Who’s who in Max Havelaar Philip Vermoortel
HUB RESEARCH PAPER 2010/02 JANUARI 2010
Who's who in Max Havelaar Philip Vermoortel 14 januari 2010
1
Batavus Droogstoppel Batavus Droogstoppel is zonder enige twijfel de bekendste en grappigste figuur uit de hele Max Havelaar. Hij vertegenwoordigt de absoluut deftige, gelovige, fatsoenlijke Hollandse 19de-eeuwse burgerman, die niets moet hebben van literatuur en poëzie, maar zweert bij de beurs, de waarheid, hard werken en het rechte geloof. In een brief van 6 juli 1864 schrijft Multatuli aan zijn vriendin en latere tweede vrouw Mimi Hamminck Schepel: De artiste moet zwanger zyn van indrukken, die hij (sins [sic] jaren misschien en niet meer aantewyzen) opving. Daar ik heel attent let op wording, weet ik eenige dingen precies te boeken. Droogstoppel heb ik van den koffimakelaar Voute, plus m'n ondervinding van de holl. natie. Voute is niet droogstoppel – ik ken den man niet, en zag hem maar ½ uur aan tafel – hy preteerde zich tot ruw model, outlines. (VW 11:346) Begin maart 1879 voegt hij daaraan toe (misschien weer aan Mimi): Ook te Zwol (eergister) werd ik goed bediend. De kellner kende my door z'n moeder by wien ik in 58 of 59 te Rotterdam gelogeerd had, het logement 2e klas waar de makelaar in koffie Voûte logeerde die my den Droogstoppel in de pen gaf. (VW 19:746) Wie die meneer Voûte was, is grondig onderzocht door Piet Spigt in De Nieuwe Stem van juni/juli 1960. Robert Voûte woonde in Amsterdam aan de Herengracht en was makelaar in koffie. Hij werd geboren op 1 februari 1810 en overleed op 14 februari 1871. Van nabestaanden van Voûte kreeg Spigt een foto te zien en een stukje handschrift te lezen. We drukken ze hieronder allebei af. Vaak is erop gewezen dat Multatuli zelf ook heel wat droogstoppeltrekken had. Zo moest ook hij bijvoorbeeld niets hebben van literatuur. Bekend is dat hij Willem Paap feliciteerde omdat die niet voor de letteren en dus wel voor een nuttig vak gekozen had, dat hij honderden keren uitgeroepen heeft geen schrijver te zijn en dat ook niet te kunnen of te willen zijn, en dat hij aan romans een absolute hekel had omdat ze niets dan leugens vertellen. Precies zoals Droogstoppel. Grappig is wel dat we uitgerekend aan Droogstoppel het grootste literaire werk van de Nederlandse 19de eeuw te danken hebben. Hij is het immers die, nadat hij van zijn oude studiemakker Sjaalman diens pak heeft gekregen, aan Ernest Stern, de Duitse stagiair die zo verbluffend snel Nederlands leert, de opdracht geeft om van dat pak een boek te maken. Zeer bekend is het adres van Droogstoppel: Lauriergracht 37. Alleen bestaat op de statige, doodlopende Lauriergracht geen nummer 37. Wie de moeite neemt om het even te checken, komt wel langs het prachtige herenhuis waar Potgieter woonde, maar zal geen nummer 37 vinden. Dat nummer 37 niet bestond,
2 herinnerde Multatuli zich kennelijk verdraaid goed toen hij in Brussel zijn Max Havelaar zat te schrijven. Is Robert Voûte de vonk geweest die Multatuli's verbeelding in gang heeft gezet? Het resultaat was in elk geval een zo rake typering van zelfgenoegzame, in-domme en betweterige burgerlijkheid, dat de eigennaam soortnaam is geworden. Geen compliment voor wie ermee wordt bedacht, maar des te meer voor wie het heeft bedacht.
Robert Voûte (1810-1871) de échte Batavus Droogstoppel
Handschrift van Robert Voûte: kennisgeving van de geboorte van zijn zoon
Literatuur Cornelis, Maarten (1997), Droogstoppel in Indië. Over Multatuli 20 (39): 15-16. Hoogteijling, Jaap (1985), Ernest Stern en Frits Droogstoppel in balans. Over Multatuli 8 (14):61-62. Janssens, Marcel (1984), Batavus, orator didacticus. Over Multatuli 7 (13):41-48. Smelik, Klaas (1990), De ongelovige vragen van Frits Droogstoppel. Over Multatuli 13 (25):32-41. Max Havelaar–Batavus Droogstoppel (1960), De Nieuwe Stem, 15 (6-7) (juni-juli), Themanummer met onder meer fictieve teksten van Droogstoppel zelf en "Droogstoppeligheden" door Th. van Tijn. Spigt, Piet (1960) Het portret van Droogstoppel. De Nieuwe Stem, 15 (6-7) (junijuli):ongepagineerd. Opgenomen in: Spigt, Piet (1975), Keurig in de kontramine. Amsterdam, Athenaeum–Polak & Van Gennep:7-8 en 233-234.
3
Dominee Wawelaar Dominee Wawelaar is een andere karikatuur uit Max Havelaar. Wawelaar is minder blijven hangen in ons collectieve geheugen, misschien omdat het woord "wawelen" al bestond, maar allicht ook omdat hij in Max Havelaar maar twee keer voorkomt en dan nog indirect. De eerste keer krijgen we een verslag van zijn preek via Droogstoppel. Wawelaar heeft op een bidstond voor het bekeren van heidenen een donderpreek gehouden waarvan de voornaamste boodschap is dat Nederland geroepen is om de heidenen in Nederlands-Indië te bekeren teneinde hen van de eeuwige verdoemenis te redden. Voorts komt een aantal burgerlijkgodsdienstige plichten aan bod waarin Droogstoppel zich perfect kan vinden. Zoals het idee dat de Javaan door harde arbeid tot God moet worden gebracht. Maar de kern van Wawelaars preek is toch een apocalyptisch tafereel van wat de heidenen te wachten staat als zij niet bekeerd worden. De hel van Dante is er niets bij. Het helpt Multatuli allemaal danig op dreef, dat hij niet alleen kans ziet om zijn kennis van de bijbel te etaleren, maar evenzeer om de door hem zo gehate dominees eens goed over de hekel te halen. Wawelaar duikt voor de tweede keer op wanneer we van Droogstoppel vernemen dat hij is komen klagen over Droogstoppels zoon Frits, die zich op de catechisatie verwaand gedraagt. De vragen die Frits aan Wawelaar durft te stellen, behoren tot het scherpste en spitsvondigste uit de hele Max Havelaar, en laten reeds de Multatuli zien van de Ideën, de filosoof met de hamer, nog vòòr Nietzsche dat werd. Spijtig genoeg heeft Van Lennep, die de uitgave verzorgde, al die vragen geschrapt. Het publiek kreeg ze pas voor het eerst te lezen toen Stuiveling in 1949 het handschrift uitgaf, dat bij de Multatulitentoonstelling in 1910 opgedoken was. Het was al die tijd in berusting geweest bij de schoonzoon van uitgever-drukker J. de Ruyter. (Buskes 1960:433-434) Aangezien Multatuli een hekel had aan nagenoeg alle dominees, is het aantal kandidaat-modellen voor Wawelaar evenredig groot. De grootste hekel had hij echter aan de zogenaamde moderne dominees, die het geloof wilden verzoenen met de moderne wetenschap en dus de kool en de geit wilden sparen. Dan nog veel liever de domme, maar consequente katholiek, die in plaats van het verlorene te zoeken, bidt tot de heilige Antonius van Padua om het niet gezochte snel te vinden. Moderne dominees die in Multatuli's oeuvre een prominente plaats bekleden als objecten van vlijmende spot en kritiek, zijn Meyboom, Muurling, Opzoomer, Scholten en Zaalberg. Maar Wawelaar is beslist geen moderne dominee. Hij houdt zich niet bezig met de wetenschappelijke uitleg van mirakels of de verzoening van geloof en wetenschap, maar preekt over het eeuwige hellevuur. Als iemand al model gestaan kan hebben, dan toch veeleer een traditionele, orthodoxe dominee à la Van der Palm, die er bij Multatuli stevig van langs krijgt in Ideën 451 en 516, of een van de de talrijke dominees die Multatuli in zijn
4 jeugdjaren heeft horen preken. Of was het, zoals Du Perron suggereert, Multatuli's eigenste oudste broer Pieter, die ook al model had gestaan voor Stoffel in de geschiedenis van Woutertje Pieterse, en bovendien het betweterige van Wawelaar combineerde met het dorre en zelfgenoegzame van Droogstoppel? (Du Perron 1937:22)
Silhouet van Pieter Douwes Dekker (1812-1861), Multatuli's oudste broer
Zou het, ten slotte, toeval zijn dat de hoofdpredikant van de "Kerkeraad der Protestantse Gemeente te Batavia" in 1860 A. van Davelaar heette, zoals L.F. Brakel in 1972 wist te achterhalen? Of Davelaar ook al hoofdpredikant was in 1859, toen Multatuli zijn boek zat te schrijven, kon Brakel jammer genoeg niet uitvissen. Maar als dat het geval was, dan moet Multatuli dat zeker en vast geweten hebben. En van Davelaar naar Wawelaar en Havelaar is maar drie letters verschil.
Literatuur Brakel, L.F. (1972), Wawelaar en Van Davelaar. Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 128:493-494 (Korte mededelingen). Buskes, J.J. (1960) Dominee Wawelaar. De Nieuwe Stem, 15 (6-7) (juni-juli):431444. Du Perron, E. (1937), De man van Lebak. Amsterdam, Querido. Smelik, Klaas (1990), De ongelovige vragen van Frits Droogstoppel. Over Multatuli 13 (25):32-41.
5
Sjaalman Sjaalman is Multatuli's alter ego of anders gezegd: het alter ego van Eduard Douwes Dekker na Lebak. Toen de assistent-resident Douwes Dekker in 1856 om eervol ontslag uit 's lands dienst verzocht omdat men geen gevolg wou geven aan zijn aanklacht, brak voor het gezin Douwes Dekker een tijd aan van zwerven, honger lijden en bittere armoede. Pas vijftien jaar later, in 1871, toen uitgever G.L. Funke de rechten op Multatuli's werken systematisch begon op te kopen en opnieuw uit te geven, kwam er enige verbetering, want Funke betaalde royaal. Maar het bleef toch altijd een "tobben", zoals Multatuli het noemde. Voor het personage van Sjaalman had Multatuli dus waarachtig geen model van doen, want sinds Lebak was hij dag aan dag zelf Sjaalman geweest. Zelfs hun uiterlijk komt overeen. Wanneer Droogstoppel zijn gewezen schoolkameraad Sjaalman (terug)ziet, valt hem meteen op hoe blond zijn haar is en hoe blauw zijn ogen, allebei karakteristieken die in elke beschrijving van Multatuli's uiterlijk telkens weer opduiken. Sjaalman bood Multatuli niet alleen de kans om de situatie waarin hij en zijn gezin na Lebak terechtgekomen waren, een plaats te geven in Max Havelaar, maar ook om de zelfgenoegzaamheid te schetsen van arrivisten als Droogstoppel, die arme mensen beschouwen als mislukkelingen die hun mislukking bovendien geheel aan zichzelf te wijten hebben. Sjaalman is arm omdat hij "lui, pedant en ziekelyk" is. Hoe Sjaalman aan zijn naam komt, is niet moeilijk te achterhalen. Wanneer Droogstoppel hem voor het eerst ziet, valt hem op dat Sjaalman "vry kaal in de kleren" steekt en in plaats van "een behoorlyke winterjas" een "soort van sjaal over de schouder" draagt. Die sjaal is hèt symbool van Sjaalmans volstrekte armoede. En in de loop van het boek wordt die armoede alleen maar groter, want aan het einde van hoofdstuk 16 heeft Sjaalman zelfs zijn sjaal niet meer. Toch is het aan de arme Sjaalman te danken dat er een Max Havelaar is. Hij overhandigt aan Droogstoppel een pak van 147 "verhandelingen en opstellen" over de meest uiteenlopende onderwerpen en het is op basis van dat "pak van Sjaalman" dat Ernest Stern Max Havelaar zal schrijven, of dan toch het gedeelte dat over Lebak gaat. Droogstoppel vermeldt alleen de titels van de artikels uit het pak, af en toe vergezeld van zijn commentaar, maar heel wat titels worden in Max Havelaar uitgewerkt of zullen aan bod komen in later werk van Multatuli en vooral in zijn Ideën. Van Sjaalmans pak gaat een grote fascinerende kracht uit. Droogstoppel noemt het "een waar Trojaansch paard". Het inspireerde de redactie van De Gids om aan 147 auteurs te vragen elk een bijdrage te schrijven over een titel uit het pak, en dat leverde in november 1984 een driedubbel nummer op, dat natuurlijk als titel Het pak van Sjaalman kreeg. In Kortrijk is er een boekhandel Sjaalman en in Amsterdam een restaurant met die naam, maar de sites vermelden niet of je daar terecht kunt zonder geld (en zonder jas).
6 In 1860 liet Multatuli bij de Brusselse fotograaf Jules Géruzet zijn portret maken met de bedoeling om het te verkopen. Hij speelde met het idee om nog een tweede portret te laten maken als Sjaalman en dan beide samen te verkopen "om dan juist te treffen door het onderscheid tusschen Havelaar en Sjaalman", zoals hij aan Tine schreef op 28 september 1860. Maar toen hij de Havelaarfoto te zien kreeg, vond hij dat hij er veel te mooi en te jong op stond en dan zou het wel lijken alsof hij zich daarin zou willen "flatteren". Het plan werd opgeborgen en dus kwam er ook geen Sjaalmanfoto. In 1862, echter, maakte Löwenstamm in Amsterdam een portret waarop Multatuli behoorlijk theatraal poseert met een havelock-achtige overjas. Hoewel hij er allesbehalve sjofel uitziet, is men het portret toch "het Sjaalmanportret" gaan noemen, al heb ik niet kunnen vinden wie dat als eerste heeft gedaan. Maar schijnt bedriegt, want volgens Marie Anderson had Multatuli deze "grijsHet zogenaamde Sjaalmanportret: bruinen, vlokkigen mantel met pelerine" Multatuli in 1862 geportretteerd door Löwenstamm geleend van H.C. Bekking, oud-resident van Rembang (en volgens S. Kalff later "door ruiling gekregen"). (Anderson 198:73 en Du Perron 1940:278) Misschien dus toch nog niet zo'n slecht idee om dit portret dan toch maar het Sjaalmanportret te blijven noemen.
Literatuur Anderson, Marie (1981) Uit Multatuli's leven. Met inleiding en annotaties door J. Kortenhorst. Utrecht, Reflex. Du Perron, E (1940), Multatuli's portretten. Elsevier's maandschrift, 50 (4) (maart):273-290. Fens, K (1960), Droogstoppel en het pak van Sjaalman, Parallellen in Max Havelaar. De Linie 28 mei. Hermans, Willem Frederik (1978), Multatuli's portretten. Over Multatuli 1 (1):3-12. Het pak van Sjaalman (1984), De Gids 147 (8,9 en10) (november). Themanummer.
7
Multatuli Multatuli, de auteur van Max Havelaar, is het pseudoniem van Eduard Douwes Dekker. Het is een samenvoeging van de Latijnse woorden "multa" en "tuli", die betekenen "veel" en "ik heb gedragen". Zo vertaalt Multatuli zelf ook zijn pseudoniem in een brief aan Tine van 28 september 1859: "Ik noem mij Multatuli dat is: ik heb veel gedragen." Het is niet zeker waar Douwes Dekker zijn pseudoniem vandaan heeft. De meest waarschijnlijke bron is Horatius' Ars poetica (= Epistola II. III.).412-414: qui studet optatam cursu contingere metam, multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit, abstinuit Venere et vino; wie het gewenste einddoel in de renbaan wil bereiken, heeft als knaap veel gedragen en gedaan, gezweet en kou geleden, en hield zich ver van vrouwen en wijn; Multatuli had behoorlijk wat Latijn geleerd, kende het werk van Horatius goed en stopte Max Havelaar vol met verwijzingen naar Horatius, zoals mevrouw G. KoopsVan Bruggen heeft aangetoond. Stuiveling opperde nog de mogelijkheid dat de naam ontleend zou zijn aan Ovidius' Tristia IV.X.102, maar achtte die piste zelf minder waarschijnlijk. Bij Ovidius staat: "ipsa (variant: "ipseque") multa tuli non leviora fuga", wat betekent "ik heb vele dingen zelf gedragen die niet lichter zijn dan deze verbanning" of in de variante vorm: "ikzelf heb vele dingen gedragen die niet lichter zijn dan deze verbanning." Maar Multatuli kan zijn pseudoniem natuurlijk ook gewoon zelf bedacht hebben, zoal Sötemann meende. In september 1859 probeerde Multatuli zijn toneelstuk De bruid daarboven op de planken te krijgen. Aan Tine schreef hij in de al genoemde brief dat hij zijn naam niet op de affiches wilde, omdat men "in Holland, dom genoeg, dikwijls een vooroordeel heeft tegen menschen die frivole dingen schrijven, en ik misschien later nog weêr in betrekking komen zal." Hij stuurde zijn drama naar W.J.C. van Hasselt op 24 september 1859 met een begeleidend briefje, en daarin komt de naam "Multatuli" voor de allereerste keer voor. Aan het einde van Max Havelaar komt Multatuli zèlf tussen om de fictie die hij heeft gecreëerd (of door Droogstoppel en Ernest Stern heeft laten creëren) brutaal te doorbreken. De slottirade die hij daar uitspreekt, blijft een van de indrukwekkendste bladzijden uit de Nederlandse literatuur, zeker als men ze leest in de eerste of tweede druk, waarin de felle retoriek ondersteund wordt door de typografie. Het model voor Multatuli is, net als bij Sjaalman of Havelaar, Douwes Dekker zelf. Dit keer echter niet de sjofele Sjaalman of de "vliegenreddende" Havelaar, maar de onvermoeibare strijder, die vanuit al zijn ellende met verdubbelde kracht als een feniks is herrezen om zijn recht en dat van de Javaan op te eisen. Voortaan zal
8 hij Nederland wakkerschudden op alle terreinen van het maatschappelijk leven. Aan het einde van Max Havelaar wordt de Multatuli van de de Ideën geboren. Het pseudoniem "Multatuli" heeft zowel bewonderaars als critici geïnspireerd. L.P. Philippo noemde zich "Multapatior" (ik lijd veel), Pol de Mont koos voor "Multafero" (ik draag veel), en ene J. van Brussel publiceerde in 1862 Ideeën van Malletuli. Luim-extract of verzameling van Dolhuis-denkbeelden. Tijdens Multatuli's leven stoorde niemand zich aan zijn pseudoniem. Maar dat bleef niet zo. Menno ter Braak vond het "larmoyant", Cornelis Verhoeven "klagerig" en Maarten 't Hart een "absurd pseudoniem, in potjeslatijn". In 1987 schreef Frans Lopulalan: "Mijn eigen Oom Manu, die heeft pas veel gedragen. Die was sjouwer in de haven van Makassar en hij werd op zijn 55ste vanwege versleten nekwervels als arbeidskracht afgedankt". Maar eigenlijk was dat precies wat Multatuli gewenst had. Aan Tine had hij in dezelfde brief immers geschreven: "een vreemde naam niet waar?" en ook: Welnu als mijn stuk gespeeld wordt [...] hoop ik niet lang daarna klaar te zijn met mijn boek en als dat dan met dien naam Multatuli in de wereld komt, die als mijn stuk een beetje lukt, gaauw [sic] in de gedachten komt omdat hij zoo vreemd klinkt, dan moet dat op mijn boek doen letten. In 1859 is het hem niet gelukt zijn De bruid daarboven opgevoerd te krijgen, maar een naam bedenken waarop men zou letten, dat is hem beter gelukt dan wie ook.
LITERATUUR Bij, C. (1988), What is in a name? Over Multatuli 11 (20):59-61. Koops-Van Bruggen, G. (1990), Nomen est omen. Over Multatuli 13 (24):63-70. Lopulalan, Frans (1987) De plaats die hem rechtens toekomt. Over Multatuli 10 (18):17-18.
9
Tine De vrouw van Havelaar heet Tine. Zij wordt geschetst als een bovenmenselijk toegewijde, begrijpende, liefdevolle en offervaardige vrouw, die onvoorwaardelijk achter haar man staat en blijft staan. In hoofdstuk 9 noemt Multatuli haar "een heldin", in hoofdstuk 11 wordt ons verzekerd dat ze Multatuli "altyd" begreep, en wanneer Havelaar in het twintigste en laatste hoofdstuk de Gouverneur-Generaal om eervol ontslag verzoekt, roept ze uit: "– Goddank [...], dat je eindelyk jezelf kunt zyn!" Een overigens nogal duistere kreet, die bij Hermans de vraag deed rijzen of Tine bedoelde dat Multatuli nu eindelijk "schrijver" zou kunnen worden. (Hermans 1987:64-65) De Tine uit Max Havelaar is rechtstreeks geboetseerd naar Multatuli's werkelijke vrouw, die eveneens Tine werd genoemd. Officieel heette ze Everdina Huberta baronesse van Wijnbergen (1819-1874). Dat "baronesse" was jammer genoeg niet meer dan een titel, die overigens niet geregistreerd was, want Tine was al even arm als Multatuli zelf, ook al verdacht hij haar familieleden er altijd van dat ze haar erfdeel achterhielden. Multatuli heeft Tine voor het eerst gezien toen hij haar in 1845 in Batavia ging afhalen. Ze arriveerde daar vanuit Europa in het gezelschap van onder meer haar zussen en het gezin van haar voogd. Op 26 september 1845 verloofden zij zich en op 10 april 1846 trouwden ze. Zeer tegen de zin van Tines familie, die over Douwes Dekkers' reputatie niet te spreken was. De idyllische sfeer die in Max Havelaar geschetst wordt, stemt allicht overeen met de werkelijkheid van 1856, maar behoorde definitief tot het verleden toen Multatuli in 1859 zijn Max Havelaar zat te schrijven. Zelf leefde hij toen al een paar jaar in de bitterste armoede. Zijn vrouw en zijn twee kinderen werden nog een tijdlang geholpen door Multatuli's broer Jan, maar nadat die in november 1862 teruggekeerd was naar Nederlands-Indië (waar hij in 1864 zou sterven), kwam ook daaraan een definitief einde. Tine, Edu en Nonnie hebben meer nog dan Multatuli de rampzalige gevolgen moeten dragen van zijn heldhaftige beslissing om eervol ontslag te vragen. Hij leefde vanaf 1862 samen met zijn vriendin Mimi, verdiende af en toe iets met wat hij schreef (en zij ook), en had in hoofdzaak voor zichzelf te zorgen. Maar Tine en haar twee kinderen waren geheel afhankelijk van wat Multatuli hen kon toesturen (en dat was zo goed als niets) en van wat hun uit liefdadigheid en medelijden geschonken werd door mensen als Potgieter en Van Vloten. Multatuli heeft zijn Max Havelaar opgedragen "Aan E. H. v. W." Vanaf de vierde druk uit 1875, de eerste die na de dood van Tine op 13 september 1874 het licht zag, en tevens de eerste door de auteur herziene, heeft hij dat uitgebreid tot: AAN DE
DIEP VEREERDE NAGEDACHTENIS VAN
EVERDINE HUBERTE BARONNESSE VAN WYNBERGEN, DER
10 TROUWE GADE, DER
HELDHAFTIGE LIEFDEVOLLE MOEDER, DER
EDELE VROUW. Dat was meer dan verdiend. Want in weerwil van alle ontberingen en ontgoochelingen, is Tine toch onverminderd de Tine uit Max Havelaar gebleven. Altijd is ze blijven geloven in het genie en de kracht van haar man om vroeg of laat te slagen, om eerherstel te krijgen voor zichzelf, verbetering voor de Javaan en brood voor vrouw en kinderen. Nooit leest men in haar brieven een woord van spijt of verwijt. Op 18 januari van het jaar waarin ze zou sterven, schreef ze nog aan Potgieter: "Ja, waarde heer Potgieter ik heb veel veel geleden, maar ik heb ook zeer veel geluk gehad [...]. en dat ik heb kunnen doen wat ik gedaan heb, dat ik de moed behouden heb, O! dat alles heb ik aan Dekker te danken, want hij heeft mij sterk gemaakt toen wij zeer gelukkig waren." Die warme herinnering aan de gelukkige tijd vóór Lebak is ze altijd blijven koesteren in de hoop dat die ooit nog terug zou komen. Tevergeefs.
Tine in 1862
LITERATUUR Hermans, Willem Frederik (1987), De raadselachtige Multatuli. Amsterdam, De Bezige Bij. Tweede herziene druk. Meyer, Josine W.L. (1950), Multatuli en Tine. Amsterdam, Van Oorschot. De vrije bladen 20 (6) (november 1949). Noordervliet, Nelleke (1987), Tine of De dalen waar het leven woont. Amsterdam, Meulenhoff. Pée, Julius (1895), Tine. Brieven van Mevrouw E.H. Douwes Dekker–VanWijnbergen aan Mejuffrouw Stephanie Etzerodt later Mevrouw Omboni. Met een schrijven van de laatste en enkele aanteekeningen uitgegeven door Dr. Julius Pée. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff. Pée, Julius (1937), Multatuli en de Zijnen. Amsterdam, Wereldbibliotheek.
11
Max Niet alleen Havelaar heet "Max", maar ook zijn zoontje, "kleine Max". Max is "een klein blond jongetje van een jaar of drie", waarop vader en moeder erg trots zijn. Het is een "afgebeden kind", dat er pas na zeven jaar huwelijk gekomen is. Hij is ook al ernstig ziek geweest en de dokter heeft toen tot grote schrik van grote Max en Tine gezegd "dat hy een zo ongewoon gevormd hoofd had, en dat er zoveel zorg vereist werd om aandrang naar de hersenen te voorkomen". Het valt dus te begrijpen dat hij een beetje verwend wordt. Tine zorgt altijd zèlf voor hem, al wekt dat "grote verwondering" omdat Europese dames zoiets normaal gezien aan de baboe overlaten. Wanneer Havelaar zijn rede tot de hoofden van Lebak even onderbreekt, merken de djaksa (de inlandse officier van justitie) en de kliwon (het dorpshoofd) iets op aan het hoofd van Max. Na de rede vertellen ze tot grote vreugde van de ouders dat Max "een koningskind" is omdat hij op zijn kruin de "oeser-oeseran" of "dubbele haarwervel" heeft, "die, naar het bygeloof op Java, bestemd is een kroon te dragen." (Ook Saïdjahs buffel, die hem van een aanval door een tijger redt, heeft een oeser-oeseran op zijn achterschoft.) In één van de meest pathetische scènes uit Max Havelaar komt Havelaar terug op de zegen die op Max' hoofdje rust. Nadat Havelaar zijn aanklacht heeft opgestuurd en ongeduldig wacht op het antwoord van de Gouverneur-Generaal, kust hij kleine Max "met een wildheid die 't verschrikte" en zegt: "– Myn kind, als men je zeggen zal dat ik een ellendeling ben, die geen moed had om recht te doen... dat er zoveel moeders zyn gestorven door myn schuld... als men je zeggen zal dat het verzuim van je vader de zegen wegstal van je hoofd... o Max, o Max, getuig dan wat ik leed!" Kleine Max (en ook zijn zusje) spelen op een nog andere manier een centrale rol in Multatuli's boek: het is voor hen geschreven. Max Havelaar, zo roept Multatuli uit in de slottirade, is "iets dat als heilige poesaka (een vereerd erfstuk) zal kunnen bewaard worden door kleinen Max en zyn zusje, als hun ouders zullen zyn omgekomen van ellende". En ook: "Ik wilde aan die kinderen een adelbrief geven van myn hand." Het model voor kleine Max was Multatuli's enige zoon, Edu. Hij werd geboren in Amsterdam in 1854 en overleed in Nice in 1930. In 1896 trouwde hij met Annetta Gerharda (Annette) Post van Leggeloo (1870-1962). Zij hadden geen kinderen. Aan de ene kant was Edu er natuurlijk trots op dat hij een hoofdrol had gespeeld in het zo beroemde boek van zijn vader, maar anderzijds waren hij en zijn zus diegenen die samen met Tine het scherpst hadden geleden onder de noodlottige gevolgen van Max Havelaar. Dat Multatuli Tine aan haar lot had overgelaten en vanaf 1862 met een vriendin samenhokte, heeft Edu, die zielsveel van zijn moeder hield, hem nooit vergeven. Daarbij kwam nog dat Edu door dat eeuwige rondzwerven na Lebak alles bij elkaar slechts één jaar behoorlijk onderwijs had genoten. Dat hij het niettemin nog tot leraar heeft geschopt, pleit voor hem.
12 Maar van zijn vader houden kon hij natuurlijk niet. Multatuli's daarnet al geciteerde pathetische uitroep: "als men je zeggen zal dat het verzuim van je vader de zegen wegstal van je hoofd" moet bij Edu in de loop der jaren een steeds wrangere bijklank gekregen hebben. De opdracht van Max Havelaar aan zijn moeder noemde hij "een ware infamie". Maar de dubbelzinnigheid bleef levenslang bestaan, want als iemand anders het waagde om ook maar één kwaad woord te zeggen over Multatuli, dan werd Edu zo kwaad als alleen zijn vader kwaad kon zijn.
Edu en Nonnie, waarschijnlijk in 1863
LITERATUUR Douwes Dekker-Post van Leggeloo, Annetta (1939), De waarheid over Multatuli en zijn gezin. Een antwoord aan: Julius Pée, Menno ter Braak e.a. van de schoondochter. Den Haag, Van Stockum. Pée, Julius (1940b), Edu. Tijdschrift voor Levende Talen. Orgaan van de Vereeniging van Leeraren in de Levende Talen in België 6 (2):64-71. Ter Braak, Menno (1937a), Multatuli en zijn zoon. (Gevolgd door: Multatuli. Brieven aan Jan van der Hoeven). Groot Nederland 35 (2):164-167 en 168-206.
13
Saïdjah en Adinda Het verhaal van Saïdjah en Adinda heeft tienduizenden lezers tot tranen toe bewogen en is bij de oudere generatie nog altijd goed bekend. Jongeren lezen er nog wel een fragment uit op school, maar vinden het vaak wat te romantisch. Wat te lang uitgesponnen ook. Nochtans blijft het een van de krachtigste vertellingen uit onze letterkunde, en tegen de achtergrond van wat anno 1860 geproduceerd werd, buitengewoon sober. Maar voor wie het nòg soberder en korter wil, heeft de uitgeverij "Eenvoudig Communiceren" in de reeks "Lezen is voor iedereen" in 2007 een versie uitgebracht die je op een kwartier uit hebt. Saïdjahs vader heeft een buffel die letterlijk van levensbelang is, want nodig om het land te bewerken. Maar het districtshoofd van Parang-Koedjang neemt hem af. Er wordt een nieuwe gekocht, die na een paar jaar ook weer afgenomen wordt. De derde wordt Saïdjahs beste vriend en redt hem wanneer een tijger hem aanvalt. Maar ook die buffel wordt afgepakt, en er is geen geld meer voor een vierde. Saïdjahs vader vlucht weg uit schrik dat hij gestraft zal worden omdat hij de huur voor de grond niet meer kan betalen. Hij wordt opgepakt en sterft in de gevangenis. Nu besluit Saïdjah om in Batavia te gaan werken en na "zes-en-dertig manen" terug te keren om met Adinda te trouwen en twee buffels te kopen. Wanneer hij na drie jaar terugkeert, vindt hij zijn dorp verwoest door het Nederlandse leger. Adinda en haar familie zijn gevlucht. Saïdjah sluit aan bij de opstandelingen om op die manier naar Adinda op zoek te kunnen gaan. Op een dag waarop de opstandelingen opnieuw afgestraft zijn door het Nederlandse leger, doolt hij rond en vindt in een dorp de lijken van Adinda's vader en broers en uiteindelijk van Adinda zelf. Hij loopt doelbewust het Nederlandse leger tegemoet en spietst zichzelf op een bajonet. Het verhaal van Saïdjah en Adinda, het 17de hoofdstuk uit Max Havelaar, is het meest romantische hoofdstuk uit het hele boek. Als mogelijke bron van inspiratie is vaak Paul et Virginie genoemd, van de 18de-eeuwse romancier Jacques-Henri Bernardin de Saint-Pierre. Maar er zijn eigenlijk maar twee zaken die een beetje overeenkomen: de exotische setting (bij Bernardin de Saint-Pierre het eiland Mauritius) en de twee jonge, bevriende kinderen die verliefd worden en met elkaar willen trouwen. Virginie sterft ook wel, maar door een schipbreuk, en Paul sterft twee maanden later, maar van verdriet en niet door een bajonet. Bernardin de Saint-Pierre is bovendien veel sentimenteler en in elk geval ontbreekt bij hem volkomen de dubbele aanklacht tegen het misbruik van de plaatselijke hoofden én tegen het geweld van de koloniale bezetter. Paul en Virginie hebben zelfs eigen negerslaafjes in dienst. De parel van het verhaal van Saïdjah en Adinda is het vijfstrofige gedicht "Ik weet niet waar ik sterven zal", dat door de Londense The Contemporary Review van 1 april 1868 "simply a nineteenth-century miracle" werd genoemd. Het inspireerde Richard Hol in 1861 tot zijn "Saïdjah-elegie" en Lodewijk Mortelmans in 1929 tot "Saïdjah's lied". Heel wat bewonderaars van Multatuli hebben hun dochter "Adinda" genoemd. En ze doen het nog steeds. Voor zonen werd eerder "Max" gekozen omdat "Saïdjah" wellicht iets te exotisch klinkt.
14
Of Multatuli zich voor dit verhaal heeft laten inspireren door bestaande figuren en ware gebeurtenissen, is niet bekend. Dik van der Meulen noteert in zijn Multatulibiografie dat Multatuli de naam "Saïdjah" heeft gevonden op een lijst van gedupeerde buffelbezitters, maar om meer dan een naam gaat het niet. (Van der Meulen 2002:319) Het heeft ook geen enkel belang, want "Saïdjah en Adinda" is opgezet als een exempelverhaal dat nooit precies zo, maar in tal van variaties meermaals juist wél heeft plaatsgevonden. Multatuli benadrukt dat nog door zinnen als "Er zyn veel zulke plekken in Lebak" en "Ik weet, en ik kan het bewyzen, dat er vele Adinda's waren en vele Saïdjah's, en dat, wat verdichtsel is in 't byzonder, waarheid wordt in 't algemeen." En daaruit haalt dit verhaal misschien nog zijn grootste kracht. Want vandaag zijn er, ook ver buiten Nederlands-Indië, vele Saïdjah's en Adinda's voor wie dit ontroerende verdichtsel nog altijd bittere werkelijkheid is.
LITERATUUR Janssen, Theo A.J.M. (1994), De verhouding tussen Saïdjah en Adinda in twee varianten. Over Multatuli 17 (33):30-39. Multatuli (2007), Saïdjah en Adinda. Het beroemde liefdesverhaal uit Max Havelaar. Amsterdam, Eenvoudig communiceren. Phijffer, Tom (2002), Nogmaals: het onderzoek naar 'heerendiensten'. Over Multatuli 24 (48):31-35. Termorshuizen, Gerard & Snoek, Kees (1991), Adinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar: Multatuli in Indonesië. Leiden, Dimensie. Van den Doel, H.W. (1994), Over 'brooddronkene vadzige regenten' en andere ambtenaren. Over Multatuli 17 (33):3-29. Van der Meulen, Dik (2002), Multatuli. Het leven en werk van Eduard Douwes Dekker. Nijmegen, Sun.