Wat te doen met het pensioen bij een bedrijfsovername of -afsplitsing?
1. Aanleiding De laatste jaren zijn bedrijfsovernames en -afsplitsingen aan de orde van de dag en dit proces zal zich de komende tijd voortzetten. Het handhaven van de kwaliteit van het pensioen en het voorkómen van een pensioengat zijn hierbij belangrijke onderhandelingspunten. Het regelen van de toekomstige pensioenopbouw in een nieuwe pensioenregeling krijgt meestal wel aandacht in het onderhandelingsproces. Maar de opgebouwde pensioenrechten in het verleden en overgangsrechten (15-jaars inkoop in het kader van VPL) verdienen minstens zoveel aandacht. Immers, als deze in het oude fonds of bij de verzekeraar achterblijven is de kans groot dat de oude pensioenrechten minder of zelfs niet worden geïndexeerd. Voor de overgangsregeling geldt dat deze meestal vervalt. Voor veel werknemers kan dat een flink pensioengat tot gevolg hebben. Deze notitie dient als inzet bij onderhandeling bij bedrijfsovernames en –splitsingen en bij verzoeken tot dispensatie van de bedrijfstakpensioenregeling. In deze notitie wordt tevens ingegaan op rekenregels voor collectieve waardeoverdracht. Voor iedereen (werknemers en werkgevers) moet van te voren bekend zijn wat de inzet van FNV Bondgenoten voor pensioen bij bedrijfsovernames en -afsplitsingen is, zodat ondernemingen er rekening mee kunnen houden bij hun overnamebesprekingen. Aan het eind wordt de notitie uitgewerkt in een stappenplan, dat kan worden gebruikt in de onderhandelingen. 2. Wat moet er worden geregeld voor pensioen bij bedrijfsovernames en splitsingen? In deze notitie wordt met een bedrijfsovername en -splitsing bedoeld: • de activa/passiva-transactie: overdracht of overgang van een (onderdeel van een) onderneming, waarbij activiteiten worden overgedragen als gevolg van een verkoopovereenkomst, een verhuurovereenkomst en dergelijke; • een juridische fusie (bij een vermogensovergang onder algemene titel, onder andere de rechten en verplichtingen ter zake van pensioenen). Uitdrukkelijk wordt niet bedoeld een aandelenfusie (waarbij de zeggenschap over een onderneming overgaat doordat via aandelentransacties een overheersende positie wordt opgebouwd in de onderneming). In dit laatste geval behouden de werknemers hun pensioenregeling. Sinds 1 juli 2002 geldt als hoofdregel dat bij de overgang van een onderneming ook de pensioenrechten overgaan op de verkrijger van de onderneming (artikel 7: 663 BW). Als de verkrijger (de overnemende werkgever) dus geen pensioenregeling voor zijn eigen werknemers heeft, gaat de pensioenregeling van de overgenomen werknemers mee over. In artikel 7:664, lid 1, sub a wordt een uitzondering op de hoofdregel gemaakt: als de verkrijger zelf een pensioenregeling heeft, dan geldt er een ‘keuzerecht’. De verkrijgende werkgever
mag de oude pensioenregeling handhaven óf de verkrijgende werkgever mag de eigen (bestaande) pensioenregeling toepassen op de overgenomen werknemers vanaf datum overgang. Deze keuze geldt niet als het nieuwe bedrijf valt onder een verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds (BPF). De overgenomen werknemers moeten dan ook gaan deelnemen in het BPF. Als de werknemers zowel bij de oude als de nieuwe werkgever onder een verplichtstelling van een BPF vallen, gaan ze naar het nieuwe BPF (artikel 7:664, lid 1, sub b). Bij cao kan worden afgeweken van de verplichting tot automatische overgang van rechten en verplichtingen uit pensioentoezeggingen (artikel 7:664, lid 1, sub C). Sociale partners kunnen dus voor het over te nemen personeel een meer passende regeling treffen. De afspraken moeten worden vastgelegd in een Sociaal Plan, dat als het is aangemeld bij het Ministerie van Sociale Zaken de status krijgt van een cao (zie Handboek Sociaal Plan). Let op: de pensioenregeling gaat mee over naar de verkrijgende werkgever. Dat betekent niet dat de uitvoering mee over gaat. De pensioenregeling kan dus eerst worden uitgevoerd door een bedrijfstakpensioenfonds, maar na overgang worden uitgevoerd door een verzekeraar. Dit kan gevolgen hebben voor de indexatie van de opgebouwde rechten. Om het pensioen in deze situaties goed te regelen zijn vier vragen van belang: 1) Hoe zien de oude en de nieuwe pensioenregeling eruit? Oftewel: is er een verschil in kwaliteit tussen de oude en de nieuwe regeling? 2) Waar wordt/is de pensioenregeling ondergebracht? 3) Wat gebeurt er met de opgebouwde pensioenrechten? 4) Wat zijn de gevolgen voor de overgangsregeling? Ad vraag 1) Hoe zien de oude en de nieuwe pensioenregeling eruit? Het is mogelijk dat bij overgang van onderneming werknemers van een goede pensioenregeling moeten overgaan naar een slechtere pensioenregeling. FNV Bondgenoten is van mening dat dan in de onderhandelingen, voordat de afsplitsing of overname plaatsvindt, bovenop deze wettelijke regels extra afspraken moeten worden gemaakt. De contante waarde van het verlies aan pensioen moet worden berekend. Het is hierbij van belang dat er overeenstemming is tussen de werkgever en FNV over de uitgangspunten bij deze berekening. Bijvoorbeeld: hoe wordt de indexatie geformuleerd (onvoorwaardelijk of voorwaardelijk) en hoe wordt een onvoorwaardelijke indexatie gecompenseerd. In het geval van een beschikbare premieregeling is het van belang te weten welke rendementen worden gebruikt bij de berekening van de uitkomsten. Deze berekening moet worden gedaan door een actuaris. Voor het formuleren van de uitgangspunten kan advies gevraagd worden bij het Pensioenteam. FNV Bondgenoten is van mening dat het bedrag aan pensioenverlies alleen ten goede mag komen aan de toekomstige pensioenopbouw van de werknemers. Het bedrag kan bijvoorbeeld worden overgedragen aan het nieuwe fonds en ieder jaar per individu worden
gebruikt om extra pensioen in te kopen. Dit kan echter alleen als er een bijspaarregeling is of als deze groep mensen een extra pensioenmodule krijgt toegewezen. Als dit niet mogelijk is kan het bedrag worden overgedragen aan de nieuwe werkgever, maar dan moet het apart van de werkgever elders worden ondergebracht (bijvoorbeeld bij een verzekeraar). Indien dit niet mogelijk is, kan er ook een stamrecht voor het geld worden ingekocht. Het is ook mogelijk dat het bedrag direct aan de werknemers wordt uitbetaald. De belasting rekent dan wel direct af en de mensen houden dus minder over. Bij de laatste twee opties is het echter de vraag of dit geld dan aan pensioen wordt besteed. Uitbetalen in stamrecht of direct uitbetalen heeft dus niet onze voorkeur, maar soms zijn er geen andere mogelijkheden. Extra aandacht moet hierbij worden gegeven aan (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten met premievrije deelname (voor het deel dat zij arbeidsongeschikt zijn hoeft er geen pensioenpremie te worden betaald). Deze mensen kunnen voor het deel dat zij arbeidsongeschikt zijn achterblijven bij het oude pensioenfonds. Als zij mee overgaan naar de nieuwe pensioenregeling moet de pensioenopbouw van de oude pensioenregeling tot aan datum pensionering worden ingekocht. Zij hebben immers premievrije deelname verkregen op basis van de oude pensioenregeling. Ad vraag 2) Waar wordt/is de pensioenregeling ondergebracht? Voor de uitvoering van de pensioenregeling zijn verschillende opties mogelijk: een bedrijfspensioenfonds (BPF), een ondernemingspensioenfonds (OPF) of een verzekerde regeling. De voorkeur van FNV Bondgenoten ligt bij de grootste collectiviteit: een BPF of een OPF. Het is mogelijk dat de nieuwe onderneming een eigen cao wil afsluiten of dat de verkrijgende onderneming al een eigen cao heeft. Met deze eigen cao kan het bedrijf dispensatie van een BPF aanvragen. Als het nieuwe bedrijf (of de verkrijgende onderneming) onder de verplichtstelling van een BPF valt, of bij een bestaand OPF kan aansluiten, dan heeft dit de voorkeur bóven het afsluiten van een verzekerde regeling of het oprichten van een nieuw OPF. Natuurlijk moet er ook naar de kwaliteit van de pensioenregeling van zowel het BPF als het OPF en de dekkingsgraad worden gekeken. Een verzekerde regeling is enkel een optie als de andere twee geen mogelijkheden bieden. Het nadeel van een verzekerde regeling is namelijk dat de zeggenschap van werknemers veel minder goed is geregeld. Bovendien worden de kosten vaak ondoorzichtig versleuteld, zodat de onderhandelingen over de pensioenregeling worden vertroebeld. Ook zijn de indexatievooruitzichten vaak slechter, omdat kleine contracten minder rendement bieden. Als het bedrijf eerst onder een BPF viel, is het mogelijk om hier vrijwillig bij aangesloten te blijven. Vanuit de Pensioenwet worden hier in artikel 121 de volgende eisen aangesteld: de loonontwikkeling van de nieuwe werkgever moet ten minste gelijk zijn aan die van de bedrijfstak en de werkgever moet deelnemen in de sociale fondsen van dezelfde bedrijfstak, of er moet sprake zijn van een groepsverhouding tussen de werkgever die zich vrijwillig wil aansluiten en de andere werkgevers van die bedrijfstak. De aansluiting moet plaatsvinden aansluitend aan een periode waarin de werkgever wel onder de werkingssfeer van het BPF
viel. In de statuten moet een vrijwillige aansluiting zijn opgenomen en het BPF-bestuur moet hier positief over besluiten. Was er bij het bedrijf vroeger een OPF, dan kan het afgesplitste deel bij dit OPF blijven (artikel 122 PW, zie ook paragraaf 5). Zijn beide voorgaande opties niet mogelijk, dan moet er een nieuwe uitvoerder worden gevonden. Bij een groot aantal werknemers is het mogelijk een OPF op te richten. Dit heeft de voorkeur van FNV Bondgenoten. Als het om een klein aantal werknemers gaat is een verzekerde regeling de enige optie. Bij een verzekerde regeling is het van belang om een aantal zaken goed te regelen. De belangrijkste zijn medezeggenschap en indexatie. Ad vraag 3) Wat gebeurt er met de opgebouwde pensioenrechten? Voor een overdracht van de opgebouwde pensioenrechten over het verleden zijn er geen wettelijke regels. Er is ook geen wettelijke plicht tot collectieve waardeoverdracht. Als de pensioenen achterblijven, zullen de betreffende werknemers ‘slaper’ worden. Hun opgebouwde rechten worden op dezelfde manier geïndexeerd als die van de gepensioneerden. In veel pensioenregelingen wordt er een verschil gemaakt tussen de indexatie van actieve werknemers enerzijds en die van gepensioneerden en slapers anderzijds. Voor actieve werknemers wordt vaak de loonindex gehanteerd en voor de gepensioneerden en slapers de prijsindex. Historisch bekeken is de loonindex hoger dan de prijsindex. Als de opgebouwde pensioenrechten dan achterblijven, zullen deze dus minder goed worden geïndexeerd. Dit betekent een achteruitgang voor deze groep werknemers. Bovendien kunnen de opgebouwde pensioenrechten van sommige mensen in één keer worden afgekocht, als het opgebouwde pensioenrecht minder dan € 400,-- per jaar is op 65jarige leeftijd. Dit gaat dan ten koste van de mensen met een korte diensttijd en/of laag loon. Om dit te voorkomen kan er worden onderhandeld over een collectieve waardeoverdracht. De opgebouwde pensioenrechten van alle werknemers worden dan in één keer overgedragen naar het nieuwe fonds/verzekeraar. De oude pensioenrechten worden dan, net als bij individuele waardeoverdracht, ‘geplakt’ aan de nieuwe regeling en geïndexeerd als actieve pensioenrechten. Voor deze collectieve waardeoverdracht zijn geen wettelijke of gemeenschappelijke rekenregels, daarom stelt FNV Bondgenoten haar eigen uitgangspunten vast. FNV Bondgenoten is van mening dat bij collectieve waardeoverdracht een evenredig deel van de dekkingsgraad van het pensioenfonds dient te worden meegegeven ten behoeve van de deelnemers. Dit betekent dat de nominale opbouw + een opslag conform de dekkingsgraad wordt overgedragen. Iedereen heeft namelijk in het verleden meebetaald aan de opbouw van de reserve en mag daar ook van blijven profiteren. Als zij geen deel van de buffer meekrijgen wordt hun zekerheid kleiner en indexatievooruitzicht veel minder en profiteert de groep achterblijvers bovenmatig. Een ander voordeel van deze methode is dat de betrokken pensioenfondsen/verzekeraars elkaar zoveel als mogelijk compenseren voor het risico van ‘verwateren’ van de dekkingsgraad. Voor deze verrekeningsmethode is het noodzakelijk dat er met uniforme rekenregels wordt gerekend. De dekkingsgraad moet op uniforme wijze worden vastgesteld, maar ook het verzekeringstechnisch na- of voordeel moet worden berekend. Zolang er geen wettelijke
rekenregels zijn moeten betrokken fondsen/verzekeraars zelf afspraken maken over de te hanteren grondslagen. Tot slot is het van belang dat er overeenstemming is over de aan de waardeoverdracht verbonden uitvoeringskosten. De berekening en uitvoering kan behoorlijk in de papieren lopen. FNV Bondgenoten is van mening dat dit niet ten koste mag gaan van de over te dragen pensioenrechten en de toekomstige indexatieverwachtingen van het pensioen. Bij een collectieve waardeoverdracht is artikel 83 van de Pensioenwet van belang. Hierin staat dat voor een collectieve waardeoverdracht geen bezwaren mogen worden ingediend door de belanghebbenden nadat zij schriftelijk zijn geïnformeerd. Ook moet de collectieve waardeoverdracht drie maanden van te voren aan de toezichthouder (De Nederlandsche Bank) zijn gemeld en de toezichthouder mag geen bezwaar hebben tegen de overdracht. Ad vraag 4) Wat zijn de gevolgen voor de overgangsregeling? De overgangsregelingen verdienen extra aandacht, maar worden helaas nogal eens overgeslagen. In het kader van VPL (afschaffing fiscaal voordeel premie vut en prepensioen) zijn er veel overgangsregelingen afgesproken. Vaak zijn er twee soorten overgangsregelingen: Ten eerste betreft het een overgangsregeling voor de mensen die geboren zijn op of na 1 januari 1950, ter compensatie van het vervallen van het prepensioen en de vutregeling. In veel pensioenregelingen is er extra pensioenopbouw geregeld door middel van een 15-jaarsinkoopmaatregel. Deze inkoop geeft werknemers de mogelijkheid onder voorwaarden aanvullend ouderdomspensioen op te bouwen. Eén van de voorwaarden is meestal dat de werknemer in dienst moet blijven tot de (vervroegde) pensioendatum of tot het eind van de 15-jaars periode (in de meeste gevallen is dat 2021). In veel regelingen vindt deze finale afrekening pas op het eind van deze termijn plaats. Vertrekkende deelnemers krijgen de overgangsregeling niet mee. FNV Bondgenoten vindt dat het vervallen van deze inkoop moet worden voorkomen. Dit kan door het overgangsrecht in één keer in te kopen bij de oude pensioenuitvoerder. Een andere mogelijkheid is het geld apart te zetten bij een verzekeraar, die ieder jaar een deel van het overgangsrecht inkoopt. Ten tweede is er een regeling voor de mensen die voor 1950 zijn geboren; zij mogen bij hun oude werkgever hun oude ouderdomspensioen-, prepensioen- en vut-regeling behouden. Voor deze mensen is het erg lastig en duur om pensioenrechten in één keer in te kopen. De beste oplossing is deze mensen in dienst te laten bij de oude werkgever en eventueel te detacheren bij de nieuwe. Tot slot Bij een overgang of afsplitsing van een onderneming moet de kwaliteit van het pensioen van werknemers worden gewaarborgd. Het, tot nu toe enigszins verwaarloosd, belang voor werknemers is groot. Er moet een inkomen voor 15 jaar of meer worden verzorgd, zonder dat daar op het moment van uitbetalen betaalde arbeid tegenover staat. Voor een goede overgang hanteert FNV Bondgenoten de volgende uitgangspunten: • De nieuwe pensioenregeling is ten minste gelijkwaardig aan de oude. Zo niet dan moet het verschil worden afgekocht.
• •
•
De nieuwe pensioenregeling moet worden ondergebracht bij een BPF of een OPF. Enkel als dit niet mogelijk is kan worden uitgeweken naar een verzekerde regeling. Als de oude pensioenrechten worden overgedragen middels collectieve waardeoverdracht wordt een evenredig deel van de buffer in het pensioenfonds/verzekerde regeling meegegeven. Als er overgangsregelingen vervallen moet dit worden gecompenseerd.
Voor de eindbeoordeling is geen blauwdruk te geven. De antwoorden op de vier vragen in samenhang met elkaar worden bekeken: bij de beoordeling van de totale verwachting van het pensioenresultaat moet én naar de indexatiekansen in de toekomst én naar de toekomstige pensioenopbouw én naar het handhaven van de overgangsregelingen worden gekeken. Het waarborgen van het pensioen kost veel geld. De onderhandelingstrajecten zijn vaak moeizaam en technisch. Een goede pensioenadviseur is hierbij noodzakelijk. Het team Pensioenen kan u hierbij helpen.
Bijlage 1: Stappenplan voor pensioen bij bedrijfsovernames en -afsplitsingen Een deel van een bedrijf wordt afgesplitst en gaat zelfstandig verder of wordt overgenomen. Het handhaven van de kwaliteit van het pensioen en het voorkómen van een pensioengat zijn hierbij belangrijke onderhandelingspunten. Voor een goede afhandeling van het pensioen moeten hierbij de volgende vragen worden beantwoord: 1) Is er sprake van een aandelentransactie, een activa/passiva transactie of een juridische fusie? Alleen bij een activa/passiva-transactie en een juridische fusie gelden de wettelijke regels voor pensioen bij overgang van onderneming. Als er sprake is van een aandelentransactie gaat de oude pensioenregeling direct mee met de overgenomen werknemers. 2) Heeft overgenomen werkgever wel een eigen pensioenregeling en de verkrijger niet? Dan gaat de pensioenregeling van de oude werkgever mee over naar de verkrijger. 3) Is de verkrijger verplicht aangesloten bij een BPF? Dan vallen de overgenomen werknemers onder de verplichtstelling van het BPF. 4) Heeft de overgenomen werkgever een eigen pensioenregeling en de verkrijgende werkgever ook? Dan heeft de verkrijgende werkgever de keuze de pensioenregeling van de overgenomen werknemers te handhaven òf de verkrijgende werkgever mag de eigen (bestaande) pensioenregeling toepassen op de overgenomen werknemers vanaf datum overgang. Kiest de verkrijger (de overnemende partij) voor het handhaven van de oude pensioenregeling dan moet dezelfde pensioenregeling worden uitgevoerd. Dit hoeft niet bij dezelfde uitvoerder/verzekeraar. FNV Bondgenoten heeft de voorkeur voor een BPF of OPF. Een verzekerde regeling is alleen toegestaan als een OPF of BPF niet mogelijk is. Als de bestaande (eigen) pensioentoezegging van verkrijger van toepassing wordt op overgenomen werknemers vanaf datum overgang gelden onderstaande stappen. 5) Schakel een pensioenadviseur in voor ondersteuning!! 6) Wat is de kwaliteit van de oude pensioenregeling en van de nieuwe pensioenregeling? Let op hoogte franchise, opbouwpercentage en indexatie, middelloon-, eindloon- of beschikbare premieregeling, nabestaandenpensioen of opbouw- of op risicobasis. Laat via de werkgever een actuaris het verschil in pensioen per werknemer berekenen.
7) Zijn er overgangsregelingen van toepassing? Zo ja, dan moeten deze worden afgekocht bij de oude werkgever. 8) Hoe wordt de nieuwe pensioenregeling uitgevoerd: via een BPF, een OPF of is enkel een verzekerde regeling mogelijk? FNV Bondgenoten wil enkel een verzekerde regeling als een BPF of OPF niet mogelijk is. 9) Kunnen de deelnemers van het verzelfstandigde bedrijf achterblijven bij het OPF (artikel 122 van de Pensioenwet)? 10) Is een collectieve waardeoverdracht noodzakelijk voor het handhaven van de kwaliteit van de reeds opgebouwde pensioenrechten en de toekomstige pensioenrechten? 11) Onder welke voorwaarden en afspraken is collectieve waardeoverdracht mogelijk? FNV Bondgenoten vindt dat bij collectieve waardeoverdracht een evenredig deel van de dekkingsgraad aan de ex-deelnemers moet worden meegegeven. 12) Is collectieve waardeoverdracht mogelijk bij de verzekeraar? 13) Indien een collectieve waardeoverdracht gewenst is moet er overeenstemming zijn over de grondslagen waarop de dekkingsgraad wordt vastgesteld (uniforme disconteringsvoet, uniforme regels voor sterfte en kosten). 14) Wat is de dekkingsgraad van het oude en het nieuwe fonds? 15) Indien het oude fonds armer is dan het nieuwe: hoe wordt een tekort aan dekkingsgraad van het oude fonds gecompenseerd? Oftewel: moet de werkgever extra betalen? 16) Indien het oude fonds rijker is dan het nieuwe: Hoe wordt een overschot van de dekkingsgraad van het oude fonds uitgekeerd aan de betreffende deelnemers, zodat hun indexatievooruitzichten gelijk blijven? Hoe is de zeggenschap over dit overschot geregeld? Wie betaalt de aan de waardeoverdracht verbonden uitvoeringskosten?