Nieuwsbrief A.R.A. Nederland
3de jaargang 6de nummer, 25 juni 2011
Woord vooraf: Met deze Nieuwsbrief zijn we op een kruispunt in Restauratorenland aangekomen. We houden stil en kijken eerst naar links, dan naar rechts. Kruispunten kunnen gevaarlijk zijn. Het was ons reeds opgevallen dat er steeds meer wolken aan de lucht verschenen en het verbaast weinigen onder ons, dat we op een cruciaal punt in de ontwikkelingen, die in 1997 in het Italiaanse Pavia werden ingezet, zijn aangeland. Een tijd van handelen is aangebroken. Onze positie als zelfstandig werkend restaurator staat onder grote druk. Met deze Nieuwsbrief willen we iedereen doordringen van de ernst van de situatie en dat niet alleen: wij willen iedereen oproepen zich te bezinnen op zijn of haar positie en actief mee te werken.
Ontwikkelingen in het Landschap, deel 2 15 Oktober 2010 is de termijn gesloten waarin het mogelijk was voor leden van Restauratoren Nederland zich in te schrijven voor toelating tot het zogenaamde ʻRestauratorlidmaatschapʼ. Het betreft een overgangsregeling die het ook voor niet academisch opgeleide vakbeoefenaars mogelijk maakt te delen in bepaalde rechten die in de toekomst slechts voorbehouden zullen zijn aan hen die een universitaire opleiding Restauratiekunde hebben voltooid. Het Restauratorlidmaatschap is, aldus het Bestuur van RN, geen eis van de vereniging aan de restaurator, maar een “persoonlijke keuze”. Terwijl er toch heel wat geëist wordt om te worden toegelaten tot het restauratorlidmaatschap van RN. Een ietwat cryptische opmerking die haar raadselachtigheid verliest wanneer men beseft dat de eisen aan een restaurator niet worden opgesteld door RN, maar door de overkoepelende Europese organisatie waarvan zij lid is: de E.C.C.O. Veel van hen die restauratorlid worden van Restauratoren Nederland hebben op grond van de E.C.C.O. normen nog steeds niet het recht zich ʻRestauratorʼ te noemen. Op grond van de fusie overeenkomst van VAR, TRON en VeRes waaruit RN ontstaan is, heeft deze groep traditionele leden, dat wil zeggen de niet-academici, hooguit het recht hun tijd als restauratorlid uit te dienen om daarna binnen het beroepsveld ʻuit te stervenʼ. Een restauratorlid mag dan niet een 24 karaats academische restaurator zijn, maar hij of zij heeft wel voldaan aan de door RN opgestelde toelatingseisen tot het restauratorlidmaatschap. Hoe zit het echter met hen die de kwaliteitstoetsing niet doorstaan? …………
lees s.v.p. verder: http://aranederland.nl/nl/ __________________________________________________________________________
1
Ontmoeting besturen RR, RN & A.R.A. Enkele verschillen en perspectieven van de drie organisaties: RN laat zich vanuit Brussel door E.C.C.O. dicteren over de definitie van een restaurator. Hoezo moeten we alleen maar ʻEuropeesʼ denken? Waarom niet in eerste instantie Nederlands? Denk hierbij juist aan het eigen karakter van het Nederlandse erfgoed. We zullen echter óók Europees moeten denken om vrij verkeer mogelijk te maken voor arbeidkrachten. Let wel: alleen een uniforme academische norm is voorstelbaar. Een meer ambachtelijke vakmatige norm is onmogelijk, omdat deze toegesneden zou moeten zijn op de diversiteit van de te behandelen objecten. Het probleem voor RN is, dat als het de eigen norm ondergeschikt maakt aan dat van het RR, zij breekt met het internationaal afgesproken streven om van het beroep van restaurator een academische discipline te maken. Voor A.R.A. ligt dat anders…
lees s.v.p. verder: http://aranederland.nl/nl/
Symposium Filling and retouching: Paintings and Painted Surfaces op maandag 23 mei 2011 in het auditorium van het Bonnefantenmuseum in Maastricht.
Een verslag van Kim Julie Muijres
Voor de ingang van het Bonnefantenmuseum staat een reuzenhijskraan in het volle licht van de felle ochtend zon. Het lijkt alsof men het dak van het museum gaat tillen. Dat verwondert mij geenszins. Zoals ook later die dag zal blijken, er gebeuren in Maastricht bijzondere dingen. Klokslag negen uur zit de zaal vol mensen. Een meerderheid van de deelnemers, afkomstig uit een groot aantal Europese landen, is tussen de 20 en 35 jaar oud. De welkomsrede door René Hoppenbrouwers van het SRAL, is enigszins filosofisch van aard. Het is stil in de zaal, wanneer René zijn toehoorders voorhoudt dat restaureren een zonderlinge bezigheid is. De westerlingen proberen het verouderingsproces tegen te gaan, verval heeft een negatieve connotatie. Bij het geringste deukje of kras, is de auto meteen duizend of meer euro's minder waard; een conservenblik met een deuk blijft op de schappen van de supermarkt staan, terwijl er niets mis is met de functionaliteit van de auto of de inhoud van het blik in de supermarkt. Pogingen het verouderingsproces uit te stellen door middel van plastische chirurgie en een eindeloze reeks beschikbare cosmeticaproducten zijn algemeen goed geworden. Kunstwerken vormen hierop geen uitzondering. Laurent Sozzani van het Rijksmuseum Amsterdam opent de lezingenreeks met een kritisch ethische beschouwing: " The Value of Reconstructed Elements. Iedere toevoeging is subjectief. Ook wanneer er fotografische documenten voorhanden zijn van een conditie die vooraf gaat aan bijvoorbeeld een beschadiging, is iedere toevoeging, dus ook de retouche, een interpretatie. De reversibiliteit van moderne materialen maakt (subjectieve) reconstructies mogelijk, die naderhand gemakkelijk verwijderd kunnen worden zonder de fysieke integriteit van het kunstwerk aan te tasten. Maar zo besluit Laurent Sozzani na de uitspraak " for better or for worse?", met een anekdote: W.C. Fields vertelde eens dat een vriend zonder parachute uit een vliegtuig sprong, waarop de toehoorders hem vroegen, "leefde hij nog?". Fields antwoordde: "Daar, gaat het niet om, hij nam alleen maar een risico!" Wij kunnen alleen maar hopen dat hij een reversibele sprong maakte.
Lees s.v.p. verder op: www.aranederland.nl/nl
De Restauratiebeurs 2011 Waar we van te voren dachten ʻokay, vooruit dan maar, laten we maar weer een keer meedoenʼ, kwamen we uiteindelijk tot de ontdekking dat het op het juiste moment de juiste zet is geweest; de Restauratiebeursʼ! Badend in het zweet – het waren warme dagen voor de tijd van het jaar – en hijgend van de inspanning, waren we klaar met het inrichten van ons kleine standje voor A.R.A. Maar waar was de sfeer in die enorme hal? Oeps, dat moesten we nog maar afwachten. De volgende dag was die sfeer er. Rond half 10 waren we op onze post om de laatste zaken op orde te maken en ons voor te bereiden op wat komen ging. Nog geen uur later hadden we geen tijd meer voor elkaar in de kleine ruimte die we voor 3 dagen ʻARA Nederlandʼ mochten noemen. De stand werd druk bezocht en er werden vele vragen gesteld.
2
“Goh, wat zijn jullie dan? Zijn jullie een restauratorenvereniging? In het andere blok zagen we ook al een restauratorenvereniging!”. Met een goedmoedige glimlach kon ik dan vertellen dat onze vereniging al bijna 20 jaar bestaat. “Klein maar fijn!”. Iemand anders zei: “Ja, ik wist dat jullie al heel lang bestonden. Wat goed dat jullie hier staan!”. Wat de reacties ook waren, het was voor ons een goede aanleiding weer eens te kunnen vertellen wie wij zijn en waar A.R.A. voor staat. Ook was de beurs een goede gelegenheid om te netwerken. Er stonden veel bedrijven die materialen, kennis of andere restauratie gerelateerde zaken aan de mens brachten. Ook daarvoor was het goed er te staan. Restauratoren Nederland stond er en ook het Restauratoren Convergent. Maar dat was voor ons geen belemmering om tussendoor ook hun stands te bezoeken en gesprekken aan te gaan over het wel en wee in restauratorenland. Sterker nog, door het feit dat er drie restauratorenverenigingen op de beurs stonden, ontstond er genoeg stof tot discussie. Het speerpunt in die discussie was de toekomst van de restauratoren in Nederland. Dit riep zoal de volgende vragen op: Hoe moet dat nou met al die strenger wordende regulering? Zijn de nieuwe opleidingen wel goed genoeg en wat voor normen gaan er vanuit die hoek opgelegd worden? Hoe moet het dan met de gevestigde restauratoren? Worden die nog wel serieus genomen. Kunnen die UvA studenten, met alle geweldige kennis die ze meekrijgen, straks wel praktisch restaureren? Hoe zal het lopen met het ouderwetse restauratieambacht in de toekomst? Gaat dat niet verloren op den duur? Bewust hadden we onze stand sober gehouden. Een groot bord met onze naam erop in het midden tegen de achterwand. Daaronder hadden we een rij A4-tjes geplakt met de naam, plaats en discipline van elk lid van A.R.A. In de hoek stond een klein ladekastje met een Senseo en een waterkoker erop. Verder nog een tafel en vier stoelen eromheen, met daarop een laptop, een bakje grijpsnoep en een stapeltje visitekaartjes. Bewust hadden we geen inschrijfformulieren geprint of een brochure gemaakt. Die brochures zouden voor het merendeel toch in de prullenbak verdwijnen en daar te zitten met kant en klare inschrijfformulieren leek ons toch wat te commercieel en te afgezaagd. De laptop deed dienst om ogenblikkelijk onze gloednieuwe site te kunnen laten zien en als iemand zich wilde inschrijven kon dat meteen via de site. Enkelen deden dat ter plekke. Overigens hebben we, behalve 3 bestuursleden, fantastische hulp gehad van een 5-tal leden om ons bij te staan de stand te bemensen en de ʻARA boodschapʼ uit te dragen. In de dagen na de beurs hebben zich nog wat nieuwe leden gemeld en binnenkort gaat er een herinnering uit naar diegenen die hun visitekaartje hadden achtergelaten met de intentie geïnteresseerd te zijn. Kortom, al met al mogen we deze actie rustig een succes noemen. Meer dan we mochten verwachten! Dat A.R.A. Nederland zich weer heeft laten zien aan de buitenwereld en dat wij staan voor ambachtelijke ervaring en praktische kennis van het restauratievak, op welke manier verworven dan ook, is voor velen wederom duidelijk geworden.
3
Er is inmiddels veel gebeurd binnen de diverse verenigingen. Ook het overleg met het Restauratorenregister is goed op gang gekomen. Er staat ons veel te doen in de komende tijd. Ik maak als voorzitter daarom graag gebruik van deze gelegenheid om de leden op te roepen zich meer te interesseren in de landelijke ontwikkelingen binnen ons vakgebied. Het moge dan druk zijn met eigen werkzaamheden – dat is het ook in mijn atelier – maar als u zich niet actief mengt in de ontwikkelingen van regelgeving en toelatingsprocedures van de restauratoren in ons land, kan het gebeuren dat u straks de boot mist en uzelf aantreft……… aan de kant. Ik wens u allen een prettige vakantieperiode. Om daarna met frisse moed weer aan het werk te gaan, voor uw eigen brood als wel voor het welzijn van uw vakgenoten. Erick Douwes
__________________________________________________________________
Even voorstellen: Kim Julie Muyres Ik was 29 jaar oud. Na ontvangst van het getuigschrift van de Jan van Eyckacademie in Maastricht, vervolgde ik mijn studie aan de Sorbonne in Parijs. Na twee jaren aanpoten, raakten de mogelijkheden uitgeput die studie verder te financieren. Een paar vrienden en ik zouden op een zondagmiddag gaan tennissen in het Bois St. Germain. Een van hen, de restauratrice, moest nog dringend aan een schilderij werken. Niet voor lang, zei ze. Terwijl zij een hele tijd achter een schilderij verborgen zat, vroeg ik: "Zeg, laat mij ook wat doen". Enige dagen later werd er aan ons appartement aan de Boulevard Bonne Nouvelle aangebeld. Een hevig ontstelde vriendin stond voor de deur. Met horten en stoten bracht ze uit dat ze ontslagen was, tenzij ik mij binnen 10 dagen op het atelier zou melden. Het toelaten van onbevoegde personen op het atelier was streng verboden. Zij had dit verbod overtreden. Die dinsdag, voordat ik naar college aan de Sorbonne ging, ging ik naar het atelier in de buurt waar ooit de Temple had gestaan; de gevangenis van de zoon van Lodewijk de XVI en Marie Antoinette. Ik werd in een prachtige in Art Nouveau stijl ingerichte salon geleid. Een vriendelijke en voornaam ogende dame vroeg mij of ik misschien een kind van ene Rembrandt was? Ik beaamde: “Oui madame, certainement!”. “Wel nu”, zei de dame: "Dan bent u op de juiste plek". Het atelier, gevestigd in een voormalig klooster, was aangesloten bij de Musées de France. Er werd dan ook veel voor Musea gewerkt en de contacten met de restauratieafdeling van het Louvre waren intensief. Ik had tijdens een paar proeven blijk gegeven van een goed kleurgevoel en handigheid én over vooropleiding te beschikken. Eerst moest ik echter een soort toelatingsexamen af leggen. Een groot en zwaar beschadigd havengezicht uit de e vroege 17 eeuw was het eerste object waarop ik losgelaten werd. Het doek was van alle vernislagen, overschilderingen ontdaan en was vakkundig door A. Rostain bedoekt. Mijn enige taak bestond uit het retoucheren. Ik kreeg penselen, palet en oplosmiddelen aangereikt en toog enthousiast aan het werk. Het werk werd tot grote tevredenheid van alle betrokkenen afgerond met een logeerpartij op het kasteel van de opdrachtgever. Met het volgende werk, kwamen de zaken er anders voor te staan. Een Rus van grote afmetingen, was door een op winst beluste handelaar in stukken gesneden met het doel meerdere schilderijen te kunnen verkopen.
4
Een professor van de Sorbonne en hartstochtelijk verzamelaar ontdekte deze daad. De stukken werden door A. Rostain aaneen gevoegd en bedoekt. De moeilijkheid bestond uit het retoucheren van ontbrekende stroken tussen de afzonderlijke delen, die door toedoen van de malafide handelaar verloren gegaan waren. Het aanbrengen van de textuur in het oppervlak en het opbouwen van de juiste transparantie kosten wel wat meer moeite dan het havengezicht. Ook deze tweede grote opdracht kon ik succesvol beëindigen. Mijn theoretische kennis uit de academie tijd was voornamelijk gebaseerd op de “Doerner”; Malmaterial und seine Verwendung im Bilde, (eerst uitgegeven 1921). Ik werd tot de opleiding in het atelier toegelaten en overladen met studiewerk. Deze “polycopies” kwamen voor een groot deel van de restauratieafdeling van het Louvre en waren samengesteld uit een uitgebreide verzameling collegedictaten, uittreksels en boeken over scheikunde, materiaalkennis, onderzoeksmethoden en andere documentatie. Voor zover het kunsthistorische themaʼs betrof, was de literatuur dikwijls afkomstig van de Ecole du Louvre, een studie kunstgeschiedenis voor de beau monde van Parijs. De dochter van de madame Soutumier, de chef dʼatelier, zwaaide de scepter over de restauratieafdeling voor schilderijen in het Louvre. Regelmatig mocht ik plaatsnemen op een stoel in de verlaten salle à manger van het atelier. Aan de Parijse universiteiten werd hard gewerkt, maar het overhoren van de stof door de “tornado” uit het Louvre overtrof alles. Met haar priemende blik strak op mij gericht werden de vragen als salvoʼs uit een mitraillette op mij afgevuurd. De geringste aarzeling resulteerde in een woede uitbarsting, die de glazen in de artnouveau vitrines achter mij deden rinkelen. De situatie was bijna ideaal te noemen. Overdag kon ik de theorie aan de praktijk toetsen. Niet lang na het voltooien van de “verknipte Rus”, mocht ik assisteren bij vernis afname. Ik wedijverde met de andere leerlingen en stagiaires in handigheid. Ik had zichtbaar plezier in hetgeen ik deed en deed dit dan ook met enige bravoure. Zo verschenen er op een dag een aantal grote en sterk vervuilde doeken van Beronneaux. Ik sleepte de grote jerrycan met gedistilleerd water naar de gang, zette de schilderijen op blokjes in een zelf geconstrueerde goot en waste ze, gebruikmakend van een minieme hoeveelheid water, met een reuze spalter. Het vuil kwam er met bakken tegelijk vanaf. Toen madame bij haar terugkomst de voordeur opende, slaakte ze een luide kreet: “Ah mon dieu, ce nʼest pas vraie!!”. Alle doeken, waar de kleuren weer van af spatten, stonden keurig op een rij. In 1982 moest ik noodgedwongen het schitterende appartement aan de boulevard verlaten. Betaalbare woonruimte in het centrum van Parijs was in korte tijd schaars geworden. Een uitnodiging om aan het concours voor een positie aan het Louvre deel te nemen legde ik naast mij neer. Ik verbleef een paar maanden in Amsterdam, waar ik een grote marine voor Jan Dik restaureerde. Daarna vertrok ik naar Berlijn. Het grauwe Berlijn bood mij geen warm welkom. Het vroor er dat het kraakte en we hadden op zeker moment geen ʻrote Pfennigʼ meer. Langzaam kroop de vorst de oude etagewoning binnen. Het ijs stond in de gootsteen. Er bleef niets anders over dan het meubilair in de ʻKachelofenʼ te gooien. Eerst het grote en lelijke bureau, toen het dressoir, daarna fauteuils en de rest van de meuk. Het fikte dat het een lieve lust was en een behaaglijke warmte doorstroomde onze verkilde lijven. Inmiddels had ik een paar aardappelen en twee uien weten te bemachtigen. Na dit feestmaal doofde langzaam het vuur in de kachel. De volgende dag kroop koning winter weer door kieren en gaten. Uiteindelijk belandden de oerlelijke donkergroene met vlekken doordrenkte vilttegels in de kachel. Deze goedkope variant van de ooit vermaarde Heugafelt vloerbedekking bevatte veel teer en fikte als de hel. Daar zat ik met mijn rug naar de ramen, op de laatst overgebleven stoel op een kale planken vloer. Ik las Victor Hugo "1793”. “Terwijl de bibliotheek door rebellen in brand gestoken was en in de verte de klok in de toren alarm luidde”, zat ik op die laatste stoel en keek door de kieren van de inmiddels door de hitte van brandend teer gebarsten kachel naar het laaien van de vlammen. Vlammen in een hel, waarin ik voor eeuwig zou branden wanneer ik nu niets zou ondernemen. Op een gammele fiets, reeds ik dwars door lege en bevroren parken, ijsbanen van fietspaden naar het toenmalige hart van Berlijn: de Kudamm. De avond viel vroeg. In de hal van hotel Kempinski opgewarmd en in mijn beste kleren stapte ik vol gespeeld zelfvertrouwen de meest gerenommeerde kunsthandel van Berlijn binnen. Mijn jaren aan de toneelschool in Maastricht kwamen mij zeer goed van pas. Mevrouw, de rondborstige baronesse bleek gecharmeerd van mijn Parijse verhalen en haar zwart bebrilde zakenpartner met modieus kapsel niet minder. Ik was jong, ambitieus en moedig. De Kurfürstendamm was de diamant, waar de top en de elite van de Berlijnse Beau Monde woonde. De huid van mijn door strenge vorst en sneeuwstormen gestriemde jeugdige gelaat gloeide en mijn ogen fonkelden begerig en energiek.
5
Een niet al te kostbaar stilleven uit de 19e eeuw werd binnen een dag door mij gerestaureerd. Ik liet er geen gras over groeien en bracht het perfect gerestaureerde doek meteen terug en vroeg een niet al te exorbitante prijs, die mij meteen uitbetaald werd in klinkende Deutsche Marken. Zoveel geld hadden wij in lange tijd niet gehad. Ik besloot het voorzichtig aan te doen. Iedere kunsthandelaar en collectioneur die hoorde dat ik voor B & H uit de Fasanenstrasse werkte, overlaadde me met opdrachten. Binnen enkele maanden werkte ik van de vroege ochtend tot de late avond. In die omgeving van Charlottenburg, waren ook veel kleine antiquairs die goede zaken deden. Ze brachten e ste grote aantallen schilderijen van wat lager allooi, voornamelijk uit de19 en vroeg 20 eeuw. Waar ik aanvankelijk mijn neus een beetje voor optrok, bleek later een schat aan ervaringen op te leveren. Alle mogelijke dragers, samenstellingen van verven- en vernissen passeerden de revue. Na zes jaren besloot ik uit Berlijn weg te gaan. De lucht was er ernstig vervuild, de stad erg grauw en ik miste Parijs. De Berlijners waren overigens uiterst plezierig in de omgang. Toch besloot ik naar Holland te gaan en van daaruit naar terug naar Parijs. Parijs is er nog niet van gekomen. Na 10 jaren aan de rand van de kunstenaarsenclave Ruigoord te hebben gewoond en gewerkt, heb ik mijn praktijk in het centrum van Amsterdam voortgezet. Onlangs moest ik noodgedwongen met mijn atelier verhuizen. De verbouwing en inrichting op de nieuwe locatie is nog steeds niet helemaal afgerond. Intussen pak ik de draad weer op. Maandag 23 mei ging ik naar een symposium ʻFilling and Retouchingʼ door het SRAL. De laatste grotere cursus was in 2007 bij R. Wolbers in Londen. Cursussen, symposia, publicaties en lezingen maken kennis der nieuwste ontwikkelingen mogelijk. Inmiddels ben ik met het ARA-virus in aanraking gekomen en probeer een lans te breken voor de enige ware weg tot het restauratorschap: het ijzer smeden leert men alleen daar waar vuur is! Kim Julie Muyres
De volgende Algemene Ledenvergadering! Het bestuur stelt twee data voor, te weten maandag 3 of maandag 10 oktober 2011. Het Paleis op de Dam lijkt een interessante optie, maar daar is nog geen zekerheid over. Twee andere opties zijn Kasteel Amerongen of het Openlucht Museum te Arnhem. In de volgende nieuwsbrief die medio september verschijnt, wordt de definitieve locatie bekend gemaakt. Ook op de website zal de definitieve informatie komen te staan. Maar voor nu alvast: houd bovenstaande twee data a.u.b. gereserveerd. Deze A.L.V. zal van groot belang zijn! De agenda daarvoor zult u z.s.m. ontvangen.
A.R.A. bestuursvergadering mét kersenvlaai
De volgende A.R.A. Nieuwsbrief verschijnt eind augustus/begin september. PS: Onze excuses voor het ontbreken van de nieuwe lay-out zoals die van de vorige nieuwsbrief. Hier wordt weer aan gewerkt.
6