Hogeschool Rotterdam Opleiding: Lerarenopleidingen Algemene vakken; hbo-bachelor Locatie: Rotterdam Varianten: voltijd/deeltijd/duaal Visitatiedata:
30 september, 1 en 2 oktober 2009
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, december 2009
2/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Overzicht tweedegraads lerarenopleidingen vo/bve Hogeschool Rotterdam 2e graads lerarenopleidingen vo/bve Hogeschool Rotterdam** A Talen Nederlands Engels Duits Frans B Exacte vakken Biologie Natuurkunde Techniek Wiskunde C Mens en Maatschappij Aardrijkskunde Algemene Economie Bedrijfseconomie Geschiedenis Maatschappijleer
Crohonr
Varianten
35198 35195 35193 35196
vt, dt, du vt, dt, du vt, dt, du vt, dt, du
35301 35261 35254 35221
vt, dt, du vt, dt, du vt, dt vt, dt, du
35201 35202 35203 35197 35411
vt, dt, du vt, dt, du vt, dt, du vt, dt, du vt, dt, du
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
3/173
4/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Inhoud Inhoud
5
Deel A: Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per facet en onderwerp
7 9 10 13 14 15
Deel B: Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
21 23 28 43 48 53 58
Doelstelling van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Deel C: Aanvullende onderbouwing voor de facetten 2.1, 2.2, 2.3, 2.7, 2.8, 6.1: Cluster Talen Cluster Exacte vakken Cluster Mens en Maatschappij
63 65 85 107
Deel D: Bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4: Bijlage 5:
125 126 149 167 171 173
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Deskundigheden panelleden Bezoekprogramma Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
5/173
6/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
7/173
8/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
1.1
Voorwoord
Dit rapport is het verslag van het panel dat in opdracht van NQA de Lerarenopleidingen Algemene vakken van Hogeschool Rotterdam heeft onderzocht. Het beschrijft de werkwijze, de bevindingen en de conclusies. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is begonnen in augustus 2009, toen het zelfevaluatierapport bij NQA is aangeleverd. Als onderdeel van het onderzoek heeft het panel de opleiding gevisiteerd op 30 september, 1 en 2 oktober 2009. Het panel bestond uit: De heer drs. H. Noordhof (voorzitter; opleidingsdeskundige); De heer drs. W.R. van den Berg (werkvelddeskundige); De heer drs. G.J.G. Snijders (werkvelddeskundige); Mevrouw drs. T.J.G. van der Heijden (vakdeskundige Talen, domeinpanellid Nederlands) Mevrouw S. Collins-Fyfe MA (vakdeskundige Talen, domeinpanellid Engels) De heer ir. W. Sonneveld (vakdeskundige Exact Techniek) De heer dr. H. Vos (vakdeskundige Exact, domeinpanellid Natuurkunde); De heer dr. L.J.A. Vankan (vakdeskundige Mens en maatschappij; domeinpanellid Aardrijkskunde); Mw. dr. ir. H.C. Kneppers (vakdeskundige Mens en Maatschappij; domeinpanellid Economie); De heer J. van Rooijen (vakdeskundige Werktuigbouwkunde, domeinpanellid Technische Beroepen) De heer J.S. Snel (studentpanellid); De heer J.D. Muys (studentpanellid); De heer drs. ing. A.G.M. Horrevorts (NQA-auditor). Mevrouw ir. M. Dekker-Joziasse (NQA-auditor) Aan het panel zijn adviseurs toegevoegd op de onderscheiden opleidingsdomeinen: Mevrouw drs. A.H. Eelkema (adviseur Frans); De heer J. Bakkelo (adviseur Duits); De heer J.H.E. Dirx (adviseur Wiskunde); Mevrouw drs. A. Herwig (adviseur Biologie); De heer drs. C.A.M.J. Bogaerts (adviseur Geschiedenis); De heer drs. A. de Heer (adviseur Maatschappijleer); De heer P. van Achteren BLL (NQA-auditor); Mevrouw Y. Griffioen (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (oktober 2007). Het panel beschikt over relevante werkvelddeskundigheid en over vakdeskundigheid. Onder vakdeskundigheid wordt verstaan het vertrouwd zijn met de meest recente ontwikkelingen en vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op het niveau/oriëntatie van de te beoordelen opleiding. Daarnaast beschikt het panel over onderwijsdeskundigheid, studentgebonden deskundigheid en visitatiedeskundigheid (zie bijlage 2).
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
9/173
Naar aanleiding van het verzoek van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de NVAO in november 2007 is bijzondere aandacht besteed aan de kwaliteit van de panels voor de visitaties van de lerarenopleidingen. In verband daarmee heeft voorafgaand aan de visitaties overleg plaatsgevonden met de NVAO over de samenstelling van de panels voor deze visitaties. Tijdens dat overleg zijn de samenstelling van de panels en de kwaliteit van de panelleden besproken. Het rapport bestaat uit vier delen: • Deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken met daarbij de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • Deel B: een Facetrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) conform het voorschrift van de NVAO. Uitzondering hierop is facet 2.6, als gevolg van aanvullende instructies van de NVAO wordt hier het oordeel voldaan of niet voldaan gegeven. Dit Facetrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • Deel C: bevat een aanvullende onderbouwing voor de facetten 2.1, 2.2, 2.3, 2.7, 2.8, 6.1. • Deel D: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De Hogeschool Rotterdam verzorgt 80 bacheloropleidingen en 14 masteropleidingen. (studiejaar 2008-2009) voor in totaal ongeveer 28.000 studenten. Bij de hogeschool zijn circa 3000 personen werkzaam, van wie er circa 1800 zijn ingezet als docerend personeel. Er is ongeveer 1150 fte onderwijscapaciteit beschikbaar (studiejaar 2008-2009). Missie van de hogeschool en hoofdlijnen van beleid De hogeschool heeft de ambitie zich te profileren als kennisinstituut voor de regio Rotterdam en ziet als haar maatschappelijke taken: 1. Het opleiden van meer (kwantitatief) goed toegeruste (kwalitatief) beroepsbeoefenaren voor de arbeidsmarkt op hbo- en post-hbo niveau. 2. Het leveren van een inhoudelijke bijdrage aan de ontwikkeling van de beroepspraktijk in de kenmerkende (maatschappelijke en economische) sectoren in de regio; daarbij behoort ook kennisontwikkeling en (toegepast) onderzoek. Daartoe werkt men aan vier hoofddoelen: 1. Verbreden van de participatie in het hoger onderwijs, onder meer via nieuwe doelgroepen, verbetering van de doorstroom in de beroepskolom en diplomagerichte maatwerktrajecten met erkenning van eerder verworven competenties (EVC).
10/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
2. Verzorgen van goed hbo-onderwijs, via ondersteuning aan de opleidingen en via het kennisgestuurde, praktijkgestuurde en studentgestuurde onderwijs van het ROM1. 3. Bijdragen aan kennisontwikkeling en relevant praktijkgericht (ontwerp)onderzoek, in samenwerking binnen de regio Rotterdam, met name wat betreft de aanpak van weerbarstige vraagstukken die samenhangen met de economische en sociale ontwikkeling van de regio. 4. Ontwikkelen van contractactiviteiten en maatwerktrajecten voor bedrijven en instellingen, gevoed door de opleidingen en onderzoekprogramma’s van de hogeschool, als bijdrage aan een praktijk van levenslang leren. Organisatie en sturing Na een reorganisatie in 2007 zijn de 17 ‘clusters’ omgevormd tot elf instituten. De indeling in deze elf instituten sluit aan bij het onderscheid van elf maatschappelijke sectoren in Rotterdam. Bij ieder instituut zijn min of meer eenzelfde hoeveelheid studenten ingeschreven, te weten tussen de 2.000 en 2.500. De instituten hebben een samenhangend pakket van opleidingen, onderzoek (lectoraten), maatwerk en contractactiviteiten. De instituten worden ondersteund door 9 centrale diensten, waaronder de afdelingen Onderwijs en Kwaliteitszorg (O&K), Personeel en Organisatie (P&O). Het personeelsbeleid is gericht op het werven van en kansen bieden aan mensen die zich professioneel en met enthousiasme willen inzetten voor het realiseren van de ambities van de hogeschool. De voorzieningen en de communicatie van de hogeschool moeten afgestemd worden en blijven op de vereisten van een kennisinstelling. In het systeem van sturing en kwaliteitszorg moeten de ambities van de hogeschool zijn en blijven verankerd, zodat een ieder systematisch kan werken aan het realiseren daarvan. De taken van de instituten zijn gericht op het samenhangend aanbieden van bachelor- en masteronderwijs en ten tweede het uitvoeren van onderzoek in lectoraten en contractactiviteiten voor de relevante maatschappelijke sector. De instituten stemmen het aanbod van opleidingen, minoren, masters en kenniskringen af op de thema’s die voor de stad en de regio van belang zijn. Dat leidt tot het aanbieden van nieuwe opleidingen of de herprofilering van bestaande opleidingen of minoren rond actuele thema’s. Een minor is een samenhangend programma van 30 studiepunten in het derde en vierde jaar van de bacheloropleiding en is in het curriculum van elke student een profilerend element. Een minor kan gericht zijn op verbreding, op verdieping of op doorstroom naar een masteropleiding. In het kader van een minor kunnen studenten, indien daarvoor geselecteerd, voor het praktijkgestuurd deel van de minor participeren in de desbetreffende innovation labs. De innovation labs zijn deels al in uitvoering en deels nog in ontwikkeling; naar verwachting kunnen de studenten vanaf februari 2010 binnen de innovation labs daadwerkelijk werken aan hun profilering. In het kader van het assortimentsbeleid is voor de sector onderwijs per september 2009 gestart met een eerste groep studenten in de nieuwe masteropleiding Leren en Innoveren, in samenwerking met Fontys Hogescholen en Hogeschool Utrecht.
1
Rotterdam Onderwijs Model
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
11/173
Per instituut is een directie. De voorzitters van de elf instituutsdirecties vormen, samen met het College van Bestuur, de Bestuursraad van de hogeschool. Dit is het belangrijkste overlegorgaan voor de ontwikkeling van het hogeschoolbeleid. De instituten en diensten zijn autonoom en resultaatverantwoordelijk. Het College van Bestuur biedt sturing aan de instituten in een 4-jarige cyclus van strategische beleidsvorming en in een jaarlijkse cyclus van planning- en control. Instrumenten daarbij zijn de diverse zogenoemde Hogeschoolkaders en enkele zogenoemde Handreikingen. De kaders zijn een dwingende richtlijn, de handreikingen bieden een overzicht van best practices. Enkele kengetallen de Lerarenopleidingen vo/bve 2008-2009
Hogeschool Instituut voor Lerarenopleidingen (IvL) Nederlands Frans Engels Duits Natuurkunde Techniek Wiskunde Biologie Aardrijkskunde Geschiedenis Algemene Economie Bedrijfseconomie Maatschappijleer
Aantal studenten per september ‘09 28000 2450 226 136 405 89 81 46 226 205 126 351 162 61 187
Docenten (vo/bve) in 2008-2009 (fte) 1150 75
Docent-student ratio 2008-2009 1:24,3 1:29 1:26,8 1:28,5 1:37.9 1:16,4 1:14,2 1:14,2 1:24,4 1:30,4 1:23,8 1:45,5 1:27,3 1:27,3 1:34,9
De hogeschool hanteert sinds 2003 het Rotterdam Onderwijs Model, ROM. Dit is een onderwijsmodel waarin drie leerlijnen zijn opgenomen: een kennisgestuurde leerlijn, een praktijkgestuurde leerlijn en een studentgestuurde leerlijn. Het model is zodanig ingericht dat in het begin van de opleiding de nadruk ligt op kennisgestuurd onderwijs en dat in de laatste opleidingsjaren de nadruk toenemend ligt op praktijkgestuurde opleidingsonderdelen. Diversiteitsbeleid De multiculturele diversiteit van de Rotterdamse regio dient een afspiegeling te krijgen in de studentenpopulatie van de hogeschool. In het kader van het diversiteitsbeleid is er een aanscherping van het instroombeleid van de opleidingen: aan studenten wordt zowel vóór als na de poort op verschillende manieren ondersteuning geboden om eventuele achterstanden weg te werken, bijvoorbeeld bij de toenemende doorstroom vanuit het mbo en de instroom van opscholers en omscholers ten opzichte van de ’traditionele’ havo en vwoinstromers. Daartoe behoort ook gerichte nadruk op instroom na EVC-procedures en de instroom van anderstaligen. Er worden summerschools georganiseerd en studenten kunnen in het kader van het keuzeonderwijs vakken volgen die hen in staat stellen hun kennis op specifieke gebieden bij te spijkeren. Specifiek hiervoor komt er in 2010 een uitbouw bij het
12/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
gebouw aan het Museumpark voor een nieuwe afdeling waar kandidaat-studenten voor instroom terecht kunnen: het centrum voor studieadvies en assessment. Ook voor excellente studenten komt er specifieke aandacht. Daartoe komen er binnen de lectoraten en de daarmee verbonden kenniskringen mogelijkheden voor speciale verdieping en verbreding van hun opleiding en voor het werken aan een honoursdegree. 1.3
Werkwijze
De beoordeling van de opleiding door het panel verliep volgens de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA. Deze werkwijze wordt hieronder beschreven. Het onderzoek vond plaats op basis van het domeinspecifieke referentiekader dat voor de opleiding geldt (zie facet 1.1). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke bezoek door het panel en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid (de validatie) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Vervolgens bereidden de panelleden zich in september 2009 inhoudelijk voor op het bezoek dat plaatsvond op 30 september, 1 en 2 oktober 2009. Zij bestudeerden het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden hun voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten. Zij gaven hun bevindingen door aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het bezoek door het panel voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundigen in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het facetrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het bezoek door het panel NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het bezoek door het panel dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met het opleidingsmanagement, docenten, studenten, afgestudeerden en met werkveldvertegenwoordigers. Aan het begin en tijdens het bezoek heeft het panel ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel ruimte ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven van enkele indrukken en ervaringen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. Specifieke werkwijze visitaties lerarenopleidingen 2009
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
13/173
Naar aanleiding van het verzoek van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de NVAO in november 2007 is de visitatie uitgebreid met een extra bezoekdag. Tijdens deze extra dag is dieper ingegaan op het hbo-bachelorniveau, door middel van intensieve bestudering en bespreking van door studenten gemaakte werkstukken, toetsen, portfolio’s et cetera. Bovendien zijn er extra afstudeerproducten bestudeerd. Er zijn extra gesprekken gevoerd met (derde- en vierdejaars) studenten, docenten en externe begeleiders/beoordelaars. Tevens is er een extra gesprek gevoerd met docenten en externe begeleiders/beoordelaars over het gerealiseerde afstudeerniveau (zie bijlage 3: bezoekprogramma). Bij de bestudering van het studiemateriaal en tijdens de gevoerde gesprekken op de drie bezoekdagen is bijzondere aandacht besteed aan de verhouding tussen de vakinhoud (kennisbasis) en de meer algemene didactiek. Tenslotte heeft het panel, zoals gebruikelijk, aandacht besteed aan de docent-student ratio, het aantal contacturen, het aantal door studenten bestede uren, het opleidingsniveau van de docenten en aan de verbeteringen sinds de vorige visitatie. Over de inrichting van de visitaties voor de lerarenopleidingen is vooraf overleg gevoerd met de NVAO. De fase van rapporteren Door NQA is, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een facetrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleiding is beoordeeld. Met dit rapport kan de opleiding accreditatie aanvragen bij de NVAO. De opleiding heeft in november 2009 een concept van het Facetrapport (deel B en C) voor een controle op feitelijke onjuistheden ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn enkele wijzigingen aangebracht. In het Onderwerprapport (deel A) wordt door NQA een oordeel op de onderwerpen en op de opleiding als geheel gegeven. Dit rapport is in november 2009 voor een controle op feitelijke onjuistheden aan de opleiding voorgelegd. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in december 2009. Het visitatierapport is uiteindelijk in december 2009 ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere relevante opleidingen op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking; • generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’.
14/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het facetrapport. Daar waar een argumentatie/beoordeling voor de deeltijd of duale variant afwijkt van de voltijd, is dit expliciet vermeld. Indien niet vermeld, gelden voor de deeltijdopleidingen en duale opleidingen dezelfde argumentatie/oordelen als voor de voltijdopleidingen, aangezien de deeltijd- en duale variant inhoudelijk volledig overeenkomen met de voltijdopleidingen. Alleen de organisatie van het onderwijs verschilt. Beoordeling van de afzonderlijke opleidingen Deel B bevat de beoordeling van de twintig opleidingen op alle facetten van het accreditatiekader. Deel C bevat de adviezen van de adviseurs voor de verschillende opleidingen op de facetten 2.1, 2.2, 2.3, 2.7, 2.8 en 6.1. Deze adviezen dienen als aanvullende onderbouwing van de oordeelsvorming door het kernpanel. Het Instituut voor Lerarenopleidingen (IvL) van de Hogeschool Rotterdam voert centraal beleid ten aanzien van de uitvoering van de lerarenopleidingen. 1.5
Oordelen per facet en onderwerp
Totaaloverzicht van oordelen op facet- en onderwerpniveau G = goed V = voldoende Vo = voldaan O = onvoldoende P = positief N = negatief
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
15/173
Cluster Talen Onderwerp/ Facet
Nederlands
Engels
Duits
Frans
vt
dt
du
vt
dt du vt
dt du vt
dt du
Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau bachelor
G G
G G
G G
G G
G G
G G
G G
G G
G G
G G
G G
G G
1.3 Oriëntatie hbo bachelor
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
Onderwerp 2 Programma 2.1 Eisen hbo
G
G
G
V
V
V
G
G
G
V
V
V
2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma
G
G
G
V
V
V
V
V
V
V
V
V
2.3 Samenhang in opleidingsprogramma
G
G
G
G
G
G
G
G
G
V
V
V
2.4 Studielast
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
2.5 Instroom
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
2.6 Duur
Vo Vo Vo Vo Vo Vo Vo Vo Vo Vo Vo Vo
2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
2.8 Beoordeling en toetsing
V
V
V
V
V
V
G
G
G
V
V
V
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
Onderwerp 3 Inzet van personeel 3.1 Eisen hbo
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
3.2 Kwantiteit personeel
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
3.3 Kwaliteit personeel
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
4.1 Materiële voorzieningen
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
4.2 Studiebegeleiding
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg 5.1 Evaluatie resultaten
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
5.2 Maatregelen tot verbetering
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld Totaaloordeel
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
Onderwerp 6 Resultaten 6.1 Gerealiseerd niveau
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
6.2 Onderwijsrendement
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
Onderwerp 4 Voorzieningen
16/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Cluster Exact Onderwerp/ Facet
Biologie
Natuurkunde
Techniek
Wiskunde
vt
dt
du
vt
dt
du
vt
dt
vt
dt
du
Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau bachelor
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
1.3 Oriëntatie hbo bachelor
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
Onderwerp 2 Programma 2.1 Eisen hbo
G
G
G
V
V
V
V
V
V
V
V
2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
2.3 Samenhang in opleidingsprogramma
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
2.4 Studielast
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
2.5 Instroom
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
2.6 Duur
Vo
Vo
Vo
Vo
Vo
Vo
Vo
Vo
Vo Vo Vo
2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud
G
G
G
G
G
G
V
V
G
G
G
2.8 Beoordeling en toetsing
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
Onderwerp 3 Inzet van personeel 3.1 Eisen hbo
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
3.2 Kwantiteit personeel
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
3.3 Kwaliteit personeel
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
Onderwerp 4 Voorzieningen 4.1 Materiële voorzieningen
G
G
G
G
G
G
V
V
G
G
G
4.2 Studiebegeleiding
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg 5.1 Evaluatie resultaten
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
5.2 Maatregelen tot verbetering
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld Totaaloordeel
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
Onderwerp 6 Resultaten 6.1 Gerealiseerd niveau
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
6.2 Onderwijsrendement
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
17/173
Cluster Mens & Maatschappij Onderwerp/ Facet
Algemene economie/ Geschiedenis bedrijfseconomie
Aardrijkskunde
Maatschappijleer
vt
dt
du
vt
dt du vt
dt du vt
dt du
Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau bachelor
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
1.3 Oriëntatie hbo bachelor
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
Onderwerp 2 Programma 2.1 Eisen hbo
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma
G
G
G
V
V
V
G
G
G
G
G
G
2.3 Samenhang in opleidingsprogramma
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
2.4 Studielast
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
2.5 Instroom
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
2.6 Duur
Vo Vo Vo Vo Vo Vo Vo Vo Vo Vo Vo Vo
2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
2.8 Beoordeling en toetsing
G
G
G
V
V
V
G
G
G
G
G
G
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
Onderwerp 3 Inzet van personeel 3.1 Eisen hbo
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
3.2 Kwantiteit personeel
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
3.3 Kwaliteit personeel
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
Onderwerp 4 Voorzieningen 4.1 Materiële voorzieningen
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
4.2 Studiebegeleiding
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg 5.1 Evaluatie resultaten
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
5.2 Maatregelen tot verbetering
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld Totaaloordeel
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
V P
Onderwerp 6 Resultaten 6.1 Gerealiseerd niveau
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
6.2 Onderwijsrendement
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Totaaloordeel
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
P
18/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Doelstellingen opleiding Alle opleidingen ontvangen voor alle drie de facetten het oordeel ‘Goed’. Het oordeel op het onderwerp is voor alle opleidingen derhalve positief. Programma Voor de facetten ‘Studielast’ en ‘Instroom’ hebben alle opleidingen het oordeel ‘voldoende’ ontvangen. Voor het facet ‘Duur’ hebben alle opleidingen het oordeel ‘voldaan’ ontvangen. Bij het facet ‘Eisen hbo’ ontvangen de opleidingen Nederlands, Duits, Biologie en het cluster Mens en Maatschappij het oordeel ‘Goed’. De overige opleidingen het oordeel ‘Voldoende’. Bij het facet ‘Relatie doelstellingen en inhoud programma’ ontvangen de opleidingen Nederlands, Aardrijkskunde, Geschiedenis en Maatschappijleer het oordeel ‘Goed’ en de overige opleidingen het oordeel ‘Voldoende’. Bij het facet ‘Samenhang’ ontvangen de opleidingen Nederlands, Engels, Duits en het cluster Mens en Maatschappij het oordeel ‘Goed’ en de overige opleidingen het oordeel ‘Voldoende’. Bij het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’ ontvangt Techniek het oordeel ‘Voldoende’ en de overige opleidingen het oordeel ‘Goed’. Bij het facet ‘beoordeling en toetsing’ ontvangen de opleidingen Duits, Aardrijkskunde, Geschiedenis en Maatschappijleer het oordeel ‘Goed’ en de overige opleidingen het oordeel ‘Voldoende’. Het oordeel op het onderwerp is voor alle opleidingen derhalve positief. Inzet van personeel Alle opleidingen ontvangen voor de drie facetten het oordeel ‘Voldoende’. Het oordeel op het onderwerp is voor alle opleidingen derhalve X positief. Voorzieningen De opleiding Techniek ontvangt het oordeel ‘Voldoende’ voor het facet ‘Materiële voorzieningen’ en de overige opleidingen ontvangen daar het oordeel ‘Goed’. Voor het facet ‘Studiebegeleiding’ ontvangen alle opleidingen het oordeel ‘Voldoende’. Het oordeel op het onderwerp is voor alle opleidingen derhalve positief. Interne kwaliteitszorg Alle opleidingen ontvangen op alle facetten het oordeel ‘Voldoende’. Het oordeel op het onderwerp is voor alle opleidingen derhalve positief. Resultaten De opleidingen van het cluster Mens en Maatschappij ontvangen voor facet ‘Gerealiseerd niveau’ het oordeel ‘Goed’ en de overige opleidingen ontvangen het oordeel ‘Voldoende’. Voor het facet ‘Onderwijsrendement’ ontvangen alle opleidingen het oordeel ‘Voldoende’. Het oordeel op het onderwerp is voor alle opleidingen derhalve positief. Totaaloordeel Op grond van voorgaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan blijkt dat alle opleidingen op de zes onderwerpen positief scoren. De conclusie is dat het totaaloordeel voor alle opleidingen positief is.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
19/173
20/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Deel B: Facetten
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
21/173
22/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Onderwerp 1
Doelstelling van de opleiding
Facet 1.1
Domeinspecifieke eisen
Nederlands Engels Duits Frans
Goed Goed Goed Goed
Biologie Natuurkunde Techniek Wiskunde
Goed Goed Goed Goed
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Goed Goed Goed Goed
Criterium: - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De doelstellingen van de opleiding sluiten aan bij de landelijke opleidingsdoelstellingen, aangevuld met specifieke vragen uit de regio Rotterdam. De opleiding legt een verbinding met de beroepspraktijk. Binnen het instituut is er een Bureau Externe Betrekkingen (BEB), dat tot taak heeft de relaties met de beroepspraktijk te institutionaliseren en te professionaliseren. Het oogmerk is dat het instituut en de opleiding op de hoogte zijn van de actuele eisen die vakgenoten en de beroepspraktijk stellen. Op hogeschoolniveau is met hetzelfde oogmerk binnen de dienst Communicatie & Externe Betrekkingen (C&EB) een afdeling Concernaccounts opgezet, die zich richt op het onderhouden van netwerken rond strategische projecten. • Het Instituut voor Lerarenopleidingen (IvL) van de Hogeschool Rotterdam leidt studenten op tot docenten die beschikken over voldoende vakmanschap en meesterschap om als startbekwaam leraar in het vo/bve-veld optimaal te functioneren en om zich verder te ontwikkelen tot volwaardig professioneel beroepsbeoefenaar (Missie Rotterdamse Lerarenopleidingen VO/BVE, april 2009). Voorts meldt IvL dat de lerarenopleidingen bekwame leraren opleidt voor het gehele vo en bve. Dit vraagt om breed opgeleide docenten met voldoende inhoudelijke diepgang, een duidelijk hbo-bachelorniveau en een adequate pedagogische en didactische voorbereiding op de eisen van het beroep. • De opleidingen gaan uit van twee kernkwaliteiten: vakmanschap en meesterschap (Bestuurscharter Lerarenopleidingen, 2006). Deze twee principes zijn uitgewerkt in de eindkwalificaties van de opleidingen. Het curriculum van de opleidingen is gebaseerd op de zeven SBL-competenties, die tot stand zijn gekomen onder regie van de Stichting Beroepskwaliteit Leraren. Ook de landelijke kennisbasis voor de lerarenopleidingen (www.kennisbasis.nl) is gebruikt voor het uitwerken van de twee kernkwaliteiten. • De SBL-competenties zijn: Interpersoonlijk competent, Pedagogisch competent, Vakinhoudelijk vakdidactisch competent, Organisatorisch competent, Competent in het samenwerken met collega’s, Competent in het samenwerking met de omgeving, en Competent in reflectie en ontwikkeling.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
23/173
•
•
•
•
•
•
•
•
De opleidingen hebben de SBL-competenties uitgewerkt in algemene beroepskwalificaties. Deze zijn beschreven in het opleidingsdocument Competentiegids van de startbekwame leraar in het tweedegraadsgebied, Lerarenopleidingen, februari 2006. Studenten ontwikkelen de competenties door te werken met kenmerkende beroepssituaties: situaties die de kern van het beroep uitmaken en waarmee elke leraar regelmatig te maken krijgt. De beroepssituaties zijn beschreven in het document Werken aan competenties, Lerarenopleiding, april 2006. De opleidingswerkplannen bevatten per opleiding de volgende informatie: de eindkwalificaties voor de vakinhoud, de vakdidactiek en de algemene onderwijskunde/pedagogiek. Via het Algemeen Directeuren Overleg van Educatieve Faculteiten (ADEF) blijven de opleidingen betrokken bij de landelijke ontwikkelingen op het gebied van het opleiden van leraren (ADEF, verslag 1e fase K3-project, juni 2006). De opleidingen van de Hogeschool Rotterdam beschikken ieder over een eigen werkveldcommissie, waarmee direct contact wordt gehouden met contactpersonen uit het werkveld (docenten, begeleiders). Voor het Instituut voor Lerarenopleidingen geldt dat er een gezamenlijke beroepenveldcommissie is opgezet op het niveau van schoolleiders. IvL bewaakt samen met de beroepenveldcommissie de actualiteit en relevantie van de eindkwalificaties. Eens per jaar organiseert de opleiding een bijeenkomst met schoolbegeleiders over de aansluiting van de opleiding op de beroepspraktijk. Eens per twee jaar vindt een onderzoek plaats onder directeuren van scholen en schoolbegeleiders over de aansluiting opleiding – beroepspraktijk (Rapportage werkveldonderzoek, april 2009). Het beleid van de hogeschool voor internationalisering is vastgelegd in de beleidsnota Internationalisering HR (2005). In het strategisch beleidsplan per instituut is het internationaliseringsbeleid van de opleidingen van het instituut uitgewerkt, in relatie tot het eigen beroepsprofiel. Bij de ontwikkeling van de SBL-competenties heeft een internationale oriëntatie op en vergelijking van beroepsprofielen plaatsgevonden. De SBL-competenties sluiten aan bij de richtlijnen van de Europese Commissie en uitkomsten van overleg op Europees niveau over de beroepsvereisten van leraren. Het IvL profileert haar opleidingen door het gebruik van uitstroomprofielen en de aandacht voor onderzoeksvaardigheden en internationalisering. Daarnaast legt het IvL een specifiek accent door zich te richten op de uitgangspositie van de leraar in de grote stad. Dit houdt in dat de leraar inzicht heeft in de sociaaleconomische situatie van de leerlingen, culturele diversiteit, kennis heeft van de kaart van de sociaalpedagogische hulpverlening en kan samen werken met professionals in de wijk. De leerkracht moet realiseren dat iedere docent taaldocent is, aandacht geven aan de socialiserende rol van het onderwijs en uitdagend en appellerend onderwijs kunnen vormgeven. Hiermee sluiten de opleidingen aan bij het Strategisch plan lerarenopleidingen VO/BE 2008-2011 (Vakmanschap en meesterschap. De missie van de Rotterdamse Lerarenopleidingen VO/BE, april 2009).
24/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
Het panel stelt vast dat IvL de doelstellingen van de opleidingen adequaat heeft verwoord en geoperationaliseerd. De opleidingen hebben een set van kenmerkende beroepssituaties beschreven waarin de algemene en vakspecifieke competenties van de leraar adequaat zijn verwerkt. Via het werken aan deze beroepssituaties kunnen studenten zich de competenties eigen maken. De beroepssituaties zijn relevant voor het beroep. Alle opleidingen ontvangen het oordeel ‘Goed’.
Facet 1.2 Nederlands Engels Duits Frans
Niveau bachelor Biologie Goed Natuurkunde Goed Techniek Goed Wiskunde Goed
Goed Goed Goed Goed
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Goed Goed Goed Goed
Criterium: - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding hanteert de concretisering van de Dublin descriptoren voor zowel de bachelor- als de masteropleidingen, zoals de hogeschool die heeft geformuleerd (Kwalificaties van de hbo-bachelor resp. de hbo-master; november 2003). De lerarenopleidingen hebben in het zelfevaluatierapport een tabel opgenomen waaruit blijkt dat de SBL competenties gekoppeld zijn aan de Dublin descriptoren. • De Dublin descriptor ‘kennis en inzicht’ is in alle competenties uitgewerkt in de vorm van een kenniscomponent en een handelingscomponent. Dit wil zeggen dat voor elke opleiding beschreven is over welke kennis de leraar moet beschikken en wat de leraar geacht wordt te doen. Zo bevat de competentie Pedagogisch competent bijvoorbeeld de kennis van theorieën en modellen op het gebied van ontwikkeling en opvoeding en van identiteitsontwikkeling en culturele bepaaldheid. • De Dublin descriptor ‘oordeelsvorming’ komt naar voren in de competenties pedagogisch competent en didactisch competent: De leraar moet zich een goed beeld kunnen vormen van zijn leerlingen en daar zijn aanpak op af kunnen stemmen. Ook in competentie vijf (samenwerken met collega’s) komt deze Dublin descriptor aan bod: de leraar moet zijn ontwikkeling en verbetering onderzoeksmatig kunnen aanpakken. • IvL heeft voor elk van de zeven SBL-competentiegebieden gedragsindicatoren geformuleerd. De indicatoren beschrijven waarneembaar gedrag waaraan is te zien of een bepaalde beroepskwalificatie verworven is. In de Competentiegids (februari 2006) zijn de indicatoren voor elk van de zeven SBL-competenties uitgewerkt. Tevens zijn zes ontwikkelstadia beschreven die de student doorloopt: van observeren, via assisteren, begeleiden, zelfstandig werken naar startbekwaam. Het zesde stadium is doorgroei: de competentie om zichzelf verder te ontwikkelen in de professie van het leraarschap en daarbij anderen te kunnen ondersteunen. De ontwikkelstadia beschrijven een situatie of een eigenschap van een student. De beschrijving is een indicatie voor het niveau waarop de student functioneert.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
25/173
•
•
De relatie tussen de Dublin descriptoren, de eindkwalificaties en indicatoren/niveaus zijn in de Competentiegids op een algemeen niveau beschreven. Elke opleiding dient deze niveaus en indicatoren voor het eigen vakgebied te concretiseren in het Opleidingswerkplan en de leerlijnen van de programma’s. Studenten moeten bij afstuderen voldoen aan de competenties op niveau 5 en krijgen de titel Bachelor of Education in de betreffende opleiding. De opleidingen maken gebruik van de door ADEF ontwikkelde twee kennisbases, die door het onderwijsveld zijn gelegitimeerd en gevalideerd: - de generieke kennisbasis is gericht op het pedagogisch-didactisch handelen in brede zin en heeft betrekking op de gehele set competenties behalve de vakinhoudelijke competentie; - de vakspecifieke kennisbasis is gericht op de vakinhoud van de afzonderlijke (school)vakken en de vakdidactiek. Hiermee wordt het hbo-bachelor kennisniveau bewaakt. IvL neemt deel aan het landelijke K3-project (kennisbasis, kennistoetsen en kennisbank) van de HBO-raad waarmee de kennisbasis in de lerarenopleidingen steviger gaat worden verankerd. De generieke kennisbasis is inmiddels landelijk vastgesteld. De vaststelling van de vakinhoudelijke kennisbases heeft voor de zomervakantie 2009 plaatsgevonden. In december 2009 zijn alle kennisbases in definitieve vorm aan de Staatssecretaris van Onderwijs aangeboden.
Facet 1.3 Nederlands Engels Duits Frans
Oriëntatie HBO bachelor Goed Biologie Goed Natuurkunde Goed Techniek Goed Wiskunde
Goed Goed Goed Goed
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Goed Goed Goed Goed
Criteria: - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Zoals bij facet 1.1 reeds vermeld, sluiten de opleidingen aan op het landelijke beroepsprofiel en stemmen zij dit af op vragen uit de Rotterdamse regio, dit in overeenstemming met de regiogeoriënteerde taakopvatting van de hogeschool. Dit sluit aan op het beleid van de hogeschool: het ontwikkelen van samenwerkingsrelaties tussen opleidingen en beroepenveld. De beroepsgerichte identiteit van de eindkwalificaties wordt daarnaast bewaakt in de contacten met het beroepenveld via het Bureau Externe Betrekkingen van het instituut en dat van hogeschool. • In het kader van het OIIO-beleid (‘Outside In, Inside Out’ - een wisselwerking tussen binnenschoolse en buitenschoolse impulsen bij het leren) heeft de hogeschool in 2008 de organisatiestructuur zodanig ontwikkeld, dat het onderhouden en ontwikkelen van de
26/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
•
•
relaties met het werkveld per instituut centraal zijn belegd bij het BEB (zie paragraaf 2.1). Het IvL heeft een werkveldadviescommissie voor alle opleidingen. Per opleiding zijn er een of meer commissieleden met een specifieke werkvelddeskundigheid. De keuze voor een minor biedt een student een extra inhoudelijke startkwalificatie als beginnend beroepsbeoefenaar. In de thema-minoren (innovation labs) kunnen de studenten hun innovatieve competentie in hun discipline meer specifiek ontwikkelen in relatie tot hun beroepspraktijk. Ook het ROM (het Rotterdams Onderwijs Model, zie paragraaf 2.3) en het Kwaliteitszorgbeleid (zie paragraaf 5.1) dragen bij tot borging van het beroepsgeoriënteerde karakter van de opleiding. Het beroepenveld is op landelijk niveau intensief betrokken bij de totstandkoming van de SBL-competenties en de vakspecifieke en generieke kennisbases, waarop de lerarenopleiding haar eindkwalificaties heeft gebaseerd. De opleiding laat zich ook op lokaal niveau door het beroepenveld adviseren. Voorbeelden daarvan zijn het verzoek uit het werkveld startbekwame leraren op te leiden met een specifiek profiel (Notitie Uitstroomprofilering, Lerarenopleiding, september 2008). Dit heeft geleid tot het aanbieden van drie uitstroomprofielen: vakinhoudelijke vorming (onderbouw havo/vwo), praktijkvorming (vmbo/mbo) en zorgontwikkeling (voor beide schooltypen). In onderstaande tabel is de keuze van studenten over deze profielen in kaart gebracht. Zorgontwikkeling Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer Biologie Natuurkunde Techniek Wiskunde Engels Duits Frans Nederlands
•
13% 64% 5% 33% 29% 14% -31% 50% 100% 28% 100%
Beroepspraktijkvorming 13% 0% 3% 0% 7% 0% -0% 5% 0% 6% 0%
Vakinhoudelijk 75% 36% 92% 67% 64% 86% -69% 45% 0% 67% 0%
Een ander voorbeeld van samenwerking met het beroepenveld is de uitwerking van het concept ‘Opleiden in de School’. De Lerarenopleidingen VO/BE van de HR zijn in 2002 samen met opleidingsscholen gestart met het opleiden van leraren. Studenten in dit duale traject hebben een leerarbeidsovereenkomst met de lerarenopleiding en de opleidingsschool. Studenten leren in de onderwijspraktijk niet alleen in de rol van stagiair, maar ook in de rol van werknemer en collega. Er zijn nu zeven samenwerkingsverbanden met scholen waar scholen voor voortgezet en middelbaar onderwijs en lerarenopleidingen gezamenlijk werken aan het opleiden van leraren. OidS betekent samenwerken met de opleidingsschool op diverse onderdelen van het onderwijsproces:
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
27/173
• • •
•
•
gezamenlijke curriculumontwikkeling, gezamenlijk ontwikkelen van het concept leren op de werkplek (koppeling theorie en praktijk). Opleiden vindt in het duale traject plaats in directe wisselwerking met het werkveld. Het beroepenveld draagt in het OidS traject mede verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de lerarenopleiding in de zin van kwaliteit van de begeleiding op de opleidingsschool en gezamenlijk inhoud geven aan het curriculum. Het panel beoordeelt dit als positief. In de opleidingswerkplannen beschrijven de opleidingen de ontwikkelingen in het beroep. Alle opleidingen leiden op tot een tweedegraads bevoegdheid. De tweedegraads leraar kan werkzaam zijn in het bve, het vmbo en klas 1 t/m 3 van havo/vwo. Het management van de lerarenopleiding overlegt regelmatig met de Beroepenveldcommissie. De commissie bestaat uit zeven rectoren/algemeen directeuren uit het voortgezet onderwijs en het mbo in de regio Rotterdam. De beroepenveldcommissie bespreekt ontwikkelingen in het werkveld en adviseert het management over de aansluiting van de opleiding op de beroepspraktijk van de leraar. Elke opleiding bespreekt het Opleidingswerkplan jaarlijks met representanten van het werkveld in de beroepenveldcommissie, gezamenlijk voor de Lerarenopleidingen vo/bve. Het werkveld heeft de opleidingswerkplannen gevalideerd. Uit documentatie en gesprekken blijkt dat deze ook worden besproken in het werkveldorgaan/de werkveldcommissie per opleiding. Uit alumni- en werkveldonderzoek blijkt dat de alumni en het werkveld de opleiding positief waarderen. In het onderzoek wordt onder meer gevraagd of de afgestudeerden na hun opleiding in voldoende mate over de competenties voor een startbekwaam leraar beschikken (Rapportage Alumnionderzoek, april 2009 en Rapportage Werkveldonderzoek; vakcoaches, april 2009).
Onderwerp 2
Facet 2.1 Nederlands Engels Duits Frans
Programma
Eisen HBO Goed Voldoende Goed Voldoende
Biologie Natuurkunde Techniek Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Goed Goed Goed Goed
Criteria: - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. (Zie voor een nadere onderbouwing per opleiding deel C van dit rapport).
28/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Met de aanpak volgens het Rotterdams Onderwijsmodel (ROM, zie ook bij 2.7) wordt een kennisgerichte benadering van het onderwijs gekoppeld aan een gerichte betrokkenheid van en op de beroepspraktijk waartoe de studie opleidt. Vanaf het begin van de studie leren de studenten om vraagstukken aan te pakken die ze in hun beroepspraktijk tegenkomen. Het betreft zoveel mogelijk échte vraagstukken met een échte opdrachtgever. In het kader van het OIIO-beleid (Outside In - Inside Out) wordt de organisatie van de contacten met het werkveld (projecten, stages en bedrijfsbezoeken) belegd bij het Bureau Externe Betrekkingen (BEB). • De opleidingen gebruiken de handleidingen die op hogeschoolniveau zijn ontwikkeld ter versterking van het praktijkgestuurde onderwijs. Dat betreft onder meer de benadering van de praktijk via ‘authentieke leerervaringen’. • Kennisontwikkeling vindt plaats in de kennisgestuurde leerlijn. In de programmaonderdelen van deze leerlijn maken docenten gebruik van wetenschappelijke literatuur en vakliteratuur. Dit beeld wordt in het algemeen bevestigd in de clusterrapportages. Bij een aantal opleidingen wordt niet altijd gebruik gemaakt van internationale Engelstalige literatuur. Ook kan de actualiteit van de literaatuur bij een enkele opleiding (Frans) worden versterkt. Dit geeft bij een enkele opleiding aanleiding tot het oordeel ‘voldoende’. De verplichte literatuurlijsten worden jaarlijks bekeken en zo nodig geactualiseerd. • De actualiteit en beroepsgerichtheid komen tevens tot uiting in de uitstroomprofielen die vanaf cohort 2008–2009 worden aangeboden: vakinhoudelijke vorming, beroepspraktijkvorming en zorgontwikkeling. De invulling van het uitstroomprofiel vindt plaats in de LIO-stage, de minor en tijdens het afstuderen. • Een belangrijk instrument dat de opleiding hanteert bij het invullen en onderhouden van de kennisgestuurde leerlijn is de beschrijving van de kennisbasis van de opleiding in de Body of Knowledge en Skills (BOKS) die voor deze hbo-opleiding landelijk is vastgesteld. De lerarenopleidingen hebben per vakgebied een landelijk overleg waarbij men tweemaal per jaar bijeen komt met de zusterlerarenopleidingen om het vakspecifieke deel te bespreken en onderling af te stemmen. Daar wordt ook de landelijke kennisbasis vastgesteld en worden gezamenlijke kennistoetsen ontwikkeld (K3-project: kennisbasis, kennisbank en kennistoetsen). • De opleidingen maken gebruik van de twee landelijke kennisbases, voor de generieke beroepscomponent en voor de vakcomponent. De relevantie en actualiteit worden geborgd via het ADEF. In ADEF-verband is in juni 2009 voor alle vakgebieden in de zogenoemde ‘Kennisbasis’ vastgelegd wat een beginnende leraar moet weten. Het aantal studiepunten hiervoor is verhoogd naar 50 procent van het totaal te besteden studiepunten. IvL heeft zich voorgenomen meer contacttijd in te roosteren voor deze studieonderdelen. • Kennisontwikkeling vindt ook plaats aan de hand van onderzoek in de praktijk. Het praktijkonderzoek sluit aan bij de kenniskringen ‘Versterking Beroepsonderwijs’ en ‘Opgroeien in de Stad’. De visie op praktijkonderzoek is uitgewerkt in het Leerlijndocument Onderzoeks(gerichte) vaardigheden voor de docent in opleiding, 2008 en Project Onderzoeksvaardigheden, een stand van zaken notitie, juli 2009. Studenten leren vraagstukken uit de beroepspraktijk op een methodische wijze te analyseren.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
29/173
•
•
•
•
•
•
Dit sluit aan bij het beleid van de hogeschool om het thema ‘onderzoek’ expliciet op te nemen in het curriculum. Bij de bacheloropleidingen licht het accent bij informatievaardigheden. Het doel is vooral dat studenten in staat worden gesteld om wetenschappelijke artikelen te interpreteren en te benutten en om evidence based te werken in de praktijk. De lectoraten/kenniskringen van de hogeschool Rotterdam hebben diverse functies: zij zijn het kader waarbinnen toegepast onderzoek wordt uitgevoerd en zijn daarmee een verbinding met de vragen uit de beroepspraktijk. Voor docenten biedt het lectoraat/de kenniskring een mogelijkheid tot verfrissing en aanvulling van hun kennis en onderzoeksvaardigheden; voor studenten is het een (interne) mogelijkheid voor verdieping van hun kennis; voor het werkveld is het een directe mogelijkheid voor op beantwoorden van praktijkvragen, voor de hogeschool een mogelijkheid voor contractactiviteiten. Door het opleidingsoverstijgende karakter van de lectoraten is het een mogelijkheid voor een interdisciplinaire aanpak bij de instituten, onder meer bij het ontwikkelen van de minoren. De studenten dragen bij aan het ontwikkelen van de kennis binnen de kenniskring, onder meer door hun deelname in onderwijsprojecten. Dit is binnen het IvL in ontwikkeling. De beroepsvaardigheden komen aan bod in de praktijkgestuurde leerlijn: met name in de stages, de praktijkopdrachten en specifiek ook bij het OidS (10% van het aantal studenten). In de duale variant komen de beroepsvaardigheden aan bod in de onderdelen leren lesgeven (practicumleren) op de opleidingsschool, zoals observeren, lessen voorbereiden en uitvoeren, klassenmanagement. Algemene beroepsvaardigheden worden in de lessen praktijktheorie uitgediept aan de hand van workshops en ondersteunende theorie. IvL is de afgelopen jaren als uitvloeisel van het project Educatief Partnerschap samen gaan werken met scholen voor voortgezet onderwijs. Doel ervan is de student meer in aanraking te brengen met de beroepspraktijk (leren in de school). De actuele beroepspraktijk krijgt, aldus het panel, in de opleiding een belangrijke plaats via stages, projecten en afstuderen in de beroepspraktijk. IvL heeft met een zevental scholengroepen in de verschillende regio’s een samenwerkingsverband dat gericht is op het gezamenlijk opleiden van leraren (Opleiden in de School). De student is, vanaf het eerste semester, in dienst van de opleidingsschool en wordt zowel door de opleidingsschool als IvL opgeleid. Nu is dit traject nog beperkt tot de duale variant, maar in de nabije toekomst kunnen alle studenten in alle varianten kiezen voor een OidS-traject. In het OidS-traject krijgen de studenten tussen 40 en 50 procent van hun opleiding aangeboden in de context van de opleidingsschool. Het beleid van de hogeschool voor internationalisering is vastgelegd in de beleidsnota Internationalisering HR (2005). In het strategisch beleidsplan per instituut is het internationaliseringsbeleid van de opleidingen van het instituut uitgewerkt, in relatie tot het eigen beroepsprofiel. Uit studententevredenheidsonderzoek (STO 2008) blijkt dat studenten tevreden zijn over de actualiteit van het onderwijs en de praktijk- en beroepsgerichtheid van de lerarenopleidingen. In de deelrapportages zijn de uitzonderingen op deze stelregel nader verwoord.
30/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
De opleidingen Nederlands, Duits en het MenM Cluster ontvangen het oordeel ‘Goed’. De overige opleidingen ontvangen het oordeel ‘Voldoende’. Onderbouwing voor deze verschillen in oordeel is verwoord in deel C van dit rapport.
Facet 2.2 Nederlands Engels Duits Frans
Relatie doelstellingen en inhoud programma Goed Biologie Voldoende Aardrijkskunde Goed Voldoende Natuurkunde Voldoende Economie Voldoende Voldoende Techniek Voldoende Geschiedenis Goed Voldoende Wiskunde Voldoende Maatschappijleer Goed
Criteria: - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. (Zie voor een nadere onderbouwing per opleiding deel C van dit rapport). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In aansluiting op het hogeschoolbeleid (ROM) zijn er drie leerlijnen te onderscheiden in het curriculum. Met een wisselende omvang zijn de drie leerlijnen in elke studiefase zichtbaar, met een inhoudelijk verbinding: kennisgestuurd, praktijkgestuurd en studentgestuurd. Deze lijnen zijn de kern van het didactisch concept van de hogeschool, het Rotterdams Onderwijsmodel (ROM), en dienen de samenhang van het onderwijs te stimuleren. • IvL beschrijft in het zelfevaluatierapport het opleidingsmodel dat bestaat uit een indeling in fasen (propedeuse, hoofdfase en afstudeerfase). Elke fase wordt afgesloten met een assessment: propedeuse, LIO-bekwaam en startbekwaam. De leerdoelen van de programmaonderdelen per studiefase zijn gekoppeld aan de eindniveaus van elke fase (zie ook facet 1.2). • Elke opleiding heeft in een matrix vastgelegd hoe de eindkwalificaties zijn vertaald naar de leerdoelen en de inhoud van de programmaonderdelen. In het Opleidingswerkplan zijn per opleiding beschreven de opleidingsvisie, de eindkwalificaties, de inhoud en vorm van het programma. • Elke opleiding heeft in cursushandleidingen voor studenten de leerdoelen, de inhoud van het programma en de didactische opzet van de cursus uitgewerkt. • In het zelfevaluatierapport beschrijft IvL langs welke leerlijnen het programma wordt ingericht: een vakinhoudelijke en vakdidactische leerlijn, een leerlijn Stage – Leren&Werken en de leerlijn onderwijskunde en algemene beroepsvorming.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
31/173
•
•
•
De systematiek die IvL gebruikt om het curriculum in te richten is, aldus het panel, een goed hulpmiddel om de koppeling tussen de eindkwalificaties en het programma te kunnen leggen. Het panel constateert dat er diverse schema’s en matrices in omloop zijn binnen IvL waaruit blijkt dat de opleidingen de systematiek gebruiken om de inhoud van het programma af te stemmen op de competenties. De opleidingen zijn nog bezig de leerlijnen en de opbouw van de competenties verder op elkaar af te stemmen. Daarbij staan de implementatie van de kennisbasis (leerlijn Vak en Vakdidactiek) en generieke kennisbasis (leerlijn Onderwijskunde en Algemene Beroepsvorming) centraal. Vanwege het feit dat de opleidingen de relatie tussen de competenties en het programma nog verder moeten uitwerken en verfijnen komt het panel hier bij veel opleidingen tot het oordeel ‘Voldoende’. De opleidingen Nederlands, Aardrijkskunde, Geschiedenis en Maatschappijleer ontvangen het oordeel ‘Goed’, aangezien zij al duidelijk verder zijn met de aandacht voor onderzoeksvaardigheden en de opzet van onderzoeksleerlijn.
Facet 2.3 Nederlands Engels Duits Frans
Samenhang in opleidingsprogramma Goed Biologie Voldoende Goed Natuurkunde Voldoende Goed Techniek Voldoende Voldoende Wiskunde Voldoende
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Goed Goed Goed Goed
Criterium: - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. (Zie voor een nadere onderbouwing per opleiding deel C van dit rapport) Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het ROM (Rotterdams Onderwijs Model (vergelijk 2.2 en 2.7) biedt kaders voor de inhoudelijke samenhang doordat de onderwijsprogramma’s allemaal worden opgesteld conform de drie leerlijnen. De opleidingen maken verder gebruik van de hogeschoolkaders en handreikingen voor het versterken van de samenhang in de studie, zoals handreikingen voor de functie en organisatie van de minoren, de invulling van het onderwijs in de laatste twee jaar van de studie naast de minor en het ontwerpen van een curriculum van een deeltijd en duale opleiding. Deze op hogeschoolniveau vastgestelde randvoorwaarden zijn gericht op de borging van een inhoudelijk samenhangend studiepad van de studenten. Het panel herkent het ROM-model in de opzet van de lerarenopleidingen, met een ontwikkeling van kennisgestuurd naar praktijkgestuurd en studentgestuurd. De vakcursussen hebben een opbouw in complexiteit en praktijkgeoriënteerdheid. • De samenhang tussen theorie en praktijk komt in veel cursussen meer of minder aan de orde afhankelijk van de plaats in de studiefasen en de leerlijnen. Voor duaalstudenten geldt dat de samenhang tussen theorie en praktijk, met het opleiden in de school, vanaf het eerste schooljaar duidelijk aanwezig is. In het kader van het OIIO-beleid (‘Outside In, Inside Out’ - een wisselwerking tussen binnenschoolse en buitenschoolse impulsen bij
32/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
•
•
•
•
• •
•
het leren) heeft de hogeschool in 2008 de organisatiestructuur zodanig ontwikkeld, dat het onderhouden en ontwikkelen van de relaties met het werkveld per instituut centraal zijn belegd bij het BEB (zie paragraaf 1.3). Het IvL meldt dat de leerlijnen nog meer moeten worden afgestemd op de begrippen vakmanschap en meesterschap, die in 2008 voor de Lerarenopleidingen zijn geïntroduceerd. De studenten hebben een aantal keuzemogelijkheden binnen hun opleiding. Daarmee wil de opleiding aansluiten bij de diversiteit van de instroom en bij de leervragen van individuele studenten. De keuzeruimte in het eerste studiejaar is bij voorrang gericht op ondersteuning van studenten, bijvoorbeeld doordat zij met (taal)achterstanden instromen. Voor zover een student de keuzeruimte niet voor dit doel nodig heeft, kan hij gebruik maken van het hogeschoolbrede keuzeonderwijs. Het curriculum omvat een minor met een omvang van 30 EC. De student maakt daarvoor een keuze uit een reeks minoren die relevant zijn voor deze opleiding. Voor de lerarenopleidingen zijn dit de uitstroomprofielen: Vakinhoudelijke vorming, Beroepspraktijkvorming en Zorgontwikkeling. Het werken aan concrete vraagstukken uit de beroepspraktijk staat centraal in het minorprogramma. Ook verdiept de student zich in nieuwe conceptuele kaders. De gekozen minor geeft de opleiding van een studenten een extra inhoudelijke eindkwalificatie. Met de keuze van de minor hebben studenten de mogelijkheid om vanaf het zesde semester een specifieke samenhang aan te brengen tussen hun minor, de Stage – Leren&Werken en de onderdelen uit het afstuderen. Het opleidingsmodel (de drie fasen en de drie leerlijnen) biedt houvast voor het inrichten van het programma (zie facet 2.2). De opleiding brengt dwarsverbanden aan tussen de leerlijnen door aan elke studiefase een eigen inhoudelijk accent te geven. De propedeuse is gericht op de beroepsoriëntatie. De inhoud van de drie leerlijnen is afgestemd op het ontwikkelen van een adequaat beeld van de vakinhoudelijke vereisten van het beroep (leerlijn Vak en Vakdidactiek). In de leerlijn Stage – Leren&Werken krijgen de eerstejaarsstudenten een beeld van de praktijk van het beroep en in de leerlijn Onderwijskunde en Algemene Beroepsvorming komen de vaardigheden met betrekking tot ICT, en de voorbereiding op de stage aan bod. In de hoofdfase staat het leerproces ‘Leren Lesgeven’ centraal. De student leert les te geven en onderwijs te ontwikkelen en uit te voeren. Het accent ligt op directe instructie en activerende didactiek. De afstudeerfase wordt gekenmerkt door autonomie en zelfstandigheid. In de afstudeerfase vindt de integratie plaats van alle leerlijnen op het hoogste niveau. In de opbouw van het vierjarige programma neemt, conform het ROM-model (vergelijk 2.7) het praktijk- en studentgestuurde onderwijs toe en die van het kennisgestuurde onderwijs juist af. Binnen het competentiegerichte onderwijs worden kennis-, praktijk- en studentgestuurde cursussen geïntegreerd aangeboden. Verticale samenhang krijgt vorm door een combinatie van lineaire, thematische en cyclische opbouw van de leerinhouden door de jaren heen. Horizontale samenhang ontstaat door synergie tussen de leerlijnen. Dit is beschreven in de cursushandleidingen en opleidingswerkplannen, waar de afstemming met andere curriculumonderdelen wordt beschreven.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
33/173
•
•
•
•
De onderwijskundige - algemeen beroepsvormende leerlijn is per fase (verticale samenhang) uitgewerkt. Per fase wordt een vraag centraal gesteld, waarbij cursussen ter beantwoording ondersteuning bieden. In de propedeutische fase staat de vraag kan ik dit en wil ik dit centraal, in de hoofdfase de vraag wat voor docent wil ik zijn, wat moet ik daarvoor doen. In de afstudeerfase staat de volgende vraag centraal: hoe organiseer ik op een effectieve en efficiënte wijze de leerprocessen bij mijn leerlingen en houd ik daarbij rekening met verschillen tussen de leerlingen. In de duale variant vindt een groot deel van de opleiding plaats in de opleidingsschool; groter aandeel leerlijn Stage – Leren&Werken. In de propedeuse werken studenten gedurende 24 weken twee dagen per week op de opleidingsschool. In het tweede jaar werken zijn gedurende 40 weken twee dagen per week. In het derde en vierde jaar van de opleiding werken ze drie dagen per week op de opleidingsschool. De afwisseling tussen deels praktijkleren (leren lesgeven) en praktijktheorie (verdiepen van de kennis en vaardigheden) biedt ruime mogelijkheden om datgene wat in de praktijk van het lesgeven wordt ervaren verder uit te diepen in de theorie en workshops. Dit bevordert de samenhang tussen theorie en praktijk. Uit het STO 2008 en uit gesprekken met studenten blijkt dat studenten in het algemeen positief oordelen over de samenhang in de onderwijsprogramma’s en verbeterd ten opzichte van 2007. Duale studenten (Opleiden in de School) zijn het meest tevreden over de samenhang in het programma. De opleiding Frans en het cluster Exact ontvangen het oordeel ‘Voldoende’. De overige opleidingen ontvangen het oordeel ‘Goed’.
Facet 2.4 Nederlands Engels Duits Frans
Studielast Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Biologie Natuurkunde Techniek Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Criterium: - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De studenten vinden informatie over de opleidingsprogramma’s in de studiegidsen van de opleidingen. Daarin staan jaarschema’s voor elke opleidingsvariant. Het panel stelt vast dat de studiegids de informatie bevat die nodig is om de studie te kunnen plannen. Dit beeld wordt bevestigd in het materiaal dat het panel heeft kunnen inzien, hard copy en digitaal. • De programmaonderdelen zijn gelijkmatig over het jaar verdeeld: vier blokken van elk 15 EC. Elke periode wordt afgesloten met een toetsperiode (met één herkansing per jaar).
34/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
•
•
•
•
In een onderwijsperiode komen een beperkt aantal cursussen aan bod, die direct na afloop worden afgesloten. De hogeschool bindt de studenten aan de opleiding door onder andere in de eerste twee jaar intensief onderwijs aan te bieden (ten minste 15 uur contacttijd per week). In het derde en vierde jaar wordt meer een beroep gedaan op de zelfstandigheid van de student. Het verplichte aantal lesuren (50 minuten) voor de vier jaar van de bacheloropleiding bedraagt respectievelijk 21, 21, 12 en 10 uur per week. De contacttijd per week in uren bedraagt dan respectievelijk: 17,5, 17,5, 10 en 8,3 uur. Dit aantal uren heeft betrekking op een gemiddelde over een heel cursusjaar. Daarbij worden alle aantoonbaar begeleide contactmomenten meegerekend, zoals bijvoorbeeld de stagebegeleiding. De studielast van de programmaonderdelen wordt opgesteld door de verantwoordelijk docent aan de hand van een urennormering voor leeractiviteiten. Bij de voltijdvariant wordt uitgegaan van 40 uur aan studieactiviteiten per week. In cursusevaluaties wordt de studielast perceptie bevraagd. Voor de leerlijnen Vakinhoudelijk en vakdidactisch en Onderwijskunde en beroepsvorming levert dit een redelijk beeld van de bestede studietijd (contacturen en zelfstudie-uren). Voor de leerlijn Stage – Leren&Werken is dit moeilijker te bepalen door de variaties in tijdsbesteding per student. De opleidingen schatten in dat er enige ruimte is in het eerste en tweede jaar voor verhoging van de studielast, omdat daar de leerlijn Stage – Leren&Werken geringer is. Het instituut heeft het beleid om de studiebelasting wat te verzwaren op enkele momenten. Dit is in studiejaar 2008-2009 al in gang gezet. Bij de deeltijdopleiding is de contacttijd 2,5 avond van 4 uur contacttijd per week (10 uur contacttijd per week (minmaal 10 en maximaal 12 lessen per week). Dit is afhankelijk van het aantal vrijstellingen. Voor deeltijdstudenten is de eigen school een belangrijke leerplek, vanaf het eerste semester. Duale studenten zijn in het tweede jaar drie dagen op de opleiding en twee dagen op hun school. In jaar drie en vier zijn studenten twee dagen op de opleiding en drie dagen op school. Duale studenten besteden veel tijd aan stage en beroepspraktijkvorming op de school waar zij werkzaam zijn. De Lerarenopleidingen bieden studenten ondersteuning bij de planning en organisatie van hun studie. Zo wordt in de cursus Studieloopbaancoaching aandacht besteed aan studievaardigheden zoals efficiënt studeren, prioriteiten stellen, samenwerken en dergelijke. Voor studenten met dyslexie of taalachterstand biedt de opleiding aanvullende ondersteuning. De opleiding bewaakt de studiebelasting en studeerbaarheid via evaluaties en bespreekt de uitkomsten in de Opleidingscommissie. Evaluaties hebben geleid tot het aanpassen van roosters en wijzigingen of aanpassingen in de inhoud van struikelvakken. Bij de clustergesprekken met studenten en docenten heeft het panel daarvan diverse voorbeelden vernomen. Bij Aardrijkskunde heeft dit bijvoorbeeld geleid tot integratie van een aantal excursies in de bijbehorende curriculumonderdelen en is de contacttijd voor 3 EC cursussen verdubbeld. In het SLC-team is met ontwikkeling van leerwerktaken de studiebelasting meer uniform verdeeld in het tweede leerjaar. Bij de cursus ethiek is op basis van de evaluaties besloten om een gerenommeerd tekstboek te gebruiken naast het readermateriaal.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
35/173
•
•
•
De opleiding signaleert dat bij enkele programmaonderdelen de studenten in de praktijk minder uren besteden aan die programmaonderdelen dan er voor gepland staan. De opleiding stelt dat het programma mogelijk kan worden verzwaard. Uit evaluaties blijkt dat de opleiding is te doen in de tijd die er voor staat. Studenten vinden echter dat de studielast ongelijkmatig over het jaar is verdeeld. Zij ervaren pieken en dalen in de studielast. De opleiding constateert in het zelfevaluatierapport dat studenten meer tijd kunnen besteden aan hun opleiding dan ze in werkelijkheid doen. De opleiding heeft geen concreet actiepunt genoemd om de studie te verzwaren. In STO-metingen blijkt dat studenten kritisch oordelen over de ‘kleine kwaliteit’ bij de opleidingen. Uit gesprekken blijkt dat een oorzaak zit in de vele kleine programmaonderdelen met veel toetsmomenten. Het hogeschoolbeleid koerst aan op grotere onderdelen en een maximum van drie schriftelijke toetsen aan het einde van ieder kwartaal. Dit moet nog verder invulling krijgen binnen IvL. Het panel komt op basis van deze kanttekeningen tot het oordeel ‘Voldoende’ voor alle opleidingen.
Facet 2.5 Nederlands Engels Duits Frans
Instroom Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Biologie Natuurkunde Techniek Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Criterium: - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Hogeschoolbreed is het project Studiesucces gestart ter versterking van de aansluiting tussen de opleidingsprogramma’s en de vooropleiding en achtergronden van instromende studenten. Opleidingen kunnen daarbij investeren in: startgesprekken voor de poort met elke student, summerschool cursussen voor het wegwerken van deficiënties, extra studieloopbaancoaching (vergelijk 4.2) en gerichte peercoaching (vergelijk 4.2). Het panel herkent deze activiteiten binnen IvL. Uit de zelfevaluatie en gesprekken met docenten en studenten blijkt dat studenten een intakeformulier invullen voorafgaand aan de opleiding en een startgesprek krijgen, waarin uitleg wordt gegeven en motivatie en kunde wordt getoetst. In het allereerste kwartaal wordt een nulmeting of diagnostische toets met studenten opgenomen om achterstanden op te sporen, attitudes en motivatie te inventariseren en op basis daarvan afspraken met de studenten te maken, bijvoorbeeld over deelname aan ondersteunende programma’s of activiteiten. Een deel van de instromende studenten (vooral in de voltijd) heeft een achterstand op het gebied van de Nederlandse taal, die kan worden weggewerkt met speciale instellingsbrede deficiëntiemodules verzorgd door de stafdienst Instroommanagement.
36/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
• •
•
•
Ook zetten de opleidingen peercoaches in (zie facet 4.2). Dit zijn ouderejaarsstudenten die instromende studenten helpen bij het verbeteren van hun taalvaardigheid en het leren plannen van hun studie. Aankomende studenten kunnen een zomercursus volgen op het gebied van rekenen en taal. In de onderwijsprogramma’s is 12 EC gereserveerd voor keuze- en bijspijkeronderwijs. In 2007–2008 heeft het College van Bestuur de functies en mogelijkheden hiervan verruimd. Indien meer dan 50% van de instromende studenten hieraan deelnemen, moet de betreffende leerstof onderdeel van het reguliere curriculum worden. Studenten kunnen dit benutten om achterstanden in hun beginsituatie in te lopen of zich verder te verbreden via het hogeschoolbrede keuzeaanbod. Binnen het IvL-Talencluster is bijvoorbeeld de leerlijn Taalbeheersing met 6 EC verzwaard en kunnen studenten op advies een deel van hun keuzevakruimte vullen met deficiëntiecursussen. Het panel vindt de aandacht voor de aansluiting op het lagere instapniveau terecht. Zij vindt het echter niet juist dat keuzeruimte (tot 6 EC) met deficiëntiecursussen (bijvoorbeeld taal en rekenen) kan worden gevuld. Dit beperkt in de ogen van het panel teveel de keuzeruimte en aandacht voor verbreding en/of verdieping. Het panel heeft begrip voor de urgentie van de situatie wat betreft instroomniveau en aansluiting en de verantwoordelijkheid die hiermee bij de hbo-opleidingen wordt gelegd. Een acceptabele manier van werken vindt het panel bij Aardrijkskunde waar studenten een deficiëntiecursus scheikunde kunnen volgen, welke essentieel is voor belangrijke onderdelen van de fysische geografie. In praktijk is er daar minder keuzeruimte en wordt de studeerbaarheid verbeterd. De hogeschool streeft ernaar dat haar studentenpopulatie een afspiegeling is van de omgeving en dat de hogeschool aansluit bij de culturele diversiteit in Rotterdam. Aspirant-studenten met een allochtone achtergrond krijgen daarom extra aandacht bij de instroom. Uit instroomkengetallen blijkt dat de instroom in de lerarenopleidingen een grote diversiteit kent qua vooropleiding en ervaring. De afgelopen jaren is de instroom vanuit het vwo gedaald en de instroom vanuit mbo en havo gestegen. Hogeschool Rotterdam is ondertekenaar van de Code of Contact, waarmee landelijke afspraken omtrent de instroom en begeleiding van none studenten is vastgelegd. Het didactisch concept, met name van de valtijdopleiding, sluit aan bij de werkwijze in het voortgezet onderwijs. In de eerste twee jaren is er veel begeleiding en sturing van het leerproces door de docent. In de jaren drie en vier wordt er meer verwacht van de zelfwerkzaamheid van de student (vergelijk 2.7). Deeltijd en duale studenten zijn doorgaans wat zelfstandiger en beschikken vaak over relevante werkervaring en zelfstandigheid. De opleiding verwacht van hen meer zelfsturing. Het onderwijs aan hen kan daarom minder intensief zijn. Studenten die studeren in een OidS traject (=duaal), volgen vanaf het eerste semester een individueel traject dat bestaat uit werkplekleren. Zij zijn in dienst van de opleidingsschool. In september 2009 volgen 238 van de 2450 (circa 10%) studenten van de lerarenopleiding een duaal traject. De hogeschool is voor de meeste Lerarenopleidingen een erkend aanbieder van EVCprocedures. Studenten kunnen via vrijstellingen of bewezen competenties (EVCprocedure) in aanmerking komen voor een versnelling van het studieprogramma. De procedure voor het verkrijgen van vrijstellingen is beschreven in de Onderwijs en
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
37/173
•
•
•
Examenregeling, beschikbaar via het intranet van de HR. Duale studenten leggen een assessment af en krijgen op basis van de uitkomsten van het assessment een maatwerktraject aangeboden. Vrijstellingen of maatwerktrajecten worden vastgesteld door de examencommissie. De stelling ‘De opleiding sluit aan bij mijn vooropleiding’ scoort bij studenten net iets onder de norm die de opleiding zich stelt (STO 2008). De opleiding meldt dat de aansluiting van de propedeuse op het mbo niet optimaal is. Ook allochtone studenten vallen naar het oordeel van de opleiding te vaak uit in de propedeuse. In 2009 zal de opleiding bij de intake van studenten hier nadrukkelijk aandacht aan besteden en in 2009–2010 zal het onderdeel Studieloopbaancoaching verder worden ontwikkeld. Of dit leidt tot een betere aansluiting van de opleiding op de kwalificaties van de beoogde doelgroepen zal, aldus het panel, nog moeten blijken. Het panel is van mening dat uitval niet erg is, zolang het gericht is op het bieden van optimale kansen op het programma te doorlopen. Daarvoor zijn duidelijke analyses noodzakelijk. De opleiding hanteert een negatief bindend studieadvies (BSA), met een drempel zoals is vastgelegd in de OER. Daarbij worden naast kwantitatieve criteria ook kwalitatieve criteria gehanteerd. Om na het eerste studiejaar verder te mogen, moeten studenten tenminste 37 EC hebben behaald én moet de student voldoen aan de kwalitatieve normen. De studiepunten die de student haalt voor de kwalitatieve normen mogen deel uitmaken van de 37 EC. Als de student 45 of meer EC heeft behaald, hoeft hij niet aan de kwalitatieve normen te voldoen om verder te kunnen studeren. Voor het kwalitatief bindend studieadvies is een aantal cursussen geselecteerd waarvoor de student in totaal 14 EC kan behalen, de zogenaamde normblokken. De normblokken geven inzicht in het abstractievermogen en het reflectievermogen en de zelfstandigheid van de student. Voor de voltijd zijn dit 8 EC uit de beroepsvoorbereiding en 6 EC uit het vak. Voor de deeltijd komen 6 EC uit de beroepsvoorbereiding en 8 EC uit het vak. Van deze normblokken moet de student tenminste 10 EC behalen. Bij deeltijdse varianten geldt dat studenten 60% van de vastgestelde aantal EC van de propedeuse moeten behalen, inclusief de kwalitatieve normen. Het bindend negatief studieadvies wordt gegeven aan studenten die na twee jaar inschrijving de propedeuse nog niet hebben behaald. IvL stelt in haar ZER dat de aansluiting op de vooropleiding nog niet optimaal is en dat de voorlichting aan studenten van allochtone afkomst en studenten afkomstig van het mbo nog verder kan worden verbeterd, met name over de zwaarte van de studie en de eisen van het beroep. De opleiding wil tevens meer investeren in SLC en in het werken met EVC-procedures om de diversiteit in instroom op te vangen. Op basis van dit beeld komt het panel voor alle opleidingen tot het oordeel ‘Voldoende’.
Facet 2.6 Nederlands Engels Duits Frans
38/173
Duur Voldaan Voldaan Voldaan Voldaan
Biologie Natuurkunde Techniek Wiskunde
Voldaan Voldaan Voldaan Voldaan
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Voldaan Voldaan Voldaan Voldaan
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Criterium: - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het panel stelt vast dat de omvang van het curriculum van alle lerarenopleidingen voldoet aan de formele eis van 240 EC bestaande uit een major van 210 EC en een minor van 30 EC. De opleidingen hebben in de studiegids de studiepunten nader gespecificeerd per studieonderdeel. • De opleidingen kennen drie fasen. Voor de voltijd (4 jaar) zijn de studiepunten als volgt verdeeld: propedeuse (60 EC), de hoofdfase (120 EC) en de afstudeerfase (60 EC). Voor de deeltijd (drie jaar) geldt: propedeuse (60 EC), hoofdfase (90 EC) en afstudeerfase (90 EC). Met deeltijdstudenten en duale studenten wordt een maatwerktraject overeen gekomen op basis van een EVC-traject of een instroomassessment (vergelijk 2.5).
Facet 2.7 Nederlands Engels Duits Frans
Afstemming tussen vormgeving en inhoud Goed Biologie Goed Aardrijkskunde Goed Natuurkunde Goed Economie Goed Techniek Voldoende Geschiedenis Goed Wiskunde Goed Maatschappijleer
Goed Goed Goed Goed
Criteria: - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het didactisch concept van de opleidingen sluit aan bij het Rotterdamse Onderwijs Model (ROM). In dit model, gebaseerd op een constructivistische visie op leren, gaat het om de verwerving van een gedegen kennisbasis en de toepassing daarvan in praktijksituaties. Kennis en vaardigheden vormen het vertrekpunt voor competent handelen in de beroepspraktijk. Drie begrippen staan centraal: kennisverwerving, competentieontwikkeling en praktijkgerichtheid. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het ‘leren leren’, resultaatgerichte probleemaanpak, de gerichtheid op de diversiteit in de studentenpopulatie en de mogelijkheid tot opleidingsoverstijgende samenwerking van studenten, bij voorbeeld via projecten en minoren. Dit krijgt vorm via de drie samenhangende leerlijnen: kennisgestuurd, praktijkgestuurd en studentgestuurd. De omvang van deze lijnen in EC is vastgelegd in het ROM. De opleidingen zoeken naar de relevante werkvormen, in aansluiting op de module-inhoud, de opleidingsvariant en de studiefase. Er is daarbij een toenemende zelfsturing van het leerproces door de studenten in het verloop van de opleiding. • Met het didactisch concept wordt uitgegaan van het principe ‘practice what you preach’. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de methodiek van de ‘dubbele bodem’: het eigen leren van de studenten (concepten) wordt steeds vertaald naar opdrachten, werkvormen en het leren van leerlingen (onder andere in contexten).
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
39/173
•
•
•
•
•
•
Het panel constateert bij de opleidingen dat er een grote diversiteit aan werkvormen wordt ingezet. In het kennisgestuurde onderwijs wordt vooral gebruik gemaakt van werkvormen die gericht zijn op informatieoverdracht en kennisverwerving, bijvoorbeeld colleges, werkgroepen, literatuurstudie en verwerkingsopdrachten. In het praktijkgerichte onderwijs is, naast projecten, de stage het belangrijkste programmaonderdeel. De stage is een individueel traject waarin één-op-één begeleiding plaatsvindt vanuit de school en de opleiding. De student komt in aanraking met de kenmerkende beroepssituaties en leert deze te onderzoeken en gericht aan te pakken met behulp van vakinhoudelijke, onderwijskundige en didactische kennis, met veel aandacht voor feedback en reflectie. In het studentgestuurde onderwijs neemt de studieloopbaancoaching een belangrijke plaats in, individueel en in groepsbijeenkomsten gericht op reflectie, intervisie en feedbackgesprekken. Behalve kennisverwerking en praktijkvorming ontwikkelt de student tijdens de opleiding ook een zelfverantwoordelijke leer- en werkhouding. Dit wordt geleidelijk opgebouwd, waarbij in de loop van de studie de sturing vanuit de opleiding afneemt en de zelfsturing door de student toeneemt (begeleide zelfstudie). De docent functioneert steeds meer als coach. De opleiding maakt gebruik van ICT om het onderwijs optimaal vorm te geven en om bijvoorbeeld plaats- en tijdonafhankelijk leren mogelijk te maken. De hogeschool maakt gebruik van de elektronische leeromgeving N@tschool. Studenten oordelen positief over de afwisseling in werkvormen, de inhoudelijke kwaliteit van het studiemateriaal en de didactische kwaliteiten van de docenten. Deeltijd en Duaal De hogeschoolnotitie ROM in deeltijd en duaal (2005) is een handreiking voor het ontwerpen van deeltijd en duale opleidingen (zie ook bij 2.3). De duale variant bestaat uit een combinatie van leren en werken. Studenten zijn werkzaam op de opleidingsschool waarbij de vraagstukken waarmee zij met de praktijk in aanraking komen het uitgangspunt zijn voor hun leerdoelen en studieprogramma. In de praktijk betekent dit een individueel leertraject, waarbij de competentieontwikkeling van de student, de behoeften van de opleidingsschool en de kwalificaties waar de opleiding naar streeft, op elkaar worden afgestemd. Met deze opzet is de verhouding tussen de ROM-leerlijnen wat anders dan bij de voltijdopleidingen. Uit de deelrapporten blijkt dat het panel voor de meeste opleidingen het oordeel ‘Goed’ geeft. Voor de opleiding Techniek geldt dat de didactische opzet verder kan worden uitgewerkt. Deze opleiding ontvangt het oordeel ‘Voldoende’.
Facet 2.8 Nederlands Engels Duits Frans
40/173
Beoordeling en toetsing Voldoende Biologie Voldoende Natuurkunde Goed Techniek Voldoende Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Aardrijkskunde Goed Economie Voldoende Geschiedenis Goed Maatschappijleer Goed
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Criterium: - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Conform het hogeschoolbeleid is binnen IvL in de afgelopen periode het toetsbeleid herzien en is gewerkt aan meer integratieve vormen van toetsing en beoordeling. Leidend hierbij is de notitie Toetsbeleid Rotterdamse Lerarenopleidingen VO/BE, herziene versie studiejaar 2008–2009, die mede is gebaseerd op de hogeschoolnotitie Attractief en Intensief Onderwijs (2008). • Elke studiefase wordt afgesloten met een assessment: hoofdfasebekwaamassessment na de propedeuse, LIO-assessment na de hoofdfase en het startbekwaamheidassessment na de afstudeerfase. Een assessment bestaat uit drie onderdelen: een assessmentportfolio, een beoordelingsgesprek en een eindverslag. In het portfolio neemt de student de relevante beroepsproducten op om zijn competentieontwikkeling te bewijzen. Bij het LIO-assessment moet de student ook een les uitvoeren. Deze wordt beoordeeld door een onafhankelijke gecertificeerde assessor uit de school. Bij het assessment startbekwaam maakt de student ook een eindwerkstuk voor het vak (Best werk). Dit wordt beoordeeld door een vakdocent; portfolio en beoordelingsgesprek vinden plaats met de SLC, een vakdidacticus en/of onderwijskundige. Het eindwerkstuk voor het vak wordt beoordeeld door een vakdocent. De eisen waarop wordt beoordeeld, staan vermeld in de assessmenthandleidingen. Het panel vindt het positief dat het vakonderdeel ook in het vierde jaar verder wordt ontwikkeld en beoordeeld door een vakdocent. Het LIO-assessment neemt een belangrijke plaats in in de toetsing van de student. Met deze opzet krijgt de student gericht ontwikkelpunten voor het vierde studiejaar mee om zich verder te bekwamen in het vakmanschap en in het meesterschap. • Het afstuderen omvat met ingang van 2009–2010 18 EC en bestaat uit 3 onderdelen: eindwerkstuk Vak, een beroepsproduct gericht op het uitstroomprofiel (bijvoorbeeld een lessenserie) en de beoordeling van het portfolio op het behalen van alle competenties. Bij de beoordeling zijn onafhankelijke assessoren betrokken van het gecertificeerde assessmentcentrum. Het panel is van mening dat IvL gedegen omgaat met de assessment toetsingen en de borging van de onafhankelijkheid van de assessoren. • Afzonderlijke programmaonderdelen worden getoetst met een diversiteit aan toetsvormen, bijvoorbeeld schriftelijke en open vragen tentamens, onderzoeksverslagen, werkstukken, casusopdrachten, reflectieverslagen et cetera. De nota Toetsbeleid bevat richtlijnen voor het goed laten aansluiten van de toetsing op de inhoud van het onderwijs. Per opleiding is een overzicht van toetsvormen opgenomen in het Opleidingswerkplan. Toetsvormen en toetscriteria worden vermeld in de cursusbeschrijvingen. Conform het toetsbeleid van de hogeschool hebben studenten recht op inzage van de beoordeelde toetsen en toelichting op de beoordeling. Het panel oordeelt in de deelrapportages wisselend over de toetscriteria en de mate en inzichtelijkheid van toetsing. • Het panel heeft voorbeelden van de diverse toetsvormen bij de opleidingen ingezien. In het algemeen geldt dat de toetsen passen bij de inhoud en het niveau van de programmaonderdelen. Het panel vindt het positief dat naast assessments ook wordt
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
41/173
•
•
•
•
•
gewerkt met toetsen per onderdeel om de kennis en beroepsvaardigheden bij studenten geregeld te toetsen, inclusief niveauontwikkeling. Specificaties en verdere onderbouwing zijn beschreven in deelrapport C. In het Reglement Examencommissie en Examinatoren is vastgelegd wat de taken en bevoegdheden zijn van de examencommissie. De bewaking van de kwaliteit van de toetsen is de verantwoordelijkheid van de instituutsdirectie én van de studieleiding van de opleiding. De wijze van beoordeling en toetsing is gebaseerd op de algemene richtlijnen van het IvL (Toetsbeleid Rotterdamse lerarenopleidingen VO/BE, studiejaar 2008–2009) en het de Onderwijs en Examenregeling. Het instituut heeft een Examencommissie, waarvan de taken en werkwijze zijn vastgelegd in de notitie Regeling Examencommissie en Examinatoren Lerarenopleidingen Rotterdam, januari 2007. De toetscommissie bestaat uit de opleidingscoördinator en docenten in het opleidingsteam. De coördinator is de eerst verantwoordelijke voor de bewaking van de kwaliteit van het toetsen. De onderwijsmanager is uiteindelijk eindverantwoordelijk voor de opleiding. In 2009–2010 zal per cluster van opleidingen een onafhankelijke toetscommissie worden ingesteld bestaande uit docenten uit de opleidingen. De toetscommissie kan gevraagd en ongevraagd advies geven over de kwaliteit van de toetsen binnen het cluster. Het algemene toetsbeleid schrijft voor dat de daadwerkelijke uitvoering van het toetsbeleid de verantwoordelijkheid van de docenten is: zij maken de toetsen en stellen criteria en normen vast, in onderling overleg, binnen de regels van het instituut. Het panel stelt vast dat de borging van de toetskwaliteit en toetsopzet en -inhoud met name vorm krijgt via intercollegiale consultatie binnen een opleiding of binnen IvL en niet zozeer via formele toetsprotocollen of een toetscommissie. Met de komst van landelijke toetsbanken wordt dit aspect ook landelijk beter gedekt. De regels voor toetsafname zijn opgenomen in de Onderwijs- en Examenregeling, het Studentenstatuut en de Hogeschoolgids. In de nota Toetsbeleid zijn de eisen aan de beoordeling en toetsing verder uitgewerkt, bijvoorbeeld in de vorm van voorschriften ten aanzien van de vorm en inhoud, de afname en de beoordeling, de aanwezigheid van toetsmatrijzen en beoordelingscriteria et cetera. Toetsvormen en toetscriteria zijn vastgelegd in de cursushandleidingen. Uit de deelrapportages blijkt dat de uitwerking hiervan door de opleidingen van wisselende kwaliteit is. Toetscriteria zijn niet altijd helder weergegeven en/of uitgewerkt. Hogeschoolbreed is een project gestart ter versterking van de kwaliteit en efficiency van de toetsing. Ook binnen IvL zal de aansluiting tussen de doelen, programma’s en toetsing verder worden verbeterd. Voor elk onderdeel van het programma moet dan vooraf bekend zijn hoe de toetsing zal plaatsvinden. In de zelfevaluatie blijkt dat studenten positief oordelen over de toetsing en beoordeling. In gesprekken met het panel wordt bevestigd dat studenten weten hoe zij worden getoetst en beoordeeld. Docenten geven waar nodig aanvullende informatie en studenten kunnen oefenen met proeftentamens. Tijdigheid van bekendmaking van toetsresultaten wordt door het instituut gemeld als een verbeterpunt. De onderwijsmanagers zien daar stringent op toe. De opleidingen Duits, Aardrijkskunde, Maatschappijleer en Geschiedenis ontvangen het oordeel ‘Goed’. De overige opleidingen ontvangen het oordeel ‘Voldoende’. Voor verdere onderbouwing zie de clusterrapporten.
42/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Onderwerp 3
Facet 3.1 Nederlands Engels Duits Frans
Inzet van personeel
Eisen HBO Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Biologie Natuurkunde Techniek Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Criterium: - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het instituut sluit met de werving en ontwikkeling van docenten aan bij de uitgangspunten van het personeelsbeleid van de hogeschool (Beleidsplan afdeling P&O 2003-2006). Dit beleid is in 2006 geactualiseerd. Een van de uitgangspunten is dat de docenten beschikken over voor de opleiding relevante en actuele praktijkkennis. De kenniskringen die geworteld zijn in de beroepspraktijk, hebben een structurele rol bij de professionalisering van de docenten. De opleidingen stellen op basis van het hogeschoolbeleid een meerjaren personeelsbeleidsplan op, waarbinnen specifiek aandacht wordt besteed aan scholing, gericht op versterking van de actuele praktijkervaring van docenten en op het actief betrekken van docenten bij onderzoek en beroepsontwikkeling. • Het panel stelt vast dat de opleidingen in het document Meerjaren Strategisch Personeelsplan Lerarenopleidingen VO/BE (2008) invulling hebben gegeven aan het hogeschoolbeleid om een meerjaren personeelsplan op te stellen. Het panel heeft deze plannen kunnen inzien en constateert dat de reguliere cyclus van personeelsbeleid erin herkenbaar is. Uit notulen blijkt dat er ook aantoonbaar uitvoering aan wordt gegeven. Er wordt gewerkt aan beleid om meer gepromoveerden aan te stellen, meer excellente docenten te krijgen en het beloningsbeleid meer in pas te brengen met concurrentie. • Het panel heeft de cv’s van docenten bestudeerd en stelt vast dat ongeveer 25% van het docententeam over actuele werkervaring beschikt (werkzaam in de beroepspraktijk). De opleidingen streven er naar dat docenten deels werkzaam zijn in het vo (vmbo) of mbo. In het kader van het project Educatief Partnerschap en het thema Outside In – Inside Out van de hogeschool is er samenwerking gestart met een aantal ROC’s en vo-scholen. In het project vindt uitwisseling van docenten / leraren plaats. • IvL kiest er bewust voor dat SLC door alle docenten wordt uitgevoerd en niet alleen door de onderwijskundigen of vakdidactici. Hierdoor heeft een groot deel van de docenten regelmatig contact met de beroepspraktijk. • Daarnaast zijn er specifieke stagedocenten (Begeleiders in de School , BIS-sers). Zij verrichten begeleidingswerkzaamheden op de scholen voor voortgezet onderwijs. Ook zijn er de vakcoaches en begeleiders op de scholen (BOS-sers), die in dienst zijn van de voortgezet onderwijs scholen, waar de studenten stage lopen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
43/173
•
•
•
•
•
Met deze opleidingsscholen zijn er afspraken over de certificering van de betrokken docenten in het kader van het personeelsbeleid van de betreffende vo-school. In het kader van OidS (duale variant) is er gezamenlijke curriculumontwikkeling met twaalf partnerscholen in de regio Rotterdam. Opleidingsdocenten en praktijkdocenten werken samen aan het curriculumonderdeel ‘Leren&Werken’. De relatie met de beroepspraktijk is in de duale variant goed verankerd. Uit het STO 2008 blijkt dat de studenten de stelling: ‘Mijn docenten zijn voldoende op de hoogte van de beroepspraktijk’ waarderen met een score van 3,5 op een schaal van 1 tot 5. In de gesprekken met studenten wordt dit beeld breed bevestigd. Uit werkveldonderzoek blijkt dat het werkveld de beroepsgerichtheid van de docenten van de opleidingen waarderen met gemiddeld een 3,1. Het panel stelt vast dat de opleidingen op dit laatste punt nog winst kunnen boeken (score ligt onder de streefnorm van 3,25). In 2008 zijn vier regiomanagers benoemd. Zij hebben tot taak de samenwerking met het werkveld te versterken door het uitbouwen van infrastructuur, beeldvorming en informatievoorziening, het werven van opleidingsplaatsen met de juiste voorwaarden voor matching aan een studenten en het monitoren van de uitvoering van OidS. Tevens inventariseren zij de wederzijdse verwachtingen van de praktijkdocenten en de instituutsdocenten over de aansluiting tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Als resultaat van deze activiteiten valt te noemen: het toenemend aantal deelnemers van opleiders in de school aan door HR verzorgde trainingen, het ontwikkelen van leerwerktaken, het uniformeren van vergoedingen voor studenten in de verschillende regio’s en bijvoorbeeld het verzorgen van terugkomdagen voor begeleiders op de scholen. De opleidingen hebben de volgende verbetermaatregelen geformuleerd: - bij het aantrekken van nieuw personeel wordt uitgegaan van het verhogen van de kwalificatiegraad van het onderwijspersoneel; - (recente) praktijkervaring is een vereiste; - met ingang van 2009–2010 wordt het bekwaamheidsdossier ingevoerd (gebaseerd op de beroepsstandaarden van de VELON en de wet BIO); - docentstages op vo-scholen (elke docent dient eens in de vijf jaar vier weken mee te draaien op een vo-school). Met deze maatregelen willen de lerarenopleidingen de docentkwalificaties verhogen en de praktijkgeoriënteerdheid van de opleidingen vergroten. Het panel heeft uit documentatie geconstateerd dat het instituut uitvoering geeft aan deze verbeterpunten. Dit is ondermeer zichtbaar in het bekwaamheidsdossier dat per docent wordt aangelegd. Dit werd bevestigd in het gesprek met docenten. Het panel constateert dat deze verbeterslag zich in een beginfase bevindt. Uit het gesprek dat het panel heeft gevoerd met de lectoren van het Instituut blijkt dat de professionalisering van het personeel van de lerarenopleidingen een van de opdrachten is binnen de lectoraten. Daarbij wordt ook sterk gefocust op de versterking van onderzoeksvaardigheden. De lectoren en kenniskringen zijn gestart met een inventarisatie van aanwezige competenties en de aandacht in de reguliere programma’s voor onderzoek. Daaruit zal worden gedestilleerd welke training van docenten en studenten in een kerncurriculum voor de lerarenopleidingen is gewenst. Daarbij wordt
44/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
gericht op de aansluiting bij lokale kennis (speerpunt van de hogeschool) en het kunnen verrichten van actieonderzoek. Op basis van bovengenoemde ontwikkelpunten aangaande de beroepsgerichtheid van de docenten en onderzoeksgerichtheid komt het panel tot het oordeel ‘Voldoende’.
Facet 3.2 Nederlands Engels Duits Frans
Kwantiteit personeel Voldoende Biologie Voldoende Natuurkunde Voldoende Techniek Voldoende Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Criterium: - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleidingen sluiten met hun HRM-beleid aan bij de benadering van de hogeschool. De kernactiviteiten van de hogeschool in het HRM-beleid voor periode 2007-2012 zijn werven, ontwikkelen en binden van personeel. Dit beleid is gebaseerd op verwachtingen: - groei personeelsbestand vanwege toename van het aantal studenten; - een toenemende vervangingsvraag door mobiliteit en pensionering; - een krapte op de arbeidsmarkt die werving van nieuw personeel bemoeilijkt, al kan de economische recessie die zich aftekent hierin een nuance aanbrengen; - medewerkers moeten nieuwe vaardigheden gaan beheersen, in verband met veranderende vraag uit de omgeving (onderwijsaanpak, contractactiviteiten, meer gericht kennisvragen vanuit de omgeving). • In verband met plannen voor intensivering van het onderwijs is in 2008 het PTD model ingevoerd voor het toewijzen van onderwijstaken aan docenten. Daarin staat de onderwijsuitvoering in de taken van docenten centraal, op basis van de contacttijd tussen docent en studenten. Van de tijd die docenten voor onderwijstaken inzetten wordt, volgens de hogeschool richtlijnen, gemiddeld, over het gehele opleidingsteam, ten minste de helft besteed aan rechtstreeks contact met studenten (individueel of in groepen). Bij de lerarenopleidingen wordt 80% van de docententijd besteed aan voorbereiding, uitvoering van onderwijs en begeleiding. • Het personeelsbeleid van het instituut is vastgelegd in het personeelsplan. De omvang en samenstelling van de personeelsformatie dient, aldus de hogeschoolrichtlijnen, aantoonbaar afgeleid te zijn van de eisen die de opleidingen stellen. De norm van de hogeschool is een docent-student ratio tussen 1:25 en 1:30. Voor IvL geldt dat op 1 januari 2009 de onderwijscapaciteit bestaat uit 76 fte en het aantal studenten bedraagt 2200. De docent-student ratio bedraagt 1:29 (op instituutsniveau). Onderling zijn er verschillen waarbij Engels, Geschiedenis en Maatschappijleer een docent-student ratio hebben die boven de norm van 1:30 ligt (respectievelijk 1:37,9, 1:45,5 en 1:34,9). Duits, Natuurkunde en Techniek hebben een lage docent–studentratio: respectievelijk 1:16,4, 1:14,2 en 1:14,2. De opleidingen met veel studenten dragen bij aan het in stand houden
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
45/173
•
• • •
•
van de opleidingen met een klein aantal studenten. Het panel constateert dat op Instituutsniveau een redelijk docent-student ratio wordt behaald, maar dat dit niet voor alle opleidingen gelijk geldt. Daar ligt een bewuste keuze op instituutsniveau aan ten grondslag en de sterke wens om te voldoen aan de maatschappelijke taak om lerarenopleidingen in de breedte in stand te houden. Binnen het instituut en de clusters is dit een loyaliteitskwestie. Het levert werkdruk op bij de grotere opleidingen. Het panel heeft niet geconstateerd dat dit grote nadelige gevolgen heeft voor de onderwijskwaliteit, mede door een gerichte inzet van werkvormen. Het panel is wel van mening dat dit blijvende aandacht vergt van het management. IvL meldt in het zelfevaluatierapport dat het principe ‘groot ondersteunt klein’ voortkomt uit het beleid van de overheid het lerarentekort terug te dringen. IvL kiest er voor een groot aantal (kleine) opleidingen in alle varianten aan te bieden. Tevens biedt de opleiding de studenten de mogelijkheid maatwerktrajecten te volgen. Dit leidt in de praktijk bij veel studieonderdelen tot een groepsgrootte van minder dan tien studenten; daarentegen worden onderwijsgroepen bij de grotere opleidingen vaak te groot. Beide situaties vragen veel van docenten. Uit het medewerkerstevredenheidsonderzoek blijkt dat veel docenten een hoge werkdruk ervaren. Het ziekteverzuim van de afgelopen jaren binnen de opleiding varieert. In 2007 lag het percentage ziekteverzuim op 3,4% in 2008 bedroeg het 6%. Het STO 2008 laat zien dat studenten tevreden zijn over de bereikbaarheid en inzet van de docenten. Om de druk op het personeel te verlichten heeft het College van Bestuur besloten vanaf 2010 jaarlijks € 500.000 toe te voegen aan de bekostiging van de lerarenopleiding en in 2009 eenmalig een bedrag van € 50.000. De extra ondersteuning komt overeen met circa 8 fte. Het panel vindt dit een goed initiatief. Het effect zal afhangen van de randvoorwaarden en prioriteiten voor de inzet. Op basis van bovenstaande argumentatie komt het panel tot het oordeel ‘Voldoende’.
Facet 3.3 Nederlands Engels Duits Frans
Kwaliteit personeel Voldoende Biologie Voldoende Natuurkunde Voldoende Techniek Voldoende Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Criterium: - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het professionaliseringsbeleid van de hogeschool is vastgelegd in de Kadernotitie Professionalisering Hogeschool Rotterdam (december 2006). De hogeschool investeert in het opleidingsniveau van de (onderwijsgevende) medewerkers, met vanaf 2009 als doelstelling het aantal op masterniveau opgeleide docenten gefaseerd te verhogen van
46/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
•
•
•
•
50% naar 60%. Jaarlijks kunnen 25 docenten beginnen aan een mastertraject binnen de hogeschool. Naast de materiële opleidingskosten vergoedt de hogeschool ook tijd voor docenten die een dergelijk opleidingstraject volgen. Van de docenten IvL heeft 35% en bacheloropleiding, 63% heeft een master (20% een master hbo of eerstegraads bevoegdheid en 43% een master wo) en 2% is gepromoveerd. In het kader van de Lerarenbeurs volgen vier docenten een masteropleiding. IvL streeft naar 70% master (waarvan 10 procent is gepromoveerd). Hiermee voldoet de opleiding nog niet aan de norm van het Actieplan Leerkracht, maar is aldus het panel wel goed op weg. Het panel vraagt bij de opleiding Techniek wel aandacht voor het feit dat master en gepromoveerden goed moeten aansluiten bij het vakgebied. Bij Techniek is er bijvoorbeeld geen ingenieur in dienst. Verder heeft de hogeschool bij de Dienst P&O een afdeling voor deskundigheidsbevorderings-trajecten voor onderwijzend en ondersteunend personeel. Deze trajecten zijn onder meer gericht op versterking van kennis en vaardigheden op het gebied van onderwijskunde, didactiek, ICT en het ROM (studieloopbaancoaching, actualiseren van vakkennis, praktijksturing, internationalisering en nieuwe taken zoals toegepast onderzoek). In 2008 was het voornemen van de hogeschool dat bij bijscholing het accent ligt op het ontwikkelen van de vaardigheden voor SLC en onderzoek. Gemiddeld wordt 10% van de arbeidstijd voor scholing gereserveerd. In 2008 zijn de functiebeschrijvingen voor de docentfuncties in de schalen 10, 11 en 12 herzien, in de nota Functiemix. Ook is er een nieuwe functie van hoofddocent (schaal 13) omschreven. Aan deze schalen is een rolbeschrijving verbonden van docenten: van uitvoerend docent (schaal 10) via kerndocent (schaal 11) naar hogeschooldocent (Schaal 12). Voor de drie functieniveaus zijn profielen opgesteld, waarin sprake is van een toename in niveau en complexiteit. Hoofddocenten hebben bijvoorbeeld een leidende rol bij onderzoek en onderwijsontwikkeling bij masteropleidingen en functioneren als sleutelfiguur in onderzoek en innovatie. De personeelsontwikkeling wordt op instituutsniveau gestuurd in de jaarlijkse gesprekscyclus van plannings- en evaluatiegesprekken. Aan het begin van de cyclus worden resultaatafspraken gemaakt met iedere medewerker ten aanzien van het verzorgen van onderwijs, werk in de organisatie en professionalisering. Aan het eind van de cyclus wordt de desbetreffende medewerker beoordeeld op realisatie van de afspraken. In de gesprekken met de onderwijsmanager wordt gebruik gemaakt van het instrument 360-graden feedback. De basis daarvoor is een VELON-instrument dat is gebaseerd op de SBL-competenties. Ook studentenevaluaties worden met de docent besproken. Het panel heeft personeelsdossiers ingezien en stelt vast dat er uitvoering wordt gegeven aan de scholingsplannen. Het panel heeft concrete scholingsafspraken aangetroffen. Het lijkt het panel dat daarbij weinig middelen ter beschikking worden gesteld. Echter docenten volgen veel interne scholing in de breedte, die niet vermeld wordt aan de middelenkant. Personeel is positief over interne scholing. Door het College van Bestuur is gekozen voor de implementatie van het PersoonlijkOntwikkelingsPlan als instrument in de gesprekscyclus en onderdeel van het bekwaamheidsdossier. Deze implementatie is gaande en krijgt verdere uitwerking in 2010–2011.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
47/173
•
•
•
•
•
•
•
Vakcoaches en begeleiders op school (BOS) zijn in dienst van de scholen waar studenten stage lopen. IvL en de vo-scholen hebben afspraken gemaakt over certificering van deze leraren in het kader van het personeelsbeleid van de vo-school. De lerarenopleiding maakt in het kader van OidS met elk van de zeven partnerscholen afspraken over het personeelsbeleid. Er worden afspraken gemaakt over begeleiding in de school (Bis), begeleiding vanuit de lerarenopleiding (Bos), coaching van studenten. Van de opleidingsdocenten op de opleidingsscholen heeft 20% een eerstegraads bevoegdheid, 60% een tweedegraads bevoegdheid en 17% is derdegraads bevoegd of heeft een pabo-opleiding afgerond. Het IvL streeft ernaar dat alle docenten van de lerarenopleidingen gecertificeerd zijn als lerarenopleider in het kader van de landelijke beroepsstandaard van de VELON. Nu zijn een zevental docenten gecertificeerd conform de VELON-standaard. IvL streeft er naar dat alle docenten in 2011 voldoen aan de kwaliteitsstandaarden en bekwaamheidseisen van de SBL. Assessments in de duale variant (OidS) worden afgenomen door docenten die daarvoor een training hebben gevolgd. Verder voldoet een deel van de talendocenten aan de criteria van de European Framework Standard en zijn daarmee erkende examinatoren die ook eerstegraads examens mogen afnemen. De opleiding heeft gecertificeerde supervisoren. In 2007–2008 is er IvL breed aandacht besteed aan het trainen van SLC docenten, het afnemen van assessments en het beoordelen van portfolio’s. In 2008–2009 is op studiedagen aandacht besteed aan het werken met portfolio’s, SLC en de kwaliteit van de toetsing en de beoordeling hiervan. Elke docent besteedt 10% van zijn werktijd aan scholing. Studenten zijn zeer tevreden over de kwaliteit van docenten. Dat blijkt uit de studenttevredenheidsonderzoeken van 2007 en 2008. De scores ligt boven de kwaliteitsnorm (ondergrens) van 3,25. Het panel heeft cv’s van docenten ingezien en stelt vast dat de docenten gekwalificeerd zijn om het onderwijs te verzorgen. Wel zijn er op het vlak van personeelsbeleid en scholing nog verdere stappen te zetten. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel ‘Voldoende’.
Onderwerp 4
Facet 4.1 Nederlands Engels Duits Frans
48/173
Voorzieningen
Materiële voorzieningen Goed Biologie Goed Goed Natuurkunde Goed Goed Techniek Voldoende Goed Wiskunde Goed
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Goed Goed Goed Goed
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Criterium: - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De hogeschool wil aansluiten op de vraag naar duurzame adequate huisvesting en voorzieningen van hoge kwaliteit die een plezierige en stimulerende studie- en werkomgeving vormen voor studenten en medewerkers. • De Lerarenopleidingen zijn gehuisvest aan het Museumpark in het centrum van Rotterdam. Het panel heeft kunnen vaststellen dat het gebouw goed bereikbaar is per openbaar vervoer en ruime openingstijden heeft. Voor het onderwijs worden verschillende ruimtes gebruikt: een collegezaal voor 100 personen, ruim twintig lokalen met een capaciteit van 25-30 personen voor werkgroepen, practica, computerlessen, dramalessen et cetera. Alle ruimten zijn voorzien van smartboard en/of beamer, whiteboard en audiovisuele apparatuur. Verder zijn er ruimten voor overleg en projectwerk. Elke verdieping beschikt over nissen waar studenten kunnen samenwerken of met elkaar kunnen overleggen. Via de centrale roosterdienst kunnen ruimten worden gereserveerd. • Naast de onderwijsruimten maken de opleidingen ook gebruik van specifieke voorzieningen. Het vak Biologie en de technische vakken maken voor practicumlessen gebruik van de goed geoutilleerde laboratoria van het hoger laboratorium onderwijs van de hogeschool. Voor Aardrijkskunde is er een specifiek groot eigen lokaal met opslag voor specifieke vakmaterialen. Doordat dit vaak aan grotere groepen wordt verhuurd is het niet altijd voor de eigen docenten en studenten beschikbaar. Voor Economie is voor het onderwerp in- en verkoop specifieke software aanwezig. Het praktijklokaal van de opleiding Techniek is te klein, weinig specifiek uitgerust met techniekmaterialen en voldoet niet aan algemene veiligheidseisen. • De mediatheek op de begane grond beschikt over vijftig computers die door studenten worden gebruikt voor het opzoeken van informatie, het maken van opdrachten, het schrijven van verslagen en het bijhouden van portfolio. Studenten kunnen daarvoor ook terecht in het Open Leercentrum op de eerste verdieping met tweehonderd werkstations. Ook op andere verdiepingen zijn er verspreid nog tientallen werkstations voor studenten. Voor studenten met een eigen laptop zijn er draadloze aansluitmogelijkheden via een wifi-intranet-netwerk. • Via de mediatheek wordt een grote collectie boeken, tijdschriften en elektronische informatiedragers beheerd. De collectie bevat nationale en internationale wetenschappelijke en vakliteratuur. Voor de opleidingen IvL is een specifiek gedeelte ingericht. Tijdens de rondleiding heeft het panel geconstateerd dat er voor IvL een ruim assortiment aan vakbladen aanwezig is. • Elke opleiding heeft een eigen docentenkamer. Docenten met aanstellingen kleiner dan 0,4 fte delen een open lokaal met slechts 2 of 3 computers. • Aan studenten met dyslexie wordt via specifieke software (Kurz Weil) extra ondersteuning geboden. Dit past bij het Power Platform dat de hogeschool heeft opgezet voor en door studenten met een beperking. Ongeveer tachtig studenten binnen IvL maken gebruik van de extra voorzieningen van het Power Platform.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
49/173
•
• •
•
•
Via HINT en N@tschool kunnen studenten digitaal beschikken over alle informatie over de inhoud en organisatie van de opleidingsprogramma’s, bijvoorbeeld studiegids, OER, cursushandleidingen, onderwijs- en toetsroosters en actualiteiten. De locatie Museumpark beschikt verder over een restaurant met cateringvoorziening, print- en kopieerfaciliteiten, een readershop, internetzuilen en een informatiebalie ICT. Uit gesprekken met docenten en studenten constateert het panel dat door de centrale roostering van lokalen de toewijzing niet altijd klopt met de groepsgrootte of het vakgebied. Zo kan het voorkomen dat het aardrijkskunde lokaal qua norm te groot is voor de groep Aardrijkskunde studenten en wordt ingeroosterd voor een andere groep. In gesprekken blijkt dat de roostering weer in handen komt van het instituut, waarmee specifieke lokalen ook beter kunnen worden ingeroosterd voor specifieke groepen. In STO 2008 oordelen studenten positief over de faciliteiten, met uitzondering van de studentenadministratie. Soms zijn de lokalen krap voor grotere onderwijsgroepen. Er is een tekort aan kleine spreekkamers waar studenten kunnen samenwerken en overleggen. Het IvL werkt aan mogelijkheden tot uitbreiding van het aantal kleine werkruimten. Op basis van bovenstaand commentaar komt het panel voor de opleiding Techniek tot het oordeel ‘Voldoende’ en voor de overige opleidingen tot het oordeel ‘Goed’.
Facet 4.2 Nederlands Engels Duits Frans
Studiebegeleiding Voldoende Biologie Natuurkunde Voldoende Techniek Voldoende Wiskunde Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Criteria: - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Studieloopbaancoaching: • Studieloopbaancoaching (SLC) is een essentieel onderdeel van het ROM, in de studentgestuurde leerlijn. SLC is binnen IvL daarom een aparte leerlijn in de gehele onderwijsprogramma’s (omvang 12 EC voor de voltijd en 9 EC voor de deeltijd). Bij de voltijd is SLC geïntegreerd met stagebegeleiding. Bij de deeltijdopleiding is er ook integratie met de leerlijn Algemene onderwijskunde en beroepsvoorbereiding. Bij de duale opleiding vindt SLC plaats door de begeleider in de school. • SLC is naast ‘werkvorm’ (een leerlijn, besproken bij facet 2.7) ook een toetsvorm (via portfolio, besproken bij facet 2.8) ook, als vorm van individuele begeleiding, een instrument voor versterking van de studeerbaarheid (zie facet 2.4). De uitgangspunten
50/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
•
•
•
•
•
zijn vastgelegd in de kadernotitie Studieloopbaancoaching aan de HR (2006). SLC omvat studieonderdelen als oriëntatie op de studie en beroep, selectie, bewaken en bevorderen van de studievoortgang, planning van studie en loopbaan, bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid en het opbouwen van een netwerk. De professionele ontwikkeling van de student staat centraal in de SLC. De studenten leren hun ontwikkeling van de studiecompetenties en de eigen studievoortgang te bewaken en te sturen. Dit gebeurt onder begeleiding van een door Hogeschool Rotterdam gecertificeerde, studieloopbaancoach. De studieloopbaancoach is de persoonlijke begeleider van de student. Hij coacht en begeleidt de student bij het maken van keuzes, door vragen te stellen en feedback te geven, mede op basis van het PersoonlijkOntwikkelingsPlan van de student (onderdeel portfolio). SLC-gesprekken vinden individueel of in groepen plaats. Het portfolio is het centrale instrument voor studenten om hun studievoortgang en studieresultaten bij te houden en bewijzen voor hun competentieontwikkeling te documenteren. Het portfolio wordt digitaal aangelegd in N@tschool. Ieder portfolio bestaat uit een ontwikkelingsdossier, een assessmentdossier en een showcasedossier. Studenten en docenten volgen een training in het werken met en beoordelen van portfolio. De SLC is vooral intensief in het eerste jaar van de voltijdopleidingen. Daarbij hoort dat voor elke student direct bij de start van zijn studie wordt gekeken naar mogelijke achterstanden vanuit de vooropleiding en mogelijkheden tot extra ondersteuning en/of begeleiding in de vorm van bijspijkercursussen of peercoaching (vergelijk facet 2.5). In het vierde jaar kunnen voltijdstudenten deelnemen aan een supervisietraject in groepen van drie studenten onder leiding van twee gecertificeerde supervisoren. Met name SBL-competentie 7 ‘leren reflecteren’ staat hierbij centraal. Ten tijde van de visitatie was één groep studenten samengesteld met een omvang van 15-20 studenten. Uit de postinitiële hbo-opleiding ‘Supervisie’ participeren 4-5 supervisoren. Naast de docentcoach vervullen medestudenten een rol in de studieloopbaancoaching. Peercoaches zijn ouderejaarsstudenten die instromende studenten helpen bij het verbeteren van hun taalvaardigheid en het leren plannen van hun studie. In de notitie Peercoaches/notitie Peercoaching (2007) zijn de doelen, de aanpak en de kwaliteitsborging van deze vorm van begeleiding vastgelegd. Uit STO 2008 blijkt dat studenten nog niet positief oordelen over de studiebegeleiding. Uit nadere evaluatie door de opleiding blijkt dat studenten de groepen te groot vinden, wat ten koste gaat van persoonlijke begeleiding. De eenduidigheid in aanpak van SLCcoaches kan worden verscherpt in met name het derde en vierde studiejaar. In de eerste twee studiejaren is de eenduidigheid beter door gebruik van de handleidingen voor studenten en docenten. De opleiding zet de invoering van het portfoliogebruik door. In de hoofdfase is dit nog geen vaste routine door de fasering in invoering. De groepsgrootte zal worden teruggebracht naar 25 studenten. Hoofdfasestudenten krijgen een vaste coach die tevens vakdocent is bij de betreffende lerarenopleiding. Het panel vindt dit positief voor de directe begeleiding van de student. Vooral van deeltijd en duale studenten wordt verwacht dat zij vanaf de start van hun opleiding in belangrijke mate zelf richting en invulling geven aan het (standaard)programma. SLC is daarom in de deeltijdse varianten een minstens even
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
51/173
belangrijk onderdeel van het curriculum als in de voltijdse varianten. De SLC-coach bezoekt de student ook op de werk-/stageplek. Informatievoorziening: • Het beleid rond de informatievoorziening is gericht op bevordering van de studievoortgang en op de behoeften van de studenten. In 2007 is een nieuw studentvolgsysteem (Osiris) geïntroduceerd dat ook voor de SLC van belang is, met name om de studievoortgang te volgen en daarover afspraken met studenten vast te leggen. Via Osiris heeft elke student 24 uur per dag inzage in toetsuitslagen, beoordelingen en zijn/haar studievoortgang. • Algemene informatie over de opleidingen is te vinden op de website en via het intranet (HINT). De onderwijs- en examenregeling en de studiegidsen zijn zowel digitaal als op papier beschikbaar. Cursusspecifieke informatie is digitaal beschikbaar op N@tschool. Via een webapplicatie kunnen docenten de informatie op een webpagina plaatsen. Studenten kunnen van elk onderdeel de cursushandleiding downloaden via de website van de Lerarenopleidingen. Via het bedrijfsbureau worden studenten geïnformeerd over onderwijs- en toetsroosters. Het bureau beschikt over een informatiebalie. Maandelijks verschijnt een nieuwsbrief voor studenten over praktische zaken, zoals inschrijvingen en over de follow up van cursusevaluaties en studentgesprekken. Wijzigingen, bijvoorbeeld uitval van een docent, worden via HINT, website, de lichtkrant en per e-mail gecommuniceerd. Docenten zijn bereikbaar voor studenten via hun werkplek op school, telefonisch en via e-mail of het postvak van de docent. • In 2008–2009 is Stagelink in gebruik genomen. Dit is een digitale marktplaats waar scholen hun stageplaatsen aanbieden. Jongerejaars worden nog gekoppeld via het stagebureau. Ouderejaars studenten zoeken zelf een stageplaats. De studieloopbaancoach heeft een centrale rol bij de goedkeuring van een stage en geeft aan of een student voldoet aan de voorwaarden om op stage te mogen gaan. • Uit STO 2007 en 2008 blijkt dat studenten negatief oordeelden over de informatievoorziening en communicatie. Soms waren de informatiekanalen niet genoeg bekend bij studenten en hadden studenten behoefte aan meer tijdige informatie over roosterwijzigingen of tentamenuitslagen. In het Strategisch Plan is bepaald dat de aandacht voor deze ‘kleine kwaliteit’ prioriteit moet krijgen. Daartoe is een interne werkgroep ingesteld. Hogeschoolbreed is gewerkt aan een systeem waarmee alle studenten de informatie voor de betreffende studiefase op maat krijgt aangeboden. Ter verbetering van de roostering van lokalen is met ingang van 2009-2010 bepaald dat de lerarenopleidingen zelf de onderwijsruimten mogen inplannen. Het panel heeft hierover in de gesprekken op de visitatiedag positieve geluiden vernomen van studenten en van het bedrijfsbureau. Tijdens gesprekken geven studenten aan dat knelpunten in informatievoorziening gericht worden aangepakt en dat verbeteringen merkbaar zijn. • Gezien de commentaren van studenten en de opleidingen over de SLC en informatievoorzieningen en de gewenste betere tijdigheid van informatie, komt het panel tot het oordeel ‘Voldoende’. Het panel vindt het positief dat IvL de signalen van studenten oppakt en maatregelen neemt ter verbetering, bijvoorbeeld de vakdocenten weer meer betrekken bij SLC en nadere eisen stellen voor aanlevering van informatie.
52/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Onderwerp 5
Facet 5.1 Nederlands Engels Duits Frans
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten Voldoende Biologie Voldoende Natuurkunde Voldoende Techniek Voldoende Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Criterium: - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De Instituutsdirecteur is verantwoordelijk voor het kwaliteitsbeleid van het instituut en van de opleidingen. Richtlijn daarbij is het document Kwaliteitszorgbeleid bij de Hogeschool Rotterdam (2006). Het motto is: ‘Kwaliteit is doelbereiking’. Het kwaliteitszorgkader van de hogeschool is ontleend aan het strategisch beleid van de hogeschool en aan het accreditatiekader van de NVAO. • Het kwaliteitsbeleid van het instituut, en van de opleiding, berust op drie pijlers: 1. De beleids- en jaarplancyclus van planning en control (P&C-cyclus) op basis van het meerjarig strategisch beleidsplan van het instituut. Het jaarlijkse managementcontract met prestatiedoelen tussen het Instituut en het College van Bestuur heeft hierbij een centrale rol. Elk instituut van de hogeschool heeft een gesystematiseerd geheel van procedures en documenten, op basis waarvan het College van Bestuur de stand van zaken met betrekking tot de kwaliteitscriteria kan vaststellen. 2. Met de interne kwaliteitszorgsystematiek van de opleidingen wordt cyclisch en methodisch gewerkt aan kwaliteitsverbetering. De kwaliteitszorg heeft met name betrekking op de domeinen Onderwijskwaliteit, Kwaliteit van management en sturing, en Operationele kwaliteit. De hogeschool heeft de NVAO-criteria en de doelstellingen van de hogeschool uitgewerkt in Toetsbare streefdoelen van de Hogeschool Rotterdam (2006). Dit document dient als richtlijn voor het instituut en de opleiding voor het vaststellen van de streefdoelen. 3. Het bureau Auditing, Monitoring en Control (AMC). Het bureau AMC biedt het College van Bestuur onafhankelijke informatie. • De dienst AMC voert periodiek audits uit bij opleidingen en instituten, halverwege de accreditatieperiode aan de hand van de facetten van het NVAO-kader. Doelstellingen zijn: rapporteren over de sturingskracht van het management van een opleiding of instituut en ten tweede de versterking van het verbeterbeleid. De resultaten van de audit worden aan het College van Bestuur gerapporteerd. Het College van Bestuur is daarmee een schakel in het kwaliteitsbeleid van de opleidingen binnen de hogeschool.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
53/173
•
•
•
•
•
•
•
Een AMC-audit verschaft informatie over: - De wijze waarop de opleiding vorm geeft aan het hogeschoolbeleid en aan het eigen beleid. Het gaat om de beschikbaarheid van documenten die borgend en/of sturend zijn voor dat beleid, zoals het strategisch instituutplan/beleidsplan, personeelsplan, opleidingsjaarplan. - De mate waarin gestelde doelen aantoonbaar gerealiseerd zijn. - Aantoonbaar verbeterbeleid, gericht op het realiseren van gestelde streefdoelen. Eens per twee jaar voert de hogeschool een studententevredenheidsonderzoek (STO) uit. In maart 2009 heeft een nieuw STO plaatsgevonden waarvan de specifieke resultaten voor de lerarenopleidingen ten tijde van de visitatie nog niet beschikbaar waren. Het daaraan voorafgaande STO 2007 is in het najaar van 2007 uitgevoerd; de resultaten zijn in maart 2008 gepubliceerd. De hogeschool beschikt over het DocumentatieKwaliteitsbeheerSysteem (DKS) van Infoland. Hiermee wordt de kwaliteitszorg digitaal ondersteund. Het systeem biedt applicaties waarmee een intern kwaliteitszorgsysteem kan worden opgebouwd en onderhouden. In het document Kwaliteitssysteem LERO VO/BE, 2009 is beschreven op welke wijze IvL het hogeschoolbeleid heeft vertaald naar de kwaliteitszorg van het instituut. De beoogde kwaliteit van IvL (en dus de afzonderlijke opleidingen) is beschreven in lange termijndoelen (Strategisch plan). De te realiseren lange termijndoelen zijn verder geoperationaliseerd in de beleidsplannen zoals onderwijsbeleid, personeelsbeleid, toetsbeleid, rendementsbeleid en kwaliteitsbeleid. In het kwaliteitsplan is beschreven hoe het instituut de kwaliteit meet van het curriculum en de afzonderlijke cursussen, de voorzieningen en ondersteunende processen en de kwaliteit van management en sturing. Voor elk van deze drie kwaliteitsdomeinen heeft IvL meetinstrumenten ontwikkeld zoals: cursusevaluaties per module, studententevredenheidsonderzoek, alumnionderzoek, groepsgesprekken met studenten, medewerkerstevredenheidsonderzoek, werkveldonderzoek, HBO-monitor, interne audits en klachtenrapportages. Ook is vastgelegd wie verantwoordelijk is voor uitvoering, rapportage en besluitvorming. Voor instrumenten waarin een vijfpuntsbeoordelingsschaal wordt toegepast (cursusevaluaties, STO), is vastgesteld dat een item voldoet als het item ten minste een gemiddelde score behaalt van 3,25. Ligt de score onder de 3,25 dan is een verbetertraject verplicht. Ligt de score tussen 3,25 en 3,75 dan wordt gewerkt aan het optimaliseren van de kwaliteit van de cursus. Een score boven de 3,75 betekent dat de cursus goed is uitgevoerd. Het panel heeft geen andere streefrendementen aangetroffen die een duidelijke rol spelen bij het bepalen van de norm voor verbeteringen. Dit is een reden voor de oordelen voldoende. Het panel heeft kunnen vaststellen dat alle opleidingen evaluaties uitvoeren die betrekking hebben op de kwaliteitsdomeinen van de opleidingen. Het kwaliteitsplan geeft, aldus het panel, voldoende richting en sturing aan het bewaken van de kwaliteit van de opleidingen die IvL aanbiedt. Een speciale opmerking dient gemaakt te worden voor de variant Opleiden in de School. De OidS trajecten vinden plaats met verschillende samenwerkingspartners (opleidingsscholen). Dit betekent dat er per samenwerkingsverband maatwerk wordt
54/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
geleverd. Met betrekking tot OidS meldt IvL in het zelfevaluatierapport dat er onderling verschillen zijn te constateren. Elk partnerschap ontwikkelt zich via een eigen dynamiek (een kenmerk van partnerschap). Het panel stelt vast dat per partnerschap aandacht wordt besteed aan kwaliteitszorg. Daarbij is het voor IvL van belang dat de kwaliteit van de afzonderlijke OidS opleidingstrajecten vergelijkbaar blijven met het reguliere opleidingstraject. In 2009-2010 zal IvL haar regiefunctie inzetten om de noodzakelijke uniformiteit verder te versterken met betrekking tot onder andere de invulling van de leerwerktaken en kwaliteitszorg. Dit betreft met name het praktijkgestuurde deel van de opleiding en de afstemming tussen hogeschool en de opleidingsscholen. Voor de duale variant komt het panel om die reden tot een ‘Voldoende’.
Facet 5.2 Nederlands Engels Duits Frans
Maatregelen tot verbetering Voldoende Biologie Voldoende Natuurkunde Voldoende Techniek Voldoende Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Criterium: - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In het verlengde van het hogeschoolbeleid is de aanpak van de PDCA-cyclus bij de opleidingen inzichtelijk vastgelegd: - Het instituut heeft een kwaliteitszorgplan waarin het systeem van de interne kwaliteitszorg met behulp van de PDCA-cyclus is uitgewerkt. In dit plan is vastgelegd hoe geborgd is dat voor elk kwaliteitsaspect het proces van kwaliteitsverbetering per opleiding plaatsvindt ten opzichte van vooraf geformuleerde streefdoelen. - Het instituut en de opleidingen moeten kunnen aantonen dat het systeem van interne kwaliteitszorg functioneert zoals bedoeld. - Naar aanleiding van evaluaties en nader onderzoek stelt het instituut en de opleiding een verbeterplan op, met daarin de verbeteracties, doelen, termijnen, middelen en verantwoordelijkheden. - De verbeterplannen van het instituut die voortvloeien uit de verschillende evaluaties bij verschillende stakeholders worden opgenomen in het managementcontract dat de directie afsluit met het College van Bestuur. • Het panel heeft kunnen vaststellen dat alle opleidingen cursusevaluaties uitvoeren en daarover rapporteren. Uitkomsten van evaluaties worden besproken in een panel van studenten (panelgesprek). Evaluatieresultaten worden ook besproken in het docententeam. Daar worden afspraken gemaakt over verbeteringen (afsprakenlijst). De ‘modulehouder’ is verantwoordelijk voor het doorvoeren van de verbeteringen. In de gesprekscyclus (functionerings- en beoordelingsgesprekken) worden uitkomsten van module-evaluaties met de betrokken docenten besproken. Een voorbeeld is de
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
55/173
•
•
aanscherping van cursussen en toetsen bij Aardrijkskunde onder invloed van studentenevaluaties. Op instituutsniveau worden verbeteracties vastgelegd in jaarplannen en het strategisch plan van IvL. Daarin is geformuleerd wat het instituut wil realiseren in de komende planningsperiode. Het panel vindt dat de doelen concreter beschreven zouden kunnen worden. Het is nu moeilijk vast te stellen of de doelen gerealiseerd zijn. IvL heeft in een document beschreven wat de ontwikkelingen zijn sinds de vorige visitatie (Lerarenopleidingen VO/VBE, Ontwikkelingen sinds de vorige visitatie 2003, juli 2009). Dit document geeft een overzicht van de oordelen van de visitatiecommissie 2003 en beschrijft wat de opleidingen gedaan hebben om te verbeteren. In 2003 was de toenmalige commissie zeer kritisch over de volgende facetten: relatie tussen de opleidingsdoelen en het programma (facet 2.2 van het NVAO-accreditatiekader, 2004), samenhang van het curriculum (2.3), personeelsbeleid met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs (3.3), kwaliteitszorg (5.1 en 5.2) en het onderwijsrendement (6.1). Deze facetten werden toen met een onvoldoende beoordeeld. Het panel stelt vast dat op al deze punten grote vooruitgang is geboekt. Dat blijkt uit de beoordeling van het panel over de verschillende facetten. Het is zichtbaar dat opleidingen hun best doen en investeren in veel verbeteringen. Deze zijn vaak wel van recente datum en zullen nog moeten beklijven in de komende jaren. Op basis hiervan komt het panel voor de clusters Talen, Exact en Mens en Maatschappij tot het oordeel ‘Voldoende’. Zoals de opleidingen stellen in het zelfevaluatierapport, kan het vastleggen van de resultaten van verbeteracties en innovaties in borgingsdocumenten worden versterkt.
Facet 5.3 Nederlands Engels Duits Frans
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld Voldoende Voldoende Aardrijkskunde Voldoende Biologie Voldoende Voldoende Natuurkunde Voldoende Economie Voldoende Voldoende Geschiedenis Voldoende Techniek Voldoende Maatschappijleer Voldoende Voldoende Wiskunde
Criterium: - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Volgens het hogeschoolbeleid dient in het kwaliteitszorg handboek van een opleiding te zijn vastgelegd dat de studieleiding kan aantonen op welke wijze de medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld zijn betrokken bij evaluatieonderzoek en het formuleren van verbeterplannen. • Uit documentatie van de lerarenopleidingen blijkt dat studenten betrokken zijn bij kwaliteitszorg doordat zij regelmatig hun mening en oordeel kunnen geven over de kwaliteit van het onderwijs. Instrumenten daarbij zijn: het studenttevredenheidsonderzoek (curriculumniveau), schriftelijke evaluaties van modulen, gesprekken van de onderwijsmanager en opleidingscoördinator met een studentenpanel (vier keer per jaar na het einde van een periode) en een exit-onderzoek (opleiding Maatschappijleer
56/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
•
•
•
•
gehouden onder alle studiestakers en afgestudeerden). De evaluatieresultaten worden besproken in de Opleidingscommissie van de opleidingen. Uit evaluaties blijkt dat studenten vinden dat zij nog onvoldoende bij kwaliteitszorg zijn betrokken. Zij vinden dat zij beter geïnformeerd zouden moeten worden over uitkomsten van evaluaties en dat de opleidingen adequater zouden moeten reageren op problemen en klachten. Docenten zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun eigen onderwijs en zijn dus direct betrokken bij de kwaliteitszorg. Zij krijgen feedback over de kwaliteit van het onderwijs via de studieresultaten, module-evaluaties en panelgesprekken. De opleidingsteams bespreken de resultaten van deze instrumenten na elke onderwijsperiode en zij maken afspraken over verbeteringen (zie ook facet 5.2). Tijdens evaluatie- en planningsgesprekken worden studieresultaten cursusevaluaties besproken met individuele docenten. Voorts zijn docenten betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding via deelname van docenten aan de Opleidingscommissie en Examencommissie. De hogeschool neemt vergelijkbaar met het STO eens per twee jaar een medewerkerstevredenheidsonderzoek af onder de medewerkers. Alumni zijn betrokken bij de kwaliteitszorg via evaluaties (HBO-Monitor en alumnionderzoek van de HR). Een daadwerkelijke systematische betrokkenheid van alumni bij het verbeterbeleid via gesprekken en overleg heeft het panel niet aangetroffen. Wel blijkt uit het gesprek met alumni dat de hogeschool het netwerk van alumni gebruikt voor de uitvoering van het onderwijs (stageplaatsen en eventueel gastdocentschappen). De opleidingen zouden, aldus het panel, meer systematisch gebruik kunnen maken van de kennis en inzichten van de alumni die werkzaam zijn in het werkveld. In het zelfevaluatierapport meldt men dat het alumnibeleid nog in ontwikkeling is. Er is geen actief alumnibeleid voor alle lerarenopleidingen. Echter bepaalde opleidingen, en dan met name Maatschappijleer, hebben wel degelijk een actieve alumnivereniging, die jaarlijks verschillende activiteiten organiseert, bijvoorbeeld voor alumni van de Lerarenopleiding Maatschappijleer. Het management van de lerarenopleiding overlegt regelmatig met de Beroepenveldcommissie (zie ook 1.3). De beroepenveldcommissie bespreekt ontwikkelingen in het werkveld en adviseert het management over de aansluiting van de opleidingen op de beroepspraktijk van de leraar. Een voorbeeld hiervan is het invoeren van de norm dat ongeveer 50% van de totale studielast van de lerarenopleidingen besteed dient te worden aan vakinhoud. Om de aansluiting van de opleidingen bij ontwikkelingen in het beroepenveld goed te kunnen volgen heeft IvL regiomanagers aangesteld die de verwachtingen van opleidingsscholen moeten inventariseren. Daarnaast vindt een keer per jaar overleg plaats met de begeleiders op de school (BOS) over de kwaliteit en het niveau van de lerarenopleiding (de zogenoemde Bosser-dag). Er vindt tweejaarlijks een beroepenveldonderzoek plaats onder directie van vo-scholen, BOS’sers en vakcoaches van LIO-stagiaires. Uit het laatste onderzoek blijkt dat de werkgevers tevreden zijn over de aansluiting op de eisen van de beroepspraktijk. Het panel stelt vast dat de belanghebbenden betrokken zijn bij de kwaliteitszorg van de opleiding. Het panel komt tot het oordeel ‘Voldoende’ vanwege de kanttekening bij het alumnibeleid en de betrokkenheid van studenten.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
57/173
Onderwerp 6
Facet 6.1 Nederlands Engels Duits Frans
Resultaten
Gerealiseerd niveau Voldoende Biologie Voldoende Natuurkunde Voldoende Techniek Voldoende Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Aardrijkskunde Economie Maatschappijleer Geschiedenis
Goed Goed Goed Goed
Criterium: - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De instituutsdirectie is ervoor verantwoordelijk dat de opleidingen systematisch borgen dat de afgestudeerden de beoogde eindkwalificaties van de opleiding bereiken. De opleiding toont aan dat de eindkwalificaties (die niveau-, oriëntatie- en domeinspecifieke eisen bevatten) daadwerkelijk worden gerealiseerd via het toetsen van aan de eindkwalificaties gekoppelde programmaonderdelen. Bij de lerarenopleidingen bestaat het afstuderen uit drie onderdelen: 1. afstuderen Vak, 2. afstuderen Uitstroomprofiel en 2. afstuderen Startbekwaam. De competentieontwikkeling voor elk van de drie onderdelen is gekoppeld aan een bepaalde leerlijn waarbinnen minder of meer expliciet aandacht wordt besteed aan onderzoeks(gerichte) vaardigheden. Dit zijn vaardigheden waarmee verschillende vraagstukken uit het vak, de vakdidactiek, onderwijskunde en pedagogiek en het persoonlijk functioneren als docent op een systematische wijze worden aangepakt (vergelijk facetten 2.2, 2.7 en 2.8). In het afstuderen moet de student aantonen dat hij de SBL-competenties tot en met niveau 5 beheerst, alsmede de inhoud van de vakspecifieke en generieke kennisbasis. De SBL-competenties worden beoordeeld in het assessment Startbekwaam. Het vakmanschap van de startbekwaamheid van de student wordt geborgd in het afstudeerproject Vak. In de afstudeeropdracht Uitstroomprofiel wordt de startbekwaamheid vakdidactisch, onderwijskundig en pedagogisch geborgd in de richting van de gekozen uitstroomprofiel. De startbekwaamheid meesterschap is geborgd in het assessment startbekwaam. Daarbij gaat het om de onderdelen: het beoordelingsportfolio, het beroepsproduct met presentatie en het eindewerkstuk voor het vak met presentatie. • De beheersing van de vakspecifieke kennisbasis wordt beoordeeld in het afstuderen Vak door middel van een integratieve toets. De toetscriteria voor de afstudeeronderdelen zijn beschreven in de handleidingen voor deze onderdelen. Voor de cohorten na 2008 is de omvang van het afstuderen uitgebreid van 12 naar 18 EC, door de koppeling aan 6 EC stage en inhoudelijke afstemming op het uitstroomprofiel. • Activiteiten in het kader van Studieloopbaancoaching lopen in het vierde studiejaar door in de LIO-stageactiviteiten en in de leerlijn Stage – Leren&Werken. In het vierde jaar worden ook kennisgestuurde vakmodulen gevolgd als onderdeel van de vakspecifieke leerlijn. Het panel oordeelt positief over de opzet van het afstuderen. Dit geldt ook voor de gerichte aandacht in het vierde studiejaar voor de vakspecifieke leerlijn.
58/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
De opleidingen onderzoeken periodiek onder afgestudeerden en het werkveld hoe zij de opleidingen beoordelen, te weten het niveau dat afgestudeerden hebben bereikt in hun opleiding en de aansluiting op de beroepspraktijk. Uit deze onderzoeken trekken de opleidingen conclusies, die zo nodig wordt omgezet naar verbeterbeleid. Het panel heeft documentatie hiervan ingezien; daaruit blijkt dat afgestudeerden en werkveld positief oordelen over het bereikte niveau van de SBL-competenties, behalve voor competentie 6: het vermogen de relatie met ouders, buurt en instellingen te realiseren en te versterken. Deze uitkomst komt overeen met het oordeel van vakcoaches in het werkveld. Bij de jaarlijkse herziening van de curricula is het aspect ‘het vermogen de relatie met ouders, buurt en instellingen te realiseren en te versterken’ meegenomen in de ontwikkeling van nieuwe leerwerktaken voor studenten in de LIO-stage (stage jaar 4). Er zijn specifiek voor competentie 6 leerwerktaken ontwikkeld die door studenten met ingang van het studiejaar 2009-2010 worden uitgevoerd. In de clusterrapportages is per opleiding het oordeel nader onderbouwd. De opleidingen van het cluster Mens en Maatschappij ontvangen het oordeel ‘Goed’. De overige opleidingen ontvangen het oordeel ‘Voldoende’.
Facet 6.2 Nederlands Engels Duits Frans
Onderwijsrendement Voldoende Biologie Voldoende Natuurkunde Voldoende Techniek Voldoende Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Aardrijkskunde Economie Maatschappijleer Geschiedenis
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Criteria: - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De gegevens over instroom, voortgang en rendement worden centraal binnen de hogeschool verzameld. Sinds september 2008 beschikt de hogeschool over instrumenten aan de hand waarvan binnen een instituut per opleiding twee keer per jaar rendementsgesprekken worden gevoerd. In het najaar worden aan de hand van de startmonitor de instroom, uitval en het opleidingsrendement besproken; in het voorjaar worden aan de hand van de voortgangsmonitor de studieresultaten in het lopende opleidingsjaar besproken. De gesprekken worden gevoerd door de instituutsdirectie en de opleiding, waarbij geanalyseerd wordt welke factoren van belang zijn in relatie tot de instroom, de doorstroom en het rendement van de opleiding. • Op grond van deze rendementsgesprekken formuleert de studieleiding een plan van aanpak voor versterking van de rendementen. Dat plan bevat de concrete ambities voor versterking van het onderwijsrendement, uitgesplitst naar de ambities voor het propedeuserendement, het hoofdfaserendement en waar nodig voor het ‘wegwerken’ van langstudeerders.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
59/173
•
•
•
•
•
•
•
De rendementsgegevens maken ook deel uit van het managementcontract dat jaarlijks wordt opgesteld in overleg tussen de instituutsdirectie en het College van Bestuur. De voortgang op dit punt wordt bewaakt in bilateraal overleg tussen het college en de instituutsdirecteur en met behulp van het informatiemanagementsysteem dat de hogeschool hanteert (QPR). Binnen het hogeschoolprogramma Studiesucces voor iedereen is een deelproject ‘Zicht op studiesucces’ opgenomen, met een startmonitor en een voortgangsmonitor voor elke opleiding. Per kwartaal stelt de hogeschool voor iedere opleiding een overzicht van de vorderingen beschikbaar. Met betrekking tot totaalrendementen na 5 jaar wil IvL vergeleken worden met lerarenopleidingen die in een vergelijkbare context opereren (grootstedelijke omgeving). Daarnaast vergelijken de opleidingen zich met de landelijke gemiddelden. De opleidingen gaan uit van de landelijke gemiddelden als streefcijfer en zij meten hun eigen prestaties af aan die van lerarenopleidingen in het Randstedelijk gebied. In het Rendementsplan Lerarenopleidingen vo/bve zijn streefwaarden geformuleerd voor instroom (10% marktaandeel), het propedeuserendement (een stijging van 44% naar 48% in 2010 en per 2011 gaat 50% van de eerstejaarsstudenten stroomt door naar de hoofdfase), hoofdfase (80% van de studenten in de hoofdfase behaald het diploma vanaf cohort 2009) en de studieduur van de uitvallende studenten bedraagt maximaal 18 maanden). In het zelfevaluatierapport bespreekt IvL de propedeuserendementen van de opleidingen afzonderlijk (na 2 jaar) en de gemiddelde rendementen op het niveau van IvL en het totaalrendement van de specifieke opleidingen (na vijf jaar). Uit overzichten in het zelfevaluatierapport blijkt dat voor het totaalrendement na 5 jaar de voltijd variant geldt dat het resultaat van IvL vergelijkbaar is met het landelijke gemiddelde. De resultaten liggen 2-3% onder en boven de landelijke gemiddelden van circa 35-38%. Voor de duale variant is het beeld meer wisselend, maar geldt dat de cohorten 2002 en 2003 flink hoger scoren dan het landelijke gemiddelde. Cohort 2002 scoorde 37% hoger dan het landelijk gemiddelde (64,7% ten opzichte van 27,6%) en het cohort 2003 scoorde 6% hoger (52,2% ten opzichte van 46,7%). Voor de duale variant geldt dat de laatste twee cohorten dicht liggen bij het landelijke gemiddelde van 54,4%. Voor alle cohorten gezamenlijk geldt dat voor de laatste vijf afstudeercohorten Rotterdam drie keer hoger (2-3%) en twee keer lager (2-3%) dan het landelijk gemiddelde. Uit de gegevens in de zelfevaluatie blijkt dat het propedeuserendement (na 2 jaar) voor de meeste opleidingen toeneemt in de periode 2004-2006, bijvoorbeeld Algemene Economie van 23,7 naar 58,3%, Biologie van 42,9 naar 57,6%, Frans van 16,7 naar 52,5% en Techniek van 16 naar 50,0%. Uitzondering hierop zijn de opleidingen Aardrijkskunde (van 66,7 naar 56,3%) en Duits (van 44,4 naar 23,0%). Uit de analyse van de rendementen blijkt dat vwo-studenten en vrouwelijke en autochtone studenten goed presteren. Uitval is relatief hoog onder mannelijke studenten, mbo-instromers en allochtone studenten. Uitval vindt vooral in het eerste jaar plaats. Uit vervolgonderzoek onder mbo-instromers blijkt dat deze categorie van studenten zwak presteert op vakkennis en conceptuele vaardigheden. Mbo’ers die een aantal jaren op de havo hebben doorgebracht of een havodiploma hebben, hebben minder kans op uitval. Verder meldt IvL in het zelfevaluatierapport dat mbo’ers een andere leerstijl hebben dan
60/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
• • • •
•
•
•
havo- of vwo-instromers en dat mbo’ers in het eerste jaar moeten wennen aan een andere onderwijsstructuur. De uitvalpercentages worden, aldus de opleiding, vertroebeld door het feit dat studenten in het eerste jaar switchen van opleiding binnen de lerarenopleiding (deze switchers worden geregistreerd als uitvaller voor de opleiding waarvoor zij zich oorspronkelijk inschreven). Tevens kunnen studenten die daarvoor in aanmerking komen in het tweede jaar een duaal opleidingstraject volgen in het kader van Opleiden in de School. Ook dit heeft een negatief effect op het propedeuserendement, aldus de opleiding. De opleiding meldt in het zelfevaluatierapport dat op basis van de uitkomsten van het rendementsonderzoek de start van de opleiding dient te worden verbeterd. Het panel is positief over het feit dat IvL de rendementen meet en oorzaken van uitval nader onderzoekt. Dit laatste geldt niet voor het gemiddelde rendement van IvL. Switchers (naar andere opleidingen of varianten binnen IvL) hebben geen invloed op het generieke rendement. Uit een overzicht in het zelfevaluatierapport blijkt dat het totaalrendement na vijf jaar van IvL (alle opleidingen en varianten) vergeleken met drie andere lerarenopleidingen in de Randstad positief is. Een zelfde beeld komt naar voren bij de afzonderlijke opleidingen. Alleen de opleidingen Natuurkunde en Engels scoren beduidend lager dan het landelijke gemiddelde. Voor Natuurkunde geldt dat het kleine aantal studenten snel grote invloed heeft op het rendementscijfer. Voor Engels geldt dat dit door veel studenten als ‘parkeerstudie’ wordt gebruikt. Geschiedenis wijkt in geringe mate van af van het landelijk gemiddelde van opleidingen in de grote steden. Om de rendementen te verbeteren (en vooral de propedeuserendementen) is een rendementsplan opgesteld (Rendementsplan Instituut voor Lerarenopleidingen, juni 2009). Het panel stelt vast dat de hogeschool goede instrumenten heeft om de rendementen van de opleidingen te monitoren. Het monitorsysteem levert relevante informatie op over de oorzaken van uitval. Verbetermaatregelen die in 2009–2010 doorgevoerd gaan worden ter verhoging van de propedeuserendementen, zijn onder andere: - het voeren van startgesprekken met studenten en intensievere begeleiding in het eerste jaar door een studieloopbaancoach; - aanbieden van een Summerschool waarin kennislacunes worden weggewerkt (taal en wiskunde); - peercoaching; - proefstuderen; - het ontwikkelen van een start- en voortgangsmonitor waarmee studievertraging tijdiger kan worden gesignaleerd. De opleidingscoördinator krijgt de verantwoordelijkheid voor de aanpak van vertragingen en uitval. Het panel komt tot het oordeel ‘Voldoende’ IvL-breed.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
61/173
62/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Deel C:
Aanvullende onderbouwing voor de facetten 2.1, 2.2, 2.3, 2.7, 2.8, 6.1:
Algemeen: • De lerarenopleidingen worden verzorgd door opleidingteams bestaande uit docenten van het schoolvak en docenten onderwijskunde en beroepsvorming. De operationele coördinatie en de inhoudelijke ontwikkeling van het vak(didactisch) deel van de opleidingen is de verantwoordelijkheid van de betreffende opleidingscoördinator. Tweewekelijks overleggen de opleidingscoördinatoren met de onderwijsmanager die eindverantwoordelijk is voor het beleid en de uitvoeringskwaliteit. Vijfmaal per onderwijsperiode komen de opleidingscoördinatoren samen met de vakdocenten in een vakgroepoverleg, waar operationele zaken, de studievoortgang van studenten, de ontwikkeling van het vakdeel en beleidszaken worden besproken. Het opleidingsteam komt tweemaal per jaar bijeen met de andere lerarenopleidingen om het vakspecifieke deel te bespreken en af te stemmen. Daar wordt ook de landelijke kennisbasis vastgesteld en worden gezamenlijke kennistoetsen ontwikkeld (K3-project).
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
63/173
64/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Deelrapport Talencluster Lerarenopleidingen HRO Onderwerp 2
Programma
Algemeen: Binnen het MVT-onderwijs (Moderne Vreemde Talen = Engels, Duits en Frans) zijn er dwarsverbanden, met name zichtbaar in de toepassing van het Europees Referentiekader (ERK) en het gebruik van de doeltaal als voertaal (DOVO). Nederlands sluit waar mogelijk aan bij de MVT. De opleiding Turks is binnen het Talencluster in afbouw en is in deze visitatie niet opgenomen. Kengetallen: Totaal ingeschreven studenten (peildatum september 2009): 2.450 Ingeschreven studenten Talencluster per variant: voltijd deeltijd duaal Totaal Nederlands 64 128 34 226 Engels 222 119 64 405 Frans 67 52 17 136 Duits 25 44 20 89 Totaal 378 343 135 856
Facet 2.1
Eisen HBO
Nederlands Engels Duits Frans
Goed Voldoende Goed Voldoende
Cluster: • Een belangrijk principe bij de MVT is dat de doeltaal ook de voertaal is, zowel in de lespraktijk van de opleidingen als in die van het scholenveld. In het project DOVO worden bij de MVT-programma’s de aanstaande docenten bewust gemaakt van het belang om de doeltaal in de dagelijkse lespraktijk te gebruiken. Daarnaast geven de MVTopleidingen ondersteuning aan de ontwikkeling van Taaldorpen in het scholenveld. • De vakspecifieke delen van de lerarenopleidingen Taal zijn onderverdeeld in vijf leerlijnen: 1. Taalverwerving (Effectief taalgebruik, Taalvaardigheid), 2. Taalbeschouwing (Kennis over de taal, Taalkunde), 3. Taal & Cultuur, 4. Taal & Onderwijzen/Leren en 5. Taal & Praktijk. Voor Nederlands zijn de leerlijnen: Vakdidactiek, Taalbeheersing, Taalkunde, Letterkunde en Taal en Leren. • De verhouding vakinhoud – vakdidactiek is vastgelegd in de curriculumschema’s. In lijn met landelijke afspraken omvat de vakleerlijn van elke opleiding (inclusief de vakdidactiek) de helft van de studielast. Voor het cluster Talen geldt dat gemiddeld 116 studiepunten in de vakleerlijn worden verzorgd.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
65/173
•
•
•
• •
•
•
•
Actuele ontwikkelingen komen met name aan de orde in de leerlijnen 4 en 5. Recente actuele ontwikkelingen waar aandacht aan wordt gegeven zijn: de aansluitingsproblematiek van vmbo-leerlingen naar het mbo, competentiegericht opleiden in het (v)mbo en de ontwikkeling van leergebieden in de vernieuwde onderbouw VO en examinering in het middelbaar onderwijs. De actuele beroepspraktijk komt expliciet aan de orde in de leerlijnen 4 en 5. De praktijkgerichte opdrachten, waarbij onder andere wordt voortgebouwd op stageervaringen, kennen een opbouw in de verschillende studiefasen. In de propedeuse werken studenten veel in groepsopdrachten. In de hoofdfase wordt deels in groepen en deels individueel gewerkt. In de afstudeerfase worden de opdrachten individueel gedaan met aandacht voor theoretische kennis, stage-ervaringen en de vertaling naar de praktijk. De beroepsvoorbereidende vakken zijn voor alle opleidingen hetzelfde; de generieke kennisbasis staat in deze onderdelen van de curricula centraal. In de taakgroep Beroepsvoorbereiding en Vakdidactiek hebben de docenten Vakdidactiek van het cluster Talen overleg met de docenten van de beroepsvoorbereidende vakken om zo samenhang tussen de generieke kennisbasis en de vakspecifieke kennisbasis te bewerkstelligen en overlap te voorkomen. Een taakgroep binnen het cluster Talen is gestart met het optimaliseren van de afstemming tussen de beroepsvorming en de vakdidactiek. De opleidingen maken regelmatig gebruik van gastdocenten om de lespraktijk aan de beroepspraktijk te koppelen. Voor de MVT geldt dat de doeltaal de voertaal is in het vakgerichte deel van de opleiding bij alle communicatie met de studenten, overeenkomstig het project DOVO (Doeltaal Voertaal) in leerlijn vijf. In het vakproject jaar twee (DOVO) moeten studenten op verschillende niveaus lesmateriaal ontwikkelen en hierbij aangeven waarom voor het ene niveau of type onderwijs een andere opzet of aanpak is gekozen. Binnen MVT wordt een bezoek aan, of deel van de studie in, in het doeltaalland gestimuleerd door docenten. De keuze voor een ‘buitenland’minor brengt echter voor veel studenten planningstechnische problemen en risico’s met zich mee voor studievertraging of het niet kunnen volgen van een andere gekozen minor. Het panel vindt dit jammer en vindt het een gemis voor de ontwikkeling van de studenten MVT. Het panel ervaart het eveneens als een gemis dat er geen verplicht buitenlands verblijf is in studiejaren twee of drie. De opleidingen MVT hebben zowel binnen het algemene deel van het curriculum als binnen de uitstroomprofielen de gelegenheid om delen van de studie in het land van de doeltaal te volgen. Het panel heeft in de gesprekken met docenten en studenten geconstateerd dat dit wel wordt gestimuleerd, maar dat het animo onder studenten nog niet erg groot is. Dit komt onder andere doordat een buitenland verblijf roostertechnisch moeilijk is in te passen in de huidige programma’s. Bij Frans lijkt het aantal studenten in het buitenland aan te trekken. De studenten van de MVT-opleidingen organiseren excursies naar de doeltaallanden. Dit gebeurt minimaal eenmaal tijdens de opleiding van een student. Studenten bezoeken dan ook een partnerschool, waar de student eventueel een gedeelte van de opleiding kan volgen.
66/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Nederlands: • Op grond van de eindkwalificaties heeft vakliteratuur een belangrijke plaats bij deze opleiding. Studenten maken gebruik van de erkende standaardwerken, vakbladen, tekstboeken en actuele leermethodes in het avo, vmbo en mbo. Na bestudering van het lesmateriaal en de gehanteerde literatuur constateert het panel dat de vakliteratuur Nederlands actueel, relevant en representatief is. Er wordt in ruim voldoende mate aandacht geschonken aan het onderwijs aan leerlingen die beschikken over een andere moedertaal of van wie de ouders beschikken over een andere moedertaal dan het Nederlands. Voor vrijwel alle vakonderdelen zijn syllabi voorhanden waarin naast literatuur ook allerhande opdrachtmateriaal is opgenomen. • Aandacht voor onderzoeksvaardigheden komt in toenemende mate tot uiting in de aandacht voor het aanleren van een onderzoekende houding bij studenten. Dit gebeurt op het hoogste niveau tijdens het onderdeel Afstuderen Nederlands, waarin studenten naar aanleiding van een probleem uit hun lespraktijk een actieonderzoek uitvoeren (vergelijk facet 6.1). Er is nog geen sprake van een doorlopende onderzoekslijn. Wel worden de studenten in cursussen voorbereid op het uitvoeren van actieonderzoek bij Inleiding Taalkunde en bij sociolinguïstiek. Het panel vindt het positief dat de opleiding daartoe het handboek ‘Ontwikkeling door onderzoek’ hanteert, dat ook veel bij pabo’s wordt gebruikt. • Actuele ontwikkelingen in het werkveld worden opgenomen in het programma. In het kader van de nieuwe onderbouw zijn accenten in het schoolvak Nederlands aangebracht: actievere deelname door leerlingen, meer aandacht voor mondelinge, strategische en reflectieve vaardigheden en het benadrukken van de samenhang tussen de vakonderdelen schrijven, lezen, spreken en luisteren. De opleiding hanteert het begrip communicatief taalonderwijs (CTO) als rode draad in de leerlijn Vakdidactiek. Voor studenten betekent dit dat het ontwikkelen van een eigen visie op moedertaalonderwijs en het kiezen en gebruiken van leermethodes nog belangrijker is geworden. Ook wordt er aandacht gegeven aan taalachterstanden bij leerlingen en studenten. Door deze problematiek wordt taalbeleid op scholen van steeds groter belang. Andere aandachtspunten zijn: de plaats van het Nederlands in een competentiegerichte leeromgeving en invoering van wijk, vak- en topscholen. Het panel waardeert het dat er specifieke nieuwe cursussen zijn ontwikkeld gericht op het lesgeven in het mbo. • In 2009 is de Kennisbasis voor de lerarenopleiding Nederlands gereed gekomen en alle lerarenopleidingen Nederlands baseren zich daarop. • Beroepsvaardigheden komen ruim aan de orde in het programma, met name in de diverse stages en contactmomenten met de beroepspraktijk. In het programma zijn veel opdrachten opgenomen die ontleend zijn aan de actuele beroepspraktijk. De opleiding streeft ernaar om in alle leerlijnen een link naar de beroepspraktijk te leggen. Dat komt het sterkst tot uiting in de leerlijnen Vakdidactiek en Taal&Leren. Alle vakdidactische cursussen hebben als vertrekpunt het moedertaalonderwijs in (v)mbo en havo/vwo. • De studenten oordelen in STO 2008 positief over de aansluiting op actuele ontwikkelingen, de voorbereiding op en contacten met de beroepspraktijk en de praktijkkennis bij docenten.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
67/173
Engels: • Tijdens de opleiding werken de studenten toe naar het niveau van het Cambridge Proficiency Examination (CPE) op het eindniveau C2 van het Europees Referentiekader (ERK) en leren ze lessen verzorgen in het hele tweedegraads vakgebied. De propedeusefase wordt afgesloten op het niveau van het Cambridge Advanced Examination (CAE). Landelijk wordt overwogen om het schrijven te toetsen op C1niveau. Studenten krijgen in de leerlijnen 1 tot en met 3 de kennis van het vakgebied die het vo-niveau van hun toekomstige leerlingen overstijgt. • Op de literatuurlijst staan veelal Engelstalige (hand)boeken, die internationaal ook worden gehanteerd bij Lerarenopleidingen Engels. De vakliteratuur vindt het panel up-todate, relevant en van het gewenste niveau. De keuze van taalvaardigheid literatuur wordt voor een groot gedeelte bepaald door de eisen van de CAE en CPE-tests. Overige literatuur komt overeen met de literatuur die andere Lerarenopleidingen Engels hanteren. De gehanteerde romans/leesboeken zijn geschikt voor het onderwijs op middelbare scholen. • Het panel heeft het studiemateriaal bestudeerd en vindt het relevant voor het vakgebied. De kwaliteit van het materiaal varieerde. De doelstellingen waren niet altijd direct duidelijk en worden door docenten in de eerste lessen geconcretiseerd naar studenten. De linken naar de onderwijspraktijk zijn soms indirect: bijvoorbeeld eerst de grammaticatheorie en daarna de pedagogische aspecten van grammatica. • Actuele ontwikkelingen in het vakgebied komen aan de orde in leerlijnen 4 en 5, bijvoorbeeld de 1e jaars cursus Vak-/leergebied in het vmbo. In de opleiding Engels is een opbouw in praktijkgerichte opdrachten opgenomen: groepsopdrachten in de propedeuse gericht op ervaringen in het voortgezet onderwijs en in de stage, individuele en groepsopdrachten in de hoofdfase en, individuele praktijkgerichte opdrachten in de afstudeerfase gericht op de vertaalslag van theorie naar praktijk. In vakinhoudelijke cursussen wordt voortdurend een link gelegd tussen de vakinhoud en de toepassing van het vak in de lespraktijk. In het tweede jaar wordt in de cursus Vakdidactiek specifiek aandacht besteed aan het onderwijs geven op het mbo. In vakproject DOVO moeten studenten lesmaterialen ontwikkelen voor de verschillende niveaus en typen van onderwijs in het tweedegraads gebied. Studenten kunnen zich tijdens het vakinhoudelijke uitstroomprofiel nog verder verdiepen in de taal. • Studenten hebben ruime mogelijkheden voor het aanleren van de noodzakelijke beroepsvaardigheden. Nadruk ligt daarbij in de voltijd opleiding bij de studiejaren 3 en 4. Duaal studenten zijn in alle studiejaren meer beroepspraktijkgericht aan het werk. Studenten komen in alle studiejaren in aanraking met de lespraktijk en lesvaardigheden. Daaraan wordt in diverse courses en in workshops aandacht besteed. Bij duaal studenten en het opleiden in de school gebeurt dit ook binnen de schoolomgeving door de coaches in de school. • Studenten doen ervaring op in het hele tweedegraads vakgebied binnen diverse cursussen. Andere cursussen richten zich meer op een specifiek type onderwijs. • Aandacht voor praktijkonderzoek is relatief nieuw in de tweedegraads lerarenopleidingen. In het vierde jaar wordt aandacht gegeven aan de onderzoeksmethodologie. Engels volgt daarin de ontwikkeling vanuit de lerarenopleiding Nederlands. Het panel heeft een aantal voorbeelden van actieonderzoek gezien. Daaruit blijkt dat meer training van studenten
68/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
een terecht aandachtspunt is binnen de opleiding en dat de ontwikkeling van een onderzoekslijn in het programma door de opleiding wordt opgepakt. Uit STO 2008 blijkt dat studenten tevreden zijn over de aansluiting bij actuele ontwikkelingen, de voorbereiding op de beroepspraktijk en het contact met de beroepspraktijk, de praktijkgerichtheid van het programma en bij de docenten. Docenten zijn inhoudelijk voldoende deskundig en op de hoogte van de beroepspraktijk. Op basis van bovenstaand commentaar over de kwaliteit en eenduidigheid van het studiemateriaal en de nog verder te ontwikkelen onderzoekslijn komt het panel tot het oordeel voldoende.
Duits: • Tijdens de opleiding werken studenten voor luister-, lees- en spreekvaardigheid toe naar het eindniveau C1 van het Europese Referentiekader (Goethe-Zertifikat). Voor schrijfvaardigheid streeft men naar niveau B2. Studenten leren lessen Duits te verzorgen in het hele tweedegraads vakgebied. Tijdens het vakgerichte deel van de opleiding is het Duits de voertaal in alle communicatie met de studenten. • De opleiding Duits heeft een taalassistent van het Europees platform in dienst. • De jaarlijks geactualiseerde literatuurlijst bevat Duitse (hand)boeken, die in Nederland en ook op internationaal gebied worden gehanteerd op de Lerarenopleidingen Duits. Het panel heeft de literatuurlijsten en het studiemateriaal bestudeerd en vindt de gehanteerde literatuur actueel, relevant en representatief voor het vakgebied en de te bereiken niveaus. De studiematerialen zijn bijna uitsluitend Duitstalig, wat in lijn is met ‘doeltaal – voertaal’. • Het opleidingsteam Duits komt tweemaal per jaar samen met andere tweedegraads lerarenopleidingen Duits (VLOD) om de vakspecifieke delen af te stemmen, de landelijke kennisbasis vast te stellen en gezamenlijke toetsen te ontwikkelen. • Wat betreft actuele ontwikkelingen wordt aandacht gegeven aan de examinering in het mbo in de leerlijnen 4 en 5. Via praktijkgerichte opdrachten leren studenten stapsgewijs om te gaan met de actuele beroepspraktijk. Het panel heeft voorbeelden aangetroffen omtrent het gebruik van actueel ict-materiaal en de aandacht voor specifieke scholenregiosituaties. Tijdens alle vakinhoudelijke cursussen Duits worden er linken gelegd tussen de vakinhoud en de toepassing van het vak in de lespraktijk. • Beroepsvaardigheden komen aan bod doordat studenten vaak zelf een les moeten voorbereiden of lesmateriaal moeten maken over een onderwerp. Daarnaast komt de beroepspraktijk ruimschoots aan de orde in het programma, onder andere in de Duitslandstage, het stedenbezoek en via diverse lezingen van gastdocenten. • Onderzoek komt in het programma aan de orde in de zin van praktijkgericht onderzoek op schoolniveau; niet in de zin van werken met wetenschappelijk onderzoek. Het panel heeft voorbeelden van studentonderzoeken (best practices) gezien en vindt deze van prima niveau en zeer toepasbaar in de praktijk, bijvoorbeeld een onderzoek naar belangstelling voor Duits als keuzevak en daaraan gekoppelde informatiebrochure over mogelijkheden van het vakgebied Duits. • In STO 2008 oordelen studenten positief over de praktijkgerichtheid van de opleiding, de contacten met de beroepspraktijk, de aandacht voor actuele ontwikkelingen, de
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
69/173
voorbereiding op de beroepspraktijk en de inhoudelijk deskundigheid van docenten (scores 3,6 – 4,2). Frans: • Het panel constateert na bestudering van het studiemateriaal dat de vakliteratuur toereikend is en gericht op interactie met de praktijk. Voor het literatuuronderwijs is enige vernieuwing van titels mogelijk. Voor vakdidactiek heeft het panel voor de hoofdfase Didactiek van het Vreemde Talenonderwijs, van Kwakernaak gemist, ter aanvulling op Staatsen, Vakdidactiek in de onderbouw. • Tijdens de opleiding werken studenten toe naar het eindniveau B2+ van het ERK (DELF en DALF2 examens) en leren ze lessen te verzorgen in het hele tweedegraads vakgebied. • Via de landelijke werkgroep Kennisbasis wordt er gesproken met het Centre International d’Etudes Pedagogiques te Sèvres om te komen tot een officieel niveau B2Pro(fessionnel), speciaal bestemd voor (aankomende) leraren Frans die zelf geen native speaker zijn. Voor het vakgebied Frans wordt landelijk de Kennisbasis ontwikkeld in samenwerking met de andere lerarenopleidingen Frans. In de toekomst zullen ook gezamenlijke kennistoetsen worden ontwikkeld. • Actuele ontwikkelingen komen met name aan de orde in de leerlijnen 4 en 5. Daarbij wordt ook aandacht gegeven aan het werken met ERK-niveaus in de scholen inclusief het deelnemen aan DELF-scolaire. Door hun eigen voorbereiding op het DELF-examen zijn de studenten vertrouwd met deze wijze van werken en beoordelen. • In het uitstroomprofiel Vakinhoudelijke vorming kunnen studenten zich verder verdiepen in de taal. Tijdens de vakinhoudelijke cursussen Frans wordt een link gelegd tussen de vakinhoud en de toepassing van het vak in de lespraktijk. Bij vakdidactiek in jaar vier wordt er tijdens de colleges specifiek aandacht besteed aan het onderwijs zoals dat op het mbo wordt gegeven. Het lesmateriaal is in voldoende mate aan de beroepspraktijk ontleend. • De opleiding schenkt zichtbaar aandacht aan het belang van DOVO. In de opbouw van de vakdidactische opleidingsonderdelen is echter niet zichtbaar hoe Communicatief Taalonderwijs wordt vormgegeven. De didactiek van de vaardigheden spreken, schrijven en luisteren hebben geen aparte module, en vanuit de huidige opzet blijkt eerder een focus op de didactiek van de ‘bouwstenen’ grammatica en woordverwerving, dan van een focus op de didactiek van de communicatie en de integratie van de vier vaardigheden. • Beroepsvaardigheden komen aan bod doordat studenten vaak zelf een les moeten voorbereiden of lesmateriaal moeten maken over een onderwerp. Daarnaast komt de beroepspraktijk ruimschoots aan de orde in het programma, onder andere in de stage/excursie, de ervaringen van docenten en via lezingen van gastdocenten. • De opleiding heeft onlangs onderzoeksvaardigheden opgenomen in een nieuw vak: Methodologie. Het panel acht dat gewenst aangezien de werkstukken van studenten versterkt kunnen worden ten aanzien van de methodiek van onderzoek, het niveau van
2
DELF in het derde studiejaar: Diplome d’Etudes en Langue Française, officieel Frans diploma ressorterend onder het Franse Ministerie van Onderwijs. DALF: Diplôme Approfondi de Langue Française.
70/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
• • •
•
gehanteerde bronnen, analyse van de gehanteerde literatuur en de verbinding naar de beroepspraktijk. De aandacht voor Taalvaardigheid is versterkt door het aanstellen van twee native speaker docenten. De opleiding werkt aan een uitwisselingsprogramma (20 EC) met de Universiteit van Toulouse. Dit stimuleert studenten om een deel van hun studie in het doelland te volgen. In STO 2007 en 2008 geven studenten Frans aan dat docenten voldoende op de hoogte zijn van de beroepspraktijk en inhoudelijk voldoende deskundig zijn (scores 3,5-4,3). Zij vinden dat de opleiding voldoende aansluit bij de actuele ontwikkelingen en dat studenten voldoende contact met de beroepspraktijk hebben. Gezien het feit dat de onderzoekslijn in het programma nog duidelijk verdere uitwerking behoeft, komt het panel tot het oordeel voldoende.
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Nederlands Engels Duits Frans
Goed Voldoende Voldoende Voldoende
Cluster: • De competenties van de lerarenopleidingen zijn enerzijds gekoppeld aan de Dublin descriptoren (bachelorniveau) en anderzijds aan de SBL-competenties (leraarschap op tweedegraadsniveau). De combinatie van beide borgt het hbo-bachelorniveau. Dit is in het Opleidingswerkplan per opleiding schematisch weergegeven voor alle cursussen. • Het toepassen van de kennisbasis, SBL-competenties en het Europees ReferentieKader zijn vertrekpunten voor alle vier curricula voor het vaststellen van de vakinhoudelijke en vakdidactische leerlijnen. De opleidingen wisselen op basis van deze elementen ervaringen en best practices uit. Per fase (propedeuse, hoofdfase en afstudeerfase) zijn de te bereiken niveaus voor vak- en beroepsvorming onderscheiden en worden deze afgesloten met een assessment (vergelijk facet 2.8). • In alle cursusbeschrijvingen wordt duidelijk omschreven wat de positie van de cursus in het programma is en hoe de cursus is gekoppeld aan de eindkwalificaties (SBL, Dublin en kennisbasis). De competenties zijn expliciet terug te vinden in de leerdoelen van de blokken en moduleboeken. • De belangrijkste vakdidactische concepten worden in het eerste studiejaar behandeld (les voorbereiden, lesfragment uitvoeren). Daarna wordt een aantal beroepscontexten geïntroduceerd ter verbreding en verdieping om studenten te leren onafhankelijker van lesmethoden te werken. In de lessen Vakdidactiek oefenen studenten met werkvormen. De uitwerking van de kennisbases in leerdoelen per cursus is terug te vinden in de verschillende cursusbeschrijvingen. • De MVT-opleidingen werken aan de invoering van digitale taalportfolio’s gebaseerd op het ERK per 2009–2010 of 2010–2011.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
71/173
Nederlands: • Bij de opleiding wordt nu nog uitgegaan van de PML-eindtermen als basis voor de vakinhoudelijke en vakdidactische eindkwalificaties. Vanaf 2009-2010 zal daarvoor de Kennisbasis in de plaats komen, welke in 2009 beschikbaar is gekomen. • Aangezien studenten met een lager beginniveau instromen wordt in de leerlijn Taalkunde meer aandacht gegeven aan de transfer tussen vakmanschap en meesterschap. In de leerlijn Letterkunde wordt ook in de hoofdfase jeugdliteratuur aangeboden en wordt breder kennisgemaakt met de canon van de Nederlandse literatuur. • De leerlijn Taalbeheersing is met 6 EC verzwaard en studenten die extra aandacht nodig hebben bij schrijven, krijgen het dringende advies een deel van hun keuzevakruimte te vullen met deficiëntiecursussen. Het panel vindt de aandacht voor de aansluiting op het lagere instapniveau terecht. Engels: • Het panel constateert dat de uitwerking van het programma niet consistent is beschreven in de cursusbeschrijvingen. Sommige cursusbeschrijvingen zijn Engelstalig, sommige Nederlandstalig of een mengeling van beide. Bij sommige cursusbeschrijvingen zijn de werkvormen, toetsvormen en toetscriteria helder beschreven. Bij andere cursusbeschrijvingen is dit minder het geval. De consistentie moet worden versterkt, vindt het panel. • Uit het materiaal en de gesprekken met studenten blijkt dat in de vakmodulebeschrijvingen wordt gerefereerd aan de kennisbasis. In veel studiemateriaal en in de studentproducten wordt gerefereerd aan de te behalen competenties. Voor het vakdidactische materiaal is dit duidelijker weergeven dan voor andere cursussen. Uit STO 2008 blijkt dat studenten de relatie tussen doelstellingen en het programma positief waarderen. • De opleiding meldt als aandachtspunt dat de relatie van de cursus met de competentieontwikkeling meer expliciet zal worden benoemd en dat daarmee ook de afstemming tussen de beroepsvoorbereidende vakken en de vakdidactiek wordt versterkt. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende Duits: • Na bestudering van het programma en de studiematerialen constateert het panel dat de competenties duidelijk worden gedekt door de inhouden van het programma. Studenten hebben de mogelijkheden om met het onderwijsprogramma de gestelde leerdoelen en eindkwalificaties te behalen. • Sinds 2008–2009 zijn de nieuwe examen (Goethe-Zertifkat B1 tot en met C1) onderdeel van het les- en toetsprogramma. Sinds 2005-2006 zijn de lessen Taalverwerving uitgespreid over alle opleidingsfasen. Sinds studiejaar 2007-2008 is er binnen de leerlijnen Taalverwerving, Taalbeschouwing en Taal & Onderwijzen meer aandacht voor Fonetiek, Psycholinguïstiek en Taalverwervingtheorieën. Met deze wijzigingen worden studenten bewuster van het eigen taalniveau en de wijze waarop ze de taal bestuderen. • Het vakdossier (stammend uit 2004) zal worden vervangen door een digitaal Taalportfolio waarmee de student zijn/haar vorderingen op het gebied van taalvaardigheid en met
72/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
betrekking tot zijn competenties inzichtelijk maakt. Dit taalportfolio wordt gebaseerd op het ERK. De opleiding werkt aan een concretere beschrijving in de cursushandleidingen van de competentieontwikkeling van de student. Daarmee zal de afstemming tussen de beroepsvoorbereidende vakken en de vakdidactiek beter tot zijn recht komen. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende.
Frans: • De competenties zijn zichtbaar verwerkt in de studiehandleidingen en worden door studenten gehanteerd als leidraad. • De doorvertaling van de competenties naar de leerdoelen en leerinhoud vindt het panel voor de vakinhoudelijke vakken goed vormgegeven. Voor de vakdidactische onderdelen is dit minder adequaat gezien het ontbreken van een aantal vakdidactische onderwerpen zoals de training van de productieve vaardigheden. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende.
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
Nederlands Engels Duits Frans
Goed Goed Goed Voldoende
Cluster: • Samenhang wordt gerealiseerd door de indeling van het programma via de benoemde leerlijnen in relatie tot de studiefasen. Voor iedere opleiding is per cursus helder omschreven tot welke leerlijn en welke studiefase de cursus behoort. Voorgaande cursussen gelden als voorkenniseis voor daarop volgende cursussen. Dit is om het niveau van de studenten niet te veel uit een te laten lopen en om voldoende diepgang te realiseren. De samenhang tussen theorie en praktijk komt aan de orde in leerlijn Taal en Leren. De samenhang tussen binnenschools en buitenschools leren komt met name tot uiting in de leerlijn Taal en Praktijk. De samenhang van de cursussen is in de cursushandleidingen omschreven. • De samenhang tussen de leerlijn Vakinhoud en de leerlijn OnderwijskundeBeroepsvaardigheden komt met name bij Vakdidactiek aan de orde. • Bij vakdidactiek leren studenten op welke wijze het taalvak kan worden overgebracht aan leerlingen in het vmbo en het mbo en oefenen ze werkvormen en toetsing. Ook hebben studenten in SLC en praktijkleerlijn de gelegenheid om ervaringen uit de stages te bespreking in de leerlijn Taal& Praktijk. In deze leerlijn zijn projecten ondergebracht die projectmatig handelen vereisen en waar de schoolpraktijk en de cultuur van het taalvakgebied centraal staan. • Binnen het cluster is in 2008-2009 de samenhang en afstemming geïntensiveerd tussen de cursussen in de leerlijn Onderwijskunde-Beroepsvaardigheden en de lijn Taal&Onderwijzen. Docenten hebben structureel overleg om de inhouden en de verschillende cursussen op elkaar af te stemmen en om verschillen bewust aan te geven.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
73/173
•
In de opleidingsteams wordt regelmatig overlegd over de samenhang van modulen, de logische opbouw, het tijdstip van aanbod en de actualiteit en relevantie van cursussen.
Nederlands: • De introductie van de leerlijnen per 2008-2009 is goed waar te nemen in de curriculumopbouw. Het geheel maakt een coherente indruk. Diverse onderdelen bouwen circulair op elkaar voort met een stijgende graad in moeilijkheid. In de opeenvolgende jaren vindt verdieping plaats en is er ruimte voor keuzemodulen en een verdiepingsminor. • In het zelfevaluatierapport staat beschreven dat recentelijk diverse cursussen op elkaar zijn afgestemd. Dit wordt door het panel bevestigd bij bestudering van de studiematerialen. • De samenhang tussen theorie en praktijk is door het hele programma verweven. Studenten volgen veel praktijkopdrachten en worden aangezet tot het zelfstandig ontwerpen van lessen(series) en het doen van kleine onderzoekjes in de school. • In de leerlijn Taal en Leren wordt expliciet aandacht besteed aan de overdracht van de Nederlandse taal aan leerlingen met taalproblemen. In deze leerlijn hebben studenten de gelegenheid om met werkvormen te oefenen, te experimenteren en vervolgens te reflecteren op hun eigen werk. • In de leerlijnen Vakdidactiek en Taal en Leren wordt een brug geslagen naar de Onderwijskundige en Algemeen Beroepsvormende leerlijn. In het vakspecifieke deel wordt met name aandacht besteed aan SBL-competentie 3. • Uit STO 2008 gegevens blijkt dat studenten licht positief zijn over de samenhang. Studenten zijn zeer tevreden over de aansluiting op actuele ontwikkelingen en de aansluiting tussen stage en het overige onderwijs. Er is een duidelijke verbetering waarneembaar ten opzichte van voorgaande jaren. Engels: • De opleiding Engels heeft aandacht voor verbetering van de samenhang. Op verzoek van studenten is bijvoorbeeld de aandacht voor gebruikersgrammatica en de methodologie van grammatica versterkt en vervroegd in het programma. Ook is de aandacht voor de vakinhoudelijke achtergronden versterkt. • Uit STO 2007 en 2008 blijkt dat studenten tevreden zijn over de samenhang in het programma. Dit wordt aan het panel in gesprekken met studenten bevestigd. • Recentelijk zijn er wijzigingen in het programma aangebracht om de studeerbaarheid in relatie tot de samenhang te verbeteren. Door het aanbieden van extra lestijd en aangepaste roostering is de doorstroming van CAE naar CPE verbeterd, evenals de opeenvolging van Grammar I naar Grammar II. • Het panel vindt de opbouw in complexiteit helder, bijvoorbeeld Grammar I handelt van basisgrammatica in jaar 1 tot geavanceerde grammatica en foutenanalyse in jaar 2 en 3. De cursussen kennen een logische volgorde qua complexiteit. Het panel heeft dit gezien in de behandeling van grammatica, fonetiek, spreekvaardigheid en methodologie cursussen. Instroomeisen per cursus worden strikt gehanteerd.
74/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Duits: • Het werken met leerlijnen komt duidelijk tot uiting in de opbouw van het curriculum en deze zorgen voor een duidelijke samenhang. De diverse vakonderdelen/cursussen bouwen logisch op elkaar voort met toenemende verdieping/complexiteit. Dit blijkt uit het studiemateriaal. Uit studentevaluaties blijkt dat studenten positief oordelen over de aansluiting van cursussen bij hun vooropleiding en bij actuele ontwikkelingen in het onderwijs (Land und Sprache, Landeskunde und Literatur). Ook bij vakdidactiek wordt duidelijk de link gelegd naar de actuele onderwijspraktijk. De studentopdrachten zijn relevant en komen in samenwerking met de diverse scholen tot stand. In het landenproject wordt aandacht besteed aan internationalisering (excursies en buitenland verblijf) en aan de samenwerkingsverbanden met de scholen uit het veld. • Volgens het STO 2007 en 2008 heeft het programma Duits voldoende samenhang. Dit wordt in notulen van studentpanelgesprekken bevestigd. Studenten melden dat het landenproject, het project Land&Sprache en het vak Landeskunde&Literatur vakoverstijgend zijn en aansluiten bij de cursussen in de leerlijn Taal&Onderwijzen en bij de vakken in de taalverwerving. Studenten ervaren voldoende aansluiting bij actuele ontwikkelingen en voldoende aansluiting bij de vooropleiding. Frans: • Uit documentatie en gesprekken is het panel gebleken dat de samenhang tussen de vakcursussen bij iedere cursus expliciet wordt benoemd en besproken met de studenten. • Het panel constateert een logische opbouw in de vakinhouden (Taalverwerving, -beschouwing en cultuur). Er is een opbouw naar het DELF/DALF-examen. De vakdidactische lijn is minder logisch van opzet. De focus lijkt te liggen op Focus on Form (grammatica, vocabulaire, toetsing en foutenanalyse) en lijkt niet door te groeien naar de vaardigheden (Focus on Meaning). In jaar 1 krijgen studenten een inleiding in vakdidactiek, waarin de grondbeginselen van de vakdidactiek worden behandeld. Tevens worden studenten in deze cursus voorbereid op de Stage – Leren&Werken delen van het curriculum door een theoretische onderbouwing, het ontwikkelen van relevante vaardigheden en het ontwikkelen van een reflectieve houding. Het panel constateert dat er een focus is op grammaticaverwerving. Als project Taal en Praktijk krijgen studenten vervolgens Taaldorp, dat daar niet op aansluit. Gespreksvaardigheid en Toetsing zouden daar logischerwijs aan vooraf moeten gaan. De link tussen leerlijnen 1-3 (theorie) en 5 (praktijk) kan worden versterkt. Bijvoorbeeld, voorafgaand aan het DOVO-project zou aandacht gegeven moeten worden aan de didactiek van gespreksvaardigheid en luistervaardigheid. Ook in de module Toetsing kan meer aandacht worden gegeven aan de training van de vaardigheden van schrijven/spreken/luisteren bij leerlingen. • Voor de taalvaardigheid en de vakdidactiek is een logische opbouw in moeilijkheidsgraad zichtbaar. Vervolgdidactiek in de hoofdfase moet op alle taalvaardigheden worden gericht. • STO 2008 toont verbetering ten opzichte van STO 2007 ten aanzien van de door studenten ervaren samenhang. De aansluiting op vooropleiding, actuele ontwikkelingen en de aansluiting theorie en praktijk worden positief beoordeeld. • Op basis van het commentaar ten aanzien van de vakdidactische lijn komt het panel tot het oordeel voldoende.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
75/173
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Nederlands Engels Duits Frans
Goed Goed Goed Goed
Cluster: • Het didactisch concept zoals beschreven in het opleidingsmodel is gebaseerd op het Rotterdamse Onderwijs Model (ROM). De didactische visie is verder uitgewerkt in de Opleidingswerkplannen per opleiding. • De opleidingen hanteren het uitgangspunt ‘practice what you preach’. Dit sluit aan bij het centrale beleid dat uitgaat van competentiegericht onderwijs en leren in de praktijk. De student leert actief en zelfstandig, leert samenwerken, leert in samenhang, leert in een uitdagende en veilige leeromgeving, leert vanuit realistisch en betekenisvolle opdrachten. Docenten bieden gevarieerde, uitdagende en aantrekkelijke werkvormen. Studenten zijn mede vormgever van hun onderwijs. ICT speelt op verschillende manieren een rol bij het leren. • Het panel vindt het positief dat de opleidingen een diversiteit aan werkvormen hanteren. Deze staan beschreven in de cursushandleidingen en het Opleidingswerkplan per opleiding. Gehanteerde werkvormen zijn onder andere hoorcollege, werkcollege, demonstraties, zelfstudie, rollenspellen, groepswerk, discussievormen, opdrachten, ICT/PC werkvormen en practica. Het panel vindt dat de werkvormen in het algemeen aansluiten bij de doelstellingen, leerinhouden en het didactisch concept. Nederlands: • Na bestudering van het studiemateriaal constateert het panel dat een variatie aan werkvormen wordt gehanteerd. Veel werkvormen zijn erop gericht om competentieontwikkeling in beeld te krijgen. Door studenten wordt de variatie in werkvormen in STO 2008 positief gewaardeerd. Wel willen studenten dat de afstemming tussen docenten van één blok verder wordt versterkt. Het panel constateert dat het opleidingsteam dit signaal heeft opgepakt en werkt aan betere spreiding van cursusdossiers en vermindering van het aantal dossiers/toetsmomenten (vergelijk 2.8) binnen blokken. • Door werkvormen zelf te ondergaan (practice what you preach) ervaren studenten de meerwaarde van bepaalde werkvormen of een specifieke vakmatige opzet of aanpak. • De cursus vakdidactiek-ICT gaat uit van het gebruik van ICT ter verrijking van het onderwijs. De inhoud van de cursus wordt aangepast aan de nieuwste ontwikkelingen zoals podcasts, WebQuests en andere sociale softwaretoepassingen (web 2.0). Studenten moeten een verbinding kunnen maken tussen de kenmerken van de sociale software en de kenmerken van het schoolvak Nederlands.
76/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Engels: • De studenten ervaren de diversiteit aan werkvormen positief, zo blijkt uit STO 2008. Studenten waarderen dat in alle cursussen de link wordt gelegd met het uiteindelijke beroep van leraar. Studenten melden dat bij een aantal vakken meer aandacht nodig is voor afstemming tussen docenten over de wijze waarop ze het vak geven. • Het panel vindt dat de werkvormen aansluiten bij de onderwijsvisie. Dit is duidelijk in de vakdidactiek en methodologie cursussen. Studenten leren reflecteren op hun competentieontwikkeling. Duits: • Uit STO 2008 blijkt dat studenten positief oordelen over de afwisseling in werkvormen, de inhoudelijke kwaliteit van het studiemateriaal, de inzet van digitale hulpmiddelen en de keuzeruimte binnen het programma. Studenten werken afwisselend individueel en groepen. Zij worden getraind in projectmatig werken, presenteren en het maken van werkstukken. Het panel vindt de gehanteerde werkvormen en de ordening in de leerlijnen passen bij het didactisch onderwijsmodel en het competentiegerichte opleiden. • In studentpanelgesprekken is gebleken dat studenten explicietere aandacht wilden voor de link met de actuele beroepspraktijk in de vakken van de leerlijn Taal&Onderwijzen in het eerste studiejaar. De opleiding heeft dit signaal in 2009 opgepakt met de personele versterking met een vakdidacticus Duits en meer diversiteit in de leerlijn. Frans: • Uit STO 2008 blijkt dat studenten positief oordelen over de diversiteit aan werkvormen, de voorbereiding op de beroepspraktijk en de praktijkgerichtheid van het programma. • In de uitvoering van het onderwijs herkent het panel de overgang van docentsturing naar gedeelde sturing en zelfsturing.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Nederlands Engels Duits Frans
Voldoende Voldoende Goed Voldoende
Cluster: • Het panel constateert dat de talenopleidingen een variatie aan toetsvormen hanteren, passend bij de werkvormen. De toetsvormen zijn benoemd in de Opleidingsplannen en cursusbeschrijvingen. Voorbeelden van toetsvormen zijn: openboek toets, schriftelijke gesloten toetsen, multiple choice toetsen, individuele en groepsopdrachten, verslagen en presentaties van projecten (product en proces), vaardigheidstoetsen, lessenreeksen, portfolio en assessments. Tijdens de lessen wordt ook aandacht gegeven aan formatieve toetsing. • Voor de toetsing van lees-, luister-, schrijf- en spreekvaardigheid aan het eind van iedere studiefase wordt gebruik gemaakt van internationaal erkende toetsen van het Goethe Institut, Cambridge Advanced Examination, en DELF/DALF-examens.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
77/173
•
•
•
•
•
•
•
Een substantieel aantal docenten uit het cluster Talen is naast zijn/haar functie als tweedegraads lerarenopleider, ook werkzaam als erkend assessor bij eerstegraads lerarenopleidingen, bij het British Council, het Goethe Institut en Alliance Française. Tijdens vakdidactiek in het vierde studiejaar leren studenten zelf toetsen te maken en toetsen te analyseren. Studenten leren ook nieuwe ontwikkelingen op toetsgebied toe te passen, zoals het ontwerpen van taalquests en de aansluiting bij het Europees Taalportfolio. Voor het afstuderen zijn er clusterbrede afspraken. Het vakmanschap van de startbekwaamheid van de student is geborgd in het afstudeerproject Vak. De student richt zich hierbij op een actueel thema uit de kennisbasis. Er vindt vakinhoudelijk of – didactisch onderzoek plaats, waarin het taalgebied in de breedste zin van het woord het uitgangspunt is. Studenten kunnen bijvoorbeeld historische en literaire verbanden in korte verhalen van verschillende jeugdliteratuurschrijvers onderzoeken en hierover een essay in de betreffende taal schrijven. De bevindingen worden gepresenteerd als onderdeel van het algehele afstudeerprogramma. In de afstudeeropdracht Uitstroomprofiel wordt de startbekwaamheid vakdidactisch, onderwijskundig en pedagogisch geborgd in de richting van het gekozen uitstroomprofiel (vakinhoudelijk, zorg, beroepspraktijkvorming). Aansluitend op hierboven genoemd voorbeeld, kan de student dezelfde jeugdliteratuurschrijvers en korte verhalen toegankelijk maken voor leerlingen in het vakverdiepende tweedegraadsvakgebied. Er worden kant en klare projectbeschrijvingen, docenthandleidingen, opdrachten et cetera ontwikkeld. De lerarenopleidingen Taal werken met de LIO- en afstudeerassessments. Uit gesprekken concludeert het panel dat studenten de eisen en richtlijnen voor beoordeling helder vinden, zoals deze zijn uitgewerkt in de handleidingen voor de student. De uitgangpunten voor toetsing zijn helder verwoord in de cursusbeschrijvingen en het Opleidingswerkplan. Doordat docenten nadere uitleg geven worden de toetscriteria meer concreet. Dit wordt verder versterkt doordat studenten kunnen werken met proeftoetsen. In de afstudeerwerkstukken is de bijdrage van de vakelementen (taal en vakdidactiek) niet altijd goed herkenbaar (zie facet 6.1). In de aansturing van de opdrachten kan deze focus sterker worden meegenomen. De taalopleidingen werken aan dit verbeterpunt en betrekken de vakdocenten/vakdidactici in het schooljaar 2009-2010 weer meer bij de beoordeling van de afstudeerwerkstukken. Het panel vindt dat een goede ontwikkeling. Wat betreft de bewaking van de toetskwaliteit geldt dat binnen het cluster Talen het vierogen-principe bij/in alle toetsen een gangbaar principe is. Dit geldt vooral voor het toetsconstructie proces waarbij in de totstandkoming van de definitieve toets bijna altijd het onafhankelijk oordeel van een andere collega wordt betrokken. Dat kan verschillende kwaliteitselementen van de toets betreffen: toetslengte, toetsvragen, toetsniveau, toetscesuur e.d. Daarnaast wordt er veelvuldig gebruik gemaakt van de principes van coteaching waarbij twee of meer docenten gezamenlijk uitvoering geven aan de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van een cursus teneinde afstemming over de inhoud te bewerkstelligen. Bij grotere opleidingen is dit makkelijker te realiseren. Daar waar nodig, in het geval van knelpuntvakken of bijzondere omstandigheden, wordt dit principe toegepast ongeacht de omvang van de opleiding.
78/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Nederlands: • Het panel constateert dat in het Opleidingswerkplan per curriculumonderdeel wordt weergegeven hoe ieder onderdeel wordt getoetst. Daaruit blijkt een grote variatie aan toetsvormen. Uit het toetsmateriaal concludeert het panel dat de toetsen goed aansluiten bij de gestelde doelen van de cursussen, zowel qua inhoud als qua niveauopbouw van de leerstof. • Bij een aantal cursussen zijn de toetscriteria op heldere wijze ontworpen en weergegeven. Het panel is van mening dat daar in de breedte nog wel verbetering mogelijk is. Uit het toetsmateriaal blijkt dat de toetsen adequaat zijn beoordeeld. • Studenten leren om nieuwe ontwikkelingen op het gebied van toetsing toe te passen, zoals het ontwerpen van webquests en ze maken kennis met het Europees Taalportfolio in de leerlijn Taal&Leren. • Bij het assessment LIO bekwaam hanteert men een onafhankelijke beoordeling, waarbij niet de eigen SLC is betrokken. De lesuitvoering wordt beoordeeld door een onafhankelijk gecertificeerde assessor uit de school (werkveld). • Uit STO 2008 blijkt dat studenten tevreden zijn over de toetsing. Studenten weten van tevoren waarop ze worden beoordeeld en vinden dat de toetsen aansluiten bij de leerstof en een beroep doen op zowel kennis als inzicht. Wel hebben studenten de wens om meer cursussen af te kunnen sluiten met een schriftelijke toets in plaats van met presentaties en verslagen. Op die wijze zou zowel voor studenten als docenten de toetslast kunnen worden verminderd. In het huidige leerjaar wordt al geëxperimenteerd met kortere nakijktermijnen, meerkeuzetoetsen (toetsbank) in de leerlijn Taalkunde, één eindopdracht in het dossier Vakdidactiek en het tussentijds inleveren van opdrachten voor Taalbeheersing en Vakdidactiek. • Op basis van het commentaar ten aanzien van de verheldering van de toetscriteria en het beperken van de toetsbelasting bij studenten komt het panel tot het oordeel voldoende. Engels: • De studenten kunnen de officiële Cambridge toetsen volgen. Meeste studenten echter volgen niet de officiële toetsen bij de centrale examencentra, maar de Cambridge toetsen nagekeken door interne examinatoren die getraind zijn als Cambridge examinatoren. • De mondelinge vaardigheid wordt altijd afgenomen bij de Lerarenopleidingen Engels, omdat de opleidingsvereisten die van de British Council overstijgen. • Uit STO 2008 blijkt dat studenten positief oordelen over de informatie over toetsing en de aansluiting van de toetsing op het onderwijs. • Het panel is van oordeel dat in het algemeen de toetsen en toetsvormen passen bij het gewenste niveau en de inhoud van de cursussen. De Cambridge exams toetsen het passende niveau voor luister-, spreek-, schrijf- en leesvaardigheid. De literatuurtoetsen toetsen de schrijfvaardigheden en het inzicht in literatuur. • De toetsingscriteria zijn niet duidelijk vermeld in de cursushandleidingen. De toetsvorm en de cesuur voor het slagen zijn vaak wel vermeld, maar niet de inhoudelijke criteria voor het wel of niet behalen van een toets. Studenten geven aan dat zij daarvan door de docenten op de hoogte worden gebracht en dat zij kunnen oefenen via proeftoetsen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
79/173
•
•
Docenten en management geven aan dat het toetsbeleid op dit punt kan worden aangescherpt. De feedback naar studenten varieert in kwaliteit van zeer uitgebreid in LIO-assessments en literatuurtoetsen tot beperkt bij bijvoorbeeld grammaticatoetsen en Startbekwaamassessment. Feedback op het Startbekwaamassessment krijgt ook vorm in de mondelinge feedback na de presentatie. Op basis van het commentaar over vermelding en verheldering van toetscriteria komt het panel tot het oordeel voldoende.
Duits: • De mondelinge taalvaardigheid wordt aan het einde van ieder blok door twee examinatoren afgenomen. Studenten testen hun taalniveau regelmatig met Dialang. Voor de grammaticavaardigheden wordt een digitaal oefenprogramma gehanteerd. Door VLOD3 wordt landelijk een standaardtoets Duits C1 ontwikkeld. • In het STO 2008 oordelen studenten positief over de duidelijkheid van de beoordelingscriteria en de aansluiting van de toetsing op de inhoud van de cursussen en de gehanteerde werkvormen. • Binnen de opleiding Duits gaan alle docenten meewerken aan het afnemen van de toetsen in de leerlijn Taal&Onderwijzen, om onderling kennis uit te wisselen en de samenhang in het programma te versterken. • Het panel constateert uit toetsmateriaal, portfolio en werkstukken dat de toetsen aansluiten op zowel de inhoud als de niveauopbouw van de leerstof. • studenten vinden dat de toetsen aansluiten bij inhoud en werkvormen van de cursussen. Studenten ontvangen vooraf duidelijke informatie en weten waar ze aan toe zijn. Na toetsing ontvangen zij van de docenten gerichte feedback. Frans: • Bij de toetsing van de vakonderdelen wordt uitgegaan van het principe ‘Tout se tient’. Dit komt onder andere tot uiting bij de toetsing van de onderdelen in de leerlijn Taalvaardigheid. Bij elke TaVa4-toets dienen alle vaardigheden in stelling te worden gebracht, waarbij de nadruk kan liggen bij een bepaalde vaardigheid. Er wordt door alle jaren heen een concentrisch patroon gehanteerd. • Voor alle cursussen ligt de norm op 70%, behalve bij het DELF-examen waar de norm bij 50% ligt. • Uit toetsproducten blijkt dat studenten geregeld feedback krijgen. In de beoordeling wordt gewerkt met vaste beoordelingsschema, aangevuld met mondelinge of schriftelijke feedback. Het panel vindt de beoordeling juist en passend bij de kwaliteit van het studentwerk. Het panel vindt dat de toetsen en toetsvormen in het algemeen passen bij de inhoud en de niveauopbouw in de cursussen. Het onderdeel onderzoeksvaardigheden behoeft meer aandacht; dit wordt door de opleiding aangepakt met de nieuwe module Methodologie (vergelijk facet 2.1).
3 4
VLOD: Vereniging Leraren Opleidingen Duits TaVa: Taalvaardigheid
80/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
Uit STO 2008 blijkt dat de toetsing en beoordeling door studenten positiever wordt beoordeeld dan in 2007. Studenten vinden dat de toetsen aansluiten op de modulen. Uit het STO 2007 en 2008 constateert het panel dat er vooruitgang is geboekt ten aanzien van de duidelijkheid van beoordelingscriteria. Studenten geven, ook in gesprekken, aan dat zij duidelijk weten waarop zij worden beoordeeld, mede door de mondelinge toelichting van docenten en het gebruik van proeftentamens. Studenten vinden dat de toetsing goed aansluit op het onderwijs. Het panel is echter van oordeel dat de toetscriteria niet altijd duidelijk zijn vermeld in de cursushandleidingen. Op basis daarvan komt het panel tot het oordeel voldoende.
Facet 6.1: gerealiseerd niveau
Nederlands Engels Duits Frans
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Cluster: • Het afstuderen omvat een portfolio, een afstudeerproduct en een presentatie van dit product. Deze drie producten worden beoordeeld met een assessment ‘Startbekwaam’, waarin wordt bepaald of de student over de beoogde eindkwalificaties beschikt en zo als startbekwaam leraar in het onderwijs kan gaan werken. Het portfolio wordt beoordeeld door de eigen SLC in samenspraak met de vakcoach van de student. Het beroepsproduct (best werk) wordt beoordeeld door twee docenten, waaronder een onafhankelijke gecertificeerd assessor, met behulp van een standaard beoordelingsformulier dat is gebaseerd op de Dublin descriptoren. Bij voorkeur is een van de docenten een vakdidacticus en/of een onderwijskundige. Zo wordt geborgd dat het gerealiseerde eindniveau in overeenstemming is met het beoogde niveau. Het eindwerkstuk voor het vak wordt beoordeeld door een vakdocent. Voor elke beoordeling zijn de eisen en richtlijnen uitgewerkt in een handleiding voor de student. • Leidraad voor de eindkwalificaties van de Lerarenopleidingen Taal zijn de kennisbases per taalgebied, het Europees Referentiekader en de SBL-competentie. • Het panel heeft per opleiding een tiental bestwerk producten en circa zes LIOassessment dossiers bestudeerd, met daarnaast twee tot drie startbekwaamheidsportfolio dossiers. Bij de Hogeschool Rotterdam wordt het LIOassessment zwaarder aangezet dan het startbekwaamheidsdossier. • Het startbekwaamheidsdossier bouwt voort op de aandachtspunten die de studenten meenemen uit hun LIO-dossier. De afstudeeropdracht Vak (6 EC) is vakdidactisch van aard en kan worden uitgebreid tot een product van 12 EC door ook de afstudeeropdracht Uitstroomprofiel hiervoor in te zetten. • Het panel ziet een ontwikkeling in de opzet en beoordeling van de portfolio’s startbekwaam. Ook de opzet en beoordeling van de LIO-bekwaam assessments is in de afgelopen jaren gestandaardiseerd. Het panel vindt het positief dat de vakdocenten weer meer betrokken worden bij de beoordeling van de afstudeerwerkstukken. Daarmee zal het belang van het startbekwaamportfolio voor studenten toenemen. Nu wordt het belang
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
81/173
van het LIO-bekwaamassessment meer belicht dan het belang van het startbekwaamassessment. Nederlands: • De SBL-competenties en PML-eindtermen zijn leidraad voor de eindkwalificaties van de student, totdat de landelijke Kennisbasis in werking treedt. In het vierdejaars actieonderzoek komen studenten vanuit een heldere vraagstelling, een probleemanalyse, resultaten en conclusie tot een of meer aanbevelingen. Het panel herkent dit duidelijk in de ter inzage gestelde werkstukken van studenten. • In het STO 2008 oordelen studenten positief over het niveau van hun opleiding en de voorbereiding op de beroepspraktijk. • Na bestudering van de LIO-assessment en startbekwaamassessment portfoliodossiers constateert het panel dat LIO-portfolio’s consequent worden opgesteld en een nagenoeg identieke opbouw kennen. De beoordeling is echter nog niet eenduidig. Soms is deze uitermate beknopt en soms juist uitgebreid en opbouwend. • Vaak speelt de school waar de student LIO is of waar hij stage loopt een aanjagende rol bij de keuze van de afstudeeropdracht. Ook in de begeleiding speelt de school een voorname rol. Het panel vindt het niveau van de afstudeerproducten goed. De opbouw in de onderzoeken is duidelijk herkenbaar. De theoretische component is nog van wisselend niveau. De reflecties in de portfolio’s zijn vaak zeer omvangrijk. In alle portfolio’s krijgt de relatie met de te ontwikkelen competenties ruim aandacht. • Het panel constateert op basis van het LIO- en afstudeermateriaal van een aantal studenten waarvan zowel het LIO-dossier als het afstudeerdossier bijeen gelegd konden worden, dat de eindkwalificaties worden behaald. • Op basis van de geconstateerde variatie in opbouw van de portfolio’s, de beoordeling en feedback en de variatie in de toepassing van de theoretische component van onderzoek komt het panel tot het oordeel voldoende. Engels: • Na de propedeuse sluiten studenten het ERK af op C1 niveau. In de hoofdfase bekwamen de studenten zich verder in het verzorgen van lessen Engels in het gehele tweedegraads vakgebied. De taalvaardigheid sluiten de studenten af op C2-niveau. In de afstudeerfase kiezen studenten voor een uitstroomprofiel. De taalvaardigheid voor ERK wordt binnen CAE en CPE afgenomen. Uit de studentproducten wordt het niveau C1/C2 van de studenten bevestigd. • In het STO 2008 oordelen studenten positief over het niveau van de opleiding, de voorbereiding op de beroepspraktijk, de kennis en het inzicht in het vakgebied, de bekendheid met de beroepspraktijk en beroepsvoorbereiding. • Het panel heeft een tiental bestwerk producten en vijf LIO-assessment portfolio’s en drie startbekwaam portfolio’s bestudeerd. De probleemstelling bij de onderzoeken/projecten zijn goedgekeurd door de opleiding en de school. Het panel constateert dat de afstudeerwerken van hbo-niveau zijn. De vraagstellingen zijn in het algemeen relevant voor het werkveld. Studenten kunnen beslissingen nemen over verbetermaatregelen in hun beroepspraktijk. Zij kunnen over doelstellingen en resultaten helder communiceren
82/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
•
•
met collega’s. Studenten bezitten basisvaardigheden voor onderzoek; datacollectie en verbanden leggen tussen theorie en praktijk. Afstudeerwerkstukken kunnen worden versterkt in de verantwoording van de methodologie, de literatuurreferenties en de combinatie van theorie en praktijk. Het docententeam Engels werkt aan verbetering door studenten onder andere te trainen in literatuurverwijzing. De feedback naar studenten is op schrift beperkt en daardoor niet altijd inzichtelijk voor het panel. Studenten geven aan dat mondelinge feedback ruim plaats vindt. Het niveau van reflectie in portfolio’s kan zich bij een deel van de studenten verder ontwikkelen van een terugblik op het handelen naar meer kritische reflectie gericht op competentieontwikkeling. De analyse van data en bewijsmateriaal kan scherper worden gelinked aan de te ontwikkelen competenties. Soms moet de lezer/beoordelaar zelf conclusies trekken uit het gepresenteerde bewijsmateriaal. De competentieontwikkeling wordt in een deel van het portfolio in kaart gebracht. Studenten geven in hun Persoonlijk OntwikkelingsPlan aan welke competenties zij verder ontwikkelen en hoe zij dat (gaan) doen. Het panel constateert dat in de afgelopen jaren er meer eenduidigheid en afstemming is aangebracht in de opzet, inhoud van de portfolio’s en de assessments. Studenten werken duidelijk toe naar de eindniveaus per competentie. De toetsing en toetscriteria moeten meer transparant worden uitgewerkt. Het panel heeft vanuit het docententeam het vertrouwen dat de al ingezette lijn ter versterking van de afstudeerfase zal resulteren in een nog meer inzichtelijke beoordeling en verantwoording van het behalen van het eindniveau. Op basis van bovenstaande komt het panel tot het oordeel voldoende.
Duits: • Na de propedeuse sluiten de studenten het ERK af op niveau B1. In de hoofdfase bekwamen de studenten zich in het verzorgen van lessen Duits in het gehele tweedegraads vakgebied. De taalvaardigheid sluiten de studenten af op C1-niveau. In de afstudeerfase kiezen de studenten voor een Uitstroomprofiel. • Door het gebruik van de internationaal erkende toetsen (Goethe-Zertifikat) hebben de studenten een gedegen afronding van hun taalvaardigheid. Het niveau wordt gewaarborgd door ALTE (Association of Language Testers in Europe). • Het panel heeft heldere studenthandleidingen aangetroffen voor de assessments en voor het bestwerk. Uit de werkstukken en portfolio blijkt dat deze handleidingen ook door studenten worden gehanteerd als leidraad voor opzet en inhoud van hun producten. Docenten beoordelen de studentwerkstukken nauw gezet, conform de toetscriteria. De toetsing is gebaseerd op de te behalen eindkwalificaties. Het panel vindt het positief dat bij de beoordeling van de vakwerkstukken in de afstudeerfase de zeggenschap van de vakdocenten Duits weer is vergroot. • Uit de bestudering van tien LIO-assessments en startbekwaamheidsdossiers blijkt dat deze een consequente opbouw hebben. Het niveau van de afstudeerwerken en bestwerk producten is voldoende tot goed op hbo-bachelorniveau. De vraagstellingen zijn relevant voor het werkveld. De aanpak en methodologie worden verantwoord. De beoordelingen zijn divers wat betreft uitgebreidheid van onderbouwing en feedback.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
83/173
•
•
Raadpleging van relevante (vak)literatuur is een ontwikkelpunt. De studenten reflecteren goed op het ontwikkelen van de eigen competenties, onder andere via hun eigen POP. In STO 2008 oordelen studenten positief over het niveau van de opleiding en de wijze waarop zij worden voorbereid op de kennis en inzicht in het vakgebied en op de beroepsuitvoering als docent (score 3,6-4,1). Het panel constateert dat de toetscriteria en wijze van beoordeling nog meer transparant kan worden uitgewerkt en komt op basis daarvan tot het oordeel voldoende.
Frans: • Qua taalvaardigheid sluiten de studenten de propedeutische fase af op niveau B1. In de hoofdfase bekwamen de studenten zich in het verzorgen van lessen Frans in het gehele tweedegraads vakgebied. De taalvaardigheid sluiten de studenten na jaar 3 op B2 niveau af in het officiële (Nederlandse) circuit van de DELF/DALF examens. Na jaar 4 doen zij dat op nog iets hoger niveau bij de opleiding zelf. • Door gebruik van de internationaal erkende DELF-examens wordt de taalvaardigheid geborgd. Zodra het niveau B2+Professionnel officieel wordt erkend door het Franse Ministerie van Onderwijs, zal het op landelijk niveau worden gehanteerd door alle lerarenopleidingen Frans voor de tweedegraadsleraar Frans. • Uit bestudering van een tiental dossiers met bestwerk en de portfolio’s constateert het panel dat studenten in het algemeen het hbo-bachelorniveau behalen. De opdrachten passen bij actualiteiten en vragen uit het werkveld. Studenten werken zelfstandig aan een vraagstuk uit de beroepspraktijk. Probleemaanpak en conclusies worden door studenten onderbouwd. Studenten maken gebruik van relevante vakliteratuur. • Wel kan een aantal punten verder worden aangescherpt. Studenten kunnen hun ontwikkeling in competenties meer staven aan concrete praktijkervaringen (‘showing, not telling’). Studenten kunnen bij de vakdidactische competenties meer de link leggen tussen het aangeleerde en de onderwijspraktijk in de scholen. Met versterking van deze punten zal ook de reflectie aan diepgang kunnen winnen. Het panel verwacht dat met de implementatie van de cursus Methodologie de aandacht voor de leerkracht als onderzoeker wordt aangescherpt en daarmee de aandacht voor actieonderzoek. De opleiding Frans kan hier aansluiten op de ervaringen van de opleiding Nederlands. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende. • In STO 2008 oordelen studenten positief over het niveau van de opleiding en de wijze waarop zij worden voorbereid op de beroepspraktijk als docent en de kennis en inzicht in het vakgebied.
84/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Cluster Exacte vakken Algemeen: Binnen het leergebied Mens & Natuur (M&N) in het voortgezet onderwijs worden landelijk de schoolvakken Natuurkunde, Scheikunde, Biologie, Techniek en Verzorging meer op elkaar betrokken. De lerarenopleidingen binnen het cluster Exact van de Hogeschool Rotterdam werken op dit gebied samen en bereiden studenten gericht voor op deze ontwikkeling; in de propedeutische en hoofdfase van de opleiding in de vorm van projecten evenals in de vakgerichte minor deel uitmakend van de uitstroomprofilering. Voor het leergebied M&N zijn er gezamenlijke programmaonderdelen van de opleidingen Biologie, Natuurkunde en Techniek van in totaal 9 studiepunten aan projecten M&N in leerjaar 1, en 4 studiepunten aan projecten M&N in leerjaar 2. De studenten van Natuurkunde, Biologie en Techniek hebben in jaar 1 het project Science en in jaar 2 Natuur en Milieueducatie. De studenten Wiskunde nemen in jaar 1 deel aan het project Leergebieden, waarin zij de rol van Wiskunde onderzoeken in de leergebieden Mens & Natuur en Mens & Maatschappij. In jaar 3 werken alle studenten aan het project De school als opdrachtgever. Zij ontwerpen educatief materiaal voor het vak- of leergebied waar hun stageschool behoefte aan heeft. In het kader van de uitstroomprofilering hebben de Exact-opleidingen gekozen voor een verdieping/verbreding van de vakinhoudelijke vorming. Studenten besteden de helft van de minor aan twee vakverbredende projecten waarin aspecten van Biologie, Natuurkunde, Techniek en Wiskunde samenkomen. De andere helft van de minor is vakverdiepend op de inhoud van de betreffende vakken afzonderlijk. Studenten maken zo kennis met de wetenschappelijke basis, kernconcepten en didactiek van de andere schoolvakken binnen het leergebied, waardoor zij in staat zijn een bijdrage te leveren aan gezamenlijke curriculumontwikkeling voor het leergebied Mens & Natuur en de exacte vakken in het voortgezet onderwijs. Kengetallen: Totaal ingeschreven studenten (peildatum september 2009) Cluster Exact: deeltijd duaal Totaal voltijd Biologie 112 66 27 205 Natuurkunde 30 42 9 81 Techniek 6 40 -46 Wiskunde 81 117 28 226 Totaal 229 265 64 558
Facet 2.1
Eisen HBO
Biologie Natuurkunde Techniek Wiskunde
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Goed Voldoende Voldoende Voldoende
85/173
Cluster: • De programma’s van de lerarenopleidingen cluster Exact zijn gebaseerd op de landelijke kennisbasis van de vakgebieden en de zeven competentiegebieden van de wet BIO (SBL-competenties). De vakspecifieke delen zijn gericht op het overdragen van gedegen en eigentijdse kennis, inzicht en vaardigheden met betrekking tot het schoolvak, in combinatie met het ontwikkelen van vakdidactische competenties. • Het vakmanschap van de lerarenopleidingen Exact is gebaseerd op de SBLcompetenties (met name competentie 3) en de kennisbasis. Studenten krijgen een stevige basis, inhoudelijk en didactisch, van het vak waarin zij later les gaan geven. Het vakmanschap komt met name tot uitdrukking in de onderdelen van de vakleerlijn. • Het vakspecifieke deel bestaat uit vakinhoudelijke en vakdidactische onderdelen. De verhouding tussen beide is vastgelegd in curriculumschema’s die jaarlijks worden vastgesteld. Conform landelijke afspraken omvat de vakleerlijn de helft van de studielast (circa 116 studiepunten). • Voor de vier lerarenopleidingen Exact is voor iedere deelleerlijn is een opbouw in niveau en complexiteit weergegeven per studiefase: propedeuse met accent op beroepsoriëntatie, de hoofdfase met accent op directe instructie en activerende didactiek en de afstudeerfase met het accent op autonomie. • Beroepsvaardigheden worden aangeleerd via de stage en via de cursussen Vakdidactiek. In studiejaar 1 en 2 bereiden studenten bij Vakdidactiek een les voor het voortgezet onderwijs voor, die zij vervolgens voor een deel aan hun medestudenten geven. Daarnaast is voortdurend aandacht voor toetsen, schoolexamens, didactische werkvormen en leerling-practicum. Ook worden lesmaterialen gemaakt ten behoeve van de eigen leerlingen van de stageschool, eerst op kleinschalige basis tijdens vakdidactiek, maar in jaar 3 uitgebreider in het vakproject “De school als opdrachtgever”. Tijdens de afstudeerfase maken studenten ook een beroepsproduct (het zogenoemde Bestwerkproduct). • In de minor Exact kunnen studenten hun kennis verbreden naar de andere exactvakgebieden of hun kennis in hun eigen vakgebied verder verdiepen. Biologie: • Het vakgerichte deel van de opleiding wordt onderscheiden in vijf deelleerlijnen: kennisgerichte leerlijn, vakdidactische leerlijn, de leerlijn praktische vaardigheden en onderzoek, de leerlijn Biologie en samenleving en de leerlijn Veldwerk en excursies. • Voor de vakkennis van biologiestudenten van de lerarenopleidingen wordt landelijk hetzelfde handboek gebruikt: Campbell. Dit is een (inter)nationaal gerenommeerd tekstboek voor het hoger onderwijs dat om de drie à vier jaar wordt geactualiseerd en dat de wetenschappelijke ontwikkelingen in de Biologie volgt. Daarnaast worden boeken gebruikt met specifiek op Nederland gerichte kennis van Biologie. Het panel heeft ook werk van Bill Bryson aangetroffen, een ander internationaal studieboek. Na bestudering van het studiemateriaal en de gehanteerde literatuur komt het panel tot de conclusie dat studenten in aanraking komen met actuele vakliteratuur.
86/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
•
•
Beroepsvaardigheden komen aan de orde in het stagedeel en het Beroepsvaardighedendeel. Studenten wonen een jaarlijks terugkerende conferentie bij voor biologieleraren. Het panel heeft vastgesteld dat het lesmateriaal aan de beroepspraktijk wordt ontleend, zoals blijkt uit de modulen Vakdidactiek. Er is bijvoorbeeld aandacht voor de praktijk in het vmbo, waar vakken in toenemende mate geïntegreerd worden aangeboden. In jaar 1 en 2 wordt 13 EC besteed aan vakverbreding in het kader van het leergebied M&N. Ook middels actieonderzoek wordt onderzoek naar de beroepspraktijk aangestuurd. Studenten bepalen aan welke (actuele) thema’s wordt gewerkt. Tijdens een werkweek aan een Duitse universiteit raken de studenten vertrouwd met eigentijdse onderzoeksmethoden in de Biologie, naast hetgeen zij in het programma krijgen aangeleerd. Uit STO 2007 en 2008 blijkt dat studenten positief oordelen over de actualiteit van het onderwijs, de praktijkgerichtheid en de aansluiting op de beroepspraktijk. Met name de hoeveelheid contact met de beroepspraktijk wordt door de studenten positief gewaardeerd. Tijdens Vakdidactiek raken studenten vertrouwd met actuele ontwikkelingen in het biologieonderwijs zoals de concept/contextbenadering, de leergebieden, de momenteel in gebruik zijnde schoolmethodes, het werken met misconcepten en toetsing. Het panel vindt dat studenten kennis kunnen nemen van goede vakdidactische literatuur, deze is wat betreft vakinhoud, onderwijskunde en algemene didactiek toonaangevend. Uit studentwerkstukken concludeert het panel dat studenten deze vakdidactische literatuur nog meer gericht kunnen toepassen. Het panel constateert dat er meer aandacht gegeven kan worden aan de didactiek van taalgericht vakonderwijs, een actuele ontwikkeling in het vakgebied/de discipline. Het panel heeft vastgesteld dat bij de module toetsing in het kader van vakdidactiek een gerenommeerd gastdocent (van de SLO) de centrale lijn van toetsen aangeeft. Het panel vindt de inbreng van deze expertise positief. Het panel constateert dat de opleiding goede vakliteratuur hanteert, ontleend aan de beroepspraktijk. Studenten raken vertrouwd met actuele ontwikkelingen, waarbij het panel opmerkt dat de aandacht voor taalgericht onderwijs kan worden versterkt. Het panel is van mening dat het programma ruime mogelijkheden biedt tot ontwikkeling van de gewenste beroepsvaardigheden. Het programma heeft aantoonbare verbanden met de beroepspraktijk. Op basis van deze bevindingen komt het panel tot het oordeel ‘Goed’.
Natuurkunde: • Binnen het vakdidactisch deel van de opleiding zijn vier deelleerlijnen te onderscheiden: de kennisgerichte leerlijn, de vakdidactische leerlijn, de leerlijn praktische vaardigheden en onderzoek en de leerlijn Mens en Natuur. • Voor de vakinhoudelijke cursussen hanteert de opleiding het basisboek Physics van Cutnell & Johnson, dat bij alle lerarenopleidingen Natuurkunde wordt gebruikt. Het boek wordt nationaal en internationaal gezien als een uitstekend natuurkundeboek in het hoger onderwijs. Het is actueel en regelmatig verschijnt een nieuwe druk, waarin de recente ontwikkelingen in het vakgebied en opleidingsdidactiek zijn verwerkt. Het panel heeft daarnaast geen overzichtelijk studiemateriaal voor vakdidactiek aangetroffen. Actuele ontwikkelingen over onderwijs in de natuurwetenschappen komen aan de orde doordat
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
87/173
•
•
•
•
•
docenten bijvoorbeeld NVOX5 mondeling onder de aandacht van de studenten brengen. Het vakconcept sluit aan bij recente ontwikkelingen in het Nederlandse natuurkundeonderwijs voor havo en vwo, met als kern de conceptbenadering. Voor het vmbo wordt aandacht gegeven aan het in toenemende mate geïntegreerd aanbieden van exacte leergebieden. In jaar 1 en 2 wordt 13 EC besteed aan vakverbreding in het kader van het leergebied M&N. De opleiding maakt gebruik van de, gezamenlijk met andere tweedegraads lerarenopleidingen Natuurkunde ontwikkelde, database met vakspecifieke opleidingsmaterialen (kennisbank met leerobjecten). Deze is voor studenten en docenten toegankelijk via de digitale leeromgeving N@tschool. Deze digitale vorm is sneller aan te passen aan actuele ontwikkelingen dan de vroeger gebruikte readers. De opleiding heeft een actieve rol binnen het landelijke K3-project voor Natuurkunde. Het programma heeft verder aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk doordat studenten vanaf het eerste studiejaar veelvuldig in aanraking komen met de beroepspraktijk via stages en de cursussen Vakdidactiek. Studenten leren lessen voor te bereiden en uit te voeren. Er wordt aandacht gegeven aan het gebruik van schoolboeken, de toetsen, de schoolexamens, de didactische werkvormen en het leerling-practicum. Ook worden lesmaterialen ontwikkeld ten behoeve van de eigen leerlingen van de stageschool. Dit mondt in jaar 3 uit in het vakproject ‘De school als opdrachtgever’ en in het vierde jaar in het afstudeerberoepsproduct (het best-werk). Het panel heeft vastgesteld dat actuele ontwikkelingen en specifieke beroepsvaardigheden zichtbaar zijn in de modulen bijvoorbeeld door aandacht voor taalproblematiek of aandacht voor het gebruik van rubrics (een schema van criteria voor de beoordeling van praktische opdrachten en werkstukken in het voortgezet onderwijs) en aandacht voor moderne leervormen (het nieuwe leren, activerende werkvormen). Natuurkunde studenten zijn verplicht tenminste twee dagen deel te nemen aan een van de landelijke natuurkundeconferenties, bijvoorbeeld de jaarlijkse LioNS-conferentie voor lerarenopleidingen Natuurkunde en Scheikunde of de Woudschotenconferenties. Actuele ontwikkelingen en de beroepspraktijk krijgen ook aandacht tijdens de vaste excursieweek, waar studenten kunnen deelnemen aan een van de opleidingsoverstijgende excursies of studiereizen naar het buitenland. Praktische (beroeps)vaardigheden en onderzoek krijgen specifieke aandacht in een aparte leerlijn. Systematisch onderzoek volgens een onderzoekscirkel staat daarbij centraal. Dit start in jaar 1 met de module Onderzoeken en ontwerpen en wordt de volgende jaren steeds verder uitgewerkt. In jaar 4 moet de student laten zien dat hij in zijn afstudeeronderzoek zelfstandig de onderzoekscirkel kan doorlopen. Het panel stelt vast dat de onderzoeken en studentproducten verschillen van niveau, waarbij soms alleen eenvoudige producten worden gepresenteerd, zonder test of kritische beschouwing en soms meer complexe producten met duidelijker argumentatie en onderbouwing. Het panel is van mening dat de opleiding de eisen waaraan de studentproducten moeten voldoen qua niveau duidelijker gesteld kunnen worden, vooraf (in concrete aanwijzingen, tussentijds (via feedback) en achteraf (via beoordelingseisen).
5
NVOX is een periodiek van NVON, de Nederlandse Vereniging voor het Onderwijs in de Natuurwetenschappen.
88/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
Uit het STO 2007 en STO 2008 blijkt dat de scores van studenten ten aanzien van de actualiteit, de voorbereiding op de beroepspraktijk, de praktijkgerichtheid sterk zijn gestegen en nu ruim boven de IvL-norm van 3,25 liggen. Op basis van de commentaren over vakdidactische literatuur en variatie in het niveau van de studentonderzoeken komt het panel tot het oordeel voldoende.
Techniek: • Binnen het vakdidactisch deel van de opleiding zijn er vier leerlijnen: de leerlijn Mens&Natuur, de leerlijn Techniek toegepast in school en maatschappij, de leerlijn Technische&ondersteunende vakken en de leerlijn Transfer. • Het panel stelt vast dat literatuur die de opleiding hanteert relevant, actueel, beroepsgericht en representatief is. Wel kan de opleiding meer internationale literatuur gebruiken. Centraal staat het, dit cursusjaar ingevoerde, basisboek Productontwerpen van Eger e.a., dat ook bij andere lerarenopleidingen Techniek wordt gebruikt. Er wordt daarnaast gebruik gemaakt van vakliteratuur en actueel lesmateriaal dat in de lessen wordt ingebracht. Docenten borgen hun kennis van actualiteit onder andere door een bezoek aan Vedotech (conferentie voor docenten Techniek) en het volgen van de nieuwe ontwikkelingen binnen het vak. Landelijk staat het K3-project voor Techniek centraal voor de kennisbasis. • Het panel heeft gezien dat gebruik gemaakt wordt van aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal. Aangezien dit voor studenten niet altijd duidelijk zichtbaar was, is het afgelopen jaar een duidelijke verbeterslag gemaakt: de boekenlijst is uitgebreid en geactualiseerd. Ook de competenties en de leerdoelen aangaande beroepsgerichte vaardigheden en kennis van actualiteit zijn in de cursushandleidingen verduidelijkt en geconcretiseerd. De studenten oriënteren zich zowel in de Beroepsvoorbereiding als tijdens Vakdidactiek op het beroep van leraar door te oefenen met lesgeven in groepjes; door het bestuderen van examenprogramma’s en schoolboeken maken zij kennis met leergebieden. • Studenten komen vanaf eerste studiejaar veelvuldig in aanraking met de beroepspraktijk via stages en cursussen Vakdidactiek. Studenten leren lessen voorbereiden, lesmateriaal ontwikkelen en les te geven. Het vakconcept sluit aan bij de ontwikkelingen in het techniekonderwijs voor vmbo en de onderbouw havo/vwo en het mbo. Voor het vmbo is er aandacht voor de integratie van leergebieden binnen Mens&Natuur (13 EC in jaar 1 en 2 gezamenlijk met Biologie en Natuurkunde). • Uit de studiematerialen en gesprekken met studenten en docenten blijkt dat nieuwe vaktechnische ontwikkelingen worden onderzocht bij vakken als Materialen, Medische techniek, Productie, Transport, Logistiek en informatie. Voor vakdidactiek geldt dat studenten binnen de groep elkaar op de hoogte houden van hun (stage-)activiteiten en dat ze in deze groepen samenwerken aan beroepsproducten mede op basis van actuele ontwikkelingen uit de beroepspraktijk. • Het panel heeft aanzetten gevonden van actuele ontwikkelingen in de gebruikte lesmaterialen. In de eindverslagen heeft het panel dit nog niet duidelijk teruggevonden. Het panel heeft uit de gesprekken met de docenten tijdens de visitatie opgemerkt dat dit zich in de loop van de komende jaren zal doorzetten in de eindverslagen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
89/173
•
• •
Binnen het vakgebied Techniek staan praktische vaardigheden en onderzoek centraal. Dit krijgt vorm in een aparte leerlijn met aandacht voor systematisch onderzoek. In jaar 1 start de student met de module Onderzoeken en ontwerpen. Dit wordt in de daarop volgende jaren verder uitgewerkt. Tijdens de stage en het afstuderen (jaar 4) doen studenten toegepast onderzoek, waarbij de student laat zien dat hij zelfstandig de onderzoekscirkel kan doorlopen. Het panel constateert dat deze ontwikkeling nog recent is doorgevoerd. Zij herkent de onderzoekslijn nog niet duidelijk terug in de studentproducten die ter inzage lagen. Daarentegen geven het gesprek met de lectoren en de notitie Onderzoeksvaardigheden (versie 3 d.d. 9 september 2009) het panel voldoende duidelijkheid dat dit op korte termijn gerealiseerd gaat worden. In die notitie staan concreet te nemen maatregelen ter verduidelijking en versterking van de onderzoeksgerichtheid IvL-breed. Wel moet gezegd worden dat het merendeels plannen zijn die nog uitgevoerd moeten worden. Het panel dringt erop aan dat er ook een effectmeting gehouden wordt. Uit STO 2007 en STO 2008 blijkt dat studenten positief oordelen over de actualiteit en praktijkgerichtheid van het onderwijs. Op basis van bovenstaande is het panel van mening dat de opleiding voldoet aan de ‘Eisen hbo’. De reeds ingezette verbeterslagen ten aanzien van het gebruik van actuele literatuur en de versterking van de onderzoeksleerlijn worden door het panel gewaardeerd en verdienen verdere uitwerking. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende.
Wiskunde: • Binnen het vakdidactische deel van de opleiding zijn er negen leerlijnen: Vakdidactiek Theorie en methode, Vakdidactiek wiskundig onderwerp, Analyse&Algebra, Meetkunde&Lineaire algebra, Probleemaanpak&modellen, Statistiek&Kansrekening, Taal van de wiskunde, Wiskunde&Cultuur en Wiskunde&ICT. • Kennisontwikkeling vindt in de opleiding plaats in de vakinhoudelijke leerlijn. Vakliteratuur neemt daarbij een belangrijke plaats in, zoals de hantering van landelijk gebruikte methodes, actuele leermethoden voor havo/vwo, vmbo en mbo. De literatuur wordt vermeld in de cursushandleidingen/ Per cursus hanteert men gerichte readers met actuele literatuur. Het panel heeft dit bevestigd gezien in de readers voor statistiek, taal van de wiskunde, wiskunde & cultuur & kunst. Hiermee wordt het niveau vwo+ behaald. Cultuur & kunst geeft studenten een aparte eigen kijk op de wiskunde. • In de beginfase van de opleiding worden met name de boeken van de reeks Moderne Wiskunde, de vwo-delen, gebruikt omdat de instroomeis havo wiskunde B is. De boeken zijn actueel; hebben doorlopende leerlijnen van onder- naar bovenbouw. Het panel constateert dat er weinig internationale literatuur wordt gebruikt. • Voor Vakdidactiek wordt gebruik gemaakt van de APS-reeks, deze is beroepsgericht op wiskundestof voor de onderbouw. Daarnaast is veel materiaal beschikbaar via de website www.wiskundeleraar.nl. In de loop van de opleiding verschuift de focus van vakinhoud naar vakdidactiek. De focusverschuiving wordt ondersteund door de APS-reeks maar ook door het materiaal op de bovengenoemde website. Het panel is van mening dat de opleiding hiermee aansluit op de ontwikkelingen in de beroepspraktijk en gebruik maakt van studiemateriaal dat aan de beroepspraktijk is ontleend.
90/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
•
•
•
•
•
•
Het panel heeft actuele ontwikkelingen in het beroep aangetroffen, zoals de aandacht voor “zorgontwikkeling”. 60% van de studenten kiest voor dit onderdeel. Dat is een logische keuze, gezien het feit dat veel studenten een werkkring in het vmbo zullen krijgen. Voor het vak wiskunde zijn de actuele ontwikkelingen voor het panel minder zichtbaar in het programma. Wel constateert het panel dat er gebruikt wordt gemaakt van mathematische software in de diverse onderwijsonderdelen. Interactie met de beroepspraktijk komt met name tot uiting in de leerlijn Stage – Leren&Werken, in de stages en schoolprojecten. In de vakdidactische onderdelen wordt gebruik gemaakt van casus uit de beroepspraktijk, die worden vertaald naar oefeningen, praktijksimulaties en onderzoeksopdrachten. Ook vakoverstijgende projecten en afstudeeropdrachten zijn praktijkgestuurd. Het panel constateert dat het programma ruime mogelijkheden biedt tot de ontwikkeling van de gewenste beroepsvaardigheden. Actuele ontwikkelingen in de beroepspraktijk en het vakgebied komen ondermeer aan de orde in de recent aangepaste leerlijn Vakdidactiek van Wiskunde. Studenten moeten kennis uit recente literatuur koppelen aan hun ervaringen tijdens de stage. Verder werken studenten in vakoverstijgende projecten Wiskunde&leergebieden en Wiskunde&Cultuur aan hun beroepsvaardigheden betreffende de integratie en samenhang tussen de schoolvakken. De opleiding volgt de actuele ontwikkelingen in het vakgebied door studenten vertrouwd te maken met het uitgebreide repertoire aan didactische vaardigheden. Ook moeten studenten verplicht deelnemen aan de jaarlijkse wiskunde excursies. Studenten moeten aan drie van de vier excursies hebben deelgenomen. Bij de cursussen statistiek is het panel duidelijk gebleken dat de studenten een onderzoek doen. Afgaande op de bekeken verslagen stelt het panel vast dat er sprake is van een goede aansturing met als resultaat een keurig onderzoeksverslag. Het panel constateert wel dat deze lijn verder moet worden doorgezet richting afstudeerwerkstukken (vergelijk facet 6.1). Er is nog geen landelijke vakdidactische kennisbank voor Wiskunde. Zodra deze beschikbaar is, zal deze worden opgenomen in de cursussen. Het panel is van mening dat dit de actualiteit van het programma ten goede zal komen, aangezien deze nu meer blijkt uit een aantal readers dan uit de standaardboeken. Uit STO 2007 en STO 2008 blijkt dat studenten positief tot zeer positief scoren ten aanzien van de actualiteit, de praktijkgerichtheid en de beroepsgerichtheid van het onderwijsprogramma. Het panel constateert dat de opleiding weinig internationale literatuur hanteert, dat de actualiteit zal worden versterkt met de in te voeren kennisbank en dat de onderzoekslijn nog verder zal worden voortgezet in de afstudeerwerkstukken. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende.
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma Biologie Natuurkunde Techniek Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
91/173
Cluster: • In de cursushandleidingen per opleiding worden de betreffende onderwerpen uit de kennisbasis en SBL-competenties geconcretiseerd in leerdoelen. In het Opleidingswerkplan per opleiding is een schema opgenomen, waarin wordt aangegeven aan welke SBL-competenties en onderwerpen uit de kennisbases wordt gewerkt in de verschillende cursussen. Hieruit blijkt dat alle onderwerpen uit de kennisbases in het curriculum zijn afgedekt. Ook maakt hetzelfde overzicht duidelijk dat via het onderwijsprogramma alle Dublin descriptoren worden afgedekt. In de cursushandleidingen worden de betreffende onderwerpen uit de kennisbasis en SBLcompetenties geconcretiseerd in leerdoelen. Biologie: • De vakspecifieke leerlijnen zijn uitgewerkt naar het vakspecifieke programma dat de afgelopen jaren is verbreed en verdiept in de 43 vakspecifieke cursussen. In de cursusbeschrijvingen is de relatie met de kennistopics uit de kennisbasis aangegeven en is dit verwoord in de leerdoelen per cursus. Het panel heeft deze koppeling van eindkwalificaties aan programmaonderdelen duidelijk aangetroffen. • Uit gesprekken blijkt dat deze relaties voor studenten niet altijd herkenbaar zijn. Ook docenten geven aan dat duidelijker kan worden vastgelegd hoe via de deelcompetenties en de koppeling aan vakdidactische competenties wordt toegewerkt naar het eindniveau. • Het panel is van mening op basis van de programma-inhoud dat studenten de mogelijkheden hebben om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. In de zelfevaluatie geeft de opleiding aan dat binnen de vakdidactiek de vakcompetenties explicieter benoemd zullen worden en daarmee meer als leidraad kunnen worden gebruikt bij de benoeming van de competentieontwikkeling bij de student. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende. Natuurkunde: • Het panel constateert dat binnen de opleiding Natuurkunde een focus ligt bij het aanleren van het vakgebied. Voor de vaklijn zijn de competenties en de kennisbasis duidelijk herleidbaar naar de programma-inhoud en de cursusbeschrijvingen. Bij vakdidactiek, de crux van een lerarenopleiding, is deze koppeling niet altijd helder te herleiden. In het zelfevaluatierapport staat vermeld dat de beroepspraktijk van het leraarschap door studenten bij sommige (vakinhoudelijke) zaken als minder noodzakelijk wordt benoemd. Bepaalde zaken willen studenten gewoon weten/leren, zonder daarbij de beroepspraktijk als uitgangspunt te moeten nemen. • Het panel is van mening op basis van de programmaaginhoud dat studenten de mogelijkheden hebben om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het panel is echter van mening dat de relatie tussen de vakinhoudelijke en vakdidactische uitgangspunten duidelijker kan worden beschreven en uitgewerkt naar de cursusonderdelen. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende.
92/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Techniek: • De kennisbasis voor Techniek is nog in ontwikkeling en het panel stelt vast dat onderwerpen daaruit nu al worden behandeld. De competenties zijn in het programma verwerkt; in de cursusbeschrijvingen wordt een koppeling gelegd tussen de competenties, de leerdoelen en de leerstof. • Het panel is van mening op basis van de programmaaginhoud dat studenten de mogelijkheden hebben om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het panel benadrukt daarbij dat de relatie tussen de vakinhoud, de vakdidactiek en de te behalen competenties duidelijker kan worden beschreven. De studenten geven aan dat de didactiek en de vakinhoud een duidelijke samenhang hebben binnen de opleiding (o.a. via de zogenaamde Vakdidactiek-Helpdesk), maar in mindere mate in de stage, bijvoorbeeld door het gemis van gerichte feedback van de vakcoach in de portfolio’s is het voor studenten moeilijk om ontwikkeling van vakinhoud/vakdidactische competenties in de praktijksituatie aan te tonen. • Het panel benadrukt aandacht te blijven geven aan de samenhang tussen vakinhoud, didactiek en de competenties en komt op basis van dit aandachtspunt tot het oordeel voldoende. Dit aandachtspunt wordt erkend en benoemd door de opleiding. Wiskunde: • De opleiding heeft een matrix opgesteld waarin een relatie is gelegd tussen de eindkwalificaties van het programma en de leerdoelen en -inhouden van de afzonderlijke programmaonderdelen. Om het vakinhoudelijke niveau te borgen is in deze matrix tevens de relatie aangegeven met de kennisbasis in ontwikkeling. Het panel stelt vast dat de competenties in het programma zijn verwerkt en dat het programma studenten de mogelijkheden biedt om de competenties te behalen. Het panel vindt dat in de cursusbeschrijvingen niet altijd een heldere koppeling wordt gelegd tussen de competenties en de leerstof. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende. De opleiding geeft in reactie hierop aan dat de SBL-competenties in het wiskundeprogramma zijn verwerkt en dat dit niet zozeer in de cursusbeschrijvingen zichtbaar is, maar wel in de cursushandleidingen.
Facet 2.3
Samenhang in het programma
Biologie Natuurkunde Techniek Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Cluster: • Samenhang wordt gerealiseerd door de indeling van het programma via de benoemde leerlijnen in relatie tot de studiefasen. Voor iedere cursus is beschreven tot welke leerlijn en welke studiefase de cursus behoort. Daarmee wordt ook de voortbouw op verworven kennis en ervaring uit voorgaande cursussen in kaart gebracht.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
93/173
•
•
•
•
•
•
De eerste twee studiejaren zijn vooral gericht op kennisgestuurd onderwijs. In het derde en vierde studiejaar krijgt het werk in de beroepspraktijk meer en meer aandacht en maken studenten daarbij eigen keuzen (uitstroomprofiel) voor een stageplaats, keuzevakken, de minor en de afstudeeropdracht. In het vierde studiejaar vindt de LIOstage plaats. In de propedeutische fase wordt geoefend met basale onderzoekstechnieken, waarna in de hoofdfase nieuwe onderzoeksmethoden worden geïntroduceerd. In de afstudeerfase voeren studenten zelfstandig een onderzoek uit. In de propedeutische fase zijn de vakken gericht op een algemene brede kennis van het vakgebied en oefenen studenten met basale onderzoekstechnieken. In de hoofdfase worden deze verder uitgediept en worden nieuwe onderzoekstechnieken geïntroduceerd. In de afstudeerfase krijgen de vakken een meer wetenschappelijke benadering en voeren studenten zelfstandig een (praktijkgericht) onderzoek uit. In jaar 1 wordt het basisniveau van de studenten (havo) verdiept naar een vwo-niveau en wordt gestart met de verbreding naar het totale leergebied Mens & Natuur. In het tweede jaar vindt verdere verbreding plaats. In jaar 3 en 4 ligt het accent op borging van het vakspecifieke eindniveau van de opleiding op hbo-bachelorniveau. Bij de Vakdidactiek/helpdesk vindt de transfer plaats tussen theorie en praktijk, waardoor een betere samenhang tot stand wordt gebracht. Gedurende de studiejaren oefenen studenten hun vakdidactische vaardigheden meer en meer met het lesgeven in groepjes en in het bestuderen van examenprogramma’s en schoolboeken van het betreffende vakgebied. Aan het eind van de hoofdfase wordt dit afgesloten met een kennistoets. De samenhang tussen theorie en praktijk komt aan de orde in de leerlijnen en cursusonderdelen waar studenten de praktijk ingaan en reflecteren op hun functioneren als leraar in het betreffende vakgebied: de praktijkopdrachten, schoolprojecten, stages en het afstuderen. Daarbij wordt in toenemende mate toegewerkt naar zelfstandigheid bij de student als vakkundig leraar. De student bestudeert de relatie tussen het vakgebied, de vakdidactiek en de beroepspraktijk en voert een gericht onderzoek uit. Binnen de exacte vakken wordt gewerkt aan een verbetering van de aansluiting en afstemming tussen de algemene beroepsvorming en de vakdidactiek. Bij Vakdidactiek worden verbanden gelegd met de onderwijsuitvoering van de student door accenten te leggen op directe instructie, toetsing en activerende didactiek. Er is een overleg gestart tussen de vakdidactiekdocenten van de exacte vakken met docenten Onderwijskunde gericht op versterking van de afstemming van Vakdidactiek en de Leerlijn ‘Onderwijskunde en Beroepsvorming’.
Biologie: • Uit de bestudering van het studiemateriaal en de gesprekken met studenten en docenten constateert het panel dat er een logische volgorde in de cursussen is. Dit wordt mede gerealiseerd door de rode draad die het centrale studiehandboek van Campbell biedt. Hierin blijkt ondermeer dat het eerste jaar meer docentgestuurd is en dat het programma steeds meer studentgestuurd wordt. In de opbouw van de studentproducten door de studiejaren wordt duidelijk toegewerkt naar toenemende complexiteit van vraagstukken en opdrachten.
94/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
Het panel heeft duidelijke samenhang vastgesteld tussen theorie en praktijk. Studenten volgen veel praktijkopdrachten en worden aangezet tot het zelfstandig ontwerpen van lessen(series). In STO 2007 en STO 2008 oordelen studenten positief over de samenhang in het programma, de aansluiting tussen stage en het overige onderwijs en de aansluiting op actuele ontwikkelingen. Wel geven studenten aan dat zij bij aanvang meer duidelijkheid en achtergrondinformatie wensen over de opzet van het programma. Dit wordt door de opleiding opgepakt en zal resulteren in een cursus Inleiding in de Biologie per cursusjaar 2009–2010. Op basis van deze ontwikkeling en de gewenste verdere afstemming tussen de vakdidactiek en de algemene beroepsvorming komt het panel tot het oordeel voldoende.
Natuurkunde: • Het panel heeft vastgesteld uit het studiemateriaal en de gesprekken met studenten en docenten dat de leerjaren en cursussen op elkaar voortbouwen, zoals blijkt uit het steeds complexer worden van de leerstof die de studenten steeds zelfstandiger moeten verwerken. De vakinhoud wordt in de loop van de jaren uitgediept. Het panel heeft geconstateerd dat er bij vakdidactiek en beroepsvaardigheden weinig theoretische ondersteuning is. Bij de natuurkundevakken is er een duidelijke samenhang tussen de theorie en de practicumproeven. • Uit STO 2007 en STO 2008 blijkt dat studenten de tevredenheid over de samenhang sterk is verbeterd. Studenten zijn in 2008 gematigd tevreden over de samenhang tussen en met algemene onderdelen. Zij zijn over het algemeen wel tevreden over de samenhang binnen de vakspecifieke leerlijnen. Zij geven aan dat wiskunde in natuurkundevakken soms een struikelblok is en in het curriculum voor deeltijd er teveel overlap is tussen diverse mechanicaonderdelen in jaar 1. Verder is uit evaluaties naar voren gekomen dat studenten in jaar 1 ook meer echte natuurkundevakken zouden willen (naast M&N- en B-onderdelen). Hierop is door de opleiding gereageerd met een herschikking van verschillende onderdelen in jaar 1, zodat studenten meteen vanaf blok 1 ook natuurkundevakken krijgen. • Op basis van bovenstaande en het initiatief binnen het cluster Exact om te komen tot meer afstemming tussen Vakdidactiek en Beroepsvorming komt het panel tot het oordeel voldoende. Techniek: • In het eerste studiejaar vindt een vorm van geïntegreerd leren binnen de lerarenopleidingen Natuurkunde en Techniek plaats, waardoor er meer samenhang tussen de verschillende onderdelen van de opleidingen en een betere aansluiting van de theorie op de beroepspraktijk is ontstaan. In elke periode zijn nu een theoretisch vak, het practicum en Vakdidactiek op elkaar afgestemd en is er een overkoepelende vakdidactische eindopdracht in de vorm van een beroepstaak. • Bij Techniek wordt de samenhang tot stand gebracht door te werken vanuit een visie op Techniek (ontwerpen, maken, gebruiken, onderhouden, recyclen) en materie (energie, informatie, maken, milieu). Deze onderwerpen worden uitgewerkt in verschillende projecten. De theoretische vakken hebben in deze structuur een ondersteunend karakter.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
95/173
•
Het panel heeft de leerlijnen aangetroffen, maar vraagt zich af of die helder zijn voor de studenten. Uit STO 2008 blijkt dat studenten nog onder de norm (3,25) oordelen wat betreft de samenhang in het programma. De samenhang tussen stage en het overig onderwijs wordt echter wel duidelijk positief beoordeeld. De opleiding stelt in haar zelfevaluatierapport dat het werken met leerlijnen nog meer zal worden verduidelijkt in de begeleiding van de studenten en zal worden verhelderd in de cursushandleidingen. Op basis van bovenstaande komt het panel tot het oordeel voldoende.
Wiskunde: • Het programma dat toeleidt naar de vakspecifieke competenties wordt gevormd door een aantal wiskundeleerlijnen, zoals Analyse, Meetkunde, Statistiek. De vakcursussen worden gekenmerkt door een vakinhoudelijk (nadruk in jaar 1 en 2) of een vakdidactisch accent (nadruk in jaar 3 en 4), waarbij het panel ook een verschuiving van aanbodgericht naar vraaggericht heeft aangetroffen. Met deze opbouw leren studenten eerst de kennis van de wiskunde en vanaf de tweede helft van het tweede jaar leren ze deze toe te passen in de beroepspraktijk via opdrachten, projecten en stages. De cursussen Vakdidactiek helpen om deze transfer te maken. • Het panel heeft vastgesteld dat in de vakinhoudelijke cursussen van fase 1 de lijn naar de bovenbouw van havo/vwo gelegd wordt, zodat studenten ook kennis nemen van de doorlopende leerlijnen binnen havo/vwo. • De vakinhoudelijke cursussen in jaar 2, 3 en 4 zijn met name bedoeld om voldoende wiskundige achtergrond te verwerven. Studenten moeten, na afstuderen, in staat zijn zichzelf een redelijk nieuw wiskundig onderwerp eigen te maken, waarvoor uiteraard een bredere basis nodig is dan de middelbare schoolwiskunde. • Een voorbeeld van de samenhang en opbouw van moeilijkheidsgraad: het onderdeel “functies van meer variabelen” zit in jaar 4, in de voorafgaande jaren is alles behandeld rondom functies van één variabele. Het onderdeel “analyse complexe getallen” in jaar 3 is ook een tweede voorbeeld van zo’n opbouw, eerst wordt alles rondom reële getallen behandeld. • Studenten oordelen gematigd positief over de samenhang in het onderwijsprogramma. Uit evaluatiegesprekken met studenten constateert de opleiding dat dit komt doordat de leerlijn Analyse te weinig samenhang vertoont met de leerlijnen Meetkunde of Statistiek. Ook vinden studenten de samenhang tussen de Vakdidactiek en Onderwijskunde niet optimaal. De samenhang tussen de stages en het overige onderwijs wordt positief beoordeeld. In het programma zullen nieuwe cursussen worden aangeboden om de samenhang tussen de Vakdidactiek en de leerlijn Onderwijskunde en Beroepsvorming te verbeteren en de samenhang tussen de wiskundeleerlijnen beter zichtbaar te maken. Daartoe worden nieuwe cursussen ontwikkeld. Dit geeft aan dat de opleiding zich bewust is van verbetermogelijkheden en daartoe acties wil ondernemen. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende.
96/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Facet 2.7
Didactisch concept en werkvormen
Biologie Natuurkunde Techniek Wiskunde
Goed Goed Voldoende Goed
Cluster: • Het didactisch concept dat ten grondslag ligt aan de inrichting van de vakinhoudelijke en vakdidactische leerlijn is een operationalisering van de vakdidactische uitgangspunten van het Rotterdams Onderwijs Model (ROM). • De opleidingen hanteren zoveel mogelijk de methodiek van de ‘dubbele bodem’: het eigen leren van de studenten (concepten) wordt steeds vertaald naar opdrachten, werkvormen en het leren van leerlingen (onder andere in contexten). Dit sluit aan bij het centrale beleid dat uitgaat van competentiegericht leren en leren in de praktijk. • Er wordt gebruik gemaakt van activerende werkvormen die in het Opleidingswerkplan zijn opgenomen, zoals individuele verdiepingsopdrachten; projectwerk met groepsopdrachten; practicumopdrachten; peerinstruction bij het oplossen van vraagstukken en bij het verwerven van concepten en presentaties nadat onderzoek is afgerond. • Het panel constateert dat de opleidingen een diversiteit aan werkvormen inzet, zoals colleges, proeven, practica, presentaties, discussie, schriftelijke producten als verslagen en portfolio’s, reflectie/intervisie of het maken van materiële constructies voor gebruik in de klas. Door individuele opdrachtgestuurde werkvormen oefenen studenten in het opzetten, uitvoeren en rapporteren van onderzoek. De Onderwijswerkplannen bevatten een overzicht van alle gehanteerde werkvormen. • Het panel stelt vast dat deze werkvormen een goed voorbeeld geven voor de studenten voor wat zij zullen tegenkomen in de praktijk in de klas; het draagt bij aan de ontwikkeling van de competenties. Door de diversiteit aan aangeboden werkvormen ervaart de student zelf de mogelijkheden die de verschillende werkvormen kunnen bieden in zijn toekomstig onderwijs, zo stelt het panel vast. De werkvormen doen in de loop van de studie steeds meer een beroep op het zelfstandig werken van de student. • Bij Vakdidactiek wordt groepsgewijs geoefend met lesgeven aan elkaar en het in projectgroepjes vergelijken van schoolmethodes. In de hoofdfase ligt de nadruk op de didactische vaardigheden die studenten tijdens stage kunnen toepassen in de beroepspraktijk. Door middel van reflectie, intervisie en feedback van de docent wordt geleerd van praktijkervaringen. • Bij alle vier vakopleidingen oordelen studenten in STO 2008 positief over de afwisseling in werkvormen en het algemene onderwijsproces. • Het panel is van mening dat de didactisch concepten van de opleidingen passen bij de doelstellingen en de uitgangspunten van het ROM. De werkvormen sluiten aan bij dit concept.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
97/173
Biologie: • Bij Biologie worden vele werkvormen toegepast, bijvoorbeeld veldwerk, excursies, opdrachten, (werk)colleges, ICT-werkvormen, demonstraties en practica. De studenten geven aan qua vakdidactiek voldoende voorbereid te zijn voor het werken in het onderwijs. Studenten vinden dat er voldoende gelegenheid is om het geleerde in praktijksituaties toe te passen. Wel wensen studenten meer keuzemogelijkheden. Natuurkunde: • De opleiding Natuurkunde hanteert de context-conceptbenadering waarbij abstracte concepten worden geplaatst in concrete situaties en toepassingen uit de dagelijkse praktijk. Dit maakt interactie mogelijk tussen vakinhoudelijke kennis en diverse praktische invalshoeken. In de opleiding worden diverse werkvormen gebruikt die aansluiten bij de leerdoelen van de cursussen, waaronder colleges, individuele verdiepingsopdrachten, projectwerk met groepsopdrachten, practica, peerinstruction en het zelfstandig bestuderen van concepten, presentaties et cetera. In het Opleidingswerkplan is een overzicht opgenomen. Aandachtspunt is het feit dat Natuurkunde een praktisch vak is dat studenten moeten kunnen doen. Een onderzoekende houding is daarbij belangrijk. • Studenten geven in studentenevaluaties aan dat zij een duidelijke opbouw in het curriculum herkennen en dat ze tevreden zijn over de variatie in werkvormen. Techniek: • Ook voor de opleiding Techniek geldt dat een variatie aan werkvormen wordt ingezet, conform het uitgangspunt van ‘Practice what you preach’: colleges, werkcolleges, opdrachtvormen, practica, individueel en groepswerkstukken, projecten, verdiepingsopdrachten, peerinstruction et cetera. Ook bij Techniek betreft het een praktisch vak betreft en is het belangrijk dat studenten dat moeten kunnen doen. Een onderzoekende houding is daarbij belangrijk. • Uit STO 2007 en 2008 blijkt dat studenten gematigd positief oordelen over de afwisseling in werkvormen. Ze zijn duidelijk tevreden over de inzet van digitale hulpmiddelen. • Uit de werkstukken van studenten constateert het panel dat studenten zich in hun werkstukken sterk richten op het ontwerpen. Daarbij komen de onderzoeksvaardigheden nog niet duidelijk uit de verf. Op basis hiervan en in combinatie met de conclusie van de opleiding dat de afwisseling in werkvormen tussen de verschillende studieonderdelen een aandachtspunt is, komt het panel tot het oordeel voldoende Wiskunde: • Ook de opleiding Wiskunde hanteert een variatie aan werkvormen. Deze zijn beschreven in de cursushandleidingen en het Opleidingswerkplan. Studenten leren verschillende didactische werkvormen te beheersen, opdat zij deze later in het vmbo, havo/vwoonderbouw of het mbo kunnen toepassen. Studenten worden in diverse settings uitgedaagd de lesstof uit te leggen zoals zij dat ook zouden doen aan de leerlingen in de schoolpraktijk. Op deze vertaalslag wordt door de studenten gericht gereflecteerd. Situaties uit de beroepspraktijk spelen daarmee een grote rol in het leerproces.
98/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
Het panel heeft vastgesteld dat met name de (zelf)reflectie op zowel vakinhoudelijk als vakdidactisch gebied een dominante rol speelt in het leerproces van de student. De studenten laten dit goed zien in hun portfolio’s waar ze bijvoorbeeld reflecteren op een uitgevoerde lessenreeks of ondersteunend lesmateriaal in klassensituaties.
Facet 2.8
Toetsing en beoordeling
Biologie Natuurkunde Techniek Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Cluster: • De wijze van beoordeling en toetsing is gebaseerd op de algemene richtlijnen in de Notitie Toetsbeleid van de lerarenopleidingen en de bepalingen in de onderwijs- en examenregeling. In de cursusbeschrijvingen wordt aangegeven met welke toetsvorm de beoordeling van een cursus plaatsvindt en hoe de eindbeoordeling tot stand komt bij een mix van toetsvormen. Docenten hanteren correctiemodellen (antwoordformulier en normering). • Voor de assessments wordt de IvL richtlijnen over LIO- en afstudeerassessments gehanteerd. Bij het LIO-assessment wordt de student beoordeeld aan de hand van zijn portfolio en de uitvoering van een les. Hierbij is niet de eigen SLC betrokken. De lesuitvoering wordt beoordeeld door een onafhankelijke gecertificeerde assessor uit het werkveld. Bij het assessment Startbekwaam wordt de student beoordeeld op: het beoordelingsportfolio, het beroepsproduct (bestwerk) en het eindwerkstuk voor het vak. Het portfolio wordt beoordeeld door de eigen SLC in samenspraak met de vakcoach. Het beroepsproduct wordt beoordeeld door de eigen SLC, een vakdidacticus en/of onderwijskundige. Het eindwerkstuk wordt door een vakdocent beoordeeld. • De kwaliteit van de toetsen wordt geborgd door intercollegiale toetsing vooraf over de samenstelling van de toets. Binnen het cluster Exact is het vier-ogen-principe bij/op alle toetsen van toepassing. Daarnaast wordt er gestreefd om altijd twee of meer docenten in te zetten op één cursus teneinde afstemming over de inhoud te bewerkstelligen. Vanaf studiejaar 2009-2010 wordt de kwaliteit van toetsen bewaakt door een Toetscommissie die voor het cluster Exact is ingesteld. De toetscommissie houdt zich onder meer bezig met: opstellen van een toetsplan per studiejaar gericht op (waar mogelijk) integratief toetsen; de vermindering van het aantal toetsmomenten en de verbetering van de samenhang in de toetsing; (het stimuleren) tot doorlichten van de toetspraktijk aan de hand van de aandachtspunten voor toetsing van de leerlijnen vakinhoudelijk en vakdidactisch en de leerlijn onderwijskunde en algemene beroepsvorming en het stimuleren tot integratieve toetsontwikkeling. • Toetsen worden nabesproken aan het begin van een volgende lesperiode, waarbij studenten inzage krijgen in het nagekeken werk. Ook verschijnen toetsen met uitgebreide uitwerkingen en tips in de digitale leeromgeving N@tschool.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
99/173
•
•
Elk studiejaar heeft een student twee termijnen om studieonderdelen af te ronden, waarbij de tweede termijn als herkansing geldt. Als een cursus niet in twee termijnen afgerond wordt, vervallen alle deelresultaten en moet de student het volgende jaar de cursus opnieuw volgen. In STO 2008 blijkt dat studenten gematigd positief oordelen over de duidelijkheid vooraf van de toetscriteria en over de aansluiting van de toetsing op het onderwijs. Sinds 2007 is wel een duidelijke verbetering in waardering zichtbaar.
Biologie: • Er wordt gebruik gemaakt van schriftelijke toetsen (multiple choice, open vragen), digitale vakkennistoets, (groeps)verslagen, presentaties, vaardigheidstoets, portfolio, assessments, herbarium, boekbespreking. Aan het eind van het derde studiejaar vindt een digitale vakkennistoets plaats via de landelijke toetsenbank voor Biologie (gebaseerd op de kennisbasis Biologie en de landelijke toetsbank). Docenten hanteren een antwoordmodel met normering of bij opdrachten een checklist. Het panel vindt de toetscriteria niet allemaal helder zichtbaar, bijvoorbeeld vakdidactiek producten, competentiebeoordeling. Niveau 1-6 van competentiebeheersing is volgens het panel niet ‘hard‘ te toetsen. Het panel vindt het positief dat de opleiding experimenteert met de hantering van rubrics bij de beoordeling van presentaties en opdrachten. • Het panel is van mening dat de toetsen qua vorm, inhoud en opbouw in niveau en complexiteit doorgaans goed passen bij de opzet van cursussen en de inhoud van de lesstof. Zijn de doelstellingen kennisgericht dan vindt doorgaans schriftelijke toetsing plaats. Onderzoeks- en praktijkgerichte activiteiten worden meestal afgerond met een verslag en/of presentatie. Bij projecten en andere groepsactiviteiten wordt gewerkt met een groepsverslag. Een enkele maal wordt een vaardigheidstoets gebruikt. Het portfolio speelt een centrale rol bij de assessments voor het in kaart brengen en beoordelen van de competentieontwikkeling bij de student. • Binnen twee weken na een toets krijgt de student via Osiris inzage in het toetsresultaat. De student kan op verzoek zijn toets inzien en de beoordeling met de docent bespreken. Het panel heeft echter in de beoordelingsformulieren en werkstukken weinig feedback aangetroffen. Soms is de beoordeling duidelijk, bij verslagen heeft het panel deze niet overal aangetroffen. Voor het panel zijn de beoordelingscriteria niet allemaal duidelijk, bijvoorbeeld bij de boekbespreking bij de module Evolutie. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende. Natuurkunde: • Bij vrijwel alle vakonderdelen wordt gebruik gemaakt van schriftelijke toetsen (tentamens) én verplichte opdrachten, waarmee praktische kennis en vaardigheden worden getoetst, zoals het doen van experimenten en onderzoek en modelleren en simuleren met de computer. De opdrachten hierbij bestaan uit verslagen, werkstukken, beroepsproducten (prestaties) en presentaties. Het panel heeft vastgesteld dat het niveau van de toetsen wat betreft vakinhoud varieert, maar wel voldoende is. Er is voldoende aansluiting op de lesstof, leerdoelen en gehanteerde werkvormen. Op het gebied van de vakdidactiek vindt het panel dat de systematiek, het overzicht en de toetsingseisen verbeterd moeten worden, bijvoorbeeld op het gebied van natuurkundige misconcepties bij zowel studenten
100/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
•
•
als leerlingen. Tijdens het gesprek met de docenten bleek dat zij de vakdidactiek als de crux van een lerarenopleiding zien. Het panel vindt dat de docenten dan ook meer eisen aan de studenten zouden moeten stellen ten aanzien van de vakdidactiek. De eisen en criteria op het gebied van vakdidactiek en beroepsvorming kunnen veel explicieter en overzichtelijker worden benoemd. Het gebruik van rubrics kan hierbij behulpzaam zijn. Dit staat nog in de kinderschoenen. Alle eerstejaars studenten doen een digitale toets aan het begin van de opleiding als nulmeting en aan het eind van jaar 1 als propedeusemeting. Deze toets wordt samengesteld uit een landelijke toets-itembank waar ook andere lerarenopleiding Natuurkunde gebruik van (kunnen) maken. Ten aanzien van de feedback naar de student stelt het panel vast dat dit duidelijk en adequaat plaatsvindt bij de schriftelijke vakinhoudelijke toetsen. Bij de beoordeling van portfolio’s kan dit worden versterkt, daar wordt veel feedback niet op papier vastgelegd. De beoordeling van eindwerkstukken (Best-werk) is weer wel duidelijk en voorzien van voldoende feedback. Studentenevaluaties geven aan dat de meeste studenten de toetsing van voldoende kwaliteit vinden, maar dat de resultaten van werkstukken soms (te) laat bekend worden gemaakt en dat studenten meer terugkoppeling op ingeleverde opdrachten wensen. De opleiding geeft aan dat inmiddels verbetering optreedt door het digitaal aanleveren en het digitaal leveren van feedback. Voor het panel is dit niet geheel inzichtelijk. Gezien bovengenoemde commentaren over toetscriteria vakdidactiek, de tijdigheid van bekendmaking van resultaten en de inzichtelijkheid van feedback, komt het panel tot het oordeel voldoende. Van invloed daarbij is dat de opleiding met het gebruik van rubrics en de digitale leeromgeving werkt aan verbetering en verdere ontwikkeling van deze aspecten.
Techniek: • De opleiding hanteert bij de vakonderdelen schriftelijke toetsen en verplichte opdrachten. • Het panel heeft vastgesteld dat de schriftelijke toetsen qua vorm, inhoud en niveau doorgaans passen bij de leerstof uit de leerboeken. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van verschillende soorten toetsen bij opdrachten, presentaties en werkstukken, die volgens het panel voldoende variatie bieden. De kennis die studenten moeten beheersen aan het eind van een cursus zijn vermeld in de cursusbeschrijvingen met verwijzingen naar de landelijke kennisbasis. Het panel vindt de hierin opgenomen opdrachten meestal niet erg concreet beschreven. • Het panel heeft vastgesteld dat bij schriftelijke toetsen de normering doorgaans vooraf al bekend is; bij de verschillende grotere werkstukken staat deze in de handleiding vermeld. Bij de beoordeling van de grotere werkstukken werd gescoord met –, + en ++, wat voor het panel geen duidelijk beeld gaf van de criteria. • Het gebruik van bijvoorbeeld rubrics (die in het VMBO, waar veel leraren van deze opleiding naar toe gaan, al behoorlijk ingang vinden) moet nog worden ontwikkeld. • Het panel vindt de feedback bij de werkstukken/verslagen wel eens (zeer) beperkt. Het panel is tevreden over de beoordeling van Best-werk die aan het eind van de opleiding door twee gecertificeerde assessoren plaatsvindt. Het is voor het panel niet helder bij de
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
101/173
•
•
beoordeling van het portfolio op basis waarvan bijvoorbeeld niveau 4 of 5 wordt bepaald en behaald en vindt de feedback van de BOS soms inhoudelijk beperkt op schrift. Studentenevaluaties geven aan dat de meeste studenten de toetsing van voldoende kwaliteit vinden, maar dat de resultaten van werkstukken vaak (te) laat bekend worden gemaakt en dat zij meer terugkoppeling op ingeleverde opdrachten wensen. De opleiding geeft aan dat inmiddels gebleken is dat het digitaal aanleveren en het digitaal feedback geven veel verbetering hierin te zien geeft. Gezien bovengenoemde commentaren over de toetscriteria, de tijdigheid van bekendmaking van resultaten en de inzichtelijkheid van feedback, komt het panel tot het oordeel voldoende. Van invloed daarbij is dat de opleiding met het gebruik van rubrics en de digitale leeromgeving werkt aan verbetering en verdere ontwikkeling van deze aspecten.
Wiskunde: • De vakdidactische cursussen worden getoetst door middel van een mix van toetsvormen met een opklimmende moeilijkheidsgraad: van eenvoudige lesvoorbereidingen in de propedeuse tot het samenstellen van een onderwijsleerpakket in de hoofdfase. • Andere toetsvormen zijn presentaties, opdrachten, werkstukken; reflectieverslagen en intervisie op basis van een video-opname. Daarnaast zijn aanwezigheid en actieve deelname onderdeel van de beoordeling. • Het panel heeft vastgesteld dat met name de toetsing van de competenties (het assessment) nog in ontwikkeling is. De formulieren die dit proces van competentietoetsing ondersteunen zijn aanwezig, echter de onderliggende motivatie voor de beoordeling van een bepaalde keuze door studenten ontbreekt vaak nog. • Het maken van een beroepsproduct als afstudeeropdracht is een integrale proeve van bekwaamheid, waarin de student laat zien dat hij de vakinhoudelijke en vakdidactische opleidingselementen beheerst. Daarnaast worden in de afstudeeropdracht de gedragsindicatoren van alle competenties getoetst. Het panel heeft vastgesteld dat de bekeken toetsen naadloos aansluiten bij de beschrijvingen van onderwijsonderdelen. • Uit studentevaluaties en gesprekken die het panel voerde met studenten, blijkt dat zij vooraf weten waarop zij worden beoordeeld. Ze vinden dat de toetsing voldoende aansluit op het onderwijs. Het panel vond de toetscriteria niet altijd helder uitgewerkt in de handleidingen, maar heeft deze wel aangetroffen bij de bekeken correctiemodellen, evenals de in de cursusbeschrijvingen opgenomen toetsvorm, toetstijd en mogelijke andere opdrachten die ter afronding van dat onderwijsonderdeel moeten worden gedaan. • Het panel vindt de toetsen adequaat beoordeeld in tegenstelling tot de verslagen waarbij zij veel onduidelijkheid vaststelt, hoewel de studenten tijdens het panelgesprek aangeven dit niet als een probleem te ervaren. Blijkbaar is er een goed contact tussen de begeleidende docenten en studenten dat zich niet noodzakelijk uit in een schriftelijke weergave. Wel heeft het panel feedback aangetroffen op alle verslagen. • Aangezien er nog geen landelijke kennisbasis en toetsbank zijn vastgesteld, wordt de kwaliteit van toetsen geborgd via intercollegiale toetsing. Toetsen van nieuwe docenten worden vooraf beoordeeld door de opleidingscoördinator. Voor sommige cursussen
102/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
worden ervaringen gedeeld met Wiskunde docenten van andere lerarenopleidingen bij andere hogescholen. Op basis van bovenstaande commentaren komt het panel tot het oordeel voldoende.
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Biologie Natuurkunde Techniek Wiskunde
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Cluster: • Bij het assessment Startbekwaam wordt de student beoordeeld op: het beoordelingsportfolio, het beroepsproduct (bestwerk) en het eindwerkstuk voor het vak. Het portfolio wordt beoordeeld door de eigen SLC in samenspraak met de vakcoach. Het beroepsproduct wordt beoordeeld door de eigen SLC, een vakdidacticus en/of onderwijskundige. Het eindwerkstuk wordt door een vakdocent beoordeeld. Voor de beoordeling wordt gebruik gemaakt van standaard beoordelingsformulieren. • Met het assessment Startbekwaam wordt bepaald of de student over de beoogde eindkwalificaties beschikt en zo als startbekwaam leraar in het onderwijs kan gaan werken. • De student stelt voor zijn afstuderen een portfolio samen met bewijsstukken om het niveau van zijn competenties aan te geven. Zo wordt bepaald of de zeven SBLcompetenties in voldoende mate aanwezig zijn om op het niveau startbekwaam in het biologieonderwijs werkzaam te kunnen zijn. Het assessment wordt afgenomen aan de hand van een beoordelingsformulier dat gebaseerd is op de zeven SBL-competenties. Biologie: • Het panel heeft van circa 10 studenten een vijftiental eindproducten (combinaties van portfolio, bestwerk en eindwerkstukken) kunnen inzien. Daaruit blijkt dat de meeste portfolio’s zijn opgebouwd conform de eisen van de handleiding. Sommige portfolio’s waren niet geheel compleet. In portfolio’s is duidelijk dat er een aantoonbare relatie is met de te behalen competenties. Studenten meten daar hun bereikte niveau aan af. • Het panel heeft ook presentaties van studenten bijgewoond over hun best-werk producten en met studenten, alumni en werkveldvertegenwoordigers gesproken over het bereikte niveau. Daaruit heeft het panel de indruk gekregen dat studenten voldoen aan de startbekwaamheidseisen en in het algemeen goed functioneren als leerkracht in het scholenveld. Op punten kunnen de werkstukken worden versterkt. Bij een aantal werkstukken betreft dat het gebruik van vak(didactische)literatuur. Bij een aantal werkstukken kan de onderzoeksopzet beter worden verwoord (vergelijk facet 2.1). • Het panel is van mening dat de beoordeling kan worden aangescherpt. Docenten werken aan verdere aanscherping van de beoordelingscriteria. Bij een aantal recente afstudeerwerkstukken zijn daar eerste resultaten van waarneembaar. • Uit STO 2008 blijkt dat studenten positief oordelen over het niveau van de opleiding en de voorbereiding op het functioneren in de beroepspraktijk.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
103/173
Natuurkunde: • Het panel heeft van circa 10 studenten een vijftiental eindproducten (combinaties van portfolio, bestwerk en eindwerkstukken) kunnen inzien. Daaruit blijkt dat de portfolio’s de voorgeschreven opbouw steeds volgen. In de portfolio’s wordt gerefereerd aan alle competenties en het gewenste niveau waarvoor wordt opgeleid. Het panel stelt vast dat docenten bij de beoordeling scherper kunnen letten op de kritische reflectie van studenten en dit ook meer in schriftelijke feedback kunnen vastleggen. Docenten staan dicht bij de studenten en zijn welwillend in het geven van begeleiding en feedback. Het panel is van mening dat dit meer inzichtelijk kan zijn en duidelijker gerelateerd aan de criteria (bijvoorbeeld met het gebruik van rubrics, vergelijk facet 2.1). • De opbouw van de bestwerk en eindwerkstukken varieert sterk. Dit komt door de grote variatie in onderwerpen en de grote verschillen in typen onderzoek. Daar is niet één handleiding als leidraad te hanteren. Studenten volgen de voor henzelf meest geschikte werkwijze en opbouw voor de rapportages. Het panel vindt de onderwerpen geschikt en van goed hbo-niveau. De methodologische opzet van de rapporten kan worden aangescherpt. De aanscherping van de onderzoekslijn (vergelijk facet 2.1) moet nog verder tot uiting komen in de afstudeerwerkstukken. De studenten moeten daar eerder mee oefenen en gerichte terugkoppeling op krijgen. Docenten kunnen dan strakker sturen op de formulering van probleemstellingen, de systematische uitwerking daarvan via verwachting, methode, resultaten en gefundeerde conclusies. Het panel is van mening dat docenten meer gerichte feedback kunnen geven op de studentwerkstukken en portfolio’s door deze vaker en grondig te bespreken. De beoordeling is in het algemeen adequaat en passend bij het geleverde niveau, maar kan aan diepgang winnen door de criteria meer strikt te hanteren. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende. Dit mede op basis van de positieve indrukken die het panel heeft gekregen uit de presentaties van studenten over hun bestwerk en de reacties van vierdejaars, alumni en werkgevers over het functioneren van afgestudeerden in het werkveld. • Uit alumni-enquêtes bleek in het verleden dat studenten bij de overstap naar een eerstegraads lerarenopleiding Natuurkunde een gemis aan wiskundekennis ervaarden. Dit signaal is door de opleiding gericht opgepakt door het aanbieden van extra cursussen Wiskunde (minor Exact). Recent afgestudeerden geven aan dat de aansluiting op een eerstegraads opleiding Natuurkunde nu geen problemen meer oplevert. • Uit STO 2008 blijkt dat studenten positief oordelen over het niveau van de opleiding en de voorbereiding op de beroepspraktijk. Techniek: • De afronding en toetsing van de generieke beroepsvoorbereidende programmaonderdelen, de stages, het onderzoek en de minor Versterking Beroepspraktijk worden centraal aangestuurd vanuit IvL. • Het panel heeft van circa 10 studenten een vijftiental eindproducten (combinaties van portfolio, bestwerk en eindwerkstukken) kunnen inzien. Daaruit blijkt dat de portfolio’s de voorgeschreven opbouw steeds volgen. In de portfolio’s wordt gerefereerd aan alle competenties en het gewenste niveau waarvoor wordt opgeleid. Het panel vindt het niveau van reflectie in orde. De bewijsstukken die studenten leveren zijn doorgaans
104/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
•
duidelijk en van voldoende kwaliteit en niveau. Studenten refereren duidelijk aan de te behalen competenties. Wel constateert zij dat het onderdeel onderzoek beperkt naar voren wordt gebracht in de portfolio’s. Uit de best-werk producten en de wijze waarop deze beoordeeld zijn is het panel overtuigd dat het gewenste startbekwaamheidsniveau wordt behaald. Ook de bewijsstukken die de studenten leveren in hun portfolio zijn doorgaans duidelijk en van voldoende kwaliteit en niveau. De beoordeling van de portfolio’s en best-werk producten zijn inzichtelijk en adequaat. De opleiding slaagt er goed in om in de afstudeerproducten de studenten gericht te toetsen op de vakinhoud en het leraarschap. De vakdidactiek is daar een belangrijke verbindende schakel die vakmanschap en meesterschap aan elkaar koppelt. Het panel constateert dat het gebruik van internationale literatuur en de onderzoeksleerlijn kan worden versterkt. Uit producten blijkt dat actieonderzoek in ontwikkeling is. De plannen hiervoor vindt het panel goed en de resultaten zullen in de volgende jaargangen van afstudeerproducten gaan blijken. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende. Uit het STO 2008 blijkt dat studenten de opleiding van voldoende niveau vinden. Echter de voorbereiding op de beroepspraktijk wordt niet positief beoordeeld. Uit de presentaties van studenten en de gesprekken met alumni heeft het panel een positieve indruk gekregen van het functioneren van afgestudeerden in het werkveld.
Wiskunde: • Het panel heeft een tiental portfolio’s en afstudeerwerken in het kader van de vakdidactiek bestudeerd. Deze zijn conform de handleiding opgebouwd. In de portfolio’s wordt duidelijk gerefereerd aan de te behalen competenties. Studenten leren daar goed mee werken. De bewijsstukken zijn doorgaans adequaat en van gewenst niveau. Studenten reflecteren op hetgeen zij hebben geleerd en hoe zij dit kunnen toepassen in hun lessen. In een enkel geval schoot een student hierin tekort. Bij de meeste studenten getuigt het portfolio en de werkstukken van het gewenste hbo-bachelorniveau qua reflectie en onderzoeksaanpak. De verschillen in niveau zijn duidelijk te herleiden in de hoogte van de beoordelingen. Ook de begeleider op werkplek heeft een stem in deze uitgebreide portfoliobeoordeling. • De inzichtelijkheid van de beoordeling varieert. Soms is de beoordeling beperkt tot een beoordelingsformulier met kruisjes. Deze is zonder toelichting moeilijk op waarde te schatten. Ook heeft het panel een aantal voorbeelden gezien van gerichte feedback op conceptverslagen en de bijbehorende communicatie tussen docent en student. Dit gaf een goed beeld van de stappen die de student zet en de begeleiding van de docent daarbij. Het panel heeft over het geheel de indruk dat de beoordelingen correct zijn en passen bij het geleverde niveau van de studenten. • De vakinhoud ligt vast in de kennisbasis en de SBL-competenties focussen op het leraarschap. De opleiding wiskunde probeert beide te koppelen via de vakdidactiek en kijkend naar de afstudeerwerken vindt het panel dat zij daarin meer dan voldoende zijn geslaagd.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
105/173
•
•
Uit STO 2008 blijkt dat studenten positief oordelen over het niveau van de opleiding en de voorbereiding op de beroepspraktijk. Dit beeld is bevestig in de gesprekken die het panel heeft gevoerd met studenten. Het niveau van de afstudeeropdrachten/werkstukken en de portfolio’s is van hbo-niveau. De inzichtelijkheid van de beoordeling kan worden versterkt met een meer eenduidige schriftelijke vastlegging. Op basis hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende.
106/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Cluster Mens en Maatschappij Onderwerp 2
Programma
Algemeen: De opleiding Economie kent twee uitstroomvarianten (Bedrijfseconomie en Algemene Economie). Daar waar het oordeel binnen de Economievarianten afwijkt, wordt dit gesplitst gepresenteerd. Elke opleiding binnen het cluster Mens&Maatschappij wordt verzorgd door een opleidingsteam bestaande uit docenten van het vak en docenten onderwijskunde en beroepsvorming. Voor het Stage, Leren&Werken, maken ook de vakcoaches en de Bossen6 deel uit van het team. De operationele coördinatie en de inhoudelijke ontwikkeling van het vak(didactisch) deel van de opleiding is de verantwoordelijkheid van de opleidingscoördinator. De onderwijsmanager van het cluster is eindverantwoordelijk voor het beleid, de inhoud en de uitvoeringskwaliteit. De communicatie en informatievoorziening binnen het cluster verloopt via een vaste overlegstructuur. De onderwijsmanager en de opleidingscoördinatoren komen tweewekelijks bij elkaar. Vijfmaal per jaar is er een vakgroepoverleg tussen de opleidingscoördinatoren en de vakdocenten waar operationele zaken, de studievoortgang van de studenten, de ontwikkeling van het vakdeel en beleidszaken worden besproken. Kengetallen: Totaal ingeschreven studenten (peildatum september 2009) Cluster Mens en Maatschappij voltijd deeltijd duaal Totaal Aardrijkskunde 56 48 22 126 Bedrijfseconomie 22 34 5 61 Algemene economie 78 71 13 162 Geschiedenis 240 58 53 351 Maatschappijleer 101 60 26 187 Totaal 497 271 119 887
Facet 2.1
Eisen HBO
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Goed Voldoende Goed Goed
Cluster: • Met het oog op het leergebied Mens & Maatschappij werken de schoolvakken Geschiedenis, Aardrijkskunde, Maatschappijleer en Economie samen in lessen, projecten en themaweken. 6
Begeleiders op de school.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
107/173
•
•
•
•
De samenwerking in het cluster is onder meer zichtbaar in het leergebiedproject NoordZuid in de propedeutische fase (6 EC), het project MEGA in het tweede studiejaar (4 EC) en in de vakinhoudelijke minor M&M (30 EC) voor een vakinhoudelijke verdieping en verbreding. De opleidingen hebben gekozen voor een evenwichtige verdeling van verdieping en verbreding in de minor vakinhoudelijke vorming. Studenten besteden de helft van de minor aan vakken van de andere opleidingen binnen het cluster, waardoor zij kennis maken met de wetenschappelijke basis, kernconcepten en didactiek van de andere schoolvakken binnen het leergebied. Vanuit elke opleiding wordt een thema aangeboden, waar de drie overige opleidingen bij aansluiten. Studenten zijn hierdoor op de hoogte van de hoofdlijnen van de inhoud van de andere ‘zaakvakken’ en kunnen op basis hiervan een bijdrage leveren aan de leerstofontwikkeling voor het leergebied M&M in het voorgezet onderwijs. Het programma is gebaseerd op de concepten vakmanschap en meesterschap (ROMmodel). Het vakmanschap komt met name tot uitdrukking in de programmaonderdelen van de vakleerlijn (vak en vakdidactiek). De vakleerlijn bestaat uit vakinhoudelijke en vakdidactische onderdelen. De verhouding tussen beide onderdelen is vastgelegd in examenprogramma’s die jaarlijks worden vastgesteld op basis van een kaderstellend curriculumschema. In lijn met landelijke afspraken omvat de vakleerlijn van elke opleiding (inclusief de vakdidactiek) ongeveer de helft van de studielast. Voor het cluster Mens en Maatschappij geldt dat gemiddeld 102 EC in de vakleerlijn worden verzorgd. Daarnaast wordt ook 25% van de leerlijn Stage – Leren&Werken tot de vakleerlijn gerekend. Interactie met de beroepspraktijk vindt binnen het cluster onder meer plaats binnen de leerlijn Stage – Leren&Werken, gastcolleges die voor verschillende onderwerpen worden georganiseerd en door excursies. Studenten geven in gesprek met het panel aan tevreden te zijn over de interactie met de beroepspraktijk. Zij herkennen deze ook op de genoemde punten en zijn in staat meerdere voorbeelden te noemen van gastcolleges en excursies. Voor contacttijd geldt een hogeschoolbrede norm per 2009-2010 van 580 uur in het eerste en tweede jaar. Voor het derde en vierde jaar geldt een norm 310 contacturen. Bij Aardrijkskunde is het aantal contacturen hoger door de intensieve excursieweken. Studenten oordelen in STO 2007 en in STO 2008 duidelijk positief over de aansluiting op actuele ontwikkelingen, de voorbereiding op de beroepspraktijk, de praktijkgerichtheid van de opleidingen en de gehanteerde leermaterialen. Dit beeld wordt in de gesprekken van het panel met studenten bevestigd.
Aardrijkskunde: • Het vakspecifieke deel van de opleiding Aardrijkskunde is onderverdeeld in de volgende leerlijnen: Sociale geografie, Fysische geografie, Vakdidactiek Schoolaardrijkskunde, Geografische hulpmiddelen en technieken en Excursies en veldwerk. • Sinds de vorige visitatie in 2003 heeft de opleiding het programma herzien, onder andere wat betreft de aansluiting op actuele ontwikkelingen in het vakgebied, bijvoorbeeld onderwerpen als globalisering, klimaatverandering en de multiculturele samenleving. • Jaarlijks actualiseert de opleiding haar literatuurlijst, waarbij de opleiding aandacht toont voor ontwikkelingen in het vakgebied. Een overzicht is opgenomen in het document ‘Literatuur en onderwijsmaterialen 2009–2010’. In zes vakmodules worden Engelstalige
108/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
•
•
handboeken gehanteerd; dit dekt de leerstofinhoudelijke basis van het programma met het basis begrippenkader. Uit bestudering van het lesmateriaal en de gehanteerde literatuur constateert het panel dat de vakliteratuur Aardrijkskunde actueel, relevant en representatief is. De verwerking van actuele ontwikkelingen is voor het panel zichtbaar in het programma en de opzet daarvan. Voor de keuze van de leerstof zijn het uitgangspunt: de landelijke Kennisbasis, het examenprogramma Aardrijkskunde voor het vmbo en voor de vernieuwde basisvorming. Het panel heeft verwerking van actuele ontwikkelingen onder andere gezien in cursussen als: milieugeografie, ontwikkelingsgeografie en landschappen van Nederland. In het programma is aandacht voor toegepast onderzoek in de vorm van geografisch onderzoek en praktijkonderzoek. Bij het geografisch onderzoek gaat het om probleem georiënteerd onderwijs in het eerste jaar en om geografische (onderzoeks)vaardigheden die geoefend en toegepast worden in het kader van practica en veldwerk in het eindwerkstuk. Bij het praktijkonderzoek betreft kleinschalig onderzoek in de stage-leerlijn en het ‘bestwerk’ in het kader waarvan leermaterialen ontwikkeld worden. Het panel stelt vast dat beroepsvaardigheden ruimschoots aan bod komen in het beroepsvoorbereidende programma, in de vakdidactiek en in het vakmatige programma waar het gaat om de beroepshouding van geografen. Deze beroepshouding wordt gekenmerkt door een niet-etnocentrische benadering en belangstelling voor de wereld om ons heen. In het vakspecifieke deel van het programma wordt een vertaling gemaakt naar de beroepspraktijk. Dit blijkt uit de verwerkingsopdrachten bij de vakdidactische onderdelen waarbij studenten inzichten uit de literatuur moeten toepassen op vraagstukken uit de beroepspraktijk. In alle vakdidactiekcursussen ligt de nadruk op de ontwikkeling van vakdidactische vaardigheden. Daarbij wordt aangesloten op reële beroepssituaties en de stage-ervaringen van de studenten. De inhoud van het vakspecifieke deel is ontleend aan de inhoud van het vak aardrijkskunde in het tweedegraadsgebied en de landelijke kennisbasis aardrijkskunde. Daarnaast wordt in de vakcursussen ook aandacht gegeven aan het geven van presentaties, de ontwikkeling van excursies op vo-niveau en leren debatteren. In STO 2007 en 2008 oordelen studenten positief over de praktijkgerichtheid, beroepsgerichtheid en actualiteit van het programma en de inhoudelijke kwaliteit van de studiematerialen.
Economie: • De beide studierichtingen (Algemene Economie en Bedrijfseconomie) hebben een groot aantal gemeenschappelijke onderdelen. De propedeuse is gelijk. De deelleerlijnen zijn uitgewerkt in het opleidingswerkplan. Het programma van de lerarenopleiding Economie is gebaseerd op de landelijke kennisbasis en de SBL-competenties. De opleiding bereidt studenten voor op de het beroep van leraar economie in het vmbo, de onderbouw van havo/vwo en het mbo. In het vakspecifieke deel wordt een grondige kennis van het schoolvak aangebracht, in combinatie met de ontwikkeling van vakdidactische kennis en vaardigheden. In het vakspecifieke deel ligt de nadruk op de SBL-competenties 3 en 4.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
109/173
•
•
•
•
•
Kennisontwikkeling vindt vooral plaats in de vakinhoudelijke leerlijn. Vakliteratuur neemt daarbij een belangrijke plaats in, zoals internationaal erkende standaardwerken, tekstboeken en actuele leermethoden in het avo, vmbo en mbo. Drie docenten hebben een methode voor het mbo ontwikkeld. In de vakleerlijnen is aandacht voor actuele ontwikkelingen in het vak en de beroepspraktijk ingebouwd, bijvoorbeeld de aandacht voor competentiegericht opleiden in het vmbo en mbo en het werken in leergebieden in de onderbouw van het voortgezet onderwijs om de integratie tussen de schoolvakken te bevorderen. Dit laatste komt tot uiting in de vakoverstijgende projecten Noord-Zuid (jaar 1) en Mega (jaar 2). Het panel stelt tevens vast dat actuele ontwikkelingen ten aanzien van de beroepspraktijk en het vakgebied adequaat naar de vakdidactische leerlijn zijn vertaald. Ook worden de landelijke kennisbasis en toetsenbank met ingang van het studiejaar 2009 binnen de opleiding gehanteerd. De aandacht voor de beroepspraktijk en het aanleren van beroepsvaardigheden komt onder andere tot uiting in de programmaonderdelen Link en Vakdidactiek. Uit STO 2007 en 2008 blijkt dat studenten positief oordelen over contacten met de beroepspraktijk, de praktijkgerichtheid en de aandacht voor actuele ontwikkelingen. Uit bestudering van het lesmateriaal en de gehanteerde literatuur constateert het panel dat de vakliteratuur Economie (voor beide studierichtingen) actueel, relevant en representatief is. De vakliteratuur wordt vermeld in de cursusbeschrijvingen. Het panel stelt vast dat de lijst gericht op bedrijfseconomie enigszins meer literatuur omvat dan de lijst gericht op de algemene economie. Het panel acht deze gerichtheid begrijpelijk, daar deze een groter deel van het onderwijs in de bovenbouw van het vmbo en in het mbo vormt. Studenten zijn in het STO 2008 ook tevreden over de inhoudelijke kwaliteit van het aangeboden studiemateriaal. Het vakmanschap en meesterschap (ROM-model) komt tot uiting in de leerlijn Stage – Leren&Werken, in de leeractiviteiten die door studenten op de opleidingsschool uitvoeren. De vakdidactische onderdelen maken gebruik van cases uit de beroepspraktijk die worden vertaald naar onderzoeksopdrachten, oefeningen en praktijksimulaties. Ook de vakoverstijgende projecten en het afstuderen zijn praktijkgestuurd. Het panel stelt vast dat beroepsvaardigheden ruimschoots aan bod komen in het beroepsvoorbereidende programma, in de vakdidactiek en in het vakmatige programma waar het gaat om de beroepshouding. De opleiding heeft beperkt aandacht voor (toegepast) onderzoek, zo stelt het panel vast op basis van bestudering van het onderwijsprogramma. In het programma herkent het panel wel onderdelen van (toegepast) onderzoek, zoals bij het onderdeel Capita Selecta bij Algemene Economie. Het panel heeft in het programma echter geen structurele opbouw van kennis en vaardigheden op het gebied van (toegepast) onderzoek aangetroffen. Dit geeft aanleiding tot het oordeel voldoende.
Geschiedenis: • Het programma lerarenopleiding Geschiedenis is gebaseerd op de landelijke kennisbasis Geschiedenis en de SBL-competenties. De opleiding bereidt studenten voor op het beroep van leraar Geschiedenis in het vmbo en de onderbouw van havo en vwo. Bij de vakinhoudelijke cursussen ligt de nadruk bij competentie 3. Bij vakdidactische cursussen
110/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
•
•
ligt de nadruk bij de competenties 3, 4 en 5. Het programma kent de volgende zwaartepunten/leerlijnen: Vakinhoudelijke kennis/oriëntatiekennis, Vakinhoudelijke kennis/historisch redeneren, Historisch redeneren/onderzoek, Vakdidactiek en het Leergebied Mens en Maatschappij. Kennisontwikkeling vindt vooral plaats in de vakinhoudelijke leerlijn. In de propedeuse wordt vooral gebruik gemaakt van historische overzichtswerken. In de hoofd- en afstudeerfase worden daarnaast ook monografieën gebruikt. De opleiding presenteert de vakliteratuur onder meer in de cursushandleidingen, jaarlijks wordt de actualiteit en relevantie bezien. De vakliteratuur bevat een beperkt aantal Engelstalige titels als basisof verdiepingsliteratuur in de diverse vakcursussen. Daarnaast treft het panel een aantal Engelse teksten aan in de readers en staan op de literatuurlijst enkele uit het Engels vertaalde werken. Uit bestudering van het lesmateriaal en de gehanteerde literatuur constateert het panel dat de vakliteratuur Geschiedenis actueel, relevant en representatief is. Het panel stelt tevens vast dat actuele ontwikkelingen ten aanzien van de beroepspraktijk en het vakgebied adequaat naar het onderwijsprogramma worden vertaald. Zo is er in het programma aandacht voor de discussie rond de al dan niet verplichte invoering van de ‘Historische Canon’ en wordt de ADEF ‘Oriëntatiekennis’ in het programma op een effectieve manier verwerkt en ook integraal getoetst. Het panel constateert dat het onderwijsprogramma vanaf 2004 ingrijpend is geactualiseerd. Er wordt bijvoorbeeld aandacht gegeven aan digitale voortgangstoetsen en het gebruik van nieuwe handboeken die speciaal voor de lerarenopleidingen zijn ontwikkeld. Een andere ontwikkeling is het werken in leergebieden in de onderbouw van het voorgezet onderwijs met de integratie van vakgebieden. Het panel oordeelt positief over de zorgvuldigheid waarmee de vernieuwingsprocessen in de navolgende jaren zijn doordacht en uitgevoerd. De opleiding heeft in haar onderwijsprogramma diverse onderdelen opgenomen die studenten voorbereiden op (toegepast) onderzoek. In diverse cursussen leren studenten historisch redeneren. Zo krijgen studenten in het tweede jaar een cursus over het schrijven van een scriptie en in het derde jaar een cursus over omgevingsonderwijs (met een archiefwerkstuk-opdracht). In het vierde jaar ligt het accent (in een tweetal cursussen), in de aanloop naar de afstudeerfase op het zelfstandig uitvoeren van een literatuuronderzoek. Het panel is positief over de mate en de wijze waarop studenten gedurende de studie in aanraking worden gebracht met (toegepast) onderzoek. Praktijk- en beroepsgerichtheid komen tot uiting in de leerlijn Stage – Leren&Werken, met activiteiten op de opleidingsscholen. De vakdidactiek vormt de schakel tussen deze leerlijn en de vakinhoudelijke cursussen. De vakdidactische onderdelen worden gevoed door een casus uit de beroepspraktijk. Studenten oefenen met het vertalen van vakinhoudelijke kennis naar verschillende doelgroepen in onderwijssituaties. Ook de vakoverstijgende projecten zijn praktijkgestuurd. Bij de afstudeeropdracht verrichten studenten een literatuuronderzoek in combinatie met een onderzoek naar didactisch materiaal, resulterend in een scriptie. Studenten met het uitstroomprofiel vakinhoudelijke vorming ontwikkelen daarbij nog didactisch materiaal dat voorziet in een lacune en geschikt is voor een leerlingendoelgroep in het tweedegraads vakgebied.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
111/173
•
•
Het panel stelt vast dat beroepsvaardigheden ruimschoots aan bod komen in het beroepsvoorbereidende programma, in de vakdidactiek en in het vakmatige programma waar het gaat om de beroepshouding. Bovenstaand positieve beeld wordt bevestigd in de positieve oordelen in de STO enquêtes 2007 en 2008 voor praktijkgerichtheid, beroepsgerichtheid, aansluiting bij actuele ontwikkelingen en de inhoudelijke kwaliteit van het studiemateriaal.
Maatschappijleer: • Het programma van de lerarenopleiding Maatschappijleer is qua vakinhoud opgedeeld in een opleidingsspecifiek en een vakoverstijgend domein, met daarbij de vakdidactische onderdelen. Het opleidingsspecifieke domein is opgebouwd uit de subdomeinen: Wetenschappelijke vorming, Thema’s en het Afstuderen. • De opleiding hanteert standaardwerken voor de cursussen van het onderwijsprogramma. Het panel is van mening dat de gehanteerde literatuur vergelijkbaar is met de literatuur die bij vergelijkbare opleidingen wordt gehanteerd. Een enkel boek wordt ook bij universitaire studies als Politicologie of Sociologie gehanteerd. Engelstalige literatuur is op de literatuurlijst vertegenwoordigd. De opleiding heeft expliciete regels geformuleerd voor de studielast van de literatuur. Uit bestudering van het lesmateriaal en de gehanteerde literatuur constateert het panel dat de vakliteratuur Maatschappijleer actueel, relevant en representatief is. Het panel constateert dat actuele ontwikkelingen goed zichtbaar zijn in het programma. De verwerking van de recente kennisbasis in de opleiding is hier een voorbeeld van, evenals de inzet van maatschappijleerdocenten (bovenbouw) in het verwante vak mens en maatschappij (onderbouw). • De opleiding heeft aandacht voor (toegepast) onderzoek, zo stelt het panel vast op basis van bestudering van het onderwijsprogramma. Het programma kent bijvoorbeeld de module onderzoekpracticum, een onderzoeksopdracht bij zorgbeleid en een actieonderzoek. Binnen de diverse elementen die bijdragen aan de kennis en vaardigheden op het gebied van (toegepast) onderzoek is onder meer aandacht voor methodologische verantwoording. Het panel herkent in de diverse componenten op het gebied van (toegepast) onderzoek, opbouw naar het eindwerk. • Het panel stelt vast dat beroepsvaardigheden ruimschoots aan bod komen in het beroepsvoorbereidende programma, in de vakdidactiek en in het vakmatige programma waar het gaat om de beroepshouding. De opleiding onderhoudt contact met diverse gremia van vakgenoten, vakontwikkelaars en het veld en gebruikt deze informatiekanalen om de lesstof actueel en beroepsgericht te houden. Via het alumninetwerk worden via de site www.maatschappijleer.nl voorbeelden van materialen uitgewisseld die studenten en leerkrachten kunnen gebruiken in hun onderwijsomgeving. Een voorbeeld is de begrippenlijst van het vakgebied. Bij Vakdidactiek wordt aandacht besteed aan lesmaterialen, de schoolexamens, burgerschapscompetenties in het mbo, toetsen, didactische werkvormen, projecten, examens en begeleidingssystemen. In de afstudeeropdracht wordt een relatie gelegd met de beroepspraktijk doordat studenten een beroepsproduct maken (bestwerk) en in de scriptie op een methodologisch verantwoorde wijze een vraagstuk uit de onderwijspraktijk onderzoeken.
112/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Goed Goed Goed Goed
Cluster: • De competenties van de lerarenopleidingen zijn enerzijds gekoppeld aan de Dublin descriptoren (bachelorniveau) en anderzijds aan de SBL-competenties (leraarschap op tweedegraadsniveau). De opleiding geeft aan dat het gebruik van zowel de Dublin descriptoren als de SBL-competenties bijdraagt aan de borging van het bachelorniveau. De relatie van de cursussen met de opleidingsdoelstellingen is in het Opleidingswerkplan per opleiding schematisch weergegeven. • In de cursusbeschrijvingen wordt duidelijk gemaakt wat de positie van de cursus in het programma is en hoe de cursus is gekoppeld aan de eindkwalificaties (SBL, Dublin en kennisbasis). De competenties zijn expliciet terug te vinden in de leerdoelen van de blokken en moduleboeken. Aardrijkskunde: • Het panel heeft het Opleidingswerkplan Aardrijkskunde bestudeerd en trof daarin aan de koppeling tussen de eindkwalificaties en de leerdoelen en inhoud van de curriculumonderdelen en de koppeling aan de SBL-competenties, de kennisbasis, de Dublin descriptoren en de leerlijnen. In het vakspecifieke deel van het programma staan met name de competenties 3 en 7 centraal in de vakdidactische onderdelen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de cursus Geomorfologie en geologie binnen de kennisgestuurde leerlijn valt (zie facet 2.3) en is gekoppeld aan de Dublin descriptoren Kennis en Inzicht, Kennis en Inzicht toepassen en Leervaardigheden en de SBL-competenties 3 en 7. Economie: • In het Opleidingswerkplan Economie wordt door de opleiding de koppeling zichtbaar gemaakt tussen de eindkwalificaties en de onderdelen van het onderwijsprogramma. Hiertoe heeft de opleiding per variant (bedrijfseconomie en algemene economie) een tabel opgenomen waarin de koppeling tussen de curriculumonderdelen, de SBLcompetenties, de Dublin descriptoren en de kennisbasis is uitgewerkt. Het panel heeft de tabel bestudeerd en herkent daarin een adequate vertaling van de eindkwalificaties naar het onderwijsprogramma. Geschiedenis: • Het panel herkent een adequate uitwerking van de competenties naar het onderwijsprogramma onder andere in het Opleidingswerkplan Geschiedenis, maar ook in de diverse cursusbeschrijvingen en –handleidingen. In het Opleidingswerkplan heeft de opleiding een tabel opgenomen waarin de koppeling zichtbaar is tussen de curriculumonderdelen uit de vakinhoudelijke en vakdidactische leerlijn én SBLcompetenties, de kennisbasis en de Dublin descriptoren.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
113/173
Maatschappijleer: • Het panel stelt vast dat de koppeling tussen de competenties en het onderwijsprogramma adequaat is. In het Opleidingswerkplan Maatschappijleer maakt de opleiding de koppeling inzichtelijk tussen onder meer de verschillende studieonderdelen, de SBL competenties, de kennisbasis en de Dublin descriptoren. In het document en de matrix ‘het Examenprogramma opleiding maatschappijleer’ worden al deze bronnen voor de eindkwalificaties verwerkt tot één structuur van leerdoelen (database) die de samenhang in eindkwalificaties laat zien. Het panel heeft middels deze tabel een goed beeld kunnen vormen van de vertaling van de eindkwalificaties naar het onderwijsprogramma en is hier positief over. Docenten stemmen de onderwijsinhoud en toetsmatrijzen af op de doelen in het Examenprogramma. Vakoverstijgende doelen zijn afgestemd op de landelijke eindkwalificaties Maatschappijleer.
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Goed Goed Goed Goed
Cluster: • De Hogeschool Rotterdam heeft er voor gekozen al haar opleidingen in te richten volgens het Rotterdamse Onderwijsmodel (ROM). Dit houdt in dat alle curricula drie soorten onderwijs worden onderscheiden. In het kennisgestuurde onderwijs worden concepten en vaardigheden aangereikt, waarmee studenten in de beroepspraktijk aan het werk gaan. In het praktijkgestuurde onderwijs staat het leren in en van de beroepspraktijk centraal. De Lerarenopleiding heeft het ROM in het studiejaar 2006-2007 volledig geïmplementeerd. In de praktijk van het competentiegerichte opleidingsmodel blijkt het soms lastig een scherp onderscheid te maken tussen de kennis-, praktijk-, en studentgestuurde cursussen. Voor elke opleiding is een Opleidingswerkplan aanwezig waarin, vanuit het perspectief van de vakken, de inhoud en de samenhang binnen de opleiding wordt beschreven en verantwoord. • De verticale samenhang wordt onder meer duidelijk door de gefaseerde opbouw van de onderwijsprogramma’s, waarbij de moeilijkheidsgraad toeneemt gedurende de fasen. Ter illustratie: binnen de opleiding Aardrijkskunde ligt in de propedeuse de nadruk op het leren beschrijven en verkennen van allerlei aardrijkskundige verschijnselen. In de hoofdfase wordt het verklaren en de ontwikkeling van een gegrond eigen oordeel steeds belangrijker waarbij de koppeling aan het schoolvak een steeds grotere plaats inneemt. Onderzoeks- en prestatievaardigheden komen vooral in de hoofdfase en afstudeerfase aan de orde. In de afstudeerfase wordt van studenten verwacht dat ze zelfstandig en kritisch met geografische informatie kunnen omgaan én dit kunnen vertalen naar elk niveau binnen het tweedegraads gebied. • In het STO 2008 hebben studenten van alle opleidingen binnen het cluster Mens en Maatschappij zich positief uitgelaten over de samenhang in het onderwijsprogramma, dat blijkt onder meer uit de positieve waardering voor de stellingen: ‘er is voldoende
114/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
samenhang in het programma’ en ‘stages sluiten voldoende aan bij het overige onderwijs’. Studenten waarderen het positief dat de opleidingen binnen het cluster, recent hebben besloten de studieloopbaancoaching te laten uitvoeren door eigen vakdocenten. Voorheen waren de groepen voor de coachingsbijeenkomsten gemengd. Deze verbetering draagt volgens de studenten bij aan de zichtbaarheid van de samenhang van het onderwijsprogramma.
Aardrijkskunde: • Binnen de vakinhoudelijke en vakdidactische leerlijn (ROM) worden deelgebieden onderscheiden die gezien kunnen worden als thema’s. De volgende deelgebieden zijn herkenbaar in het programma verwerkt: sociale geografie, fysische geografie, vakdidactiek school aardrijkskunde, geografische hulpmiddelen en technieken, excursies en veldwerk, afstuderen en de stage, keuzevakken en minoren. • De opbouw van het vakspecifiek deel wordt gekenmerkt door een geleidelijke overgang van kennisverwerving en docentsturing naar kennistoepassing en zelfstandig leren. Er is een geleidelijke overgang van begeleid leren naar zelfstandig leren. Inhoudelijk kent het programma een opbouw in termen van schaalvergroting: van verschijnselen dicht bij huis naar andere culturen en continenten. Dit komt ook tot uiting in de excursiebestemmingen. Gezien het multiculturele karakter van de beroepspraktijk en diversiteit van leerlingpopulatie in het voortgezet onderwijs is de grote excursie in Ghana onder andere gericht op het bijbrengen van inzicht en begrip voor andere culturen. • Horizontale samenhang tussen leerlijnen komt tot uiting in de thematische invalshoek, waar verbanden tussen bijvoorbeeld de sociale en fysische geografie aan de orde komen, bijvoorbeeld in de excursies en de fysisch-geografische cursus ‘Nederlands landschap’ waar wordt ingegaan op de interactie tussen mens en natuurlijk milieu. • De leerlijn Stage – Leren&Werken vormt het praktijkdeel van de opleiding en wordt gevormd door stages, duale trajecten of werk in het onderwijs. De opleiding geeft aan dat deze leerlijn één van de belangrijkste onderdelen is van het onderwijsprogramma, omdat daar de integratie plaatsvindt van kennis, vaardigheden, attitude en persoonskenmerken. De stages vinden plaats op een school voor voortgezet onderwijs of mbo. De duur en moeilijkheid van de stages loopt op gedurende de opleiding. In het eerste jaar lopen de studenten als onderwijsassistent één dag stage in de week gedurende veertien weken. Daarna gaat het om het steeds zelfstandiger functioneren als leraar, via accenten op directe instructie in het tweede jaar en een accent op meer activerende didactiek in het derde jaar. In het vierde jaar functioneren studenten als Leraar in Opleiding (LIO) zelfstandig voor een groep. De samenhang tussen theorie en praktijk is hier voor het panel goed zichtbaar. Economie: • Voor de vakinhoud geldt dat beide varianten (AE en BE) een eigen vakinhoudelijke leerlijn hebben, met een gemeenschappelijke component. In deze gemeenschappelijke component zijn de economische basisprincipes en het economisch begrippenkader opgenomen, alsmede de voortgezette richtingoverstijgende kennis en vaardigheden op het gebied van economie. Voor beide richtingen geldt voorts dat het leerstofinhoudelijke
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
115/173
•
•
•
kader, dat leidt naar de vakspecifieke competenties, gevormd wordt door een aantal kernthema’s. Het panel stelt vast dat deze adequaat verwerkt zijn in het programma. De opbouw van het programma volgt het ROM. De kennisgestuurde lijn bevat de economische kennisvakken. In jaar 3 en 4 ligt het accent bij praktijk- en studentgestuurde onderdelen. Studenten leren steeds meer in en van de beroepspraktijk en maken daarbij eigen keuzes voor een stageplaats, keuzevakken, de minor en de afstudeeropdracht. De horizontale samenhang komt ondermeer tot uiting in de kernthema’s van de opleiding en de opbouw van de vakmodules. Deze omvatten altijd een vakspecifiek deel (80% vakinhoud) en een vakdidactisch deel (20%). Door vakinhoud en vakdidactiek te integreren wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van zowel de vakkennis als de beroepsvaardigheden. Het opleidingsteam werkt aan de verdere afstemming tussen de vakspecifieke opleidingsdelen en de leerlijn algemene en beroepsvaardigheden. Voor de leerlijnen ‘Stage – Leren&Werken’ en ‘Onderwijskunde en algemene beroepsvorming’ is dezelfde insteek van toepassing als besproken bij de lerarenopleiding aardrijkskunde, met een toenemend accent op praktijk- en studentgestuurde onderdelen. Het panel stelt vast dat de opleiding een samenhangend onderwijsprogramma aanbiedt, waarbij ook sprake is van samenhang tussen theorie en praktijk. Studenten oordelen positief over de aansluiting van de stages bij het vakspecifieke onderwijs.
Geschiedenis: • Binnen de vakinhoudelijke en vakdidactische leerlijn wordt de nadruk gelegd op de koppeling van vakinhoudelijke kennis aan oriëntatiekennis, het historisch redeneren en op vakdidactiek. Elk van deze domeinen heeft een bepaalde opbouw, waarin per fase is gekozen voor een bepaald accent. In de propedeuse ligt het accent wat betreft de vakinhoudelijke kennis bij het verwerven van overzichtskennis door cursussen chronologisch aan te bieden. In de hoofdfase verschuift het accent naar meer analytische en evaluatieve verwerving van vakkennis middels thematische cursussen. In de afstudeerfase wordt de student door het aanbieden van literatuurcursussen voorbereid op het zelfstandig bijhouden van nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied. • Vakdidactiek is de verbindende schakel tussen de vakinhoudelijke en de algemene beroepsvoorbereidende component. Per opleidingsfase sluit vakdidactiek aan bij het stadium van competentiebeheersing en de stageactiviteiten. In de afstudeerfase wordt in het cursusaanbod toegewerkt naar het voorbereiden van de integratieve afstudeeropdracht. • Conform het ROM ligt in de eerste jaren het accent bij kennisverwerving en in de jaren 3 en 4 bij praktijk- en studentgestuurde onderdelen. De samenhang wordt geborgd in het Opleidingswerkplan. • Voor de leerlijnen ‘Stage – Leren&Werken’ en ‘Onderwijskunde en algemene beroepsvorming’ is dezelfde insteek van toepassing als besproken bij de lerarenopleiding aardrijkskunde. Het panel stelt vast dat de opleiding een samenhangend onderwijsprogramma aanbiedt, waarbij ook sprake is van samenhang tussen theorie en praktijk.
116/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Maatschappijleer: • Binnen de vakinhoudelijke en vakdidactische leerlijn wordt binnen de lerarenopleiding Maatschappijleer gewerkt met subdomeinen. Deze subdomeinen dragen bij aan een samenhangend onderwijsprogramma. De volgende subdomeinen worden onderscheiden: Sociale wetenschappen, Thema’s, Afstuderen, Vakinhoud overstijgend en Vakdidactiek. Ter illustratie: Binnen het subdomein Sociale wetenschappen wordt, door middel van een oriëntatie op sociale wetenschappen, bijgedragen aan de benaderingswijzen van maatschappijleer en het subdomein Thema’s bestaat uit de concrete lesthema’s uit de examenprogramma’s van het voortgezet onderwijs en bveveld. • In de cursusbeschrijvingen zijn altijd de doelen uit het Examenprogramma weergegeven en is beschreven welke positie en rol een cursus heeft in het totale curriculum. In curriculumschema’s is de onderlinge samenhang weergegeven in het Opleidingswerkplan. Docenten en studenten bespreken de cursusdoelen en de samenhang. • De opleidingsspecifieke samenhang komt mede tot stand door de zogenaamde benaderingswijzen Maatschappijleer: elk sociaal-politiek vraagstuk wordt bestudeerd vanuit de politiek-juridische, sociaaleconomische en sociaal-culturele benadering. De vraagstukken kunnen op deze wijze betrekkelijk onafhankelijk van elkaar worden bestudeerd en gepland. De vakdidactische en vakoverstijgende onderdelen kennen door de jaren heen een opbouw van eenvoudige, oriënterende inhouden (opbouw vak, structuur van het onderwijs) naar complexere en verdiepende inhouden (bijzondere didactiek, leer- en gedragsproblemen). De afstudeeronderdelen toetsen de diverse inhouden geïntegreerd. • Voor de leerlijnen ‘Stage – Leren&Werken’ en ‘Onderwijskunde en algemene beroepsvorming’ is dezelfde insteek van toepassing als besproken bij de lerarenopleiding aardrijkskunde. Het panel stelt vast dat de opleiding een samenhangend onderwijsprogramma aanbiedt, waarbij ook sprake is van samenhang tussen theorie en praktijk.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Goed Goed Goed Goed
Cluster: • Het didactisch concept is een operationalisering van de onderwijskundige uitgangspunten zoals beschreven in het opleidingsmodel dat is gebaseerd op het Rotterdamse Onderwijs Model (ROM). De didactische visie is verder uitgewerkt in de Opleidingswerkplannen per opleiding.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
117/173
•
•
Het panel herkent in het programma het uitgangspunt van de opleiding: ‘Practice what you preach’. Dit sluit aan bij het centrale beleid dat uitgaat van competentiegericht onderwijs en leren in de praktijk. Studenten zijn mede vormgever van hun onderwijs. ICT speelt op verschillende manieren een rol bij het leren. Het panel vindt het positief dat de opleidingen een diversiteit aan werkvormen hanteren. Deze staan beschreven in de cursushandleidingen en het Opleidingswerkplan per opleiding. Gehanteerde werkvormen zijn onder andere hoorcollege, werkcollege, stages, zelfstudie, groepswerk, discussievormen, opdrachten, ICT/PC/Film werkvormen, practica, excursies en presentaties. Het panel is van oordeel dat de werkvormen aansluiten bij de doelstellingen, leerinhouden en het didactisch concept.
Aardrijkskunde: • In het Opleidingswerkplan Aardrijkskunde laat de opleiding zien dat ze een grote variatie aan werkvormen hanteert. De onderdelen van het vakprogramma zijn gericht op het toepassen van vakinhoudelijke kennis en het zelfstandig onderzoeken van geografische vraagstukken en het bevorderen van zelfwerkzaamheid. Omdat de opleiding veel belang hecht aan inzichtbevorderend leren , schrijven de studenten veel verslagen en werkstukken waarin literatuurverwerking plaatsvindt. In het kader van probleemgestuurd leren, moeten studenten ook aan beroepsproducten werken, bijvoorbeeld het maken van een excursieprogramma. In de komende jaren wil de opleiding meer digitale hulpmiddelen inzetten. • Studenten zijn in het STO 2008 positief over de stelling ‘de opleiding biedt voldoende afwisseling in werkvormen’. Economie: • In het Opleidingswerkplan Economie laat de opleiding zien welke werkvormen voor de cursussen worden gehanteerd. Het panel herkent daarin een diversiteit aan werkvormen die passen bij het aangeboden onderwijs. • De student leert de verschillende didactische werkvormen te beheersen, die zij later in het vmbo, de onderbouw van havo/vwo of het mbo zullen hanteren. Studenten oefenen eerst met vaklessen op elkaar, waarbij ze worden uitgedaagd de lesstof uit te leggen zoals ze dat ook aan leerlingen in de schoolpraktijk zouden doen. Op deze didactische vertaalslag wordt met studenten gereflecteerd. • Studenten zijn in het STO 2008 positief over de stelling ‘de opleiding biedt voldoende afwisseling in werkvormen’. Geschiedenis: • In het Opleidingswerkplan Geschiedenis laat de opleiding zien welke werkvormen voor de cursussen worden gehanteerd. De opleiding maakt dit zichtbaar in hetzelfde schema waarin de koppeling tussen de eindkwalificaties en het onderwijsprogramma zichtbaar is (zie facet 2.2). De opleidingen hanteert een combinatie van docent-, groeps- en individueel gerichte activiteiten en onderwijsvormen die ook in het voorgezet onderwijs gangbaar zijn.
118/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
Voor het verwerven van historische kennis en het ontwikkelen van historisch inzicht hanteert de opleiding uitgangspunten die ook in het voorgezet onderwijs van toepassing zijn. Reproductieve kennis is een belangrijk voorwaarde om inzicht te ontwikkelen. De kenniselementen worden in een zinvol en betekenisvol geheel geplaatst, waarbij wordt voortgebouwd op eerder verworven kennis en vaardigheden. In werkcolleges leren studenten historisch redeneren. Vakdidactische concepten worden geoefend in trainingen en in reflectiemomenten op stageactiviteiten. Studenten zijn in het STO 2008 positief over de stelling ‘de opleiding biedt voldoende afwisseling in werkvormen’.
Maatschappijleer: • In het Opleidingswerkplan Maatschappijleer laat de opleiding zien welke werkvormen voor de cursussen worden gehanteerd. Het panel oordeelt positief over het brede scala aan werkvormen waarmee de studenten in aanraking komen. Het panel is positief over de activiteiten van de opleiding ten aanzien van het aanbrengen van vaste structuur in het aanbieden van werkvormen. Er wordt specifieke aandacht gegeven aan het zelf kunnen ontwikkelen van lesmateriaal en werkvormen, gezien het feit dat maatschappijleer en betrekkelijk jong schoolvak is. Studenten leren bij hun vakdidactische onderdelen zelf toenemende complexiteit in hun lespraktijk toe te passen. • Studenten zijn in het STO 2008 positief over de stelling ‘de opleiding biedt voldoende afwisseling in werkvormen’.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Goed Voldoende Goed Goed
Cluster: • Het panel constateert dat de opleidingen een variatie aan toetsvormen hanteren die past bij de werkvormen. De toetsvormen en beoordelingscriteria staan benoemd in de Opleidingswerkplannen en cursusbeschrijvingen. Voorbeelden van toetsvormen zijn: open en gesloten schriftelijke toetsen, individuele en groepsopdrachten, verslagen en presentaties van projecten (product en proces), vaardigheidstoetsen, essay, portfolio en assessments. In het onderwijs wordt ook gebruik gemaakt van formatieve toetsing, bijvoorbeeld met reflectieverslagen en portfolio. • De opleidingen werken met LIO- en afstudeerassessments. Voor elke beoordeling zijn de eisen en richtlijnen uitgewerkt in een handleiding voor de student. Bij het Assessment LIO-bekwaam worden de competenties van de student beoordeeld aan de hand van zijn portfolio en de uitvoering van een les. De eigen SLC is daar niet bij betrokken. De lesuitvoering wordt beoordeeld door een onafhankelijke gecertificeerde assessor uit de school (werkveld). Bij het assessment Startbekwaam wordt het portfolio door de eigen SLC en een vakcoach beoordeeld en het bestwerk beroepsproduct door de SLC en
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
119/173
•
•
vakdidacticus/onderwijskundige. Het eindwerkstuk voor het vak wordt door een vakdocent beoordeeld (zie facet 6.1). Studenten leggen in het eerste studiejaar een taaltoets af. Als een student deze taaltoets na twee pogingen niet heeft behaald, wordt één van de keuzevakken omgezet naar een deficiëntiecursus. Binnen het cluster Mens en Maatschappij is het vier-ogen-principe bij/in alle toetsen een gangbaar principe. Dit geldt vooral voor het toetsconstructie proces waarbij in de totstandkoming van de definitieve toets bijna altijd het onafhankelijk oordeel van een andere collega wordt betrokken. Dat kan verschillende kwaliteitselementen van de toets betreffen: toetslengte, toetsvragen, toetsniveau, toetscesuur e.d. Daarnaast wordt er veelvuldig gebruik gemaakt van de principes van co-teaching waarbij twee of meer docenten gezamenlijk uitvoering geven aan de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van een cursus teneinde afstemming over de inhoud te bewerkstelligen. Bij grotere opleidingen is dit makkelijker te realiseren. Daar waar nodig, in het geval van knelpuntvakken of bijzondere omstandigheden, wordt dit principe toegepast ongeacht de omvang van de opleiding.
Aardrijkskunde: • De opleiding heeft in haar Opleidingswerkplan Aardrijkskunde en in de cursusbeschrijvingen per curriculumonderdeel aangegeven hoe de onderdelen worden getoetst en hoe de relatieve weging daarvan is. Daaruit blijkt een grote variatie aan toetsvormen. In onderdelen waar de beroepspraktijk centraal staat, wordt een beroepsproduct ontwikkeld, een presentatie gegeven of een practicumopdracht gemaakt. • Het panel heeft een aantal toetsen (inclusief beoordelingen) bestudeerd en stelt vast dat de toetsen aansluiten bij de leerdoelen van de betreffende cursussen en projecten. Het vereiste niveau is naar oordeel van het panel dan ook in de toetsen aanwezig. Het panel acht de beoordelingscriteria bij de toetsen helder en stelt vast dat deze criteria adequaat worden gehanteerd. Uit bestudeerde beoordelingen en gesprekken met studenten blijkt dat de beoordelingen voor diverse toetsen besproken worden met studenten en met de opleidingscoördinator. Studenten geven in gesprek met het panel de huidige opzet van toetsen en beoordelen positief te waarderen. Studenten zijn positief over de aansluiting van de toetsing op de lesstof (STO 2008). Verder geven zij aan dat vooraf duidelijk is waarop wordt beoordeeld en dat duidelijk is welke weging aan toetsonderdelen wordt gegeven. Economie: • De opleiding heeft in haar Opleidingswerkplan Economie en in de cursusbeschrijvingen per curriculumonderdeel aangegeven hoe de onderdelen worden getoetst en hoe de relatieve weging daarvan is. Daaruit blijkt een variatie aan toetsvormen. Het panel stelt ten aanzien van deze variatie echter vast dat, hoewel er andere toetsen worden gehanteerd, het aandeel toetsen met gesloten schriftelijke toetsvragen groter is dan het panel bij competentiegericht opleiden verwacht. Het panel had meer verwacht toetsing aan de hand van casuïstieken en probleemoplossing verwacht. De opleiding geeft in haar Zelfevaluatierapport aan dat momenteel besproken wordt hoe verbeteringen ten aanzien van toetsen (inclusief de variatie van toetsvormen) kan worden vormgegeven. De
120/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
•
•
•
•
opleiding is gestart met toetsing door middel van de landelijke digitale voortgangstoets in het kader van het landelijke K3-project. Het panel heeft een aantal toetsen (inclusief beoordelingen) bestudeerd en is van oordeel dat de toetsen aansluiten op de doelstellingen, leerstof en het niveau van de betreffende cursussen en projecten. Er is een toename in moeilijkheidsgraad waarneembaar. Resultaten van het STO 2008 laten zien dat ook studenten positief zijn over de aansluiting van de toetsing op het aangeboden onderwijs. In het STO zijn studenten ook positief over de stelling ‘vooraf wordt duidelijk aangegeven waarop ik beoordeeld word’. Het panel herkent in de cursusbeschrijvingen de beoordelingscriteria voor de verschillende toetsen. Op basis van een bestudering van uitgewerkte beoordelingen stelt het panel vast dat adequaat beoordeeld wordt. In een enkel geval is voor het panel, met name bij de afstudeerwerken, niet duidelijk gebleken hoe een beoordeling door middel van invullijstjes/vinkjes leidt tot een cijfer. Op basis van bovenstaand commentaar ten aanzien van het grote aandeel gesloten schriftelijke toetsen komt het panel tot het oordeel voldoende.
Geschiedenis: • De opleiding heeft in haar Opleidingswerkplan Geschiedenis en in de cursusbeschrijvingen per curriculumonderdeel aangegeven hoe de onderdelen worden getoetst en welke weging daarbij wordt gebruikt. Er is sprake van een ruime variatie aan toetsvormen. Het panel is positief over het gebruik van de landelijk ontwikkelde voortgangstoetsen behorend bij de landelijke kennisbasis (K3-project). • Het panel heeft een aantal toetsen (inclusief beoordelingen) bestudeerd en stelt vast dat de toetsen aansluiten bij de leerdoelen, de inhoud en het niveau van de betreffende cursussen en projecten. Het panel stelt vast dat toetscriteria en de weging in de cursusbeschrijvingen zijn opgenomen en is daarover positief. Een aantal cursusbeschrijvingen voorziet ook in voorbeeldtoetsen, met daarbij behorende antwoordmodellen. • Ook ten aanzien van de beoordeling van de toetsen is het panel positief, zo wordt geconstateerd dat de beoordelingen allen voorzien zijn van uitgebreide feedback en is deze feedback adequaat vertaald naar een cijfer. • Studenten zijn ook positief over het toetsen en beoordelen, zo blijkt uit het gesprek van het panel met studenten en uit het STO 2008. In het STO 2008 worden de stellingen ‘vooraf wordt duidelijk aangegeven waarop ik beoordeeld word’ en ‘de toetsing sluit voldoende aan op het onderwijs’ positief gewaardeerd. Maatschappijleer: • De opleiding heeft in haar Opleidingswerkplan Maatschappijleer en in de cursusbeschrijvingen per curriculumonderdeel aangegeven hoe de onderdelen worden getoetst en hoe de relatieve weging daarvan is. Daaruit blijkt een grote variatie aan toetsvormen. De toetsen worden in teamverband besproken om (het niveau van) de
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
121/173
•
•
toeten af te stemmen. De opleiding is gestart met het gebruik van een zelfontwikkelde toetsdatabank. Het panel heeft een aantal toetsen (inclusief beoordelingen) bestudeerd en stelt vast dat de toetsen aansluiten bij de leerdoelen, de inhoud en het niveau van de betreffende cursussen en projecten. Specifiek is het panel positief over de aansluiting van de toetsen op de kennisbasis maatschappijleer. Het panel stelt vast dat toetscriteria en weging, in de cursusbeschrijvingen ( en op de website voor maatschappijleer) zijn opgenomen en is daarover positief. Ook ten aanzien van de beoordeling van de toetsen is het panel positief, deze wordt als transparant en adequaat aangeduid. Toetsen worden met studenten nabesproken en het is mogelijk om voor gerichte feedback een afspraak te maken met de betreffende docent. Studenten zijn ook positief over het toetsen en beoordelen, zo blijkt uit het gesprek van het panel met studenten en uit het STO 2008.
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Aardrijkskunde Economie Geschiedenis Maatschappijleer
Goed Goed Goed Goed
Cluster: • Binnen het afstuderen laat de student zien dat hij de doelen en inhouden van het vakspecifieke deel beheerst alsmede beschikt over de beroepsvaardigheden om als startbekwaam leraar aan de slag te gaan in het voortgezet onderwijs. De basis voor de afstudeerfase is als volgt: Het afstuderen (Assessment Startbekwaam) omvat drie onderdelen: 1. het beoordelingsportfolio en startbekwaam assessment, 2. het beroepsproduct (Best-werk), inclusief een presentatie en 3. het eindwerkstuk voor het vak met een presentatie. De beoordeling van het portfolio vindt plaats door de eigen SLC in samenspraak met de vakcoach. In het assessment wordt bepaald of de student de SBLcompetenties beheerst om als startbekwaam leraar te kunnen werken. Het beroepsproduct (best werk) wordt beoordeeld door twee docenten, waarvan een onafhankelijke gecertificeerd assessor, met behulp van een standaard beoordelingsformulier dat is gebaseerd op de Dublin descriptoren. Bij voorkeur is een van de docenten een vakdidacticus en/of een onderwijskundige. Zo wordt geborgd dat het gerealiseerde eindniveau in overeenstemming is met het beoogde niveau. Het eindwerkstuk voor het vak (ook scriptie genoemd) omvat een schriftelijk verslag van een vakinhoudelijk onderzoek. Dit wordt door twee vakdocenten beoordeeld. Voor elke beoordeling zijn de eisen en richtlijnen uitgewerkt in een handleiding voor de student. Indien van deze standaard wordt afgeweken, wordt dat hieronder per opleiding aangegeven. • Het panel constateert dat binnen het cluster het eerder gehouden LIO-assessment (einde jaar 3) eveneens een belangrijke rol speelt in het bepalen of studenten voldoen aan de beoogde eindkwalificaties. Door middel van het LIO-assessment wordt inzicht verkregen in de competentiebeheersing van de student op dat moment. Voor de afstudeerfase geldt
122/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
vervolgens dat, met inachtneming van de eisen en procedures omtrent de afstudeerfase, ingezoomd kan worden op de beheersing van de nog te realiseren (onderdelen van) competenties. Aardrijkskunde: • Voor Aardrijkskunde geldt de afstudeerfase als hierboven gepresenteerd. Bij het eindwerkstuk voor het vak toont de student dat hij zelfstandig geografisch onderzoek kan doen waarbij gebruik wordt gemaakt van de vakliteratuur. In het bestwerk ontwikkelen studenten bijvoorbeeld een lessenserie voor het leergebied Mens en Maatschappij. Het beroepsproduct is beproefd in een reële beroepssituatie. • Het panel heeft verspreid over 10 studenten ruim 15 afstudeeronderdelen bestudeerd en herkent daarin het beoogde niveau aansluitend bij de gehanteerde eindkwalificaties. Het panel merkt in het algemeen over de verschillende onderdelen op dat deze beantwoorden aan het beoogde niveau. Het panel herkent in de werken voor Aardrijkskunde relevante actuele onderwerpen en studenten zijn in staat keuzes te verantwoorden. Het panel stelt vast dat de verslaglegging door studenten voor de diverse onderdelen bestempeld kan worden als gestructureerd en adequaat. Het panel is positief over de uitgebreide en duidelijke beoordelingen bij de diverse afstudeeronderdelen. • Studenten Aardrijkskunde zijn in het STO 2008 positief over het niveau dat zij bereiken. Zij zijn positief over de stellingen: ‘de opleiding is van voldoende niveau’, ‘de opleiding bereidt mij voldoende voor op de beroepspraktijk’ en ‘De lerarenopleiding schept de voorwaarden voor mij om te komen tot een voldoende hoog niveau van kennis en inzicht in het vakgebied’. Economie: • De lerarenopleiding Economie wijkt, wat betreft de afstudeerfase, enigszins af van hiervoor gepresenteerde standaard. Het afstuderen omvat een eindwerkstuk ‘vak’ in de vorm van een ondernemingsplan, inclusief een presentatie hiervan en het Best-werk product. Daarnaast zijn er het portfolio en startbekwaam assessment. • Het panel heeft verspreid over 10 studenten ruim 15 afstudeeronderdelen bestudeerd en herkent daarin het beoogde niveau aansluitend bij de gehanteerde eindkwalificaties. Het panel merkt op dat de afstudeerfase relevant is voor de (toekomstige) beroepspraktijk van studenten, maar dat richting de toekomst gedacht kan worden over het hanteren van een aparte afstudeeropdracht voor de twee afstudeerrichtingen. De diverse onderdelen van het afstuderen en uitwerkingen daarvan, worden door de opleiding adequaat beoordeeld. Het panel herkent bij het bestuderen van portfolio’s onder meer reflectie op pedagogisch en didactisch handelen. • Studenten Economie zijn in het STO 2008 positief over het niveau dat zij bereiken. Zij zijn positief over de stellingen: ‘de opleiding is van voldoende niveau’, ‘de opleiding bereidt mij voldoende voor op de beroepspraktijk’ en ‘De lerarenopleiding schept de voorwaarden voor mij om te komen tot een voldoende hoog niveau van kennis en inzicht in het vakgebied’.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
123/173
Geschiedenis: • Voor Geschiedenis geldt een kleine afwijking in de opzet van het afstudeerprogramma. Studenten doorlopen daar de volgende elementen: beoordelingsportfolio/eindassessmentportfolio, een afstudeerproduct (omvang 12 EC, waarvan minimaal 6 EC gereserveerd voor het vak (de afstudeerscriptie) en 6 EC voor het onderdeel Best Werk) en een presentatie van het afstudeerproduct. Studenten verrichten voor hun afstudeerproduct een literatuuronderzoek rond een actueel thema, doen onderzoek naar de manier waarop het thema in didactisch materiaal aan de orde komt en ze ontwerpen zelf didactisch materiaal. De beoordeling van de afstudeerproducten wordt door twee vakdocenten uitgevoerd. • Het panel heeft verspreid over 10 studenten ruim 15 afstudeeronderdelen bestudeerd en herkent daarin het beoogde niveau aansluitend bij de gehanteerde eindkwalificaties. De onderwerpen en vraagstellingen die studenten voor de afstudeerproducten kiezen zijn actueel en relevant. De uitwerking door studenten van het onderwerp naar een adequate vraagstelling/probleemstelling acht het panel positief. De gebruikte (onderzoeks)methoden worden door de studenten verantwoord en de conclusies worden onderbouwd. Ook over de beoordeling van de verschillende onderdelen van het afstuderen is het panel positief. • Studenten Geschiedenis zijn in het STO 2008 positief over het niveau dat zij bereiken. Zij zijn positief over de stellingen: ‘de opleiding is van voldoende niveau’, ‘de opleiding bereidt mij voldoende voor op de beroepspraktijk’ en ‘De lerarenopleiding schept de voorwaarden voor mij om te komen tot een voldoende hoog niveau van kennis en inzicht in het vakgebied’. Maatschappijleer: • Voor Maatschappijleer geldt de afstudeerfase zoals beschreven onder het kopje cluster. Het panel heeft verspreid over 10 studenten ruim 15 afstudeeronderdelen bestudeerd en herkent daarin het beoogde niveau aansluitend bij de gehanteerde eindkwalificaties. De diverse producten zijn gestructureerd opgezet en maken het niveau van de studenten inzichtelijk. Het panel merkt bijvoorbeeld ten aanzien van het beoordelingsportfolio op dat deze geordend en duidelijk zijn en dat hierop vanuit de opleiding de juiste sturing wordt geboden. De koppeling met de eindkwalificaties is zichtbaar. In de overige producten wordt door het panel geconstateerd dat de verslaglegging adequaat is. Studenten zijn in staat keuzes, bijvoorbeeld ten aanzien van gekozen (onderzoeks)methoden te verantwoorden en de gekozen onderwerpen zijn relevant voor de beroepspraktijk van de student. Bij het opstellen van de afstudeerproducten maken studenten gebruik van actuele en relevante literatuur. Ook over de beoordeling van de verschillende onderdelen van het afstuderen is het panel positief. • Studenten Maatschappijleer zijn in het STO 2008 positief over het niveau dat zij bereiken. Zij zijn positief over de stellingen: ‘de opleiding is van voldoende niveau’, ‘de opleiding bereidt mij voldoende voor op de beroepspraktijk’ en ‘De lerarenopleiding schept de voorwaarden voor mij om te komen tot een voldoende hoog niveau van kennis en inzicht in het vakgebied’. In een exit-onderzoek onder pas afgestudeerden antwoorden alumni positief op de vraag: Vind je dat je met deze opleiding echt goed voorbereid bent om leraar Maatschappijleer te worden?
124/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Deel D: Bijlagen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
125/173
Bijlage 1:
126/173
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
127/173
128/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
129/173
130/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
131/173
132/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
133/173
134/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
135/173
136/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
137/173
138/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
139/173
140/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
141/173
142/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
143/173
144/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
145/173
146/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
147/173
148/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
149/173
Bijlage 2:
Deskundigheden panelleden
HBO-Bacheloropleiding tot Leraar Voortgezet Onderwijs AV, Hogeschool Rotterdam Mevrouw ir. M. Dekker-Joziasse
Mevrouw drs. A.H. Eelkema
De heer J. Bakkelo
De heer J.H.E. Dirx
Mevrouw drs. A. Herwig
De heer drs. C.A.M.J. Bogaerts
De heer drs. A. de Heer
De heer P. van Achteren BLL
Mevrouw Y. Griffioen
WTB I&II Vdk.+ Adv. D
De heer drs. ing. A.G.M. Horrevorts
Ec Vdk.
Panellid student de heer J.D. Muys
Ak Vdk.
Panellid student de heer J.S. Snel
Na Vdk
De heer J. van Rooijen
Mevrouw dr. ir. H.C. Kneppers
Tech. Adv
De heer dr. L.J.A.E. Vankan
En Vdk
De heer dr. H. Vos
Mevrouw S. Collins-Fyfe MA
Wrkv. Wrkv. Alg/ vtw vtw Ned. Vdk
De heer W. Sonneveld
Mevrouw drs. T.J.G. van der Heijden
De heer drs. G.J.G. Snijders
Voor z/ Opl. Dk.
De heer drs. W.R. van den Berg
Vakgebied en rol
De heer drs. H. Noordhof
Deskundigheid cf. Protocol VBI’s
St.lid
St.lid
NQA
NQA
Fr Vdk
Du Adv.
Wi Adv.
Bi Adv
Gs Adv.
Mij Adv.
NQA
NQA
Relevante werkvelddeskundigheid
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding Onderwijsdeskundigheid:
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Studentgebonden deskundigheid Visitatiedeskundigheid
150/173
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Nadere informatie over de achtergronden van de panelleden:
De heer drs. H. Noordhof (voorzitter) De heer Noordhof is ingezet als panellid vanwege zijn ervaringen als voorzitter. Hij heeft talloze functies vervuld als bestuurder en toezichthouder in gezondheidszorginstellingen, hogescholen, ROC en elders. Als lid van het College van Bestuur van de Hogeschool van Utrecht was kwaliteitszorg een van de onderdelen van zijn portefeuille. Daarbij heeft de heer Noordhof tevens ervaring opgedaan met visitaties. Hij heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs. Vanuit opleiding en werkervaring beschikt hij over een ruime (internationale) kennis van het (hoger) onderwijs en onderwijsprocessen. In het College van Bestuur van de Hogeschool van Utrecht was hij portefeuillehouder Buitenlandse Betrekkingen en hij heeft zich van daaruit uitgebreid bezig gehouden met de internationalisatie van het onderwijs. Doordat de heer Noordhof in dat kader regelmatig buitenlandse hogescholen en universiteiten heeft bezocht, beschikt hij tevens over internationale deskundigheid. Voor deze visitatie is hij aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: Gymnasium Doctoraal theologie Managementopleidingen Werkervaring: 1967 – 1975 1975 – 1980 1980 – 1987 1987 – 1989 1989 – 1995 1995 – 2005 2005 – heden
leraar/docent in lager en middelbaar onderwijs docent levensbeschouwing in hoger beroepsonderwijs en adjunct-directeur directeur opleiding fysiotherapie directeur faculteit gezondheidszorg voorzitter College van Bestuur Hogeschool voor Economie en Management lid College van Bestuur Hogeschool Utrecht consultant / interim manager
De heer drs. W.R. van den Berg (werkvelddeskundige) De heer Van den Berg is ingezet als werkveldvertegenwoordiger vanwege zijn onderwijsdeskundigheid, zijn domeindeskundigheid en zijn auditdeskundigheid. De heer Van den Berg beschikt over onderwijsdeskundigheid door zijn jarenlange ervaring als docent, conrector en rector, daarnaast heeft hij een brede onderwijsbestuurlijke ervaring in het doorlichten van organisaties, het activeren van directies en onderwijspersoneel en het wegnemen van blokkades in organisaties, alsmede met verantwoordelijkheid voor onderwijsontwikkeling en advies op het gebied van revitalisering van scholen in binnensteden. De heer Van den Berg heeft ervaring met audits, voor deze visitatie is hij aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1962 – 1968 1968 – 1975 1970 – 1978 1988 – 2006
HBS-A Bondstrainer tafeltennisbond Sociale Geografie, UVA Diverse management opleidingen, w.o. onderwijscontroler
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
151/173
Werkervaring: 1975 – 1977 Scholengemeenschap Broklede, Breukelen; docent Aardrijkskunde 1978 – 1980 Rijnlands Lyceum, Sassenheim; docent Aardrijkskunde en leerlingenbegeleider 1980 – 2000 OSG De Rietlanden, Lelystad; docent Aardrijkskunde, geschiedenis, economie. Coördinator bovenbouw H/A, conrector met vrijwel alle portefeuilles, waarneming rector, extern overleg, o.m. verantwoordelijk voor 2e fase, personeel, facilitering, gebouw, financiën. 2000 – 2009 Rector Gemeentelijk Gymnasium Hilversum, bestuurstaken, interim karakter in eerste jaren, organisatie omgevormd, verzelfstandiging, grote bouwprojecten, school van noodlijdend naar excellente school begeleid.
De heer drs. G.J.G. Snijders (werkvelddeskundige) De heer Snijders is ingezet als werkveldvertegenwoordiger vanwege zijn auditdeskundigheid, zijn onderwijsdeskundigheid, zijn domeindeskundigheid en zijn internationale ervaring. Hij heeft auditervaring opgedaan door deelname aan diverse audittrajecten, waaronder de visitatietrajecten van de tweedegraads lerarenopleidingen van Fontys Zwolle en Eindhoven en van Hogeschool Rotterdam. De heer Snijders beschikt over 1e graads bevoegdheid onderwijskunde, daarnaast is hij lid van het College van Advies van het ROC Mondriaan College voor Techniek en ICT te Den Haag. Zijn domeindeskundigheid richt zich met name op het werkveld van de technische vakken 2e graads VMBO/ROC. Door zijn internationale ervaring in net Shared Leadership en Samenwerking met de Cambridge University is de heer Snijders op de hoogte van internationale ontwikkelingen in het werkveld. Voor deze visitatie is hij aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1964 – 1969 1969 – 1971 1974 – 1978 1978 – 1982 1982 – 198 1992 2002 – 2006
HBS A Hoofdakte MO-A pedagogiek en didactiek MO-B idem Doctoraal Onderwijskunde Universiteit Leiden Certificaat Schoolmanagement Intervisie Scholingstraject SBL, Docentraal Interscholaire Visitatie
Werkervaring: 1971 – 1974 1974 – 1976 1976 – 1986 1986 - 1992 1980 - 1984
Docent LTS Loosduinen Docent avo Scholengemeenschap Vlietschool Voorburg (VV) Adjunct - directeur (VV) scholengemeenschap met 1000 leerlingen Directeur scholengemeenschap Vlietschool Voorburg Directeur Avondschool Vlietschool Voorburg, Technische avondopleidingen voor o.a. VEV, NIL en Docent Fontys Hogeschool 1992 – 1996 Plaatsvervangend rector Interconfessionele Scholengemeenschap College Het Loo 1996 – heden Directeur Corbulo College, Vmbo techniek en economie (www.corbulocollege.nl) 2003 – 2004 Lid visitatiecommissie 2e graads lerarenopleiding 2004 – 2006 Lid visitatieteam interscholaire visitatie Lucas Onderwijs 2006 – heden Lid College van Advies van ROC Mondriaan Techniek en ICT te Den Haag
152/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Diversen: 2005 – 2006 2005 2006 2006 – 2009
Verschillende publicaties in Q5 over Collegiale visitaties, digitale portfolio’s docenten en management VO landelijke innovatieprijs gewonnen met docententeam: kwaliteitsontwikkelingstraject Docentraal werkbezoek Cambridge University, shared leadership landelijk referent voor wat betreft ontwikkelingen binnen het beroepsonderwijs vmboroc, voorbeeld: 10 juni 2009 op NOS1 journaal, interview ontwikkelingen vmbo.
Mevrouw drs. T.J.G. van der Heijden (kernpanellid Nederlands) Mevrouw Van der Heijden is voornamelijk ingezet vanwege haar onderwijsdeskundigheid. Na haar oorspronkelijke opleiding Kweekschool heeft mevrouw van der Heijden lessen Nederlands en Onderwijskunde verzorgd in het VO, aan een PABO, aan lerarenopleidingen in het HBO en in nascholingsverband binnen het universitair onderwijs. Vanaf 1989-2006 is zij werkzaam geweest als inspecteur, met name in de sectoren HO en VO. Landelijk was zij aanspreekpunt inzake bevoegdheden. De laatste jaren was zij bij de inspectie projectleider van onderzoeken naar zijinstroom en Opleiden in de School. Mevrouw Van der Heijden heeft uit opleiding en werkervaring kennis van de accreditatiesystematiek. Voor deze visitatie is zij aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1967 1968 1970 1972 1984 1987 – 1989 Werkervaring: 1968 – 1971 1971 – 1973 1973 – 1979 1979 – 1982 1983 – 1987 1987 – 1989 1989 – 1996
1990 – 1996 1996 – 2003 1996 – 2003 2003 – 2006
2006 2006
Kweekschool 41a Kweekschool 41b MO-A Nederlands MO-B Nederlands Doctoraal Nederlands: moderne letterkunde en taalbeheersing, bijvakken onderwijskunde, dramaturgie, kunstgeschiedenis Studie Onderwijskunde, niet voltooid ivm benoeming tot inspecteur HO
Invalbanen primair onderwijs Docent Nederlands Mavo-school Docent Nederlands Pedagogische Academie en Havo-top Mentor en docent diverse vakken Middenschool (Open Schoolgemeenschap Bijlmer) Docent Onderwijskunde en Vakdidactiek lerarenopleiding VO Nascholingsafdeling van UVA. Opzetten en verzorgen van opleidingstrajecten voor vrouwen die een leidinggevende positie in het onderwijs ambieerden Inspecteur HO (toezicht op aantal hbo-instellingen, vanaf 1992 met name metaevaluatief onderzoek en toezicht op bestuurlijke hantering van uitkomsten visitaties en meta-onderzoek op lerarenopleidingen) Vertrouwensinspecteur HO (½ dag) Voorzitter vertrouwensinspecteurs alle sectoren (1 dag) Inspecteur VO (algemeen toezicht) Inspecteur HO, VO en PO (met name toezicht op kwaliteitsontwikkeling zijinstroomtrajecten en het vormgeven van ‘Opleiden in de School’). Landelijk aanspreekpunt inzake bevoegdheden en wet BIO Lid adviesraad KPMG dieptepilots ‘Opleiden in de School’ Panellid VBI lerarenopleidingen (NQA en HOBEON)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
153/173
Diversen: 1981 – 1985 1983 – 1985 1985 – 1989 1994 1999 2002 2003 2005
Vicevoorzitter Nederlandse middenschoolvereniging Redacteur tijdschrift voor onderwijsgevenden in het Nederlands MOER Hoofdredacteur MOER Auteur inspectierapport ‘Emancipatie in het Hoger Beroepsonderwijs’ Auteur inspectierapport ‘Nederlands in de basisvorming’ Auteur inspectierapport ‘De evaluatie van het zij-instroomtraject in het VO’ Auteur inspectierapport ‘De evaluatie van het zij-instroomtraject in het PO‘ Auteur inspectierapport Convenant in het kader van scholing onbevoegden G4/Almere (eerste jaar)
Mevrouw S. Collins-Fyfe MA (kernpanellid Engels) Mevrouw Collins is ingezet als panellid vanwege haar auditdeskundigheid, haar onderwijsdeskundigheid, haar domeindeskundigheid en haar internationale deskundigheid. Zij beschikt over auditdeskundigheid door haar ervaring als vertegenwoordiger van haar vakgroep en faculteit bij externe visitaties (2e en 1e graads) en bij de accreditatie van een masteropleiding. Over onderwijsdeskundigheid beschikt zij door haar 1e graads bevoegdheid (master of Education Engels), haar ervaring als docent aan lerarenopleidingen en als stage- en portfoliobegeleider. Domeindeskundigheid heeft mevrouw Collins in haar hoedanigheid als coördinator 1e graads Engels en coördinator Beroepsgericht afstudeeronderzoek (actieonderzoek, 1e graads onderzoeksmethodologie) van het cluster Talen en als coördinator internationalisering van de instelling waar zij werkzaam is. Door haar ervaring als coördinator internationalisering en haar ervaring als gastdocent aan buitenlandse universiteiten beschikt mevrouw Collins tevens over internationale deskundigheid. Voor deze visitatie is zij aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1962 – 1966
University of Edinburgh; Master of Arts (English Language and Literature) Summa cum Laude afgestudeerd
Werkervaring: 1969 – heden docent bij de lerarenopleiding (MOA/2e graads/B.Ed(Engels) 1970 – heden docent bij de lerarenopleiding (MOB/1e graads/M.Ed (Engels), instituutsbreed en clusterbreed 1984 – 1991 Docent Tolk-Vertaler bij Wolters-Noordhoff (thans ITT) 1992 – 1999 Gastdocent bij de Universiteit van Murcia (Spanje) zomercursus fonetiek 1995 – 1999 Approved external lecturer for the University of Greenwich te Londen 1995 – 2008 Coördinator Internationalisering (Cluster Talen) 1999 – 2008 Coördinator 1e graads Engels (Hogeschool Utrecht) Diversen: 1963 1965 1979 – 1981
Gold Medal English Language (Edinburgh University) Carnegie Scholarship. 3 maanden doorgebracht aan de Universiteit Frankfurt am Main Lid van de ‘Jonge Onderzoekers’-groep van de Vakgroep Engels aan de Universiteit Utrecht 1990 – heden Conferenties bijgewoond van EAIE, Compass Network, Iatefl, CARN in o.a. Lissabon, Berlijn, Porto, Maastricht, Karlstad, Londen, Cardiff, Utrecht en Nottingham 1992 Docent cursus EFL voor de nieuwe Poolse lerarenopleidingen in Karpacz
154/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
1992 1994 1994 – 2007 2006 – 2008
Gastlezing over Vertaalkunst in Nederland gegeven aan de Universiteit van Wroclaw in Polen Medeoprichter van de joint MA (Open) programma van de 1e graads opleiding Engels aan de Hogeschool Utrecht en the University of Greenwich te Londen Verantwoordelijk voor professionalisering van collega’s van de 1e graads opleidingen van de Hogeschool Utrecht in Onderzoeksmethodologie Betrokken bij de voorbereidingen voor de oprichting van CARN Nederland
Relevante publicaties: • Enjoying English Literature (poetry), 1968, Educaboek • Collins-Fyfe S., Herwig A. en de Waaijer M., 1999, Action Research in Teacher Training in Dengerink J.J. e.a. (eds) Leermeesterschap, Garant
De heer ir. W. Sonneveld (vakdeskundige Exact) De heer Sonneveld is ingezet als adviseur Techniek vanwege zijn onderwijsdeskundigheid en zijn domeindeskundigheid. Hij heeft 33 jaar ervaring als leraar Natuurkunde, Wiskunde, ANW en NLT en 9 jaar als vakdidacticus aan de TU Delft. Naast zijn werk houdt de heer Sonneveld zich bezig met verdieping van kennis en kunde in zijn domein door zijn lidmaatschap van twee organisaties die zich bezig houden met vernieuwing en ontwikkeling van lesmateriaal voor onderwijs in Natuurkunde en Exacte vakken. Voor deze visitatie is de hij individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1967 – 1972 HBS-B 1972 – 1978 TU Delft, Technische Natuurkunde 1978 – heden vele bij- en nascholingen op het gebied van de exacte vakken en vakdidactiek, pedagogiek, enz. Werkervaring 1977 – 1991 leraar Natuurkunde en Wiskunde aan CSV ’t Loo te Voorburg 1991 – heden leraar Natuurkunde, ANW, NLT aan GSRandstad te Rotterdam 2000 – heden vakdidacticus Natuurkunde aan de TULO/SEC TU Delft Diversen: 01/’05 – heden lid van NiNa, de vernieuwingscommissie voor Natuurkundeonderwijs in het VO 2004 – heden lid van het ontwikkelteam SaLVO, dat o.a. lesmateriaal ontwikkelt waarin de samenhang tussen de exacte vakken een belangrijk item is
De heer dr. H. Vos (kernpanellid Natuurkunde) De heer Vos is ingezet als vakdeskundige Natuurkunde vanwege zijn domeindeskundigheid, zijn onderwijsdeskundigheid, zijn internationale en zijn auditdeskundigheid. Hij heeft ervaring als lid van een visitatiecommissie en als lid van een voorbereidende commissie, daarnaast beschikt de heer Vos door zijn werkervaring over onderwijsdeskundigheid in de vakken (technische) natuurkunde, wiskunde, elektrotechniek en onderwijskunde. Door zijn internationale werkervaring beschikt de heer Vos tevens over internationale deskundigheid. De heer Vos heeft talloze publicaties op zijn naam staan, waarvan hieronder een selectie wordt genoemd. Voor deze visitatie is hij aanvullend
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
155/173
individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1960 – 1968 1970 – 1972 1968 – 1972 1990 – 2001
Opleiding Natuurkunde, Wiskunde en Astronomie (kandidaats en doctoraal) VU, Amsterdam Eerstegraads onderwijsbevoegdheid Wis- en Natuurkunde VU Amsterdam. Promotie Natuurkunde VU Amsterdam Promotie Toegepaste Onderwijskunde UT, Enschede
Werkervaring: 1973 – 1979 Docent lerarenopleiding Natuurkunde VL-VU, Amsterdam 1979 – 1982 Docent/trainer stafontwikkeling Fysica, Universiteit Gajah Mada, Yogyakarta, Indonesia 1982 – 1983 Docent HBO Elektrotechniek, avond HTS, Utrecht 1983 – 2001 Onderwijsadviseur/ docent Elektrotechniek Universiteit Twente, Enschede 2001 – heden Docent Universiteit Twente Elektrotechniek Diversen: Lijst van publicaties (selectie) • Abstractieniveaus in de ontwikkeling van het begrip elektrische stroom. Tijdschrift voor didactiek der bètawetenschappen 5 (1987) 121-142. • Intuïtieve, empirische en theoretische redeneringen. Tijdschrift voor Onderwijsresearch, 15 (1990) 123-136. • Metacognition in Higher Education. Doctoral thesis. Twente University Press: Enschede, the Netherlands, 2001. ISBN 9036516658 Competencies of BSc and MSc programmes in Electrical engineering and student portfolios. Proceedings of The First International Workshop on Electronic Design, Test & Applications DELTA 2002. Christchurch, 2002, p. 203-208. Ton J. Mouthaan, R.W. Brink, H. Vos.
De heer dr. L.J.A. Vankan (kernpanellid Aardrijkskunde) De heer Vankan is ingezet als vakdeskundige en als kernpanellid Aardrijkskunde vanwege zijn deskundigheid op het gebied van Aardrijkskundeonderwijs. Hij beschikt over auditdeskundigheid door e zijn medewerking aan de visitatie van 2 graads lerarenopleidingen aardrijkskunde in 2003, daarnaast beschikt hij over onderwijsdeskundigheid. Hij beschikt over relevante werkvelddeskundigheid en is vertrouwd met de meest recente ontwikkelingen en met lesgeven, beoordeling en toetsing op het niveau van de te beoordelen opleiding, op het gebied van 1e en 2e graads lerarenopleiding voortgezet onderwijs, met name van het vak Aardrijkskunde. Daarnaast beschikt de heer Vankan tevens over internationale deskundigheid op dit vakgebied. Voor deze visitatie is hij aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1962 – 1969 1991
156/173
Doctoraalexamen Sociale Geografie met didactiek als bijvak aan de Rijksuniversiteit Utrecht Proefschrift: Ontwerpen van Omgevingsonderwijs
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Werkervaring: 1970 – 1972 1972 – 1981 1981 – 1993 1993 – 2005 1996 – 2000 1998 – 2008 2004 – heden 1994 – ‘95 en 2002 – ‘03
Lerarenopleider aan Pabo tweedegraads lerarenopleiding Aardrijkskunde Rijksuniversiteit Utrecht Docent milieueducatie Katholieke Universiteit Nijmegen eerstegraads lerarenopleiding Aardrijkskunde Rijksuniversiteit Utrecht Hoofdredacteur Geo-Actueel Voorzitter vaksectie Aardrijkskunde havo/vwo van de Cevo Serieredacteur van ‘Leren denken in de schoolvakken’. Lid leerplanontwikkelingscommissies voor examenprogramma’s havo/vwo
Mevrouw dr. ir. H.C. Kneppers (kernpanellid Economie) Mevrouw Kneppers is ingezet als adviseur Algemene Economie vanwege haar onderwijsdeskundigheid en haar domeindeskundigheid. Zij heeft een uitgebreide werkervaring als docente op lerarenopleidingen. Daarnaast heeft zij talloze publicaties in haar vakgebied vakdidactiek economie op haar naam staan. Mevrouw Kneppers heeft ervaring met visitaties, daarnaast is zij voor deze visitatie aanvullend individueel geïnstrueerd. Opleiding: 1957 1957 – 1960 1961 – 1962 1962 – 1966 1974 – 1975 1987 – 1990 1990 – 1992 2002 – 2007
Voortgezet onderwijs Opleiding akte NXII Opleiding akte Ngij Opleiding Middelbare Akte N.O. akte NXVII Opleiding akte J Erasmus Universiteit Economie en Wageningen Universiteit; afgestudeerd in vrije studierichting: Economie van de huishoudelijke sector. ILO bevoegdheid Bedrijfseconomie promotieonderzoek
Werkervaring: 1960 – 1966 1966 – 1975 1975 – 1989 1989 – 2002 1995 – 2002
Lager- en middelbaar beroepsonderwijs: Huishoudkunde en Gymnastiek Leraressenopleiding akte NXII; Huishoudkunde en Vakdidactiek Lerarenopleiding Huishoudkunde; Huishoudkunde en Vakdidactiek Lerarenopleiding Economie; Bedrijfseconomie en Vakdidactiek Economie Centrum van Nascholing Amsterdam; nascholing leraren voortgezet onderwijs maatschappijvakken 1997 – 2004 Instituut voor de Lerarenopleiding; Vakdidactiek Economie 2002 – 2007 ILO; promotieonderzoek; promotie 2007 2007 – heden Onderzoek; scholing leraren, projecten.
Publicaties: • Dieteren, N.M.A., Heurter, J.W., Hinloopen, J., Kneppers, H.C., Schuppen, J.W., Voorend, P.H. & Welp, E.J.M. (2007). Examenprogramma economie voor havo en vwo een nadere uitwerking van onderdelen van het advies van de Tweede Commissie Teulings. Utrecht: Cevo. • Kneppers, H.C. (2007). Helpt het uitvoeren van klaslokaalexperimenten voor het begrijpen van micro-economische principes? Factor D, Kwartaalblad voor het economieonderwijs en zijn didactiek, 25(3), 14-15.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
157/173
•
Kneppers, H.C. (2007, maart 29). Leren voor transfer. Een empirisch onderzoek naar de concepten contextbenadering in het economieonderwijs. UvA Universiteit van Amsterdam (165 pag.) (Amsterdam). Prom./coprom.: B.H.A.M. van Hout-Wolters, dr. C.A.M. van Boxtel & dr. M. ElshoutMohr.
De heer J. van Rooijen (adviseur) De heer Van Rooijen is ingezet als adviseur Werktuigbouwkunde I en II vanwege zijn onderwijsdeskundigheid op het gebied van lerarenopleidingen technische beroepen. Hij is zowel als docent als leerplanontwikkelaar bij het onderwijs betrokken of betrokken geweest. Voor deze visitatie is hij aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1966 – 1971 1971 – 1972 1973 – 1976 1977 – 1979 Werkervaring 1971 – 1999 1999 – 2000 2000 – nu
Akte werktuigbouwkunde Pedagogisch getuigschrift Akte Wis- en Natuurkunde 2e graads akte werktuigkunde
Docent sector techniek Toetsdeskundige Kenteq Leerplanontwikkelaar beroepsonderwijs (sector techniek) bij SLO
De heer J.S. Snel (studentpanellid) De heer Snel is ingezet als studentpanellid. Hij studeert momenteel voor leraar Aardrijkskunde bij de hogeschool Arnhem Nijmegen. De heer Snel is representatief voor de primaire doelgroep van de opleiding en beschikt over studentgebonden deskundigheden met betrekking tot de studielast, de onderwijsaanpak, de voorzieningen en de kwaliteitszorg bij opleidingen in het domein. Voor deze visitatie is hij individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 2005 – heden 1999 – 2004
Lerarenopleiding Aardrijkskunde bij de HAN HAVO
De heer J.D. Muys (studentpanellid) De heer Muys is ingezet als studentpanellid. Hij volgt op dit moment als vierdejaars voltijdstudent de docentenopleiding Bouwkunde aan de Pedagogische Technische Hogeschool (Windesheim) te Zwolle. De heer Muys was in juni 2009 actief als studentpanellid bij de visitatie van de tweedegraads lerarenopleidingen techniek, aangeboden door Fontys Hogeschool in Eindhoven. Hij is representatief voor de primaire doelgroep van de opleiding en beschikt over studentgebonden deskundigheden met betrekking tot de studielast, de onderwijsaanpak, de voorzieningen en de kwaliteitszorg bij opleidingen in het domein. Voor deze visitatie is de heer Muys aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA.
158/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Opleiding: 1998 – 2001 2001 – 2003 2003 – 2005 2005 – 2006 2006 – heden
VMBO, Keistad College (richting verkoop), C/D niveau Primaire vakopleiding niveau 2 (BBL) Voortgezette vakopleiding niveau 3, incl. AVO (BBL) Middenkader opleiding niveau 4 (BBL) HBO propedeuse, Pedagogische Technische Hogeschool (richting bouwkunde)
Werkervaring: 1998 – 2001 Hovenier 2001 – 2005 SBR Amersfoort, bouwkundige werkzaamheden (nieuwbouw- verbouw- renovatie), incl. leidinggevende facetten (laatste 1,5 jaar). 2006 – 2007 Stage vanuit docentenopleiding, te VMBO- college Meridiaan College; Het Stromenland (stage- activiteiten; leerlingen (niveau basis- kader) begeleiden, klassikaal les geven, ondersteunen stagebegeleider bij secundaire werkzaamheden. 2007 – 2008 Stage vanuit docentenopleiding, te ROC van Amsterdam, Gooi en Vechtstreek (stageactiviteiten; leerlingen (MBO niveau 4 BOL) begeleiden, klassikaal les geven, ondersteunen stagebegeleider bij secundaire werkzaamheden. 2008 – 2009 Stage vanuit docentenopleiding, bij onderwijsadviesbureau APS, Utrecht. Toegepast onderzoek uitgevoerd, t.b.v. contextgebonden implementatie competentiegericht onderwijs, in het kader van ontwikkeling doorlopende leerlijn BB-BBL2, in het verlengde van minor; ‘Innovatief beroepsonderwijs’. Opdrachtgever; SG Triade (stageactiviteiten; interviewgesprekken, literatuuronderzoek, gerichte observaties, APSconsultants ondersteunen bij overige activiteiten en projecten.
De heer drs. ing. A.G.M. Horrevorts (NQA) De heer Horrevorts is ingezet als lead auditor. De heer Horrevorts bezit auditorkwaliteiten vanwege jarenlange visitatie-ervaring opgedaan met visiteren van bestaande en nieuwe opleidingen in verschillende sectoren binnen het hbo. Hij bezit daardoor ruime kennis van en heeft ervaring in uiteenlopende beroepenvelden in het (hoger) onderwijs en is onderwijsdeskundige door ruime ervaring in visitatietrajecten. De heer Horrevorts is getraind als auditor hoger onderwijs door opleidingen en cursussen gevolgd bij INK en Lloyd’s Register. Door zijn jarenlange ervaring als auditor en het volgen van studiedagen met betrekking tot toetsen en beoordelen, beschikt de heer Horrevorts over kennis op het gebied van het beoordelen van assessmentinstrumenten en procedures. Hij is coördinator van het EVC-projectteam van NQA en onderhoudt voor NQA de contacten met het Kenniscentrum EVC. NQA heeft zich bij de uitvoering van de EVC-visitaties laten bijstaan door een deskundige op het gebied van EVC en assessments van het CINOP. Opleiding en training: 1963 – 1968 HBS-B, Pius X College, Almelo 1969 – 1973 Metaalkunde, HTS te Utrecht 1977 – 1983 Sociale Geografie, Vrije Universiteit te Amsterdam 2000 Certificaat Post graduate course ‘Institutional Management and Change in Higher Education’ van het Centre for Higher Education Policy Studies (CHEPS), Universiteit Twente en de Open University, Engeland. 2004 Training INK-auditor
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
159/173
Werkervaring: 1974 – 1977 Ontwikkelingswerker / leraar in het technisch beroepsonderwijs op de Filippijnen. 1985 – 1992 Projectleider ‘ontwikkelingseducatie’ in een project van de stichting Tool, HBO-raad en Nuffic. Ontwikkelen van educatief materiaal in samenwerking met HTS-en. Thema: Techniek en samenleving / internationalisering / ontwikkelingssamenwerking. 1993 – 2000 Programmamedewerker hoger (beroeps)onderwijs en ontwikkelingssamenwerking, Nuffic. Beheren van onderwijsprojecten aan universiteiten in de Filippijnen, India en Bangladesh. 2000 – 2003 HBO-raad, afdeling Kwaliteitszorg. Secretaris van diverse visitatiecommissies: CMV, SJD, Technische Natuurkunde, Voortgezette opleiding Theater, Tuinbouw en Akkerbouw en de visitatiecommissie Landelijke Publieke Omroep. 2004 – heden Senior auditor NQA.
Mevrouw ir. M. Dekker-Joziasse (NQA) Mevrouw Dekker is ingezet als NQA-auditor. Zij heeft ruim dertien jaar ervaring met visitaties in alle sectoren van het hbo en in het wo. Zij bezit auditorkwaliteiten vanwege jarenlange visitatie-ervaring en cursussen gevolgd bij Lloyd’s, daarnaast verzorgt zij trainingen over het visitatie- en accreditatiestelsel voor auditoren hoger onderwijs. Haar kennis van het hoger onderwijs is ondermeer ontstaan door docentschap WU en onderwijskundige cursussen. Opleiding: 1977 – 1983 1983 – 1989
VWO, Christelijke Scholengemeenschap Walcheren te Middelburg Opleiding Tuinbouwplantenteelt, Wageningen Universiteit
Werkervaring: 1990 – 1991 Adviseur bij Tuinbouwkundig Adviesbureau 1991 – 1995 Toegevoegd docent Wageningen Universiteit, vakgroep Tuinbouwplantenteelt, belast met onderwijsontwikkeling 1995 – 2004 Beleidsmedewerker afdeling Kwaliteitszorg, HBO-raad, 7 visitatietrajecten in diverse sectoren/domeinen van het hbo. 2004 – heden NQA: senior auditor, adviseur en accountmanager Cursussen: Training Auditor Hoger Onderwijs, oktober 2003, NQA i.s.m. Lloyd’s Register Tweedaagse cursus Interne Kwaliteitsaudits, december 2002, Lloyd’s Register
Mevrouw drs. A.H. Eelkema (adviseur Frans) Mevrouw Eelkema is ingezet als panellid vanwege haar onderwijsdeskundigheid betreffende alle niveaus en leeftijden in het VO en HO, zowel HBO als universitair onderwijs. Daarnaast is zij ingezet vanwege haar domeindeskundigheid op het gebied van vakdidactiek moderne vreemde talen, met specialisatie Frans. Voor deze visitatie is mevrouw Eelkema individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA.
160/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Opleiding: 1979 – 1984 1984 – 1985 1985 – 1991
1995 – 1996
Havo, Blaise Pascal College te Zaandam Vwo, Blaise Pascal College te Zaandam Franse taal- en letterkunde, Vrije Universiteit te Amsterdam waarvan in 1988 – 1989 aan de Université Lille III – Charles de Gaulle te Lille, Frankrijk (maîtrise F.L.E.Français Langue Etrangère) Opleiding Tolk-Vertaler Frans, Hogeschool voor Tolken en Vertalen I.T.V. Utrecht
Werkervaring: 1989 – 2001 Docent Frans en Didactisch coördinator in veertiendaagse ‘immersion’ zomertaalcursussen Frans voor scholieren uit het Vlaams middelbaar onderwijs. 1993 – 1994 Docent Frans, ziektevervanging op diverse scholen vo (Johan de Witt College, Den Haag; Nieuwe Eemlandcollege, Amersfoort) 1997 – 1998 Assistent-docent bij de Vrije Universiteit Amsterdam 1998 – heden Docent Frans bij het Pascal College te Zaandam 1991 – 2000 Docent Frans bij KLM Corporate Opleidingen te Schiphol-Oost en Hoofddorp 1995 – 2001 Docent Frans bij de World Travel School / Flight Attendant College te Amsterdam 1996 – 2001 Taaltrainer Frans bij het Taalcentrum-VU te Amsterdam 1999 – 2002 Projectleider en trainer ‘Internationalisering van het talenonderwijs’ bij de Talenacademie Nederland te Maastricht 2001 – 2002 Hogeschooldocent Frans bij de Hogeschool voor Economische Studies te Amsterdam (IBL, IM/IBMS) 2002 – heden Vakdidactica Frans bij het Instituut voor Leraar en School van de Radboud Universiteit; sinds februari 2008 promotieonderzoek
De heer J.G. Bakkelo (adviseur Duits) De heer Bakkelo is ingezet als adviseur Duits vanwege zijn domeindeskundigheid en zijn onderwijsdeskundigheid. Hij heeft een ruime ervaring als docent Duits aan een middelbare school, daarnaast beschikt hij over een brede bestuurlijke ervaring als conrector en als vestigingsdirecteur. De heer Bakkelo is op zijn school tevens lid van de veldadviescommissie LAV-1 en daarnaast lid van de programmaraad van de RU Groningen/het UOCG Universitair Onderwijs Centrum Groningen. Voor deze visitatie is de heer Bakkelo individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1971 – 1977
MO-B Duits, Rijksuniversiteit Groningen
Werkervaring: 1975 – 1977 1977 – heden 1980 – 1998 1998 – heden
Docent Hogere Economische School Groningen Docent Zernike College Groningen Conrector Vestigingsdirecteur
De heer J.H.E. Dirx (adviseur Wiskunde) De heer Dirx is ingezet als adviseur Wiskunde vanwege zijn onderwijsdeskundigheid en zijn domeindeskundigheid. Hij beschikt over onderwijsdeskundigheid door 17 jaar ervaring in het agrarisch HBO als docent wiskunde en natuurkunde. Door zijn ervaring als docent op een
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
161/173
Pabo/lerarenopleiding op de Malediven beschikt de heer Dirx tevens over internationale deskundigheid. Zijn lidmaatschap van de werkgroep kwaliteitszorg van de organisatie waar hij werkzaam is maakt dat hij bekend is met kwaliteitsmetingen en auditprocessen. Voor deze visitatie is hij aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1983 – 1988 1995 – 1996
2e graads lerarenopleiding Wiskunde en Natuurkunde Toegepaste statistiek, WUR Wageningen
Werkervaring: 1988 – 1990 MLO Sittard, docent Wiskunde en Natuurkunde theorie en praktijk 1990 – 1997 HAS Delft, docent Wiskunde, Natuurkunde en Techniek 1998 – 2000 Lerarenopleiding Malediven, docent computervaardigheden/systeembeheerder, docent Wiskunde en Natuurkunde 2000 – heden Stoas Hogeschool, docent Wiskunde en Natuurkunde, Coördinatietaken, Lid werkgroep kwaliteitszorg
Mevrouw drs. A. Herwig (adviseur Biologie) Mevrouw Herwig is ingezet als adviseur Biologie vanwege haar auditdeskundigheid, haar onderwijsdeskundigheid en haar domeindeskundigheid. Mevrouw Herwig is betrokken geweest bij diverse visitaties als vertegenwoordiger van haar opleiding en is daardoor op de hoogte van de accreditatiesystematiek. Zij is sinds 1972 werkzaam in het onderwijs, sinds 1980 in het hbo, met als domeindeskundigheid Biologie. Daarnaast heeft zij aan verschillende publicaties meegewerkt en is zij medeoprichter van het CARN; de Nederlandse afdeling van het Collaborative Action Research Network, dat onder meer het formuleren van kwaliteitseisen voor onderzoek en stimuleren van de uitwisseling van onderzoeksresultaten bij (docent)onderzoekers beoogt. Mevrouw Herwig is voor deze visitatie aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1969 – 1980
Biologie Rijksuniversiteit Utrecht
Werkervaring: 1977 – 1979 1989 – 1992 1992 – 1997 1997 – 1998 1980 – heden
Docent Biologie Mavo Noord, Amsterdam Wetenschappelijk medewerker Rijksuniversiteit Utrecht, Centrum voor bèta: didactiek Wetenschappelijk medewerker Rijksuniversiteit Utrecht IVLOS; docent vakdidactiek Stichting SOA Bestrijding; medewerker onderwijs Hogeschool Utrecht en rechtsvoorgangers; docent Biologie
Publicaties selectie: • Collins-Fyfe, S., Herwig, A. en de Waijer, M. (1999), “Action Research in Teacher Training”, in Dengerink, J.J. e.a. (ed.s.), Leermeesterschap, Garant • In voorbereiding: Onderzoek in de beroepspraktijk: resultaten van een inspirerende pilot
162/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Diversen: • Dieptepilot Academische School • Onderzoeksbegeleider mei 2008 – heden • CARN NL: Eén van de initiatiefnemers van CARN NL vanaf 11 september 2007; • 2006 – heden: Lid coördinatiegroep • Organisatie CARN NL conferentie op 1 november 2008: Onderzoek in de schoolpraktijk: delen van ervaringen • 1995 – 2008: VELON: Diverse workshops verzorgd over actieonderzoek
De heer drs. C.A.M.J. Bogaerts (adviseur Geschiedenis) De heer Bogaerts is ingezet als adviseur Geschiedenis vanwege zijn kennis van de didactiek en zijn jarenlange ervaring als docent. Daarnaast is de heer Bogaerts ingezet vanwege zijn ervaring als wetenschappelijk medewerker toetsontwikkeling en zijn lidmaatschap van de eindtermencommissie voor de basisvorming, die verantwoordelijk was voor de basisvormingstoetsing voor geschiedenis en staatsinrichting. De heer Bogaerts heeft deelgenomen aan internationale (Oost-Europese) projecten gericht op de ontwikkeling van nieuwe eindexamenprogramma’s en –toetsen. Hij heeft uit opleiding en werkervaring kennis van de accreditatiesystematiek, daarnaast is hij voor deze visitatie aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1953 – 1959 1963 – 1974
Gymnasium a, Hilversum Studie Geschiedenis, Universiteit van Utrecht
Werkervaring: 1969 – 1974 Parttime docent Instituut voor Hogere Beroepsopleidingen, Universiteit Utrecht 1972 – 1978 Leraar V.W.O., college De Klop, Utrecht 1978 – 2002 Docent Vakdidactiek en nieuwste Geschiedenis, SOL/Hogeschool van Utrecht (na 1988 parttime), van daaruit gedetacheerd lid van de landelijke -leerplanAdviescommissie Historische en Maatschappelijke Vorming (“commissie De Rooy”) 1988 – 2003 Wetenschappelijk medewerkerker toetsontwikkeling, Cito, Arnhem: lid van de eindtermencommissie voor de basisvorming; verantwoordelijk voor de basisvormingstoetsing voor Geschiedenis & Staatsinrichting; deelname aan internationale projecten in Litouwen, Polen, Roemenië, Tsjechië, Oekraïne en Bulgarije gericht op de ontwikkeling van nieuwe eindexamenprogramma’s en -toetsen Diversen: 1980 – 1989 1985 – 1995 2003 – 2007
Redactielid en -voorzitter van Kleio, het tijdschrift van de beroepsvereniging van geschiedenisleraren, de VGN; in die tijd ook bestuurslid van de VGN e e Diverse nascholingsactiviteiten voor 1 en 2 graads geschiedenisleraren vanuit een detachering naar het KPC (katholiek Pedagogisch Centrum), Lid van de adviesraad van het IVGD (Instituut voor Geschiedenis Didactiek)
De heer drs. A. de Heer (adviseur Maatschappijleer) De heer De Heer is ingezet als adviseur Maatschappijleer vanwege zijn auditdeskundigheid, zijn domeindeskundigheid en zijn onderwijsdeskundigheid. Hij ontleent zijn auditdeskundigheid aan zijn lidmaatschap van de commissie kwaliteitszorg van de lerarenopleiding Ivlos en zijn
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
163/173
onderwijsdeskundigheid aan zijn jarenlange ervaring als docent en zijn functie als opleider aan de Ivlos Utrecht University. Zijn domeindeskundigheid betreft met name sociologie, vakdidactiek maatschappijleer en docent maatschappijleer. Voor deze visitatie is de heer De Heer individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1967 – 1972 1972 – 1977
Kweekschool Rehoboth Utrecht (huidige Domstad) Sociologie Universiteit Utrecht
Werkervaring: 1973 – 1976 1976 – 1978 1978 – 1993 1978 – heden
Chr. Mavo Breukelen Elout van Soeterwoude Mavo Utrecht Dr. F.H. de Bruijne lyceum, school voor Havo/vwo en gymnasium Niftarlake College Maarssen In bovenstaande functies steeds als docent Maatschappijleer 1993 – heden vakdidacticus Maatschappijleer, opleider, en maatwerkopleider op het Ivlos Universiteit Utrecht 1999 – 2004 clusterleider van het gamma cluster Universiteit Utrecht Diversen: 1995/96
2003 – 2004
lid van de vakontwikkelgroep Aardrijkskunde/Geschiedenis/Economie en Maatschappijleer. Deze groep heeft in onderlinge afstemming eindtermen voor de vakken in de 2e fase ontwikkeld Bestuurslid van het NVLM, vak vereniging van de docenten Maatschappijleer
De heer P. van Achteren BLL (NQA) De heer Van Achteren is ingezet als NQA-auditor. Hij heeft in 2006 de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening aan de Hogeschool van Utrecht afgerond. Daarna heeft hij onderwijskunde en politicologie gestudeerd. Sinds 2008 is de heer Van Achteren werkzaam als auditor bij NQA. Hij heeft ervaring met verschillende visitaties in uiteenlopende sectoren van het hbo. Opleiding: 1995 – 1999 1999 – 2001 2001 – 2002 2002 – 2006 2006 – 2007 2006 – heden
Werkervaring: 2004 – 2005 2005 – 2007 2006 – 2007 2006 – 2007 2008 – heden
164/173
Mavo, RSG Stad en Esch, Meppel Havo, profiel Economie en Maatschappij, RSG Stad en Esch, Meppel Management, Economie en Recht, Christelijke Hogeschool Windesheim, Zwolle Sociaal Juridische Dienstverlening, Hogeschool Utrecht, Utrecht Onderwijskunde, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Politicologie, Politieke structuren en Processen, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam
Stagiair beleidsmedewerker/publieksvoorlichter Tweede Kamerfractie D66 Voorzitter opleidingscommissie SJD Studentpanellid NQA, visitaties 3 SJD-opleidingen Docentenauditor ISBW opleidingen NQA, auditor
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Mevrouw Y. Griffioen-Kingma (NQA) Mevrouw Griffioen is ingezet als NQA-auditor. Zij heeft onderwijsdeskundigheid door haar jarenlange ervaring als docente op diverse niveaus. Naast haar onderwijservaring beschikt mevrouw Griffioen over een uitgebreide ervaring in de praktijk van de VBI. Voor deze visitatie is mevrouw Griffioen is ingewerkt in het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en de werkwijze van NQA. Opleiding: 1963 – 1968 1968 – 1969 1991 – 1993 1996 – 1997
HBS-A Schoevers; directiesecretaresse Leraar Machineschrijven/tekstverwerken Lerarenopleiding Secretariaatsvakken Office 97
Werkervaring: 1969 – 1988 Directiesecretaresse/office manager bij diverse bedrijven 1988 – 1999 Docente secretaresseopleiding, Instituut Scheidegger, Venlo 1991 – 1998 Docente machineschrijven/tekstverwerken/kantoorpraktijk/informatica Oosterlicht College, Vianen (VMBO) 1998 – 2002 Docente Informatica, Schoevers Opleidingen, Utrecht (MBO-HBO) 2003 – 2005 Docente S(ecretarieel)-team, ROC ASA Christelijk College Abstede, Utrecht (MBO) 2005 – heden Netherlands Quality Agency – Utrecht
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
165/173
166/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
Hogeschool Rotterdam, visitatie Lerarenopleidingen 30 september, 1 oktober en 2 oktober 2009 Lerarenopleidingen (13) te verdelen in clusters van opleidingen: A Cluster Talen Nederlands, Duits, Engels, Frans B Cluster exacte vakken (science) Biologie, Natuurkunde, Techniek, Wiskunde C Cluster Mens- en Maatschappijwetenschappen Geschiedenis, Algemene Economie, Bedrijfseconomie, Aardrijkskunde, Maatschappijleer. Aanpak van de visitaties Er wordt gewerkt met een kernpanel en adviseurs. Het kernpanel bestaat uit: - 1 Opleidingsdeskundige (voorzitter) - 2 Werkveldvertegenwoordigers (combinatie A,B,C) - 2 Vakdeskundigen A-vakken (waaronder Nederlands) - 2 Vakdeskundigen B-vakken (waaronder Wiskunde) - 2 Vakdeskundigen C-vakken - 2 Studentleden (combinatie A,B,C) - 4 NQA-auditoren. Adviseurs: Vakdeskundigen aanvullend op de deskundigheid van de vakdeskundigen van het kernpanel. Voor zover nodig: er wordt gestreefd naar combinaties van deskundigheden van adviseurs en kernpanelleden A-vakken (2) Duits, Engels, Frans (Nederlands) B-vakken (2) Biologie, Natuurkunde, Techniek, (Wiskunde) C-vakken (3) Geschiedenis, Algemene Economie, Bedrijfseconomie, Aardrijkskunde, Maatschappijleer. Visitaties in drie stappen/dagen Dag 1 generieke audit: kernpanel Dag 2 opleidingsspecifiek: inhoud en hbo-bachelorniveau: kernpanel en adviseurs Dag 3 opleidingsspecifiek: algemeen: kernpanel
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
167/173
Dag 1 Woensdag 30 september 2009: Generieke visitatie voor alle opleidingen Kernpanel (2 NQA auditoren) Onderwerpen: • Doelstellingen: borging • Programma: onderwijsbeleid, opleidingsdidactiek • Personeel: beleid en borging • Voorzieningen: beleid en borging • Kwaliteitszorg: beleid • Resultaten: beleid en borging Programma Tijd 13.30 – 15.30
Activiteit Materiaalbestudering
15.30 – 17.00
Gesprek met management:
17.00 – 18.00
Paneloverleg
168/173
Directeur Adjunct directeur 3 onderwijsmanagers A, B, C, Manager bedrijfsvoering
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Dag 2 Donderdag 1 oktober 2009: Specifiek opleidingen, onderwijsinhoud, -proces en nadruk op hbo-bachelorniveau Kernpanel en adviseurs, (4 NQA auditoren) Onderwerpen: • Programma: onderwijsinhoud, vakinhoud, toetsing (2.1, 2.2, 2.3, 2.7, 2.8) en begeleiding • Resultaten: afstudeerproces en -niveau (6.1) Tijd 08.30 08.45 – 09.15 09.15 – 11.30 11.30 - 12.00 12.00 – 13.00 13.00 – 15.00
Activiteit Ontvangst Plenair overleg kernpanel + adviseurs Materiaalbestudering Paneloverleg Plenair overleg kernpanel + adviseurs Lunch Gesprekken met (derde-) en vierdejaarsstudenten (max. 8) Thema het hbo-bachelorniveau: over het studentendossier (alle onderdelen van het afstuderen): o afstudeeronderzoek o assessment o portfolio
15.00 – 15.30 15.30 – 16.30
16.30 – 17.00 17.00 – 17.15 17.15 – 18.00
Presentaties studenten - studenten: 15 minuten per opleiding (4x) Bespreken met studenten: toetsen en beoordelen, eindniveau, samenhang, inhoud van het programma en begeleiding - studenten: 45 minuten per cluster Paneloverleg per cluster resultaten bespreken en samenvatten Gesprek met docenten / afstudeerbegeleiders / veldassessoren / Begeleiders op School (BOSsen van scholen die bij de geselecteerde studentendossiers betrokken zijn). Thema het hbo-bachelorniveau: o afstudeeronderzoek o assessment o portfolio toetsen en beoordelen, eindniveau, samenhang, inhoud van het programma en begeleiding Paneloverleg resultaten bespreken en samenvatten Plenaire afsluiting kernpanel + adviseurs Afsluitend overleg kernpanel + auditoren
Parallel per cluster A, B, C
Kernpanel, adviseurs en auditoren Parallel per cluster A, B, C e e studenten 3 en 4 jaar werkstukken (w.o. portfolio’s) die een beeld geven van het gehele opleidingstraject
Parallel per cluster A, B, C Parallel per cluster A, B, C
Parallel per cluster A, B, C
Kernpanel (inclusief 4 auditoren)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
169/173
Dag 3 vrijdag 2 oktober: Specifiek opleidingen, algemeen (alle facetten komen aan bod). Deelpanel per cluster. Kernpanel (inclusief 3 NQA auditoren) Onderwerpen: • Doelstellingen • Programma • Personeel: uitvoering personeelsbeleid, kwaliteit docenten • Voorzieningen: kwaliteit voorzieningen en begeleiding • Kwaliteitszorg: uitvoering Kwaliteitszorg • Resultaten: gerealiseerd niveau en rendementen Tijd 09.00 – 10.00 10.00 – 10.45 10.45– 11.30
Activiteit Vooroverleg kernpanel Gesprek opleidingscoördinatoren Gesprek studenten (w.o. opleidingscommissie)
11.30 – 12.30
Gesprek docenten
12.30 – 13.30 13.30 – 14.30
15.00 – 16.30 16.30 – 17.00
Lunch Gesprek werkveldvertegenwoordigers en alumni Representatief voor A, B, C Gesprek met lectoren Rondleiding (indien nodig opsplitsen) Paneloverleg Gesprek met management:
17.00 – 17.30
Paneloverleg en afsluiting
14.30 – 15.00
170/173
Parallel per cluster Parallel per cluster Maximaal 10 per parallelsessie (spreiding over de studiejaren, varianten, opleidingscommissie) Parallel per cluster Maximaal 10 per parallelsessie (spreiding over de studiejaren, varianten, opleidingscommissie en afstemming ten opzichte van docenten dag 2) Parallelle sessies Gesprek met het werkveld Gesprek met alumni Gesprek en rondleiding parallel (panel splitst zich op) Directeur Adjunct directeur 3 onderwijsmanagers A, B, C, Manager bedrijfsvoering
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Bijlage 4:
Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
Ter inzage gelegde documenten, conform protocol NQA: 1. Beleidsdocumenten op opleidings- en hogeschoolniveau waaruit in kwalitatieve en kwantitatieve zin blijkt hoe in de afgelopen jaren aan de opleiding gestalte is gegeven en welk beleid de opleiding de komende jaren voor ogen heeft. 2. Onderwijsbeleid en toetsbeleid. 3. Een representatieve selectie uit het studiemateriaal, zoals: - Readers/syllabi (selectie) - Moduleboeken en handleidingen of studiewijzers (compleet overzicht), - (Stage- en afstudeer)handleidingen - Literatuurlijst en boekenlijst + selectie van boeken (onderscheiden in verplicht en aanbevolen) - Projectopdrachten (selectie). 4. Een representatieve set van gemaakte toetsen (inclusief beoordelingen): - Toetsen - Opdrachten - Portfolio’s en assessments - Stageverslagen - Projectverslagen. 5. Personeelsbeleid (o.a. functie- en kwalificatieprofielen, documentatie over functioneren en professionaliseren, scholingsplan). 6. Informatie over het interne kwaliteitszorgsysteem: - Beleid, overzicht van evaluatie-instrumenten, streefcijfers - Recente evaluatierapporten (zowel intern als extern, inclusief de meetinstrumenten) van aspecten van het onderwijs, zoals verslagen van gecommitteerden, evaluaties door studenten en docenten, module-evaluaties, studenten tevredenheidsonderzoek, uitkomsten en analyses van evaluaties en verbeteractiviteiten. 7. Samenstelling van relevante overlegorganen (opleidingscommissie, werkveldadviescommissie, examencommissie, stafoverleg, e.a.) statuten/reglementen en /notulen van de overlegorganen. 8. Overzicht van externe contacten en aard van die contacten. 9. Afstudeerproducten (zie lijst van 25), inclusief beoordelingen voor zo ver aanvullend op de reeds toegestuurde documenten. In het geval niet alle eindkwalificaties (facet 1.1) in de eindwerkstukken worden beoordeeld, wil het panel van enkele van de studenten ook de producten inzien, waaruit blijkt dat de overige eindkwalificaties zijn bereikt (facet 6.1). Dit kunnen bijvoorbeeld portfolio’s, stagewerk-stukken/-verslagen of andere producten zijn. Deze informatie ligt tijdens de visitatie ter inzage. 10. De meest recente voorlichtingsbrochure en overig relevant voorlichtingsmateriaal. 11. Alle overige documenten waar de opleiding in het zelfevaluatierapport naar verwijst.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
171/173
172/173
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
Bijlage 5:
Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
Het domeinspecifieke referentiekader is te vinden op de website van de HBO-raad: www.hbo-raad.nl Opleidingscompetenties: De SBL-competenties van de opleidingen zijn beschreven in het document Competentiegids van de startbekwame leraar in het tweedegraadsgebied, Lerarenopleidingen, februari 2006.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam: hbo-bachelor Lerarenopleidingen Alg. Vakken (vt/dt/du)
173/173