DRUGVERSLAAFDE KINDEREN:
OUDERS
MET
JONGE
Draaiboek voor opvoedingsondersteuning in een residentiële setting Ilse Derluyn, wetenschappelijk medewerkster De Kiem Het laatste decennium is er in het werkveld en in wetenschappelijk onderzoek een stijgende interesse voor de drugproblematiek van specifieke cliëntgroepen, onder meer voor de doelgroep van drugverslaafde ouders. Zo schreef de V.A.D. (Vereniging voor Alcohol en andere Drugproblemen) in het najaar van 2000 een vooronderzoek uit rond opvoedingsondersteuning voor drugverslaafde ouders met jonge kinderen (Derluyn, Vanderplasschen & Broekaert, 2000). Dit onderzoek werd uitgevoerd door De Kiem, in samenwerking met de Vakgroep Orthopedagogiek (Universiteit Gent) en het M.S.O.C.-Gent. In dit onderzoek werd een inventaris gemaakt van een aantal modellen en opvoedingsondersteunende methodieken die gebruikt worden in de hulpverlening aan en ondersteuning van drugverslaafde ouders en hun kinderen. Zo werd onder meer vastgesteld dat er tot nu toe weinig specifieke opvoedingsondersteunende methodieken ontwikkeld zijn om bij deze doelgroep aan te wenden. Daarom besloot de V.A.D. om het vooronderzoek verder te zetten aan de hand van twee projecten rond opvoedingsondersteuning van drugverslaafde ouders, een ambulant en een residentieel project. Het residentieel project werd toegewezen aan De Kiem en de Vakgroep Orthopedagogiek (Universiteit Gent), in samenwerking met het Centrum Kinderzorg en Gezinsondersteuning Zonneheuvel (Zottegem). Dit project had als doel om de concept- en methodiekontwikkeling voor pedagogische ondersteuning in een residentiële setting voor drugverslaafde ouders met kinderen te beschrijven en verder uit te bouwen. Het project stelde twee doelstellingen voorop. De eerste doelstelling was de implementatie van een opvoedingsondersteunende methodiek binnen de Tipi, met name de methodiek ‘video-interactiebegeleiding’. De Vakgroep Orthopedagogiek zorgde voor een eerste wetenschappelijke opvolging van deze methodiek. De tweede doelstelling van dit project was het ontwikkelen van een draaiboek dat als leidraad kan dienen voor het opzetten van opvoedingsondersteuning binnen een residentiële setting voor drugverslaafde ouders met jonge kinderen (Derluyn, Calle, Vanderplasschen & Broekaert, 2002). Aangezien elders in dit nummer dieper wordt op ingegaan op de implementatie van de video-interactiebegeleiding, staan we hier vooral stil bij het ontwikkelde draaiboek voor residentiële voorzieningen.
Een typering van de doelgroep als kader In het eerste deel van het draaiboek wordt een typering gegeven van de doelgroep van drugverslaafde ouders met jonge kinderen, waarbij de aandacht vooral gaat naar specifieke elementen van de opvoeding en de opvoedingssituatie in deze gezinnen. De vier pijlers van deze gezinnen – specifieke kenmerken van de ouder, van het kind, van de omgeving en van de opvoeding en de opvoedingssituatie – bieden een raamwerk voor de uitbouw van een residentiële ouder-kindvoorziening, waarbij de onderlinge verwevenheid van deze vier pijlers niet uit het oog mag verloren worden.
De Kiem vzw | Vluchtenboerstraat 7a, 9890 Gavere (maatsch. zetel) T. +32 9 389 66 66 | F. +32 9 384 83 07 |
[email protected] | www.dekiem.be
1
Een residentiële voorziening voor drugverslaafde ouders met jonge kinderen In het tweede deel van het draaiboek worden de verschillende aspecten van een residentiële voorziening voor drugverslaafde ouders met jonge kinderen beschreven. We bespreken hier een aantal aandachtspunten. Een residentiële voorziening voor drugverslaafde ouders met jonge kinderen dient een duidelijk theoretisch kader te bepalen. Dit impliceert het uitbouwen van een visie op verslaving en een visie op opvoeding en opvoedingsondersteuning. Daarnaast dient de organisatie een duidelijke missie en een aansluitend pedagogisch en agogisch concept te ontwikkelen. Naast het kiezen van een theoretisch kader dient men ook duidelijke doelstellingen te bepalen die richtinggevend zijn voor het uitwerken van het algemene behandelingsprogramma, een geïndividualiseerd hulpverleningsaanbod en de evaluatie van beiden. Deze doelstellingen dienen betrekking te hebben op zowel de ouder, het kind, de omgeving als de opvoeding. Voor drugverslaafde ouders is de drempel naar de hulpverlening vaak hoog (cf. Derluyn et al., 2000). Dit betekent dat een residentiële voorziening die zich richt naar drugverslaafde ouders extra initiatieven zal moeten nemen omtrent verwijzing en doorverwijzing. Dit kan onder meer inhouden het meewerken aan sensibilisering en bijscholing van eerstelijnsdiensten, samenwerking met diverse instanties die met deze doelgroep in contact komen en meewerken aan de uitwerking van protocollen omtrent de hulpverlening aan drugverslaafde ouders met kinderen. Tevens dient men aandacht te hebben voor het bekendmaken van de eigen werking bij mogelijke verwijzers. In het behandelingstraject zelf kunnen er verschillende fases onderscheiden worden, die elk een eigen invulling kennen: na één of meerdere intake- of introductiegesprekken kan er een korte ‘onthaalperiode’ voorzien worden. Deze onthaalperiode kan met of zonder het kind doorgaan, in een aparte afdeling of binnen de residentiële ouder-kindvoorziening zelf. Bij de overstap naar het residentieel programma moeten ouder en kind tijd krijgen om te wennen aan de nieuwe omgeving en aan het opnieuw samenleven, waarna het eigenlijke programma kan starten, meestal bestaande uit drie fasen. Het programma eindigt met een fase van nazorg die kan evolueren van zelfstandig wonen met vrij intensieve ondersteuning tot een ambulante begeleiding aangepast aan de noden en wensen van de ouder en/of het kind. Indien men ervoor kiest om drugverslaafde ouders samen met hun kinderen op te nemen dienen enkele structurele aanpassingen te gebeuren in de voorziening. Dit impliceert onder meer het bepalen van de capaciteit van de voorziening (aantal ouders en aantal kinderen per ouder) en het geven van een antwoord op de vraag of er ook zwangere vrouwen, vrouwen zonder kind, koppels met kinderen en vaders met kinderen kunnen opgenomen worden. Ook naar de infrastructuur toe moeten aanpassingen gebeuren, waarbij er keuzes moeten gemaakt worden op het vlak van de indeling van de beschikbare ruimtes: gemeenschappelijke of aparte leefruimtes, ontmoetings- en afzonderingsplaatsen, een tuin, bezoek- en gespreksruimtes, ruimtes voor het team, aangepaste therapieruimtes,…. De voorziening moet ook aangepast zijn aan de aanwezigheid van kinderen: een veilige, kindvriendelijke en stimulerende omgeving, waarbij alles aanwezig is voor de verzorging, voeding en ontwikkeling van het kind. Er moet ook gezorgd worden voor adequate kinderopvang voor de kleine kinderen (0 – 3 jaar), wat kan binnen het reguliere circuit of in een speciaal kinderdagverblijf van de instelling zelf. Kinderen ouder dan drie jaar gaan naar school. In het behandelend team dient uiteenlopende kennis en deskundigheid aanwezig te zijn, met name kennis omtrent de specifieke problematiek van de ouder, de ontwikkeling van het kind, de opvoeding en contacten met de omgeving (sociaal-administratieve begeleiding en contacten met gezin en familie, met het sociaal en het professioneel netwerk). Binnen het team moet het
De Kiem vzw | Vluchtenboerstraat 7a, 9890 Gavere (maatsch. zetel) T. +32 9 389 66 66 | F. +32 9 384 83 07 |
[email protected] | www.dekiem.be
2
duidelijk zijn wie de ‘belangenbehartiger’ is van het kind en wie de belangen van de ouder verdedigt. Overlegmomenten op diverse niveaus zijn hiertoe een belangrijk middel. Wat het programma betreft, kan een aantal algemene elementen worden aangegeven. Zo dient de vraag gesteld te worden of het programma zal gelinkt worden aan een bestaand (therapeutisch) programma of als een apart programma voor ouders gecreëerd wordt. Daarnaast moet het programma evenwichtig zijn, op maat van elk gezin, omvattend en langdurig, gestructureerd, veilig en gefaseerd en moet er aandacht zijn voor de gehele omgeving waarin de behandeling plaatsvindt en waarin het gezin leeft. Wat betreft de ondersteuning van de ouder is het belangrijk om bij de behandeling van drugverslaafde vrouwen uit te gaan van een visie van ‘empowerment’ waarbij de nadruk wordt gelegd op de mogelijkheden van de moeder. Mogelijke programma-elementen zijn: individuele begeleiding en groepen rond de verslavingsproblematiek en de psychische problemen van de ouder, groepen rond het ouderschap, het opstellen van een handelingsplan, psycho-educatie, sociaal-administratieve begeleiding, sport, buitenhuisactiviteiten en medische begeleiding. In een residentieel ouder-kindprogramma moet er ook een specifieke ondersteuning van het kind uitgebouwd worden. Dit betekent vooreerst dat er een duidelijke visie moet zijn, dat er in de voorziening een veilige, stimulerende en gestructureerde omgeving gecreëerd wordt en dat er voldoende aandacht is voor de belangrijke rol van begeleiders ten aanzien van het kind. Daarnaast moet er ruimte zijn voor observatie en diagnostiek bij het kind, gezien vroegtijdige detectie van problemen cruciaal is voor het effectief remediëren ervan. Ook aandacht voor de lichamelijke gezondheid van het kind speelt hierin een grote rol. Tenslotte moet er een eigen kindprogramma worden uitgebouwd met als mogelijke elementen individuele (therapeutische) begeleiding, kindergroepen, een handelingsplan voor elk kind, spelen, elementen om de motorische ontwikkeling te bevorderen, huiswerkbegeleiding,…. Ten derde is het essentieel om in het programma ruimte te creëren voor het werken aan de relatie tussen het gezin en zijn omgeving. De uitbouw van een ruim ondersteuningsnetwerk is immers een belangrijk element van opvoedingsondersteuning. Wat betreft de relatie met het gezin en de ruimere familie moet zowel ten aanzien van het kind als ten aanzien van de ouder aandacht zijn voor het ter sprake brengen van en het creëren van contacten met de nietopgenomen ouder, de (groot)ouders en andere (geplaatste) kinderen uit het gezin. Er dient een sociaal netwerk uitgebouwd te worden, zowel van het kind als van de ouder en er moet aandacht zijn voor contacten met voorzieningen en instanties van het professionele netwerk, die zowel voor, tijdens als na de opname betrokken (kunnen) zijn bij de ondersteuning van het gezin. Naar de ondersteuning van de opvoeding toe is het belangrijk om voldoende gegevens te verzamelen over de opvoedingssituatie en de interacties tussen ouder en kind en hierop in te spelen met aangepaste opvoedingsondersteunende methodieken (cf. infra). Tenslotte willen we benadrukken dat deze verschillende programmaonderdelen zo veel mogelijk geïntegreerd moeten worden, door het hanteren van een zelfde visie, door regelmatig teamoverleg en het installeren van formele overlegmomenten, door intervisie en supervisie en door samenwerking van verschillende disciplines in bepaalde programmaonderdelen. Het handelingsplan kan een hanteerbaar referentiepunt zijn om overzicht te houden over het programma van elke ouder en elk kind.
De Kiem vzw | Vluchtenboerstraat 7a, 9890 Gavere (maatsch. zetel) T. +32 9 389 66 66 | F. +32 9 384 83 07 |
[email protected] | www.dekiem.be
3
Voor de begeleiding van zwangere drugverslaafde vrouwen kunnen specifieke initiatieven genomen worden, zoals medische begeleiding, informatieverstrekking, oudergroepen en oudercursussen, groepen voor zwangere vrouwen, individuele begeleiding, werken rond het contact met de vader van het kind en concrete praktische ondersteuning. Ook naar moeders met een pasgeboren kind toe dienen speciale initiatieven te worden genomen. Wanneer het kind na de bevalling in het ziekenhuis moet blijven, moet de moeder voldoende ondersteund worden, zowel voor, tijdens als na de bezoeken aan het kind. Wanneer het kind bij de moeder is, moet een voldoende lange periode voorzien worden waarbij de moeder geen programma mee volgt, maar tijd heeft voor haar kind (ouderschapsverlof). Verder moet er in het programma gezorgd worden voor therapeutische ondersteuning (individuele begeleiding, oudergroepen), voor praktisch-pedagogische, administratieve en sociale ondersteuning en voor de medische opvolging van moeder en kind. Tenslotte is het belangrijk om een goede nazorg uit te bouwen. In de fase van het “halfweghuis” kan het gezin zelfstandig gaan wonen of (samen met een ander gezin) in een apart woonhuis van de voorziening. Naargelang de noden van elk gezin moet voorzien worden in verdere specifieke ondersteuning van de ouder en van het kind en in ondersteuning van het gezin in contacten met familie, met het sociaal en het professioneel netwerk. Ook pedagogisch dient er verdere ondersteuning te zijn. Tijdens de ambulante nazorgfase moeten naargelang de noden en mogelijkheden van elk gezin de contacten met het professionele ondersteuningsnetwerk verder uitgebouwd worden.
De implementatie van opvoedingsondersteunende methodieken In het derde deel van het draaiboek wordt uitgebreid ingegaan op de implementatie van verschillende opvoedingsondersteunende methodieken binnen een residentiële voorziening voor drugverslaafde ouders met jonge kinderen. In een eerste hoofdstuk wordt stilgestaan bij de visie op opvoedingsondersteuning: deze moet gebaseerd zijn op de empowerment-idee, waarbij wordt uitgegaan van de sterktes van elke ouder. De begeleider moet een dialogale grondhouding aannemen, waarbij de principiële verantwoordelijkheid voor de opvoeding en voor het kind steeds bij de ouder blijft liggen. Erkenning van die verantwoordelijkheid en het ernstig nemen van vragen zijn hier centrale elementen, waarbij men steeds moet uitgaan van de vragen van de ouder zelf (vraaggericht werken) en waarbij het ritme van het gezin moet gevolgd worden. De begeleider dient in die zin uit te gaan van een houding van respect die gekaderd is binnen een vertrouwensrelatie. Tenslotte dient opvoedingsondersteuning ook integraal benaderd te worden, waarbij ook andere problemen van de ouder en het gezin een plaats kunnen krijgen binnen opvoedingsondersteuning. Eén persoon in het team kan deze begeleiding op zich nemen ofwel kan ieder teamlid van de voorziening hier een verantwoordelijkheid in dragen. Beide opties hebben voor- en nadelen, maar er moet zeker gezorgd worden voor continuïteit in de persoon van de pedagogisch begeleider. Wat betreft de houding van de begeleiders staat meerzijdige partijdigheid centraal met een professionele, ondersteunende en respectvolle benadering. Tenslotte moeten de pedagogische begeleiders over specifieke pedagogische deskundigheid beschikken. Opvoedingsondersteuning kan via verschillende methodieken gebeuren. We bespreken hier vier methodieken van opvoedingsondersteuning, namelijk individuele begeleiding, het handelingsplan, oudercursussen en oudergroepen. We gaan hierbij niet in op videointeractiebegeleiding, aangezien deze methodiek elders in dit nummer uitgebreider wordt besproken.
De Kiem vzw | Vluchtenboerstraat 7a, 9890 Gavere (maatsch. zetel) T. +32 9 389 66 66 | F. +32 9 384 83 07 |
[email protected] | www.dekiem.be
4
Individuele begeleiding van de ouder wordt onder meer aangewend om in te gaan op specifieke problemen of problemen die niet in groep bespreekbaar zijn. Het kan gaan om informatie, voorlichting, advies, emotionele of praktische steun, doorverwijzing,…. Als werkvormen kan onder meer gebruik gemaakt worden van gesprekken, modelling en videobeelden. Individuele begeleiding van ouder en kind samen kan gebruikt worden om beter te kunnen inspelen op de omgang van de ouder met het kind en om bepaalde problemen of conflicten die tussen ouder en kind leven bespreekbaar te maken. Het kan onder meer gaan om het bevorderen van de ouder-kindhechting, om het leren omgaan met bepaalde problemen in de omgang met het kind of het doorwerken van bepaalde conflicten of moeilijke thema’s. Als werkvormen kan gebruik gemaakt worden van gesprekken, modelling, non-verbale therapieën of samen een activiteit doen. Een handelingsplan is een belangrijke methodiek om op geregelde tijdstippen stil te staan bij de behandeling, nieuwe doelstellingen voor de behandeling te formuleren en het overzicht over de behandeling te behouden. De ouder speelt in het opstellen ervan een centrale rol, maar moet hierbij voldoende ondersteund worden en men dient hierin stapsgewijs te werken. Inhoudelijk bestaat een handelingsplan uit werkpunten naar zichzelf (de ouder) toe, naar het kind en zijn ontwikkeling toe, werkpunten omtrent de opvoeding en de omgang met het kind en werkpunten omtrent het contact met de omgeving (in ruime zin). De centrale doelstelling van een oudercursus is om de ouder competenter te maken, door zijn of haar kennis te vermeerderen en door het aanleren van specifieke opvoedingsvaardigheden. Oudercursussen hebben voornamelijk een didactisch karakter en bestaan meestal uit een aantal opeenvolgende wekelijkse sessies, waarin diverse thema’s omtrent de opvoeding en de ontwikkeling van een kind aan bod komen.
Oudergroepen tenslotte bieden veel mogelijkheden naar opvoedingsondersteuning toe: ouders kunnen elkaar bemoedigen, beluisteren en erkenning geven, ze kunnen elkaar tips geven of corrigeren, ze kunnen leren van elkaars ervaringen, kunnen in groep experimenteren met nieuw gedrag, vinden er herkenning voor twijfels, schuld- en schaamtegevoelens,…. Inhoudelijk zijn deze groepen dan ook heel divers; het is in elk geval belangrijk dat steeds uitgegaan wordt van de inbreng van de ouders zelf, hoewel als begeleider ook moet gestreefd worden naar inhoudelijke continuïteit en naar verdieping van bepaalde onderwerpen. Dit betekent dat de begeleider zich niet als ‘alwetende’ mag opstellen en dat er een sfeer van vertrouwen en veiligheid moet zijn. Continuïteit in de sessies (bv. wekelijkse sessies op dezelfde dag), met telkens dezelfde groep ouders en dezelfde begeleider zijn hiertoe belangrijke elementen.
Referenties Derluyn, I., Vanderplasschen, W. & Broekaert, E. (2000). Drugverslaafden met jonge kinderen: een exploratief onderzoek naar modellen en opvoedingsondersteunende methodieken bij de hulpverlening aan drugverslaafde ouders met jonge kinderen (niet-gepubliceerd onderzoeksrapport). Gent – Brussel: De Kiem – Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD). Derluyn, I., Calle, D., Vanderplasschen, W. & Broekaert, E. (2002). Drugverslaafde ouders met jonge kinderen. Concept- en methodiekontwikkeling voor opvoedingsondersteuning in een residentiële setting. Brussel: V.A.D.
De Kiem vzw | Vluchtenboerstraat 7a, 9890 Gavere (maatsch. zetel) T. +32 9 389 66 66 | F. +32 9 384 83 07 |
[email protected] | www.dekiem.be
5