Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen Vijftien gemeenten aan het woord Tineke Lupi
Marieke Jonker-Verkaart en Netty van Triest (Platform31)
Uitgave Platform31 Den Haag, maart 2015 Beeld cover: Alex Schröder, Den Haag Postbus 30833, 2500 GV Den Haag www.platform31.nl
Inhoudsopgave 1 Inleiding
5
1.1 Aanleiding onderzoek
5
1.2 LangerThuis
6
2 Onderzoeksvraag en –methodiek
7
3 Eisen aan kwaliteit woningen en woningvoorraad
9
3.1 Algemeen
9
3.2 Aanpassingsniveau van individuele woningen
10
3.3 Geclusterde woningvoorraad en zorgvastgoed
11
3.4 Ruimtelijke opbouw wijk
13
3.5 Conclusies
13
4 Zicht op aanbod
15
4.1 Acties geïnterviewde gemeenten
15
4.2 Monitoring en onderzoek naar geschiktheid bestaande woningvoorraad
16
4.3 Palet aan woningcategorieën: begripsverwarring
16
4.4 Eigen informatieverzameling
17
4.5 Conclusies
18
5 Voldoende zicht op de opgave?
19
5.1 Inzicht in het integrale aanbod wonen, zorg en welzijn op wijkniveau
19
5.2 De specifieke vraag naar huisvesting van de nieuwe zorgdoelgroepen
19
5.3 Betaalbaarheid van het wonen
19
5.4 Voldoende zicht op de woningvoorraad?
19
5.5 Koppeling met zorg- en dienstverlening
20
5.6 Zicht op mismatch?
20
5.7 Relativering van de cijfers
20
6 Conclusies
23
6.1 Zoekend
23
6.2 Wat hebben zorgdoelgroepen nodig?
23
6.3 Herijking vraag-aanbod prognosemodel?
24
7 Bijlagen
25
Bijlage 1: Gebruikte instrumenten: eisen aan woningen en samenhang met voorzieningen
25
Bijlage 2: Analyse van gebruikte instrumenten/methodieken
30
Bijlage 3: eisen aan samenhang met voorzieningen
34
Bijlage 4: Interviewvragen
36
4
1 Inleiding De komende jaren zal de ondersteuning van thuiswonende mensen met een langdurige zorgvraag een van de omvangrijkste opgaven voor gemeenten zijn. Gemeenten krijgen een belangrijke taak in de huisvesting van deze burgers. Om tot een goede aanpak en beleidsprogrammering te komen voor de woningvoorraad is cijfermatig inzicht in de geschiktheid van de woningvoorraad noodzakelijk. Deze cijfers geven richting aan de eigen gemeentelijke acties, maar dienen ook als onderlegger voor de prestatieafspraken die gemeenten maken met lokale partijen. Dit rapport beschrijft hoe vijftien gemeenten de kwaliteit en de geschiktheid van de woningvoorraad voor zorgvragers in beeld brengen.
1.1 Aanleiding onderzoek Per 1 januari 2015 wordt een belangrijk deel van de AWBZ-gefinancierde zorg overgeheveld naar gemeenten. Eén van de uitgangspunten van dit Rijksbeleid is dat ouderen en andere zorgvragers, zoals psychiatrische patiënten en verstandelijk gehandicapten, langer zelfstandig blijven wonen. Door de extramuralisering van de intramurale AWBZ-zorg met ingang van 2013, verhuizen minder mensen naar een intramurale instelling zoals een verzorgings- of verpleegtehuis. In totaal waren dat met ingang van deze maatregel in 2012 46.000 bewoners intramuraal. 5
Tabel: Ontwikkeling aantal ZZP’s naar sector per jaar; 2012 en 2013 realisaties (bron NZa); 2014 en 2015 ramingen VWS
Aantallen x 1.000 V&V 1-3 VG 1-2 GGZ 1-2 Totaal aantal lage ZZP's
2012 39 5,7 1,8 46
2013 32 4,6 1,2 38
2014 24 4,1 0,9 29
Mutatie 2015 t.o.v. 2015 2014 12 -50% 3,6 -12% 0,7 -22% 16 -44%
Dit betekent dat de woningmarkt met een groeiende groep ouderen en overige zorgvragers te maken 1
krijgt. In de Herziening op de Monitor Investeren voor de Toekomst (MIT) wordt voor de periode tot 2021 een forse opgave aan geschikte woningen voor zorgvragers voorspeld van 45.000 woningen per jaar. Voor de categorie verzorgd wonen wordt een jaarlijks tekort becijferd van 10.000 woningen.
Het is niet realistisch te veronderstellen dat de vraag naar geschikte woningen voor zorgvragende huishoudens op korte termijn beantwoord wordt door een grote stijging in nieuwbouwproductie. Het waren tot nu toe voornamelijk woningcorporaties die in dit segment investeerden. Zij zijn terughoudend geworden. In de particuliere sector vormt met name de financiering door banken een belemmering. Daarbij speelt het probleem dat eigenaar-bewoners hun woning moeilijk kwijtraken in de vastzittende koopmarkt. Op korte termijn lijken kansen daarmee vooral te liggen in het opplussen van de bestaande woningvoorraad (huur en koop), een gebiedsgerichte aanpak van wonen-zorg-welzijn en de upgrading van bestaande wooncomplexen tot verzorgd wonen.
_________ 1
Herziening MIT, Extramuralisering en de gevolgen voor de woningmarkt, ABF Research, april 2014.
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
1.2 LangerThuis Het Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg, MOVISIE en Platform31 ondersteunen lokale partijen met het kennis- en experimentenprogramma ‘Langer Thuis’. Het programma beslaat drie jaren: najaar 2013, 2014 en 2015. Naast het ministerie van BZK ondersteunt tevens het ministerie van VWS het programma om zo lokale partijen te faciliteren in hun zoektocht naar nieuwe oplossingen. Dit onderzoek maakt deel uit van de afgesproken activiteiten in het programma Langer Thuis.
6
2 Onderzoeksvraag en –methodiek In dit onderzoek zijn vijftien gemeenten geïnterviewd over de vraag hoe zij zicht hebben verkrijgen op de woonbehoeften van zorgvragende huishoudens. Aan de hand van interviews zijn de volgende aspecten aan de orde gesteld:
Heeft de gemeente inzicht in de eisen die de nieuwe zorgdoelgroepen (ZZP 1 t/m 4; zowel ouderen, psychiatrische cliënten als verstandelijk gehandicapten) stellen aan de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad?
2
In welke eisen vertaalt de gemeente deze?
Hoe brengen gemeenten de kwaliteit van het huidige aanbod woningen voor zorgvragende huishoudens in beeld?
De interviews richten zich op de vraag of gemeenten stelselmatig onderzoeken of de vraag naar geschikte woningen en woonvormen voor kwetsbare burgers aansluit bij het bestaande woningaanbod, welke instrumenten en methodieken zij daarvoor hanteren en of deze naar hun mening voldoende handvatten en inzichten bieden in de opgave voor toekomstig beleid. Kwalitatief onderzoek Het kwalitatieve onderzoek geeft geen representatief beeld van alle Nederlandse gemeenten. Wel is bij
7
de selectie van de vijftien geïnterviewde gemeenten rekening gehouden met een spreiding over kleine, middelgrote en grote gemeenten en een geografische verdeling over Nederland. Onderstaande kaart geeft een overzicht van de geografische spreiding van de gemeenten. Naast de interviews is er een expertsessie georganiseerd met de geïnterviewde gemeenten en experts van onderzoeksbureaus. De resultaten van deze sessie dienen ter verdieping van een aantal vraagstukken en zijn tevens verwerkt in deze rapportage. De gesprekken met de gemeenten en de expertsessie zijn gehouden in de periode april tot en met september 2014. Alle gemeenten is het uitgewerkte gespreksverslag ter goedkeuring voorgelegd, daarnaast is het onderzoeksrapport aan de geïnterviewden voor een feitelijke correctie aangeboden. Omdat de gesprekken al enige tijd geleden hebben plaatsgevonden, kan de geciteerde gemeente inmiddels nieuwe stappen hebben gezet.
_________ 2
De interviews zijn tussen mei en september 2014 gevoerd. Inmiddels is de extramuralisering versoepeld: bij de verpleging en verzorging worden sinds begin 2013 ZZP 1 t/m 3 niet langer geïndiceerd. ZZP VV4 heeft recht op WLZ gefinancierde intramurale zorg; bij de GGZ en GZ vallen ZZP 1 en 2 sinds begin 2013 onder de extramuralisering. Vanaf 2016 komen daar nog bij de groepen met een ZZP LG1, LG3 en ZG1).
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
Geografische spreiding van de vijftien geïnterviewde gemeenten
8
De geïnterviewde gemeenten zijn: Apeldoorn, Breda, Dongeradeel, Drechtsteden, Ede, Groningen, Heerlen, Hengelo, Hollands Kroon, Lelystad, Nieuwegein, Oss, Rheden, Tilburg en Zaanstad.
3
Eisen aan kwaliteit woningen en woningvoorraad
Elk woningmarktonderzoek start met een categorisering van hetgeen men wil onderzoeken. Om een uitspraak te kunnen doen of er een overschot danwel een tekort is, dient eerst duidelijk te zijn welke eisen de gemeente stelt om de geschiktheid van de woningvoorraad te beoordelen. In de interviews zijn de volgende vragen gesteld:
Heeft de gemeente inzicht in de eisen die de nieuwe doelgroepen ( ZZP 1 t/m 4, zowel ouderen, psychiatrische cliënten als verstandelijk gehandicapten) stellen aan de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad?
In welke eisen vertaalt de gemeente deze?
3.1 Algemeen Alle geïnterviewden geven aan zich te bezinnen op de vraag welke eisen de nieuwe groep zorgvragers stelt die zelfstandig blijft wonen. Het antwoord hierop vinden de meesten echter lastig. De meeste gemeenten zijn op zoek naar een normatief kwaliteitskader dat toegepast kan worden op de bestaande woningvoorraad. Onder gemeenten is een zoektocht gaande naar randvoorwaarden die langdurige
9
zorgvragers stellen aan de woningvoorraad.
In de interviews geven gemeenten aan de woningvoorraad en de woonomgeving op verschillende aspecten te beoordelen. Dit zijn: 1. Aanpassingssniveau van individuele woningen; 2. Geclusterde woningvoorraad (bijv. verzorgd wonen, beschut wonen) en intramuraal zorgvastgoed (verzorgings- of verpleeghuis); 3. Ruimtelijke opbouw wijk (samenhang met voorzieningen in de wijk).
De meeste gemeenten geven aan dat de kennis over wat nodig is om langdurige zorgvragers zelfstandig te laten wonen, het afgelopen jaar is toegenomen. Verreweg de meeste geïnterviewden geven in het gesprek ook aan nog onzeker te zijn over aan welke eisen de woning en de woonomgeving dienen te voldoen voor de nieuwe groep die zelfstandig blijft wonen. Slechts enkele van de geïnterviewde gemeenten heeft deze eisen voor zorgdoelgroepen omschreven en vastgelegd in een beleidsprogrammering. Deze onzekerheid vertaalt zich bij de keuze in de toegepaste modellen voor woningmarktonderzoek. De modellen verschillen in de wijze waarop doelgroepen worden gedefinieerd en eisen aan de woningmarkt worden geformuleerd. Slechts enkele gemeenten zeggen overzicht te hebben over het gehele aanbod van prognosemodellen en hierin een gerichte keuze te hebben gemaakt. Het beeld dat uit de interviews oprijst, is dat veel onderzoek wordt uitgevoerd om ‘werkendeweg’ antwoord te krijgen op de vraag wat nu precies nodig is voor de nieuwe zorgdoelgroepen. Om duidelijker grip te krijgen welke woningvoorraad nodig is om hun burgers met een zorgvraag zelfstandig te laten wonen, is een aantal gemeenten eigen kwalitatief onderzoek gestart.
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
Bijlagen 1, 2 en 3 geven een overzicht van de gebruikte vraag- en aanbodmodellen onder de geïnterviewden en bijbehorende eisenset op de woningmarkt van deze zorgvragers.
3.2 Aanpassingsniveau van individuele woningen In de interviews geven negen van de vijftien deelnemende gemeenten aan eisen te hebben gesteld aan seniorwoningen (nultredenwoningen, rolstoelgeschikte woningen, et cetera). Dit aangezien met name deze groep zorgvragers fysieke beperkingen heeft of krijgt. Voor deze eisen worden met name Woonkeur Nieuwbouw gebruikt.
Gemeenten die eisen stellen op basis van Woonkeur:
De Drechtsteden willen de huidige voorraad op basis van Woonkeur gaan screenen.
In Groningen zijn de kwaliteitseisen voor woningen benoemd op basis van Woonkeur.
In Heerlen is een basiskwaliteit omschreven voor de verschillende typen zorgwoningen op basis van Woonkeur.
De nieuw te bouwen corporatiewoningen in de gemeente Oss moeten sinds de jaren90 minimaal voldoen aan het keurmerk Woonkeur.
Het Piramidemodel maakt voor rolstoel- en rollatortoegankelijke woningen gebruik van de eisen van Woonkeur. Gemeenten die (onder andere) het Piramidemodel toepassen: Apeldoorn, Breda, Ede,
10
Tilburg en Zaanstad. Voor deze gemeenten in het onderzoek is het beoordelen van de geschiktheid van de bestaande woningvoorraad voor senioren niet nieuw. De interviews maken duidelijk dat veel verschillende definities worden gebruikt om de geschiktheid van de woningvoorraad te beoordelen (zie ook bijlage 1). Woonkeur wordt bijvoorbeeld vaak lokaal aangepast en andere lokale kwaliteitskeurmerken zoals het sterrensysteem zijn ontwikkeld.
Kwantitatieve eisen De eisen van geschiktheid voor mensen met mobiliteitsproblemen of een zorgbehoefte worden niet aan de gehele woningvoorraad gesteld. Een aantal gemeenten verbindt deze eisen uitsluitend aan het deel van de woningvoorraad dat bestemd is voor senioren. Sommige gemeenten passen een normering toe voor een aangewezen gebied: een woonservicegebied.
Hogere basiskwaliteit nieuwbouw In een enkel geval heeft een gemeente een uitgesproken visie op de gewenste, hogere basiskwaliteit van de nieuwe woningvoorraad. Deze afspraken worden aanvullend geformuleerd op de eisen die in het Bouwbesluit zijn gesteld. Deze eisen worden, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van een nieuwe stadswijk, In private overeenkomsten met projectontwikkelaars vastgelegd. Het gaat dan om een grotere beukmaat op de begane grond waardoor later eenvoudig een slaapkamer te maken is. “Beter een lagere, goede basiskwaliteit voor iedereen, dan een aantal complexen rolstoeltoegankelijk,” bepleiten met name de gemeenten Nieuwegein en Tilburg. De hogere kwaliteit van de levensloopbestendige woning wordt niet alleen voor ouderen als comfortabel verondersteld, maar ook bijvoorbeeld voor jonge gezinnen. Deze woningen kunnen, indien noodzakelijk, relatief eenvoudig verbouwd worden naar woningen met een hoger geschiktheidsniveau (rolstoeltoegankelijk). Hierdoor is altijd een bepaalde ‘schuifruimte’ in de woningvoorraad aanwezig.
Eisen VG en GGZ-doelgroep Voor de nieuwe groep zorgvragers met een psychiatrisch ziektebeeld of een verstandelijke beperking, zijn bij geen enkele gemeente eisen geformuleerd voor de woning. Een enkeling is bezig om deze te formuleren in overleg met lokale partners. De meeste gemeenten merken wel op dat een goede ondersteuning van deze groepen eisen stelt aan de woningvoorraad: in aantal, in clustering en de samenhang met en nabijheid van dagbesteding en begeleiding. Prestatieafspraken lokale partijen bestaande woningvoorraad Alle geïnterviewde gemeenten maken afspraken met de woningcorporaties over de kwaliteitseisen voor nieuwbouwwoningen voor senioren en kwetsbare groepen. Het verschilt echter per gemeente of zij ook afspraken met corporaties maken over het geschikt maken van het bestaande corporatiebezit. Dit is vaak niet het geval. In een aantal gemeenten is discussie over de vraag of nog wel de meest relevante kwaliteitsaspecten aan woningen voor zorgvragers worden gemeten. Zo vragen de corporaties in de Drechtsteden zich af of het niet veel meer om de woonomgeving gaat dan om het aanpassingsniveau van de woningen. Uit analyses in de Drechtsteden blijkt bijvoorbeeld dat er theoretisch behoefte is aan geschikte woningen voor zorgvragers, maar dat deze theoretische behoefte zich in de praktijk niet vertaalt in extra vraag naar deze woningen. Meerdere gemeenten benoemen dit punt. Zij geven aan dat corporaties om die reden terughoudend zijn met het toepassen van de uitgebreide kwaliteitseisen die een certificaat als WoonKeur voorschrijft voor
11
grote delen van de woningvoorraad bestemd voor ouderenhuisvesting.
3.3 Geclusterde woningvoorraad en zorgvastgoed Afgelopen jaar hebben negen gemeenten als reactie op het afschaffen van de financiering voor de lagere ZZP’s, nieuwe vraag- en aanbodprognoses laten uitvoeren om de gevolgen voor de woningvoorraad helder te krijgen. Twee gemeenten geven aan nog opdracht te willen geven. De meeste vraagprognoses vertalen behoeften van toekomstige zorgdoelgroepen in definities zoals ‘Verzorgd wonen’ en ‘Beschut wonen’. Deze definities zijn containerbegrippen en koppelen de vraag van een bepaalde groep zorgvragers niet alleen aan het aanpassingsniveau van een woning, maar ook aan het feit dat deze onderdeel moet zijn van een gebouw waar zorg op afroep en diensten worden geleverd.
Het gebruik van deze definities brengt in de praktijk bezwaren met zich mee. Gemeenten geven aan dat deze wijze van behoefteberekening vaak een theoretische behoefteberekening laat zien die zich in de praktijk niet weerspiegelt in vraag van ouderen naar een woning in de geclusterde woningvoorraad. Gemeenten geven ook aan dat door het financieel scheiden van wonen en zorg de behoefte ontstaat aan een grotere variëteit in het organiseren van onder meer verzorgd wonen. De nabijheid van een zorgsteunpunt kan betekenen dat grote delen van de omliggende particuliere woningvoorraad plotseling toegerekend kunnen worden tot het aanbod verzorgd wonen. Een aantal gemeenten onderzoekt in de eigen praktijk de randvoorwaarden voor verzorgd wonen. De gemeente Nieuwegein heeft bijvoorbeeld zones benoemd -‘Buurtpleinen’- en wil vervolgens op basis van een demografische analyse het voorzieningenniveau bepalen.
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
Deze gemeente stelt dat de randvoorwaarden voor verzorgd wonen lastiger zijn. De toekomstig groep zorgvragers is gemêleerd (qua woonwensen, inkomen, zorgwensen, buurt- en familiecontact, et cetera) maar komt in de normatieve behoefteberekening in de categorie verzorgd wonen terecht. Maar hebben zij allemaal behoefte aan een geclusterde woonzorgvoorziening, zorgdiensten en een rolstoeltoegankelijke woning?
Meten we wel de juiste dingen? In veel gemeenten speelt de principiële vraag of de juiste en noodzakelijke randvoorwaarden voor zorgdoelgroepen in beeld zijn. De indeling geschikt, verzorgd en beschermd wonen of varianten hierop, die doorgaans wordt gehanteerd om de woningmarktvraag van zorgvragers in beeld te brengen, volstaat vaak niet meer. De huidige transitiepraktijk waarbij zorgvragers niet verhuizen en gemeenten naar gerichte input zoeken voor een gebiedsgerichte beleidsprogrammering past slecht bij een behoefteprognose die een vraag laat zien naar een geclusterde woningvoorraad. Een ander bezwaar dat door gemeenten wordt genoemd, is dat de huidige vraagprognoses weinig kwalitatief onderscheid maken binnen de groepen zorgvragers naar bijvoorbeeld opleiding, inkomen en huishoudenssamenstelling.
Kwalitatief onderzoek ter aanscherping Uit de interviews blijkt dat veel gemeenten de huidige prognoses over woonbehoeften niet als een 12
absoluut, cijfermatige opgave voor de toekomst beschouwen, maar eerder als indicatief en richtinggevend voor de opgave. Een aantal gemeenten (circa een derde) is bezig om de woonbehoeften naast de kwantitatieve cijfers met kwalitatief onderzoek aan te vullen. De gemeente Apeldoorn benoemt bijvoorbeeld een grootschalig en meerjarig kwalitatief onderzoek. In de Drechtsteden is naast de kwantitatieve prognoses een kwalitatieve analyse naar de zorg- en woonbehoefte uitgevoerd. Dit onderzoek (van bureau HHM) is gebaseerd op tien omschreven voorwaarden voor langer zelfstandig wonen. Ook de gemeente Zaanstad benadrukt dat ze het beeld van de toekomstige woonbehoeften en fysieke aanpassingsopgave niet alleen op grofmazige prognoses wil baseren. Het totaalbeeld is volgens de gemeente realistischer wanneer er ook individuele gesprekken met klanten worden gevoerd.
Intramuraal zorgvastgoed Verschillende gemeenten houden zich bezig met de transformatie van zorgvastgoed, het transformeren van de huidige verzorgingshuizen en de consequenties daarvan voor de woningmarkt. Als zij al een eis zouden willen formuleren voor de groep zorgvragers die zorg met verblijf nodig hebben, dan zijn het eisen aan nabijheid (dichtbij hun vertrouwde netwerk) en spreiding (in iedere gemeente een locatie). Geïnterviewden geven aan een wens te hebben voor een goede spreiding en nabijheid van 24-uurszorg waarbij een koppeling met respijtvoorzieningen kan worden gemaakt. Een transformatieplan om tot deze spreiding te komen of om te spreken over schaalgrootte of liever gezegd schaalverkleining, is in de meeste gemeenten onderwerp van gesprek.
Veel gemeenten geven aan zich zorgen te maken over de spreiding van zorgvastgoed in de wijk of in het dorp en de beschikbaarheid van 24-uurs zorg met verblijf voor bewoners in hun gemeente.
Een aantal geeft aan dat intramurale capaciteit door de toegenomen risico’s van zorgaanbieders eerder tendeert naar concentratie op een hoofdlocatie dan naar verdeling over een aantal kleinere locaties/plaatsen. Omdat financiering van intramurale zorg niet via de gemeentebegroting loopt en de gemeente weinig bevoegdheden heeft tot sturing, geven de geïnterviewden aan te zoeken naar de eigen rol. Ook zoeken ze naar hetgeen in samenwerking met het regionale Zorgkantoor kan worden afgesproken over de afbouw van intramurale capaciteit en de spreiding van intramurale voorzieningen. Veel gemeenten proberen via de organisatie van het proces van informatievergaring over de vraag en het aanbod naar intramuraal verblijf, zowel het zorgkantoor als de lokale partijen te committeren. Vaak blijft dan het probleem om een meerjarige beleidsprogrammering voor de regio op te stellen waaraan alle partijen zich verbinden en dat zekerheid kan geven aan lokale partijen om nieuwe investeringen te doen in intramuraal zorgvastgoed.
3.4 Ruimtelijke opbouw wijk Het gros van de geïnterviewde gemeenten is bezig een visie te ontwikkelen over de gewenste opbouw van de voorraad aan geschikte woningen en de samenhang met wijkvoorzieningen: een gebiedsgerichte aanpak van wonen, welzijn en zorg (zie voor het overzicht bijlage 3). Een aantal gemeenten formuleerde hiervoor een programma van eisen (Tilburg enBreda). Deze beschrijft de gewenste wijkopbouw aan de hand van eisen aan de samenhang van de aangepaste woningen met algemene wijkvoorzieningen zoals een supermarkt, huisarts, apotheek of ontmoetingsruimte.
13
Bovendien stellen zij vaak eisen aan de samenhang met algemene voorzieningen, zoals toegankelijke looproutes en bereikbaar openbaar vervoer. Voor deze visie op de noodzakelijke minimumkwaliteiten waarover een wijk of gebied moet beschikken, om geschikt te zijn ook voor kwetsbare burgers, worden diverse namen gebezigd: woonservicewijken, woonzorgzones of woonservicegebieden.
3.5 Conclusies 1. Nog zoekend De meeste gemeenten zijn nog zoekend naar het antwoord op de vraag welke eisen de nieuwe groep zorgvragers die zelfstandig blijven wonen, stellen aan de geschiktheid van de woningvoorraad. Een enkeling heeft een duidelijke visie en bijbehorende kwaliteitseisen. De meeste gemeenten hebben wel zicht op de eisen voor de brede groep senioren of mensen met fysieke beperkingen. Deze eisen worden vaak niet doorvertaald naar de gehele woningvoorraad.
In de interviews geven gemeenten aan de woningvoorraad te beoordelen op basis van de volgende indeling: -
Geschiktheidsniveau van individuele woningen.
-
Geclusterde woningvoorraad (bijv. verzorgd wonen, beschut wonen) en intramuraal zorgvastgoed (verzorgings- of verpleeghuis).
-
Ruimtelijke opbouw wijk (samenhang met voorzieningen in de wijk).
2. Een woud aan definities Voor de woningvoorraad die gelabeld is voor senioren worden in alle gemeenten eisen gesteld aan de geschiktheid. Een enkele gemeente stelt eisen aanvullend op het Bouwbesluit. Diverse definities van levensloopbestendigheid of-geschiktheid of (aanpassingen aan) landelijke keurmerken zoals Woonkeur
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
worden gehanteerd. Wat in de ene gemeente levenloopbestendig is, kan in de andere gemeente rollatorgeschikt heten.
3.
Nieuwbouw
Voor alle nieuwbouw geldt het wettelijke kader van het Bouwbesluit. Enkele gemeenten eisen bij nieuwbouw een percentage woningen dat een hoger geschiktheidsniveau heeft dan het Bouwbesluit. Deze woningen kunnen relatief eenvoudig worden aangepast voor bijvoorbeeld slapen en douchen op de begane grond.
4.
Noodzakelijke randvoorwaarden
Verschillende gemeenten zijn op zoek naar de noodzakelijke randvoorwaarden/ eisen die zelfstandig wonende zorgvragers stellen aan wonen, welzijn en zorg. De prognoses die gebruik maken van de containerbegrippen ‘geschikt, verzorgd en beschermd wonen’ blijken als input voor de beleidsprogrammering lastig te zijn. Gemeenten geven aan behoefte te hebben aan prognosemodellen die zowel de kwalitatieve verschillen tussen zorgvragers (inkomen, opleiding, leeftijd, huishoudenssamenstelling) als hun functionele vraag naar wonen, welzijn en zorg preciezer weerspiegelen.
5. 14
Eisen GGZ en VG
Voor de woningvoorraad voor verstandelijk beperkten en GGZ-doelgroepen hebben geen van de geïnterviewde gemeenten reeds eisen gesteld.
6.
Kwaliteit onder druk
Diverse malen komt in de interviews aan de orde dat kwaliteitseisen onder druk staan. Wie betaalt de verbetering van de woningvoorraad? Wie betaalt de gewenste voorzieningen in de wijk?
4 Zicht op aanbod In hoofdstuk 3 beschreven we welke eisen gemeenten stellen aan de gemeentelijke woningvoorraad voor een goede huisvesting van alle zorgvragers. Hoe brengen de gemeenten vervolgens de gewenste kwaliteit van de woningvoorraad in beeld? Hebben de ondervraagde gemeenten voldoende zicht op het huidige aanbod geschikte woningen voor zorgvragende huishoudens?
4.1 Acties geïnterviewde gemeenten In de interviews vertellen de ondervraagde gemeenten het volgende:
-
-
Zeven gemeenten hebben recent woningmarktanalyses uitgevoerd of laten uitvoeren (2013/2014):
Heerlen (beschikt over analyse uit 2014)
Nieuwegein (beschikt over analyse uit oktober 2013)
Dongeradeel (beschikt over analyse uit november 2013)
Groningen heeft een inventarisatie laten uitvoeren met Woonzorgweter (2013)
Hengelo beschikt over een analyse uit 2010, aangevuld met eigen actuele analyses
Tilburg beschikt over diverse eigen actuele analyses
Zaanstad beschikt over actuele analyses
Breda beschikt over actuele analyses
Ede beschikt over actuele analyses
15
Vijf gemeenten hebben in 2014 een actualisering/aanvullend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren:
Rheden laat momenteel nieuwe analyse uitvoeren (aanscherping van analyse uit 2010)
Drechtsteden (dit jaar nieuwe opdracht gegeven voor extra onderzoek)
Apeldoorn (dit jaar starten met grootschalig kwalitatief onderzoek, naast kwantitatieve gegevens)
Breda laat actualiseringslag uitvoeren op voorgaande analyse
In de gemeente Oss is de provinciale prognose leidend; die wordt momenteel geactualiseerd met extramuralisatie
-
Twee gemeenten geven opdracht voor een eerste grondige analyse:
Hollandsch Kroon (geeft opdracht voor analyse)
Lelystad (geeft opdracht voor analyse)
Bijlagen 1, 2 en 3 laten zien welke onderzoeken gemeenten hebben uitgevoerd en welke methoden hiervoor zijn gebruikt. Bij het in beeld brengen van de kwaliteit van het aanbod hanteren veel gemeenten, logischerwijs, dezelfde indeling die deze bij de zorgvragers als noodzakelijke randvoorwaarden worden verondersteld. De kwaliteit van de woningvoorraad wordt uitgedrukt in:
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
1. Geschiktheidsniveau per woning. 2. Geclusterde woningvoorraad (Verzorgd wonen, Beschermd Wonen) en intramuraal zorgvastgoed. 3. Beschikbaarheid van voorzieningen en diensten in de wijk.
4.2 Monitoring en onderzoek naar geschiktheid bestaande woningvoorraad Enkele gemeenten zerzamelen en monitorenzelf systematisch gegevens over de kwaliteit van de woningvoorraad (bijvoorbeeld Tilburg, Breda, Rheden, Oss en Groningen). De gemeente Oss voert bijvoorbeeld als pilot een onderzoek uit naar de eigenschappen van de woningvoorraad en de nabijheid van voorzieningen in een wijk van de stad. De meeste gemeenten baseren zich met name op aanbod cijfers van lokale partners als ten eerste woningcorporaties voor de sociale huurvoorraad en geclusterde wooncomplexen en ten tweede zorgaanbieders voor het intramuraal zorgvastgoed en eveneens, geclusterde wooncomplexen.
De kwaliteit van de particuliere woningvoorraad is in veel gemeenten een blinde vlek. De gemeenten hebben vaak enkel zicht op de aanvragen voor woningaanpassingen van eigenaar-bewoners die bij het WMO-loket binnenkomen. De gemeente Breda geeft aan dat zij de relevante aanpassingen bijhielden via de WMO woonvoorzieningen bij particuliere eigenaren. Echter, na overgang naar Basis Administratie Gemeente (BAG) zijn dit soort inzichten en registraties komen te vervallen. Breda heeft er 16
nu voor gekozen om op basis van het Piramidemodel de geschiktheid van de woningvoorraad in beeld te houden. De blinde vlek blijft echter om het opplussen van de particuliere voorraad in beeld te krijgen. De gemeente geeft aan dat hun verbeterproject ‘Wonen zonder zorgen’ bij particuliere eigenaren wel inzicht in kan geven samen met ‘relevante’ WMO aanpassingen. Enkele gemeenten geven aan een scherp beeld te hebben van de geschiktheid van woningen voor mensen met beperkingen, in zowel de sociale als de particuliere woningvoorraad. De gemeente Groningen heeft bijvoorbeeld vanaf 1993 consequent geïnventariseerd wat er in de particuliere voorraad gebouwd is aan geschikte woningen voor zorgvragers (gestapelde voorraad voor de seniorendoelgroep). Bij de inventarisatie van de gehele woningvoorraad worden deze cijfers over het aanbod in de particuliere sector consequent meegenomen.
Een paar gemeenten scherpen het zicht op de geschiktheid van de particuliere voorraad op woningniveau aan door middel van kwalitatief onderzoek. Zo staan er bij de gemeente Lelystad gesprekken gepland met particuliere eigenaren om precies in beeld te krijgen welke aanpassingen zijn verricht in het particuliere bezit. Deze gesprekken zullen naar verwachting onderdeel uitmaken van een grootschalig kwantitatief onderzoek dat de gemeente laat uitvoeren.
4.3 Palet aan woningcategorieën: begripsverwarring Uit de antwoorden op de vraag in hoeverre gemeenten zicht hebben op het huidige aanbod geschikte woningen, blijkt dat er een grote variatie bestaat in de definiëring van de kwaliteit van de woningvoorraad. Allereerst worden verschillende aanpassingsniveaus voor de woningen beschreven waarvan de inhoud per gemeente kan verschillen. Ten tweede wordt de aanwezige geclusterde woningvoorraad vaak gedefinieerd naar de mate waarin zij zijn gekoppeld aan welzijn- en zorgdiensten.
Bij de indeling van geschikte woningen voor zorgvragende huishoudens worden hoofdzakelijk de productcategorieën ‘geschikt’, ‘verzorgd’ en ‘beschermd’ wonen gehanteerd. Regelmatig worden deze categorieën uitgesplitst of worden er categorieën aan toegevoegd, zoals in de gemeente Breda met de categorieën nultreden, levensloopgeschikt, verzorgd, beschermd en ongeschikt wonen. De gemeente Heerlen hanteert de indeling: geschikt wonen, langer thuis wonen, verspreid wonen, verzorgd wonen, geclusterd wonen en voor de GGZ en VGZ individueel en groepswonen. De meeste gemeenten werken samen met externe partijen zoals woningcorporaties en zorginstellingen om het aanbod geschikte woningen voor zorgvragende huishoudens zo scherp mogelijk in beeld te krijgen. Echter, evenals bij gemeenten onderling, blijkt dat er vaak verschillende begrippenkaders worden gehanteerd door de lokale partijen met wie de gemeenten de analyses maken. Dit heeft regelmatig tot gevolg dat analyseresultaten niet goed met elkaar te vergelijken zijn en/of niet overeenkomen. Het blijkt een uitdaging om grip te krijgen op een eenduidig begrippenkader waarmee het aanbod aan aangepaste woningen bepaald kan worden. Enkele gemeenten ( Breda, Tilburg enRheden) hebben om die reden onderzoeksprogramma’s opgezet waarmee een gedeeld begrippenkader wordt ontwikkeld voor analyses van de woningvoorraad.
3
2
Breda werkt sinds 1998 met het programma ‘Geschikt Wonen voor Iedereen’ (GWI). Dit toetsingskader bevat onder meer richtlijnen over de zorgvoorzieningen, het maximaal aantal zorgwoningen en potentiële kansrijke centrale zones per woongebied. Bij de ontwikkeling van het toetsingskader en de realisatie ervan zijn verschillende gemeentelijke diensten betrokken en lokale partners als
17
woningcorporaties, zorgaanbieders, welzijnsinstellingen, Zorgkantoor enpatiënten- en consumentenorganisaties. De partijen onderschrijven het GWI-toetsingskader als uitgangspunt om initiatieven rond wonen, welzijn en zorg te beoordelen. Gemeente Rheden heeft in haar aanpak om de woningvoorraad te inventariseren met lokale partijen vooraf een gemeenschappelijk begrippenapparaat vastgesteld waarmee zij de bestaande woningen en woonvormen kunnen categoriseren. Ook Tilburg heeft al in de jaren 2003-2004 samen met andere zorgorganisaties en corporaties een begrippenkader ontwikkeld ('’Tilburg wonen en welzijn, een zorg minder") voor de geschikte woningen voor zorgvragende huishoudens. Gemeente Tilburg heeft in overleg met lokale partijen eenduidige begrippen vastgesteld en de toepassing ervan. Gemeente en lokale partijen monitoren op basis van deze definities de woningmarkt, met enige regelmaat wordt de inhoud van definities geëvalueerd op doelmatigheid en effectiviteit. Het gehanteerde begrippenkader is vaak ook een bron van conflict tussen gemeente en plaatselijke woningcorporatie. Dan gaat het met name om wie er verantwoordelijk is (lees: wie betaalt) voor het gewenste aanpassingsniveau: gemeente of corporatie.
4.4 Eigen informatieverzameling Kennis geeft mogelijkheden tot sturing. De meeste gemeenten geven aan zelf geen gegevens te verzamelen over de woningkwaliteit. De meeste gemeenten geven aan de data over woningkwaliteit te krijgen via de sociale verhuurders en zorgaanbieders die, blijkt uit de interviews, niet altijd eenzelfde definiëring toepassen bij de waardering van de geschiktheid van de woningen. Daarnaast is de kwaliteit van de particuliere en vrije sector woningvoorraad vaak onbekend.
_________ 3
Meer over het GWI-toetsingskader in de publicatie ‘De drie regierollen van de Gemeente Breda bij het project Geschikt wonen voor iedereen’, Breda, januari 2007.
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
Vraag is daarmee: hoe precies kennen gemeenten de eigen woningvoorraad eigenlijk? Is de woningvoorraad in beeld voor wat betreft het aanpassingsniveau? Verschillende gemeenten, zoals Breda, voeren daarom zelf aanvullende analyses uit om de kwaliteit van de huidige woningvoorraad in beeld te brengen.
4.5 Conclusies 1.
Gedeeltelijk zicht op aanpassingsniveau woningvoorraad
Ongeveer een derde van de vijftien gemeenten is van mening dat ze een goed en betrouwbaar beeld hebben verkregen van het huidige aanbod aan geschikte woningen. De overige gemeenten vinden dat ze dat beeld voldoende hebben, maar dat aanscherping of actualisatie van de gegevens noodzakelijk is. Gemeenten hebben met name zicht op de kwaliteit (het aanpassingsniveau) van de woningen in de sociale voorraad die gelabeld zijn voor senioren, overige geclusterde woonvormen voor zorgvragers en de kwantiteit van intramuraal zorgvastgoed. Gegevens over het aanpassingsniveau van het overige deel van de sociale woningvoorraad zijn niet in alle gemeenten aanwezig. Gegevens over de particuliere of vrije sector voorraad ontbreken veelal (zowel kwantitatief als kwalitatief). Om die reden voert een aantal gemeenten aanvullend onderzoek uit.
2. 18
Monitoring en begripsverwarring
In veel gemeenten is sprake van verwarring over gehanteerde definities voor de kwaliteit (aanpassingsniveau) van de woningvoorraad. De ene levensloopbestendige woning is de andere niet. Dit maakt gegevens slecht vergelijkbaar. Ook de koppeling van de woningvoorraad aan zorg- en dienstverlening is vaak verschillend per gemeente. Het blijkt een uitdaging om grip te krijgen op een eenduidig begrippenkader waarmee het benodigde aanbod in kwalitatieve en kwantitatieve zin bepaald kan worden. Een aantal gemeenten maakt om die reden met de lokale partijen afspraken over het gebruik van dezelfde definities en methodieken, zodat de resultaten eenduidig en goed te vergelijken zijn. Een aantal gemeenten geeft voorts aan dat uitkomsten van aanbodanalyses, kwalitatieve of kwantitatieve tekorten, tot weerstand leiden bij lokale partijen als woningcorporaties die in hun dagelijkse werkelijkheid de behoefte aan meer en betere woningvoorraad niet in vraag weerspiegeld zien.
5 Voldoende zicht op de opgave? Tot slot van het interview is iedere gemeente gevraagd welke informatie zij missen in de uitkomsten van de woningmarktanalyses. In dit hoofdstuk geven we daar een samenvatting van.
5.1 Inzicht in het integrale aanbod wonen, zorg en welzijn op wijkniveau Integrale gegevensverzameling over wijkvoorzieningen, diensten en leefbaarheid op wijkniveau geeft richting aan een gerichte wijkbeleidsprogrammering en –aanpak . Zo’n programmering is nodig voor interne afstemming binnen de gemeente maar ook voor de externe afstemming met lokale partijen. Het informatieniveau van het aanbod in wonen, zorg en welzijn verschilt sterk tussen gemeenten. De gemeente Apeldoorn stelt bijvoorbeeld dat de huidige woningmarktanalyses geen integraal inzicht geven voor een programmering op wijkniveau. De gemeente Breda heeft juist een uitstekend beeld van het aanwezige wijkaanbod door het programma Geschikt Wonen voor Iedereen.
5.2 De specifieke vraag naar huisvesting van de nieuwe zorgdoelgroepen Meerdere gemeenten geven aan onvoldoende beeld te hebben van de kwalitatieve woonvraag van
19
burgers met een indicatie ZZP3 en ZZP4. De noodzakelijke randvoorwaarden op het gebied van wonen, woonomgeving en wijkvoorzieningen voor zwaardere zorgdoelgroepen zijn nog onvoldoende beschreven. Breda geeft aan hierop een uitzondering te zijn en deze randvoorwaarden te hebben beschreven.
5.3 Betaalbaarheid van het wonen Verschillende gemeenten geven aan de koppeling met inkomen te missen. Welk inkomensniveau kan je verwachten bij toekomstige zorgvragers? De Drechtsteden maken zich zorgen over de betaalbaarheid van de extramuralisering van wonen en zorg. Door de huurverhogingen en de eigen bijdragen voor wonen, diensten en zorg, komt de betaalbaarheid van extramuralisering voor lage inkomens onder druk te staan.
5.4 Voldoende zicht op de woningvoorraad? De meeste gemeenten proberen allereerst zicht te krijgen op het aanpassingsniveau van individuele woningen. Vaak gebeurt dit in globale zin, bijvoorbeeld door de nultredenwoningen te identificeren. Een vijftal gemeenten onderzoekt systematisch de aanpassingsniveaus van de woningen in relatie tot de voorspelde lichamelijke beperkingen op grond van leeftijd. Vaak blijft deze arbeidsintensieve analyse van zowel de vraag als het aanbod naar aangepaste woningen beperkt tot delen van de woningvoorraad: de woonservicegebieden en/of de sociale woningvoorraad. Of men gebruikt een methode, zoals bijvoorbeeld de Doorzonscan, om op basis van bouwkundige kenmerken van bouwperioden, op hoofdlijnen een aanname te doen voor de (potentiële) aanpassingsgeschiktheid van woningen. Van de ondervraagde gemeenten zegt slechts één gemeente de gehele bestaande woningvoorraad systematisch te onderzoeken en te monitoren op aanpassingsniveaus.
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
5.5 Koppeling met zorg- en dienstverlening Voor alle genoemde woningmarktanalyse-methodes geldt dat zij geen zicht geven op de vraag naar het aanbod aan wijkvoorzieningen en een zorginfrastructuur zoals ontmoeting, dagbesteding of een 24-uurs oproepdienst. De gemeenten beschouwen deze zorginfrastructuur echter wel als een belangrijke randvoorwaarde en zijn veelal zelf bezig met eigen onderzoek. Immers: “straks is je buurt je verzorgingstehuis!”
Veel woningmarktanalyses vertalen de behoefte van zorgdoelgroepen naar wonen en zorg in een integraal wonen- en zorgproduct bijvoorbeeld verzorgd of geschikt wonen. Bij de inventarisatie van het aanwezige aanbod wordt vaak uitsluitend de geclusterde woningvoorraad meegerekend. Dit leidt tot een aantal constateringen bij gemeenten:
Er is onvoldoende zicht op de kwalitatieve vraag van zwaardere zorgdoelgroepen uitgesplitst naar aanpassing in de woning, aanpassing woonomgeving, wijkvoorzieningen.
Door het gebruik van begrippen als ‘verzorgd wonen’ geeft de uitkomst onvoldoende zicht op welke actie nodig is: moet de gemeente inzetten op de verbetering van het aanpassingsniveau van de woningvoorraad, de wijkvoorzieningen of de aansluiting op zorg?
5.6 Zicht op mismatch? 20
Tot slot is de gemeenten gevraagd naar de daadwerkelijke bezetting van de aangepaste woningvoorraad. Woont in de rollatorgeschikte nultredenwoning inderdaad iemand die een dergelijke woning nodig heeft of bewoont een huppelende YUP zonder enige mobiliteitsbeperking de woning? De gemeenten geven hierop eenduidig antwoord, namelijk dat hun onderzoeken daar geen of niet voldoende zicht op geven. De ene gemeente ervaart dit als een groter probleem dan de andere. Verschillende gemeenten geven aan dat er onder ouderen nog weinig bewustzijn is over het nut van een aangepaste woning. Vaak is er sprake van een ‘nood’verhuizing op het laatste moment. De gemeente Breda heeft onderzocht dat van de woningen in het segment verzorgd wonen, 15% niet door de doelgroep 55+ wordt bewoond. Bij de nultredenwoningen is dat bijna 50%. Voor de geschiktheid van woningen is dat inzicht voor de 1, 2 en 3 sterrenwoningen ook beschikbaar.
5.7 Relativering van de cijfers Opvallend is dat verschillende gemeenten aangeven dat de cijfermatige berekende prognose aan aangepaste woningen niet overeenkomt met de feitelijke vraag van burgers. Zaanstad en andere gemeenten geven aan dat een relativering van die cijfers op zijn plaats is, met name in de seniorencategorie. De gemeenten Hengelo, Oss en Lelystad geven aan dat veel ouderen in eengezinswoningen blijven wonen en niet verhuizen.
In diverse gemeenten hebben ze ondanks een becijferde behoefte aan aangepaste woningen, aangepaste woningen in geclusterde vorm te kampen met leegstand. Gemeenten verklaren dit door te constateren dat:
de behoefte aan een aangepaste woning losstaat van de behoefte aan een woning in een ouderencomplex;
senioren zeer kritisch zijn over de andere kwaliteiten van een woning (prijs, aantal kamers);
en aanpassingen van woningen meer gericht moeten zijn op de bestaande woningvoorraad.
Woningmarktanalyses gericht op (toekomstige) zorgvragers zouden meer cijfermatig grip moeten geven op deze maatschappelijke differentiatie.
21
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
22
6 Conclusies Vijftien gemeenten zijn in dit onderzoek geïnterviewd over de volgende vragen:
Heeft de gemeente inzicht in de eisen die de nieuwe zorgdoelgroepen ( ZZP 1 t/m 4, zowel ouderen, psychiatrische cliënten als verstandelijk gehandicapten) stellen aan de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad?
In welke eisen vertaalt de gemeente deze?
Op basis van de interviews kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
6.1 Zoekend De meeste gemeenten zijn nog zoekend naar het antwoord op de vraag welke eisen de nieuwe groep zorgvragers die zelfstandig blijven wonen stellen aan de geschiktheid van de woningvoorraad. Een enkeling heeft een duidelijke visie en bijbehorende kwaliteitseisen. De meeste gemeenten hebben wel zicht op de eisen voor de brede groep senioren of mensen met fysieke beperkingen. Deze eisen worden vaak niet doorvertaald naar de gehele woningvoorraad. 23
In de interviews geven gemeenten aan de woningvoorraad te beoordelen op basis van de volgende indeling: 1.
Geschiktheidsniveau van individuele woningen.
2.
Geclusterde woningen (bijvoorbeeld verzorgd wonen, beschut wonen) en intramuraal zorgvastgoed (verzorgings- of verpleeghuis).
3.
Ruimtelijke opbouw wijk (samenhang met voorzieningen in de wijk).
6.2 Wat hebben zorgdoelgroepen nodig? Voor de woningvoorraad die gelabeld is voor senioren worden in alle gemeenten eisen gesteld aan de geschiktheid. Een enkele gemeente stelt eisen aanvullend op het Bouwbesluit. Diverse definities van levensloopbestendigheid of- geschiktheid of (aanpassingen aan) landelijke keurmerken zoals Woonkeur worden gehanteerd. Wat in de ene gemeente levenloopbestendig is, kan in de andere gemeente rollatorgeschikt heten.
De meeste gemeenten geven aan behoefte te hebben aan (actualisatie van) een normatief kader dat beschrijft welke noodzakelijke randvoorwaarden wonen, welzijn en zorg nodig zijn voor het zelfstandig wonen van zorgdoelgroepen. Een aantal gemeenten hanteert een normatief kader voor de opbouw van een wijk: een gewenst percentage van aangepaste woningen en gewenste algemene voorzieningen in de wijk. Verschillende gemeenten vragen zich af of de gehanteerde uitgangspunten passen bij de vraag van de nieuwe zorgvragers. Welk aanpassingsniveau van woningen streven we naar en op welke plekken? Welke wijkvoorzieningen hebben zorgvragers nodig? De meeste geven bovendien aan dat het hen aan inzicht ontbreekt welke eisen de nieuwe doelgroepen GGZ en VG stellen.
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
6.3 Herijking vraag-aanbod prognosemodel? Iedere geïnterviewde gemeente is doende met woningmarktverkenningen vanwege het langer zelfstandig wonen voor langdurige zorgvragers. De meeste gemeenten hebben kwantitatieve analyses laten uitvoeren, een vraag-aanbod prognose met als bedoeling inzicht te krijgen waar de aantallen langdurige zorgvragers zich (zullen) bevinden, welke eisen zij stellen aan de woningvoorraad en welk tekort in aanbod er voor deze groepen is. Bijna alle ondervraagden geven aan onzeker te zijn over welke randvoorwaarden de langdurige zorgvragers aan de woning en de woningvoorraad stellen. Er is veel ongemak over de uitkomst van huidige vraag-aanbodprognoses die in het hier en nu de vraag van langdurige zorgvragers op de woningmarkt niet weerspiegelen.
Er is behoefte aan een herijking van vraag- aanbodprognoses waarin:
Een doelgroepsegmentatie wordt vertaald naar functionele eisen voor wonen, zorg- en dienstverlening.
een noodzakelijke behoefte aan zorg- en dienstverlening losgekoppeld van huisvesting wordt beschreven.
de doelgroepsegmentatie niet uitsluitend op zorgvraag is gebaseerd maar ook op inkomen en opleiding van doelgroepen.
24
7 Bijlagen Bijlage 1: Gebruikte instrumenten: eisen aan woningen en samenhang met voorzieningen Bijlage 2: Analyse van gebruikte instrumenten/methodieken Bijlage 3: Eisen aan samenhang met voorzieningen Bijlage 4: Interviewvragen
25
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
Bijlage 1: gebruikte instrumenten: eisen aan woningen en samenhang met voorzieningen Instrument / methode
Piramidemodel Toegepast door: -
Apeldoorn Breda Ede Tilburg Zaanstad
26
Fortuna
Definities woningen en bijbehorende eisen
Nee Het piramidemodel classificeert de gehele woningvoorraad, dus zowel appartementen als eengezinswoningen op fysieke toe- en doorgankelijkheidseisen die gekoppeld zijn aan mobiliteitsbeperkingen. Voor de rolstoel- en rollatortoegankelijke woningen maakt het Piramidemodel gebruik van criteria van het keurmerk Woonkeur Bestaande Bouw. Eengezinswoningen die aan de gestelde geschiktheidscriteria voldoen krijgen het dakjessymbool ^, ^^ of ^^^. Meergezinswoningen die aan de geschiktheidscriteria voldoen krijgen een sterrensymbool:*, ** of ***. 1.
Rolstoeltoegankelijke woningen (***) De eisen van Woonkeur aan rolstoeltoegankelijke woningen maken de woning levensloopbestendig. Net als een woning volgens de eisen aan rollatorgeschikt, is de woning praktisch en comfortabel in het gebruik. In een rolstoelgeschikte woning kunnen bewoners als ze een ernstiger fysieke beperking krijgen toch blijven wonen. Entree, woonkamer, keuken, slaapkamer en badkamer zijn op dezelfde bouwlaag vereist (dus alle primaire voorzieningen) en op essentiële plaatsen is in en bij de woning meer ruimte voorzien. Entree is zonder trap of traptreden te bereiken vanaf de openbare weg. Dit betekent dat de woning geschikt is voor elke bewoner, ook als deze gebruikt moet maken van een loophulpmiddel of van een rolstoel.
2.
Rollatortoegankelijke woningen (**) De eisen aan rollatortoegankelijke woningen houden in dat de woning in het alledaagse gebruik praktisch en comfortabel is, en dat de kans op ongelukken beperkt is, zoals struikelen over drempels, vallen van de trap en uitglijden in de badkamer. Ook wanneer de bewoner gebruik moet gaan maken van een rollator blijft de woning geschikt, omdat daarvoor onder meer in de hal, in de badkamer, in de slaapkamer en op een balkon voldoende ruimte aanwezig is. Een rollatorgeschikte woning kan in het piramidemodel ook een eengezinswoning zijn. De badkamer (met toilet) en de slaapkamer dienen wel op dezelfde verdieping te liggen. Deze eengezinswoning krijgt De aanwezigheid van een toilet op de slaapverdieping maakt het mogelijk het aantal transfers van boven naar beneden te beperken tot 2 per dag. Een rollatortoegankelijke woning is in principe geschikt voor elke bewoner, ook als deze gebruik maakt van een loophulpmiddel, zoals stokken, krukken, een looprek of een rollator.
3.
Wandelstoktoegankelijke woningen (*) De woningentree is zonder traptrede(n) te bereiken, de *-woning heeft vervolgens alle primaire voorzieningen gelijkvloers, de ^-eengezinswoning heeft op de slaapverdieping ook een toilet.
Voor de geschikte huisvesting voor wonen met zorg hanteert Fortuna vijf categorieën:
Toegepast door: -
Samenhang met zorgvoorzieningen?
Breda Ede Hengelo Rheden Zaanstad
Ja 1.
Beschut wonen Omvat alle plaatsen in intramurale instellingen voor zover bewoond door personen met een ZZP1-4.
2.
Beschermd wonen Betreft woon- en verblijfsvormen met 24-uurs nabije zorg en bescherming. Met 'nabij' wordt gedoeld op zorg die permanent aanwezig is. In het algemeen betreft het onzelfstandig wonen. Concreet betekent dit dat alle plaatsen in intramurale instellingen voor zover bewoond door personen met een ZZP5-8 tot het beschermd wonen worden gerekend.
Horizonline Toegepast door: -
Dongeradeel Hengelo
3.
Intramuraal overig Omvat alle plaatsen in intramurale instellingen voor zover bewoond door personen met een ZZP9 of ZZP10. Deze cliëntengroep verblijft relatief kortdurend in een intramurale omgeving.
4.
Verzorgd wonen Betreft de situatie wanneer een huishouden in een ouderenwoning woont en gebruik kan maken van verpleging of verzorging vanuit een nabij gelegen zorgsteunpunt.
5.
Overige geschikte huisvesting voor ouderen en andere hulpbehoevenden Betreffen zelfstandige woningen waarvan diverse kenmerken aangeven dat ze meer geschikt zijn voor de doelgroep dan gebruikelijke woningen. Dit betreft de volgende typen woningen: De woning is een ouderenwoning als onderdeel van een complex met extra diensten zoals maaltijdverzorging, receptie, gemeenschappelijke recreatieruimte, etc. (wonen met diensten). De woning is een ouderenwoning, niet vallend onder verzorgd wonen of wonen met diensten (overige ouderenwoning). De woning is ingrijpend aangepast (ingrijpend aangepaste woning). De woning is een nultredenwoning (overige nultredenwoning). Een woning is een nultredenwoning indien deze zowel extern toegankelijk (de woonkamer dient bereikbaar te zijn vanaf de straat zonder trap te hoeven lopen) als intern toegankelijk (vanuit de woonkamer zijn zonder traplopen de keuken, het toilet, de badkamer en tenminste 1 slaapkamer te bereiken) is. 27
Aan de hand van de beperkingen en/of aandoeningen van ouderen worden in Horizonline vier gezondheidsprofielen onderscheiden. Deze worden gekoppeld aan de wooncategorieën zelfstandig, geschikt, verzorgd of intramuraal wonen: 1.
Ouderen met weinig of geen beperkingen die zelfstandig (kunnen) wonen. Aangeduid als zelfstandig wonen in eigen huur-/koopwoning.
2.
Ouderen met mobiliteitsproblemen die tenminste een geschikte (nultreden)woning nodig hebben. Aangeduid als geschikt wonen: zelfstandig wonen in een nultredenwoning. Het betreft een aangepaste, levensloopbestendige woning al dan niet in de nabijheid van een zorgsteunpunt (naar eigen keuze). Het is een voor zorg geschikte woning. Dat is een woning waarbinnen zich alle primaire ruimten gelijkvloers bevinden (woonkamer, keuken, sanitair en minimaal één slaapkamer), de voordeur zonder trap te bereiken is en drempels laag zijn of ontbreken. In deze woning wordt geen 24-uurs nabije zorg of zorg op afroep geboden. Wel kan er zorg op afspraak (planbare zorg) worden geleverd, zoals thuiszorg.
3.
Ouderen met mobiliteitsbeperkingen en beperkingen in de persoonlijke verzorging, die in principe zelfstandig kunnen wonen maar een zorgpost in de nabijheid nodig hebben voor (oproepbare) welzijn, zorg en diensten. Aangeduid als verzorgd wonen: nultredenwoningen, waarbij de mogelijkheid tot het verkrijgen van extramurale verzorging, verpleging, begeleiding en hotel- en welzijnsdiensten onlosmakelijk onderdeel uitmaken van het geboden arrangement. Zorg op afroep is mogelijk. In de directe fysieke nabijheid zijn zorgvoorzieningen en diensten aanwezig, al dan niet binnen het complex. Niet zelden gaat het om geclusterde vormen van wonen.
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
Ja
4.
WoonZorgweter Toegepast door: -
De Woonzorgweter geeft een prognose voor de volgende categorieën van wonen met zorg: Ja 1.
Zorg met verblijf Alle AWBZ en straks Wlz-gefinancierde intramurale zorg. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar V&V somatisch, V&V p.g., V&V revalidatie, GGZ klinische opname, GGZ beschermd wonen (waarbij de gemeentelijke beleidskeuzes uiteindelijk doorslaggevend zijn voor de prognose) en VG.
2.
Verzorgd wonen Het gaat om zelfstandige woningen waarvan de gebruikers zo nodig gebruik kunnen maken van verpleging en/of verzorging vanuit een nabijgelegen zorgsteunpunt. Het zorgarrangement is gekoppeld aan de woning. Overigens is dit volgens Companen een categorie waarvan de begrenzing steeds minder scherp is vast te stellen doordat steeds meer intensieve zorg thuis kan worden geleverd. Wat bij verzorgd wonen volgens Companen van belang is, is dat de bewoners door te kiezen voor de woning verzekerd zijn van de mogelijkheid om (zware) zorg thuis te krijgen. Voor ouderen bestaat dit type woningen al langer (aanleunwoningen bijvoorbeeld). Voor andere doelgroepen ontstaat vraag door extramuralisering.
3.
Zorg thuis Deze categorie heeft betrekking op seniorenwoningen en andere geschikte woningen.
Drechtsteden Groningen
28
Doorzonscan Toegepast door: Oss Rheden STAGG-scenario
Ouderen in profiel 4 zijn mensen met zware somatische beperkingen en/of zware psychogeriatrische beperkingen. Zij komen in aanmerking voor intramuraal wonen (niet zelfstandig wonen) vanwege de onplanbare zorg en 24-uurstoezicht die nodig zijn. Het betreft specifieke bouw die qua verschijningsvorm, voorzieningen- en afwerkingsniveau en investeringskosten duidelijk uitstijgen boven reguliere woningbouw. Er is bijvoorbeeld extra oppervlakte om 24uurszorgverlening, toezicht en begeleiding mogelijk te maken (gemeenschappelijke huiskamer, algemene voorzieningen, therapie en behandelruimten). Het kan gaan om geclusterde individuele verblijfsruimten, al dan niet met een eigen keuken en sanitair of om geclusterd wonen in een groep (gedeelde keuken, huiskamer en eventueel sanitair).
De eisen waaraan eengezinswoningen moeten voldoen, willen ze volgens de Doorzonscan potentieel geschikt zijn voor ouderen, hebben met name betrekking op de woningentree die zonder trap bereikbaar moet zijn en op de minimale maatvoering van baden slaapkamer. Een woning is potentieel geschikt in de Doorzonscan als bad- en slaapkamer op dezelfde verdieping liggen en voldoen aan een omschreven maatvoering.
STAGG onderscheidt de twee categorieën:
Toegepast door: 1. -
Tilburg
Beschut wonen Op elke 10.000 bewoners zullen er in 2015 volgens STAGG naar schatting zo’n 60 intensieve zorg nodig hebben. Die zorg omvat huishoudelijke hulp en hulp bij algemene dagelijkse levensverrichtingen. De zorg moet in dit geval binnen handbereik zijn, maar is niet heel specialistisch van aard. Omdat deze gebruikers minder mobiel zijn, moeten ze in de onmiddellijke nabijheid van hun woonplek terecht kunnen voor functies als dagbesteding, sociale contacten, reactivering en revalidatie, recreatieve en culturele activiteiten. Een geschikte woonvorm ontstaat volgens STAGG door woningen voor deze categorie te clusteren en te situeren binnen 50 tot 150 meter van de voor hen relevante haalfuncties.
Nee
Ja
2.
Clusterwonen STAGG schat in dat op een populatie van ca. 10.000 bewoners naar schatting 50 mensen zorg en toezicht nodig zullen hebben. Deze mensen zijn vrijwel niet mobiel en zijn voor hun behoeften dus aangewezen op interne levering. Het clusterwoning-concept voorziet daarin. Elke bewoner heeft een eigen privé-gebied bestaande uit een zit-slaapkamer en eigen sanitair, met een oppervlak van 25 tot 30 vierkante meter. Een cluster telt zes van dergelijke units, met daarnaast gemeenschappelijke voorzieningen als een huiskamer, keuken, bergruimte, badkamer en een besloten tuin. Ook is er een zorgpost.
Opmerking bij bijlage 1: twee van de vijftien geïnterviewde gemeenten (Lelystad en Hollands Kroon) zijn ten tijde van de interviews nog geen onderzoek naar het huidige aanbod en/of toekomstige zorgvraag gestart. Deze gemeenten zijn derhalve niet opgenomen in het overzicht.
29
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
Bijlage 2: Analyse van gebruikte instrumenten/methodieken Instrument
Ontwikkelaar(s)
Wat in beeld?
Onderliggende data
Schaalniveau en prognose
Piramidemodel
SEV, Aedes, ABF Research en Schellekens Advies
Met het Piramidemodel kan de vraag naar en het aanbod van geschikte woningen voor mensen met mobiliteitsbeperkingen bepaald worden. Het model maakt de nieuwbouw- of opplusopgave voor een specifiek gebied - een wijk, een dorpskern - duidelijk.
De indeling van de bevolking is gebaseerd op zorgindicaties en leeftijd. Een combinatie van AWBZ en WMO indicaties en leeftijd deelt de bevolking in risicogroepen in met betrekking tot het ondervinden van beperkingen in het wonen. De ramingen zijn gekoppeld aan de Primos bevolkingsprognose van ABF.
Het Piramidemodel berekent per gemeente, wijk, buurt of postcodegebied hoeveel woningen er nodig zijn met nul tot drie sterren op basis van gegevens over mobiliteitsbeperkingen onder de bevolking. Het Piramidemodel maakt geeft een prognose voor wonen met mobiliteitsbeperkingen tot 2030. Het piramidemodel licht de woningvoorraad door en deelt haar in naar geschiktheidscategorie
Fortuna
ABF Research
ABF Research maakt sinds 2001 onder de naam Fortuna prognoses op het gebied van wonen met zorg. Fortuna geeft inzicht in de vraag naar verschillende vormen van intramuraal wonen en extramuraal wonen met zorg. Bij het berekenen van de toekomstige behoefte aan wonen met zorg tot 2040 wordt onderscheid gemaakt tussen behoefte als gevolg van bevolkingsontwikkeling en vergrijzing en behoefte als gevolg van extramuraliseringsbeleid. Daarnaast wordt het huidige aanbod vergeleken met de huidige vraag.
ABF maakt gebruik van cijfers van het Centraal Administratiekantoor (CAK; verantwoordelijk voor vaststellen, opleggen en innen van de eigen bijdrage AWBZ) om de behoefte aan intramuraal wonen in te schatten. Voor de combinatie van extramuraal wonen en zorg worden gegevens uit het Woononderzoek Nederland (WoON) gebruikt, die informatie geven over de woonsituatie en eventuele verhuiswensen. In WoON is zichtbaar hoe men op dit moment woont en met welke woonvormen en ondersteuning. Hiermee wordt een doorvertaling gemaakt aan de hand van Primos, het bevolkingsprognosemodel van ABF Research.
De prognoses zijn beschikbaar op het niveau van gemeenten, wijken, buurten of postcodegebieden. Fortuna geeft ramingen van wonen met zorg tot 2040.
Horizonline
Ontwikkelaar(s): TNO
Het Horizon-model maakt prognoses van de (toekomstige) vraag naar diverse woon- en verblijfsvoorzieningen. De kern van het instrument zijn de gezondheidsprofielen van ouderen. Deze profielen zijn combinaties van bevolkingskenmerken, aandoeningen en beperkingen die kunnen leiden tot een zorgvraag. Het idee bij de ontwikkeling van de profielen is dat zij op basis van de beperkingen
Voor het in kaart brengen van het woningaanbod gebruikt Horizonline data van Fortuna van CAK. De vraag naar aantallen en typen woningen en voorzieningen wordt bepaald aan de hand van kenmerken van de bevolkingssamenstelling. Er wordt berekend hoeveel ouderen per leeftijds- en geslachtsgroep er vallen binnen een profiel. Dit is omgezet in (landelijke)
De meeste gegevens zijn beschikbaar op 4-positie postcodeniveau en gemeenteniveau. uitsplitsing naar wijk is ook mogelijk. Niet alleen de huidige situatie wordt in beeld gebracht. Horizonline geeft prognoses tot 2014, waarbij rekening is gehouden met
30
Doorzonscan
STAGG-scenario
Eric Schellekens (destijds werkzaam voor Atrivé)
Stichting Architectenonderzoek Gebouwen Gezondheidszorg en Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg
van ouderen een zorgvraag genereren, die indien noodzakelijk een bepaalde huisvestingssetting vragen. Volgens TNO is de kracht van de prognoses is dat zij onafhankelijk van het aanbod zijn opgesteld
prevalentiecijfers: het percentage ouderen per leeftijds- en geslachtsgroep, dat behoort tot een profiel. Met deze prevalentiecijfers per leeftijdsgroep kunnen vervolgens prognoses gemaakt worden van het aantal ouderen per profiel in een bepaald (toekomstig) jaar en een bepaald gebied. Het instrument is los van de zorgzwaartepakketten opgebouwd, zodat gegevens over de vraagontwikkeling niet worden beïnvloed door het indicatiebeleid. De prognoses zijn gekoppeld aan de Primos bevolkingsprognose van ABF.
bevolkingsontwikkelingen.
De Doorzonscan is een instrument om de bestaande woningvoorraad door te lichten op zijn geschiktheid en aanpasbaarheid voor ouderen. Het idee erachter is dat lang niet alle ouderen een nultredenwoning nodig hebben. De Doorzonscan laat gemeenten en corporaties dus zien welke eengezinswoningen in de basis al geschikt zijn voor ouderen, ook als zij lichte functiebeperkingen hebben. De Doorzonscan filtert woningbestanden van gemeenten en corporaties op een aantal kenmerken. Deze kenmerken bepalen of de woningen meer of minder geschikt zijn.
Met de Doorzonscan kunnen gemeenten hun WOZ-gegevens filteren en achterhalen hoeveel en welke woningen in aanmerking komen voor mensen met een functiebeperking. Woningcorporaties kunnen daarvoor hun WWS-gegevens gebruiken.
Als resultaat levert de Doorzonscan lijsten op adresniveau op van woningen, die met enkele relatief goedkope ingrepen geschikter gemaakt kunnen worden. Door de adressen van de potentiële geschikte woningen te voorzien van coördinaten, kunnen ze in een GIS aan de digitale kaart worden gekoppeld.
Het STAGG-model schetst een toekomstscenario voor wonen en zorg in 2015, uitgaande van een fictieve wijk of dorp met 10.000 inwoners. Het scenario gaat ervan uit dat de meeste zorgvragende wijkbewoners thuis zullen blijven wonen. Voor een deel van hen zal dit aanpassing van de woning vereisen. Vooral in stadswoningen met veel bovenwoningen en flats zonder lift zal het aanpassen van de bestaande voorraad veel geld en aandacht vragen. Het model heeft betrekking op alle zorgdoelgroepen (dus ouderen, gehandicapten en cliënten van de psychiatrie en maatschappelijke opvang). In het STAGG-scenario wordt gerekend met ongeveer 500 mensen per 10.000 inwoners die een combinatie van wonen en zorg nodig hebben. Voor een deel van hen zal dit aanpassing van de woning vereisen.
Wijk- en buurtniveau: in de regel zal een wijk van 10.000 inwoners volgens STAGG onderverdeeld kunnen worden in 16 herkenbare buurten met een diameter van 300 meter en een inwonertal van 600 mensen. STAGG schetst een scenario voor 2015.
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
31
Naar schatting zijn op een populatie van ca. 10.000 mensen ongeveer honderd aanpasbare woningen nodig. WoonZorgWelzijn Verkenner
Object Vision (via PC Kwadraat)
De WoonZorgWelzijn Verkenner brengt de vraag naar en het aanbod van wonen, zorg en welzijn in kaart. De confrontatie van vraag en aanbod identificeert gebieden waar de kwaliteit van de woningvoorraad en het voorzieningen aanbod op peil is en gebieden waar zich witte vlekken voordoen. Bereikbaarheid en capaciteit van voorzieningen spelen daarbij een belangrijke rol. De Verkenner zoomt in op de leefomgeving van het individu, brengt de fysieke geschiktheid van woningen in kaart en berekent en visualiseert loopafstanden en looproutes van woningen naar voorzieningen. De bereikbaarheid van voorzieningen wordt gerelateerd aan de woonlocaties van doelgroepen. Tevens worden toekomstscenario's doorgerekend die het beoogde aanbod relateren aan de verwachte vraag
In de WoonZorgWelzijn Verkenner wordt de woningvoorraad in beeld gebracht door zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande gemeentelijke basisregistraties. Dit betreft de GBA voor demografische gegevens en de WOZ/BAG voor pand/adresgegevens. Naast deze basisregistraties worden de volgende bronnen gebruikt: Gegevens over voorzieningenaanbod, locaties en capaciteit. Vaak bij verschillende afdelingen van gemeenten beschikbaar, of direct via de aanbieders. Ook worden hiervoor openbare bronnen gebruikt. Gegevens over verstrekkingen AWBZ/WMO, meestal via diensten Welzijn beschikbaar. Ruimtelijke bestanden als achtergrondkaarten, wegennetwerken, buurt/wijkgrenzen e.d. Deze gegevens zijn meestal beschikbaar via afdelingen Geo Informatie of via externe bronnen. Gedetailleerde gegevens over de woningvoorraad, meestal beschikbaar via woningcorporaties. Sociaal Economische gegevens van o.a. het CBS.
Fysieke geschiktheid en bereikbaarheid van voorzieningen worden op adresniveau berekend en gevisualiseerd. Niet alle gegevens zijn toegankelijk of mogen op gedetailleerd niveau gepresenteerd worden. De Verkenner biedt ook de mogelijkheid om gegevens op niveau van straat, buurt, wijk, postcode, stadsdeel, plaats of gemeente te analyseren en te presenteren.
WoonZorgWeter
Companen
De Woonzorgweter is een prognosetool waarmee de vraag wordt berekend naar verschillende vormen van wonen met zorg die in de toekomst kunnen worden verwacht. Op basis van aannames over de woonwensen van de groepen die niet meer in aanmerking komen voor intramuraal verblijf (standaardaannames of aannames op maat) maakt de Woonzorgweter zichtbaar wat het effect is van de extramuralisering op de vraag naar verzorgd wonen en zorg aan huis. De methodiek kan naast de vraag naar verschillende vormen van wonen met zorg ook
De Woonzorgweter berekent aan de hand van CIZ-indicatiecijfers (landelijk gemiddeld of lokaal), kengetallen over zorgconsumptie naar leeftijd en een actuele bevolkingsprognose de toekomstige behoeften naar verschillende vormen van wonen met zorg. Aan de prognose is ook informatie toegevoegd over de vraag naar verzorgd wonen en ‘zorg aan huis’. De bron voor deze informatie is het WoON
Het schaalniveau van de WoonZorgWeter is de gemeente of regio. Binnengemeentelijk kan gedifferentieerd worden op basis van demografische cijfers die Companen van de betreffende gemeente krijgt. De prognose kan in beginsel doorgevoerd worden zolang als de bevolkingsprognose vooruitblikt. De betrouwbaarheid wordt wel steeds minder. Meestal kijkt Companen vijftien jaar
32
toegepast worden op andere voorzieningen. De Woonzorgweter geeft geen inzicht in het aanbod, maar alleen in de lokale vraag. Het aanbod brengt Companen desgewenst afzonderlijk in beeld. Hierbij voeren ze ook geregeld een migratieanalyse uit waarmee Companen berekent welk deel van de vraag lokaal is en welk deel bovenlokaal.
vooruit naar vier peildata: 1 januari 2015, 2020, 2025, 2030. Maar alles daar tussenin is ook mogelijk.
33
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
Bijlage 3: eisen aan samenhang met voorzieningen Geïnterviewde
Eisen aan samenhang met voorzieningen
gemeente Apeldoorn
Dit wordt momenteel onderzocht. Apeldoorn denkt actief mee over hergebruik of ander gebruik van vastgoed. Instellingen moeten volgens Apeldoorn uiteindelijk zelf een strategie hierin bepalen, maar een belangrijke rol van de gemeente is om inzichtelijk te maken wat er is aan voorzieningen en partijen bij elkaar te brengen om na te denken over de zorgvoorzieningen in wijken. Dit is nog een ontwikkelproces.
Breda
Breda brengt de voorzieningen per gebied in kaart en weet nu redelijk goed hoe de zorginfrastructuur eruit ziet. Dit wordt gekoppeld aan de sociale infrastructuur (scholen, buurtcentra, etc.). Hiermee wordt zichtbaar waar gaten vallen of waar juist een overschot in voorzieningen aanwezig is. Breda probeert met die gegevens gericht te sturen. In de Centrale Zones van Breda (vergelijkbaar met woonservicegebieden) moet het aanbod van voorzieningen en aspecten als veiligheid optimaal zijn. De prioriteit van voldoende aanbod aan geschikte woningen voor zorgvragers en bijbehorende voorzieningen ligt in die zones.
Dongeradeel
De visie van de gemeente Dongeradeel is om zoveel mogelijk in de nabijheid van bestaande zorgpunten geschikte woningen te bouwen. Er zijn wijken aangewezen die als geschikt zijn bestempeld voor zorgvragers op basis van de bestaande voorzieningen. De samenhang tussen geschikte woningen en voorzieningen zijn echter niet in eisen omschreven.
34
Drechtsteden
Per gemeente in de Drechtsteden wordt een eigen visie hierop bepaald. In Dordrecht worden bijvoorbeeld niet de woonservicezones gehanteerd, maar in Zwijndrecht wel. De gebiedsscans maken de locaties van de voorzieningen zichtbaar, in combinatie met aspecten als vergrijzing en de woningvoorraad. Hiermee kunnen de Drechtsteden zien welke gebieden eruit springen (veel/weinig voorzieningen). De Drechtsteden zijn nog niet zo ver dat ze deze gegevens gebruiken om initiatieven te sturen, maar het is wel de intentie om dat te gaan doen.
Ede
De zorgpartijen zijn verantwoordelijk voor de voorzieningen, maar de gemeente houdt de vinger aan de pols. Gedurende de zomer van 2014 beschrijven de zorgpartijen eisen aan de verschillende type woningen en andere zaken zoals voorzieningen.
Groningen
Groningen heeft de term ‘woonservicegebieden’ laten vallen, maar brengt wel in beeld of er in alle gebieden voldoende voorzieningen voor zorgvragers aanwezig zijn.
Heerlen
Er zijn in Heerlen eisen benoemd voor wat betreft clustering (verzorgd wonen). De welzijnsafdeling van de gemeente heeft dat in beeld gebracht (accommodatiebeleid).
Hengelo
De gemeente Hengelo maakt gebruik van de gegevens van de sociale kaart van MEE. Per wijk kan visueel gemaakt worden waarvoorzieningen er zitten in combinatie met woonzorg vormen. Zo kan bepaald worden waar welke voorzieningen zitten en of dit voldoende is voor de desbetreffende wijk/buurt. De gemeente Hengelo heeft randvoorwaarden voor de voorzieningen op wijkniveau benoemd. Er zijn wel eisen aan de woningen gesteld (geclusterd/beschermd), maar de exercitie naar de eisen aan samenhang met voorzieningen in de wijk moet nog plaatsvinden.
Hollands Kroon
Dit is nog niet inzichtelijk gemaakt in Hollands Kroon. Er wordt in de gemeente Hollands Kroonwel regionaal onderzoek gedaan (22 dorpen) naar de herschikking van retail, om winkels levensvatbaar te maken voor de toekomst. Er wordt gekeken naar slimme manieren om retail te clusteren.
Lelystad
De gemeente Lelystad is in gesprek met de corporatie over geclusterde woonvormen, maar heeft nog geen eisen benoemd aan de samenhang met voorzieningen.
Nieuwegein
In Nieuwegein zijn woonservicewijken benoemd (ofwel de ‘Buurtpleinen’). De gemeente is bezig om de demografische gegevens en gegevens omtrent de voorzieningen, naar wijkniveau te specificeren. De kwaliteitseisen voor clustering (verzorgd wonen) zijn nu op hoofdlijnen omschreven, maar de gemeente Nieuwegein wil dit verder uitdiepen met
Oss
3 pilotprojecten. Eisen aan de samenhang met voorzieningen heeft de gemeente Oss niet benoemd. De gemeente maakt wel gebruik van een voorzieningenkaart: daarmee kan onderzocht worden waar activiteiten/initiatieven zich kunnen vestigen (in bijvoorbeeld leegstaand vastgoed, gemeentelijk bezit en vastgoed van derden). Doel van de voorzieningenkaart is om alle behoeften en activiteiten in een wijk of kernencluster (Oss heeft een groot landelijk gebied met veel kleine kernen) in beeld te brengen. Vervolgens wordt bekeken waar deze activiteit het beste plaats kan vinden. Daarbij kijkt de gemeente naar alle mogelijke ruimten.
Rheden
Dit is een belangrijk onderdeel van onderzoek dat de gemeente Rheden momenteel laat uitvoeren. Immers: “straks wordt je buurt je verzorgingstehuis!”
Tilburg
De gemeente Tilburg heeft op basis van het STAGG-scenario ‘cirkelgebieden’ aangewezen als multifunctionele gebieden en probeert zoveel mogelijk de (ver)bouw van levensloopbestendige woningen daarop af te stemmen (woonservicegebieden). Daarbij kijkt de gemeente ook hoe bijvoorbeeld leegstaand vastgoed ingezet kan worden voor ontmoetingsruimten etc (leegstaand schoolgebouw, vrijkomend zorgvastgoed of hoekwoning van corporatie als buurtkamer oid). Gemeente Tilburg is actief bezig om met professionele partijen en burgers concepten te bedenken en uit te proberen voor ontmoetingsplekken en zorgactiviteiten in de wijk.
Zaanstad
Er is in de gemeente Zaanstad zicht op diverse ontwikkelingen bij voorzieningen, zoals buurthuizen die sluiten en welzijnsactiviteiten die via de sociale wijkteams lopen. Er is verder geen scherp beeld van eisen aan de samenhang met voorzieningen zoals clustering, ontmoetingsruimten of zorgactiviteiten.
Conclusie bij bijlage 3: bijna alle gemeenten hanteren instrumenten met definities van woningen waarin de nabijheid van zorgvoorzieningen verwerkt zit (verzorgd/geclusterd/beschermd wonen). Aan de definities van deze woningen zijn dus eisen benoemd voor de nabijheid van zorgvoorzieningen. Toch zijn gemeenten vaak nog zoekende naar de samenhang met (algemene) wijkvoorzieningen.
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
35
Bijlage 4: Interviewvragen
Hoofdvraag onderzoek: Hoe krijgen gemeenten inzicht in de woonbehoeften van de zorgvragende huishoudens (ZZP 1 t/m 4, zowel ouderen als psychiatrische cliënten en verstandelijk gehandicapten) en de (specifieke) eisen die deze stellen aan de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad? Startvragen: 1.
Heeft uw gemeente zicht op wat er op dit moment aanwezig is aan aangepaste woningen of geclusterde woonvormen voor zorgvragende huishoudens (inclusief de zorgdoelgroepen ZZP 1 t/m 4 VV, GGZ en VGZ)? Zo ja, hoe ziet dat beeld eruit? Zo nee, waarom (nog) niet?
2.
Heeft uw gemeente verkend hoe de toekomstige zorgvraag eruitziet? En welke gevolgen dit heeft voor het lokale aanbod van (intramuraal) zorgvastgoed?
3.
Heeft uw gemeente geïnventariseerd aan welke randvoorwaarden de kwaliteit en samenstelling van de woningvoorraad moeten voldoen in de toekomst, gezien de behoeften van zorgvragende huishoudens? Zo ja, hoe ziet dat beeld eruit? Zo nee, waarom (nog) niet?
Deelvragen: 36
Wanneer de startvragen met ‘ja’ worden beantwoord, komen de volgende deelvragen aan bod:
(Uw gemeente is dus actief bezig om de woonbehoeften van zorgvragende huishoudens (inclusief de doelgroepen ZZP 1 t/m 4) in beeld te brengen, en de eisen die dat stelt aan de samenstelling en kwaliteit van de woningvoorraad.)
Methodiek
Brengt de gemeente zelf de woonbehoeften en aanpassingsopgave in beeld? Of wordt dit uitbesteed aan een extern bureau?
Zijn bij die inventarisatie ook ambtenaren uit het sociaal domein van de gemeente betrokken?
Is er een omschreven kwaliteitsniveau per type woning voor de verschillende groepen zorgvragende huishoudens?
Wordt hierbij ook gekeken naar (de behoefte aan) intramurale capaciteit?
Welke methoden/instrumenten past uw gemeente of ingehuurde partij toe om de kwaliteit en samenstelling van de huisvesting voor zorgvragende huishoudens in kaart te brengen?
Waarom maakt u gebruik van die methode/instrumenten?
Hoe werkt die methode? Welke typen geschikte woningen worden onderscheiden? Zijn de schattingen van de omvang van deze typen in de voorraad betrouwbaar?
Bent u bekend met andere instrumenten? Zoals: -
Piramidemodel?
-
Horizon?
-
Fortuna, etc.
Zo ja, wat zijn uw ervaringen daarmee?
Voldoende zicht? 1.
Geeft de methode die uw gemeente gebruikt naar uw mening voldoende inzicht in wat er in uw gemeente aanwezig is aan geschikte woningen voor de verschillende groepen zorgvragende huishoudens?
2.
Geeft de methode die uw gemeente gebruikt naar uw mening voldoende zicht op de woonbehoeften van zorgvragende huishoudens? En hoe ziet dat zicht er precies uit (zicht per zorgdoelgroep, omvang van de groepen, etc.)?
3.
Geeft de methode die uw gemeente gebruikt naar uw mening ook voldoende zicht op de benodigde aanpassingen per zorgdoelgroep aan de woningvoorraad (qua samenstelling en kwaliteit)? En hoe ziet dat zicht er precies uit (tot op welk detailniveau van de woningvoorraad, wijkbuurtniveau, etc.)?
4.
Soms kiezen gemeenten voor een model waarin intramurale zorg is meegenomen. Is dat een overweging geweest in uw gemeente? Waarom wel of niet?
5.
Geeft de methode/het instrument dat uw gemeente gebruikt zicht op eventuele andere eisen aan de woningvoorraad zoals clustering of behoefte aan ruimten voor ontmoeting of zorgactiviteiten van zorgvragende huishoudens? Waarom wel (en wat dan precies) of niet (wat mist er dan)?
6.
In hoeverre houdt de gebruikte methode rekening met overmaat in de woningvoorraad (dus de
37
daadwerkelijke situatie waarin voor grote groepen mismatches tussen behoefte en woonsituatie voorkomen)?
Zo nee 7.
Waarom is de gemeente (nog) niet bezig om de woonbehoeften van zorgvragende huishoudens en de doelgroepen ZZP 1 t/m 4 en de daaraan gekoppelde aanpassingsopgave in de woningvoorraad in kaart te brengen?
8.
Is de gemeente op de hoogte van de beschikbare methodieken en instrumenten om dit te doen? Zo ja, van welke?
9.
Waar heeft de gemeente behoefte aan, wat mist er in de huidige instrumenten en/of wat zou de gemeente kunnen helpen om dit wel in kaart te gaan brengen?
Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen
Postbus 30833, 2500 GV Den Haag
www.platform31.nl
twitter: @platform31