Werkconferentie ‘Wmo-prestatievelden 7, 8 en 9’ – 14 juni 2011 Verslag werkconferentie ‘Wmo-prestatievelden 7, 8 en 9’ Hieronder kunt het u het verslag lezen van de werkconferentie over de prestatievelden 7, 8 en 9 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze prestatievelden hebben betrekking op maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg. Deze werkconferentie heeft plaatsgevonden op 14 juni 2011. Er waren ongeveer 80 deelnemers aanwezig. De deelnemers zijn als professional of vrijwilliger werkzaam bij organisaties die actief zijn op het terrein van maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg, of cliëntenvertegenwoordiging en belangenbehartiging. Het doel van deze werkconferentie was om rond het maatschappelijke opvangbeleid (en de daaraan gerelateerde beleidsterreinen, samen de prestatievelden 7, 8 en 9 van de Wmo) van gedachten te wisselen, en meningen en ideeën op te halen bij cliënten, vrijwilligers en mensen die professioneel op dit terrein werkzaam zijn. Tijdens de avond zijn in kleinere groepen van 15-20 mensen, de volgende thema’s besproken: 1. Preventie: voorkomen van uitval 2. Uitstroom uit de maatschappelijke opvang 3. Zelfredzaamheid en eigen kracht centraal 4. Samenhang tussen wijkgerichte en stedelijke/regionale voorzieningen De resultaten van de werkconferentie, zoals beschreven in dit verslag, worden gebruikt bij het opstellen van het Wmo-beleidsplan 2012-2015. Dit beleidsplan wordt in het najaar van 2011 ter besluitvorming voorgelegd aan de gemeenteraad van Nijmegen. Hieronder is eerst kort verslag gedaan van de plenaire opening en afsluiting van de avond, waaruit de resultaten van de werkconferentie duidelijk worden. Daarna is per deelsessie beschreven wat er in de discussie naar voren is gekomen. Opening Tijdens de opening geeft dagvoorzitter Aart Jongejan aan dat bij de discussie over het nieuwe Wmobeleid het perspectief van de maatschappelijke opvang en de daaraan gerelateerde beleidsvelden, oftewel de prestatievelden 7, 8 en 9 van de Wmo, niet moet worden vergeten. Daarom is deze avond georganiseerd. Wethouder Bert Frings opent vervolgens de avond: “We staan voor een enorme opgave, we moeten meer doen, met minder geld. Ik doe een beroep op u om mee te denken. We gaan vanavond in gesprek over vier thema’s: − Preventie − Uitstroom − Zelfredzaamheid − Wijkgericht - stedelijk
Als college hebben we de volgende uitgangspunten neergezet, die een belangrijke rol zullen spelen in het nieuwe Wmo-beleidsplan: − We organiseren dingen vanuit een wijkgerichte benadering, dichtbij mensen. Het is daarbij wel zo dat maatschappelijke opvang een regionale opgave is, waarbij het stedelijke en regionale niveau van organiseren belangrijk is. We hechten er veel waarde aan dat de regio meedenkt over de vormgeving van de maatschappelijke opvang. − Eigen kracht is belangrijk. We moeten meer gebruik maken van de creativiteit in het zoeken van oplossingen, en meer kijken naar wat mensen wel kunnen, in plaats van wat ze niet kunnen.” Afsluiting Aan het eind van de avond wordt teruggeblikt op de deelsessies (zie het verslag op de volgende pagina’s). Wethouder Bert Frings geeft aan dat hij het een inspirerende avond vond. Er is veel inbreng geweest vanuit eigen ervaringen van mensen, en vanuit de praktijk van de professionals. Het is vooral gegaan over visie, en niet zo zeer over concrete ideeën. Verdieping en concrete uitwerking is nodig, daar gaan we voor, maar, experimenten op dit gebied hebben tijd nodig, het zal niet allemaal onmiddellijk gerealiseerd kunnen worden. We moeten bij al onze wensen en ambities wel respect hebben voor de situatie waar instellingen in zitten, 24-uurs bereikbaarheid en ontbureaucratisering lijkt wel mooi, maar het moet wel haalbaar zijn.
1. Preventie Centrale vraag: Preventie zal in de komende jaren versterkt moeten worden. Voorkomen van dakloosheid is beter voor de betrokkene, en het is ook een manier om kosten te besparen (opvang met intensieve zorg is duurder dan lichtere hulp). Wat zijn de factoren die preventie meer succesvol maken? -
-
-
-
-
-
Sociale cohesie: het versterken van de sociale cohesie biedt mogelijkheden om maatschappelijke uitval te voorkomen. Contact met buren, het informele netwerk van mensen, zelfbeheer en afspraken met de omgeving kunnen maatschappelijke uitval voorkomen. Laagdrempelige hulporganisatie creëren: een laagdrempelige voorziening, gedragen door mensen, met gebruik van het informeel netwerk, kan preventie bevorderen. Bij zo’n voorziening zou je zonder afspraak terecht moeten kunnen, het zou centraal gelegen moeten zijn, diverse (zorg)partijen zouden hierin moeten samenwerken, zodat mensen met allerlei vragen geholpen kunnen worden. Het zou ook mogelijk moeten zijn om een signaal af te geven over iemand anders. Belangrijk hierbij is wel om de grenzen van de mogelijkheden van de doelgroep van het maatschappelijke opvangbeleid te respecteren. De vraag wordt gesteld waarom zoiets niet al overal bestaat? Wethouder Bert Frings reageert: we hebben in de afgelopen periode subsidieafspraken zó gemaakt, dat er geen ruimte is om dit soort dingen op deze manier te doen. Verschillende potjes subsidie verhinderen echte samenwerking. Bert Frings geeft aan dat anders te willen gaan organiseren. Vroeg signaleren én handelen: het is belangrijk om vroeg te signaleren, én te handelen; er moeten goede verbindingen zijn tussen degene die iets signaleert of laagdrempelige hulp verleent, en het ‘achterveld’ van aanbieders van meer intensieve zorg. Zorgmijders en risicojongeren zijn de belangrijkste groepen die beter gesignaleerd en niet meer losgelaten moeten worden. Het ‘vroege signaleren’ kan verbeterd worden door in de lokale structuur (de wijk) signalering te verbeteren, bijvoorbeeld door intensievere samenwerking van wijkbeheerder, wijkteams, politie, huisarts e.d. We moeten wel voorkomen dat we de regie van mensen over zichzelf overnemen. Zelfbeschikking en eigen verantwoordelijkheid blijven belangrijk. Hulpverleners moeten ook een terughoudende houding kunnen aannemen, om te voorkomen dat men door te veel aandacht voor vroegtijdig signaleren de verkeerde mensen eruit pikt. Werk en projecten die gericht zijn op dagbesteding en werk zijn noodzakelijke voorwaarden voor goede preventie. Werk levert inkomen op, en zinvolle dagbesteding. De Wmo (en de hervorming daarvan) biedt een grote kans om nieuwe manieren te ontwikkelen om werk- en dagbestedingsprojecten op te zetten. Samenwerking met de woningbouwcorporaties is essentieel bij de preventie van dakloosheid en maatschappelijke uitval. Nazorg is erg belangrijk. Het is bekend dat de stap van het verlaten van een zorginstelling, of in sommige gevallen uitval uit een instelling, een belangrijke reden is van dakloosheid of uitval. Dit geldt bijvoorbeeld voor jeugd/jongeren, mensen met een verstandelijke beperking, en ook voor maatschappelijke opvanginstellingen. Nazorg is daarom erg belangrijk, bijvoorbeeld door middel van vriendendiensten en maatjesprojecten. Het is zeer belangrijk om dit direct na een crisis in te zetten. Dit kan nog verder verbeterd worden door risicoprofielen te maken, waarmee bij bepaalde groepen of personen kan worden gekeken hoe uitval kan worden voorkomen.
2. Uitstroom Centrale vraag: Het verblijf in de maatschappelijke opvang moet zo lang zijn als noodzakelijk is, en zo kort als mogelijk is. De capaciteit is immers beperkt (uitstroom betekent dus ruimte voor mensen die opvang nodig hebben), en een snelle uitstroom maakt de kansen om weer in een regulier woon- en leefsituatie te participeren, groter. Wat is er nodig om de uitstroom uit de maatschappelijke opvang op gang te houden en liefst nog te vergroten? Sessie 1 De deelnemers aan de sessie zijn unaniem van mening dat mensen niet te lang in de opvang moeten verblijven. Men ziet hiertoe ook kansen. Op de eerste plaats zijn er meer verschillende woonvormen nodig. Hierbij moet ook maatwerk geleverd kunnen worden. Uitgangspunt moet zijn de eigen verantwoordelijkheid van de bewoners zelf. Er zijn goede voorbeelden waaruit blijkt dat met minimale ondersteuning bewoners zich prima zelf redden, als voorbeeld wordt de Boskapel genoemd. Creëer ruimte voor nieuwe woon initiatieven, zorg voor beschikbaarheid van voldoedne betaalbare woningen/kamers. Als groot probleem wordt gezien de beschikbaarheid van betaalbare woningen/kamers. Uitstroom schiet niet op als er geen woning/kamer beschikbar is, ook al ben je klaar om de stap te zetten. Belangrijk is verder dat men zich niet blind straat op betaald werk, dit is niet zaligmakend. Veel mensen uit de maatschappelijke opvang is dit nog een stap te ver. Het gaat er om dat men een zinvolle dagbesteding kan worden geboden. Verder wordt opgemerkt dat de vele schotten in de financiering een bedreiging vormen. Hier moeten we van af: verschillende partijen en financiers moeten ervoor zorgen dat de mensen geen last hebben van de vele financieringsschotten. Sessie 2 Hulpverleners moeten goed luisteren naar de motivatie van de cliënt niet zeggen wat volgens hen moet, maar luisteren wat de cliënt wil en uitgaan van wat deze kan. Dit vraagt er om dat tijdens de opvang mensen ook wordt geleerd om vragen te durven stellen. Dit is iets wat men vaak verleerd is, niet meer durft. Als mensen uitstromen uit de opvang is een woning alleen niet voldoende, er moet ook structuur boden worden. Niet per se betaald werk, maar wel zinvolle dagbesteding. Anders is er kans op terugval. Ook in deze sessie wordt gepleit voor maatwerk, persoonsgerichte oplossingen, aandacht voor de cliënt als individu. Verder wordt er gevraagd te sturen op de woningmarkt: er is nog steeds woningnood, de urgentieregeling is vaak niet toegankelijk. Afhankelijkheid van de instellingen is de grootste valkuil, daarom opvang zo kort als mogelijk. Verder is van belang dat mensen ook bescherming kunnen blijven vinden: bij dagbesteding en werkvormen. Deze moeten niet weg bezuinigd worden. Deels gebeurt dit nu al met de gesubsidieerde arbeid. Verder is een valkuil de tegengestelde belangen van de hulpverlener en die van de cliënt. Daarom is het zaak de cliënt echt als uitgangspunt te nemen, goed te luisteren en de eigen kracht en motivatie te benutten. 3. Zelfredzaamheid Centrale vraag: Binnen het Wmo-beleid wordt steeds meer de nadruk gelegd op ‘zelfredzaamheid’. Voor een deel is dit ingegeven door het streven de overheidsuitgaven aan zorg te verminderen. Anderzijds biedt het ook kansen om meer te gaan denken vanuit de mogelijkheden die mensen, samen met hun netwerk, zelf hebben om hun leven op orde te krijgen en houden. Wat zijn de (on)mogelijkheden voor de doelgroep van de maatschappelijke opvang, met betrekking tot ‘zelfredzaamheid’?
Aan het begin van beide sessies heeft voorzitter Cindy Cloïn de vraag gesteld op welke vorm van zelfredzaamheid uit het plaatje men graag wil inzoomen. Geclusterde opmerkingen: - Vraag één is: wat verstaan we onder ‘zelfredzaamheid’. Hierbij is sprake van gradaties, de mate van zelfredzaamheid en mogelijkheden is voor iedereen anders. In de kern gaat om het om zoveel mogelijk meedoen en je eigen leven inrichten. - Ook gemeente Beuningen zet breed in op zelfredzaamheid en beziet hoe drempels weggenomen kunnen worden in relatie tot de doelgroep van de maatschappelijke opvang. Er is extra aandacht nodig voor vrijwilligers die zich inzetten voor deze doelgroep; ze kunnen in moeilijke situaties terecht komen. - Mensen zouden de keuze moeten hebben tussen arbeid of vrijwilligerswerk. - Pluryn geeft aan dat het vernieuwen van het sociale netwerk cruciaal is voor een duurzame oplossing: in tegenstelling tot hulpverleners bestaat het eigen netwerk niet uit passanten. Ook bij Hera is de constatering dat het risico op terugval groot is als het netwerk klein is, wat bij de doelgroep van de vrouwenopvang overigens vaak het geval is. - Zelfbeheer van woonvoorzieningen zou centraal moeten staan, daaruit volgen andere vormen van zelfredzaamheid vanzelf, o.a. contact tussen lotgenoten en verbindingen tussen groepen mensen. Goede voorbeelden zijn de Boskapel van het RIBW en de NUNN. Bij de NUNN blijven ze zich verbazen over wat cliënten (liever een andere term, maar welke?) zelf oppakken. Jammer dat de NUNN nu toch weer ondergebracht is bij een instelling (RIBW). Bewoners vertellen over een andere woonvorm, waarbij een bepaalde mate van zelfbeheer eigenlijk bij toeval is ontstaan. De begeleiding die er is, grijpt niet in. Dit heeft voor- en nadelen. - Dat hulp van lotgenoten werkt, is bewezen. Zeker voor de doelgroep van de maatschappelijke opvang, omdat zij vaak een beperkt sociaal netwerk hebben. Er komen steeds meer lotgenotengroepen en er wordt steeds vaker gebruik gemaakt van ervaringsdeskundigheid. Op dit moment is er onvoldoende structurele inzet op lotgenotengroepen. Instellingen, zoals het Inter-lokaal, Hera en NIM zouden hierbij wat betreft bijvoorbeeld allochtone vrouwen meer moeten samenwerken. - In de hulpverlening wordt nog te vaak bepaald voor de cliënt wat er nodig is en wat er moet gebeuren, terwijl zelfregie zonder stramien het uitgangspunt zou moeten zijn, bijvoorbeeld via de presentiemethodiek. Draag geen kant-en-klare oplossingen aan, maar ga uit van wat iemand zelf kan. Schets de mogelijkheden, maar laat de keuze aan de cliënt zelf: ‘diensten aanbieden’ in plaats van ‘hulp verlenen’. In dit verband wordt ook een pleidooi gehouden voor het persoonsgebonden budget bij. Stel doelen die bij de mensen passen, bepaal de doelen samen. Maar: wat als er kinderen in het spel zijn? En hoe verhoudt zelfregie zich tot de maatschappelijke opdracht die instellingen hebben om overlast of het aantal huisuitzettingen terug te dringen. - Humanitas heeft met de thuisadministratie de ervaring dat mensen vaak alleen praktische hulp willen en niet aan de slag willen met de complexe achterliggende problematiek. Beginnen met het op orde brengen van de administratie wint vertrouwen en van daaruit kan de aandacht naar achterliggende problemen. Biedt praktische hulp (accepteer ook dat mensen dingen niet kunnen), zodat er ruimte ontstaat voor problemen die mensen zelf kunnen oppakken. Vestig de aandacht op de dingen die wel goed gaan, begin daar mee. Blijf investeren. - Hulpmijders zijn bang het laatste beetje zelfredzaamheid kwijt te raken. Voorbeeld neef: geen vertouwen meer in hulpverlening, wil niet afhankelijk zijn, wordt nu ondersteund door familielid en kan steeds meer zelf, bloeit op.
-
-
-
-
-
Bij de GGZ hebben ze goede ervaringen met rehabilitatietrajecten (uit VS) oftewel herstelgerichte zorg. In deze benadering wordt een eigen profiel gemaakt (met bijvoorbeeld antwoord op de vraag: hoe loste je vroeger je problemen op?) Mensen bepalen zelf hoe ze de kwaliteit van leven willen versterken en op welk vlak. Ook worden herstelgroepen gevormd door (ex-)cliënten die bijvoorbeeld samen koken. Dit type trajecten vergt een cultuuromslag die een generatie zal duren, bij hulpverleners, maar ook bij cliënten: “ik heb jaren premie betaald en verwacht nu hulp”. Vertrouw op de veerkracht van cliënten, ondanks de ups en downs. Motivatie is niet statisch. Draai in die cirkel van dynamiek mee, durf ook even niets te doen en geef ruimte voor terugval; laat iemand zwemmen als dat nodig is. Niet harder lopen dan cliënten (voorbeeld Somalische mannen Inter-lokaal: vertrouwen winnen, lang traject). Geef het gevoel dat je in mensen gelooft. Op het juiste moment er naast staan, betrokken blijven door “het zand in je hand in een kommetje te houden en niet in het zand te knijpen, dan glipt het uit je vingers”. Schep ruimte voor het maken van fouten, durf risico’s te nemen en schuif die verantwoordelijkheid niet af. Voorbeeld NUNN: aansprakelijkheid verschoven van gemeentebestuur naar hulpverleners. Verweef methodiek voor zelfregie en zelfbeheer in het reguliere werk op alle niveaus (professional, management, bestuur, gemeente) en blijf hierover in gesprek. Beperk het niet tot experimenten. Nu heeft iedere organisatie zijn eigen insteek. Zorg dat je van het versplinterde aanbod gaat naar verbindingen en maak een beweging naar generalisten.
4. Wijkgericht – Stedelijk Gespreksleider: Chérif Ait Abderrahman Centrale vraag De wijk is vaak de vindplaats van problematiek maar niet per definitie de plaats waar de problematiek aangepakt moet worden. Dit varieert per functie. Waar ligt de grens tussen wijkgerichte en stedelijke voorzieningen, als we kijken naar de Wmo-prestatievelden 7, 8 en 9? Sessie 1 In Neerbosch Oost is het samenwerkingsverband ‘Op Maat’ in winkelcentrum de Notenhout opgestart met deelname van meer dan 12 organisaties, waaronder woningbouwcorporaties, welzijn en buurtbewoners die gezamenlijk spreekuur draaien. Toegankelijkheid en laagdrempeligheid staan centraal: iedere vraag mag gesteld worden en de organisaties stemmen af over de keten van (eventuele) hulp. Ondanks dit initiatief blijft outreachend werken van belang in verband met vraagverlegenheid en sociale problemen achter de voordeur. Dilemma over wat in de wijk kan en wat opgeschaald stedelijk georganiseerd moet, vooral vanwege de multi-problematiek die niet altijd meteen herkenbaar is. Voordeel van een samenwerking zoals in NBO is dat er preventief gewerkt kan worden en dat er snel doorverwezen wordt. Een nadeel is dat het ook té generalistisch kan zijn. Aandacht voor specifieke, kwetsbare groepen is van belang. Specialistische hulp moet stedelijk of zelfs regionaal (bijvoorbeeld de jeugdverslavingskliniek in Tiel) worden georganiseerd terwijl in de wijk gesignaleerd moet worden. Daar vinden ook de kleinschaligere vormen van hulp hun plaats. Pas op met structuur-oplossingen voor deze vraagstukken. Een goede invulling van samenwerkingsverbanden biedt ruimte voor maatwerk en is wijkgericht. Inzet van wijkbewoners is daarbij belangrijk, dit moet wel gefaciliteerd worden. Anders dan vaak gedacht kan er meer van bewoners gevraagd worden en ook van vrijwilligers. Voorbeeld: één van de deelnemers (cliënt MO) werkt mee aan de Dag van Lindenholt waardoor hij kennis maakt met mensen en veel te weten komt
over hoe de wijk werkt, welke activiteiten, dienstverlening en mogelijkheden er zijn. Een folder, aanbellen, inschakelen van buren en andere vormen van activering werkt daarbij. Voorbeelden: mobiele koffiebar in hoogbouw voor ontmoeting, buurtborrels, gezamenlijk onderhoud tuintjes / parkjes, straat- contactpersonen, buurttafels en eetcafé’s. Sessie 2 Uitgangspunt moet niet zijn waar de grenzen liggen tussen de wijk en het stedelijke of regionale, maar hoe de bruggen gebouwd moeten worden. Daarnaast de dingen doen die nódig zijn in plaats van wat de taak is van instellingen. Principe van de cliënt centraal en de kanteling, uitgaande van unieke personen die te maken krijgen met doorgaans gestandaardiseerd aanbod. De gemeente kan randvoorwaarden benoemen voor de subsidiëring richting meer vraaggerichtheid ipv output / aanbod. Daarnaast kan de gemeente het geld naar de wijken brengen waar het het meest nodig is en daarbij ruimte benutten voor experimenten. Uitgangspunt is eerder, beter en blijvend interveniëren aan de voorkant van problemen. Specialisten en generalisten kunnen samen werken in de wijk; klinisch op regionale schaal en ambulant op wijkniveau. Zorg voor goede nazorg na een specialistische interventie en betrek daar buren, vrienden, familie goed bij. Werk met risicoprofielen, ook voor toekomstige zorg zoals de groep die te maken krijgt met de IQ-maatregel. Denk buiten de kaders, zoek creativiteit buiten structuren, doe direct zaken met beslissers. Benut signaleringsmogelijkheden beter en maak gebruik van lokale experts en ervaringsdeskundigen. Benader wijken niet alleen vanuit problematische kant, maar kijk vooral naar de kansen en mogelijkheden en breng deze in beeld. Zo zorg je voor meer eigenaarschap van voorzieningen.
Aanwezige organisaties Cliëntenraad IrisZorg Cliëntenraad RIBW De Driestroom De Kentering Gemeente Beuningen Gemeente Nijmegen Gemeente West Maas en Waal Gemeenteraadsleden Nijmegen GGD GGz / Stichting Cliëntinitiatieven Nijmegen HAN Hera Het Kruispunt Humanitas Inter-lokaal IrisZorg JLD NIM PGN / KansPlus Pluryn RIBW NuNN Seniorenraad Stichting Dagloon Talis UVIT Zorgkantoren Vluchtelingenwerk Wethouder gemeente Nijmegen WIG ZZG