Zorgthermometer
Jaargang 18, oktober 2013
Vooruitblik 2014
Over Vektis gesproken Vektis, informatiecentrum voor de zorg. Vektis verzamelt en analyseert gegevens over de kosten en de kwaliteit van de gezondheidszorg in Nederland. Wij leveren informatiediensten waardoor besluitvorming en uitvoering binnen de zorgmarkt effectief plaatsvindt. Vektis beschikt over actuele en omvangrijke databestanden. Deze bevatten bijvoorbeeld gegevens op nationale schaal over de kosten van medicijngebruik, medische hulpmiddelen en ziekenhuiszorg. Deze informatie is niet alleen van belang voor de zorgverzekeraars, maar ook voor zorgaanbieders, overheid en verzekerden. Met deze informatie stelt Vektis partijen in staat de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg in Nederland te verbeteren. Daarnaast beschikken wij over verschillende producten en diensten ter ondersteuning van de elektronische uitwisseling van berichten. Hiervoor ontwikkelen en beheren wij standaarden in samenspraak met zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en softwareleveranciers. Ook ontwikkelt en beheert Vektis diverse referentiesystemen. Meer informatie is te vinden op www.vektis.nl.
3
Inhoud Voorwoord 4 1 Raming zorgkosten 2014
5
2 Ziekenhuiszorg
8
3 Geneeskundige GGZ
14
4 Farmacie
19
5 Huisartsenzorg en ketenzorg
23
6 Premie 2014
25
7 Risicoverevening zorgverzekeraars 2014
27
8 De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
31
Colofon 34
4
Voorwoord Vorig jaar rond deze tijd was de nieuw gevormde regering hard aan het werk om plannen voor het jaar 2013 vorm te geven. Veel was toen nog niet concreet. Inmiddels zijn meerdere plannen concreter geworden en lijkt de lijn van dit kabinet steeds duidelijker. Er wordt een beperkte stijging van de groei verwacht. Daarbij worden vaak woorden genoemd als ‘participatiemaatschappij’ of ‘zinnige zorg’.
De participatiemaatschappij houdt veel mensen bezig, zoals te zien en te horen is in diverse media. En niet iedereen denkt er hetzelfde over, zoveel is ook duidelijk. Mensen die chronisch ziek zijn of oud willen vaak wel, maar zien zichzelf heel weinig terugdoen. Ik heb goede ervaringen met het kinderdagverblijf van mijn kinderen: dit lag tegen een verpleeghuis aan en het was de gewoonte om een paar keer per week naar ‘de opa’s en de oma’s te gaan’. Voor de kinderen een feest, want even aandacht in de vorm van een liedje of verhaaltje was leuk. Voor de ouderen (veelal ook dementerend) even terug naar de kindertijd. Opvallend was dat je om je heen veel kunt vergeten, maar kinderliedjes niet! Zowel kinderen als ouderen vonden het mooie momenten in de week. In de zorg gaat heel veel geld om en er zijn heel veel regels, maar er bestaan ook veel aanpassingen of uitzonderingen op regels. Dat werkt in de hand dat een deel van het dure zorggeld dat wordt uitgegeven beter terecht had kunnen komen. Beter bijvoorbeeld dan aan ingrepen die worden gedaan maar niet echt nodig zijn, aan declaraties die niet voldoen aan de geldende regels en ook - keihard aan mensen die het geld in de zorg willen gebruiken voor persoonlijk gewin. Terecht dat daarvoor, in een sector die steeds meer volwassen wordt, meer aandacht komt. Het is goed dat mensen zich realiseren dat zorg niet voor niets is. Het verhogen van het eigen risico maakt dat mensen bewuster kiezen op die momenten dat er voor wel of geen zorg te kiezen is. De eerste zorgverzekeraar heeft inmiddels de hoogte van de premie bekendgemaakt. Mooi dat deze lager is dan vorig jaar. Dat geeft ook aan dat kosten niet altijd stijgen. In deze Zorgthermometer vindt u een overzicht van wat er in 2014 staat te gebeuren en ook hoe het er in verschillende sectoren van de zorg voor staat. Op naar weer een mooi zorgjaar, met een groeiende bewustwording om ons heen. Ik wens u veel leesplezier toe. Drs. M. (Marieke) Smit Manager Informatie en Onderzoek
1
5
Raming zorgkosten 2014 Voor 2014 wordt door Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een stijging van de zorgkosten binnen de Zorgverzekeringswet verwacht van 5,3%, waardoor de totale brutomacroschadelast uitkomt op 39,6 miljard euro. De meeste verstrekkingen laten naar verwachting een groei zien in 2014, maar in vergelijking met de kostendaling in voorgaande jaren valt vooral de kostenstijging bij farmacie op. In de raming is rekening gehouden met de verschillende hoofdlijnenakkoorden. Ontwikkeling macroschadelast van de zorgverzekeraars 2013-2014 ZN maakt jaarlijks een raming van de zorgkosten voor de meest recente jaren en het volgende jaar. Daarbij wordt rekening gehouden met de relevante (beleids)ontwikkelingen. De prognose van de zorgkosten voor 2014 laat een stijging van de zorgkosten zien van 5,3%. Dit betekent dat de macroschadelast van de zorgverzekeraars in 2014 toeneemt met circa 1,97 miljard euro. Voor de raming van ZN in 2013 is de totale brutomacroschadelast van de zorgverzekeraars 37,6 miljard euro. In 2014 stijgt de brutomacroschadelast van de zorgverzekeraars naar 39,6 miljard euro. We spreken hier over brutomacroschadelast, omdat de eigen betalingen van verzekerden als gevolg van het verplichte eigen risico zijn meegenomen bij deze raming.
Tabel 1
Raming macroschadelast zorgverzekeraars in miljoenen euro’s (bron: ZN) 2013
2014
Ontwikkeling 2013-2014
19.849
20.668
4,1%
Farmaceutische zorg
4.484
4.766
6,3%
Ziekenhuiszorg
Geestelijke gezondheidszorg
4.265
4.620
8,3%
Huisartsenzorg
2.380
2.527
6,2%
Hulpmiddelen
1.536
1.657
7,9%
Eerstelijnsdiagnostiek
813
945
16,3%
Geriatrische revalidatiezorg
831
833
0,2%
Mondzorg
719
750
4,3%
Paramedische zorg
664
710
6,9%
Ziekenvervoer
599
636
6,1%
Grensoverschrijdende zorg
453
475
5,0%
Overige kosten
434
469
8,0%
Kraamzorg
289
298
3,3%
Verloskunde
270
208
-23,0%
28
28
3,0%
37.614
39.590
5,3%
Ondersteuning eerstelijnszorg Totaal
Tabel 1 laat zien dat de kosten voor de meeste zorgsoorten in 2014 stijgen ten opzichte van 2013. Van de totale stijging van 1,97 miljard euro in 2014 is ruim 41% het gevolg van de stijging van de kosten voor ziekenhuiszorg. Relatief gezien is een sterke stijging zichtbaar van de kosten voor eerstelijns diagnostiek (16,3%); dit geldt in mindere mate ook voor de kosten voor de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) (8,3%), overige kosten (8,0%) en hulpmiddelen (7,9%). Opvallend is ook de sterke daling van de kosten voor verloskunde (-23%). Hierna wordt per zorgsoort aangegeven wat de achtergrond is van de verwachte ontwikkeling per zorgprestatie.
6
Ontwikkeling per zorgprestatie In deze paragraaf leest u welke belangrijke ontwikkelingen in 2014 per zorgsoort worden verwacht en wat het effect van deze ontwikkelingen is op de geraamde zorgkosten. In de andere hoofdstukken van deze Zorgthermometer gaan we meer in detail in op de belangrijkste ontwikkelingen per zorg soort.
Ziekenhuiszorg ZN houdt rekening met een toename van de kosten voor ziekenhuiszorg in 2014 van 4,1%. Bij deze raming is rekening gehouden met de afspraken die zijn gemaakt tussen de medisch specialisten, de zorgverzekeraars en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Voor 2014 is een volumegroei van 1,5% afgesproken. Deze afspraken zijn exclusief de indexatie voor loon- en prijsbijstellingen. Hiervoor is de raming met 2,76% verhoogd. De indexatie is ontleend aan de Macro Economische Verkenning 2014. Naast de eerdergenoemde elementen is bij de raming ook rekening gehouden met de overheveling van fertiliteitshormonen van farmacie naar het ziekenhuiskader en de overheveling van de bijbehorende injectiematerialen van de hulpmiddelen naar het ziekenhuiskader. In totaal is hiervoor 41 miljoen euro aan de kosten ziekenhuiszorg toegevoegd. In de raming is ook rekening gehouden met een stijging van de kosten voor darmkankerscreening in 2014. ZN heeft het effect hiervan geraamd op 47 miljoen euro. Verder is nog rekening gehouden met de aanpassing van de tarieven voor kaakchirurgie (afname van de kosten met 20 miljoen euro) en de overheveling van paramedische behandeling in het ziekenhuis naar de overige prestaties (100 miljoen euro).
Farmacie De laatste twee jaar zijn de kosten voor (de verstrekking van) geneesmiddelen afgenomen. Voor 2014 wordt uitgegaan van een toename van de kosten voor geneesmiddelen (+6,3%). Dit als gevolg van loon- en prijsontwikkeling en een volumegroei van 6%. De overheveling van fertiliteitshormonen naar het ziekenhuisbudget zorgt voor een verlaging van de kosten farmacie met 37 miljoen euro. Voor de nieuwe orale antistollingsmiddelen (NOAC) wordt rekening gehouden met een toename van 50 miljoen euro.
GGZ Voor geestelijke gezondheidszorg is, evenals voor de ziekenhuiszorg en huisartsenzorg, in een bestuurlijk akkoord een afspraak gemaakt over de volumegroei in 2014. De GGZ mag in 2014 met 1,5% groeien. Dit is exclusief de loon- en prijsbijstelling. Een ander aspect waarmee rekening is gehouden in de raming van ZN zijn de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voorgeschreven tariefcorrecties. In de ZN raming is rekening gehouden met een extra kostenstijging van 8% voor de niet-gecontracteerde instellingen en 3% voor de overige instellingen. Tot slot zorgt de overheveling van kapitaallasten van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet voor een toename van 15 miljoen euro. Dit alles zorgt ervoor dat de kosten voor de GGZ in 2014 stijgen met 8,3%.
Huisartsenzorg De zorgverzekeraars, de huisartsen en de minister van VWS hebben afgesproken dat de kosten voor huisartsenzorg in 2014 mogen toenemen met 1,5% als gevolg van volumegroei. Daarnaast mogen de kosten toenemen met 1% ten behoeve van gewenste substitutie, vernieuwing en het belonen van uitkomsten. Deze afspraken zijn exclusief een toename als gevolg van loon- en prijsbijstelling. Daarnaast is rekening gehouden met een toename van 21 miljoen euro als gevolg van de flexibilisering van praktijkondersteuning en de infectieziektebestrijding, die vanaf 1 juli 2013 vallen onder de Zorgverzekeringswet.
7
Hulpmiddelen De kosten voor hulpmiddelen stijgen in 2014 met 7,9%. Dit is grotendeels het gevolg van autonome groei (ontwikkeling van lonen en prijzen en volumeontwikkeling). ZN houdt rekening met een autonome groei van 5%. Daarnaast houdt ZN rekening met een toename als gevolg van de overheveling van de uitleenhulpmiddelen van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet. Deze overheveling heeft plaatsgevonden in 2013. Via deze component is rekening gehouden met het mogelijk doorschuiven van de oorspronkelijk voor 2013 geraamde kostenstijging. ZN heeft het effect hiervan geraamd op 48 miljoen euro. Door de overheveling van het injectiemateriaal behorend bij de fertiliteits- en groeihormonen naar het ziekenhuisbudget, zijn de kosten voor hulpmiddelen verlaagd met 4 miljoen euro.
Mondzorg De kosten voor mondzorg nemen in 2014 toe met 4,3%. Dit is het gevolg van de ontwikkeling van lonen en prijzen en de verwachte volumegroei. In de raming van ZN is nog geen rekening gehouden met de gevolgen van het kostenonderzoek dat door de Nza wordt uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn op dit moment nog niet bekend.
Paramedische zorg De kosten voor paramedische zorg stijgen volgens ZN in 2014 met 6,9%. ZN houdt rekening met een volumegroei van 2% en een loon- en prijseffect van 2,8%. Daarnaast worden de tarieven voor logopedie in 2014 aangepast. Hierdoor nemen de kosten voor paramedische zorg aanvullend met 2,1% toe.
Eerstelijnsdiagnostiek De relatief grote stijging van de kosten voor de eerstelijnsdiagnostiek is voor een groot deel het gevolg van de overheveling van de paramedische behandeling in het ziekenhuis van de deelbijdrage ziekenhuiszorg naar de deelbijdrage overige prestaties (100 miljoen euro).
Verloskunde De sterke daling van de kosten 2014 hangt samen met een eenmalige component in de raming 2013 vanwege het verantwoorden van de kosten verloskundige hulp op datum aanvang behandeling. Deze aanpassing in de verantwoording vindt plaats met ingang van 2013.
8
2
Ziekenhuiszorg Evenals het jaar ervoor staat in 2013 een beheerste uitgavengroei centraal binnen de ziekenhuiszorg. Het beeld van de zorgkosten wordt ook in 2013 ‘gekleurd’ door het onderhanden werk (OHW). Vanaf 2014 ontvangt de verzekerde concretere informatie over zijn zorggebruik. Daarnaast zal per 2015 de invoering van integrale bekostiging worden doorgezet. 2013 is het tweede jaar waarin het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord ziekenhuiszorg ten uitvoer wordt gebracht. In het in juli 2011 afgesloten akkoord1 is een beheerste uitgavengroei van structureel
2,5% per jaar voor de periode 2012-2015 vastgelegd. Beheersing van de kosten en kwaliteitsverbetering van de ziekenhuiszorg zijn de belangrijkste doelen van het akkoord. In juli 2013 is er opnieuw onderhandeld door VWS, ZN, NVZ, NFU, ZKN, Orde van Medisch Specialisten (OMS) en de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF). De verslechterende economische situatie en de negatieve impact daarvan op de overheidsfinanciën hebben ertoe geleid dat er nieuwe afspraken zijn gemaakt, ter aanvulling op het akkoord van juli 2011. De doelstelling die in deze nieuwe afspraken besloten ligt, is om in de medisch specialistische zorg in 2014 een landelijke volumegroei van maximaal 1,5% te realiseren. Voor 2015 tot en met 2017 geldt een structurele, landelijke volumegroei van maximaal 1,0% per jaar. Dat is exclusief loon- en prijsbijstellingen. De structurele volumegroei is in lijn met de demografische ontwikkeling (bevolkingsgroei vermeerderd met het bevolkingssamenstellingseffect van vergrijzing en verwachte stijging van de gezonde levensjaren). De inhoudelijke agenda die is verwoord in het bestaande akkoord, is nog steeds van kracht en wordt met deze nieuwe afspraken op onderdelen aangevuld dan wel geïntensiveerd. Twee van de inhoudelijke afspraken lichten we nader toe. In het kader van de verbetering van de informatievoorziening gaat de patiënt/verzekerde meer informatie over het zorggebruik krijgen. Verzekeraars gaan via de ‘mijn omgeving’-faciliteit de informatie over het zorggebruik naar hun verzekerden verbeteren. Medio 2014 wordt de informatie uitgebreid met de daadwerkelijk geleverde zorgactiviteiten. VWS, OMS en NVZ zijn in het convenant ‘Bekostiging vrijgevestigd medisch specialisten transitie 2012-2014’ overeengekomen dat met ingang van 1 januari 2015 integrale tarieven voor medisch specialistische zorg worden ingevoerd. De invoering van integrale bekostiging wordt doorgezet en zal ingaan per 2015. Door het integreren van het macrobudget voor de medisch specialisten met dat van de ziekenhuizen kunnen partijen de interne organisatie van de te leveren zorg beter afstemmen op de behoeften en wensen van patiënten. Dat komt de kwaliteit en doelmatigheid van de geleverde zorg ten goede. De invoering van integrale tarieven draagt eraan bij dat de (financiële) belangen van ziekenhuizen en medisch specialisten meer gelijkgericht worden. De volgende paragraaf behandelt een andere pijler uit het akkoord: het inzicht dat kan worden verkregen middels het onderhanden werk.
1
Afgesloten akkoord tussen VWS, zorgaanbieders (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Zelfstandige Particuliere Klinieken Nederland (ZKN)) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN).
9
Stand van zaken rondom OHW-gegevens Met ingang van 2012 ontvangen zorgverzekeraars een nieuwe informatiestroom met betrekking tot medisch specialistische zorg. Vanwege de invoering van DOT enerzijds en anderzijds de afspraken die gemaakt zijn in het Bestuurlijk Hoofdlijnen Akkoord tussen de verschillende marktpartijen, leveren instellingen informatie over het Onderhanden Werk (OHW). Het gaat hier om informatie over behandelingen die al wel zijn gestart in het ziekenhuis maar nog niet zijn afgesloten. Voor zorgverzekeraars en de overheid is deze informatie binnen het reguliere declaratieverkeer niet beschikbaar, omdat een declaratie pas verstuurd wordt aan de zorgverzekeraar of de verzekerde nadat een DBC-zorgproduct is gesloten. Omdat een DBC-zorgproduct een jaar lang kan openstaan duurt het lang voordat de zorgconsumptie inzichtelijk is voor zorgverzekeraars. Via de speciaal ingerichte OHW-informatiestroom sturen ziekenhuizen maandelijks of minimaal per kwartaal gegevens over het OHW naar de zorgverzekeraars. Vektis ontvangt en verwerkt deze gegevens voor de zorgverzekeraars. Op dit moment levert een (groeiend) deel van de instellingen voor medisch specialistische zorg OHWgegevens aan. Tot september 2013 hebben 56 ziekenhuizen en dertien overige instellingen (vooral verpleeghuizen) tenminste één keer een bestand met OHW-gegevens aangeleverd. De totale declaratiewaarde van het onderhanden werk varieert per dag en moet daarom altijd op een peildatum en niet voor een periode bekeken worden. Figuur 1
Verhouding tussen schadelast en onderhanden werk (bron: Vektis) Schadelast OHW+ Peilmoment OHW+ Lopend Afgesloten Niet gedeclareerd Gedeclareerd OHW+
2011
2012
2013
De totale hoeveelheid onderhanden werk zal voor de meeste instellingen gedurende het jaar min of meer constant zijn. Aan het begin van het kalenderjaar bestaat het onderhanden werk vooral uit DBCzorgproducten die in het daaraan voorafgaande kalenderjaar zijn geopend. Naarmate het jaar vordert worden steeds meer DBC-zorgproducten uit het vorige kalenderjaar afgesloten en gedeclareerd; er zitten dan juist steeds meer DBC-zorgproducten in het onderhanden werk met een openingsdatum in het lopende kalenderjaar. Er vindt dus een verschuiving plaats naar DBC-zorgproducten die in het lopende kalenderjaar zijn geopend. Op 31 december zullen alle DBC-zorgproducten met een openingsdatum in het voorafgaande kalenderjaar zijn gesloten en bestaat het onderhanden werk volledig uit DBCzorgproducten die in het lopende jaar zijn geopend. Daarnaast varieert het relatieve belang van het onderhanden werk tussen instellingen. Zelfstandige behandelcentra (ZBC) hebben doorgaans kortlopende DBC-zorgproducten die snel kunnen worden gedeclareerd en hebben dus relatief weinig onderhanden werk. Er zijn overigens nauwelijks ZBC’s die OHW-gegevens aanleveren. Het relatieve belang van het onderhanden werk voor de overige categorieën instellingen is weergegeven in figuur 2. Naast informatie over nog openstaande DBC’s leveren instellingen ook informatie over DBC’s die op het peilmoment al wel zijn afgesloten maar nog niet gedeclareerd. Samen met het OHW vormen deze DBC’s het OHW+.
10
Figuur 2
Relatieve waarde van onderhanden werk en gedeclareerde zorg op peildatum 31 juli 2013 voor DBC-zorgproducten met een openingsdatum in 2012 (bron: Vektis) Onderhanden werk
Afgesloten niet gedeclareerd
Gedeclareerde zorg
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Academische ziekenhuizen
Figuur 3
Algemene ziekenhuizen
Topklinische ziekenhuizen
Relatieve waarde van onderhanden werk en gedeclareerde zorg op peildatum 31 juli 2013 voor DBC-zorgproducten met een openingsdatum in 2013 (bron: Vektis) Onderhanden werk
Afgesloten niet gedeclareerd
Gedeclareerde zorg
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Academische ziekenhuizen
Algemene ziekenhuizen
Topklinische ziekenhuizen
Overig
Zoals de figuren 2 en 3 laten zien, is de relatieve waarde van het OHW veel hoger voor het openingsjaar 2013 dan voor het openingsjaar 2012. Omdat de peildatum 31 juli 2013 is, staan nog veel DBCzorgproducten uit 2013 open. Voor 2012 geldt dat zeven maanden na afloop van het jaar het grootste deel van de kosten al is gedeclareerd. Verder is duidelijk te zien dat academische ziekenhuizen relatief veel onderhanden werk hebben vergeleken met algemene en topklinische ziekenhuizen. Voor openingsjaar 2013 is de categorie overige instellingen toegevoegd. Het betreft hier vrijwel uitsluitend verpleeginstellingen. Dit heeft te maken met de overheveling van de geriatrische revalidatiezorg per 1 januari 2013. Omdat het hier doorgaans om langlopende DBC-zorgproducten gaat, hebben deze instellingen relatief veel onderhanden werk.
11
Stand van zaken rondom declaratiegegevens ziekenhuiszorg Zoals in de vorige paragraaf geschetst, brengt Vektis vanaf 2012 de OHW-positie binnen de medisch specialistische zorg in kaart. Daarnaast worden door de verzekeraars de declaratiegegevens voor de zorgproducten aan Vektis geleverd. In de eerste helft van september zijn er over het jaar 2012 - het gaat hier om declaraties met openingsdatum in 2012 - gegevens bij Vektis binnengekomen van 14 miljoen DBC-zorgproducten. Omdat er met de introductie van de DOT-productstructuur en de gewijzigde registratieregels per 1 januari 2012 een ander uitlooppatroon qua declaraties is, is nog onzeker met hoeveel dit aantal nog gaat toenemen. Verzekeraars leveren elke maand gegevens aan over de declaraties vanaf 1 januari 2012. Maar omdat een DBC-zorgproduct nog steeds (evenals eerder geopende DBC’s) 365 dagen open kan staan, zijn er DBC-zorgproducten die in het najaar van 2012 zijn geopend en nu nog moeten worden afgesloten en gedeclareerd2. Een nieuw gegeven in de gegevensset die vanaf 1 januari 2012 bij Vektis binnenkomt betreft verwijsinformatie. Tabel 2 toont het eerste beeld dat daaruit ontstaat voor DBC-Zorgproducten. Het gaat hier om het gezamenlijke beeld van verschillende typen instellingen (algemene ziekenhuizen, topklinische ziekenhuizen, UMC’s, ZBC’s, revalidatiecentra, et cetera). Het grootste deel van de DBC-zorgproducten betreft patiënten die vanuit de eerste lijn zijn doorverwezen: 52,1%. Wanneer alleen naar de Spoedeisende Hulp (SEH) wordt gekeken, blijkt dat het hier voor 44% om zelfverwijzers gaat (3,7 procentpunt op een totaal voor SEH van 8,5%). Dit is ook nog apart bekeken voor de instellingen met het grootste aantal DBC-zorgproducten, algemene ziekenhuizen, topklinische ziekenhuizen en UMC’s. Dan gaat het voor respectievelijk 30%, 51% en 63% om patiënten die zich melden bij de SEH zonder verwijzing3.4 Tabel 2
Eerste beeld van soorten verwijzingen bij DBC-zorgproducten in 2012 4 (bron: Vektis) Percentage
Betekenis
Omschrijving
3,7%
Zelfverwijzer SEH
Een patiënt die zich meldt bij de SEH zonder verwijzing.
4,8%
Verwezen patiënt SEH
Een patiënt die zich meldt bij de SEH met een verwijzing.
0,2%
Zelfverwijzer niet-SEH
Bijvoorbeeld een patiënt die zich meldt bij de polikliniek zonder verwijzing.
52,1%
Verwezen patiënt niet-SEH vanuit eerste lijn
Bijvoorbeeld een patiënt die zich meldt bij de polikliniek met een verwijzing vanuit de eerste lijn.
9,1%
Verwezen patiënt niet-SEH vanuit ander specialisme binnen dezelfde instelling
Bijvoorbeeld een patiënt die zich meldt bij de polikliniek met een verwijzing van een ander medisch specialisme binnen dezelfde instelling.
2,1%
Verwezen patiënt niet-SEH vanuit andere instelling
Bijvoorbeeld een patiënt die zich meldt bij de polikliniek met een verwijzing van andere instelling.
Eigen patiënt
Bijvoorbeeld ingeval vervolgtraject of een nieuwe zorgvraag van eigen patiënt.
Overig
Bijvoorbeeld 'Verwezen patiënt niet-SEH vanuit eerstelijn, maar verwijzer heeft geen AGB-code' ingeval van optometristen.
27,0% 0,9%
2
Er wordt in 2013 nog veel werk verricht bij de verzekeraars om de kwaliteit van de gegevens verder te verhogen.
3
Hierbij is niet bekeken of de zelfverwijzers ook daadwerkelijk een spoedeisende zorgvraag hadden en of daarin
Het betreft hier vooral de inhoud van bepaalde velden uit de gegevensset.
verschillen zijn tussen de soorten ziekenhuizen. 4
Op basis van voorlopige cijfers over 2012 van 14 miljoen DBC-zorgproducten.
12
Kwaliteit: praktijkvariatie Op basis van de declaratiegegevens uit de landelijke Vektiszorgdatabase verstrekt Vektis nu al enkele jaren informatie die kan worden ingezet bij het in- en verkoopproces binnen de ziekenhuiszorg. Sinds 2011 vinden er onderzoeken naar praktijkvariatie plaats in opdracht van ZN. In 2013 is voor het derde jaar op rij voor een aantal aandoeningen een praktijkvariatie analyse gedaan. Daarbij zijn gegevens over het jaar 2011 gebruikt. De analysegegevens zijn beschikbaar voor verzekeraars, betrokken instellingen zoals ziekenhuizen en ZBC’s en de Orde en Wetenschappelijke Verenigingen van medisch specialisten. Op grond van deze jaarlijkse update is nu het landelijke beeld voor negen aandoeningen bekend voor de jaren 2009, 2010 en 2011.
Tabel 3
Landelijk gemiddelde praktijkvariatiescore per 100.000 verzekerden voor 9 aandoeningen (bron: Vektis) 2009
2010
2011
% verandering 2009 -> 2010
% verandering 2010 -> 2011
192
193
188
1%
-3%
CarpaalTunnelSyndroom (CTS) Cataract
943
973
993
3%
2%
Galblaasoperatie
146
149
149
2%
0%
Heupvervanging
146
146
146
0%
0%
Knievervanging
128
132
136
3%
3%
Liesbreuk
196
193
195
-1%
1%
89
94
97
5%
4%
653
732
791
12%
8%
66
64
63
-3%
-2%
PAOD (chronische belemmering van de bloedstroom naar de benen) Varices Wervelkolomchirurgie wegens lumbale Hernia Nuclei Pulposi (HNP)
Met name voor spataderen (varices) ondergaan in 2011 aanmerkelijk meer personen een ingreep dan in 2009. Het landelijk gemiddelde is gestegen van 653 naar 791 behandelde patiënten per 100.000 verzekerden. Ook voor PAOD (chronische belemmering van de bloedstroom naar de benen) en in mindere mate bij knievervanging en cataract is een stijging te zien. Bij wervelkolomchirurgie wegens lumbale hernia is sprake van een daling. De spreiding in de praktijkvariatiescore tussen instellingen is ook drie jaren op rij bepaald per aandoening. Dat gebeurt door de praktijkvariatiescores van alle instellingen van hoog naar laag te sorteren, er vervolgens een percentielscore aan te koppelen5 en de waarde van de praktijkvariatiescore van het 95e-percentiel (P95) te nemen en die van het 5e-percentiel (P5). De factor P95/P5 is dan een maat voor de spreiding in de praktijkvariatiescores van alle instellingen bij een aandoening. In figuur 4 is te zien dat de spreiding het grootst is voor wervelkolomchirurgie wegens lumbale hernia (HNP). Wat verder opvalt is dat de mate van spreiding door de jaren heen aandoeningspecifiek is: HNP is hoog en blijft dat ook terwijl liesbreuk laag is en blijft. Bij een aantal aandoeningen neemt de landelijke spreiding tussen de instellingen af, met name bij PAOD en carpaal tunnel syndroom (CTS) en in mindere mate bij knievervanging. Bij de drie aandoeningen met de kleinste spreiding is wel sprake van een stijging in die spreiding van 2009 naar 2011.
5
Percentielscore: wanneer er 100 instellingen zijn krijgt de instelling met de hoogste score percentielwaarde 100, de instelling met de een-na-hoogste score de percentielwaarde 99, et cetera.
13
Figuur 4
Landelijke spreidingsfactor voor de variatie in praktijkvariatiescores tussen instellingen (bron: Vektis) 16,0 14,0 12,0
2009 2010 2011
10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 0,0 Liesbreuk
GalblaasHeupoperatie vervanging
Cataract
PAOD
Knievervanging
Varices
CTS
HNP
Specialisatie en concentratie bij ziekenhuizen We hebben de afgelopen jaren veel ontwikkelingen gezien in samenwerkingsverbanden, maar ook fusies tussen ziekenhuizen. Bovendien worden binnen ziekenhuizen keuzes gemaakt in het palet aan behandelingen dat een ziekenhuis aanbiedt. Naar verwachting blijven deze specialisatie en concentratie plaatsvinden. De wetenschappelijke verenigingen van medisch specialisten hebben de afgelopen jaren verschillende kwaliteitsnormen opgesteld. Ook die hebben een rol gespeeld bij de ontwikkelingen op het gebied van specialisatie en samenwerking. Het gaat hier veelal over specifieke hoogcomplexe ingrepen waarbij minimumnormen zijn bepaald. De normen gelden dan alleen voor deze specifieke ingrepen en niet voor de totale zorg van de betreffende diagnose. Zo hebben de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH), de Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU), de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) en de Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO) documenten opgesteld met informatie over hun kwaliteitsnormen.
14
3
Geneeskundige GGZ Tot de hoofdlijnenakkoorden die de afgelopen jaren zijn gesloten in de zorg hoort ook het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013-2014. Net als de andere akkoorden binnen de zorg beoogt dit akkoord een bijdrage te leveren aan het beheersbaar houden van het zorgstelsel en aan de inhoudelijke verbetering ervan. Daarnaast zijn er plannen om de jeugd-GGZ naar gemeenten over te hevelen en de langdurige GGZ van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet. Deze overhevelingen zullen leiden tot nieuw te maken afspraken in 2014 tussen zorgverzekeraars, zorgaanbieders en gemeenten.
Verlenging bestuurlijk akkoord tot en met 2017 In juli 2013 hebben de koepels van de aanbieders in de GGZ, de zorgverzekeraars, de patiëntenorganisaties en de beroepsgroepen afgesproken de looptijd van het bestuurlijk akkoord te verlengen tot 20176, zodat het ingezette beleid kan worden voortgezet. Het akkoord moet bijdragen aan effectieve en efficiënte zorg voor patiënten. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid, zorgaanbieders, cliënten en zorgverzekeraars. Hieronder vindt u een aantal belangrijke afspraken die in het akkoord zijn herbevestigd of aangescherpt. Voor 2014 is een landelijk maximumgroeipercentage afgesproken van 1,5%, exclusief indexatie voor loon- en prijsbijstelling. Voor de jaren daarna is de groei maximaal 1%, dit sluit aan bij de demografische ontwikkeling. Partijen zullen zich inspannen om de groei van de macrokosten te beperken, met behoud van de toegankelijkheid van zorg. Individuele zorgaanbieders kunnen in de lokale onderhandelingen geen rechten ontlenen aan het landelijk maximumgroeipercentage. Als het macrokader in 2014 overschreden wordt, kan achteraf door VWS een generieke korting worden afgedwongen via een macrobeheersingsinstrument. Invoering van een gedifferentieerd macrobeheersingsinstrument, waarbij de korting niet voor iedereen gelijk hoeft te zijn, is geen haalbare zaak voor 2014. In 2014 geldt voor het eerst de prestatiebekostiging voor alle aanbieders. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars gaan vanaf dat jaar op individuele basis contracteren, zonder representatiemodel en zonder instellingsbudgetten waarop wordt nagecalculeerd. Het streven is om de informatie over de ingekochte zorg vóór 19 november 2013 beschikbaar te hebben, zodat patiënten deze informatie kunnen meewegen in de keuze voor een zorgverzekeraar. Een verzekerde moet niet alleen weten welke instellingen een zorgverzekeraar heeft gecontracteerd, maar ook welke vergoeding de verzekerde tegemoet kan zien bij niet-gecontracteerde instellingen. Dit vraagt om een versnelling van de contracteercyclus, die ook in de jaren na 2014 van kracht is. Omdat lopende de contractering de maximumtarieven zijn aangepast op basis van een kostprijsonderzoek van de NZa, met een stijging van maximumtarieven tot gevolg, is de druk op de lokale onderhandelingen voor 2014 toegenomen. Het is daarom onzeker of eind november wordt gehaald. In 2014 wordt de generalistische basis GGZ (verder Basis GGZ) ingevoerd. De Basis GGZ is nietgespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg en omvat in elk geval de eerstelijns psychologische zorg en een deel van de niet-complexe GGZ die momenteel in de gespecialiseerde GGZ wordt geleverd. Dit moet ertoe leiden dat patiënten de zorg krijgen die past bij de zorgvraag (matched care). Huisartsen, ondersteund door praktijkondersteuners huisartsen op het gebied van de GGZ (POH GGZ), hebben de taak om psychische problematiek te herkennen en cliënten goed door te verwijzen naar de Basis GGZ
6
Onderhandelaarsresultaat geestelijke gezondheidszorg 2014-2017, 16 juli 2013.
15
of de gespecialiseerde GGZ. De eigen bijdragen in de GGZ, die nu nog in de eerstelijns psychologische zorg gelden, verdwijnen met ingang van 2014. Daarnaast is een inhoudelijke agenda afgesproken om bij te dragen aan een gevarieerd aanbod van kwalitatief goede en doelmatige zorg voor patiënten met psychische aandoeningen. Deze agenda geeft gerichte aandacht aan stimulering van het zelfmanagement en herstelvermogen van de patiënt, aan transparantie van de kwaliteit van geleverde zorg via ROM7, aan destigmatisering en aan implementatie van eHealth. Op het gebied van kwaliteit wordt er in een meerjarenprogramma gewerkt aan het verder ontwikkelen van behandelrichtlijnen en bijbehorende instrumenten zoals zorgpaden, zorgstandaarden, ROM-vragenlijsten en kwaliteitsindicatoren.
Transparantie en informatievoorziening In het Bestuurlijk Akkoord is al afgesproken dat er één taal moet komen voor kwaliteit en uitkomsten. Om de kwaliteit van de zorg verder te verbeteren en de patiënt keuzeondersteunende informatie te bieden, is het van belang inzicht te geven in praktijkvariatie en in kwaliteit en gepast gebruik van zorg. In het licht hiervan is afgesproken de informatievoorziening op de declaratie versneld en geïntensiveerd vorm te geven, ook om de sturing op kostenbeheersing mogelijk te maken. De partijen vinden het essentieel om – zover mogelijk – per 1 januari 2014 aanvullende gegevens op de factuur op te nemen, zowel in de Basis-GGZ als in de gespecialiseerde GGZ8. Het gaat onder andere om de volgende aanvullende informatie: - De primaire DSM-IV diagnose. Hiervoor wordt een toetsing gevraagd door het CBP9. - Hoofdbehandelaar (AGB-code), nevenbehandelaren (per CONO-beroepsgroep10), inclusief de directe en indirecte patiëntgebonden tijd. - Verwijzer (AGB-code). Voor de gespecialiseerde GGZ komen ook de volgende gegevens op de declaratie: - Een zorgvraagzwaarte-indicator. Deze indicator verdeelt de patiëntenpopulatie in groepen. Een lage zorgvraagzwaarte-indicator geeft aan dat de verwachte zorg minder intensief is dan iemand met een hogere zorgvraagzwarte-indicator. De zorgvraagzwaarte-indicator zal nog verder ontwikkeld worden. De zorgvraagzwaarte-indicator wordt opgenomen in de prestatiecode. - Dagbesteding.
Onderhanden werk VWS heeft de NZa verzocht om de centrale aanlevering van productiegegevens, indien haalbaar, al vóór 1 januari 2014 mogelijk te maken. Deze centrale aanlevering vormt de voorwaarde voor een mogelijk model voor continue monitoring van de kostenontwikkeling in de GGZ. Het model genereert tijdige en betrouwbare informatie over de kosten in de GGZ. De stakeholders moeten periodiek over deze informatie kunnen beschikken.
7
Routine Outcome Monitoring. Door middel van vragenlijsten wordt het effect van behandeling gemeten op het niveau van instelling (beschikbaar voor zorgverzekeraars) tot en met individuele behandelaar (beschikbaar voor instellingen).
8
Er komt per 2014 één standaard voor het declaratiebericht van de Basis GGZ en die van de specialistische GGZ.
9
College Bescherming Persoonsgegevens.
10
Coördinerend Orgaan Nascholing en Opleiding in de GGZ.
16
Ontwikkelingen in cijfers Het beleid voor de komende jaren is voor een deel een voortzetting van al eerder ingezet beleid. De thema’s betaalbaarheid van zorg, versterking van de eerste lijn en ambulantisering zijn al enkele jaren onderwerp van gesprek tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars binnen de GGZ.
Figuur 5
Raming macrokosten GGZ voor opbrengstverrekening in miljoenen euro’s (bron: CVZ-kwartaalstaten) Kosten DBC's GGZ zonder verblijf
Kosten DBC's GGZ met verblijf
Kosten eerstelijns psychologische zorg
4.500 4.000 3.500 1.913
3.000
2.007
2.238
2.214
2.500 2.000 1.500 1.000
2.202
2.069
1.922
99
112
121
86
88
2009
2010
2011
2012
2013
1.698
500 0
Uit figuur 5 blijkt dat de geraamde kosten over 2012 lager zijn dan die over 2011. De klinische kosten dalen met 11,7% en de ambulante kosten dalen met 1,1% ten opzichte van 2011. De eerstelijnskosten zijn in 2012 gedaald door verhoging van eigen bijdragen en beperking van het aantal vergoede zittingen van acht naar vijf. Het effect van deze beperking in het aantal vergoede zittingen wordt zichtbaar in figuur 6.
Figuur 6
Verdeling van aantal verzekerden per aantal vergoede zittingen* uit de basisverzekering (bron: Vektis) 160.000 2011
140.000
2012
120.000 100.000 80.000 60.000 40.000 20.000 0 0 t/m 1
1 t/m 2
2 t/m 3
3 t/m 4
4 t/m 5
5 t/m 6
6 t/m 7
7 t/m 8
* gedeeltelijke zittingen (<1) komen voor
De afgelopen jaren is ook gewerkt aan de versterking van de rol van de huisartsen door middel van een POH GGZ.
17
Figuur 7
Ontwikkeling gedeclareerde kosten POH GGZ inschrijftarieven en consulten in miljoenen euro’s (bron: Vektis) 25 2010
21,7
2011
20 17,3
2012
15 11,1 10 6,4
5,3
5
2,7
0 Module praktijkondersteuning GGZ (POH-GGZ)
Totaal consulten
Figuur 7 maakt zichtbaar dat de kosten voor de module praktijkondersteuning zijn toegenomen. Er zijn steeds meer huisartsen die POH GGZ kunnen aanbieden aan de eigen patiëntenpopulatie. In 2012 is een POH GGZ voor 6,9 miljoen verzekerden (41% van de verzekerden) beschikbaar bij hun huisarts; 120.000 mensen hebben daadwerkelijk gebruikgemaakt van de POH GGZ via een consult of visite. In 2009 lag dat aantal nog op 22.000. Ook op het gebied van ambulantisering worden stappen gezet. In figuur 8 zien we dat het aandeel van de klinische kosten in het totaal afneemt. Het aandeel cliënten met een opname neemt iets minder hard af. Dit betekent dat de gemiddelde kosten per klinische behandelde cliënt dalen (door reductie van ligdagen en/of prijsdalingen).
Figuur 8
Aandeel in kosten van behandeling met verblijf, per behandelgroep in procenten (bron: Vektis)
Schizofrenie e.a.
74%
Restgroepdiagnoses Pervasief
2010
44%
Persoonlijkheid
2011
44%
Kindertijd overig
16%
Depressie
47%
Delirium, dementie
63%
Bipolair e.a.
70%
Angst
30%
Andere aandoeningen
20%
Alcoholgebonden
80%
Aanpassing
33%
Aandachtstekort
22%
Aan een overig middel
72%
Behandeling kort
20%
Crisis Diagnostiek
2009
40%
20% 4%
Indirect
24% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
18
Informatiebehoefte binnen de GGZ De behoefte aan tijdige en brede informatie voor beleidsmatige ontwikkelingen en zorginkoop zal de komende periode groot zijn. In 2014 wordt vroegtijdig informatie samengesteld voor de zorginkoop 2015, om de gewenste versnelling in het inkoopproces te kunnen realiseren. Daarbij zullen zorgverzekeraars en gemeenten informatie nodig hebben om in te schatten welke zorg zij voor 2015 moeten gaan inkopen in verband met de over te hevelen GGZ uit de AWBZ respectievelijk jeugd-GGZ uit de Zorgverzekeringswet. Voor de jeugd-GGZ wordt overigens nog gekeken naar de mogelijkheid om verzekeraars gemandateerd de jeugdzorg te laten inkopen voor gemeenten. Hiermee zou de jeugdzorg onderdeel blijven van de informatiestroom van verzekeraars. Daarnaast zijn er nog gesprekken gaande over de exacte afbakening van de over te hevelen zorg en de bijbehorende informatieoverdracht. Ook zullen de ogen gericht zijn op de wijze waarop de nieuwe Basis GGZ gaat functioneren en in hoeverre de huisartsen hun rol als verwijzer kunnen vervullen.
4
19
Farmacie Vanaf 2011 hebben de farmaciekosten een daling laten zien. Naar verwachting eindigt deze daling vanaf 2014, doordat eerder ingezette maatregelen zoals het preferentiebeleid en overhevelingen naar de medisch specialistische zorg in 2014 minder effect zullen sorteren. Daarnaast lijkt de toename van het aantal afleveringen in combinatie met een daling van de kosten per aflevering door te zetten. Ondanks een jaarlijkse toename in het volume zijn de macrokosten farmacie de afgelopen jaren ieder jaar afgenomen. Deze afname is voornamelijk het gevolg van drie factoren: het aflopen van de patenten van een aantal dure merkgeneesmiddelen, het door zorgverzekeraars gevoerde (preferentie)beleid en de overhevelingen van groepen geneesmiddelen naar de medisch specialistische zorg. Aan deze daling lijkt in 2014 een einde te komen, waarna de kosten farmacie weer zullen gaan stijgen.
Tabel 4
ZN-raming macrofarmaciekosten 2011-2014, in miljoenen euro’s (bron: ZN) Jaar
2011
2012
2013
2014
Kosten
5.161
4.600
4.484
4.766
Overhevelingen In 2012 zijn de TNF-alfaremmers overgeheveld en in 2013 een groep weesoncolytica en groeihormonen. In 2014 worden onder andere fertiliteitshormonen overgeheveld. Deze overhevelingen leiden tot kostendalingen bij farmacie, maar tot vergelijkbare kostenstijgingen bij medisch specialistische zorg. In welke mate deze effecten elkaar opheffen zal moeten blijken. De overhevelingen beogen onder meer een besparing, doordat ziekenhuizen inkoopvoordelen kunnen behalen door grootschaliger in te kopen. Een deel van deze middelen wordt na de overheveling door instellingen voor medisch specialistische zorg apart gedeclareerd als add-on bij een DBC-zorgproduct. Qua kosten vormen de TNF-alfaremmers veruit de grootste groep. In 2011 bedroegen de totale kosten voor extramuraal (dat wil zeggen bij de openbare apotheek) verstrekte TNF-alfaremmers ongeveer 360 miljoen euro. Omdat de kosten voor extramuraal verstrekte TNF-alfaremmers tot en met 2011 ieder jaar toenamen, is het effect op de macrokosten farmacie in 2012 groter. De totale kosten voor de in 2012 binnen de medisch specialistische zorg verstrekte TNF-alfaremmers zijn nog niet volledig duidelijk, omdat 2012 nog niet is uitgedeclareerd voor medisch specialistische zorgkosten. Dit heeft mede te maken met de invoering van de DOT-systematiek in de medisch specialistische zorg in 2012. De invoering van deze nieuwe systematiek bracht een hele nieuwe gegevensstroom op gang om de declaraties van ziekenhuizen in te dienen en te verwerken. Dit zorgt voor een vertraging van de informatie over de kosten van de in 2012 geleverde ziekenhuiszorg. Dit raakt ook de informatie over deze add-ons dure geneesmiddelen. Vooralsnog lijkt het erop dat de kosten voor TNF-alfaremmers (inclusief de gelijktijdig overgehevelde middelen abatacept, anakinra en ustekinumab) in 2012 op circa 500 miljoen euro uitkomen. Dat getal is niet direct te vergelijken met de kosten in 2011, omdat voor 2011 al een deel van de TNF-alfaremmers intramuraal werden verstrekt. Deze verstrekkingen werden vergoed via de beleidsregel dure geneesmiddelen. Per 1 januari 2013 zijn de groeihormonen en weesoncolytica overgeheveld. De totale kosten in 2012 bedroegen voor de groeihormonen 53 miljoen euro en voor de weesoncolytica 107 miljoen euro. Per 1 januari 2014 worden de fertiliteitshormonen overgeheveld naar het budget voor medisch specialistische zorg. Dit betreft middelen die in het kader van een ivf-behandeling worden voorgeschreven. De totale kosten voor deze middelen bedroegen in 2012 37 miljoen euro.
20
Figuur 9
Totale kosten in 2011 van geneesmiddelen die in de jaren 2012-2014 worden overgeheveld in miljoenen euro’s (bron: Vektis) € 36 € 92
€ 57
Fertiliteitshormonen Groeihormonen TNF-alfaremmers Weesoncolytica
€ 360
Ontwikkeling volume en kosten Binnen de extramurale farmacie is er sprake van een langdurige trend van toename van het aantal afleveringen en daling van de kosten per aflevering (kosten geneesmiddel plus kosten Wet markt ordening gezondheidszorg (Wmg) opslag). Deze forse kostendaling zorgt al een aantal jaar voor een nettodaling van de kosten, onafhankelijk van de effecten van de overhevelingen. Bovendien heeft het vrijgeven van de prijzen per 1 januari 2012 ogenschijnlijk een forse incidentele daling te zien gegeven van de gemiddelde kosten per aflevering, van zo’n € 1,30 (na correctie voor de overheveling van de TNF-alfaremmers). Ontwikkeling aantal afleveringen en gemiddelde kosten per aflevering 2011-2013 (bron: Vektis) Gecorrigeerd aantal afleveringen
Gemiddelde kosten per aflevering
jun-13
apr-13
mei-13
mrt-13
jan-13
feb-13
dec-12
okt-12
nov-12
sep-12
jul-12
aug-12
jun-12
€ 17,00 apr-12
14.000.000 mei-12
€ 17,70
mrt-12
€ 18,40
14.500.000
jan-12
15.000.000
feb-12
€ 19,10
dec-11
€ 19,80
15.500.000
okt-11
16.000.000
nov-11
€ 20,50
sep-11
€ 21,20
16.500.000
jul-11
17.000.000
aug-11
€ 21,90
jun-11
€ 22,60
17.500.000
apr-11
18.000.000
mei-11
€ 23,30
mrt-11
€ 24,00
18.500.000
jan-11
19.000.000
feb-11
Figuur 10
Deze daling van de kosten per aflevering wordt veroorzaakt door een aantal factoren. Ten eerste zijn de patenten van een aantal zogenaamde ‘blockbusters’ afgelopen. Het gaat hierbij om merkgeneesmiddelen met een hoge omzet, waarvoor na het aflopen van het patent goedkopere merkloze of generieke varianten beschikbaar zijn gekomen. Een goed voorbeeld daarvan is Lipitor. Lipitor is de merknaam van de stof atorvastatine. In mei 2012 liep het patent voor dit middel af en daaraan voor-
21
afgaand is al aan één andere partij het recht gegeven om atorvastatine op de markt te brengen. Dit heeft in korte tijd geleid tot een grote afname van de gemiddelde kosten per aflevering atorvastatine.
Figuur 11
Verloop gemiddelde kosten per aflevering voor atorvastatine in euro’s (bron: Vektis) € 60,00 € 50,00 € 40,00 € 30,00 € 20,00 € 10,00 € 0,00 jan-12 feb-12 mrt-12 apr-12 mei-12 jun-12 jul-12 aug-12 sep-12 okt-12 nov-12 dec-12 jan-13 feb-13 mrt-13 apr-13 mei-13
Doelmatig voorschrijven Een andere factor die bijdraagt aan de daling van de kosten per aflevering is substitutie van merkgeneesmiddelen door generieke geneesmiddelen. Generieke geneesmiddelen hebben eenzelfde werkzame stof als merkgeneesmiddelen en kunnen worden geproduceerd door andere partijen dan de patenthouder, nadat het patent is afgelopen. Omdat deze andere partijen geen ontwikkelkosten hoeven door te rekenen, kunnen deze middelen veelal veel goedkoper in de markt worden gezet. Wanneer een arts geen specifiek merkgeneesmiddel maar een stof voorschrijft, kan de apotheek een generiek middel afleveren tegen veel lagere kosten. Dit beleid om doelmatiger voor te schrijven wordt al enige jaren door de verschillende veldpartijen gevoerd: ook dat draagt bij aan een daling van de kosten per aflevering. In het convenant tussen VWS en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) is als doelstelling een besparing van 50 miljoen euro op jaarbasis afgesproken.
Inkoopbeleid De afgelopen jaren heeft ook het door zorgverzekeraars gevoerde preferentiebeleid geleid tot forse kostendalingen in de farmacie. Door specifiek bepaalde en goedkope generieke middelen in een cluster te vergoeden zijn de prijzen van generieke geneesmiddelen fors gedaald. Met de invoering van vrije prijzen binnen de farmacie hebben zorgverzekeraars en zorgaanbieders ook meer ruimte gekregen om afspraken te maken die leiden tot een doelmatiger besteding van beschikbare middelen.
Meer weekafleveringen Tot slot wordt de daling van de kosten per aflevering veroorzaakt door een verschuiving van gewone vervolgafleveringen naar weekafleveringen. Vooral voor patiënten die meerdere geneesmiddelen tegelijk gebruiken wordt vaak gekozen voor weekaflevering, waarbij de patiënt de geneesmiddelen per dag geordend krijgt in plaats van in traditionele doosjes. Dit helpt de patiënt bij het bepalen wanneer welke geneesmiddelen ingenomen moeten worden. Omdat bij gewone vervolgafleveringen geneesmiddelen vaak voor een langere periode (tot drie maanden) worden meegegeven, leidt een verschuiving naar weekafleveringen tot meer afleveringen met per aflevering minder pillen. Dit verklaart deels de jarenlange volumestijging die zichtbaar is in figuur 12. De stijging van het volume komt daarnaast door een autonome stijging van het aantal geneesmiddelen dat wordt gebruikt.
22
Figuur 12
Ontwikkeling naar type uitgiften tussen 2009 en 2013 (bron: Vektis) Gewone vervolguitgifte
Weekvervolguitgifte
Gewone eerste uitgifte
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2009
2010
2011
2012
2013
Ontwikkeling Figuur 12 maakt een kentering zichtbaar in zowel de afname in de kosten per aflevering als in de toename van het aantal afleveringen. Verklaringen daarvoor kunnen zijn dat er niet veel ‘blockbusters’ meer zijn waarvan het patent binnen afzienbare tijd afloopt en dat de grenzen van doelmatige inkoop wellicht in zicht komen. Bovendien zal ook de relatieve toename van het aantal weekafleveringen niet in hetzelfde tempo kunnen doorgaan. Dit laatste beïnvloedt zowel de kosten per aflevering als het aantal afleveringen. Om deze redenen wordt voor 2014 weer een kostenstijging binnen de farmacie voorzien.
Nieuwe Orale Anticoagulantia (NOAC’s) Per december 2012 zijn enkele NOAC’s toegelaten tot het pakket voor de indicatie atriumfibrilleren. Naar verwachting zullen de totale kosten voor NOAC’s in 2013 onder de 15 miljoen euro blijven. Hierbij is geen rekening gehouden met het prijs-volumearrangement dat VWS heeft gesloten met de producenten van NOAC’s. Op de langere termijn is de verwachting dat deze nieuwe (merk)geneesmiddelen substantieel hogere kosten met zich mee brengen. Voor de raming voor 2014 is daarom nog 50 miljoen euro voor deze kosten opgenomen.
Pakketmaatregelen Per 1 januari 2013 vallen combinatiepreparaten paracetamol-codeïne buiten het pakket. In 2012 ging het daarbij om ongeveer 14 miljoen euro. Omdat beide middelen nog wel afzonderlijk binnen het pakket vallen, is er sprake van een verschuiving naar de losse middelen. Afzonderlijke analyse op de kosten over de maand februari indiceert een totale besparing ten gevolge van deze pakketmaatregel van ongeveer 6 miljoen euro. Sinds 1 januari 2012 valt niet-chronisch gebruik van maagzuurremmers niet meer binnen het verzekerde pakket. Het effect van de beleidsmaatregel lijkt beperkt: de totale kosten voor maagzuurremmers liggen in 2012 wel ongeveer 56 miljoen euro lager dan in 2011, maar dat komt vooral door een afname van de gemiddelde kosten per aflevering. Het aantal afleveringen lag in 2012 maar 4% lager dan in 2011. De geraamde kostenbesparing ten gevolge van de beleidsmaatregel is (rekening houdend met de trendmatige stijging van het volume vóór 2012) ongeveer 14 miljoen euro.
5
23
Huisartsenzorg en ketenzorg De kosten voor huisartsenzorg en ketenzorg stijgen in 2013 ten opzichte van 2012, waarbij ketenzorg een voornaam deel voor haar rekening neemt. Daarnaast is een aanmerkelijke stijging zichtbaar ten gevolge van de toenemende inzet van de praktijkondersteuner huisarts voor de GGZ (POH GGZ). De huisartsen krijgen de komende jaren een nog grotere rol ter versterking van de eerste lijn en er wordt ingezet op substitutie van de tweedelijnsnaar de eerstelijnszorg. Vektis verwacht op basis van de reeds gedeclareerde kosten dat de kosten voor huisartsenzorg en ketenzorg in 2013 met 2,3% zullen stijgen ten opzichte van 2012. Ook voor 2014 wordt een stijging van de kosten voor huisartsenzorg verwacht. In hoofdstuk 1 hebben we de verwachte stijging van de kosten voor huisartsenzorg en ketenzorg gekwantificeerd. Deze stijging heeft deels te maken met een toenemend beroep op de eerste lijn als gevolg van demografische factoren (ouderenzorg), maar is ook het gevolg van het ingezette beleid om meer zorg in de eerste lijn te geven, waardoor mensen minder snel aanspraak maken op zorg in de tweede lijn.
Ontwikkeling van de kosten voor huisartsenzorg en ketenzorg 2013 De totale kosten voor huisartsenzorg en ketenzorg zijn van 2011 op 2012 gedaald. In 2013 zullen deze kosten weer stijgen. Uit een raming van Vektis op basis van de declaraties die door de zorgverzekeraars zijn verwerkt in de eerste helft van 2013, blijkt dat de kosten voor huisartsenzorg en ketenzorg voor 2013 uitkomen op 2,684 miljard euro11. Dat is een stijging van 61 miljoen euro, oftewel 2,3%, ten opzichte van 2012. In tabel 5 ziet u hoe de kosten voor huisartsenzorg en ketenzorg zich ontwikkelen, uitgesplitst naar een aantal onderdelen. Overzicht verwachte kosten huisartsenzorg en ketenzorg in 2011, 2012 en 2013 in miljoenen euro’s (bron: Vektis)
Tabel 5
Omschrijving
2011
2012
2013
Inschrijftarieven en modules
1.118
1.047
1.050
Consulten
899
892
883
Verrichtingen Modernisering en Innovatie
165
166
167
Module Modernisering en Innovatie
35
45
61
Geïntegreerde Eerstelijnszorg en Innovatie
20
6
6
116
83
87
Module en consulten POH GGZ
23
30
43
Variabiliseringsgelden
58
65
60
217
289
328
2.652
2.623
2.684
Module en consulten POH-S
Ketenzorg integrale bekostiging Totale kosten huisartsenzorg en ketenzorg
Tabel 5 laat zien dat de stijging van de kosten voor huisartsenzorg in 2013 het grootst is voor de ketenzorg integrale bekostiging. In 2010 is de mogelijkheid gecreëerd om de zorg voor chronisch zieken in het kader van diabetes mellitus type II, COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease) en vasculair risicomanagement (VRM) conform de zorgstandaard integraal te bekostigen via een eerstelijns keten-DBC. Deze prestatie omvat de werkzaamheden van de huisarts en praktijkondersteuner, 11
Het bedrag dat Vektis berekent voor huisartsenzorg en ketenzorg kan niet vergeleken worden met het bedrag voor huisartsenzorg in hoofdstuk 1. In de ZN-raming wordt namelijk aangesloten bij de CVZ-indeling. Dat betekent onder andere dat de kosten voor ketenzorg worden ingedeeld in overige zorgkosten.
24
maar ook die van de fysiotherapeut, diëtist en andere professionals. De kosten hiervoor stijgen in 2013 van 289 miljoen naar 328 miljoen euro (oftewel een stijging van 39 miljoen euro). Deze ontwikkeling is in lijn met die in de voorgaande jaren, waarin ook steeds een stijging van de kosten voor ketenzorg te zien was. Verder is een sterke groei te zien van de kosten voor de Module Modernisering en Innovatie (+ 16 miljoen euro). Zorgverzekeraars mogen de huisartsen bovenop het inschrijftarief een extra tarief geven voor het verlenen van extra zorg. Afspraken daarover hebben beide partijen in een overeenkomst vastgelegd. Tenslotte is een stijging van de kosten voor de POH GGZ zichtbaar. Sinds 2008 kunnen huisartsen praktijkondersteuners GGZ in dienst nemen voor de zorg aan mensen met psychische klachten. De kosten hiervoor zijn sinds 2008 ieder jaar gestegen. Deze trend zet door in 2013. Voor de overige onderdelen lijken de kosten in 2013 weinig af te wijken van die in 2012.
Ontwikkelingen in 2014 Een sterke, geïntegreerde eerstelijnszorg vormt de spil van een toekomstbestendige gezondheidszorg. Huisartsen krijgen de komende jaren een nog grotere rol. Dit blijkt ook uit het onlangs afgesloten zorgakkoord. Hierin zijn huisartsen, organisaties voor ketenzorg, zorgverzekeraars en de minister van VWS afspraken overeengekomen voor de jaren 2014-2017. In het akkoord staat dat de minister van VWS in 2014 een regulier groeipercentage voor het budgettair kader huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg vaststelt van maximaal 1,5% ten opzichte van de begrotingsstand in 2013 (stand Voorjaarsnota 2). Daarnaast zal de minister van VWS ten behoeve van gewenste substitutie, vernieuwing en het belonen van uitkomsten in 2014 een additionele groei van 1,0% beschikbaar stellen voor het budgettair kader huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg. Met substitutie wordt zorgverlening door huisartsen (of andere eerstelijnszorgverleners) bedoeld waardoor geen of minder zorg nodig is in de tweede lijn (ziekenhuizen, GGZ-instelling of AWBZ-instellingen). Huisartsen dienen met zorgverzekeraars afspraken te maken welke substitutie gewenst is. Voor de jaren 2015-2017 geldt dat het groeipercentage ten opzichte van het voorgaande jaar wordt vastgesteld op 1% en dat 1,5% beschikbaar is ten behoeve van gewenste substitutie, vernieuwing en het belonen van uitkomsten. Het budgettair kader huisartsenzorg mag in de jaren 2014-2017 nog verder toenemen, wanneer zorgverzekeraars en huisartsen aantoonbaar zorg uit de tweede lijn opvangen en voorkomen dat mensen naar de duurdere tweede lijn worden doorverwezen. Met de huisartsen is eveneens overeengekomen dat hun bekostiging per 2015 wordt aangepast. Deze zal dan beter aansluiten bij de gezamenlijke ambities: meer zorg in de buurt. Daarbij werken diverse partijen (GGZ, wijkverpleegkundigen, huisartsen en gemeenten) nauwer samen. Ook zal de bekostigingssystematiek gebruikmaken van populatiegebonden kenmerken en komt er ruimte voor het belonen van gezondheidsuitkomsten. In het voorjaar van 2014 zal de nieuwe bekostigingsstructuur naar verwachting worden vastgesteld.
6
25
Premie 2014 Op basis van de door VWS geraamde nominale premie zal de basisverzekering in 2014 voor premiebetalende verzekerden dalen met € 24,- per jaar. In voorgaande jaren was steeds een stijging te zien. Het verplichte eigen risico wordt geïndexeerd en komt uit op € 360,- per jaar, een stijging met € 10,-. Begroting Zorgverzekeringswet 2014 De totale middelen die voor 2014 beschikbaar zijn voor de financiering van de Zorgverzekeringswet worden door VWS geraamd op 44,2 miljard euro. Vergeleken met 2013 levert dit een kleine daling op van de beschikbare middelen. Deze daling is met name zichtbaar bij de verwachte opbrengst van de inkomensafhankelijke bijdrage en de nominale premie. De nominale premie daalt naar verwachting in 2014, waarmee ook de inkomensafhankelijke bijdrage daalt.
Tabel 6
Inkomsten Zorgverzekeringswet 2013 en 2014 in miljarden euro’s (bron: Memorie van toelichting begroting VWS 2014) 2013
2014
Inkomensafhankelijke bijdrage
22,5
22,1
Nominale premie
16,6
16,4
Rijksbijdrage kinderen
2,6
2,5
Eigen betalingen
2,7
3,1
44,4
44,2
Totaal
Nominale premie VWS raamt voor 2014 een nominale premie van € 1.226,- per jaar. Dit bedrag is opgebouwd uit een nominale rekenpremie van € 1.121,- en een opslagpremie van € 105,-. Vergeleken met het voorgaande jaar komt het erop neer dat de rekenpremie daalt en de opslagpremie stijgt. Per saldo daalt hierdoor de totale nominale premie per verzekerde per jaar met € 24,- in 2014. De nominale rekenpremie daalt ten opzichte van 2013 door diverse oorzaken. De belangrijkste is het wegvallen van de begrotingspost Saldo Zorgverzekeringsfonds. De vermogenspositie van dit fonds is dusdanig verbeterd dat een positief exploitatiesaldo in 2014 niet noodzakelijk is. Een andere belangrijke oorzaak is de (geïndexeerde) verhoging van het eigen risico gecombineerd met de afschaffing van de compensatie eigen risico regeling (CER). Hierdoor zullen naar verwachting de eigen betalingen van verzekerden toenemen ten opzichte van 2013. Bij de post ‘Eigen betalingen’ is zodoende ook een positieve mutatie te zien ten opzichte van 2013. De nominale opslagpremie betreft het deel van de totale nominale premie dat de zorgverzekeraars nodig hebben ter financiering van hun beheerskosten. Tabel 7
Opbouw premie in euro’s (bron: Memorie van toelichting begroting VWS 2014)
Nominale rekenpremie VWS Nominale opslagpremie Nominale premie Inschatting eigen betalingen Gemiddelde uitgave per verzekerde
2013
2014
1.154
1.121
96
105
1.250
1.226
215
232
1.465
1.458
Overigens stelt elke individuele zorgverzekeraar jaarlijks zelf de nominale premie vast. De premie die uiteindelijk door de verzekerden moet worden betaald zal dus afwijken van de door VWS bepaalde nominale premie.
26
Inkomensafhankelijke bijdrage In het kader van de Wet uniformering loonbegrip is met ingang van 2013 de wijze van heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage gewijzigd. Voorheen werd de inkomensafhankelijke bijdrage door de werkgever of uitkeringsinstantie ingehouden op het inkomen en kreeg men een vergoeding voor de ingehouden bijdrage. Per 2013 wordt de inkomensafhankelijke bijdrage door de werkgever in de vorm van een werkgeversheffing rechtstreeks aan de Belastingdienst betaald. De werkgeversheffing is gebaseerd op een gemaximeerde premiegrens, het bijdrage-inkomen genoemd. Het heffingspercentage gaat per 2014 van 7,75% naar 7,50%. Deze verlaging wordt deels veroorzaakt door de eerder genoemde daling van de te financieren lasten. Daarnaast speelt de zogenaamde 50/50 regel een rol. Dit betreft het uitgangspunt ten aanzien van de financiering dat de helft van de inkomsten wordt gegenereerd uit de inkomensafhankelijke bijdrage en de andere helft uit de nominale premie. In 2013 is meer dan de helft van de inkomsten uit de inkomensafhankelijke bijdrage ontvangen. Dit wordt weer gecorrigeerd, wat in 2014 een neerwaarts effect op de inkomensafhankelijke bijdrage heeft.
Tabel 8
Opbouw inkomensafhankelijke premie 2013-2014 (bron: Memorie van toelichting begroting VWS 2014)
Inkomensafhankelijke bijdrage (%) Berekend over maximaal (euro's) Verplicht eigen risico (euro's)
2013
2014
7,75
7,50
50.853
nnb
350
360
Rijksbijdrage kinderen Zorgverzekeringswetverzekerden van 18 jaar en ouder zijn de inkomensafhankelijke bijdrage (via werkgever en de Belastingdienst) en de nominale premie (via de zorgverzekeraar) verschuldigd. Verzekerden die jonger zijn dan 18 jaar betalen geen premie voor de Zorgverzekeringswet. Deze verzekerden worden binnen de Zorgverzekeringswet gefinancierd door de rijksoverheid middels een bijdrage aan het Zorgverzekeringsfonds. In 2014 daalt deze bijdrage van 2,6 naar 2,5 miljard euro (-2,6%).
Tabel 9
Exploitatiesaldo Zorgverzekeringsfonds 2012 - 2014 in miljoenen euro’s (bron: Memorie van toelichting begroting VWS 2014) 2012
2013
2014
19.689,8
20.587,0
21.758,0
172,5
171,3
171,2
1.065,8
2.425,7
2.696,0
20.577,2
22.488,2
22.149,5
2.379,0
2.565,5
2.498,5
Compensatie eigen risico
-169,8
-186,8
0,0
Overige baten
-116,8
-85,7
-40,4
1.741,5
1.597,2
-17,5
Uitgaven Uitkering aan verzekeraars voor zorg Uitkering voor beheerskosten kinderen Rechtstreekse uitgaven Zorgverzekeringsfonds Inkomsten Inkomensafhankelijke bijdrage Rijksbijdrage kinderen
Exploitatiesaldo Zorgverzekeringsfonds
Eigen risico Per 2013 is het verplichte eigen risico verhoogd van € 220,- naar € 350,- per jaar. Voor het jaar 2014 zal het eigen risico geïndexeerd worden, waardoor dit uitkomt op € 360,-. Deze beperkte aanpassing leidt ertoe dat de verzekerden in 2014 gemiddeld € 232,- kwijt zijn aan eigen risico. In 2013 was dit € 215,-.
7
27
Risicoverevening zorgverzekeraars 2014 Via de risicoverevening worden de zorgverzekeraars gecompenseerd voor verschillen in risicoprofiel, zodat er een gelijk speelveld ontstaat voor alle zorgverzekeraars. Aan het somatisch vereveningsmodel worden per 2014 hulpmiddelenkostengroepen toegevoegd en aan het GGZ-model de diagnosekostengroepen psychische aandoeningen. Er vinden in 2014 geen ingrijpende pakketaanpassingen plaats, omdat op basis van de gesloten hoofd lijnenakkoorden voor de komende jaren een beperkte groei van de zorguitgaven wordt verwacht.
Macroprestatiebedrag Net als vorig jaar wordt er voor 2014 gewerkt met een viertal macrodeelbedragen. In het verleden vond daarnaast binnen de GGZ nog een splitsing plaats in een tweetal deelbedragen, voor jeugd-GGZ en volwassenen-GGZ. Deze splitsing vervalt echter met ingang van 2014, waarmee de kosten van de jeugd-GGZ worden opgenomen in het deelbedrag vaste zorgkosten. De vier macrodeelbedragen betreffen: - variabele kosten medisch specialistische zorg; - vaste zorgkosten; - kosten van overige prestaties; - kosten geneeskundige GGZ. De macrodeelbedragen worden via de ex-ante risicoverevening verdeeld over de individuele zorgverzekeraars. Deze verdeling geschiedt via de vereveningsbijdrage, gebaseerd op de verzekerdenkenmerken van de verzekerdenportefeuille. De vereveningsbijdrage aan een individuele zorgverzekeraar bestaat uit de som van de toegekende deelbedragen minus de inkomsten uit de rekenpremie en de opbrengst van het verplichte eigen risico. Via dit laatstgenoemde bedrag wordt rekening gehouden met het deel van de kosten dat de verzekerden zelf betalen middels het verplichte eigen risico. In tabel 10 ziet u hoe op deze wijze tot de beschikbare middelen wordt gekomen. Tabel 10
Van macroprestatiebedrag naar beschikbare middelen in miljoenen euro’s (bron: VWS) 2014 Deelbedrag variabele kosten medisch specialistische zorg
19.137
Deelbedrag overige prestaties
13.663
Deelbedrag vaste zorgkosten
3.295
Deelbedrag GGZ
3.739
Macroprestatiebedrag
39.834
Opbrengst nominale rekenpremie
14.978
Geraamde opbrengst normatief eigen risico Beschikbare middelen
3.098 21.758
De beschikbare middelen (= het macroprestatiebedrag minus opbrengst nominale rekenpremie minus opbrengst eigen risico) vormen het macrobedrag dat voor 2014 via de ex-ante risicoverevening vanuit het Zorgverzekeringsfonds wordt verdeeld over de zorgverzekeraars. Het totale macroprestatiebedrag van ongeveer 39,8 miljard euro is verdeeld over de hierboven genoemde deelbedragen (zie tabel 11).
28
Tabel 11
Procentueel aandeel deelbedragen binnen het macroprestatiebedrag in 2013 en 2014 (bron: VWS)
Variabele kosten medisch specialistische zorg
2013
2014
46,8%
48,0%
Vaste zorgkosten
7,4%
8,3%
Kosten van overige prestaties
35,1%
34,3%
Kosten geneeskundige GGZ*
10,7%
9,4%
* vanaf 2014 zijn de kosten van jeugd-GGZ opgenomen bij de vaste zorgkosten
Figuur 13
Verdeling deelbedragen binnen de risicoverevening over het jaar 2014, in miljoenen euro’s en procentueel aandeel (bron: VWS) 3.739; 9,4%
Variabele kosten van medisch-specialistische zorg Vaste zorgkosten 13.663; 34,3%
19.137; 48,0%
Kosten van overige prestaties Kosten GGZ
3.295; 8,3%
Ontwikkelingen binnen het risicovereveningsmodel somatische zorg en GGZ Het risicovereveningsmodel voor de somatische zorg kent voor 2013 een zevental vereveningscriteria, te weten: - leeftijd/geslacht; - farmaciekostengroepen (FKG’s); - diagnosekostengroepen (DKG’s); - aard van inkomen (AvI); - regio; - sociaal-economische status (SES); - meerjarige hoge kosten (MHK). Aan het model van 2014 wordt een nieuw criterium toegevoegd, de hulpmiddelenkostengroepen (HKG’s). Binnen de HKG’s worden in eerste instantie een viertal kostengroepen onderscheiden: insuline-infuuspomp, katheters/urineopvangzakken, stoma en tracheo stoma. Daarnaast wordt binnen het criterium Aard van Inkomen de klasse ‘student’ toegevoegd. Beide aanpassingen leiden tot een verbetering van het risicovereveningsmodel. Het risicovereveningsmodel voor de GGZ is in vergelijking met het somatische model deels gebaseerd op andere vereveningscriteria. Voor 2013 zijn er een zevental vereveningscriteria van toepassing: - leeftijd/geslacht; - psychische farmaciekostengroepen (FKG’s); - aard van inkomen (AvI); - regio; - sociaal-economische status (SES); - eenpersoonsadres; - lage en hoge kostendrempel.
29
Voor 2014 zijn de diagnosekostengroepen (DKG’s) psychische aandoeningen toegevoegd aan het model en is de hoge kostendrempel niet meer van toepassing.
Ex post compensaties somatische zorg en GGZ In de tabellen 12 en 13 wordt inzicht gegeven in de ontwikkeling van de ex post compensatiemechanismen voor de somatische zorg en de GGZ. Het is de inzet van de minister van VWS om de risicodragendheid over de kosten ziekenhuiszorg en GGZ stap voor stap te verhogen. Uiteindelijk zal de ex post compensatie voor de somatische zorg per 2015 zijn afgeschaft en de compensatie voor de GGZ per 2017.
Tabel 12
Overzicht compensatiemechanismen somatische zorg binnen de risicoverevening 2010-2014 (bron: Vektis) 2010
2011
2012
2013
2014
100%
100%
100%
100%
100%
Ziekenhuis vast Nacalculatie Ziekenhuis variabel Verevening
-
-
-
-
-
Nacalculatie
30%
30%
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Bandbreedte
± € 22,50
± € 22,50
± € 22,50
± € 25,00
± € 40,00
Nacalculatie
90%
90%
90%
90%
90%
variabele kosten medisch specialistische zorg
variabele kosten medisch specialistische zorg
variabele kosten medisch specialistische zorg
variabele kosten medisch specialistische zorg
variabele kosten medisch specialistische zorg
€ 22.500,-
€ 22.500,-
-
-
-
90%
90%
-
-
-
Kosten B-DBC's Nacalculatie Overige prestaties Verevening Bandbreedteregeling
Van toepassing op
HKV Drempel Verevening
De bandbreedteregeling voor de somatische zorg, die is ingevoerd om de tijdelijke financiële onzekerheden rond de invoering van prestatiebekostiging in de ziekenhuiszorg te beperken, wordt in 2014 verbreed van € 50,- naar € 80,-. Dit vooruitlopend op de afschaffing van alle ex-post compensatiemechanismen per 2015. Binnen de GGZ wordt de bandbreedteregeling eveneens verbreed. De bandbreedte gaat van € 15,naar € 25,-. Daarnaast gaat de HKV-drempel van € 10.000,- naar € 25.000,-. Van de kosten boven deze drempel wordt 90% nagecalculeerd.
30
Tabel 13
Overzicht compensatiemechanismen binnen de risicoverevening curatieve GGZ 2010-2014 (bron: Vektis) 2010
2011
2012
2013
2014
100%
100%
100%
100%
100%
-
-
-
-
-
Bandbreedte
± € 7,50
± € 7,50
± € 7,50
± € 7,50
± € 12,50
Nacalculatie
100%
100%
90%
90%
90%
€ 10.000,-
€ 10.000,-
€ 10.000,-
€ 10.000,-
€ 25.000,-
100%
100%
90%
90%
90%
GGZ (18-) Nacalculatie GGZ (18+) Nacalculatie Bandbreedteregeling
HKV Drempel Verevening
Pakketaanpassingen 2014 Voor 2014 zijn enkele kleine aanpassingen voorzien in het via de Zorgverzekeringswet verzekerde pakket. De belangrijkste reden hiervoor is dat in de diverse in de zomer van 2013 met alle zorgpartijen gesloten hoofdlijnenakkoorden is vastgelegd dat de groei van de zorguitgaven de komende jaren wordt beperkt. Daarmee is de noodzaak van stevige pakketaanpassingen per 2014 vervallen. Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste pakketmaatregelen voor 2014. Deze kunnen gevolgen hebben voor de financiering en dus voor de risicoverevening: - Binnen de verstrekking farmacie gaan de kosten van paracetamol-/codeïnepreparaten uit het verzekerde pakket. - Er komt extra geld beschikbaar voor darmkankerscreening. - In verband met de invoering van de generalistische basis GGZ vervalt binnen de GGZ per 1 januari 2014 de beperking van het aantal zittingen eerstelijns psychologische zorg en de daarbij behorende eigen bijdrage.
AWBZ versus Zorgverzekeringswet Per 2013 is de geriatrische revalidatiezorg vanuit de AWBZ overgegaan naar de Zorgverzekeringswet. Voor 2014 staan er geen grote overhevelingen op de agenda. Het kabinet wil de AWBZ vanaf 2015 ingrijpend gaan hervormen. De langdurige GGZ, thuisverpleging en extramurale behandeling gaan dan waarschijnlijk van de AWBZ naar de gemeenten of worden onderdeel van de Zorgverzekeringswet. Binnen de AWBZ blijft dan naar verwachting alleen de langdurige zorg over.
8
De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Met name vanaf 2015 staan er binnen de AWBZ grote veranderingen op stapel. Een substantieel deel van de AWBZ gaat vanaf 2015 naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het jaar 2014 vormt daarom een overgangsjaar, waarin geen grote wijzigingen in de aanspraken plaatsvinden en vooral voorbereidingen worden getroffen om de aanpassingen vanaf 2015 mogelijk te maken. De totale uitgaven voor de AWBZ komen over 2014 naar verwachting uit op 28,1 miljard euro. In de eerdere hoofdstukken zijn de voornaamste ontwikkelingen die te maken hebben met de Zorgverzekeringswet toegelicht. Een belangrijk deel van de zorg in Nederland wordt echter niet via de Zorgverzekeringswet vergoed, maar vanuit de AWBZ of de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In dit hoofdstuk worden de belangrijkste ontwikkelingen in de AWBZ toegelicht.
Belangrijkste ontwikkelingen in 2014 De AWBZ is gericht op het leveren van langdurige zorg voor mensen met langdurige zorgbehoefte, zoals mensen met een handicap of een beperking en ouderen. De uitgaven voor de langdurige zorg stegen de afgelopen jaren aanzienlijk. Het beleid van de overheid is er dan ook op gericht om te komen tot een houdbare ontwikkeling van de zorguitgaven. De langdurige zorg en ondersteuning worden de komende jaren hervormd. Dit moet zorgen voor een kwaliteitsimpuls, een grotere betrokkenheid van burgers en een betere betaalbaarheid van de zorg. Hierbij is 2014 een overgangsjaar; vanaf 2015 krijgen verschillende hervormingen hun beslag. VWS raamt de totale kosten voor de AWBZ in 2013 op 27,3 miljard euro. In 2014 worden de uitgaven geraamd op 28,1 miljard euro. In 2015 wordt een aanzienlijk deel van de AWBZ gedecentraliseerd naar de Wmo. De gemeenten worden dan verantwoordelijk voor deze zorg. Daarnaast blijft een gedeelte van de huidige AWBZ over, in de kern-AWBZ. Dit wordt een nieuwe verzekering waarin alleen de zware (intramurale) ouderen- en gehandicaptenzorg wordt opgenomen. Daarnaast wordt een gedeelte van de huidige AWBZzorg overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet. Een andere ingrijpende wijziging is dat de huidige jeugdzorg onder de Jeugdwet bij de gemeente gaat vallen. In 2014 staat daarom de transitie centraal. In 2014 wordt een groot deel van de maatregelen in de langdurige zorg die in 2015 ingaan in wetgeving opgenomen. In overleg met gemeenten, verzekeraars, aanbieders en cliëntenorganisaties, is een gezamenlijk transitietraject in gang gezet om de hervorming van de langdurige zorg per 2015 zo goed mogelijk te laten verlopen. Tegen deze achtergrond is ervoor gekozen om geen grote mutaties aan te brengen in de aanspraken van de AWBZcliënten. Dit betekent dat de in het regeerakkoord aangekondigde wijzigingen in de aanspraken van cliënten met een recht op persoonlijke verzorging of dagbesteding niet worden doorgevoerd. Het kabinet heeft besloten de hiermee samenhangende ombuigingen in te vullen door middel van een beperking van de contracteerruimte in combinatie met een tariefverlaging voor onder meer persoonsgebonden budget (pgb) en intramurale zorgzwaartepakketten. Hieronder lichten we de belangrijkste maatregelen die in 2014 worden ingevoerd toe. - De eigen bijdrage AWBZ wordt per 2014 verhoogd voor mensen in een instelling. Deze verhoging is lager dan was voorzien in het regeerakkoord. Er wordt niet alleen verzachting van de maatregel beoogd, maar tevens vereenvoudiging. De vereenvoudiging is bedoeld om de berekening van de eigen bijdrage begrijpelijker te maken voor de cliënt en de eigenbijdrageregeling minder complex te maken in de uitvoering door het CAK.
31
32
- De balans tussen formele en informele zorg wordt in 2014 verder verbeterd door niet meer apart te kijken naar de vraag van een cliënt en de vraag van mantelzorgers, maar integraal te kijken naar de cliënt en zijn sociale netwerk. Centraal staat wat de cliënt en zijn omgeving zelf kunnen doen. Vervolgens moet worden bekeken wat aanvullend van professionals en gemeenten nodig is om het zo goed mogelijk zelf te kunnen blijven doen. - Per 2014 gelden strengere voorwaarden om een pgb te krijgen. Zo moet de budgethouder onder andere in staat zijn voldoende regie uit te oefenen over de geboden zorg. Het 10-uurs criterium voor nieuwe cliënten blijft gelden, maar wordt niet ingevoerd voor bestaande cliënten. Hierdoor behouden circa 40.000 budgethouders hun pgb in 2014. - In 2013 is gestart met de intensivering van de aanpak van fraude in de zorg. In dit kader zijn zorgkantoren in 2013 gestart met huisbezoeken aan mensen met een pgb. In 2014 wordt deze aanpak gecontinueerd. Het tegengaan van fraude en oneigenlijk gebruik van het pgb bespaart de overheid in 2014 40 miljoen euro. Die besparing vloeit terug in de regeling. - Huishoudelijke hulp blijft in 2014 beschikbaar in de Wmo. De geplande korting van 89 miljoen euro in 2014 gaat niet door. Vanaf 2015 houden gemeenten 60% van het budget in plaats van de voorgenomen 25% in het regeerakkoord. Hierdoor worden de werkgelegenheidseffecten in deze sector substantieel verzacht. Dagbesteding blijft beschikbaar in 2014. - Het ‘Experiment regelarme instellingen’, loopt door tot 1 januari 2015. De instellingen die hieraan deelnemen, krijgen een jaar langer de tijd om hun experiment uit te voeren. - In 2014 is er weer € 500.000,- beschikbaar per zorgkantoorregio voor het contracteren van zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers). Voor veel ZZP’ers is 2013 het eerste jaar dat zij als zelfstandige in de zorg productieafspraken hebben gemaakt met het zorgkantoor. - De gemeenten, aanbieders, verzekeraars en cliënten- en patiëntenorganisaties worden op basis van het ‘Transitieplan hervorming langdurige zorg’ ondersteund bij de voorbereidingen naar de nieuwe situatie die ingaat op 1 januari 2015. - Gedurende de transitie wordt door een monitor zicht gehouden op de voortgang en op mogelijke risico’s/knelpunten. Daarmee kunnen tijdig signalen worden ontvangen op welk moment welke partijen dreigen achter te raken. Hierdoor wordt ondersteuning, op lokaal niveau en passend bij de knelpunten, tijdig ingezet.
Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) De uitgaven in het kader van de AWBZ worden gefinancierd uit het ABFZ. Deze uitgaven worden gedekt door de premie, de eigen bijdrage en de Bijdrage in de Kosten van Kortingen (BIKK).
Premie Iedere Nederlander met een inkomen betaalt AWBZ-premie, ook mensen die onder de Algemene Ouderdomswet (AOW) of Algemene nabestaandenwet (Anw) vallen. De AWBZ-premie is een vast percentage van het inkomen. Deze premie is, net als in 2013, 12,65% over het inkomen in de eerste twee belastingschijven (zie tabel 14).
Eigen betalingen Naast de premie wordt een deel van de uitgaven in de AWBZ gefinancierd door de eigen bijdrage van mensen die AWBZ-zorg genieten. In totaal wordt er in 2013 naar verwachting 1,86 miljard euro aan eigen bijdragen betaald. Voor 2014 houdt VWS rekening met 1,94 miljard euro aan inkomsten als gevolg van de eigen bijdrage. De stijging van de inkomsten als gevolg van de eigen bijdrage is mede het gevolg van de verhoging van de eigen bijdrage voor mensen die intramuraal verblijven, waarover we eerder in dit hoofdstuk schreven.
33
Tabel 14
Exploitatie en premiestelling AWBZ in miljoenen euro’s (bron: Memorie van toelichting begroting VWS 2014) Algemeen fonds
2012
2013
2014
Uitgaven
27.892,5
27.340,7
28.116,7
- Zorgaanspraken en subsidies
27.721,1
27.158,0
27.923,8
171,3
182,7
192,9
Inkomsten
23.343,5
23.254,2
25.117,4
- Procentuele premie
16.404,0
17.753,0
19.451,7
1.695,8
1.858,8
1.943,5
- Beheerskosten
- Eigen bijdrage - Rijksbijdrage - BIKK - Overige baten Exploitatiesaldo Vermogen Algemeen Fonds Procentuele premie in %
13,2
13,2
13,3
5.275,7
3.679,2
3.758,8
-45,2
-50,0
-50,0
-4.549,0
-4.086,5
-2.999,3
-13.409,5
-17.496,1
-20.495,4
12,15
12,65
12,65
34
Colofon Inhoud In deze publicatie staan telkens cijfers uit de zorg rondom een thema of een bepaald jaar centraal. Alles uit deze uitgave mag met bronvermelding worden gekopieerd. De inhoud van deze publicatie is met de grootst mogelijke zorgvuldigheid samengesteld. Wanneer er desondanks toch onjuistheden in voorkomen, aanvaardt Vektis daarvoor geen enkele aansprakelijkheid. Ook aanvaarden wij geen aansprakelijkheid voor enige directe of indirecte schade die zou kunnen ontstaan door het gebruik van de hierin aangeboden informatie.
Auteurs ir. J.A. (Judith) van Erkelens dr. M.S. (Mirte) van Galen drs. T. (Tijs) van Gorp L.M.A. (Lisette) Gusdorf Msc. drs. N.H. (Niels) Hoeksema dr. M. (Michiel) ten Hove M.G.N. (Marnix) Romp drs. K.G.C. (Guus) de Ruiter
Redactie J. (Jannie) Aartse M.H. (Marion) Verhoef-Groenveld drs. M. (Marieke) Smit dr. A. (Anne) de Boo Kees Adolfsen, tekst, Houten
Dank Wij willen graag de volgende personen bedanken voor hun bijdrage aan de totstandkoming van deze uitgave: drs. J.J.M. (Cobie) de Klein, Zorgverzekeraars Nederland drs. B.S.M. (Ben) Oudhuis, Zorgverzekeraars Nederland drs. M. (Martien) Bouwmans, Zorgverzekeraars Nederland drs. A.L.C. (Anneloes) Sonneveldt, Zorgverzekeraars Nederland drs. J. (Jasper) van Kuik, Zorgverzekeraars Nederland dr. R. (Ronald) Luijk, Zorgverzekeraars Nederland drs. J. (Anne) Pino, Zorgverzekeraars Nederland
Grafisch ontwerp Ontwerpbureau De Branding
Drukwerk Lulof Druktechniek
Meer informatie Wilt u meer exemplaren van deze publicatie ontvangen, neem dan contact op via telefoonnummer: 030-69 88 323 of e-mail:
[email protected]. Deze publicatie is ook online te raadplegen op www.vektis.nl. Voor inhoudelijke vragen over deze publicatie kunt u mailen naar Marnix Romp, onderzoeker Informatie en Onderzoek, e-mail:
[email protected].
Bezoekadres
Postadres
T: 030-69 88 323
Sparrenheuvel 18
Postbus 703
F: 030-69 88 216
3708 JE Zeist
3700 AS Zeist
E:
[email protected]