldbewoner met behoud van het ‘natuurlijk kapitaal’. Dat vereist minstens het volgende: een verregaande dematerialisering van de economie; een rechtvaardige verdeling van welvaart ; een nieuwe visie op welzijn. Dat alles betekent niet minder dan een transitie naar een andere samenleving. Duurzame ontwikkeling zou daar moeten aan beantwoorden, en gaat dan om een maatschappelijk transitieproces dat geen enkel domein van de samenleving onaangeroerd laat. Men spreekt daarom soms ook over duurzame ontwikkeling als een ‘nieuw paradigma’ van onze samenleving. De vraag naar duurzame ontwikkeling raakt daarom onvermijdelijk ook het sociaal werk. Zo bezien wordt duurzame ontwikkeling dan een nieuw kader om naar het sociaal werk te kijken. Het normatieve kader van duurzame ontwikkeling Om te kunnen nagaan in welke mate sociaal werk kan verbonden worden met duurzame ontwikkeling gaan we eerst wat dieper in op dat laatste concept. Daarbij willen vooreerst opmerken dat de vertaling van sustainable development naar ‘duurzame ontwikkeling’ toch enigszins misleidend kan zijn. ‘Duurzaam’ heeft immers ook allerlei connotaties die moeilijk met ‘ontwikkeling’ als een ‘proces’ te verbinden zijn, wat regelmatig tot een fout begrip leidt wanneer er over ‘duurzaamheid’ wordt gesproken. Niet alles wat onder die noemer gebracht wordt heeft betrekking op duurzame ontwikkeling. We zullen het nochtans met deze ondertussen geijkte term moeten doen. Een alternatief dat preciezer zegt waar het over gaat zou ‘volhoudbare ontwikkeling’ kunnen zijn – een term die men in Zuid-Afrika hanteert.2 Definitie Voor de omschrijving van duurzame ontwikkeling gaan we uit van de definitie uit Our Common Future, het rapport van de World Commission on Environment and Development, bekend als het Brundtlandrapport (WCED 1987). Het is de wereldwijd meest gezaghebbende definitie van duurzame ontwikkeling in het kader van politiek en beleid. Dat blijkt o.a. uit het gebruik ervan door een toenemend aantal internationale organisaties en overheden, waaronder ook de Vlaamse. In vertaling luidt ze als volgt: “Een duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die tegemoet komt aan de behoeften van het heden zonder de behoeftevoorziening van de komende generaties in het gedrang te brengen. Er liggen twee gedachten aan de grondslag: het concept ‘behoeften’, in het bijzonder de basisbehoeften van de armen van de wereld die prioriteit moeten krijgen; en de notie van grenzen door de huidige stand van de technologie en de sociale organisatie aan de mogelijkheid van het milieu om aan de huidige en toekomstige behoeften te voldoen.” (WCED 1987:43, eigen vert.) Meestal wordt enkel de eerste zin van deze definitie geciteerd. De daarop volgende toelichting over de prioriteit van de behoeften van de armen en de erkenning van grenzen is echter van groot belang voor een correcte normatieve interpretatie van duurzame ontwikkeling. In de benadering van Brundtland heeft duurzame ontwikkeling duidelijk een mondiale focus. En de eerste toelichting aangaande de prioriteit van het voorzien in de noden van de armen van vandaag, maakt onmiddellijk duidelijk dat daardoor de levenswijze van de rijken mee in de balans komt. Dat roept onmiddellijk de vraag op naar wat ‘noden’, of ‘basisbehoeften’ zijn, en hoe we ze kunnen onderscheiden van ‘wensen’. Vooral in de wetenschap dat bij stijgende welvaart behoeften lijken toe te nemen, is de vraag naar gepaste, en wellicht herziene, opvattingen over welzijn en ‘goed leven’ van cruciaal belang.
2
We hebben deze term opgepikt uit een gesprek met de Zuid-Afrikaanse professor Lambrecht Engelbrecht op 8/9/2008 in de SSH. 2
In dezelfde lijn zegt het Brundtlandrapport dat het bevorderen van economische groei in eerste instantie nodig is in de ontwikkelingslanden. Bovendien vereist duurzame ontwikkeling een “verandering van de inhoud van die groei, wat betekent: het streven naar een minder materiaal- en energie-intensieve groei en een meer rechtvaardige verdeling van de vruchten van die ontwikkeling. (…) Dit moet gericht zijn op het behoud van ons ecologisch kapitaal, het verbeteren van de inkomensverdeling en het vermeerderen van de weerbaarheid tegen economische crisissen.” (WCED 1989:70) Wat de notie van grenzen betreft zien we impliciet een optimistische toekomstvisie. De begrenzingen van vandaag zijn niet absoluut, en kunnen door zowel technologische als sociale vooruitgang verlegd worden. Niettemin erkent het rapport dat er beperkingen zijn. Uiteindelijk zijn er wel grenzen aan de groei: “Het begrip duurzame ontwikkeling impliceert dat er grenzen zijn (…); begrenzingen die ook worden bepaald door het vermogen van de biosfeer om de gevolgen van menselijke activiteiten te absorberen. […] impliceert dat degenen die ruimer bedeeld zijn hun leefwijze (life-style’s) aanpassen aan het ecologische potentieel van onze planeet.” (WCED 1989:23) Hoewel de omschrijvingen van Brundtland een zekere vaagheid hebben, en ten behoeve van beleid verdere uitwerking nodig hebben, geven ze op normatief vlak onmiskenbaar een richting aan. Later ontwikkelde concepten als ‘milieugebruiksruimte’ en de ‘ecologische voetafdruk’ zijn daarbij duidelijk verdere uitwerkingen van die richting.3 Het zijn krachtige instrumenten die de twee hoofdbekommernissen van duurzame ontwikkeling – de groeiende armoedekloof tussen en binnen Noord en Zuid, en de voortschrijdende milieudegradatie – met elkaar verbinden. Hun normatieve keuze is dat iedere mens een gelijk recht heeft op het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen van de wereld, wat verregaande consequenties heeft voor de manier waarop onze samenleving functioneert. Een politiek concept In de ruim 20 jaren sinds het verschijnen van Our Common Future zijn er talloze pogingen geweest om de betekenis van duurzame ontwikkeling te preciseren. Overvloediger nog is het gebruik van het adjectief ‘sustainable’/ ‘duurzaam’ wat in een aantal gevallen problematisch is vanuit het oogpunt van duurzame ontwikkeling. Vormt die veelheid aan omschrijvingen en bijhorende interpretaties een probleem? Het reflecteert vooreerst de complexiteit van het concept van duurzame ontwikkeling. Anderzijds is de woordenstrijd rond duurzame ontwikkeling duidelijk ook verweven met de belangenstrijd die rond de agenda van duurzame ontwikkeling op gang is gekomen. Dat de Brundtlandformulering wel dominant geworden is in internationale discussies over milieu en ontwikkeling, betekent niet dat alle actoren de volledige agenda voor verandering die daarin besloten ligt aanvaarden. Het is daarom belangrijk om voor ogen te blijven houden dat het bij duurzame ontwikkeling allereerst niet om een management- maar om een politiek proces gaat, waarbij de grondslagen van de huidige samenleving opnieuw gedefinieerd worden. Het gebrek aan helderheid van het concept kan dan ook een voordeel zijn, omdat groepen met verschillende belangen daarin een gemeenschappelijke basis kunnen vinden voor concrete politieke acties en beleidsmaatregelen. Dat strookt ook met meer fundamentele overwegingen over de aard en de functie van politieke concepten zoals ‘democratie’, ‘vrijheid’, ‘sociale rechtvaardigheid’. Duurzame ontwikkeling kan in die zin begrepen worden (Lafferty 1995). Naast een gemakkelijk te verstaan ‘first-level’ betekenis en algemene politieke aanvaarding, ligt er rond de kernideeën een contestatie op een dieper niveau. Zo is ook duurzame ontwikkeling een essentieel gecontesteerd begrip. Het maakt vandaag deel uit van de democratische strijd over de richting waarin onze samenleving zich dient te ontwikkelen.
3
Een uitvoerige Nederlandstalige presentatie van die concepten bieden Jones, P.T. & R. Jacobs 2006. Verder: De Jonge W., Mazijn B., Van Assche J. 2000; VODO 2008. 3
Het is dan ook niet verwonderlijk dat feitelijke invullingen van duurzame ontwikkeling blijvend gecontesteerd worden, omdat een dergelijke politieke strijd nooit definitief beslecht kan worden. We zien dan ook dat er verschillende opvattingen over duurzame ontwikkeling en bijhorende beleidsmodellen gehanteerd worden afhankelijk van de maatschappelijke actoren: overheden, bedrijven, vakbonden, sociale bewegingen etc. Daarom pleiten wij ervoor dat ook het sociaal werk nadenkt over zijn eigen agenda, criteria, processen … voor duurzame ontwikkeling. Dat houdt bijv. in dat men nagaat hoe principes van ecologische rechtvaardigheid (environmental of ecological justice) vertaald kunnen worden naar de concrete context waarin sociaal werkers aan de slag zijn. Het gaat hier immers om begrippen die ontwikkeld werden vanuit de concrete strijd van mensen om de kwaliteit van hun leefmilieu of om de toegang tot hulpbronnen. Hoe oog te krijgen voor de grote ongelijkheden op die domeinen? En aan welke kant gaan sociaal werkers dan staan als essentiële voorwaarden van mensen om welzijn te realiseren in het geding zijn?4 De normatieve principes Uit de definitie van duurzame ontwikkeling kwamen de zorg voor menselijke basisbehoeften, in het bijzonder die van de armen, en de bescherming van ecologische hulpbronnen al onmiddellijk naar voren als normatieve oriëntatie. Het engagement dat internationaal ontstond sinds de publicatie van het Brundtlandrapport bracht ook nog andere normatieve aspecten in de discussie. Op basis van de literatuur5 wat dat betreft hebben wij zelf onderstaande lijst met normatieve principes opgesteld. Sommige principes overlappen, maar omwille van hun eigen accent worden ze toch expliciet vernoemd. Bovendien moeten ze in hun samenhang begrepen worden. • Ontwikkeling die de kwaliteit van het leven van alle mensen verbetert: In samenhang met de idee van ecologische grenzen, en de nodige herverdeling van de aanspraken op ecologische hulpbronnen, vraagt de bevrediging van de (basis)behoeften van iedereen om een herdenken van het gangbare, d.i. groeigebonden, welzijnsconcept. Net de gangbare associatie van ‘ontwikkeling’ met ‘economische groei’ is één van de hoofdredenen waarom het concept van duurzame ontwikkeling dikwijls dubbelzinnig, of intern contradictoir wordt genoemd. In een meer algemene zin sluit die kritiek aan bij fundamentele kritiek op Westerse opvattingen over ontwikkeling. • Respect voor de ecologische draagkracht van de aarde: Dit is zonder meer de grondvoorwaarde voor duurzame ontwikkeling. De benadering van Brundtland heeft daarbij wel een duidelijk antropocentrische gerichtheid, nl. het overleven en de behoeftebevrediging van de mensheid. Het doel van duurzame ontwikkeling kan daarom vertaald worden naar ‘duurzame productie- en consumptiepatronen’. • Gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid: Alle landen hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het mondiale milieu – wij dragen als mensen een gemeenschappelijk lot –, maar er is een verschil tussen industrie- en ontwikkelingslanden. Industrielanden dragen de grootste (historische) verantwoordelijkheid voor de milieuproblematiek en hebben bovendien de meeste mogelijkheden. Daarom moeten zij het voortouw nemen in het nemen van maatregelen. Dit principe is duidelijk gebaseerd op overwegingen van billijkheid (equity). • Sociale rechtvaardigheid op mondiaal vlak: De mondialisering en de interafhankelijkheid die daarmee samengaat, betekenen dat het niet meer volstaat om sociale rechtvaardigheid en herverdeling enkel binnen de eigen samenleving te bekijken. Typisch voor duurzame ontwikkeling is bovendien dat die vraag vanuit de volgende twee aspecten bekeken wordt. 4
Voor een bespreking van die benadering, met een vertaling naar de Vlaamse context, zie Debruyne 2009.
5
We zijn hiervoor in belangrijke mate voortgegaan op de comprehensieve studie van Susan Baker (2006), en hebben dat vergeleken met Vlaamse teksten, o.a. E. Paredis 2001. 4
• Intragenerationele rechtvaardigheid (solidariteit): Het gaat hier om een gelijke toegang tot, en gebruik van hulpbronnen, zowel voor Zuid als Noord, als binnen de onderscheiden samenlevingen. Door Brundtland wordt daarbij benadrukt dat armoede zowel gevolg als oorzaak kan zijn van onduurzaam gedrag. Die functionele relatie tussen armoede en duurzame ontwikkeling maakt dat de reductie van armoede als een belangrijke voorwaarde voor een milieuvriendelijke ontwikkeling gezien wordt. Daarbij ontstaat er een probleem wanneer er teveel gekeken wordt naar het gedrag van de armen zelf. Men vergeet dan dat de levenswijze van de rijken verantwoordelijk is voor het grootste beslag op de milieugebruiksruimte, zowel wat vervuiling als wat gebruik van hulpbronnen betreft. • Intergenerationele rechtvaardigheid (solidariteit): Een morele ‘verantwoordelijkheid tegenover de toekomstige generaties’ is vanuit normatief oogpunt wellicht het meest vernieuwende aspect van de Brundtlandvisie. Hoewel deze dimensie van duurzame ontwikkeling veelvuldig in de verf gezet wordt, zit zij vol problemen wat de toepassing ervan betreft: o.a. hoever in de toekomst moeten we gaan, en hoe kunnen we vandaag weten wat de komende generaties willen? Bovendien laat een soms te sterke klemtoon op de tijdsdimensie van duurzame ontwikkeling de ongelijke spreiding van levensmogelijkheden vandaag – de ruimtelijke dimensie – onderbelicht. • Actieve participatie en inspraak: Beslissingen die vorm geven aan iemands leven vragen om participatieve praktijken. Duurzame ontwikkeling heeft bovendien betrekking op kwesties met een sterk waardegeladen karakter, wat opnieuw vraagt om democratisch genomen beslissingen. Gegeven deze normatieve uitgangspunten blijft er nog heel wat in te vullen naar de wijze waarop die participatie kan vorm gegeven worden, waarbij dan verschillende opvattingen over democratie een rol spelen. Daarnaast zijn er functionele argumenten voor participatie. Die slaan o.a. op de kwaliteit van de besluitvorming en op de legitimiteit en dus de aanvaarding van genomen beslissingen. Probleem blijft wel dat participatie geen garantie biedt op kwaliteitsvolle beslissingen. Vooral in het licht van de urgentie van de grote ecologische vraagstukken van vandaag, wordt ook de vraag gesteld of alleen participatieve besluitvormingsprocessen morele legitimiteit hebben. Daarbij wordt tevens het belang van moreel maatschappelijk leiderschap naar voren geschoven. • Gendergelijkheid, aandacht voor diversiteit: Billijkheid, zowel intra- als intergenerationeel, vraagt dat er aandacht is voor verschillen tussen mensen, en feitelijk onderscheiden maatschappelijke taken. Zo kan men vaststellen dat milieudegradatie mannen en vrouwen op een andere manier treffen. Duurzame ontwikkeling vraagt daarom aandacht voor een gendergevoelige kijk op behoeften. Dat principe kan verder verbreed worden naar andere verschillen die relevant zijn voor duurzame ontwikkeling: ethnisch, cultureel, leeftijd etc. Aandacht voor behoefteverschillen staat daarbij duidelijk in verband met principes van mensenrechten en niet-discriminatie. Alles bij elkaar vindt duurzame ontwikkeling - tenmiste in de Brundtlandinterpretatie - zijn morele grondslag in het gelijkwaardigheidsbeginsel van de Verlichting. Met haar aandacht voor een reële gelijkheid van kansen, en zo mogelijk ook van resultaten, en met een pragmatische benadering van de kwestie van economische groei, sluit het ethisch-politiek aan bij de sociaaldemocratie (Dresner 2008:143). In die zin is het de ironie van de geschiedenis dat duurzame ontwikkeling op de agenda van de wereldgemeenschap kwam op een ogenblik dat door wereldleiders het neoliberalisme werd omarmd. Wellicht is daardoor veel tijd verloren gegaan, en vraagt de verscherping van de ecologische crisis vandaag om een meer radicale interpretatie van de grondprincipes van duurzame ontwikkeling. Definitie van Sociaal Werk We willen nu overgaan tot een normatieve vergelijking van duurzame ontwikkeling met de missie van het sociaal werk. Als referentiepunt daarvoor gaan we uit van de internationale definitie van het sociaal werk. Die werd opgesteld door de International Federation of Social Workers en door de International Association of Schools of Social Work in een poging om de 5
eigen positie en identiteit van het sociaal werk duidelijk te stellen en te bevestigen. Zowel haar mondiale aanvaarding, als haar normatieve inslag maakt haar o.i. geschikt voor de beoogde vergelijking. Zij luidt als volgt: The social work profession promotes social change, problem solving in human relationships and the empowerment and liberation of people to enhance well-being. Utilising theories of human behaviour and social systems, social work intervenes at the points where people interact with their environments. Principles of human rights and social justice are fundamental to social work. (IASSW & IFSW, 2001) Minstens volgende elementen zijn belangrijk voor onze vergelijking met duurzame ontwikkeling. De fundamentele uitgangsprincipes van mensenrechten en sociale rechtvaardigheid werden verder uitgewerkt in een internationale beginselverklaring als volgt: •
•
Mensenrechten en menselijke waardigheid: respect voor het recht op zelfbepaling; promotie van het recht op participatie; behandeling van een persoon als een totaliteit; identificatie en ontwikkeling van sterkten. Sociale rechtvaardigheid: aanvechten van negatieve discriminatie; erkenning van diversiteit; gelijke verdeling van beschikbare middelen; aanvechten van onrechtvaardig beleid en praktijken; werken in solidariteit.
Er ligt verder een sterke klemtoon op het proceskarakter van sociaal werk, zoals blijkt uit begrippen als ‘sociale verandering’, ‘empowerment’, ‘bevrijding’. Daarbij is empowerment als een zeer centraal concept in het huidige sociaal werk, een complex, gelaagd en bovendien sterk normatief geladen begrip. Vanuit het geheel van de definitie dient het samen begrepen te worden met het onmiddellijk eraan toegevoegde ‘liberation’, wat wijst op de emancipatorische focus van het sociaal werk, en de daarin gehanteerde opvattingen over welzijn. De interventies van het sociaal werk zoeken daarom idealiter aansluiting bij de eigen acties van mensen. Het nastreven en bevorderen van participatie is een centraal aandachtspunt. Daarbij worden die acties van mensen begrepen als interacties met hun omgevingen. Dat vertrekt bij de sociale relaties in de directe omgeving, maar slaat ook op de ruimere maatschappelijke structuren. In principe hoort daar ook de fysische omgeving bij, wat tot nu toe hoofdzakelijk in termen van woonkwaliteit en aspecten van gezondheid begrepen werd. In ieder geval heeft ‘goed’ sociaal werk een multi-level karakter, inbegrepen een politieke en beleidsgerichte focus. We willen er nogmaals op wijzen dat het hier om een normatief kader gaat. Veel gangbare vormen van sociaal werk voldoen daar wellicht maar ten dele, soms zelfs in zeer beperkte mate, aan. Niettemin geldt het vandaag als toetssteen voor wat goed sociaal werk beoogd te zijn. De duidelijk emancipatorische toon van de internationale definitie staat daarbij duidelijk in contrast met de controlerende, beheersingsgerichte en maatschappijbevestigende functies die het sociaal werk vanaf zijn ontstaan ook dikwijls gekregen heeft. De definities van duurzame ontwikkeling en van sociaal werk aan elkaar getoetst Voorgaande bespreking van de definities van duurzame ontwikkeling en van sociaal werk en hun respectieve normatieve consequenties laat ons nu toe om een bondige vergelijking te maken. Met behulp van een tabel zetten we eerst enkele punten van gelijkenis en verschil op een rij. Daarbij worden de genoemde principes van duurzame ontwikkeling als uitgangspunt genomen (linkerkolom). Daarop geven we dan overeenkomsten, verschillen of nuanceringen t.o.v. het normatieve kader van het sociaal werk aan (rechterkolom).
6
Tabel: Vergelijking van normatieve principes Duurzame ontwikkeling
Sociaal werk
behoeftebevrediging
verhogen van welzijn
respect voor ecologische grenzen
- afwezig - compatibel: afhankelijk van het gehanteerde begrip van welzijn: hier deelt het SW in de problemen van onze samenleving, zoals zich die ook voor DO stellen
gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid
- impliciet: volgt uit algemene opvattingen van billijkheid, en aandacht voor eigen mogelijkheden/beperkingen van mensen - kenmerkt ook empowerment - accent op onderscheid tussen individuen en tussen groepen in de samenleving, i.p.v. tussen landen
mondiale sociale rechtvaardigheid
ja
intragenerationele solidariteit
ja
intergenerationele solidariteit
compatibel: afhankelijk van verantwoordelijkheidsbegrip (als gedifferentieerd compatibel met empowerment)
actieve participatie en inspraak
ja
gendergelijkeid en aandacht voor diversiteit
ja
Dit schema maakt onmiddellijk duidelijk dat er tussen sociaal werk en duurzame ontwikkeling een grote normatieve gelijkenis is wat aandacht voor welzijn, rechtvaardigheid, mensenrechten en participatie betreft. Verschillen lijken vooral een kwestie van eigen accenten, zonder dat ze incompatibel worden. Daarbij stippen we wel even aan dat een oriëntatie op welzijn een bredere focus is dan hoeftebevrediging. Verder willen we ook volgende meer algemene gemeenschappelijke kenmerken in herinnering brengen: procesgerichtheid, met een multi-level en multi-actor karakter. Tegenover die overeenkomsten staat de manifeste afwezigheid van een ecologische norm bij sociaal werk. Niet alleen vindt men geen enkele expliciete vermelding in de definitie van bijv. het principe van ‘sustainability’. Ook waar het ‘Statement of Principles’ verwijst naar een aantal internationale verdragsteksten als kader voor de ethische opstelling van het sociaal werk, is er geen enkele vermelding van bijvoorbeeld de internationale overeenkomsten rond ‘milieu en ontwikkeling’. Dat is symptomatisch voor de theorievorming in het sociaal werk, zoals we elders uitvoeriger hebben aangetoond (Peeters 2008). Mits een bijstelling van die leemte biedt het concept duurzame ontwikkeling mogelijkheden voor het sociaal werk. Daarbij verwijzen we graag naar volgende uitspraak van Aila-Leena Matthies, een Finse professor in sociaal werk: “Extern heeft het sociaal werk een gewettigde mogelijkheid om te eisen dat sociale aspecten ernstig genomen worden over de hele lijn bij de ontwikkeling van gemeenschappen. Ten tweede kan het sociaal werk door gebruik te maken van duurzaamheidcriteria inern reflecteren op haar eigen invloed op de sociale omgevingen van mensen. In het bijzonder brengt het intra-generationele gezichtspunt in het concept van duurzame ontwikkeling het sociaal werk tot de vraag in welke richting het zichzelf ontwikkelt.” (2001:134 eigen vert.) 7
De stelling die in dit artikel verdedigd wordt is daarom dat sociaal werk zich niet alleen vanuit een maatschappelijke noodzaak dient te oriënteren op duurzame ontwikkeling. O.i. bezit het sociaal werk vanuit de beste bronnen binnen zijn traditie, de potentie om de noodzakelijke holistische aanpak van de sociale, ecologische en economische dimensies van een maatschappelijk probleem te bevorderen. Of, sociaal werk en duurzame ontwikkeling kunnen elkaar versterken. Daarbij willen wij als eerste inspiratie volgende punten aanstippen. Vooreerst dient het sociaal werk zijn contextuele kijk te verbreden tot de fysische omgeving. Dat betekent o.m. de notie ‘biofysische grenzen’ in rekening te brengen, wat o.a. van belang is voor ideeën over duurzame productie- en consumptiewijzen; meer aandacht te hebben voor de betekenis van de natuurlijke omgeving voor welzijn; zich meer in te laten met processen van ruimtelijke planning en inrichting. Sociaal werk kan vervolgens de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling helpen uitdiepen: • Zijn emancipatorische focus kan de sociale kwaliteit van processen van duurzame ontwikkeling verbeteren. De bottom-up benadering van empowerment en van andere participatieve praktijken vormen daarbij een troef.6 • De grote aandacht voor sociale rechtvaardigheid kan bij processen van duurzame ontwikkeling de focus op verdelingsvraagstukken helpen verscherpen. • Duurzaamheid kan een belangrijke invalshoek zijn om nieuwe pistes binnen de sociale economie te ontwikkelen. Sociaal werk kan ook de focus van duurzame ontwikkeling op behoeften helpen verbreden naar andere aspecten van welzijn, in het bijzonder welke refereren aan nieuwe visies op een betekenisvol leven. Het gaat hierbij duidelijk om een sociaal-cultureel aspect, dat verder onderbouwd moet worden met nieuwe theorieën over welzijn. Om af te sluiten We willen nog even terugkomen op onze eerdere stelling dat het voor het sociaal werk van belang is om aan te sluiten bij een visie op duurzame ontwikkeling als een ‘politiek concept’. Goed sociaal werk heeft immers zelf een politieke focus: waar sociale problemen maatschappelijk veroorzaakt worden, daar dienen zij maatschappelijk opgepakt te worden, anders wordt sociaal werk ‘dweilen met de kraan open’. Meer algemeen kunnen de normatieve opvattingen waar het sociaal werk voor staat niet waargemaakt worden zonder aanhoudend maatschappelijk debat en politieke strijd. Een oriëntatie op duurzame ontwikkeling heft die strijd niet op. Integendeel, zoals gezegd, is duurzame ontwikkeling zelf ook onderhevig aan een strijd van maatschappelijke belangen om de interpretatie en de wijze van realisatie ervan. In het ontwikkelen van dergelijke politieke visie zal het sociaal werk zich moeten oriënteren op de normatieve strijd rondom duurzame ontwikkeling zoals die vanuit de sociale bewegingen naar boven komt. In het bijzonder dient het sociaal werk daarbij aandacht te hebben voor bewegingen, waaronder organisaties van gebruikers, die vanuit een bottom-up visie werken.7 Daarbij kunnen we natuurlijk vaststellen dat heel wat sociaal werkers in sociale bewegingen werken. Belangrijk is echter om meer verbindingen te leggen met andere vormen van sociaal werk, en het structuur- en beleidsgericht werken sterker op te pakken. Als maatschappelijke speler dient het sociaal werk zich dan ook kritisch te verhouden t.o.v. normatief ontoereikende interpretaties en programma’s van duurzame ontwikkeling. In het 6 Een interessante hypothese, die we momenteel verder onderzoeken, is dat empowerment een min of meer uitgewerkt normatief-methodisch kader is dat het sociaal werk toelaat om bij het werken met de eigen specifieke doelgroepen op een goede manier de verbinding te maken met een omvattender proces van duurzame ontwikkeling. Een voorbeeld daarvan is ‘empowerende schuldbemiddeling’ (Brodala 2008). 7
Interessant in dit verband is dat VODO (Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling) recent actief samengewerkt heeft met nieuwe leden en partners om een gezamenlijke visie op duurzame ontwikkeling uit te schrijven: Nederlandstalige Vrouwenraad, Vluchtelingenwerk Vlaanderen, Minderhedenforum Vlaanderen, Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen, Vlaamse Jeugdraad. (2008) 8
bijzonder zal het sociaal werk dan, al naar gelang de programma’s die opgezet worden, een kritisch mede- of tegenspeler zijn van de overheid. Een agenda van duurzame ontwikkeling zal daarbij moeten voldoen aan criteria die: beantwoorden aan de reële omvang van de heersende sociaal-ecologische crisis; daarin tegemoetkomen aan de noden van de minst bedeelden wereldwijd; en gebaseerd zijn op mogelijkheden tot participatief burgerschap.
Bibliografie Baker, S. (2006), Sustainable Development, London: Routledge. Brodala, J. (2008), ‘Empowerende schuldbemiddeling’, OCMW-Visies, nr.1, 61-65. Debruyne, P. (2009), ‘Duurzame ontwikkeling zoekt sociale rechtvaardigheid’, Alert, jg.35, nr.1, 60-67. De Jonge W., B. Mazijn & J. Van Assche (2000), ‘Milieugebruiksruimte: operationalisering van een vaag concept’, in: B. Mazijn (ed.), Duurzame ontwikkeling meervoudig bekeken, Gent: Academia Press, 1-67. Dresner, S. (2008), The Principles of Sustainability, 2nd ed, London: Earthscan. IASSW (International Association of Schools of Social Work) en IFSW (International Federation of Social Workers), - (2001). International Definition of Social Work - (2004), ‘Ethics in Social Work, Statement of Principles’, approved at the General Meetings of the International Federation of Social Workers and the International Association of Schools of Social Work, Adelaide, Australia, October 2004. Beschikbaar: http://www.iassw-aiets.org Jones, P.T. & R. Jacobs (2006), Terra Incognita. Globalisering, ecologie en rechtvaardige duurzaamheid, Gent: Academia Press. (2de druk, met nieuw woord vooraf 2007) Lafferty, W.M. (1995), ‘The implementation of sustainable development in the European Union’, in: J. Lovenduski & J. Stanyer (eds.), Contemporary Political Studies I, Belfast: Political Studies Association of the UK, 223-32. Matthies, A-L. (2001), ‘Perspectives of eco-social sustainability in social work’, in: A-L. Matthies, K. Nähri, D. Ward (eds.), The Ecosocial Approach in Social Work, Jyväskylä: Sophi, 127-152. Paredis, E. (2001), ‘Duurzame ontwikkeling: de ambities doorgelicht’, NoordZuid Cahier, jg.26, nr.4, 33-46. Peeters, J. (1999), 'Duurzame ontwikkeling of duurzame levenswijze?', Ethische perspectieven, jg.9, nr.1, 16-28. Peeters, J. (2008), ‘Empowerment. Een antwoord op het pleidooi voor verantwoordelijkheid’, in: J. Zeedijk & P. Van Bortel (red.), Bedrogen door de elite? Kritische beschouwingen bij Theodore Dalrymples cultuuranalyse, Kapellen: Pelckmans, 72-82. Peeters, J. (2008), ‘Conceptueel onderzoek SOWEDO’, Werkdocument, project SOWEDO, KHLeuven, dept. SSH, oktober. Beschikbaar: www.dhovlaanderen.be/files/SOWEDO%20%20conceptueel%20onderzoek.pdf Vermeersch, E. (1988), De ogen van de panda. Een milieufilosofisch essay, Brugge: Marc Van de Wiele. VODO (Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling ) (2008), KaDO: Kader voor Duurzame Ontwikkeling, Brussel. Beschikbaar: http://www.vodo.be/images/stories/downloads/kado.pdf WCED (World Commission on Environment and Development) (1987), Our Common Future, Oxford: Oxford University Press. Vert.: Onze aarde morgen, Tielt: Lannoo, 1989. (gepubliceerd: Tijdschrift voor welzijnswerk, jg 33, nr 301, juli 2009, 25-36)
9