Hogeschool Rotterdam Opleiding: Culturele en Maatschappelijke Vorming, hbo-bachelor Varianten: voltijd/deeltijd/duaal Visitatiedatum: 10 oktober 2006
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, december 2006
2
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 8 10 10 12 12
Deel B:
Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
13 15 17 24 26 28 31
Deel C:
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4
Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Deskundigheden panelleden Bezoekprogramma Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
35 36 41 45 46
3
4
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
5
6
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
1.1
Voorwoord
Dit rapport is het verslag van het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Culturele en Maatschappelijke Vorming van de Hogeschool Rotterdam heeft onderzocht. Het beschrijft de werkwijze, de bevindingen en de conclusies. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is feitelijk gestart in augustus 2006, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij NQA heeft aangeleverd. Als onderdeel van het onderzoek was er een panelbezoek aan de opleiding. Dit bezoek vond plaats op 10 oktober 2006. In het panel hebben de volgende personen zitting genomen: Mevrouw A. Timmermans-Kuiken (voorzitter); De heer drs. J. Loovers (panellid); Mevrouw K. Dirks (studentpanellid); De heer drs. Ing. A.G.M. Horrevorts (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document ‘Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties’ van de NVAO (22 augustus 2005). Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: • Deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken met daarbij de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • Deel B: een Facetrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit facetrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • Deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De Hogeschool Rotterdam kent 21 clusters en instituten met in totaal 80 opleidingen. In het studiejaar 2005 -2006 stonden er 24.500 studenten ingeschreven en had de hogeschool ongeveer 2000 personeelsleden. De opleiding CMV vormt tezamen met de opleiding MWD en de oriënterende propedeuse Gedrag en Maatschappij (OPGM) het cluster RISO (Rotterdams Instituut voor Sociale Opleidingen). De opleidingen trekken op een aantal gebieden, zoals algemeen onderwijsbeleid, personeelsbeleid en materiële voorzieningen met elkaar op. De OPGM maakt sinds september 2003 deel uit van het cluster RISO en biedt een oriënterende propedeuse (alleen voltijd) voor MWD, CMV, SPH, Pedagogiek en P&A. Studenten die nog niet weten welke studie ze volgen, kunnen in de OPGM instromen en na het eerste half jaar hun keuze maken. Daarnaast heeft CMV ook een eigen propedeuse.
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
7
Het cluster staat onder leiding van een directeur, die leiding geeft aan drie onderwijsmanagers. De opleiding besteedt in haar onderwijs veel aandacht aan grootstedelijke vraagstukken. Dit gebeurt in een vierjarig curriculum dat is ingericht in leerfasen. Elke fase beslaat één jaar, binnen een fase worden kwartaalfases onderscheiden. In elke fase van de opleiding is een praktijkonderdeel opgenomen, variërend van vrijwilligerswerk in de eerste fase tot een praktijkperiode (stage en afstuderen, bestaande uit de helft van de studietijd) in het derde en vierde jaar. In de laatste twee jaar van de studie zijn de differentiaties/minors gepland. Er zijn ruim 300 keuzevakken, waar de studenten uit kunnen kiezen. De deeltijdopleiding en de duale route duren eveneens vier jaar. Studenten komen één dag per week naar school. Zij dienen te werken in een voor de opleiding relevante baan. Het opleidingsmodel wordt gekenmerkt door twee uitgangspunten: - Het Rotterdams Onderwijs Model (ROM), dat drie soorten onderwijs onderscheidt: o Kennisgestuurd onderwijs o Praktijkgestuurd onderwijs o Studentgestuurd onderwijs - De leerlijnen van CMV: o Conceptuele leerlijn (achtergrondvakken en methodiek) o De leerlijn training en vaardigheden o De integrale leerlijn o De leerlijn studieloopbaanbegeleiding. Het onderwijs is competentiegericht en het didactisch model is gebaseerd op het ROM en de leerlijnen. Er is veel aandacht voor de methodiek van CMV. Er zijn in het studiejaar 2005-2006 242 voltijdstudenten, 92 deeltijdstudenten en 25 duale studenten. De instroom bedroeg 72 studenten in de voltijd, 32 studenten in de deeltijd en 6 studenten in de duale opleidingsroute. Er zijn 25 docenten (het cluster RISO beschikt in totaal over 42 fte, waarvan 16 fte ten behoeve van de opleiding CMV). Aangezien de duale opleidingsvariant en de deeltijdvariant in hoofdlijnen hetzelfde zijn wordt alleen daar waar nodig, apart aandacht besteed aan deze twee varianten. 1.3
Werkwijze
De beoordeling van de opleiding door het panel heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA. Deze werkwijze wordt hieronder beschreven. De visitatie vond plaats op basis van het domeinspecifieke referentiekader dat voor de opleiding geldt (zie facet 1.1). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke bezoek door het panel en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase.
8
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de informatieanalyse) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Nadat het zelfevaluatierapport met de bijlagen in orde was bevonden, heeft de auditor met de opleiding tezamen besproken welke facetten of welke thema’s naar verwachting de meeste aandacht zullen krijgen tijdens het bezoek van het panel aan de opleiding (de agenderende audit). Daardoor konden de opleiding en het visitatiepanel zich op adequate wijze voorbereiden op dit bezoek. In diezelfde periode september 2006 bereiden de panelleden zich inhoudelijk voor op het bezoek dat op 10 oktober 2006 plaatsvond. Zij bestudeerden het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat hun voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten. Zij gaven hun bevindingen door aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor ten slotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het bezoek door het panel concreet voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundigen in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het facetrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het bezoek door het panel NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het bezoek door het panel dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met het opleidingsmanagement. Verder is gesproken met docenten, studenten, afgestudeerden en met werkveldvertegenwoordigers. Aan het begin en tijdens het bezoek is ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel zogenaamde ‘schakelmomenten’ ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven van enkele indrukken en ervaringen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren Door NQA is, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een facetrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleiding is beoordeeld. Met dit rapport wordt door de opleiding accreditatie aangevraagd bij de NVAO. In het facetrapport wordt door NQA gerapporteerd op facetniveau. De opleiding heeft in november 2006 een concept van dit rapport voor een check op feitelijke onjuistheden ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn enkele wijzigingen aangebracht. In het onderwerprapport wordt door NQA een oordeel op de onderwerpen en op de opleiding als
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
9
geheel gegeven. Dit rapport is in november 2006 voor een check op feitelijke onjuistheden aan de opleiding voorgelegd. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in december 2006. Het visitatierapport is uiteindelijk in december 2006 ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie ‘Handreiking voor oordeelsvorming’ een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere relevante opleidingen op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking; • generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het facetrapport. Daar waar een argumentatie/beoordeling voor de deeltijd of duale variant afwijkt van de voltijd, is dit expliciet vermeld. Indien niet vermeld, gelden voor de deeltijdvariant en de duale variant dezelfde argumentatie/oordelen als voor de voltijdopleiding. De deeltijd en duale variant zijn inhoudelijk gebaseerd op dezelfde moduleinhouden als de voltijdopleiding. Volgorde en onderwijsmethodieken kunnen daarbij verschillen. Tevens is er overlap in docenten in de voltijd, deeltijd en duale variant. De wijze van toetsen is in alle drie de varianten op hetzelfde beleid gebaseerd. Wat betreft de benchmarking wordt een vergelijk gemaakt met andere soortgelijke opleidingen in Nederland. Voor de landelijke vergelijking maakt het panel gebruik van de centraal geregistreerde gegevens van het CRIHO, aangezien deze een vergelijkbaarheid mogelijk maken. Dit in tegenstelling tot opleidingseigen kengetallen met verschillen in definitie en registratie. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding De facetten van dit onderwerp zijn alle met een ‘goed’ beoordeeld voor alle varianten. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding daarom positief.
10
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
1.5.2 Programma De facetten van dit onderwerp zijn met een ‘goed’ of een ‘voldoende’ beoordeeld. Voor specificatie per variant en facet zie de tabel in paragraaf 1.6. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding daarom positief. 1.5.3 Inzet van personeel De facetten van dit onderwerp zijn met een ‘goed’ of een ‘voldoende’ beoordeeld. Voor specificatie per variant zie de tabel in paragraaf 1.6. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding daarom positief. 1.5.4 Voorzieningen De facetten van dit onderwerp zijn met een ‘goed’ of een ‘voldoende’ beoordeeld. Voor specificatie per variant en facet zie de tabel in paragraaf 1.6. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding daarom positief. 1.5.5 Interne kwaliteitszorg De facetten van dit onderwerp zijn met een ‘voldoende’ beoordeeld voor alle varianten. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding daarom positief. 1.5.6 Resultaten De facetten van dit onderwerp zijn met een ‘voldoende’ beoordeeld voor alle varianten. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding daarom positief.
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
11
1.6
Totaaloverzicht van oordelen op facet- en onderwerpniveau
Onderwerp/Facet Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau bachelor 1.3 Oriëntatie hbo bachelor Totaaloordeel Onderwerp 2 Programma 2.1 Eisen hbo 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma 2.4 Studielast 2.5 Instroom 2.6 Duur 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud 2.8 Beoordeling en toetsing Totaaloordeel Onderwerp 3 Inzet van Personeel 3.1 Eisen hbo 3.2 Kwantiteit personeel 3.3 Kwaliteit personeel Totaaloordeel Onderwerp 4 Voorzieningen 4.1 Materiële voorzieningen 4.2 Studiebegeleiding Totaaloordeel Onderwerp 5 Interne kwaliteitzorg 5.1 Evaluatie resultaten 5.2 Maatregelen tot verbetering 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld Totaaloordeel Onderwerp 6 Resultaten 6.1 Gerealiseerde niveau 6.2 Onderwijsrendement Totaaloordeel
1.7
Voltijd
Deeltijd
Duaal
Goed Goed Goed Positief
Goed Goed Goed Positief
Goed Goed Goed Positief
Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Positief
Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Positief
Voldoende Goed Voldoende Positief
Voldoende Goed Voldoende Positief
Voldoende Goed Voldoende Positief
Goed Voldoende Positief
Goed Voldoende Positief
Goed Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende
Positief
Positief
Positief
Voldoende Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Positief
Totaaloordeel
Op grond van voorgaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat de opleiding (voltijd, deeltijd en duaal) op de zes onderwerpen positief scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding positief is.
12
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
Deel B: Facetten
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
13
14
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstelling van de opleiding
Domeinspecifieke eisen
Goed
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De eindkwalificaties van de opleiding zijn gebaseerd op het landelijke opleidingsprofiel Alert en Ondernemend (1999). Dit profiel is gevalideerd door het werkveld. • De opleiding heeft de landelijke kwalificaties gespecificeerd naar de sociaalagogische thema's van de grote stad en de regio. • De eindkwalificaties van CMV zijn mede afgestemd op eindkwalificaties van andere agogische beroepen. Dit is beschreven in het document Position Paper Social Work (2004). Er is samen met de opleidingen SPH, Pedagogiek en MWD een competentiematrix Social Work opgesteld, waarin CMV herkenbaar aanwezig is en waarin de raakvlakken met de andere agogische opleidingen zijn verwoord. In de competentiematrix maakt de opleiding inzichtelijk hoe CMV is gerelateerd aan A&O, het Rotterdams Onderwijsmodel en de competenties voor Social Work. • De competentiematrix Social Work is mede ontleend aan het landelijke project Profilering Agogisch Domein (HSAO 2004). In het PAD-project is de wens van het werkveld naar brede inzetbaarheid van afgestudeerden van het HSAO verwoord. Er zijn generieke competenties opgesteld voor de sociale beroepen op bachelorniveau. • De opleiding kent een specifiek competentieprofiel Jeugd- en Jongerenwerk voor de duale variant dat in samenwerking met het Rotterdamse werkveld (project Knooppunt Kralingen) is opgesteld. • Het panel stelt vast dat de eindkwalificaties en in het bijzonder het competentieprofiel Jeugd- en Jongerenwerk, zijn afgestemd op de grootstedelijke situatie en in nauw overleg met het beroepenveld in Rotterdam tot stand zijn gekomen. • Een vergelijking met het internationale vakgebied voor Social Work en CMV in het bijzonder, is door de opleiding nog niet gemaakt. Dit wordt genoemd als een verbeterpunt voor de toekomst. Het panel vindt het feit dat de opleiding de afgelopen jaren energie heeft gestoken in het afstemmen van de competenties van CMV op de (randstedelijke) regio een terechte keus en komt tot het oordeel ‘goed’.
Facet 1.2
Niveau bachelor
Goed
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor.
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
15
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In het document Opleidingsprofiel CMV (2006) heeft de opleiding beschreven hoe de Dublin descriptoren verwerkt zijn in de eindkwalificaties. In het zelfevaluatierapport is uitvoerig uiteengezet hoe de descriptoren in het curriculum zijn verwerkt. De opleiding maakt inzichtelijk dat zij kennis en inzicht en de toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden (de vijf Dublin kenmerken) heeft verwerkt in de leerlijnen Body of Knowledge (theorie) en Body of Skills (vaardigheden). In de eerste fasen van de opleiding ligt de nadruk op het verwerven van basiskennis met betrekking tot CMV. Vanaf de tweede fase van de opleiding wordt meer en meer een beroep gedaan op het gebruik maken van recente vakliteratuur en verantwoording van het agogisch handelen. Toepassing van kennis en inzicht vindt in de eerste twee fasen voornamelijk plaats via oefeningen (casuïstiek en opdrachten) en in de derde en vierde fase via het werken in de praktijk: stage en afstuderen. Oordeelsvorming is in de doelen van de eerste twee fasen opgenomen: dataverzameling, uitvoeren van (literatuur)onderzoek. In de tweede helft van de opleiding is reflectie op het eigen handelen een belangrijke doelstelling van het onderdeel Reflective Practitioner: bewust stilstaan bij de kwaliteit van het eigen werk. Er is in de eerste fase veel aandacht voor taalvaardigheid, vergader- en gesprekstechnieken. Ook de aandacht voor diversiteit is een doelstelling die in het programma is opgenomen (interculturele communicatie). Leervaardigheden en zelfstandig kunnen werken is in alle fasen van de opleiding terug te vinden via het programmaonderdeel Studieloopbaancoaching. De link van de Dublin descriptoren met de eindkwalificaties van CMV is aldus het panel overtuigend aangetoond. • De opleiding heeft de eindkwalificaties verder geoperationaliseerd in tussenniveaus. Deze geven een indicatie voor het niveau dat de student aan het eind van elke fases van de opleiding behaald moet hebben: oriënteren (propedeuse), oefenen (eind van het tweede jaar); beoefenen (stage) en integratie (eindniveau).
Facet 1.3
Oriëntatie hbo bachelor
Goed
Criteria - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De landelijke beroepsprofielen CMV (Alert en Ondernemend) en Social Work (PAD) zijn besproken met het landelijke beroepenveld. Het Rotterdamse werkveld is hierbij betrokken. Er is een breed netwerk opgebouwd met Rotterdamse instellingen die, zo blijkt uit het gesprek van het panel met leden van de Adviesraad, een serieuze
16
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
•
•
•
• •
gesprekspartner is. Het competentieprofiel Jeugd- en Jongerenwerk is hiervan een voorbeeld. Uit notulen van de Werkveldadviesraad blijkt waardering voor het feit dat de opleiding zich specifiek richt op de Grootstedelijk problematiek. Hiermee sluit de opleiding nauw aan bij de ontwikkelingen in de praktijk. In het zelfevaluatierapport heeft de opleiding beschreven wat zij verwacht van een beginnend beroepsbeoefenaar. De opleiding benoemt functies waarin CMV’ers terecht kunnen komen na afstuderen en naar welke functies zij kunnen doorgroeien. Functies zijn bijvoorbeeld: sociaal-cultureel werker, educatief medewerker, jongerenwerker, cultuurscout, opbouwwerker, ouderenwerker. Zij kunnen doorgroeien naar coördinerende functies, zoals projectleider, (afdelings)manager en beleidsmedewerker of onderzoeksmedewerker. Op basis hiervan zijn beginkwalificaties genoemd: all rounder in het agogisch segment, moet de kerntaken van de CMV’er (Alert en ondernemend) zelfstandig kunnen uitvoeren, ondernemend zijn, creatief en flexibel (goed in kunnen spelen op wijzigende omstandigheden). De opleiding stelt dat de startende CMV’er leiding moet kunnen geven, maar wel onder begeleiding (supervisie). Hij dient de ontwikkelingen op het werkterrein bij te houden en te onderzoeken. Na verloop van tijd zal hij kunnen doorgroeien naar de kerntaken ‘beleid’ en ‘ontwikkeling’. Het panel stelt vast dat de opleiding hiermee een realistische beschrijving geeft van de startkwalificaties van de CMV’er. Het panel merkt op dat de agogische competenties in de beschrijving van de doelen van de opleiding worden benadrukt. Hiermee heeft de opleiding een belangrijke aanbeveling van de vorige visitatiecommissie (2000) gerealiseerd.
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Eisen hbo
Voldoende
Criteria - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het curriculum is ontworpen vanuit de competentiematrix van de CMV-opleiding. Het panel heeft de studiegids bestudeerd en stelt vast dat het curriculum in de eerste twee jaar gericht is op binnenschoolse activiteiten (theorie, vaardigheden, onderzoeksvakken
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
17
•
•
•
•
•
en methodiekvakken). Het programma is vanaf het eerste jaar tot en met het laatste jaar praktijkgericht. De student komt in aanraking met de beroepspraktijk via (korte) stages en het behandelen van casussen. In het derde jaar is de stage gepland en in het vierde jaar wordt aandacht besteed aan specialiseren, reflectie en internationalisering. In het derde en vierde jaar worden ontwikkelingen in de praktijk gevolgd via congressen (vier per jaar). Het panel is zeer positief over de werkvorm ‘het congres’. In de voltijd (derde en vierdejaars) organiseren studenten een congres over een actueel thema dat speelt in het werkveld. Docenten bereiden het congres inhoudelijk voor. Bij de concretisering van het congresthema wordt de praktijkervaring van studenten en de inbreng van het werkveld betrokken. Het panel heeft congresbundels en verslagen van studenten over de congressen ingezien en stelt vast dat via het congres de actualiteit van de werkvloer op een realistische wijze in het onderwijs wordt gehaald. In de deeltijd is de eigen baan (of in het eerste jaar vrijwilligerswerk), de plek waar de student geconfronteerd wordt met de praktijk. Voor de duale leerroute is dat de leerwerkplek. De koppeling van de praktijk naar de theorie is in de deeltijd en duale route goed vormgegeven, aldus het panel. Het panel heeft studiemateriaal ingezien van de voltijd, deeltijd en duale variant en stelt vast dat er in het onderwijsmateriaal in voldoende mate gebruik wordt gemaakt van actuele vakliteratuur. Het panel heeft opdrachtverslagen en afstudeerwerkstukken ingezien en merkt op dat de verwerking van literatuur in de werkstukken bij sommige studenten beperkt is en meer diepgravender kan. Studenten maken in zeer beperkte mate gebruik van internationale literatuur. In het programma van de drie varianten wordt naar het oordeel van het panel in voldoende mate aandacht besteed aan het ontwikkelen van beroepsvaardigheden. Via trainingen, intervisie en supervisie. Ook in de Studieloopbaancoaching (SLC) komt de ontwikkeling van de beroepsvaardigheden aan bod. Uit studentenevaluaties blijkt dat studenten de praktijkcomponent positief waarderen: relatie theorie en praktijk (73%), de omvang (70%), inhoud van de praktijk (76%) en de praktijkgerichtheid van het lesmateriaal (74%).
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Voltijd: Goed Deeltijd: Goed Duaal: Voldoende
Criteria - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
18
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding beschrijft in het zelfevaluatierapport de relatie tussen de eindkwalificaties en het niveau van het programma (zie ook facet 1.2). • De opleiding heeft in de studiegidsen van 2005 – 2006 en 2006 – 2007 de eindkwalificaties (de matrix van bekwaamheden) gerelateerd aan de onderwijsprogramma’s van de voltijd- en deeltijdopleiding. Hier is uit af te leiden waar in het curriculum wordt gewerkt aan welke competenties. Via de indeling in zestien thema’s (elk kwartaal staat een thema centraal dat is gerelateerd aan de CMV competenties) en de leerlijnen is het programma zodanig opgebouwd dat de hbo-oriëntatie en de domeinspecifieke CMV-eisen aan bod komen. De leerlijnen zijn kennislijn, praktijklijn, studentgestuurde lijn (ruimte voor individuele keuzes en competenties) en studieloopbaancoaching (SLC). Het programma voor de deeltijd is afgeleid van de voltijdvariant en volgt de thematische indeling. Het programma van de deeltijd is echter wel flexibel ingericht: praktijksituaties vormen de input voor theoretische verdieping. • De lesstof voor de duale variant is geënt op het lesmateriaal van het reguliere voltijd- en deeltijdonderwijs. Maar het duale programma is bewust zeer flexibel ingericht, opdat ingegaan kan worden op de praktijksituaties van de studenten. • Bij de duale variant is de relatie tussen competenties en leerroute afhankelijk van: o afspraken tussen student, opleiding en instelling; o de mogelijkheden om de afspraken daadwerkelijk na te kunnen komen in de praktijk; o en de monitoring en beoordeling van het leerwerkproces. • Het verplichte studieonderdeel leerwerkbegeleiding (3 EC’s per kwartaal) is een belangrijk instrument om de competentieontwikkeling van de duale student te bewaken. Het panel heeft kunnen vaststellen dat hierover formeel afspraken worden gemaakt met student, instelling en opleiding. Bij deze variant wordt de relatie tussen eindkwalificaties en leerroute van de student in hoge mate bewaakt via het persoonlijk ontwikkelplan (POP), portfolio, SLC, de Meesterproef (vergelijkbaar met het programmaonderdeel van de deeltijd ‘Reflective Practitioner’). • Het bewaken van het niveau van de leerwerkplek (duaal) behoeft, aldus het panel, de nodige aandacht: de leerwerkplek moet de volle breedte van te beheersen competenties kunnen bieden op bachelorniveau. Het panel stelt vast dat het competentiegericht toetsen en monitoren in ontwikkeling is (zie facet 2.8).
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
Voldoende
Criteria - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De samenhang in het programma is, aldus het panel, in het zelfevaluatierapport goed beschreven. De curriculumopzet via leerlijnen, fasen en thema's is conceptueel goed doordacht en leidt tot een overzichtelijk programma. Het panel baseert dit op de informatie zoals verstrekt in de studiegids 2006-2007 (voltijd en deeltijd).
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
19
•
•
•
•
•
Inhoudelijke afstemming vindt op twee manieren plaats. Ten eerste tijdens het ontwikkelproces van het curriculum en de thema’s. Bij de ontwikkeling van de lesstof wordt tevens bekeken of er mogelijkheden zijn om het thema integraal te toetsen of af te sluiten met een set van samenhangende toetsen. Daarnaast wordt ook in de uitvoering gezorgd voor afstemming van de onderwijseenheden. Organisatorisch zijn er voorwaarden geschapen om het curriculum inhoudelijk op elkaar af te stemmen. Zo vindt er elk kwartaal overleg plaats tussen de docenten die in dat kwartaal betrokken zijn bij het thematisch onderwijs. De uitwerking van het hierboven beschreven concept was in het afgelopen jaar rommelig, aldus het zelfevaluatierapport. De oude en nieuwe programmaopzet liepen door elkaar heen. Hetgeen verwarrend was voor de studenten. Uit het Tevredenheidsonderzoek 2005 blijkt dat 60% van de studenten tevreden was over de samenhang. Studenten met wie het panel sprak melden dat de samenhang in het programma helder is: modulewijzers en handleidingen geven voldoende inzicht in de lesstof aldus de studenten. Hoe studenten de samenhang nu waarderen zal het studentenonderzoek van 2006 moeten uitwijzen. De samenhang in het duale traject wordt vooral gerealiseerd door in te gaan op praktijksituaties en theoretische verdieping. Studenten met wie het panel sprak vinden dat het sterke punt van de duale opleiding.
Facet 2.4
Studielast
Goed
Criteria - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding beschrijft in het zelfevaluatierapport op welke wijze zij een studeerbaar programma wil realiseren: spreiding studielast, spreiding toetsen, informatie over ingeschatte studielast per programmaonderdeel, tijdige uitslagen van toetsen, evaluatie van studielast, tijdig informeren over roosters en docenten moeten voldoende beschikbaar zijn voor studenten. • Uit studentenevaluaties blijkt dat studenten deze punten positief beoordelen. Er is sinds 2001 op dit punt een duidelijke verbetering opgetreden. Piekbelasting aan het eind van een onderwijseenheid blijft een punt van aandacht aldus de notulen van de Jaarraad CMV. Hier speelt echter naar de mening van het panel ook het (uitstel)gedrag van studenten een belangrijke rol. • In geval van leerachterstanden kan de student via de SLC zaken naar voren brengen. Er wordt aldus studenten met wie het panel sprak, adequaat gereageerd. Ook worden studenten actief door de SLC benaderd als daar aanleiding toe is zo blijkt uit het gesprek met de studenten.
20
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
•
De hogeschool besteedt extra aandacht aan eerste generatie studenten (de eerste uit een gezin of familie die hoger onderwijs volgt). Er zijn bijspijkerlessen (taalvaardigheid), extra ondersteuning bij studieproblemen of studievragen. Het panel vindt dit een goed initiatief.
Facet 2.5
Instroom
Voldoende
Criteria - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Havisten en mbo’ers (mbo diploma niveau 4) kunnen instromen in de opleiding. Studenten kunnen ook toegelaten worden na het met succes afleggen van een toelatingsexamen. Studenten die een vrijstelling aanvragen of in een hoger jaar willen instromen wordt een intake-assessment afgenomen. In een portfolio dienen deze studenten aan te tonen dat zij in aanmerking komen voor (gedeeltelijke) vrijstellingen (Elders Verworven Competenties). • Studenten met een vooropleiding mbo-sociaal cultureelwerk of sociaal pedagogisch werk (niveau 4) krijgen een vrijstellingsomvang van 60 EC’s. • De oriënterende propedeuse gedrag en maatschappij (OPGM) biedt, naast de eigen CMV propedeuse, een instroom- en oriëntatiemogelijkheid. OPGM heeft als doel de studenten een oriëntatie te geven op de opleidingen MWD, CMV, P en A, SPH en Pedagogiek, waarna de studenten in het tweede jaar van de opleiding van hun keuze kunnen instromen. Na een half jaar OPGM kiezen studenten hun vervolgtraject en volgen ze een aangepast CMV programma (werken aan de CMV-competenties). • Studenten die de Oriënterende Propedeuse Gedrag en Maatschappij (OPGM) hebben gevolgd stromen in het tweede jaar van CMV in. De aansluiting roept aldus studenten met wie het panel sprak geen problemen op. • De opleiding kent bijspijkerprogramma's, taaltoetsen, deficiëntieprogramma's en voor studenten die insteken in het programma (vrijstelling op basis van evc’s) wordt een individueel traject ontworpen. • De verschillende instroomeisen en instroomprocedures zijn beschreven in de studiegids, opleidingsbrochure CMV en in de nota Intake- en assessment portfolio CMV 2005. • Uit evaluatieonderzoek blijkt dat 86% tevreden is over de aansluiting van de opleiding op de vooropleiding. • Het panel stelt vast dat de opleiding serieus werkt aan het vaststellen van evc’s. Via het assessmentbureau van de hogeschool worden de algemene competenties gemeten en bij CMV wordt gekeken naar de specifieke beroepscompetenties van de CMV’er. Het panel merkt naar aanleiding van gesprekken met docenten op dat het ontwikkelen van assessments in de kinderschoenen staat. Essentieel is dat de assessments het niveau van de eerder verworven competenties borgt en aldus een indicatie geeft voor welke
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
21
•
competenties nog verworven of verder ontwikkeld moeten worden tot het gewenste bachelorniveau. De opleiding heeft geen speciale leerroute voor vwo studenten. De opleiding gaat onderzoeken of een bijzonder traject voor vwo’ers haalbaar is.
Facet 2.6
Duur
Goed
Criteria - De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbobachelor: 240 studiepunten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding kent een totale studieomvang van 240 EC’s en bestaat uit vier jaar van elk 60 EC’s. De EC’s voor de voltijd zijn verdeeld over perioden van elk 10 weken (15 EC’s per periode). • De deeltijd kent in het eerste jaar 18 EC’s toe aan werkervaring en 8 EC’s aan vrijwilligerswerk binnen de beroepscontext. De overige EC’s respectievelijk 42 en 52 worden besteed aan het reguliere onderwijsaanbod. Vanaf het tweede jaar zijn 24 EC’s toegekend aan relevant werk in de sector. • Duale studenten doorlopen een leertraject op maat via een individueel leerwerkplan dat begint met een intake-assessment en een toets van het intake portfolio. Vorderingen worden gemonitord via leerwerkbegeleiding, supervisie en een meesterproef. Studenten nemen afhankelijk van hun leerwerkplan deel aan onderdelen van het reguliere onderwijsaanbod. Het leerwerkplan heeft een omvang van 240 EC’s (inclusief eventuele vrijstellingen).
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Goed
Criteria - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding heeft het programma ingericht volgens leerlijnen en fasen (zie facet 2.3). De inrichtingsprincipes zijn beschreven in het Rotterdams Onderwijsmodel (ROM). Daarin staan het verwerven van kennis en integratie van praktijk en theorie centraal. • De opleiding gebruikt een mix van werkvormen voor de verschillende leerlijnen: probleemgestuurd onderwijs neemt als vertrekpunt de praktijk om de theoretische achtergronden te verhelderen (praktijklijn). Colleges passen bij kennisverwerving (kennislijn), practica brengen theorie en praktijk samen in een leersituatie (integratie), in werkgroepen worden ervaringen uitgewisseld (SLC-lijn), reflecteert men op eigen functioneren en leert men van elkaar (intervisie en supervisie).
22
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
•
•
•
De werkvorm ‘congres’ is, aldus het panel, een inspirerende nieuwe vorm van kennisverwerving. Studenten met wie het panel sprak lieten zich over deze werkvorm zeer positief uit. Ook het werkveld vindt het 'Congres' vernieuwend en leerzaam voor zowel werkveld als opleiding. In de eerste twee jaar is er veel aandacht voor dramatische en sportieve vorming en expressievakken. Het panel is van mening dat deze vakken als middel tot het activeren van mensen / groepen een duidelijke plaats hebben in het curriculum van de opleiding CMV. Het panel stelt vast dat de werkvormen goed passen bij het didactisch concept van de opleiding. 82% van de studenten beoordeelt de werkvormen positief.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Voldoende
Criteria - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In de examenregeling zijn de uitgangspunten, regels en procedures voor het afnemen van examens, toetsen en herkansingen vastgelegd. Studenten worden hier onder andere via de studiegids over geïnformeerd. In studiehandleidingen van de programmaeenheden staat beschreven op welke wijze het programmaonderdeel wordt getoetst. • Het toetsbeleid is vastgelegd in het document Toetsbeleid RISO 2006. In de periode 2006 -2009 wordt extra aandacht besteed aan het toetsen: systematiseren toetsontwikkeling, instellen toetscommissie (kwaliteitsbewaking toetsen), expliciteren beoordelingscriteria. De Werkgroep Toetsing begeleidt het invoeringstraject van dit project. • Leerwerkplekken en stageplekken worden beoordeeld op de kwaliteit (beschreven in de stagenota en regeling voor werk in deeltijd en duale traject). • Het panel heeft toetsen en opdrachten ingezien en stelt vast dat de opleiding feedback geeft op toetsen en opdrachten, maar dat de feedback wisselend is van kwaliteit. Soms trof het panel een beoordeling aan zonder toelichting, soms met een gedetailleerde toelichting of een toelichting van enkele trefwoorden. • Beoordelingen hangen volgens studenten, met wie het panel sprak, nog te veel af van de persoonlijke opvatting van docenten en van de toevallige samenstelling van een werkgroep (peerbeoordeling) en de begeleider van de werkgroep. • De ontwikkeling van competenties wordt gevolgd en beoordeeld aan de hand van een portfolio. Daarin verzamelt de student producten die een indicatie zijn voor de mate waarin de student de competenties beheerst. Het panel heeft portfolio ingezien en stelt vast dat niet altijd helder is hoe producten in het portfolio beoordeeld zijn door de opleiding. Het beoordelen via portfolio en assessments is in ontwikkeling. • De opleiding gaat in het studiejaar 2006 - 2007 het afstudeerproject weer invoeren. De beoordelingswijze is beschreven in de nota Afstuderen CMV 2006.
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
23
•
•
De opleiding heeft een uitgebreid instrumentarium om de kennis en kunde van studenten te toetsen: werkopdrachten, verwerkingsopdrachten, kennistoetsen (multiple choice, open vragen), verslagen (stage, proces- en productverslagen, intervisie, reflectie), presentatie. De toetsvormen zijn aldus het panel voldoende gevarieerd om kennis, inzicht en kunde te kunnen toetsen. Het panel vindt dat de opleiding aandacht dient te besteden aan het transparanter maken van de beoordeling. Het panel stelt vast dat de opleiding daar aan werkt. In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding dat zij het toetsen op een hoger plan wil brengen. Daar wordt daadwerkelijk aan gewerkt, zo heeft het panel kunnen vaststellen. Voorbeelden van verbeteractiviteiten zijn: o Training van docenten in toetsontwikkeling; o Het ontwikkelen en afnemen van assessments; o Het instellen van een toetscommissie, die de kwaliteit van de toetsen bewaakt; o Elk kwartaal is er overleg tussen de studieloopbaancoaches met het doel de deskundigheid op het gebied van coachen (en beoordelen) te bevorderen.
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van Personeel
Eisen hbo
Voldoende
Criteria - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het panel heeft de CV’s van docenten bestudeerd en stelt vast dat het personeel relevante vooropleidingen heeft en relevante werkervaring en/of nevenactiviteiten. Of het team ook recente werkervaring heeft, heeft het panel niet goed kunnen vaststellen wegens het ontbreken van data daarover. • Het team bestaat uit 25 docenten, waarvan 18 met een fulltime aanstelling (0,7 – 1 fte) De parttime docenten hebben allen een functie in het CMV beroepenveld. De fulltime docenten komen via stagebegeleiding en/of nevenactiviteiten of deelname aan de kenniskring in aanraking met het werkveld. • Het panel komt op basis van de gesprekken met het docententeam tot de conclusie dat sommige docenten een zeer intensieve relatie onderhouden met het werkveld en de praktijk vanuit recente ervaring goed kennen. Anderen echter kennen de recente praktijk indirect via contacten in het kader van het onderwijs, bijvoorbeeld stagecontacten. Het panel vindt dat laatste geen systematische wijze van deskundigheidsbevordering. Een meer systematische aanpak voor het op de hoogte blijven van recente ontwikkelingen in de praktijk is gewenst. De opleiding wil via strategische allianties en deelname aan de Kenniskringen een bijdrage leveren aan de professionalisering van docenten. Het panel vindt dat dit beleidsvoornemen nog onvoldoende is uitgewerkt. Het panel komt om die reden hier tot een voldoende. 24
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
•
Uit studententevredenheidsonderzoek (Tevredenheidsonderzoek HR 2005) blijkt dat 80% van de studenten tevreden is over de deskundigheid van de docenten.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Goed
Criteria - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het RISO streeft een staf student ratio na van 1:25. Daarnaast zijn er afspraken over man-vrouw verhouding en een evenwichtige spreiding van personeel over leeftijdscategorieën. • In het formatiebeleid wordt rekening gehouden met 10% formatie die flexibel ingezet kan worden (gastdocenten, detachering uit de beroepspraktijk). • De huidige formatie Docerend Onderwijs Personeel bedraagt 42 fte en het aantal studenten is 1100 (op cluster niveau). Dit betekent een ratio van 1:26. • Het panel stelt vast dat dit een gangbare ratio is. De opleiding merkt echter op dat de ratio onder druk staat vanwege werkdruk door: onderwijsvernieuwing Social Work, invoering Rotterdams onderwijsmodel, invoering kwaliteitszorg, groei van de opleiding en de School en hoog ziekteverzuim. • Het ziekteverzuim is, aldus de opleiding, te hoog ook als langdurig zieken niet worden meegeteld. Uit het gesprek met docenten en managementteam blijkt dat het hoge ziekteverzuim deels wordt veroorzaakt door te late betermeldingen en dus deels een administratief (gedrags)probleem is. De opleiding heeft met ingang van het lopende studiejaar het bedrijfsbureau van het cluster de opdracht gegeven om bij betermeldingen alert te zijn op de juiste datum waarop deze ingevoerd moet worden.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Voldoende
Criteria - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Er is een scholingsbeleid vastgesteld (Strategisch beleidsplan), waarin staat beschreven aan welke onderwijskundige en vakinhoudelijke eisen het personeel moet voldoen. Het panel stelt vast dat de kwaliteit van de docent beschreven is in onderwijskundige, vakinhoudelijke en contextuele zin. Zo is beschreven wat de veranderende rol van de docent in het ROM en de omgeving van de opleiding (grote stad) betekent voor de gewenste competenties van docenten.
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
25
•
•
•
•
De opleiding heeft gezien de onderwijsvernieuwing die gepaard gaat met het invoeren van het ROM, aandacht besteed aan deskundigheidsbevordering: didactiek, studieloopbaancoaching, begeleiding vanuit de praktijk (deeltijd, voltijd en duaal), toetsing (zie facet 2.8) en ontwerpen en afnemen van assessments (competentiegericht toetsen). Het panel stelt naar aanleiding van gesprekken met docenten vast dat de vakinhoudelijke scholing sterk bepaald wordt vanuit de vraag van docenten. Voorbeelden daarvan zijn Brede School en het thema sociale cohesie. Deze thema’s passen in het beleid van de opleiding. Het panel mist echter een analyse van de kwalitatieve behoeften van de opleiding en de aanwezige competenties in het team. De opleiding heeft geen systematische analyse gemaakt van mogelijke blinde vlekken in het competentieprofiel van het team. Inmiddels is via functionerings- en beoordelingsgesprekken de professionalisering van het team meer systematisch ter hand genomen. Het nieuwe beoordelings- en functiewaarderingssysteem heeft een nieuwe impuls gegeven aan professionalisering, aldus het docententeam. Studenten zijn tevreden over de vakinhoudelijke deskundigheid van docenten. Dat blijkt uit evaluaties (Keuzegids Hoger Onderwijs en studentenevaluaties).
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Goed
Criteria - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De hogeschool stelt ruimtes beschikbaar met daarin specifieke voorzieningen toegespitst op het gebruik ervan: theorielokalen, collegezalen, computerlokalen, ruimtes voor groepswerk, ruimtes voor skills training (audiovisuele middelen). Studenten kunnen ruimtes reserveren voor groepswerk en supervisiegesprekken. Daarnaast zijn er kopieervoorzieningen en is er een readershop waar studenten lesmateriaal en syllabi kunnen aanschaffen. • In een speciaal daarvoor ingerichte ict-vleugel zijn computers met internetverbinding beschikbaar voor studenten. Tevens beschikt de opleiding over een mediatheek. • Intranet (HINT) is, aldus de studenten, een zeer toegankelijk netwerk waarop studenten alle informatie kunnen vinden die voor hen van belang is. • Uit studententevredenheidsonderzoek blijkt dat studenten tevreden zijn over de voorzieningen (80 tot 90 procent tevredenheid). De beschikbaarheid van computers scoort 60% tevredenheid in de onderzoeken. Studenten met wie het panel sprak melden dat er altijd (na enig zoeken) computers te vinden zijn om op te werken.
26
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Voldoende
Criteria - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding beschrijft in het zelfevaluatierapport op welke wijze zij de studenten informeert over het onderwijs: websites (hogeschool, cluster en opleiding), lichtkrant, studiegids, uitdraai cijferlijsten (drie keer per jaar). Studenten hebben via intranet (HINT) toegang tot allerlei soorten van informatie: cijferregistratie, roosters en roosterwijzigingen, uitslagen van tentamens/toetsen. Ook moduleboeken staan op HINT. Als onderdeel van HINT is er een netwerk (n@tschool genoemd) waarop studenten verslagen en producten plaatsen. Dit netwerk is toegankelijk voor docenten en studenten en is, aldus de studenten een geschikt middel om te communiceren met medestudenten en met de docent. Daarnaast wordt er ook veel tussen docent en student gecommuniceerd via de postvakken van de docenten. Studenten melden dat dit goed werkt. • Studenten zijn tevreden over de informatie in de studiegids. • Uit studententevredenheidsonderzoek blijkt dat studenten ontevreden zijn over de snelheid waarmee toetsuitslagen bekend worden gemaakt en over de informatie met betrekking tot de studievoortgang. • Studiebegeleiding vindt plaats via het programmaonderdeel Studieloopbaancoaching (SLC). SLC maakt voor 5% deel uit van het programma. SLC heeft tot doel: de begeleiding en beoordeling van de competentieontwikkeling van de student, het bewaken van de studievoortgang, het ondersteunen van studenten bij het maken van keuzes in opleiding en beroep (bindend studieadvies aan het eind van het eerste jaar) en het creëren van een goede band met de opleiding (‘sociaal emotionele thuisbasis’). • Er is een studiehandleiding beschikbaar waarin doelen, opdrachten en de organisatie van de studiebegeleiding staat beschreven. • In het eerste jaar van de voltijd is SLC vooral gericht op (beroeps)oriëntatie en selectie (Bindend Studieadvies). En wordt gewerkt in groepen van 15 personen. Er vindt vier keer per jaar een individueel gesprek plaats. • In het derde en vierde jaar van de voltijd krijgt SLC het karakter van stagebegeleiding en afstudeerbegeleiding. Dan wordt gewerkt in groepen van 10 personen. • In de deeltijd en duale variant is SLC gericht op het bespreken en reflecteren op de competentieontwikkeling van de student in de praktijk. • Uit tevredenheidonderzoek blijkt dat 57% SLC als goed evalueert. Studenten (voltijd) met wie het panel sprak melden dat in het eerste en tweede jaar het nut van SLC niet wordt gezien. Studenten hebben vooral opmerkingen over de vorm waarin SLC wordt aangeboden. In het derde en vierde jaar van de opleiding krijgt SLC, aldus studenten, meer betekenis mede ook door de intervisie en supervisie.
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
27
• •
•
•
Uit verslagen van Jaarraden en Opleidingscommissie blijkt dat studenten de individuele begeleiding door docenten zeer waarderen. De opleiding meldt in het zelfevaluatierapport dat de SLC in de komende jaren doorontwikkeld moet worden. De begeleiding van de competentieontwikkeling, het bewaken van de studievoortgang en het beoordelen van het niveau van de competenties krijgt in SLC een geïntegreerde aanpak. Er ontstaat zo een doorlopende SLC-lijn over vier studiejaren die afgestemd is op de fasedoelen. Het kader voor dit project is beschreven in het document Studieloopbaancoaching, RISO 2006. Hogeschoolbreed is een project ‘Diversiteit en SLC’ gestart. Hierin wordt bijzondere aandacht besteed aan ‘eerste generatie studenten’ (de eerste uit een gezin / familie die hoger onderwijs volgt). Dit zijn meestal studenten van buitenlandse afkomst. Deze studenten kunnen extra begeleid worden door een studentenmentor of studententutor. Het panel vindt dit een goed initiatief. In september en oktober 2006 zijn, voor het hele cluster, 14 peercoaches (studentenmentoren en –tutoren) opgeleid. In de OPGM is begeleiding van studenten intensief en vooral gericht op oriëntatie op de sociaal agogische sector en de keuze van het beroep. Daarnaast is begeleiding zonodig gericht op het verwerven van een goed niveau van taalvaardigheid, leren omgaan met werkvormen van het ROM. Het panel is van mening dat de opleiding met deze intensieve vorm van begeleiding aansluit bij behoeften van een specifieke groep van instromende studenten. Studenten OPGM zijn tevreden over de begeleiding.
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitzorg
Evaluatie resultaten
Voldoende
Criteria - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In de nota Kwaliteitszorg bij de Hogeschool Rotterdam, HR 2003 is het systeem van kwaliteitszorg beschreven. Dit kader is door het cluster RISO nader uitgewerkt (Kwaliteitszorg RISO proces en methode, 2006). Daarin zijn beschreven: de verschillende evaluatie-instrumenten, de verantwoordelijkheden van de betrokken personen of groepen bij kwaliteitszorg en de overleggroepen die evaluatieresultaten dienen te bespreken. De directeur van het RISO is verantwoordelijk voor het goed verlopen van de kwaliteitszorg. • De instrumenten die de opleiding gebruikt voor het evalueren van de kwaliteit van het onderwijs zijn Studententevredenheidsmetingen, onderwijsevaluaties (per kwartaal wordt 25% van de modulen geëvalueerd), studielastmeting, exitonderzoek, HBO-Monitor, alumnionderzoek (eens per twee jaar). Naast schriftelijke evaluaties zijn er ook mondelinge evaluaties in de studentenjaarraden. Deze werkwijze is vastgelegd in
28
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
•
•
protocollen en procedures (Handleiding evaluatie onderwijsevaluatie in studentenjaarraden, RISO, november 2005). Het panel heeft het systeem ingezien en stelt vast dat er voldoende en diverse evaluatieinstrumenten worden ingezet voor het meten van de kwaliteit van het onderwijs. Het handboek Kwaliteitszorg bevat streefnormen voor de kwaliteit. Het panel vindt dat de kwaliteitsnormen te algemeen zijn geformuleerd, waardoor het moeilijk is een uitspraak te doen over het al dan niet voldoen aan de norm. Uit het activiteitenplan van de opleiding blijkt dat het aanscherpen van de meetinstrumenten in het jaar 2006 – 2007 wordt uitgevoerd. Streefdoelen die gebruikt worden bij module-evaluaties en het studententevredenheidsonderzoek zijn als volgt <2 is onvoldoende, 2 is voldoende en > 2,7 is goed (driepuntsschaal).
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Voldoende
Criteria - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In het kwaliteitszorgsysteem van het RISO hebben proceseigenaren de taak om na te gaan of verbeterplannen omgezet worden in daden. De medewerker kwaliteitszorg is verantwoordelijk voor planning, coördinatie en verslaglegging van evaluaties en draagt zorg voor een samenvattend jaarverslag. Het Management team is eindverantwoordelijk voor de continuïteit. De directeur stelt in overleg met het docententeam vast welke majeure veranderingen moeten worden doorgevoerd. Deze activiteiten worden in het jaarplan opgenomen. Ook wordt vastgesteld welke veranderingen direct doorgevoerd kunnen worden. • De jaarraden bespreken enkele speerpunten van kwaliteit. De speerpunten zijn vastgesteld door de directie op basis van de uitkomsten van module-evaluaties. De verslagen van de studentenjaarraden worden ter bespreking toegestuurd naar faseteams, opleidingscommissie en managementteam. Het panel heeft verslagen van deze overleggroepen ingezien. • Het panel stelt vast dat de opleiding gestart is met het formaliseren van verbeterbeleid. Ten opzichte van 2003 is dit een duidelijke verbetering. In de nulmeting van 2003 stelde de interne auditgroep van de hogeschool vast dat het kwaliteitszorgbeleid nog te informeel was. • Uit gesprekken met docenten en het managementteam blijkt dat de informatie verkregen uit evaluaties sinds 2005 meer en meer opgenomen is in de controlecyclus van de opleiding. Het panel heeft daarvan producten gezien zoals het jaarverslag Kwaliteitszorg, en de managementrapportages. De managementrapportages zijn, aldus het panel, vooral gericht op de actiepunten van de Hogeschool Rotterdam zoals het invoeren van SLC, doorstroom mbo/hbo en bijspijkerprogramma’s, aanscherpen van het bindend
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
29
•
•
studieadvies, bewaken van de kwaliteit van toetsen. De te ondernemen acties zijn beschreven, maar resultaten zijn onduidelijk geformuleerd (wat moet gerealiseerd zijn) en niet gekoppeld aan een einddatum. Dit bemoeilijkt het monitoren van de voortgang en het resultaat. De opleiding heeft in het zelfevaluatierapport verbeteringen opgesomd die zij heeft doorgevoerd sinds de vorige visitatie van de opleiding CMV in 2000. De punten die de opleiding noemt zijn: o het versterken van het agogische karakter van de opleiding CMV. Het domein toerisme is niet meer opgenomen in de opleiding. En de domeinen cultuur, samenlevingsopbouw, educatie, kunst en recreatie zijn opnieuw gedefinieerd. o Invoeren van competentiegericht onderwijs en het ontwikkelen en/of aanpassen van het onderwijsmateriaal vanuit de landelijke opleidingscompetenties (A&O, PAD) o Contacten met het werkveld zijn structureler geworden (Jeugd en Jongerenwerk, Brede School). o Verder zijn genoemd het invoeren van SLC, nieuw toetsbeleid, betrokkenheid bij de kenniskring Opgroeien in de Stad. Het panel heeft kunnen vaststellen dat deze activiteiten in voldoende mate zijn gerealiseerd. Dit blijkt ook uit de oordelen van het panel op facetniveau.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld
Voldoende
Criteria - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemende beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Uit de documentatie die het panel heeft ingezien blijkt dat medewerkers, studenten, werkgevers en alumni betrokken worden bij evaluaties (zie ook de informatie verstrekt bij de facetten 5.1 en 5.2). • Uit studentenevaluaties blijkt dat 75% tevreden is over de inspraak die studenten hebben. Het bespreken van evaluatie-uitkomsten in de jaarraden is een goede methode om de evaluatieresultaten te analyseren, aldus het panel. • Studenten melden dat zij onvoldoende op de hoogte zijn van wat er met uitkomsten uit evaluaties gebeurt. De opleiding zoekt naar een vorm om de terugkoppeling naar studenten in het algemeen te verbeteren. • Er is een werkveldadviesraad die aldus de leden, serieus wordt genomen door de opleiding. Dat blijkt uit de volgende projecten en activiteiten die het werkveld van belang acht: het project doorstroom mbo-hbo, het opstellen van competenties Jeugd en Jongerenwerk, aandacht voor fondswerving in het onderwijs (aanvragen van projectsubsidies), betrekken van het werkveld bij onderwijsvernieuwing (bijdragen aan casuïstiek), bijdrage aan congressen, de brede school en de duale leerweg.
30
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
•
Directe contacten met het werkveld leiden, aldus de opleiding tot concrete verbeteringen in het onderwijs: gastdocenten, deelname van werkveld in de congressen, beleggen van bijeenkomsten voor stage- en afstudeerbegeleiders (toelichten van de module Praktijkbegeleiding).
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerde niveau
Voldoende
Criteria - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding toetst de eindkwalificaties aan de hand van een aantal meetinstrumenten. Deze worden hieronder kort toegelicht. • Het eerste instrument is de beoordeling van de competenties op de werkplek van de student. Voor de voltijd, deeltijd en duale trajecten wordt het competentieniveau getoetst en beoordeeld aan de hand van hetgeen studenten op de stage of werkplek demonstreren. De criteria zijn vastgelegd in de Stagenota CMV, Praktijkleerverslag CMV en CMV Duaal. De criteria zijn ontleend aan het landelijk opleidingsprofiel. Beoordeling (voltijd en duaal) vindt plaats in de vorm van een gesprek tussen student, docent en praktijkbegeleider. In de deeltijdroute vindt de beoordeling plaats in de module Praktijkleerverslag. • Het tweede instrument is de module Reflective Practitioner aan het eind van de opleiding. De module leidt tot een aantal beroepsproducten (deelprojecten) die de student moet uitvoeren. Hij verzamelt deze producten in een portfolio. In de eindfase moet de student zijn portfolio presenteren. De beoordeling geschiedt door docent en werkveldvertegenwoordigers. De beoordelingscriteria en procedures zijn beschreven in de modulewijzer Reflective Practitioner, modulewijzer SLC en Afstuderen CMV. Duale studenten presenteren bovendien in een Ronde tafelgesprek een project. Een docent en werkvelddeskundige beoordelen de eindpresentatie. • Het derde instrument is de afstudeeropdracht die met ingang van het studiejaar 2006 – 2007 weer wordt ingevoerd. De afstudeerprojecten worden in opdracht van het werkveld uitgevoerd. • Het panel heeft inzage gehad in tien dossiers van studenten. Daarin waren verzameld: persoonlijke ontwikkelplannen en reflectie daarop, procesverslagen, projectverslagen en een digitaal portfolio. Deze producten van studenten demonstreren, aldus de opleiding het hbo-niveau van de student. • Het panel stelt vast dat de producten die zij heeft ingezien relevant zijn voor de CMV praktijk en dat de werkstukken volgens een vast stramien zijn beoordeeld. Het invullen van het beoordelingsstramien gebeurt wisselend, waardoor het niet altijd traceerbaar is
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
31
•
•
•
•
•
hoe de beoordeling tot stand is gekomen. Het panel vindt het analytisch gehalte van de producten en het gebruik van (internationale) literatuur matig. Het eindwerkstuk van de module Reflective Practitioner (groepswerkstuk) wordt individueel getoetst. Het panel beoordeelt dit positief. De student moet kunnen aantonen dat hij zich de materie heeft eigen gemaakt. Het panel komt na inzage van de tien dossiers tot de conclusie dat de dossiers voldoen aan de basiskwaliteit van het bachelorniveau. Het panel vindt wel dat er weinig uitschieters zijn naar boven. Het herinvoeren van het afstudeerproject is, aldus het panel, wellicht een geschikt moment om de studenten meer uit te dagen. Van de studenten is 65% tevreden over het inhoudelijk niveau van de opleiding. Dit blijkt uit het Tevredenheidsonderzoek (HR, 2005). Van de werkgevers is 80% tevreden over het niveau van de opleiding (Werkgeversonderzoek CMV 2006) Volgens de HBO-Monitor 2004 presteert de opleiding CMV van Hogeschool Rotterdam goed (vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde of er iets boven). Afgestudeerden voldoen in hun eerste baan aan de functie-eisen van een startend CMV’er. Dit wordt bevestigd door werkgeversonderzoek en alumnionderzoek dat de opleiding zelf uitvoerde. Er zijn op en aantal punten wel verbeteringen te noemen, aldus het werkveld: financiën (aanvragen van projectsubsidies), methodiekontwikkeling. De toets-'trits' van stage, praktijkleerverslag of leerwerkervaring, SLC, Reflective Practitioner en het afstudeerproject waarborgen, aldus het panel, dat het basisniveau gehaald wordt.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Voldoende
Criteria - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Opleiding heeft voor rendementen streefcijfers geformuleerd. De streefcijfers zijn ontleend aan de bekostigingssystematiek (studieduur 4,5 jaar gemiddeld voor afgestudeerden en 1,35 jaar voor gemiddelde duur studie voor uitvallers). o Propedeuserendement voltijd en duaal bedraagt 65% bij voorkeur binnen een jaar en uiterlijk binnen 1,35 jaar; o Hoofdfaserendement 85% en dus opleidingsrendement van 55% binnen 4,5 jaar; o Opleidingsrendement deeltijd 50% • De voltijd en deeltijd variant voldoen, aldus de opleiding redelijk aan de cijfers. De streefcijfers voor studieduur van uitvallers worden niet en voor geslaagden wél gehaald. • In vergelijking tot andere CMV-opleidingen is het rendement (na vijf jaar) van CMV Rotterdam (dt en vt) boven gemiddeld (bron HBO-raad, rubriek feiten en cijfers). • Studenten die instromen vanuit de Oriënterende Propedeuse Gedrag en Maatschappij doen het goed in de hoofdfase, zo blijkt uit rendementsgegevens.
32
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
• •
Over de duale variant zijn nog onvoldoende cijfers beschikbaar om een afgewogen oordeel te kunnen geven. Het duale traject laat na 1 jaar wel een uitval zien van 50%. De opleiding voldoet op onderdelen nog niet aan de eigen streefcijfers die zij zelf heeft opgesteld. Zij heeft onder andere de volgende acties ondernomen om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de rendementen (Rendementsverbeterplan RISO 2006, mei 2005): o Invoeren Studieloopbaancoaching en training van docenten daarin; o Doorstroom mbo-hbo en intake gesprek (signaleren noodzaak tot volgen ‘bijspijkeronderwijs’); o Aanscherpen beleid rond bindend studieadvies; o Verbeteren toetspraktijk en met name het bewaken van de kwaliteit van toetsen.
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
33
34
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
35
Bijlage 1:
36
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
37
38
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
39
40
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
Bijlage 2:
Deskundigheden panel
Panellid: De heer drs. J. Loovers
Relevante werkvelddeskundigheid
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding
X
X
Onderwijsdeskundigheid
X
X
Panellid NQA: de heer drs. ing. A.G.M. Horrevorts
Panellid: Mevrouw A. Timmermans-Kuiken
Deskundigheid cf. Protocol VBI’s; 22 augustus 2005
Panellid student: Mevrouw K. Dirks
Opleiding Culturele en Maatschappelijke Vorming
X
Studentgebonden deskundigheid
X
Visitatiedeskundigheid
X
X
De panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ondertekend. Nadere informatie over de achtergronden van de panelleden:
Panellid mevrouw A. Timmermans-Kuiken Mevrouw Timmermans is ingezet vanwege haar domeindeskundigheid op het gebied van maatschappelijk werk en dienstverlening alsmede sociaal culturele en maatschappelijke vorming. Daarnaast beschikt mevrouw Timmermans door haar ervaring als docent ook over vakdeskundigheid en relevante werkvelddeskundigheid op het gebied van hoger beroepsonderwijs. Mevrouw Timmermans heeft door opleiding en werkervaring kennis van de accreditatiesystematiek. Daarnaast heeft mevrouw Timmermans voor deze visitatie individueel instructies gehad. Opleiding: 1963 - 1966 1966 - 1969 1969 - 1972 1974
HBO Jelburg HBO Cicsa/ cultureelwerk Universiteit Amsterdam Geen diploma. VO Amsterdam
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
41
1974 - 1976 1983 1987 1992 - 1993 1998 2000 2002/2003 Werkervaring: 2005 1993 - 2005 1987 - 1993 1972 - 1987
Supervisorenopleiding Amsterdam Opleiding hbo directeuren en schoolleiders Arnhem Gemeente financiën SIOO/Publiekdomein SGB8 ict Projectmatig werken cursus cursussen integraalmanagement Amsterdam
1966 - 1972
Timmermans Management & Training BV Dir. Deelgemeente secretaris Westerpark Amsterdam Hoofd Welzijn Gemeente Delft Docent/supervisor HBO Rotterdam, Stage coördinator P.V.O. Amsterdam supervisor/docent Supervisor Min. WVC, Haarlemse academie voor fysiotherapie Hoofd maatschappelijke/sociaal culturele dienstverleningsinstelling Amsterdam
Nevenfuncties: 1986 - 1992 1994 1995 -1993 1996 1996 - 2005 2005 2006
Voorzitter Landelijke FIOM Bestuurlid Nat. Jeugdfonds Jantje Beton Voorzitter Leidse Welzijnsinstelling Voorzitter Stichting Alexander Lid Dagelijks Bestuur van de Vereniging van Nederlandse Gemeente Secretarissen Voorzitter Stichting Leergeld Inkomend voorzitter van de Landelijke Unie voor Soroptimist International
Panellid de heer drs. J. Loovers De heer Loovers is voornamelijk ingezet vanwege zijn expertise op het gebied van onderwijs in maatschappelijk en welzijnswerk, sociaal pedagogische hulpverlening en culturele en maatschappelijke vorming. Daarnaast is de heer Loovers tot recent lange tijd lid geweest van het Sectorale Adviescollege Hoger Sectoraal Agogisch Onderwijs van de HBO-raad. De heer Loovers heeft vanuit opleiding en werkervaring kennis van en ervaring met de accreditatiesystematiek. Opleiding: 1960 - 1965 1965 - 1978 1978 - 1984 1977 - 2003
Werkervaring: 1966 - 1975 1975 - 1977 1977 - 1978 1977 - 1984 1979 - 1984 1984 - 1986 1986 - 1994
42
Herv. Kweekschool Assen Nederlandse Taal en Letterkunde MO-A en MO- B, Noordelijke Leergangen Nederlandse Taal en Letterkunde (doctoraal) en bijvak Pedagogiek, Rijksuniversiteit Utrecht Diverse interne en externe managementcursussen (o.a Interstudie, GITP) tijdens de loopbaan
onderwijzer basisonderwijs leraar Nederlands MAVO leraar Nederlands MBO docent Nederlands HBO-Jeugdwelzijnswerk coördinator examenjaar HBO-Jeugdwelzijnswerk adjunct-directeur HBO-Jeugdwelzijnswerk studierichtingsleider HBO-J / SPH
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
1994 - 1998 opleidingsdirecteur SPH 1998 - 2000 clusterdirecteur SPH en CMV/MWD 2000 - 2002 afdelingsdirecteur CMV, MWD, SPH 2002 - 2005 instellingsdirecteur (De functies vanaf 1977 waren bij de Hogeschool Windesheim of rechtsvoorgangers). Nevenfuncties: 2000 lid Raad van Toezicht welzijnsinstelling Travers te Zwolle; 2001 lid Raad van Toezicht woonzorgcentrum Avondlicht te Dedemsvaart; 2005 hoofdredacteur van SoziO vakblad voor Sociale en Pedagogische Beroepen; 2006 projectleider ontwikkeling HBO innovatie- en servicecentrum te Hardenberg.
Student panellid mevrouw K. Dirks Mevrouw Dirks is ingezet als student panellid. Zij is vierdejaars studente Sociaal Pedagogische Hulpverlening aan de Hogeschool Arnhem en Nijmegen. Mevrouw Dirks is qua leeftijd representatief voor de primaire doelgroep van de opleiding. Zij beschikt over studentgebonden deskundigheden met betrekking tot de studielast, de onderwijsaanpak, de voorzieningen en de kwaliteitszorg bij sociale en maatschappelijke opleidingen bedrijfskunde. Mevrouw Dirks heeft deelgenomen aan de NQAauditortraining Hoger Onderwijs. Opleiding: 2000 2001 09/2001 - 06/2002 09/2002 - heden Werkervaring: 1999 - 2003 2001 t/m 2003 Zomer’02 & zomer’03 Feb. - Dec. 2005 2005 - heden 2003 - heden
Vooropleiding Dans aan de Hogeschool voor de Kunsten te Arnhem Havo, aan het Thorbecke te Arnhem HEAO Nijmegen, algemeen propedeutisch jaar SPH Nijmegen
Serveerster in diverse horecagelegenheden. Medewerkster in callcenter voor Pensioenadviezen, Qua Raad Begeleider en dansdocent op een ‘summercamp’ in New York voor kinderen uit achterstandswijken. Diverse begeleidingsactiviteiten met jongeren (12 / 20jr) uit achterstandswijken in New York City. PR-activiteiten voor de HAN Diverse visitaties in het hbo als studentpanellid (NQA)
De heer drs. Ing. A.G.M Horrevorts: De heer Horrevorts is ingezet als panellid NQA. Hij bezit auditorkwaliteiten vanwege jarenlange visitatie-ervaring en cursussen gevolgd bij INK en Lloyd’s Register. In 2000 volgde hij de postgraduate course ‘Institutional Management and Change in Higher Education’ aan het Centre for Higher Education Policy Studies (CHEPS), Universiteit Twente en Open University, Engeland. Opleiding: De heer Horrevorts studeerde Metaalkunde aan de HTS te Utrecht en Sociale Geografie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
43
Werkervaring: Na de studie HTS werkzaam als ontwikkelingswerker / leraar in het technisch beroepsonderwijs op de Filippijnen. Van 1985 tot 1992 werkzaam als projectleider ‘ontwikkelingseducatie’ in een project van de stichting Tool, HBO-raad en Nuffic. Ontwikkelen van educatief materiaal in samenwerking met HTS-en. Thema: Techniek en samenleving / internationalisering / ontwikkelingssamenwerking. Van 1993 tot 2000 was de heer Horrevorts werkzaam bij de Nuffic als programmamedewerker hoger (beroeps)onderwijs en ontwikkelingssamenwerking. Van 2000 – 2003 was hij werkzaam bij de HBO-raad, afdeling Kwaliteitszorg. Hij was secretaris van diverse visitatiecommissies: CMV, SJD, Technische Natuurkunde, Voortgezette opleiding Theater, Tuinbouw en Akkerbouw en de visitatiecommissie Landelijke Publieke Omroep. De heer Horrevorts is sinds januari 2004 auditor bij de Netherlands Quality Agency (de verzelfstandigde afdeling Kwaliteitszorg van de HBO-raad).
44
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
Bijlage 3
Bezoekprogramma visitatie van de opleiding CMV (en MWD) van de Hogeschool Rotterdam
Tijdstip
Programmaonderdeel
Deelnemers
8.30 – 11.00 u
Ontvangst panels, bestudering materiaal door panels
CMV-panel, MWD-panel
11.00- 11.45 u
Eerste gesprek met managementteam RISO
CMV-panel, MWD-panel en management team RISO
11.45 – 12.30u
Gesprekken met studenten
CMV-panel en CMV studenten MWD-panel en MWD studenten
12.30 – 13.15 u
Lunchpauze
13.15 – 14.00 u
Gesprekken met docenten
CMV-panel en CMV docenten MWD-panel en MWD-docenten
14.00 –14.30 u
Gesprek met het college van bestuur van de HR
CMV-panel, MWD-panel en college van bestuur
14.30 –15.15 u
Gesprekken met werkveldcontacten en alumni
CMV-panel en werkveld/alumni CMV MWD-panel en werkveld/alumni MWD
15.15 – 15.45 u
Rondleiding van panel door gebouw
Daarin geïnteresseerde leden van beide panels o.l.v. studenten en docenten
15.45 –17.00 u
Eventuele extra gesprekken
Panel-CMV en opgeroepenen van CMV Panel-MWD en opgeroepenen van MWD Panels intern
Intern paneloverleg Materiaal bestuderen 17.00 – 17.30 u
Tweede gesprek met managementteam RISO
Beide panels en managementteam RISO
17.30 – 18.00 u
Afsluitend paneloverleg
Beide panels intern, apart en/of samen
18.00u- 18.15 u
Afsluiting algemeen
Beide panels, alle deelnemers en overige medewerkers van RISO
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
45
Bijlage 4:
Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
1. BRONDOCUMENTEN RISO/CMV Aansluiten voor welzijn van burgers, CCO 2005 Accreditatiekaart CMV, overzicht kengetallen en rendement CMV, HR 2006 Advies Social Work, Projectgroep Social Work, HR 2006 Afstuderen CMV, onderwijsnotitie CMV 2006 Alert en Ondernemend, Opleidingsprofiel CMV, LOO CMV 1999 Alumnibeleid, beleidsnota RISO 2006 Alumni onderzoek CMV, onderzoeksrapport CMV 2006 Begroting RISO 2006, plandocument RISO 2006 Beleidsplan afdeling P&O 2003-2006, beleidsnota HR 2003 Beroep in Ontwikkeling, Een oriëntatie op CMV, M. Spierts, Maarssen 1998 Beroepenstructuur Sociale Sector, document NIZW BinT, procedure en reglement, informatiebrochure HR Blauwdruk CMV-domeinen, onderwijsnotitie CMV 2005 CAO Hoger Beroeps Onderwijs Clusterplan OIIO RISO, beleidsnota RISO 2006 CMV Duaal, onderwijsnotitie CMV 2006 CMV Woordenlijst, RP-project van het dispuut Inolesco Hepta, CMV 2006 Competentieprofiel Jeugd en Jongerenwerk, JOS 2006 Congresmappen CMV, onderwijsmateriaal CMV 2005 – 2006 Conversie: Matrix CMV - Alert en Ondernemend, onderwijsnotitie CMV 2006 Differentiaties op het interne netwerk van de hogeschool (HINT), overzichtslijst HR 2006 Diversiteit in samenhang, toekomstverkenning CMV, V. de Waal, 1998 Diversiteit, beleidsnota HR 2006 Doorstroom OPGM, onderzoeksverslag OPGM 2006 Doorstroomportfolio M-Hbo sociale sector, samenwerkingsnota M-Hbo regio Rotterdam 2005 Eindrapport Social Work: Invoering SW 2006 – 2007, beleidsnota Projectgroep SW, HR 2006 Evaluation EU Canada Project, evaluatieverslag Cultural Production CMV 2004 Exitgesprekken in SLC, beleidsnota RISO 2006 Format Modulewijzer CMV, CMV 2006 Functiebeschrijvingen Personeel Hogeschool Rotterdam, HR 2005 Gezond denken en doen 2004 – 2006, beleidsnota HR 2006 Hbo-Monitor 2004, instellingsrapportage over Hbo-instellingen, Hbo-Raad 2005 Insteek voltijd 2, modulewijzer CMV 2006 Intake- en assessment portfolio CMV, CMV 2005 Internationaliseren op z’n Rotterdams, beleidsnota HR 2005 Internationaliseringsbeleid CMV 2006 – 2009, beleidsnota CMV 2006 Jaarraad OPGM, notulen april 2006 Jaarraad OPGM, notulen november 2005 Jaarraden CMV, notulen 2005 - 2006 Keuzegids Hoger Onderwijs 2005/06, Stichting HOP/Choice, Leiden 2005 Keuzevakken op het interne netwerk van de hogeschool (HINT), overzichtslijst HR 2006 Klachtenprocedure RISO, beleidsnota RISO 2005 Kwalificaties personeel CMV, overzichtslijst RISO 2006 Kwaliteitszorg bij de Hogeschool Rotterdam, beleidsnota HR 2003 Kwaliteitszorg RISO proces en methode, beleidsnota RISO 2006
46
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
Kwaliteitszorg RISO, beleidsnota RISO 2005 Leerarbeidsovereenkomst voor de duale opleiding CMV Leerlijnendocument OPGM, onderwijsnotitie OPGM 2005 Leertraject Mobielteam, onderwijsnotitie CMV i.s.m. JOS 2006 Literatuuroverzicht CMV, overzichtslijst CMV 2006 Managementcontract RISO, plandocument HR 2006 Meerjaren Personeelsbeleidsplan RISO 2006 – 2009, beleidsnota RISO 2006 Mensenwerk, eindrapport van de visitatiecommissie CMV, Hbo-Raad 2001 Onderwijsevaluatie in studentenjaarraden, handleiding RISO 2005 Onderwijsevaluatie RISO, informatiepakket over kwaliteitszorg voor docenten, RISO 2004 Onderzoeksvaardigheden, modulewijzer CMV 2006 Ontwerp archivering kwaliteitssysteem RISO, document RISO 2006 Opleidingsbrochure CMV-deeltijd, voorlichting CMV 2005 Opleidingsbrochure CMV-voltijd, voorlichting CMV 2005 Opleidingsbrochure Duale Bacheloropleiding Jeugd en Jongerenwerk, voorlichting CMV 2006 Opleidingscommissie CMV, notulen 2005 – 2006 Opleidingsprofiel CMV, Onderwijsnotitie CMV 2006 Organisatieplan RISO, beleidsnota RISO 2006 PAD, Profilering Agogisch Domein, nota sectoraal adviescollege HSAO 2004 PMG modulebeschrijving, onderwijsmateriaal HR 2005 PMG-projecten, overzichtslijst 2005 - 2006 Position Paper Hogeschool Rotterdam, informatiebrochure HR 2003 Position Paper Social Work, informatiebrochure Projectgroep Social Work, HR 2006 POWER Platform, voor & door studenten met een beperking, informatiebrochure HR 2005 PowR, Van welzijn naar sociale kwaliteit, beleidsnota Gemeente Rotterdam 2005 Praktijkleerverslag, modulewijzer CMV 2006 Professionaliseringsplan RISO 2006 – 2007, beleidsnota RISO 2006 Professionaliseringsprogramma RISO 2005 – 2006, overzicht RISO 2005 Professionaliseringsprogramma RISO 2006 – 2007, overzicht RISO 2006 Programmaplan Gezonde Stad, nota HR 2006 Programmaplan Lerende Stad, nota HR 2006 Project Scorecards, document HR 2006 Projectplan Social Work, beleidsnota Projectgroep Social Work, HR 2004 Quick Scan CMV, document 2004 RAHO-monitor, document COS Rotterdam Reflective Practitioner, modulewijzer CMV 2006 Regeling gesprekscyclus Hogeschool Rotterdam, beleidsnota HR 2006 Reglement ClMR, nota HR Relaties van het RISO met het beroepsdomein, beleidsnota RISO 2003 Rendementsplan RISO, beleidsnota RISO 2006 Resultatendocument RISO, plandocument 2005 Risico-Inventarisatie en Evaluatie, beleidsnota HR 2006 ROM, Waarom werken wij met het Rotterdams Onderwijsmodel?, informatiebrochure HR 2005 Stage-instellingen en werkplekken alumni, overzichtslijst CMV 2006 Stagenota voltijdroute CMV, onderwijsnotitie 2005 – 2006 Startnotitie deeltijdopleiding Sociale Cohesie (Social Work), verkenningen HR 2002 Strategisch beleidsplan RISO 2006 – 2009, beleidsnota RISO 2006 Studeren met een beperking, beleidsnota HR 2005 Studiegids CMV 2005 - 2006
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
47
Studiegids OPGM 2005 -2006 Studieloopbaancoaching CMV, modulewijzer CMV 2006 Studieloopbaancoaching OPGM, modulewijzer OPGM 2006 Studieloopbaancoaching RISO, beleidsnota RISO 2006 Studieloopbaancoaching, beleidsnotitie HR 2005 Supervisienotitie CMV, onderwijsnotitie CMV 2005 Tevredenheidsonderzoek, onderzoeksrapport HR 2003 Tevredenheidsonderzoek, onderzoeksrapport HR 2005 Toetsbeleid RISO, beleidsnota RISO 2006 Toetsinventarisatie CMV, onderzoeksverslag CMV 2006 TT-United, taakbelasting en taaktoedelingsinstrument HR 2006 Verdeling kosten binnen het RISO, document RISO 2006 Verdeling uitgaven binnen het RISO, document RISO 2006 Voorzieningenbeleid RISO, stand van zaken, beleidsnota RISO 2006 Welzijnsplan RISO, beleidsnota RISO 2006 Werkgeversonderzoek CMV, onderzoeksrapport CMV 2006 Ziekteverzuim RISO, plan van aanpak RISO 2006
2. Beoordelingsmateriaal CMV • • • • • •
• •
•
•
48
Afstudeertraject. Werk van 10 studenten uit de diverse opleidingsroutes i.v.m. het afstuderen. Inclusief beoordeling. Studieloopbaancoaching. Overzicht van (digitale) slc-opdrachten en portfolio’s van studenten uit diverse fases van de opleiding. Inclusief beoordeling. Intake-assessment. Ingevuld intake-assessment portfolio van twee studenten. Inclusief beoordeling/besluit van de assessoren. Supervisie. Supervisieverslag, tussenevaluatie en eindevaluatie van enkele studenten. Inclusief beoordeling door de supervisor. Stage voltijdopleiding. Diverse stageverslagen van studenten. Inclusief beoordeling vanuit de opleiding en vanuit de praktijk. Werk Deeltijd- en duale opleidingsroute. Taak&functieformulieren plus urenverantwoordingen van deeltijdstudenten. Leerwerkcontracten van duale studenten. Inclusief beoordeling m.b.t. de relevantie van het werk voor de opleiding. Communicatie A t/m D. Opdrachten en eindopdrachten van diverse studenten voor de communicatievakken. Inclusief beoordeling. Verwerkingsopdrachten. Diverse toetsen (open vragen, mc, essay, onderzoeksrapport) voor de vakken: Inleiding CMV, Sociologische verkenningen, Psychologie, Brede-school, onderzoek en Taal & Beroep. Inclusief beoordelingscriteria en beoordeling door docent. Projecten en opdrachten. Diverse door studenten uitgewerkte opdrachten en projecten voor de vakken: Strategisch beleid, Organisatiekunde, Cultuurgeschiedenis, Participerende observatie en Internationalisering. Inclusief beoordelingscriteria en beoordeling door docent. Introductiedagen CMV. Diverse verslagen van de introductiemodule voor de voltijdroute. Inclusief beoordeling door docent.
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
3. Overig materiaal ter inzage • • •
• •
• • •
Uit elk studiejaar een presentatie van al het studiemateriaal voor de drie opleidingsroutes dat behoort bij één kwartaalthema. Literatuuroverzicht CMV, geordend per jaar, route en thema en onderverdeeld in verplichte en aanbevolen literatuur. Modulewijzers van alle CMV-modules. In de modulewijzers staat o.a. beschreven: alle basisgegevens van de module, de relatie met ander onderwijs, de competenties en leerdoelen, de werkvorm en de toetsing en beoordelingscriteria. Apart overzicht van alle beleidsstukken en onderwijsnotities m.b.t. de duale opleidingsvariant. Apart overzicht van alle beleidsstukken en onderwijsnotities m.b.t. de internationale contacten en projecten van de opleiding en de diverse student- en docent uitwisselingen met buitenlandse instellingen. Divers voorlichtingsmateriaal van de Hogeschool Rotterdam (bijv. over het ROM, differentiaties en keuzevakken) en van het RISO/CMV (bijv. t.b.v. aankomende studenten en werkveldcontacten). Presentatie van diverse digitale toepassingen in het onderwijs van de opleiding (bijv. intranet en digitaal portfolio). Rondleiding over de afdeling en de locatie Museumpark waar het cluster gehuisvest is.
© NQA - visitatie Culturele en Maatschappelijke Vorming, Hogeschool Rotterdam
49