Master jaar 3 2012-2013 AFSTUDEERONDERZOEK Examinator:
dr. Ulla Jansz / dr. Wander van der Vaart
Werkboek Auteur(s):
dr. Ulla Jansz Annelot de Wit
5e druk, juni 2012
Titel Auteur(s)
Afstudeeronderzoek dr. Ulla Jansz Annelot de Wit Vormgeving Tessa Striekwold Druk 5e druk, juni 2012 Uitgave Universiteit voor Humanistiek Kromme Nieuwegracht 29 3512 HD UTRECHT Reeks werkboeken Master Humanistiek 2012/2013 Code 12/Ma/MA-00/wb © UvH 2012
2
Inhoudsopgave VOORWOORD ........................................................................................................... 4 INLEIDING: HET AFSTUDEERONDERZOEK ....................................................... 5 1 CURSUSGEGEVENS .............................................................................................. 7 1.1 Algemene gegevens ....................................................................................... 7 1.2 Plagiaatcontrole met Ephorus, fraude en richtlijn werkstukken .................... 8 1.3 Beoogd leerresultaat ...................................................................................... 8 1.4 Werkvorm en studiebelastingsuren ............................................................... 9 1.5 Feedback ...................................................................................................... 10 1.6 Afronding..................................................................................................... 11 1.7 Beoordeling ................................................................................................. 12 1.8 Literatuur ..................................................................................................... 14 1.9 Leeswijzer .................................................................................................... 15 1.10 Onderwijskwaliteitszorg .............................................................................. 15 2 CURSUSPROGRAMMA ....................................................................................... 16 2.1 Cursusrooster .................................................................................................... 16 2.2 Beschrijving van bijeenkomst en workshop ..................................................... 16 2.3 Het afstudeerproces in stappen uiteengezet en toegelicht ................................ 18 2.4 Tips voor het succesvol doorlopen van het afstudeertraject............................. 26 2.5 Wat te doen bij problemen? ............................................................................. 28 3 BIJLAGEN .............................................................................................................. 30 3.1 Bijlage 1 beoordelingsformulieren ................................................................... 30 3.2 Bijlage 2 Onderzoeksprogramma van de Universiteit voor Humanistiek ........ 35 3.3 Bijlage 3 Eindtermen Master Humanistiek - OER 2011-2012: ....................... 50
3
VOORWOORD Het afstudeeronderzoek in de Master is in zekere zin de kroon op je studie humanistiek. In je scriptie komt -als het goed is- tot uiting wat je in de loop van je studietijd hebt verworven aan kennis, inzicht en academische vaardigheden. Bovendien biedt het afstudeeronderzoek de kans om je grondig te verdiepen in een onderwerp dat aansluit bij zowel je eigen interesse als de inhoud van de door jou gekozen afstudeervariant(en). Voor veel studenten is het dan ook een groot moment wanneer hun scriptie klaar is om te worden ingeleverd. Tegelijkertijd is het afstudeeronderzoek ook een gewoon studieonderdeel dat moet (en kan!) worden uitgevoerd en afgerond binnen de tijd die hiervoor staat. Het is goed om dat voor ogen te blijven houden wanneer je de neiging hebt voor jezelf het afstudeeronderzoek tot intimiderend grote proporties op te blazen: het is een scriptie, niet je levenswerk. Veel studenten zien er tegenop om aan hun afstudeerproject te beginnen juist omdat ze onrealistische ideeën en verwachtingen hebben over de omvang en zwaarte ervan. Dit leidt tot uitstel en studievertraging, met alle gevolgen van dien. Dit werkboek is dan ook bedoeld om een handleiding te bieden voor het succesvol en binnen een redelijke termijn doorlopen van het afstudeertraject. Het bevat: een algemene beschrijving van inhoud en doelstelling van het afstudeeronderzoek een overzicht van alle stappen die doorlopen dienen te worden tijdens het afstudeertraject de kwaliteitscriteria waaraan het eindproduct, de masterscriptie, moet voldoen tips om vertraging bij het afstuderen te voorkomen tips bij eventueel optredende problemen Ik hoop dat het werkboek nuttig zal blijken, maar het kan altijd beter. Suggesties zijn dan ook welkom.
Ulla Jansz Algemeen Afstudeercoördinator
4
INLEIDING: HET AFSTUDEERONDERZOEK
Het afstudeeronderzoek bestaat uit het zelfstandig, maar onder begeleiding verrichten van een onderzoek en het schrijven van een verslag van dat onderzoek in de vorm van een masterscriptie. Hierbij worden alle stappen van het onderzoeksproces, van probleemstelling tot rapportage, doorlopen. In andere onderdelen van de opleiding heb je al enige kennis en vaardigheden opgedaan die je hierbij kunnen helpen. Denk bijvoorbeeld aan empirisch kwalitatief leeronderzoek, historisch onderzoek, interview- en observatietraining en wetenschappelijk lezen en schrijven. Ook bestaat in de Master de mogelijkheid om specifiek ter voorbereiding op het afstudeeronderzoek, intern of extern, een aantal onderwijsonderdelen onderzoeksleer of andere relevante onderwijsonderdelen te volgen. Het afsluiten van je studie met een masterscriptie is van groot belang omdat daaruit blijkt wat je als afgestudeerd humanisticus aan academische kwaliteiten in huis hebt. Dit betreft zowel de mate waarin je in staat bent een zelfstandig onderzoek te doen als het onderwerp waarin je jezelf hebt gespecialiseerd. De scriptie is een visitekaartje naar buiten toe, voor jezelf en voor de universiteit. Via de bibliotheek en via http://uvhstudenttheses.library.uu.nl zijn scripties toegankelijk voor geïnteresseerden binnen en buiten de UvH. De term onderzoek wordt binnen het afstudeeronderzoek ruim opgevat. Zo kan het zowel gaan om sociaal-wetenschappelijk als om filosofisch of historisch onderzoek, zowel om empirisch als om literatuuronderzoek, en zowel om praktijkgericht als om theoriegericht onderzoek. In alle gevallen geldt dat het afstudeeronderzoek aan een aantal kwaliteitseisen moet voldoen dat in de rapportage, de scriptie, tot uiting moet komen (zie paragraaf 1.7, kwaliteitscriteria). Je studeert als Masterstudent af in een (of meerdere) variant(en). Het onderwerp voor je afstudeeronderzoek kun je kiezen uit een lijst met onderwerpen per variant die door de begeleidende docenten wordt opgesteld. Bij het maken van de keuze voor een onderwerp kies je daarom ook automatisch een begeleider. Samen met deze begeleider ga je je oriënteren op een probleemstelling en zul je vervolgens zelf een uitgewerkt onderzoeksvoorstel opstellen waaruit blijkt dat je onderzoek relevantie heeft voor de variant waarin je afstudeert, voor de humanistiek in het algemeen en voor het onderzoek op de UvH. Het is hoe dan ook belangrijk om een onderwerp te kiezen dat aansluit bij je eigen interesse omdat dat een voorspoedige afronding bevordert. Er zijn twee uitzonderingen denkbaar op dit onderwerpkeuzetraject: - indien je afstudeert in twee varianten; of
5
- indien je goede redenen hebt om een eigen onderwerp te kiezen. In beide gevallen geldt dat je in een vroeg stadium contact op dient te nemen met de Algemeen Afstudeercoördinator (AAC). In het eerste geval is het de bedoeling dat je - net als in de normale situatie - probeert je onderzoek te laten aansluiten bij de voorgestelde onderwerpen, maar zul je samen met de AAC een passende route met tijdpad uitstippelen. Je onderwerp dient in dit geval goedgekeurd te worden door de coördinatoren van de varianten waarin je afstudeert. In het tweede geval moet er in overleg met de AAC worden bekeken wat de praktische mogelijkheden voor jouw eigen plan zijn. Ook hierbij dient je onderwerp gerelateerd te kunnen worden aan de mastervariant(en) waarin je afstudeert, en dient het relevantie te hebben voor het onderzoeksprogramma van de universiteit: ‘Humanisering en humaniteit in de 21e eeuw’. In bijlage 2 vind je een beschrijving van het UvH-onderzoek; de complete tekst van het UvH onderzoeksprogramma is te raadplegen via Mijn Uvh.
6
1 CURSUSGEGEVENS 1.1 Algemene gegevens Cursustitel: Cursuscode: Ephorus inlevercode: Studiejaar: Periode: Omvang: Aantal SBU: Onderdeel van: Doelgroep: Verplicht voor: Voorkennis:
Afstudeeronderzoek MA-00 MA-00 2012-2013 variabel: je kunt in week 1 van elke periode beginnen 22,5 EC 630 uur Master Humanistiek Alle master studenten Alle varianten Bachelor of Premaster Humanistiek. Het is wel aan te raden dit studieonderdeel aan het einde van de Master te plannen
Examinator: kamer: tel./ e-mail: spreekuur:
dr. Ulla Jansz (Algemeen afstudeercoördinator) 2.09 030 2390135 /
[email protected] op afspraak
Per 1 februari 2013 wordt deze functie overgenomen door: Examinator: kamer: tel./ e-mail: spreekuur:
dr. Wander van der Vaart 2.06 0302390158 /
[email protected] op afspraak
Variantcoördinatoren
7
GB: kamer: tel./e-mail: spreekuur: ED: kamer: tel./e-mail: spreekuur:
dr. Christa Anbeek 1.35 030 2390124 /
[email protected] op afspraak Prof. dr. Wiel Veugelers 2.17 030 2390123 /
[email protected] op afspraak
KOIS: kamer:
dr. Ruud Kaulingfreks 2.19
tel/e-mail: spreekuur:
030 2390125 /
[email protected] op afspraak
L&O: kamer: tel./e-mail: spreekuur:
dr. Peter Derkx 2.08 030 2390133 /
[email protected] op afspraak
1.2 Plagiaatcontrole met Ephorus, fraude en richtlijn werkstukken De UvH heeft een actief beleid voor het controleren op plagiaat. Elk afrondend schriftelijk werkstuk levert de student in via mijnuvh.nl met een specifieke Ephorus inlevercode (zie 1.1 Algemene gegevens). Het werkstuk wordt dan automatisch gecontroleerd en komt in een persoonlijke map van de examinator terecht. Het gebruik van uitspraken, teksten, illustraties en meningen van een ander zonder vermelding van de bron, waarbij de schrijver de indruk wekt alsof deze van hem of haar zelf zijn, wordt beschouwd als plagiaat. Bij schriftelijke werkstukken en tentamens wordt dit gezien als een ernstige inbreuk op academische normen omdat een juiste beoordeling van de kennis en vaardigheden van de student dan niet goed mogelijk is, en omdat het oneerlijk is tegenover medestudenten. Op tentamenfraude kunnen zware sancties volgen, tot aan het uitsluiten van de studie toe. Zie voor meer informatie: http://mijn.uvh.nl/onderwijs/examencommissie/tentamenfraude-enplagiaat.Voor meer informatie over het schrijven van een goed werkstuk zie: http://mijn.uvh.nl/onderwijs/master 1.3 Beoogd leerresultaat Doelstellingen van dit onderdeel: Aan het eind van het afstudeerproces dient de student de volgende leerdoelen behaald te hebben: 1.
2.
3.
8
De student kan zelfstandig een wetenschappelijk verantwoord en voor de humanistiek relevant onderzoek van historisch, filosofisch of sociaalwetenschappelijk karakter opzetten en uitvoeren (mastereindterm 6). De student laat in het afstudeeronderzoek zien kennis van, en inzicht in belangrijke grondbegrippen van de humanistiek te bezitten en in staat te zijn een originele bijdrage te leveren aan de verdere ontwikkeling hiervan (mastereindterm 1). De student toont aan gedegen kennis en inzicht te hebben ten aanzien van de methodologie en de doelstellingen, vooronderstellingen en waarden van de gekozen vorm van onderzoek (zie 1). De student geeft bij de uitvoering van het
4.
5.
6. 7.
8.
9.
afstudeeronderzoek blijk van een onafhankelijke, kritische houding ten opzichte van bestaande theorieën en kennis. Ook is de student in staat kritisch te reflecteren op de mogelijkheden en beperkingen van de gekozen vorm van humanistiek onderzoek, en op de vooronderstellingen die hierin gehanteerd worden (mastereindterm 5). De student toont aan zich bewust te zijn van de normatieve oriëntatie in het eigen onderzoek en is in staat hiervan een verantwoording te geven (mastereindtermen 2 en 5). De student is in staat een probleemstelling te formuleren op het vakgebied van de humanistiek als wetenschappelijke discipline en deze op dusdanige wijze te behandelen in het afstudeeronderzoek, dat rekening wordt gehouden met de maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische verantwoordelijkheden van de onderzoeker (mastereindterm 3). De student is in staat de relevantie van het onderzoek voor het beroepsterrein van de gekozen afstudeervariant(en) zichtbaar te maken (mastereindtermen 9 en 11). De student is in staat literatuur te selecteren van een voldoende wetenschappelijk niveau, en deze kritisch te verwerken. Hierbij realiseert de student een goede balans tussen interne (UvH) en externe auteurs en wordt een eenzijdige literatuurselectie ten gunste van één standpunt vermeden (mastereindterm 7). De student is niet alleen in staat de argumentatieve kwaliteit van een onderzoek te beoordelen ten aanzien van criteria zoals vooral in doelstelling 4 en 5 aangegeven, maar is bovendien in staat te beoordelen welke conclusies al dan niet getrokken kunnen worden op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met sociaal maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden die zijn verbonden aan het toepassen van eigen kennis en oordelen (mastereindterm 7). De student is in staat de resultaten van het afstudeeronderzoek op een transparante, systematische en argumentatief overtuigende wijze weer te geven en duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en nietspecialisten (mastereindterm 6).
1.4 Werkvorm en studiebelastingsuren Werkvormen: Voorlichtingsbijeenkomst, workshop, zelfstudie, individuele begeleiding Doel en samenhang van de werkvormen in deze cursus: Aan het begin van het traject (in week 1 en 4 van de eerste periode van jouw onderzoek) zijn er twee verplichte bijeenkomsten. De eerste geeft voorlichting over het hele traject en de procedures, de tweede is een workshop over het schrijven van een onderzoeksvoorstel. Voor het overige voer je het onderzoek zelfstandig uit met individuele begeleiding.
9
Samenstelling studiebelastingsuren (SBU): Activiteit: contacturen verplichte bijeenkomsten voorbereiding workshop zelfwerkzaamheid incl. individuele begeleiding Totaal SBU:
Aantal uren: 6 (incl. 30% omliggende uren) 2 622 630
Schema voor het berekenen van de uren nodig voor literatuurstudie: n.b. dit betreft een indicatie: soms is sprake van meer of minder bladzijden per uur: afhankelijk van de taal (Engelstalig, Frans of Duits) of afhankelijk van combinatie van rubrieken: bijvoorbeeld populariserend artikel anderstalig. TaAantal bladzijden literatuur per studie-uur1 Doelen
anderstalig artikel in wetenschappelijk schrift)
artikel in vak populariserend -schrift) artikel
roman
Licht
8
9
13
16
20
Middel
6
7
10
12
15
Zwaar
4
5
7
8
10
1.5 Feedback Bij feedback wordt een onderscheid gemaakt tussen formatieve en summatieve feedback. Formatieve feedback wordt gegeven tijdens het onderwijs zelf en is bedoeld om je inzicht te geven over je leerproces. Wat weet en kun je al wel en wat niet? In dit studieonderdeel vindt formatieve feedback plaats tijdens de workshop, waar je feedback krijgt op de eerste versie van je probleemstelling, en in gesprekken met je begeleider gedurende het gehele proces. Ook zal de meelezer feedback geven op je onderzoeksvoorstel. Summatieve feedback vindt vaak plaats op het einde van een studieonderdeel. Het laat zien wat je op het einde van het studieonderdeel weet of kunt. Vaak zijn aan deze feedback consequenties verbonden, meestal in de vorm van een cijfer. In dit 1
Zie voor berekening van de totale studielast de ‘Richtlijn berekening studielast van een cursus’ te vinden op http://www.uvh.nl/mijnuvh/faciliteiten/onderwijs-enstudentenzaken/productie-onderwijsmateriaal
10
studieonderdeel vindt summatieve feedback plaats in de vorm van een ingevuld beoordelingsformulier dat een toelichting behelst op het cijfer (zie Bijlage 1). Zie voor meer informatie over de summatieve feedback ook het volgende onderdeel ‘Afronding’. 1.6 Afronding Voorwaarden Deelname aan de voorlichtingsbijeenkomst en de workshop is verplicht. Afronding 1: Soort afronding: Inhoud afronding:
Uitvoeringsdatum: Herkansingsdatum: Cijferbepaling:
Datum uitslag Datum inzage en nabespreking
Afronding 2: Soort afronding: Inhoud afronding:
Onderzoeksvoorstel een schriftelijk voorstel van minimaal 2, maximaal 5 A4 (800-2000 woorden inclusief literatuuropgave), met in elk geval de volgende onderdelen: - een inleiding waarin je de literatuur noemt waarin jouw probleemstelling is ingebed; - een voorlopige probleemstelling (doel- en vraagstelling); - een onderzoeksopzet; - een tijdpad; - een aanzet voor een literatuurlijst. in week 4 t/m 10 van de eerste periode waarin jij aan je afstudeeronderzoek werkt in overleg geen cijfer; het voorstel moet worden goedgekeurd door achtereenvolgens begeleider(s), meelezer en Algemeen Afstudeercoördinator in overleg in overleg
Scriptie een presentatie van je onderzoeksresultaten in maximaal 24.000 woorden (60 pagina’s van 400 woorden) Tentamen-/inleverdatum: in overleg Herkansingsdatum: in overleg Cijferbepaling: zie beoordelingsformulier (Bijlage 1) Datum uitslag in overleg Datum inzage/nabespreking in overleg
11
1.7 Beoordeling Beoordeling in relatie tot de leerdoelen van dit blok Je masterscriptie moet aan een aantal kwaliteitscriteria voldoen. Dit betreft zowel inhoudelijke kwaliteitscriteria als procesmatige kwaliteitscriteria als vormgevingseisen. Je afstudeeronderzoek wordt op al deze criteria beoordeeld. Inhoudelijke kwaliteitscriteria Een masterscriptie zal zoveel mogelijk moeten voldoen aan algemeen aanvaarde eisen van wetenschappelijkheid zoals rationele en/of empirische verdedigbaarheid: de onderzoeksconclusies moeten op basis van het verrichte onderzoek voldoende beargumenteerd kunnen worden. Gezien het multidisciplinaire karakter van de humanistiek kan de beantwoording van de onderzoeksvraag van het afstudeeronderzoek betrekking hebben op meerdere disciplines. Natuurlijk is het voor een student niet mogelijk voor elk van deze disciplines deskundigheid te verwerven, maar wel moeten ‘vakfouten’ vermeden worden en moet je blijk geven de eigen grenzen ten aanzien van die disciplines te kennen en in acht te nemen. Als scriptiestudent moet je een zekere zelfstandigheid tonen in de voorbereiding en de uitvoering van het afstudeeronderzoek. Tegelijkertijd mag niet verlangd worden dat je in alle opzichten een volledige zelfstandigheid toont en is een ondersteuning van de kant van de begeleider op zijn plaats. Het mag immers niet verwacht worden dat je in alle gevallen voldoende hebt aan de voorafgaande studie en de eerder geschreven werkstukken om het gewenste eindniveau te halen. Met andere woorden, de begeleider bewaakt het niveau van het afstudeeronderzoek en de verslaggeving ervan mede door een constructieve inbreng van zijn of haar expertise. Kwaliteitscriteria ten aanzien van het proces - De student toont zelfstandigheid in opzet en uitvoering van het onderzoek. - De student toont de bekwaamheid om vruchtbaar te communiceren met begeleider en meelezer. - De student maakt relevante leerprocessen door. Kwaliteitseisen ten aanzien van het product - De probleemstelling is helder geformuleerd, geeft geen aanleiding tot onbegrip of misverstanden en omvat een vraagstelling en een doelstelling. - De student beschrijft helder wat hem/haar heeft bewogen om voor de betreffende probleemstelling te kiezen en welk theoretisch en/of praktisch doel hij/zij met het resultaat van de behandeling van de probleemstelling denkt te dienen (theoretische en/of praktische relevantie voor de humanistiek, met name het onderzoeksprogramma van de UvH)
12
- Het moet duidelijk zijn dat de voor het onderwerp relevante literatuur is bestudeerd en kritisch is verwerkt. - De selectie van de literatuur mag niet te eenzijdig zijn; men mag bijvoorbeeld niet uitsluitend literatuur kiezen ten gunste van een standpunt en ook moet er een goede balans zijn tussen interne (UvH-) auteurs en externe auteurs. - De geselecteerde literatuur moet een voldoende wetenschappelijk niveau hebben. - De geselecteerde literatuur dient niet alleen ‘volgend’ verwerkt te worden, maar ook kritisch en synthetisch, d.w.z. er dient ook een kritische dialoog tussen verschillende visies in de literatuur te worden gerealiseerd. - Duidelijk moet worden gemaakt dat men met de gekozen en helder beschreven onderzoeksopzet, onderzoeksmethode en/of werkwijze de probleemstelling op een juiste wijze kan behandelen. - Duidelijk moet zijn dat de gekozen onderzoeksmethode of werkwijze juist is toegepast of uitgevoerd. - De resultaten en de conclusies moeten helder en systematisch worden gepresenteerd en, zoals gezegd, ook goed worden beargumenteerd. - Duidelijk moet zijn wat in het algemeen de theoretische of praktische consequenties zijn of zouden kunnen zijn van hetgeen de student heeft gevonden en bedacht. - De rapportage mag geen taalfouten bevatten, geen verschrijvingen, geen onjuiste verwijzingen etcetera, en moet goed leesbaar zijn. Vormeisen Vormeisen zijn voorwaarden waaraan een scriptie moet voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor beoordeling aan de hand van de bovengenoemde criteria. - Getypt op A4-formaat of A5-formaat. - Omvang: maximaal 60 pagina’s (60 x 400 woorden) met uitzondering van eventuele bijlagen. Hiervan kan alleen beargumenteerd en onder goedkeuring van de begeleider worden afgeweken. - Een titelpagina met: de titel met eventuele ondertitel, de na(a)m(en) van de auteur(s), de namen van de begeleider en meelezer met hun functie, datum, jaar en plaats, de aanduiding ‘Masterscriptie UvH’. NB: vermeld niet je adres- en telefoongegevens op de voorpagina of elders in je scriptie. - Een pagina met de inhoudsopgave met hoofdstukken en eventuele paragrafen voorzien van pagina-aanduiding. - Een pagina met een voorwoord. - Een inleiding. - Hoofdstukken beginnend op een nieuwe pagina. - Een samenvatting. - Een literatuurlijst met referenties. - Een consequent aangehouden, gangbaar systeem van refereren en citeren: binnen de scriptie moet één referentie- en citatiesysteem worden gehanteerd en consequent worden doorgevoerd. Van de verschillende systemen die men kan volgen,
13
genieten de uitgebreidere systemen de sterke voorkeur. Het gaat hier immers niet uitsluitend om een vormeis, maar tevens om een elementaire eis van wetenschappelijke verslaggeving: intersubjectieve controleerbaarheid. 1.8 Literatuur Verplichte literatuur Verschuren, P.J.M. (2010) Probleemstelling voor een onderzoek. Houten: Unie boek/ Het Spectrum. ISBN 90-4910-049-X Aanbevolen literatuur NB: Raadpleeg voor meer literatuur het UvH-werkboek De vormgeving van werkstukken en rubriek 02.13 in de bibliotheek van de UvH Eco, U. (1992). Hoe schrijf ik een scriptie (6e gew. dr.). Amsterdam: Bakker. ISBN 90-351-0901-5 Flower, L.S. (1993). Problem-solving strategies for writing (4th ed.). Fort Worth (etc.): Harcourt Brace Jovanovich. ISBN 0-155-00170-1 Geel, R.J. (1991). Hoe zet ik mijn gedachten op papier: het schrijven van essays, wetenschappelijke teksten, groepsverslagen en notulen (5e, herz. en uitgebr. dr.). Muiderberg: Coutinho. ISBN 90-6283-855-3 Jong, J. de (2011). Handboek academisch schrijven. In stappen naar een essay, paper of scriptie. Bussum: Coutinho). ISBN 978-90-469-0242-4
Lamers, H.A.J.M. (1993). Hoe schrijf ik een wetenschappelijke tekst?: een handleiding om scripties, onderzoeksverslagen, dissertaties en literatuurrapporten te schrijven. (6e, herz. dr.). Bussum: Coutinho. ISBN 90-6283-930-4 Oosterbaan, W. (2001). Het schrijven van een leesbare scriptie (10e dr.). Rotterdam: NRC Handelsblad. ISBN 90-5018-992-X Renkema, J. (2002). Schrijfwijzer (4de, herz. ed.). Den Haag: Sdu. ISBN 90-1209023-7 Soudijn, K. (1991). Scripties schrijven in de sociale wetenschappen. Houten (etc.): Bohn Stafleu Van Loghum. ISBN 90-313-1096-4
14
Tol-Verkuyl, E.M. (1997). Van opzet tot opmaak: stappenplan voor het maken van verslagen en scripties (2e herz. dr.). Bussum: Coutinho. ISBN 90-6283-073-0 Transcript (1993). Een onderzoeksplan schrijven Bussum: Coutinho Turabian, K.L. (2007). A manual for writers of research papers, theses, and dissertations: Chicago style for students and researchers (7th ed., revised by Booth, W.C., Colomb, G.G., Williams, J.M & University of Chicago Press editorial staff). Chicago: The University of Chicago Press. 1.9 Leeswijzer Het boekje van Verschuren is een praktische handleiding bij het formuleren van een probleemstelling en daarom verplicht ter voorbereiding van de workshop in week 4. Daarnaast kan andere literatuur gebruikt worden, afhankelijk van je eigen voorkeur. 1.10
Onderwijskwaliteitszorg
Aan het eind van de cursus kan je gevraagd worden een evaluatieformulier in te vullen. Het evalueren van het onderwijs is een onderdeel van ons kwaliteitszorgsysteem. Elk onderwijsonderdeel wordt minimaal één keer per drie jaar geëvalueerd. De evaluatieresultaten worden bekeken door de opleiding, de coördinator en de studentenvertegenwoordigers. In de bibliotheek liggen de onderwijsevaluaties in mappen ter inzage. Hier wordt periodiek informatie aan toegevoegd met verbetermaatregelen als vervolg op de evaluaties. Voor vragen en informatie kun je je wenden tot de verschillende studentafgevaardigden (jaarvertegenwoordigers, Universiteitsraad), of tot de beleidsmedewerker kwaliteitszorg Sophie Wils en assistent Saskia Zuijderduijn, te bereiken via
[email protected].
15
2 CURSUSPROGRAMMA 2.1 Cursusrooster Dit onderwijsonderdeel kun je in elke onderwijsperiode starten. Periode Voorlichtingsbijeenkomst Workshop I dinsdag 4 september 2012 dinsdag 25 september 2012 15.30 – 17.15 uur 15.30 – 18.15 uur II dinsdag 20 november 2012 dinsdag 11 december 2012 15.30 – 17.15 uur 15.30 – 18.15 uur III dinsdag 12 februari 2013 dinsdag 5 maart 2013 15.30 – 17.15 uur 15.30 – 18.15 uur IV woensdag 1 mei 2013 dinsdag 21 mei 2013 15.30 – 17.15 uur 15.30 – 18.15 uur 2.2 Beschrijving van bijeenkomst en workshop WEEK 1 College 1 15.30-17.15 uur Docenten: Ulla Jansz en Wander van der Vaart
16
Thema Toelichting
Introductie afstudeeronderzoek De opzet en de procedures van het afstudeerodnerzoek worden toegelicht. Daarbij is ruim gelegenheid om daarover vragen te stellen. Vervolgens wordt er ter voorbereiding van de workshop in week 4 uitgelegd wat de probleemstelling van een onderzoek behelst en aan welke criteria die moet voldoen.
Zelfstudie
- lees ter voorbereiding dit werkboek zorgvuldig door; - bestudeer ook alvast het eerste deel van het boekje van Verschuren (zie verplichte literatuur)
WEEK 4 College 2 15.30 tot 18.30 uur docent: Ulla Jansz en Wander van der Vaart
17
Thema Toelichting
Workshop onderzoeksvoorstel schrijven De eerste stap op weg naar een onderzoeksvoorstel is het formuleren van een probleemstelling: doel- en vraagstelling van je onderzoek. In deze workshop bespreken de deelnemende studenten elkaars probleemstelling aan de hand van de kwaliteitscriteria die in de voorlichtingsbijeenkomst (week 1) zijn besproken.
Voorbereiding
- oriënteer je in de wetenschappelijke literatuur (NB: vooral ook artikelen in wetenschappelijke tijdschriften) die er bestaat over jouw onderwerp; - formuleer op basis van de bevindingen van die literatuuroriëntatie een voorlopige doelstelling en vraagstelling van je onderzoek en indien mogelijk ook deelvragen. Schrijf dit met een korte toelichting uit op maximaal één A4.
2.3 Het afstudeerproces in stappen uiteengezet en toegelicht 2.3.1 Wanneer begin je? Over tijdsplanning en voorkeursroute Op een gegeven moment in je studie komt het moment dat je over je afstuderen na gaat denken. Sommige studenten beginnen hier al heel vroeg mee, anderen stellen het liefst zo lang mogelijk uit. Maar in de meeste gevallen komt dit moment nadat je je stage hebt afgesloten en het merendeel van je verplichte en keuzemodules hebt gevolgd. In principe valt het afstudeertraject aan het einde van je studie, dat wil zeggen in het derde jaar van de Masteropleiding humanistiek. Dat derde jaar ziet er in de voorkeursroute als volgt uit: Periode I
Periode II
Periode III
Periode IV
Keuzeruimte
Keuzeruimte
Keuzeruimte
AfstudeerOnderzoek
Keuzeruimte
Keuzeruimte
Afstudeeronderzoek
AfstudeerOnderzoek
Jaar 3
Het is echter mogelijk om in week 1 van elke onderwijsperiode te starten met het afstudeeronderzoek, mits je in die periode wekelijks minstens 21 uur aan jouw onderzoek kunt besteden. Dat laatste is nodig om in week 4 van die periode met vrucht deel te kunnen nemen aan de workshop (zie 2.5). Het afstudeeronderzoek beslaat totaal 22,5 EC, of 630 SBU. Die studiebelastingsuren moet je verstandig verdelen over alle fasen van het afstudeerproces, om binnen een redelijke tijd klaar te zijn en aan het eind niet te erg in tijdnood te komen. We beschrijven hieronder eerst de stappen van het afstudeerproces, en zullen vervolgens een voorbeeld van een tijdsplanning aangeven. 2.3.2 De aanloop naar het afstudeerproces Het verdient sterk de voorkeur om al in een vroeg stadium, bijvoorbeeld in het begin van je derde Masterjaar, te beginnen met nadenken over je afstudeeronderwerp. Hiervoor kijk je allereerst naar de lijst met aangeboden scriptieonderwerpen (http://www.uvh.nl/uvh.nl/up/ZwebpvpIiB_lijst_scriptieonderwerpen_06092011.pdf) Zodra je een onderwerp hebt gekozen neem je contact op met de docent die dat
18
onderwerp aanbiedt om je onder zijn of haar begeleiding eerst te oriënteren op relevante literatuur en vervolgens op een mogelijke probleemstelling voor je onderzoek. Met een onderwerp kies je dus meteen voor een begeleider. Studeer je af in twee varianten of heb je zelf een goed onderbouwd idee voor een eigen onderwerp buiten de lijst, dan begint jouw afstudeertraject met een afspraak met de Algemeen Afstudeercoördinator (AAC). Doe dat op tijd, dus enkele weken voordat jouw startperiode begint! Lees ter voorbereiding het UvHonderzoeksprogramma, te vinden in bijlage 2. Heb je een onderwerp gekozen uit de lijst met aangeboden scriptieonderwerpen, dan neem je bijtijds contact op met de bijbehorende docent. 2.3.3 Het afstudeertraject in stappen uiteengezet Inschrijven voor het afstudeeronderzoek Je kunt in elk van de vier periodes van het studiejaar beginnen. Wel is het verplicht om je via Progress in te schrijven voor het studieonderdeel Afstudeeronderzoek. Dit doe je voorafgaand aan de periode waarin jij daadwerkelijk met je afstudeeronderzoek wilt beginnen. Plan je afstudeeronderzoek zo dat je in die startperiode nog één ander studieonderdeel ernaast hebt, maar wel minimaal 21 uur per week aan het onderzoek kunt besteden. In de laatste periode verdient het aanbeveling om je helemaal op je onderzoek en scriptie te concentreren en er voltijds aan te werken, dus 42 uur per week. Om dat mogelijk te maken moet je tegen die tijd dus geen andere studieonderdelen meer af te ronden hebben. Bijeenkomsten Na inschrijving, onderwerpkeuze en contact met je begeleider neem je deel aan de voorlichtingsbijeenkomst in de eerste week van de periode. Daar wordt het afstudeertraject toegelicht en is er gelegenheid om vragen te stellen. In die eerste week begin je systematisch literatuur te verzamelen en door te nemen en werk je toe naar het formuleren van een eerste versie van je probleemstelling. In de vierde week van jouw startperiode volg je de workshop ‘Een voorstel schrijven voor een afstudeeronderzoek’. In deze workshop worden de kwaliteitscriteria voor een probleemstelling besproken. Je neemt een eerste versie van je probleemstelling mee naar de workshop en krijgt daar feedback op. De data voor deze twee bijeenkomsten staan in de tabel op pagina 17. Het voorlopig onderzoeksvoorstel en een meelezer benaderen Na het volgen van de workshop formuleer je een voorlopig onderzoeksvoorstel. Dit is een schriftelijk voorstel van minimaal 2, maximaal 5 A4 (800-2000 woorden inclusief literatuuropgave), met in elk geval de volgende onderdelen: - een inleiding waarin je de literatuur noemt waarin jouw probleemstel ling is ingebed; - een voorlopige probleemstelling (doel- en vraagstelling);
19
- een onderzoeksopzet; - een tijdpad; - een aanzet voor een literatuurlijst. Nadat je begeleider je onderzoeksvoorstel heeft goedgekeurd, zoekt hij of zij, eventueel na overleg met de variantcoördinator, een meelezer. Vervolgens leg je je onderzoeksvoorstel ook aan deze meelezer voor en verwerk je zijn of haar opmerkingen in een verbeterde versie. Van voorlopig naar meer definitief onderzoeksvoorstel Als je onderzoeksvoorstel ook de goedkeuring van de meelezer kan wegdragen, wordt er een formulier ingevuld waarop staat vermeld wie de scriptie begeleidt en wie de meelezer is (zie bijlage 2). Begeleider en meelezer dienen dit formulier te tekenen om aan te geven dat ze instemmen met je onderzoeksvoorstel. Dit formulier wordt door de student samen met het onderzoeksvoorstel voorgelegd aan de Algemeen Afstudeercoördinator (AAC), die je onderzoeksvoorstel moet goedkeuren voordat je aan de uitvoering van je onderzoek kunt beginnen. De AAC kijkt onder andere naar: - de duidelijkheid van de probleemstelling en de adequaatheid van de afbakening - het inhoudelijke en methodologische niveau van het voorstel en van de verantwoording - de haalbaarheid van de onderzoeksopzet - het wetenschappelijk gehalte van en de variatie in literatuurkeuze (bijv. niet alleen interne UvH-auteurs) Wanneer je onderzoeksvoorstel ook is goedgekeurd door de Algemeen Afstudeercoordinator, heb je ‘groen licht’ om het onderzoek verder te gaan uitvoeren. Dit wordt schriftelijk vastgelegd door middel van het goedkeuringsformulier (bijlage 2). Je bent zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van de benodigde handtekeningen van begeleider, meelezer en AAC. Student, begeleider, meelezer en variantcoördinator ontvangen een kopie van het goedkeuringsformulier en het goedgekeurde onderzoeksvoorstel. Deze goedkeuring betekent echter niet dat probleemstelling en onderzoeksopzet definitief en onwrikbaar vastliggen. Er kunnen in de loop van een onderzoek altijd omstandigheden blijken te zijn die het nodig maken zaken aan te passen. In dat geval moet niet alleen de begeleider, maar ook de meelezer worden geraadpleegd. Dit om te voorkomen dat je aan het eind van de rit voor onaangename verrassingen komt te staan. Het onderzoek kan beginnen… of is het al begonnen? Nadat je bovenstaande stappen hebt doorlopen, kun je beginnen met de uitvoering
20
van je afstudeeronderzoek. Denk echter niet dat de voorafgaande stappen louter formeel zijn en dat je werk aan de scriptie nu pas ècht begint! Het formuleren van een goed onderzoeksvoorstel, waarbij je zorgvuldig hebt nagedacht over de probleemstelling, het theoretisch kader en de opzet van het onderzoek en ook al de nodige literatuur hebt bestudeerd, is een uitermate belangrijk deel van onderzoek doen. Zorgvuldigheid in dat stadium kan je later in het onderzoekstraject veel tijd en ergernis besparen! De volgende stap is de uitvoering van het onderzoek. Afhankelijk van de gekozen onderzoeksmethode omvat dit activiteiten als: - het (verder) bestuderen van literatuur en/of historische bronnen - het verzamelen, uitwerken en analyseren van data - het schrijven van (delen van) je rapportage - het herschrijven en redigeren naar aanleiding van commentaar van begeleider en meelezer. De scriptie De omvang van de uiteindelijke scriptie is maximaal 60 pagina’s (van 400 woorden), exclusief eventuele bijlagen. Hiervan mag alleen beargumenteerd en met goedkeuring van begeleider en meelezer worden afgeweken. Zie paragraaf 1.7 voor de eisen die aan vorm en inhoud van de definitieve scriptie worden gesteld. Het is belangrijk om bij het schrijven rekening te houden met het feit dat je voltooide scriptie openbaar zal worden gemaakt. Hij komt in de UvH-bibliotheek en - in digitale vorm - beschikbaar op internet voor studenten, medewerkers en belangstellenden buiten de UvH. Je moet daarom zorgen dat de privacy van respondenten en/of onderzochte organisaties gewaarborgd is. Daarbij volg je de Gedragscode voor gebruik van persoonsgegevens in wetenschappelijk onderzoek van de VSNU, te vinden op http://www.vsnu.nl/Media-item/Gedragscode-voor-gebruik-vanpersoonsgegevens-in-wetenschappelijk-onderzoek.htm De rol van de begeleider(s) Tijdens het afstudeertraject laat je zien dat je in staat bent grotendeels zelfstandig een onderzoek op te zetten en uit te voeren. Je begeleider kan hierbij ondersteunen en bijsturen, maar er is geen sprake van vaste werkvormen; je bent grotendeels vrij in de vormgeving van je onderzoek. De mate van zelfstandigheid en je kundigheid om een onderzoek vorm te geven en uit te voeren wegen mee in de beoordeling van je afstudeerscriptie. Met je begeleider maak je afspraken over de begeleiding. De begeleider heeft vaak zijn of haar eigen voorkeuren voor de vormgeving hiervan, maar elke begeleiding dient wel aan bepaalde kwaliteitscriteria te voldoen. De begeleider bewaakt in elk geval de voortgang van het onderzoeksproces, en leest en becommentarieert tijdens het scriptieproces delen van de scriptie. Uiteraard kun je ook zelf je wensen op het gebied van begeleiding aangeven. Het is aan te bevelen om met je begeleider duidelijke afspraken te maken over de
21
planning van je onderzoek en de voortgangsgesprekken steeds vooruit af te spreken. Let erop dat je je begeleider voldoende tijd geeft om tussentijdse producten (delen of hoofdstukken van je scriptie) te lezen voordat jullie een afspraak hebben. Kondig bijvoorbeeld aan wanneer je begeleider een hoofdstuk tegemoet kan zien en overleg over de tijd die deze nodig heeft om de tekst te lezen voor jullie eerstvolgende afspraak. Mits op tijd aangekondigd denken we dat een week leestijd een redelijke termijn is, maar omdat de meeste begeleiders volle agenda’s hebben is het verstandig om dit in overleg af te spreken. Wanneer je meer dan één begeleider hebt, moeten zij onderling afspraken maken over hun taakverdeling. Voortgangsgesprekken kun je met beide begeleiders samen hebben, maar ook apart. Als student probeer je uiteraard je voordeel te doen met de feedback van je begeleider op (delen van) je tekst. Je bekwaamheid om vruchtbaar te communiceren met je begeleider en meelezer en je vermogen om hun feedback en kritiek adequaat te verwerken worden meegewogen in de beoordeling van je afstudeerscriptie. De rol van de meelezer Naast een begeleider is er altijd ook een meelezer bij je scriptie betrokken. Deze wordt voorgedragen door begeleider, na overleg met jou (en eventueel met de Variantcoördinator). De Algemeen Afstudeercoördinator moet de keuze van de meelezer goedkeuren. De meelezer bewaakt de kwaliteit van je afstudeeronderzoek doordat hij/zij je ‘producten’ met meer distantie tegemoet treedt. Ook kan de meelezer een belangrijke aanvulling bieden op het perspectief en/of de deskundigheid van je begeleider. De meelezer leest en becommentarieert het onderzoeksvoorstel dat de basis van je afstudeeronderzoek vormt. Als student neem je de voorgestelde aanpassingen mee in de definitieve versie van het onderzoeksvoorstel en in het verdere werk aan de scriptie. Als de scriptie bijna klaar is, leest de meelezer de semidefinitieve versie. Ook dit kan nog tot aanpassingen leiden. Daarvoor is het belangrijk de scriptie in een dusdanig stadium aan de meelezer voor te leggen dat deze voldoende tijd heeft om de scriptie te lezen en de student voldoende tijd heeft om die aan te passen voordat de scriptie de definitieve vorm krijgt. Anderzijds moet de scriptie wel het stadium van voltooiing zodanig naderen dat de meelezer in staat is zich een goed beeld te vormen van de kwaliteit van de totale scriptie. Ook voor de rol van de meelezer geldt dat jouw vermogen om zijn/haar kritiek adequaat te verwerken wordt meegenomen in de beoordeling. De voltooiing nadert… Als zowel begeleider als meelezer akkoord zijn met de semidefinitieve versie van de scriptie, is het tijd voor het aanbrengen van de laatste wijzigingen en correcties en is de scriptie bijna klaar! Let vooral op de regels voor de vormgeving van een werkstuk bij het redigeren, en op de correcte wijze van bronvermelding. Wanneer je
22
scriptie in dit opzicht niet aan de eisen voldoet, komt hij nog niet in aanmerking voor beoordeling. Je begeleider en meelezer zullen de scriptie dan ongelezen retourneren waarna je alsnog verbeteringen zult moeten aanbrengen. Het kan je dus in het slotstadium van je afstudeertraject kostbare tijd schelen wanneer je hier van het begin af aan goed op let! De vormgeving en wijze van bronvermelding tellen eveneens mee in je eindbeoordeling. Plagiaatcontrole Op het moment dat je de scriptie inlevert bij begeleider en meelezer ter beoordeling, lever je de scriptie ook in via http://www.uvh.nl/mijnuvh/onderwijs/studentenzaken/inleveren-werkstukken ter controle op plagiaat. Dit is verplicht en een voorwaarde om de definitieve beoordeling te kunnen krijgen. Beoordeling en cijfer Je begeleider en meelezer beoordelen beide de definitieve versie van de scriptie en geven samen een cijferadvies op een daartoe bestemd beoordelingsformulier. Bij de beoordeling wordt zowel gekeken naar kwaliteitscriteria ten aanzien van het proces als ten aanzien van het product (je scriptie) en ten aanzien van de vormgeving. Zie voor de precieze kwaliteitscriteria paragraaf 1.7 van dit werkboek. Je begeleider en meelezer lichten hun beoordeling toe middels een ingevuld beoordelingsformulier (zie bijlage 1). Hierop wordt aangegeven of je voldaan hebt aan de kwaliteitscriteria en wat het cijferadvies van je begeleider en meelezer is. Ook is er ruimte voor feedback. Je levert de eindversie van je scriptie met het cijferadvies van je begeleider en meelezer samen met een ingevuld tentamenbriefje in bij de Algemeen Afstudeercoordinator. Deze bepaalt het eindcijfer en ondertekent het tentamenbriefje. Inleveren en afstuderen Wanneer de bovenstaande stappen zijn doorlopen, dien je je ten minste vier weken voor de datum van de masterbuluitreiking (zie mijnuvh.nl en nieuwsbrief) te melden bij Gerard Linde, hoofd OSZ en ambtelijk secretaris van de examencommissie, voor de formele afhandeling van je afstuderen. Je dient je scriptie hiervoor minimaal in zesvoud in te leveren bij Gerard Linde: één voor elke begeleider, één voor de meelezer, één voor de Variantcoördinator, één voor de Algemeen Afstudeercoördinator en twee exemplaren voor de bibliotheek. Het is daarnaast goed gebruik om een eventuele externe begeleider ook een exemplaar van je definitieve scriptie te schenken. Daarnaast lever je een digitale versie van je scriptie in bij Gerard Linde (
[email protected]) samen met een samenvatting van je scriptie van 100-200 woorden, ten behoeve van het digitaal beschikbaar maken van UvH-scripties via de website http://www.igitur.nl/uvhstudenttheses/index.php. Mede in verband hiermee verzoeken wij je vriendelijk niet je adresgegevens en telefoonnummer op je scriptie te
23
vermelden. Een emailadres volstaat. Evaluatie Desgewenst kun je vragen om een evaluatiegesprek met je begeleider en meelezer waarin zij hun beoordeling toelichten en jij kunt bespreken hoe je terugkijkt op hun rol bij het gehele proces. 2.3.4 Nog een keer op een rij: alle stappen van het afstudeertraject Hieronder worden schematisch alle stappen van het afstudeertraject nog eens op een rij gezet. Om je te helpen met het plannen en een goede verdeling van je studiebelastingsuren over alle fases van het proces hebben we hier een voorbeeldtijdpad aan toegevoegd. We gaan daarbij uit van de voorkeursroute waarbij je in periode III van het 3e masterjaar halftijds aan je scriptie werkt, en in periode IV voltijds. NB1: dit is een indicatie die je niet per se hoeft te volgen, maar we raden wel ten zeerste aan om je tijdsbesteding goed in de gaten te houden en ook zelf een planning te maken. Tijdschrijven kan hiervoor een goed middel zijn. NB2: de planning die hieronder is aangegeven gaat ervan uit dat je in de eerste twee periodes van je derde Masterjaar ook al de nodige tijd besteedt aan je afstudeeronderzoek. Dit vraagt dus om een goede planning omdat je in die periodes ook nog andere onderwijsonderdelen zult volgen. We raden dit echter aan omdat de ervaring leert dat het proces van oriëntatie op onderwerpen en literatuur ruim de tijd nodig heeft en ook de nodige ‘rijping’ vergt. Zoals hierboven beschreven is het mogelijk om in elk van de vier periodes van het studiejaar met het afstudeeronderzoek te starten. In dat geval veranderen de periodeaanduidingen in onderstaand schema.
24
Wat?
1
2 3 4 5
6 7 8
9
10
11 12 13 14 15 16
25
Uitkiezen van onderwerp en begeleider met behulp van de lijst met goedgekeurde scriptieonderwerpen. Contact leggen met begeleider en literatuursuggesties vragen. Inschrijven via Progress. Deelnemen aan de voorlichtingsbijeenkomst. Beginnen met literatuuroriëntatie, aanzet tot probleemstelling maken en deelnemen aan de workshop. In overleg met de begeleider verder uitwerken van voorlopig onderzoeksvoorstel op basis van nadere literatuurstudie. Meelezer benaderen. Meelezer becommentarieert onderzoeksvoorstel, bijstelling door student. Vastlegging schriftelijke afspraken d.m.v. formulier, student draagt zorg voor handtekeningen - Algemeen Afstudeercoördinator (AAC) beoordeelt het door begeleider en meelezer goedgekeurde onderzoeksvoorstel. - AAC zendt kopie naar VC, begeleider, meelezer en student. Student stelt in overleg met begeleider plan op voor het verdere traject, inclusief begeleidingsmomenten en voldoende leestijd voor de begeleider. Uitvoering onderzoek door student: - verdere literatuurstudie, data- en/of materiaalverzameling en analyse daarvan (afhankelijk van het soort onderzoek) - schrijven tussentijdse producten, resulterend in semidefinitieve versie scriptie Begeleider stuurt en becommentarieert tussentijdse producten en semidefinitieve versie. Meelezer becommentarieert semidefinitieve versie scriptie en bespreekt deze met student en begeleider Aanpassen en redigeren semidefinitieve versie scriptie met verwerking commentaar begeleider en meelezer Inleveren scriptie bij begeleider en meelezer Begeleider en meelezer beoordelen scriptie en geven cijferadvies aan AAC AAC bepaalt eindcijfer en schrijft tentamenbriefje Eventueel: nabespreking met student van het proces door begeleider en meelezer. Evaluatie van begeleiding door student.
Wanneer? (binnen 3e jaar Master) Periode II
Aantal uur? (indicatief) 1 uur
Periode II Periode III Periode III
2 81
Periode III
42
Periode III
20
Periode III
1
Periode III
-
Periode III
1
Periode III/IV 180 uur 200 uur
Periode IV
1
Periode IV
100 uur
Periode IV Periode IV
-
Periode IV Periode IV
1
2.4 Tips voor het succesvol doorlopen van het afstudeertraject Plannen Om het afstudeertraject goed en vooral binnen de beschikbare tijd te doorlopen is het van groot belang om te letten op je tijdschema. Het valt niet altijd mee om je aan je eigen planning te houden, toch is het belangrijk om na te denken over wanneer je wat wilt doen en dit ook op te schrijven. Zet voor jezelf deadlines op papier wanneer je bepaalde onderdelen afgerond wilt hebben. Zorg voor een haalbare planning: teveel willen doen op één dag demotiveert eerder dan dat het helpt. Maar aan de andere kant kan het ook nodig zijn om jezelf soms achter de broek te zitten wanneer je merkt dat je moeilijk aan het werk komt en dingen voor je uit schuift. Contact met medestudenten Het kan heel nuttig zijn om met medestudenten problemen uit te wisselen waar je tegenaan kunt lopen in het scriptieproces. Vaak zullen de problemen van andere studenten lijken op die van jou, zodat jullie samen over oplossingen kunnen brainstormen en elkaar kunt stimuleren. Zorg daarom dat je contact houdt met de studenten met wie je samen de workshop hebt gevolgd. Het is aan te raden regelmatig bij elkaar te komen om ervaringen uit te wisselen. Organisatie van je onderzoek Het is van belang alle informatie die je tijdens het onderzoeksproces verzamelt goed te ordenen. Je moet er zelf de weg in kunnen vinden en in het schrijfproces snel verwijzingen of andere gegevens terug kunnen zoeken. Bij het werken met literatuur zijn systeemkaartjes een handig hulpmiddel: gebruik één kaartje per titel, en schrijf meteen alle titelgegevens op. Dat voorkomt dat je die later, bij het opstellen van de literatuurlijst voor je scriptie, opnieuw moet opzoeken. Het maken van korte samenvattingen van publicaties of het overnemen van citaten kan ook handig zijn. Dit kun je op (grotere) systeemkaarten doen, maar uiteraard kun je hierbij ook software gebruiken waarin je memo’s kunt bijhouden, zoals Atlas.ti. Bij het werken met interview- of observatiegegevens kunnen programma’s zoals Atlas.ti eveneens goede diensten bewijzen. Wees zo gedisciplineerd mogelijk bij het bijhouden en noteren van gedachten en observaties; daar heb je later in het onderzoeksproces veel profijt van. Ook wanneer je liever niet met software zoals Atlas.ti werkt is het van belang om je onderzoeksgegevens goed te archiveren en te ordenen; gebruik hiervoor bijvoorbeeld een kaartenbak of maak een apart bestand aan op je computer. Zorg voor een goed back-up systeem (USB-stick, tweede harde schijf) waarop je regelmatig alle documenten die met je onderzoek te maken hebben als reservekopieën opslaat. Het kan immers altijd een keer gebeuren dat de harde schijf waarop je onderzoeksdocumenten staan crasht. Dat is natuurlijk de ergste
26
nachtmerrie van elke scriptiestudent…die op bovenstaande wijze eenvoudig voorkomen kan worden! Gaan schrijven Soms hebben studenten last van ‘schrijfangst’ en beginnen ze pas laat met het formuleren van (delen van) hun tekst. Probeer deze angst te overwinnen door toch dingen op papier te zetten ook als je gedachten erover nog heel prematuur zijn, met het idee dat je ze altijd later nog kunt herschrijven. Vaak wordt de tekst hier beter van. Bovendien helpt het schrijfproces je om je gedachten te ordenen.
27
2.5 Wat te doen bij problemen? Onverhoopt kunnen zich in de verschillende fases van het afstudeerproces diverse problemen voordoen. Het is belangrijk om deze in een vroeg stadium te onderkennen en zo nodig aan de bel te trekken bij de juiste personen. Hieronder geven we een overzicht van voorkomende problemen en de oplossingen die we je daarbij aanraden. Mijn probleemstelling/onderwerp blijkt toch niet wat ik wilde… Probeer dit probleem te voorkomen door er in het beginstadium van het afstudeerproces goed over na te denken en de tijd voor te nemen. Overleg met je begeleider hoe je tot een bijstelling kunt komen zonder helemaal opnieuw te hoeven beginnen. Zonder structuur heb ik helemaal geen discipline… Een veelgehoorde klacht: het scriptieproces is eenzaam! Blijkt het lastig om aan het werk te komen of te blijven, zoek dan medestudenten op om elkaar te stimuleren. Wissel strategieën uit of spreek samen in de bibliotheek af. Zet voor jezelf een weekplanning op papier en hou je eraan. Zorg hierin voor een duidelijke afbakening tussen werk- en ontspanningsmomenten. Spreek met je begeleider deadlines af voor onderdelen van het onderzoek, bv. een hoofdstuk voor een bepaalde datum inleveren. Ik loop helemaal vast in het onderzoek… Elk scriptieproces kent zijn crises. Wacht in elk geval niet te lang met het inschakelen van je begeleider; vaak heeft deze wel tips om je weer op weg te helpen. Reflecteer op het onderzoeksproces: waar liep je vast? Waar kan dat mee te maken hebben? Hoe zou het opgelost kunnen worden? Plan je werk aan het onderzoek in overzichtelijke stappen en probeer niet alles tegelijk te doen. Als je het gevoel hebt dat de voortgang spaak loopt, dat je je eigen plan niet kunt uitvoeren, dat je niet meteen met de begeleider tot een oplossing kunt komen of dat je het gewoon een keer met iemand anders dan je begeleider wilt bespreken, dan kun je altijd contact opnemen met de studieadviseur, Roy Jansen (
[email protected]). Mijn begeleider heeft nooit tijd… Maak aan het begin van het afstudeerproces duidelijke afspraken met de begeleider en herinner hem/haar hier zo nodig later aan. Wanneer het moeilijk blijkt tussendoor een nieuwe afspraak met je begeleider te maken, probeer dan aan het eind van één afspraak meteen de volgende te plannen. Lukt het echt herhaaldelijk niet om een afspraak te maken of contact te krijgen,
28
roep dan de hulp in van je Variantcoördinator. Het klikt niet met de begeleider of meelezer Ga niet op eigen houtje op zoek naar een andere begeleider, maar neem contact op met je Variantcoördinator. Mijn twee begeleiders zijn het niet met elkaar eens… Jij mag niet het slachtoffer worden van meningsverschillen tussen je begeleiders. Dreigt dit toch te gebeuren, maak het dan bespreekbaar. In het geval bespreken met je begeleiders niet lukt, schakel dan de Algemeen Afstudeercoördinator in. Mijn meelezer keurt mijn ontwerp af… Uiteraard is het heel vervelend als je meelezer het niet eens blijkt te zijn met je onderzoeksontwerp als jij er al veel tijd in hebt geïnvesteerd en je begeleider wel akkoord is. Vraag om een gesprek met begeleider en meelezer samen en laat je begeleider uitleggen waarom hij/zij het onderzoeksontwerp adequaat vindt. Overleg hoe het ontwerp kan worden bijgesteld zonder dat al je werk verloren gaat. Blijft er verschil van mening, vraag de Algemeen Afstudeercoördinator dan om te bemiddelen. Mijn begeleider en mijn meelezer zeggen totaal iets anders… Vraag om een gesprek met begeleider en meelezer samen, en leg uit wat je dilemma is. Vraag hen mee te denken over een goede oplossing waar beiden zich in kunnen vinden. Nog beter is het om deze situatie te voorkomen door sowieso een gesprek te plannen waarin je de semidefinitieve versie van je scriptie met begeleider en meelezer samen bespreekt. Worden begeleider en meelezer het niet eens, vraag dan om bemiddeling door de Algemeen Afstudeercoördinator. Ik ben het niet eens met mijn cijfer… Vraag om toelichting bij je begeleider en meelezer en geef aan waarom je het er niet mee eens bent. Wanneer je het er na toelichting nog steeds niet mee eens bent, dan kun je in beroep gaan via het digitaal loket voor klachten en geschillen.
29
3 BIJLAGEN 3.1 Bijlage 1 beoordelingsformulieren Deze bijlage bevat de volgende formulieren: - Formulier goedkeuring afstudeeronderzoeksvoorstel - Formulier beoordeling afstudeeronderzoek
30
UNIVERSITEIT VOOR HUMANISTIEK UTRECHT FORMULIER GOEDKEURING AFSTUDEERONDERZOEKSVOORSTEL Door student in te leveren bij de Algemeen afstudeercoördinator
NAAM STUDENT: STUDENTNUMMER:
………………………………………………………. ……………………………………………………….
MASTERVARIANT:
……………………………………………………….
2e MASTERVARIANT: (indien van toepassing)
……………………………………………………….
Door ondertekening van dit formulier verklaren de volgende begeleider(s) en de meelezer: NAAM BEGELEIDER:
……………………………………………………….
NAAM BEGELEIDER 2: (indien van toepassing)
……………………………………………………….
NAAM MEELEZER:
……………………………………………………….
dat zij akkoord gaan met het onderzoeksvoorstel voor afstuderen dat door bovengenoemde student is opgesteld, en dat aan dit formulier is gehecht.
HANDTEKENINGEN VOOR AKKOORD: BEGELEIDER: Datum:………………………….………Handtekening:……………………………… BEGELEIDER 2 (indien van toepassing): Datum:…………………………………Handtekening:……………………………… MEELEZER: Datum:…………………………………Handtekening:……………………………… ALGEMEEN AFSTUDEERCOÖRDINATOR: Datum:…………………………………Handtekening:………………………………
31
UNIVERSITEIT VOOR HUMANISTIEK UTRECHT FORMULIER BEOORDELING AFSTUDEERONDERZOEK In te vullen door begeleider en meelezer
NAAM STUDENT:
……………………………………………………….
STUDENTNUMMER:
……………………………………………………….
MASTERVARIANT:
………………………………………………………..
2e MASTERVARIANT: (indien van toepassing)
………………………………………………………..
TITEL SCRIPTIE:
……………………………………………………….. ……………………………………………………….. ………………………………………………………..
NAAM BEGELEIDER :
………………………………………………………..
NAAM BEGELEIDER 2: (indien van toepassing)
………………………………………………………..
NAAM MEELEZER:
……………………………………………………
Beoordelingstabel Toelichting: per kwaliteitscriterium kan in de kolom ernaast aangegeven worden in hoeverre de beoordeelde scriptie hieraan voldoet met de aanduidingen: ++ goed tot zeer goed + voldoende tot goed +- redelijk tot voldoende - onvoldoende tot matig -- zeer onvoldoende Daarnaast graag nadere toelichting en feedback in de daarvoor bestemde ruimte.
32
Vormeisen (NB dit zijn eisen waaraan de scriptie moet voldoen om voor beoordeling in aanmerking te komen. Zie hiervoor het werkboek afstudeeronderzoek, paragraaf 4, Kwaliteitscriteria) De scriptie voldoet aan de geldende eisen ten aanzien van vormgeving, omvang, taalbeheersing, leesbaarheid, manier van verwijzen en bronvermelding Kwaliteitscriteria ten aanzien van het proces De student heeft zelfstandigheid getoond in opzet en uitvoering van het onderzoek De student heeft de bekwaamheid getoond om vruchtbaar te communiceren met begeleider en meelezer De student heeft relevante leerprocessen doorgemaakt.
Beoordeling
Beoordeling
Toelichting/feedback op de beoordeling van het proces:
Kwaliteitscriteria ten aanzien van het product de probleemstelling is helder geformuleerd, geeft geen aanleiding tot onbegrip of misverstanden en omvat een vraagstelling en een doelstelling de student beschrijft helder wat hem/haar heeft bewogen om voor de betreffende probleemstelling te kiezen en welk theoretisch en/of praktisch doel hij/zij met het resultaat van de behandeling van de probleemstelling denkt te dienen (theoretische en/of praktische relevantie voor de humanistiek, met name het onderzoeksprogramma van de UvH) de voor het onderwerp relevante literatuur is bestudeerd de selectie van de literatuur is niet te eenzijdig; er is bijvoorbeeld niet uitsluitend literatuur gekozen ten gunste van een standpunt en er is een goede balans tussen interne (UvH-) auteurs en externe auteurs de geselecteerde literatuur heeft een voldoende wetenschappelijk niveau de geselecteerde literatuur is niet alleen ‘volgend’ verwerkt, maar ook kritisch en synthetisch, d.w.z. er is ook een kritische dialoog tussen verschillende visies in de literatuur gerealiseerd
33
Beoordeling
er wordt duidelijk gemaakt dat men met de gekozen en helder beschreven onderzoeksopzet, onderzoeksmethode en/of werkwijze de probleemstelling op een juiste wijze kan behandelen de gekozen onderzoeksmethode of werkwijze is op een juiste wijze toegepast of uitgevoerd de resultaten en de conclusies worden helder en systematisch gepresenteerd en zijn goed beargumenteerd er wordt duidelijk gemaakt wat in het algemeen de theoretische of praktische consequenties zijn of zouden kunnen zijn van hetgeen de student heeft gevonden en bedacht Toelichting/feedback op de beoordeling van het product:
Cijferadvies Begeleider(s) en meelezer adviseren op basis van bovenvermelde beoordelingscriteria om deze scriptie te beoordelen met het cijfer: …………… in woorden: ………………………………..
Ondertekening: BEGELEIDER: Datum:…………………………………Handtekening:……………………………… BEGELEIDER 2 (indien van toepassing): Datum:…………………………………Handtekening:……………………………… MEELEZER: Datum:…………………………………Handtekening:………………………………
34
3.2 Bijlage 2 Onderzoeksprogramma van de Universiteit voor Humanistiek Humanisme en humaniteit in de 21e eeuw: vernieuwd onderzoeksprogramma van de Universiteit voor Humanistiek (2010-2014). Hieruit pp. 7-19 Uit het onderzoeksprogramma van de UvH 2010-2014: 4 Beschrijving van het onderzoek 4.1 Onderzoeksprojecten Een belangrijk kenmerk van dit vernieuwde onderzoeksprogramma is dat het onderzoek sterker dan voorheen geconcentreerd is op een beperkt aantal welomschreven maatschappelijke probleemgebieden en praktijken. De vier projecten waarin dit gebeurt, worden hieronder omschreven. 4.1.1 Burgerschap in een interculturele samenleving (BIS) Het debat over burgerschap en identiteit is aan het begin van de 21ste eeuw sterk gepolariseerd geraakt, zowel in Nederland en Europa als op mondiaal niveau. Angst voor culturele verschillen domineert daarbij veelal de publieke meningsvorming en de reflectie, als ook het politieke beleid. De complexe, interculturele situatie waarin de samenleving meer en meer terecht gekomen is vormt mede de achtergrond van deze polarisering. Het gaat hier om ontwikkelingen die nauw verbonden zijn met mondiale sociale, politieke en economische processen. In de afgelopen vijftig jaar zijn er talrijke migratiestromen op gang gekomen. Meer dan ooit tevoren migreren mensen van het ene land naar het andere en van het platteland naar een stedelijke omgeving. De dagelijkse leefsituatie van mensen is daardoor ingrijpend veranderd. Van burgers van de 21ste eeuw wordt verwacht dat zij in staat zijn te functioneren in een sociaal-politieke omgeving die gekenmerkt wordt door grote culturele en religieuze diversiteit. Om in een dergelijke maatschappelijke context goed te functioneren, wordt van burgers verwacht dat zij zich staande kunnen houden in de discussie over waarden en zich nieuwe inzichten en vaardigheden eigen kunnen maken. Deze problematiek wordt in de laatste decennia breed onderzocht, zowel in de sociaal-politieke theorievorming en de filosofie, als in het veld van educatie en in de historische wetenschappen. In Nederland draagt ook de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid aan dit onderzoek bij. Het onderzoeksproject Burgerschap in een interculturele samenleving richt zich op de uitdagingen waarmee burgers geconfronteerd worden in een lokale én mondiale context. Het onderzoek spitst zich toe op de vraag hoe burgerschapsvorming gestalte kan krijgen binnen interculturele spanningsvelden waar de oude, verzuilde vormen van burgerschap, gebaseerd op maatschappelijke scheiding van culturele – bijvoorbeeld religieuze – identiteiten, niet meer volstaan. Het onderzoek richt zich primair op ontwikkelingen in westerse samenlevingen, maar is daarnaast in samenwerking
35
met het Kosmopolis instituut ook gericht op de mondiale situatie. Westerse en nietwesterse problemen en perspectieven worden met elkaar vergeleken waarbij expliciet aandacht wordt besteed aan de verhouding tussen enerzijds modern-westerse, seculiere, en anderzijds in religieuze tradities gewortelde denkvormen en praktijken, die in niet-westerse contexten veelal bepalend zijn. Overigens is intussen ook in de westerse wereld de interculturele problematiek voor een belangrijk deel een interreligieuze en inter- levensbeschouwelijke problematiek geworden. Met een kritische doordenking van deze problematiek beoogt het BIS onderzoek bij te dragen aan een herbepaling van de betekenis van het seculiere. Door de werkzaamheden van BIS en Kosmopolis kunnen de complexe processen die zich in een interculturele samenleving voltrekken, in een ander licht komen te staan, waarin nieuwe vormen van engagement bepalend zijn voor de articulatie van identiteiten in gemeenschappen en pluriforme samenlevingen. Deze onderzoeksdoelstelling sluit mede aan bij actuele discussies en reflecties in de verschillende Nederlandse humanistische organisaties en bewegingen over de spanningsverhouding tussen autonomie en gemeenschap, tussen secularisme en godsdienst, en over de identiteit van het humanisme in de 21ste eeuw. 4.1.2 Goed ouder worden (GOW) Het project Goed ouder worden heeft als doel om een thematiek die van steeds groter belang wordt voor individuen en samenlevingen te onderzoeken vanuit de (praktijkgerichte) invalshoek van humanisme, zingeving en humanisering. De term ‘ouder worden’ slaat op de manieren waarop degenen die door de samenleving op grond van hun leeftijd tot ‘ouderen’ zijn bestempeld, hun leven verder inrichten en leiden. Dit is niet van nature gedetermineerd maar kan gezien worden als een existentieel, sociaal gesitueerd proces waarover gesproken en nagedacht kan worden met het oog op een zinvolle en menswaardige levensloop. Daarbij kan onder meer geput worden uit humanistische tradities, die door ze zo in te zetten tevens verrijkt kunnen worden met nieuwe thema’s en perspectieven. De vraag naar ‘goed’ ouder worden is met name van belang omdat de levensverwachting in de ‘Westerse’ landen in relatief korte tijd dermate is gestegen dat velen een relatief lang leven als ‘oudere’ zullen leiden, terwijl nog weinig is nagedacht over optimale vormen daarvan. Wel is er een wijd verbreid discours ontstaan over de te verwachten gevolgen van deze ontwikkelingen in budgettair opzicht (pensioenvoorzieningen, zorg), waarbij ‘ouderen’ in verhouding worden gebracht met andere naar leeftijd gedefinieerde bevolkingsgroepen. Ook wordt er veel onderzoek verricht naar de biologische en pathologische processen die samenhangen met lichamelijke veroudering. De discoursen over ‘ouderen’ en ‘veroudering’ raken aan belangrijke voorwaarden voor goed ouder worden; omgekeerd zouden overwegingen omtrent het ‘goede ouder worden’ ook gevolgen mogen hebben voor het denken over ‘veroudering’ en de maatschappelijke inrichting van de levensloop. Het bijzondere van de vraag naar ‘goed ouder worden’ is dat deze zich direct en onontkoombaar aandient waar mensen geconfronteerd worden met de vraag hoe (verder) te leven. De uitdaging is om te
36
laten zien dat methodisch(e) reflectie en onderzoek met wetenschappelijke distantie relevant kunnen zijn voor de prewetenschappelijke ‘leefwereld’. En vervolgens te tonen dat antwoorden op de vraag naar goed ouder worden richtinggevend zouden moeten zijn voor de discoursen over ouderen, veroudering en ouderenzorg. De genoemde discoursen spelen op verschillende niveaus: micro (individuen en hun primaire relaties), meso (organisaties en instituties) en macro (organisatie van de levensloop en het politieke en maatschappelijke debat daarover). Een aandachtspunt van groot praktisch belang is de vraag in hoeverre medicaliserende vormen van het verouderingsdiscours dominant zijn bij de inrichting van instituties voor ouderenzorg en hoe hier alternatieven ontwikkeld kunnen worden die meer recht doen aan het ‘leefwereld’-karakter van deze instituties, zodat de vraag naar ‘goed ouder worden’ ook daar tot zijn recht kan komen. ‘Goed ouder worden’ heeft dus diverse aspecten die om onderzoek vragen. Het is een terrein waar humanistiek niet alleen raakt aan sociale en geesteswetenschappen, maar ook aan levenswetenschappen. De UvH bevindt zich met haar expertise op het gebied van zingeving (existentiële vragen) en humanisering (kritische gerontologie) in een uitstekende uitgangspositie om op het terrein van ‘goed ouder worden’ een uniek onderzoekszwaartepunt neer te zetten. 4.1.3 Geestelijke weerbaarheid en Humanisme (GW&H) Het onderzoeksproject Geestelijke weerbaarheid en Humanisme beoogt een herneming en actualisatie van het project dat Jaap van Praag, founding father van het hedendaagse Nederlandse humanisme, in gang zette en dat hij als zijn ‘grote strijd’ beschouwde. Ervan uitgaande dat levensbeschouwing een belangrijke factor is in de geestelijke weerbaarheid van mensen, wilde hij een humanisme ontwikkelen en bevorderen dat mensen geestelijk weerbaar maakt. Van Praag was in dit streven diepgaand beïnvloed door de ervaring van het opkomende en botvierende fascisme in de jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw. De oriëntatie en inspiratie die een bewust geleefde levensbeschouwing zoals het humanisme biedt, kan mensen volgens Van Praag weerbaar maken tegen de krachten en verleidingen van gelijkschakelende massabewegingen. De context waarin geestelijke weerbaarheid vandaag urgent is, is echter aanzienlijk anders dan in de tijd van Van Praag. Waar hij in het overzichtelijk verzuilde naoorlogse Nederland een humanistische levensbeschouwing kon ontwikkelen naast de gevestigde kerken en genootschappen, leven we vandaag in een wereld van toenemende globalisering, migratie, multiculturaliteit, Noord-Zuid ongelijkheid, en (ook levensbeschouwelijke) individualisering – om slechts enkele van de gangbare karakteriseringen te noemen. Maar ook in deze tijd staan mensen bloot aan de druk van uiteenlopende massale verschijnselen: van consumentisme, culturele vervlakking, prestatiedruk, normerende lifestyle- en opiniedruk tot aan mediahypes, islamofobie, en algehele vreemdelingenangst. Geestelijke weerbaarheid is nodig om geen speelbal van dergelijke bewegingen en ontwikkelingen te worden. Nodig omdat
37
deze bewegingen en ontwikkelingen bedreigend zijn voor vitale menselijke waarden als vrijheid, verantwoordelijkheid, solidariteit, en zelfs menselijke waardigheid. In dit onderzoeksproject worden humanisme en geestelijke weerbaarheid vanuit een hedendaagse context op elkaar betrokken. Gezocht wordt naar verdere ontwikkeling van een inter-levensbeschouwelijk humanisme, vanuit de verwachting dat deze de geestelijke weerbaarheid kan bevorderen die vandaag nodig is. Dit op dialoog gerichte humanisme vertrekt vanuit humanistische grondwaarden en, anders dan een monadische levensbeschouwing, kenmerkt het zich door openheid en dialoog. Het zet in op een gezamenlijke zoektocht in plaats van op vastliggende antwoorden, en vraagt daarom een wijze omgang met eindigheid, onzekerheid, en verschillen. Als dialogische levensbeschouwing manifesteert het humanisme zich als een kritisch onderzoekende en vernieuwende beweging in de cultuur – als een eigen traditie dus, maar niet exclusief. Als onderzoekende en op (wetenschappelijk) debat gerichte levensbeschouwing zoekt het humanisme uitdrukkelijk verbinding met ‘humanistisch’ te noemen elementen en stromingen in andere religieuze en levensbeschouwelijke tradities. Het wetenschappelijke doel van dit onderzoeksproject kan globaal worden samengevat als het verbinden van humanisme met (de bevordering van) geestelijke weerbaarheid. De aan dit globale doel gekoppelde vraagstellingen luiden: hoe kan een concept van open, inter-levensbeschouwelijk humanisme worden ontwikkeld en begrepen dat naar inhoud en functie de geestelijke weerbaarheid van individuen en groepen bevordert in de sociaal-cultureel-historische context van de 21e eeuw? Hoe moet geestelijke weerbaarheid worden opgevat zodanig dat het een geloofwaardig antwoord kan zijn op de positieve (kansbiedende) en negatieve (bedreigende) uitdagingen die door de genoemde sociaal-cultureel-historische context aan hedendaagse individuen en groepen worden gesteld? Deze vraagstelling verbindt een aantal daaruit voortkomende deelvragen, die door de deelnemende onderzoekers aan dit project individueel en gezamenlijk worden onderzocht. De samenwerking in dit onderzoeksproject wordt gerealiseerd in drie samenwerkingsgroepen: (1) een groep met historisch perspectief: geschiedenis van het humanisme; (2) een groep met empirisch/praktijkgericht perspectief, in het bijzonder (maar niet uitsluitend) met betrekking tot geestelijke begeleiding; en (3) een groep met filosofisch perspectief, in het bijzonder (maar niet uitsluitend) met betrekking tot de betekenis van voorbeeldfiguren. De uitvoering van het onderzoek in dit interdisciplinaire project is niet beperkt tot traditionele sociale- en geesteswetenschappelijke methoden en benaderingen zoals filosofie, ethiek, geschiedwetenschap, religiestudies, en psychologie. Er wordt naar gestreefd deze benaderingen te verbinden met levenswetenschappelijk onderzoek, waaronder enerzijds evolutie- en gedragsbiologie (De Waal, Hrdy) en anderzijds hersenonderzoek op het gebied van o.a. spiegelneuronen (Gallese, Iacoboni). 4.1.4 Normatieve professionalisering
38
Het begrip normatieve professionaliteit is in de jaren negentig ontwikkeld vanuit de Universiteit voor Humanistiek en het beroepsveld geestelijke verzorging, in samenwerking met onderzoekers uit de sociale sector, om tegenwicht te bieden aan dominante technisch-instrumentele opvattingen van professionaliteit. Inmiddels vindt de problematiek die via het begrip normatieve professionaliteit op scherp gesteld wordt algemene erkenning, met name in de zorg, het onderwijs en de sociale sector. Omdat in de humanistiek al lange tijd aandacht aan deze vragen wordt besteed, zowel op conceptueel als op praktisch niveau , liggen hier voor de humanistiek belangrijke kansen en uitdagingen. Tegen deze achtergrond heeft dit onderzoeksproject drie centrale doelstellingen: 1. Het ontwikkelen van praktische handvatten en methodieken voor professionals om adequater om te gaan met de normatieve inhoud van hun professionele handelen en alle daarmee verbonden vragen en dilemma’s; 2. Het leveren van vernieuwende bijdragen aan het wetenschappelijke en maatschappelijke debat over actuele vragen rond normatieve professionaliteit en normatieve professionalisering, zowel op nationaal niveau als in internationaal verband; 3. Het verhelderen van de verbindingen tussen de humanistieke grondbegrippen zingeving en humanisering vanuit het perspectief van normatieve professionalisering en - in het verlengde daarvan - bijdragen aan de inhoudelijke vernieuwing van het humanisme, zowel op conceptueel niveau als op het niveau van humanistisch geïnspireerde beroepspraktijken. Het begrip normatieve professionaliteit wordt binnen het kader van dit project als een descriptief begrip opgevat. In kritische aanvulling op professionaliteitopvattingen waarin de kennisbasis en de technische en methodische deskundigheid van professionals centraal staan, wordt via dit begrip de schijnwerper gericht op de normatieve inhoud van het handelen van professionals. In de theorievorming en het onderzoek van de afgelopen decennia,werden drie clusters van normen en waarden onderscheiden die met name in mensgerichte beroepen medebepalend zijn voor het handelen van professionals: Het eerste cluster is verbonden met de normativiteit van wettelijke en economische kaders en met alle sectorspecifieke regelingen en voorschriften waarin die worden uitgewerkt, inclusief de normatieve druk die van concurrentieverhoudingen uitgaat. Het gaat hier globaal gesproken om de normativiteit van staat en markt en de onderliggende politieke perspectieven en ideologieën. Het tweede cluster betreft de normen, waarden, deugden en attitudes die verbonden zijn met de specifieke beroepsrol van professionals en met de maatschappelijke domeinen en organisaties waarin die verankerd zijn, zoals zorgen, onderwijzen, begeleiden, recht spreken, orde handhaven, bewaken, coachen, besturen of managen, inclusief de culturele en levensbeschouwelijke tradities die mee resoneren in de specifieke invulling van die beroepsrollen en de verschuivingen die daarin optreden. Het derde cluster betreft de normen en waarden die geworteld zijn in de eigen ‘leefwereld’ van professionals en de daarmee verbonden vanzelfsprekende oordelen
39
en vooroordelen in dimensies als etniciteit, gender, sociaaleconomische klasse en leeftijd, en de persoonlijke verwerking en toespitsing daarvan in het kader van het eigen levensverhaal van professionals. Op basis van het onderzoek dat de afgelopen decennia is verricht, wordt deze drievoudige normativiteit van het professionele handelen in dit project als startpunt genomen met het oog op verdere ontwikkeling en verdieping. Tegen deze achtergrond zal het onderzoek in dit project langs vier lijnen gestalte krijgen, namelijk, (1) empirisch onderzoek naar processen van normatieve professionalisering, (2) methodische en organisatorische verankering, (3) wetenschapsfilosofische en methodologische vragen en (4) de relatie tussen humanistiek, humanisme en normatieve professionalisering. 4.2 Secties Het onderzoek in de beschreven onderzoeksprojecten wordt gedragen door de secties die verantwoordelijk zijn voor de inhoudelijke ontwikkeling van verschillende domeinen van de humanistiek. De onderzoekers die de tijdelijke projecten realiseren, vinden hun thuisbasis in de secties. De sectiedomeinen worden hieronder kort beschreven, waarbij het accent ligt op onderzoeksvragen en de relatie tot de onderzoeksprojecten. 4.2.1 Geestelijke begeleiding Het domein van de humanistiek dat hier aan de orde is, is de (humanistische) geestelijke begeleiding van zingevingsvragen in hun relatie tot humanisering. Specifieke onderzoekvragen zijn gericht op de aard en methodiek van humanistische geestelijke begeleiding, en op de voorwaarden, context en verankering daarvan. Geestelijke begeleiding is meestal aan de orde in situaties waarin de alledaagse zingeving van mensen - de voortdurende, niet of nauwelijks bereflecteerde betekenisverleningen - doorbroken wordt: situaties waarin de kwaliteit van ons bestaan of dat bestaan zelf in het geding is. In geestelijke begeleiding gaat het om vragen en problemen met betrekking tot deze existentiële dimensie van zingeving, en de inhoudelijke verscheidenheid die zich daarin voordoet (verschillende ervaringen van zinloosheid en verlies van zin, manieren van zinvinding en zingeving). Zingeving wordt daarbij opgevat als een relationeel gebeuren dat plaatsvindt in historische, culturele en sociale contexten. Dit roept de vraag op naar de relatie tussen zingeving en humanisering, en de bijdrage die geestelijke begeleiding daaraan kan leveren. De koppeling met moraal en ethiek komt hier in beeld. Het behoort tot de complexiteit van de geestelijke begeleiding, dat aan elk van deze aspecten recht moet worden gedaan. De sectie Geestelijke Begeleiding richt zich met name op de beroepspraktijk van humanistisch geestelijk verzorger, zoals deze gestalte krijgt in verschillende werkvelden: gezondheids- en ouderenzorg, justitie, defensie, vrijgevestigd raadswerk (geestelijke verzorging als eerste spoor). Daarnaast zijn soortgelijke begeleidingswerkzaamheden denkbaar in educatieve instellingen, bedrijven en organisaties,
40
crisisopvang etc. (existentiële begeleiding als tweede spoor). Dit roept onderzoeksvragen op rondom invulling van de levensbeschouwelijkheid en het existentiële gehalte van het ambt of de professie, en rondom methodieken voor de verschillende praktijken van de verschillende werkvelden. Eigen aan geestelijke begeleiding is de levensbeschouwelijke dimensie van het beroep. De humanistiek onderzoekt o.a. de zingevende kracht van het humanisme met zijn existentiële, ethische en esthetische bronnen. Humanisme wordt inclusief opgevat, waarbij de nadruk ligt op een inter-levensbeschouwelijk perspectief en op de vraag hoe binnen levensbeschouwelijke stromingen humanistische waarden worden geïnterpreteerd. Kenmerkend voor die humanistische waarden is dat zingeving steeds in het kader van het streven naar een rechtvaardige en solidaire samenleving wordt geplaatst. De geestelijk begeleider kan mensen helpen bij hun eigen levensbeschouwelijke bronnen te komen en van daaruit tot nieuwe zingeving te komen. Om anderen hierin bij te staan, heeft de geestelijk begeleider inzicht nodig in de eigen levensbeschouwelijke ontwikkeling. Van de humanistisch geestelijk begeleider vraagt dit reflectie op de eigen verwerking van wat humanistische tradities hem of haar aanreiken. Een belangrijk aandachtspunt in het onderzoek is daarom de vraag naar de ontwikkeling van voor (humanistische) geestelijke begeleiding noodzakelijke competenties, onderscheiden in de personale, de hermeneutische en de communicatieve competentie. De personale competentie verwijst naar de noodzakelijke (nooit afgesloten) ontwikkeling van reflexieve vermogens met het oog op zelfkennis en inzicht in de eigen levensbeschouwelijke ontwikkeling. De hermeneutische competentie verwijst naar het vermogen ‘teksten’ (verwijzend naar al het materiaal dat de gesprekspartner inbrengt en dat voor zijn of haar betekenisverlening van belang is) te onderzoeken en interpreteren, en de gesprekspartner daarin te begeleiden. De communicatieve competentie toont de twee voorafgaande verworven kwaliteiten in (de) relatie met de ander, primair in gesprekssituaties (microniveau), maar ook in collegiaal overleg, educatieve situaties en beleids- en organisatietaken (meso-niveau), gegeven politiekmaatschappelijke omstandigheden en andere culturele factoren (macroniveau). Het zal duidelijk zijn dat deze competenties het concept van normatieve professionalisering voor de sectie relevant maken, zeker omdat het werk gerealiseerd moet worden in een normatief krachtenveld van diverse spelers, taalspelen en praktische eisen. Het specifieke onderzoek van de sectie op het gebied van voornoemde competenties kan een belangrijke bijdrage leveren aan het onderzoeksproject Normatieve professionalisering (zie 4.1.4). Datzelfde geldt voor het project Geestelijke weerbaarheid en Humanisme (4.1.3). Gezien het belang van de levensbeschouwelijke dimensie in geestelijke begeleiding, ligt de focus van het onderzoek binnen de sectie bij dit project GW&H. Alle aan de sectie verbonden onderzoekers participeren hierin, en werken in dit verband samen aan de versterking van empirisch onderzoek op het gebied van geestelijke begeleiding.
41
Geestelijke begeleiding is een praktijk die professionals doorgaans uitoefenen in organisaties. Dit vraagt inzicht in het functioneren van organisaties en in de (on)mogelijkheden van professioneel handelen in die context. Geestelijke begeleiding raakt ook hier aan het terrein van het onderzoeksproject Normatieve professionalisering. Geestelijke begeleiding heeft mede betrekking op bredere samenlevingsvragen, zoals die zich o.a. ten gevolge van individualisering en globalisering voordoen. Kunnen er in deze context nieuwe vormen van geestelijke begeleiding ontwikkeld worden, gericht op een zinvol leven voor ieder mens in een humane samenleving? Geestelijke begeleiding raakt hier aan de onderzoeksprojecten Burgerschap in een interculturele samenleving (zie 4.1.1) en Goed ouder worden (zie 4.1.2). Enerzijds vormt het onderzoek binnen deze projecten een belangrijke bron van informatie voor de verdere ontwikkeling van geestelijke begeleiding, anderzijds beoogt de sectie, vanuit haar onderzoek naar de levensbeschouwelijke dimensie van dit praktijkveld, bij te dragen aan de beantwoording van vragen die binnen de verschillende projecten aan de orde zijn. 4.2.2 Educatie Educatie in humanistisch perspectief is het werken aan zingeving en humanisering. Onderzoek naar educatie kan gericht zijn op visies en doelen, praktijken en ervaringen van lerenden en educatieve professionals. Wij zien leren als identiteitsontwikkeling waarbij een persoon zich positioneert in culturele tradities en praktijken, deze transformeert en steeds meer regie krijgt over de eigen ontwikkeling van een meerstemmige identiteit. Deze sociaal-culturele en sociaalconstructivistische visie op leren is een proces van zin geven aan het eigen leven en het leven met anderen. Een humanistisch perspectief is het gericht zijn op het verbinden van autonomie en sociaal betrokkenheid (Veugelers, 2003), en op empowerment en sociale rechtvaardigheid (Aloni, 2007). Het versterken van menselijke vermogens als reflectie, empathie en dialoog is daarbij van belang. Op institutioneel niveau vraagt dit het omvormen van een technisch-instrumentele rationaliteit naar een kritischemancipatorische normatieve rationaliteit, het verminderen van sociale en mondiale ongelijkheid en uitsluiting, en het creëren van meer ruimte voor culturele verschillen. Educatie heeft betrekking op de sociale, morele, levensbeschouwelijke en burgerschaps- identiteitsontwikkeling van personen. Het is het aangaan van bindingen met andere personen, ideeën en praktijken en daar een eigen articulatie aan geven. Het verwerven van kennis, vaardigheden en het ontwikkelen van waarden, emoties en attitudes zijn daarvoor noodzakelijk. Het is het versterken van het vermogen van elk individu om richting te geven aan deze ontwikkeling en te werken aan humanitaire relaties met anderen, sociale rechtvaardigheid en democratie. Leren is persoonsvorming in verbondenheid. Bij levenslang leren bepalen leeftijdsfases en ontwikkelingsstadia mede de invulling van leerprocessen en mogelijke educatieve praktijken. Educatieve praktijken zijn heel divers: van schoolse processen van instructie en leren tot begeleiding van persoonlijke leerprocessen en leervragen; van verplicht tot vrijwillig; van langlopende intensieve vormen tot incidentele kortdurende activitei-
42
ten; van kennisgericht tot ontwikkelingen van houdingen; van intensief begeleid tot begeleiding op afstand of via media, etc. Het Humanistisch Vormings Onderwijs en andere humanistische geïnspireerde educatieve praktijken nemen daarbij een speciale plaats in. In educatief werk kunnen vier beroepsrollen worden onderscheiden: ontwerpen, begeleiden, organiseren en onderzoeken. Het begeleiden van bovengeschetste leerprocessen vraagt om instituties en professionals die een dergelijke vorm van leren zelf belichamen, die als institutie een oefenplaats voor identiteitsontwikkeling zijn en waarin professionals zelf een dergelijke vorm van leren etaleren. Contexten en concrete leeromgevingen zijn van grote invloed op de mogelijkheden voor leerprocessen en op de normatieve professionaliteit van educatieve medewerkers. Kennis vergaren over de invloed van de context en mogelijkheden voor veranderingen is essentieel voor onderzoekers en voor educatieve werkers zelf. De vier beroepsrollen bieden mogelijkheden voor samenhang en samenwerking in onderwijs en onderzoek met de andere beroepsvarianten van de Universiteit van de Humanistiek: kritische organisatiestudies (organiseren), geestelijke begeleiding (begeleiden), en levensbeschouwing, onderzoek en ethiek (ontwerpen en onderzoeken). Het onderzoek van Educatie is gericht op een betere doordenking van knelpunten in praktijken, het verder professionaliseren van educatiewerkers, het ontwerpen en implementeren van educatieve praktijken die meer mogelijkheden bieden voor zingeving en humanisering, een sterkere theoretische verbinding tussen kritischdemocratisch burgerschap en (humanistische) levensbeschouwelijke en moreelethische ontwikkeling, en een verdere samenwerking tussen humanistiek en de pedagogische en onderwijswetenschappen. Onderzoeksvragen van de sectie Educatie zijn gericht op doelen, educatieve praktijken en ontwikkelingsprocessen van lerenden en educatieve professionals. Relevante vragen zijn: Welke mens-en maatschappijbeelden liggen ten grondslag aan visies en praktijken? Wat zijn grotere educatieve mogelijkheden voor zingeving en humanisering en hoe kunnen zij worden gerealiseerd? Welke belemmeringen ervaren educatieve professionals en lerenden en hoe kunnen deze worden weggenomen? Welke politieke verhoudingen zijn verweven in educatieve verhoudingen, en hoe kan sociale en mondiale ongelijkheid in educatieve mogelijkheden worden verminderd en getransformeerd? Wat zijn gerealiseerde educatieve ervaringen (zingeving) en effecten (humanisering) bij lerenden en professionals? De sectie Educatie verricht reeds relatief veel empirisch onderzoek en probeert dit verder uit te bouwen. Methodologisch wordt daarbij gestreefd naar een verbinding van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden en een sociaalwetenschappelijke en filosofische theoretische reflectie op concepten en verzamelde data. Het onderzoek wordt zowel in de praktijk als theoretisch zoveel mogelijk ingekaderd in maatschappelijke verhoudingen en in een historische benadering.
43
Het Educatieonderzoek is ingebed in de pedagogische, onderwijskundige en onderwijsfilosofische wetenschappen. De sectie Educatie heeft een uitgebreid netwerk in Nederlandse en internationale universiteiten. Medewerkers uit deze netwerken worden betrokken bij het Educatieonderzoek, bij het aanvragen en uitvoeren van extern gefinancierde onderzoeksprojecten en het internationaal publiceren in tijdschriften en bundels. Het masteronderzoek en het onderzoek van promovendi wordt zoveel mogelijk verbonden met het onderzoek van de sectie Educatie. Interessante perspectieven in recente en lopende onderzoeken zijn: pedagogische visies, normatieve professionaliteit, curriculumontwikkeling en identiteitsontwikkeling, en burgerschapsvorming van jongeren. Omdat het onderzoek van Educatie zich bevindt op het niveau van doelen, praktijken, professionals en identiteitsontwikkeling is het verbonden met de projecten Burgerschap in een interculturele samenleving (zie 4.1.1), Normatieve professionalisering (zie 4.1.4) en Geestelijke weerbaarheid en Humanisme (zie 4.1.3). Er is een wisselwerking tussen de ontwikkelingen in deze onderzoeksprojecten en het educatieonderzoek. Wat Normatieve professionalisering betreft wordt bijvoorbeeld de eigen normativiteit van educatieve institutionele omgevingen en professionals verder theoretisch en empirisch onderzocht. Ook de ontwikkeling van een kritischdemocratisch burgerschap in informele en formele educatieve settings wordt zowel theoretisch als empirisch nader onderzocht. Door een intensieve samenwerking met educatieve instellingen en professionals en onderwijsorganisaties) wordt de praktijken beroepsrelevantie van het Educatieonderzoek versterkt. Er is een intensieve samenwerking met name met het Humanistisch Vormings Onderwijs (HVO), Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) en de organisaties in het openbaar onderwijs (VOO, AOB) en het algemeen-bijzonder onderwijs (NABS).
4.2.3 Kritische Organisatie- en Interventie Studies (KOIS) Het onderzoek binnen de sectie Kois richt zich op een van de kernvragen van de humanistiek, de vraag namelijk onder welke voorwaarden mensen in staat zijn om hun persoonlijke zingeving te verbinden met maatschappelijke engagement en met humanisering van de samenleving. Het uitgangspunt van Kois is dat in hedendaagse maatschappijen organisatorische processen in hoge mate bepalend zijn voor het tot stand komen (of uitblijven) van dergelijke verbindingen. Binnen Kois wordt met andere woorden onderzocht welke voorwaarden binnen hedendaagse organisaties het tot stand komen van verbindingen tussen zingeving en humanisering bevorderen dan wel belemmeren. Daarmee is ook het kritische perspectief aangeduid dat aan het onderzoek binnen Kois ten grondslag ligt. Kortweg luidt dit: humanisering door zingeving. Het onderzoek binnen Kois is er op gericht humanisering in en van organisaties te bevorderen door het versterken van mogelijkheden voor mensen om zinvol te leven en te werken ten behoeve van of in contact met organisaties. Door verbindingen te bevorderen tussen de persoonlijke zingeving van de betrokkenen en vragen rond humaniteit en humanisering in de organisaties en praktijken waarin zij
44
zich bewegen wil het onderzoek van Kois bijdragen aan nieuwe verbindingen tussen het microniveau van alledaagse interacties, het mesoniveau van organisaties en maatschappelijke domeinen en het macroniveau van internationale verhoudingen en mondiale ontwikkelingen. Daartoe richt het onderzoek zich op vier kernthema’s. in de eerste plaats is het gericht op ontwikkelingen binnen de hedendaagse organisatietheorie en op het benutten en versterken van de aanknopingspunten die daarbinnen te vinden zijn voor het kritische Kois-perspectief, ondermeer in kritische en postmoderne stromingen binnen de organisatietheorie, in narratieve benaderingen en in het complexiteitsdenken. In de tweede plaats richt het onderzoek zich op vragen rond maatschappelijk verantwoord ondernemen tegen een horizon van mondiale rechtvaardigheid en van duurzaamheid. In de derde plaats is het onderzoek gericht op vragen rond burgerschap, bestuur en beleid, met name met het oog op het versterken van de civil society. Het laatste onderzoeksthema binnen Kois heeft betrekking op normatieve professionaliteit en normatieve professionalisering, in het bijzonder vragen rond bedrijfs- en organisatie-ethiek, rond integriteit en rond het belang van de persoonlijke factor voor de kwaliteit van professioneel handelen. Dit vierde thema is in zijn geheel ondergebracht in het verbindende onderzoeksproject Normatieve professionalisering (zie 4.1.4). 4.2.4 Levensbeschouwing, Ethiek, Onderzoeksleer en Practica (LOEP) De sectie LOEP is verantwoordelijk voor onderwijs en onderzoek betreffende verschillende onderdelen van de humanistiek: humanisme en levensbeschouwing, ethiek, wetenschapstheorie en methodologie. Het gaat hierbij om onderdelen die ten dienste staan van de humanistiek als geheel (en dus niet hoofdzakelijk zijn gerelateerd aan een van de drie direct beroepsgerichte uitgangen van de master humanistiek, maar aan alle drie). Hieronder een beschrijving van deze onderdelen: Levensbeschouwing Het onderzoek naar humanisme en levensbeschouwing kent drie aandachtsgebieden: (1) de kritische articulatie en verdieping van het humanisme als levensbeschouwing, (2) levensbeschouwelijke diversiteit en inter-levensbeschouwelijke dialoog, en (3) filosofie/theorie van de levensbeschouwing. Bij de kritische articulatie en verdieping van het humanisme als levensbeschouwing gaat het om de geschiedenis en actualiteit van humanistische opvattingen, verschijningsvormen, stromingen, denkers, enzovoort. Het accent ligt hierbij op Europa, in het bijzonder Nederland. Verder worden humanistische visies ontwikkeld op existentiële vragen: leven en dood, ziekte en gezondheid, goed en kwaad, geluk en tegenslag, wanhoop en moed, aanvaarding en verbetering, uniciteit en verbondenheid, mens en natuur, genieten en verslaving, enzovoort. Deze worden mede in verband gebracht met sociaal-culturele (inclusief technologische) ontwikkelingen zoals genomics en globalisering. Het onderzoek op dit aandachtsgebied wordt
45
grotendeels uitgevoerd binnen de projecten Geestelijke weerbaarheid en Humanisme en Goed ouder worden (zie 4.1.3 en 4.1.2). In het aandachtsgebied levensbeschouwelijke diversiteit gaat het om humanisme in relatie tot ‘andere’ levensbeschouwingen en religies, in de context van multiculturaliteit. Het betreft hier in het bijzonder onderzoek naar de relaties tussen humanisme, islam en christendom, met het oog op mogelijkheden van inter-levensbeschouwelijke dialoog. Inzet is dus niet in de eerste plaats de ontwikkeling en verwoording van een humanistische levensbeschouwing naast en tegenover andere, maar van een humanisme dat ‘andere’ levensbeschouwingen doorsnijdt en erin participeert. De interne pluriformiteit binnen genoemde levensbeschouwelijke stromingen komt hierbij noodzakelijkerwijs aan de orde. De rol die het humanisme via interlevensbeschouwelijke dialoog speelt en kan spelen in de ontwikkeling naar een meer open en humane samenleving is uitdrukkelijk een punt op de onderzoeksagenda. Het onderzoek op dit aandachtsgebied zou nog aan nuance en betekenis winnen door verbreding van het spectrum met de boeddhistische levensbeschouwing, mede gezien de invloeden ervan op hedendaagse vormen van westerse spiritualiteit. Vanwege het ontbreken van de benodigde onderzoeksformatie blijft dit voorlopig een wens. Het onderzoek op dit aandachtsgebied wordt grotendeels uitgevoerd binnen de projecten Geestelijke weerbaarheid en Humanisme en Burgerschap in een interculturele samenleving (zie 4.1.3 en 4.1.1). Het aandachtsgebied filosofie/theorie van de levensbeschouwing betreft onderzoek naar levensbeschouwing als zodanig. Het gaat onder andere om onderzoek naar aard, inhouden, functies, en (historische, actuele, toekomstige) verschijningsvormen van levensbeschouwing, alsook de relaties tussen levensbeschouwing en politiek, maatschappij, massamedia, moraal, kunst. Bijzondere aandacht gaat uit naar de betekenis van levensbeschouwing voor geestelijke weerbaarheid, waarbij behalve traditionele sociale en geesteswetenschappelijke benaderingen ook levenswetenschappelijk onderzoek wordt ingezet. Het onderzoek op dit aandachtsgebied wordt grotendeels uitgevoerd binnen het project Geestelijke weerbaarheid en Humanisme (zie 4.1.3). T.a.v. het project Normatieve professionalisering (zie 4.1.4) is het van belang de rol van levensbeschouwelijke, spirituele en esthetische inspiratiebronnen verder uit te werken, in het bijzonder de mogelijke betekenis van een open en verbindend humanisme op het niveau van professionele praktijken. Ethiek Ethiek is een belangrijk bestanddeel van het historisch en wijsgerige humanisme en de humanistische levensbeschouwing. De humanistiek gaat uit van een morele antropologie. De mens is vanuit zichzelf in staat tot moreel actorschap. Het wetenschappelijke onderzoek van de humanistiek is erop uit om het morele actorschap op velerlei wijzen te ondersteunen en bevorderen, zowel individueel als sociaal, institutioneel, op micro- , meso- en macroniveau. Daarbij is speciale aandacht voor de spanningsvolle verbinding tussen empirie en normativiteit.
46
Binnen het kader van de sectie LOEP wordt met name onderzoek verricht naar de samenhang tussen de ethiek van de levenskunst (zelfzorg),de deugdethiek en de zorgethiek. Het gaat om gesitueerd normatief-ethisch onderzoek tegen de achtergrond van de posttraditionele orde. Daaruit volgt een zich kritisch verhouden tot de actuele neoliberale moraal van zelfbeschikking en het ontbreken van morele idealen en doelstellingen (nihilisme en onverschilligheid). De zelfzorgethiek sluit, evenals de deugdethiek, aan bij de individualisering en de moderne noodzaak tot het ontwikkelen van een eigen levensstijl. De (deels feministische) zorgethiek vertrekt daarentegen vanuit relaties, afhankelijkheid en kwetsbaarheid. De eerste beide morele theorieën beogen de relatie van de mens tot zichzelf, de laatstgenoemde ethiek gaat uit van zorg voor anderen. Het ethiek onderzoek binnen de sectie LOEP richt zich op vruchtbare verbindingen. Binnen de genoemde grondthema’s zijn verschillende deelthema’s aan de orde: aandacht, autonomie, authenticiteit, deugden, dood, geluk, genot, houding, integriteit, sympathie, tijd, waarden, zorg en zingeving. Concrete contexten zijn: morele educatie bij jongeren en de moraal van goed ouder worden. Doelstelling van het onderzoek is het bevorderen van persoonlijke verantwoordelijkheid en sociale zelfontplooiing . Ethiek staat in een noodzakelijke relatie tot elk van de onderzoeksprojecten, gegeven het belang van morele perspectieven daarin. In Burgerschap in een interculturele samenleving (zie 4.1.1) gaat het om de formulering en toetsing van nieuwe concepten van burgerschap en identiteitsvraagstukken. Gezocht wordt naar nog ongedachte vormen van engagement die bepalend zijn voor de articulatie van identiteiten in een pluriforme samenleving. Hierbij wordt verwezen naar de spanningsverhouding tussen autonomie en gemeenschap. De titel Goed ouder worden (zie 4.1.2) is veelzeggend. Het onderzoek beziet het nieuwe ouder worden als een existentieel, sociaal gesitueerd proces waarover gesproken en nagedacht kan worden met het oog op een zinvolle en menswaardige levensloop. Normatieve professionalisering (zie 4.1.4) wordt omschreven als een proces van voortgaande professionalisering ten aanzien van de normatieve, waardegeladen aspecten van professioneel handelen. Belangrijke morele thema’s zijn rechtvaardigheid, diversiteit, maatschappelijk verantwoord ondernemen, duurzaamheid en integriteit. De projectgroep Geestelijke weerbaarheid en Humanisme (zie 4.1.3) wil het verband tussen geestelijke weerbaarheid en het humanisme opnieuw doordenken met het oog op vitale waarden als vrijheid, verantwoordelijkheid, solidariteit en menselijke waardigheid. Het ethiekonderzoek op de UvH wil bijdragen aan de articulatie van deze morele perspectieven en ethische vragen in de verschillende projecten, en wordt daar ook zelf door gevoed. Onderzoek: Wetenschapstheorie en methodologie Gezien het eigen karakter van de humanistiek zijn wetenschapstheoretische reflecties en methodologische ontwikkeling van cruciaal belang voor onderzoek én onderwijs. Het belang van de doordenking en legitimatie van de aard en plaats van de humanistiek als nieuwe menswetenschap en van de voor haar meest bruikbare onderzoeksmethoden kan niet gemakkelijk worden overschat.
47
Uitgangspunt hierbij is dat humanistiek in termen van brede wetenschappelijke domeinen een integratie voorstaat van wijsbegeerte, geschiedwetenschap, de sociale en gedragswetenschappen en de levenswetenschappen. Richtinggevend in humanistiek onderzoek zijn de keuze voor het actor perspectief, het uitgangspunt van intentioneel handelen, normativiteit in professioneel handelen en het uitgangspunt dat fenomenen in hun cultureel en historisch gesitueerd-zijn onderzocht moeten worden. Daarnaast is het onderzoek dat op de UvH wordt gedaan beschrijvend, evaluatief en veranderingsgericht van aard en is het gericht op praktijken. De UvH is een levenbeschouwelijke universiteit, met een sterk filosofische gerichte onderzoekstraditie. Uit bovenstaande kan worden afgeleid dat haar onderzoeksbelangstelling zich daarnaast sterk richt op vragen uit de sociale- en levenswetenschappen. Beoogd wordt de integratie tussen het geesteswetenschappelijk en het meer empirisch georiënteerde sociaal wetenschappelijke onderzoek te versterken. Een belangrijke rol speelt de wetenschaptheoretische doordenking van de positionering van de humanistiek als nieuwe brede menswetenschap. Inter- en transdisciplinair onderzoek wordt steeds belangrijker wanneer het erom gaat oplossingen te zoeken voor de grote problemen waarvoor onze maatschappij zich gesteld ziet. Het vasthouden aan een enkel filosofisch paradigma of dat nu neo-positivistisch, interpretatief, kritisch, structuralistisch of postmodern is, is in deze complexe, snel veranderende maatschappij geen houdbare optie meer. Kaders moeten blijvend worden ontwikkeld en bijgesteld. Sinds een paar jaar exploreert de UvH daarom ook de mogelijkheden van het complexiteitsdenken als vorm voor een humanistische wetenschapsbeoefening. In 2006 heeft NWO het complexiteitsdenken op de onderzoeksagenda gezet als een benadering die bruggen kan bouwen tussen de verschillende disciplines. NWO benadrukt de noodzaak om de grenzen van de klassieke disciplines te overschrijden voor het goed begrijpen van (sociale en culturele) systemen. Dat sluit naadloos aan bij het UvH streven aan om bruggen te bouwen tussen disciplines. Het opent mogelijkheden om de wederzijdse bevruchting van ons filosofische, historische en sociaal wetenschappelijke onderzoek te versterken. Daartoe worden bij ons onderzoek naar praktijken niet de disciplines centraal gesteld, maar de onderzoeksvraag. Alleen dan kunnen bevindingen uit de sociale en levenswetenschappen worden gekoppeld aan existentiële en normatieve vraagstukken, en kan een gezamenlijke taal ontwikkeld worden om daarover ook te communiceren. Hoe belangrijk de wetenschapstheoretische reflectie ook is, het zwaartepunt van het onderzoek ligt bij methodologie. Het is noodzakelijk om systematische kennis te ontwikkelen voor een methodologie die recht doet aan de multidisciplinaire en praktijkgerichte wetenschap van de humanistiek en haar streven naar interdisciplinariteit. Daartoe wordt een 'multitool' ontwikkeld dat bijdraagt aan het verbinden van kwalitatieve (zgn. zachtere) en kwantitatieve (zgn. hardere) onderzoeksmethoden in mixed-method designs en het uitbreiden en uitventen van het repertoire van kwalitatieve methoden. Dit zal het beeld van de humanistiek als nieuwe menswetenschap versterken en zal bijdragen aan een herwaardering van de kwalitatieve methoden in
48
onderzoek binnen de sociale wetenschappen. Om dit te bereiken zal empirisch onderzoek in de breedste zin van het woord de komende jaren vanuit de sectie LOEP gestimuleerd worden. Onderzoek naar wetenschapstheorie en methodologie vindt plaats in de samenwerking binnen de vier onderzoeksprojecten Burgerschap in een interculturele samenleving (zie 4.1.1), Goed ouder worden (zie 4.1.2), Geestelijke weerbaarheid en Humanisme (zie 4.1.3) en Normatieve professionalisering (zie 4.1.4). Het vervult een dienende en voedende taak ten opzichte van deze projecten en het domeinspecifieke onderzoek binnen de secties. Dit gebeurt o.a. door advies en consultatie op het terrein van Methoden en Technieken en het bieden van praktische hulp bij de dataverzameling en analyse (kwalitatief en kwantitatief). Een speciale link bestaat met het project Normatieve professionalisering: de vele wetenschapstheoretische vragen die met normatieve professionalisering verbonden krijgen aandacht, zoals de relatie tussen ‘evidence based practice’ en ‘practice based evidence’, inclusief de rol van empirisch onderzoek bij het verhelderen daarvan. Practica Het onderzoek van de practicadocenten is niet opgenomen in het onderzoeksprogramma.
49
3.3 Bijlage 3 Eindtermen Master Humanistiek - OER 2011-2012: 1. Grondbegrippen van de humanistiek De afgestudeerde beschikt over gedegen kennis van en inzicht in de grondbegrippen van de humanistiek (zingeving en humanisering), van relevante perspectieven op deze grondbegrippen uit de toeleverende wetenschapsgebieden en disciplines en kan deze perspectieven op elkaar betrekken en is in staat om deze kennis te vertalen naar en toe te passen op actuele discussies en praktische vragen binnen de beroepenvelden van de humanistiek en op actuele politiek-maatschappelijke ontwikkelingen. 2. Levensbeschouwing en ethiek De afgestudeerde heeft naast uitgebreide kennis van humanistische tradities en het humanisme als culturele en maatschappelijke beweging en praktijk, een brede kennis van levende godsdiensten (met speciale aandacht voor islam en christendom), van levensbeschouwelijke tradities, moderne zingevingssystemen en eigentijdse ethiek; is vertrouwd met historische en actuele discussies over plaats en betekenis van levensbeschouwing, religie en spiritualiteit in een moderne, seculiere samenleving; is in staat bij te dragen aan visieontwikkeling over de complexiteit en pluriformiteit van deze samenleving en over het proces van globalisering waarin ze is betrokken; heeft het vermogen de dialoog aan te gaan met diverse groeperingen over ethische en levensbeschouwelijke thema’s en dilemma’s en kan deze dialoog verbinden met en voeren vanuit humanisme en humanistiek. 3. Normatieve professionalisering De afgestudeerde heeft gedegen kennis van de theorieën die een bijdrage leveren aan het denken over normatieve professionalisering, de historische en ethische achtergronden van het concept, de maatschappelijke actualiteit en belangrijke thema's, heeft tevens inzicht in de rol van (zelf)reflectie en de aard van morele leerprocessen en is in staat in concrete (humanistieke en andere) beroepspraktijken normatief professionele vragen te herkennen en te hanteren, evenals de verschillende waarden en normen die daarbij in het geding zijn. 4. Diversiteit, multiculturaliteit en mondialisering De afgestudeerde heeft kennis van actuele diversiteitvraagstukken en kan deze relateren aan processen van globalisering en kosmopolitische dimensies van humanisme, heeft zicht op wetenschappelijke theorieën en debatten rondom deze kwesties en hun maatschappelijke en historische gesitueerdheid en is in staat de kwesties in concrete praktijken te herkennen en daarin een houding te bepalen. 5. Kennis en inzicht in de wetenschapsfilosofie en de methodologie De afgestudeerde heeft gedegen kennis van en inzicht in de methodologie en de doelstellingen, vooronderstellingen en waarden van wetenschappelijke kennisontwikkeling op het terrein van de humanistiek, kan relevante paradigma’s, met name
50
narratief-hermeneutische benaderingen, in verband brengen met humanistiek onderzoek en kritisch beoordelen, is in staat om kritisch te reflecteren op de mogelijkheden en beperkingen van humanistiek onderzoek in het algemeen alsmede op de vooronderstellingen van onderzoek die bij het (afstudeer)onderzoek gehanteerd worden en kan een verantwoording geven van de normatieve oriëntatie in het (afstudeer)onderzoek. 6. Onderzoeksvaardigheden De afgestudeerde kan zelfstandig een wetenschappelijk verantwoord en voor de humanistiek relevant onderzoek van historisch, filosofisch of (kwalitatief) empirisch karakter opzetten en uitvoeren, kan de resultaten op een transparante, systematische en argumentatief overtuigende wijze weergeven en duidelijk en ondubbelzinnig overbrengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten. 7. Algemene academische vaardigheden en houding De afgestudeerde geeft blijk van een onafhankelijke, kritische houding ten opzichte van bestaande theorieën en kennis, kan een standpunt innemen ten aanzien van een wetenschappelijk betoog op het terrein van de humanistiek en weet dit kritisch op waarde te schatten, staat open voor nieuwe of ongebruikelijke benaderingen ten aanzien van bestaande vraagstukken en oplossingen, is in staat om te beoordelen welke conclusies al dan niet getrokken kunnen worden op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met sociaal maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen, houdt zelfstandig de ontwikkelingen op het terrein van de humanistiek bij en bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter. 8. Kernactiviteiten en vaardigheden op het gebied van de beroepsuitoefening De afgestudeerde is in staat tot het ondersteunen en stimuleren van individuen, groepen en/of organisaties bij de omgang met zingevings- en humaniseringsvragen en het initiëren van deze omgang, in het bijzonder in een van de verschillende humanistieke beroepspraktijken/werkterreinen (en toegespitst in een of meer van de volgende beroepsrollen: begeleiden, adviseren, opvoeden/opleiden, onderzoeken), heeft zich de vaardigheden eigen gemaakt die vereist zijn bij deze beroepsactiviteiten, kan zowel zelfstandig als in teamverband werken, is in staat samen te werken met collega’s van de eigen beroepssoort en met die van andere beroepsgroepen, kan daarin een eigen positie bepalen en kan adequaat functioneren in een multiculturele werkomgeving. 9. Kennis van het werkterrein/de beroepspraktijk De afgestudeerde heeft gedegen kennis van en inzicht in de voor de beroepspraktijk van de gekozen variant(en) relevante werkinhouden en -processen, methodieken, centrale thema’s en actuele discussies, organisatorische verhoudingen en institutione-
51
le verbanden, politiek-maatschappelijke en mondiale ontwikkelingen en achtergronden, heeft kennis van actuele sociaal-wetenschappelijke, filosofische en ethische visies op deze aspecten van de beroepspraktijk. 10. Vaardigheden ten aanzien van de context van de beroepsuitoefening De afgestudeerde kan een bijdrage leveren aan het verhelderen van vragen rond de identiteit en de cultuur van een instelling, kan een (educatieve) presentatie geven, kan functioneren op verschillende niveaus binnen een organisatie, kan effectief beleid ontwikkelen binnen organisaties en de (lokale) overheid en kan multi- en of interdisciplinaire vraagstukken oplossen in de beroepspraktijk. 11. Vaardigheden en attitude als normatief professional De afgestudeerde voldoet aan het profiel van een normatieve professional: heeft een open levensovertuiging en een doorleefd normatief kader ontwikkeld met de bijbehorende (zelf)onderzoekende houding, aandacht voor zelfzorg, dialogische vaardigheden en respect voor andersdenkenden, is in staat de eigen inspiratie en visie op het werk te ver(ant)woorden, heeft zicht op de eigen persoonlijke mogelijkheden en beperkingen binnen het professionele werkterrein, kan feedback geven en ontvangen, kan een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling en positionering van het werk via ethische reflectie met collega’s en cliënten, theoretische doordenking en het verrichten van praktijkgericht onderzoek; dit alles vanuit een betrokkenheid op humane waarden, in het bijzonder de betrokkenheid op het overbruggen van tegenstellingen, het aangaan van dialoog en het bestrijden van mensonwaardige situaties, verhoudingen en structuren.
52