Ad Knotter
Vreemdelingen in Amsterdam in de 17e eeuw: groepsvorming, arbeid en ondernemerschap*
In h u n boek Nieuwkomers, Nakomelingen, Nederlanders geven J a n Lucassen en R i n u s P e n n i n x een systematisch overzicht van de komst v a n 'nieuwkomers' naar N e d e r l a n d i n de afgelopen vier eeuwen. H u n onderzoek is met name gericht op de v r a a g hoe verschillende groepen als m i n d e r h e d e n i n de Nederlandse samenleving hebben gefunctioneerd en uiteindelijk zijn geassimileerd. H e t lijkt mij goed h u n systematiek ook voor de A m s t e r d a m s e vreemdelingen i n de 17e eeuw aan te houden. Z i j onderscheiden vier c a t e g o r i e ë n : 1
2
Ten eerste: politieke en/of religieuze vluchtelingen. I n de 17e eeuw gaat het o m groepen die ook i n A m s t e r d a m een grote rol hebben gespeeld, namelijk Zuidnederlanders - zowel V l a m i n g e n , W a l e n als Brabanders - , Portugese, Spaanse en Oosteuropese j o d e n en Franse hugenoten of réfugiés. Ten tweede: arbeidsmigranten of passanten die hier voor een aantal j a r e n , m a a r i n p r i n c i pe tijdelijk, arbeid verrichtten, zoals m a t r o z e n en soldaten voor leger en vloot en zeelieden op de koopvaardij, bijvoorbeeld op de schepen van de Oostindische C o m p a g n i e . H o e w e l de meesten van h e n waarschijnlijk v i a A m s t e r d a m zijn geworven en vertrokken, k u n n e n zij als passanten moeilijk als 'vreemdelingen i n A m s t e r d a m ' betiteld worden. D a t ligt anders v o o r d e aanzienlijke aantallen vrouwelijke dienstboden, die door Lucassen en P e n n i n x eveneens tot de passanten worden gerekend. 3
A l s derde categorie onderscheiden zij trekarbeiders die allerlei seizoengebonden werk verrichtten, m a a r elk j a a r opnieuw naar huis terugkeerden. Z i j vonden voornamelijk werk op het platteland: als grasmaaiers i n de landbouw, als grondwerkers i n infrastructurele werken en als turfgravers i n de veenderijen. I n A m s t e r d a m k w a m e n zij wel op doorreis, en m o gelijk werkte een gering aantal ook al i n de 17e eeuw i n de A m s t e r d a m s e bouw. D a t is althans i n de 18e en de 19e eeuw voor metselaars en grondwerkers het geval; voor de 17e eeuw heb ik daarvoor geen bewijzen. 4
5
Wat dat betreft zijn we gelukkiger i n de vierde en laatste categorie: de migranten, die zich o m economische redenen permanent vestigden. I n tegenstelling tot de vorige groep betreft het hier voornamelijk vestiging i n de steden, niet i n het minst i n A m s t e r d a m . Deze categorie *
1
2 3 4 5
Enigszins bewerkte tekst van een lezing gehouden op het symposium ' D e positie van de vreemdeling i n H o l land', in het Gemeentemuseum te D e n H a a g op 23 september 1994 ter gelegenheid van het twintigjarige bestaan van de Historische Vereniging H o l l a n d . J . Lucassen en R . Penninx, Nieuwkomers, Nakomelingen, Nederlanders. Immigranten in Nederland 1550-1993 ( A m sterdam 1994), gewijzigde herdruk van Nieuwkomers. Immigranten en hun nakomelingen m Nederland 1550-1985 (Amsterdam 1985). E e n schets over de historische aspecten van de lange-afstandsmigratie verscheen als research paper van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis: J a n Lucassen, Dutch long distance migration. A concise history 1600-1900 (Amsterdam z.j.). Deze research paper is weer verwerkt in: idem, ' T h e Netherlands, the Dutch, and long-distance migration i n the late sixteenth to early nineteenth centuries', in: N . C a n n y (red.), Europeans on the move. Studies on European migration, 1500-1800 (Oxford 1994), 153-191. Het lijkt mij gewenst dat dit uitstekende overzicht voor een groter publiek ook in het Nederlands wordt gepubliceerd. Lucassen en Penninx, Nieuwkomers, 29-30. Vergelijk: J . R . B r u i j n e n J . Lucassen (red.), Op de schepen der Oost-Indische Compagnie. Vijf artikelen van J. de Hullu, ingeleid, bewerkt en voorzien van een studie over de werkgelegenheid bij de VOC (Groningen 1980). Vergelijk:J. Lucasssen, Naar de kusten van de Noordzee. Trekarbeid in Europees perspektief 1600-1900 (Utrecht 1984). Vergelijk: A . Knotter, ' D e Amsterdamse bouwnijverheid i n de 19e eeuw tot ca. 1870. Loonstarheid en trekarbeid op een dubbele arbeidsmarkt', Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis (TvSG) 10 (1984) 123-154.
219
V r e e m d e l i n g e n i n A m s t e r d a m i n de 17e eeuw
is i n A m s t e r d a m g r o n d i g onderzocht d o o r de vroegere gemeente-archivaris S i m o n H a r t . Z i j n boek Geschrift en Getal over dit onderwerp werd i n 1976 door de H i s t o r i s c h e V e r e n i g i n g 6
H o l l a n d uitgegeven. I n zijn nagelaten collectie op het gemeentearchief bevindt zich echter 7
nog veel meer interessant m a t e r i a a l . H a r t heeft aan het licht gebracht hoe e n o r m belangrijk de migratie was uit O o s t - N e d e r l a n d - met name G e l d e r l a n d en Overijssel - , uit het aangrenzende D u i t s l a n d - met name Westfalen en Nedersaksen - en uit S c a n d i n a v i ë . L u c a s s e n en P e n n i n x m e r k e n terecht op, dat het onderscheid tussen vestiging o m politieke of religieuze d a n wel economische redenen niet absoluut is: wie vlucht o m zijn geweten, z a l 8
zo mogelijk een l a n d kiezen waar een b o t e r h a m te verdienen valt, zo schrijven z i j . D a t is een o p m e r k i n g die hout snijdt, en wel o m twee redenen. I n de eerste plaats omdat de economische mogelijkheden de r i c h t i n g van de vluchtelingenstroom bepalen. D a t is tegenwoordig zo en dat was i n de 17e eeuw niet anders. I n de tweede plaats zijn economische aspecten v a n belang, omdat zij het succes van vreemdelingen i n h u n nieuwe o m g e v i n g bepalen, dat w i l zeggen de mogelijkheden v a n blijvende vestiging en, zo zou ik w i l l e n toevoegen, h u n acceptatie door de 'ontvangende' bevolking. W a t dit laatste betreft was er i n A m s t e r d a m i n de 17e eeuw w e i n i g verschil tussen i m m i g r a n t e n ' o m den brode' of 'omwille des geloofs': of zij slaagden als i m m i g r a n t h i n g i n belangrijke mate af van h u n economische succes als ondernemer, a m b a c h t s m a n of arbeider. In dit artikel w i l ik vooral op dit laatste punt ingaan. H e t gaat mij o m de relatie tussen groepsvorming - anders gezegd: een zekere afgeslotenheid op sociaal en cultureel gebied - aan de ene kant, en het economisch functioneren van vreemdelingen - kort gezegd: h u n arbeid en h u n ondernemerschap - aan de andere kant. Ik zal proberen aan te tonen dat vreemdelingen, zowel vluchtelingen als arbeidsmigranten en zowel kooplieden en ondernemers als ambachtslieden en arbeiders, succes h a d d e n als i m m i g r a n t e n doordat zij zich als groep toelegden op specifieke economische activiteiten. A l l e e n op deze wijze k o n d e n vreemdelingen profiteren van de economische mogelijkheden die A m s t e r d a m h u n b o o d (en andersom). Z i j deden waar zij goed i n waren en wisten daardoor een eigen plaats i n de samenleving te verwerven. Ik w i l het dus nadrukkelijk hebben over de geslaagde i m m i g r a n t e n , rijk of m i n d e r rijk, die z i c h blijvend vestigden i n A m s t e r d a m , daar een bestaan opbouwden, trouwden, eventueel k i n d e r e n kregen en zich op h u n eigen wijze manifesteerden i n het economische en maatschappelijke leven. D e vreemdelingen dus die sporen nalieten i n de stad, i n de b r o n n e n en in de geschiedschrijving. H e t is goed o m te bedenken dat er ook een andere categorie m i granten was, v a n wie vrijwel niets bekend is: tijdelijke passanten die het niet 'maakten' i n de stad, weer verder trokken of tot armoede vervielen. D e o m v a n g van deze categorie is moeilijk vast te stellen, m a a r k l e i n zal h u n aantal niet zijn geweest. Pontanus, een 17eeeuwse A m s t e r d a m s e kroniekschrijver, stelde dat meer dan 9 0 % van de bedeelden i n het begin van de 17e eeuw v r e e m d e l i n g was. O n d e r hen 'Fransoysen, W a l e n , Brabanders, V l a m i n g h e n , V r i e s e n , Eemdenaers, Enghelsche, Westphaalsche, D i t m a r s c h e , Eydersteetse ende andere uutlandische n a t i ë n [...]'. D a t is de keerzijde van het succes: de enorme mogelijk9
6 7 8 9
S. Hart, Geschriften Getal. Een keuze uit de demografisch-, economisch- en sociaal-historische studiën op grond van Amsterdamse en Zaanse archivalia, 1600-1800 (Dordrecht 1976). Gemeentearchief Amsterdam, archief 883, collectie D r S. Hart, i n het bijzonder inv. nrs 645-719. Lucassen en Penninx, Nieuwkomers, 29. I.J. Pontanus, Historische Beschrijvinghe der seer wijt beroemde coop-stad Amsterdam (Amsterdam 1614) 129-130, geci-
220
Vreemdelingen in Amsterdam in de 17e eeuw
heden die Amsterdam in de 17e eeuw bood, trokken van heinde en ver immigranten aan van allerlei slag die op goed geluk probeerden een plaatsje te veroveren. Het ligt voor de hand dat er onder hen ook een aanzienlijk aantal was dat buiten de economische boot viel. Economische specialisatie op basis van sociaal-culturele groepsvorming kan worden beschouwd als een strategie om de kans daarop zoveel mogelijk te verkleinen. Ik zal nu achtereenvolgens verschillende categorieën vreemdelingen in Amsterdam bespreken. In navolging van Lucassen en Penninx maak ik een tweedeling tussen immigranten als politieke of religieuze vluchtelingen en immigranten op economische basis. Ik zal mij daarbij beperken tot immigranten die zich permanent vestigden, dus de trekarbeiders en de passanten laten passeren. Door de instroom van immigranten veranderde de bevolking van Amsterdam in de 17e eeuw voortdurend van samenstelling. Amsterdam was bij uitstek een stad van vreemdelingen, waarschijnlijk meer dan andere steden in Holland. Het is dan ook geen wonder dat er over dit onderwerp al veel is geschreven. Van de historici wil ik vooral J.G. van Dillen noemen. In diverse publikaties uit de jaren 1920 en 1930 vindt men de resultaten van zijn onderzoekingen naar vreemdelingen in Amsterdam in de 17e eeuw, zowel naar religieuze vluchtelingen als naar immigranten op economische basis. In 1954 publiceerde hij een samenvatting van zijn bevindingen en die van anderen onder de titel: 'Omvang en samenstelling van de bevolking van Amsterdam in de 17e en 18e eeuw', waarin veel van de hier behandelde problematiek is terug te vinden. Wat het onderzoek sindsdien heeft opgeleverd moge blijken uit onderstaand overzicht. 10
Politieke en/of religieuze vluchtelingen: joden, Zuidnederlanders en hugenoten In de categorie politieke of religieuze vluchtelingen zijn de Zuidnederlanders, de joden en de hugenoten de belangrijkste groepen. Allereerst iets over de omvang van deze groepen. Het meest omstreden is wel het aantal Zuidnederlanders dat na de val van Antwerpen naar het Noorden trok. Ik geef er de voorkeur aan de zeer hoge aantallen die de kunsthistoricus Briels nu al enige jaren verdedigt niet te volgen. Als wij de verhouding tussen het aantal ondertrouwden uit de Zuidelijke Nederlanden en het totale aantal ondertrouwden tussen 1578 en 1625 als maatstaf nemen, en die verhouding vervolgens toepassen op het aantal inwoners in Amsterdam omstreeks 1620, kom ik op ongeveer 10.000 Amsterdammers van Zuidnederlandse afkomst, aanzienlijk minder dan de door Briels geschatte 25.000. Amsterdam had toen 100- a 110.000 inwoners. 11
teerd bij J . G . van Dillen, 'Amsterdam in Bredero's tijd', De Gids xxix (1935 II), 308-336, aldaar 328, en J . G . C . A . Briels De Zuidnederlandse immigratie in Amsterdam en Haarlem omstreeks 1572-1630. Met een keuze van archivalische gegevens betreffende de kunstschilders (diss. Utrecht 1976) 29. 10 J . G . van D i l l e n , ' O m v a n g en samenstelling van de bevolking van Amsterdam i n de 17e en 18e eeuw', Bijdragen en Mededelingen'derDialeden-commissie van de Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen 14 (1954), herdrukt in: idem, Mensen en achtergronden. Studies uitgegeven ter gelegenheid van de tachtigste jaardag van de schrijver (Groningen 1964) 484-497. 11 Ibidem, 27. Deze schatting is een slag i n de lucht. H i j is gebaseerd op het aantal nieuwe poorterinschrijvingen, maar daarbij worden ook de inschrijvingen uit een aantal Duitse steden opgeteld zonder dat vaststaat dat het om Zuidnederlanders gaat. E r g waarschijnlijk is dit niet, omdat bij de poorterinschrijving de geboorteplaats vermeld werd en niet de laatste woonplaats, zoals Briels bij V a n D i l l e n had kunnen lezen: J . G . van D i l l e n (ed.), Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het güdewezen van Amsterdam (Amsterdam 1929)xxxiv, noot 1. Bovendien gaat het niet aan de verhoudingen onder de nieuw ingekomen poorters, immigranten dus, op de gehele
221
Vreemdelingen in Amsterdam in de 17e eeuw
Omstreeks dezelfde tijd waren er waarschijnlijk omstreeks 1000 joden in Amsterdam, maar hun aantal groeide in de loop van de eeuw aanzienlijk door immigratie uit Spanje en later ook uit Midden- en Oost-Europa. Een recente schatting van Jonathan Israël komt op 3000 omstreeks 1650 en mogelijk 10.000 aan het eind van de eeuw op een bevolking van ongeveer 200.000. Deze laatste schatting lijkt mij aan de hoge kant. Over het aantal hugenoten die in de jaren tachtig en negentig van de 17e eeuw, vooral na de herroeping van het Edict van Nantes in 1685, naar Amsterdam vluchtten, zijn enige jaren terug nieuwe berekeningen gemaakt door Nusteling: hij komt uit op een aantal van 5200. Overigens geven deze getallen niet meer aan dan de orde van grootte waarin wij moeten denken. 12
13
14
Joden
Over de economische aspecten van de komst van deze speciale groepen vreemdelingen is al heel veel geschreven, zij het met een andere vraagstelling dan de mijne. Het ging meestal om de betekenis van de komst van Zuidnederlanders, joden en hugenoten voor de economische bloei van Amsterdam, niet om het onderwerp dat ik wil behandelen, namelijk de betekenis van hun economische activiteiten voor hun eigen positie. Het is niettemin interessant de historiografie op dit punt na te gaan. Sinds de vorige eeuw zijn er door historici over de economische betekenis van vreemdelingen stellige uitspraken gedaan en het is merkwaardig om te zien hoe hun oordeel daarover varieerde in de tijd. De Duitser Werner Sombart, een invloedrijke economisch-historicus uit het begin van onze eeuw, dacht dat vreemdelingen in het algemeen van essentieel belang waren geweest voor de opkomst van de kapitalistische groothandel. Hij verwees in dat verband onder andere naar een vermeende sleutelrol van de Portugese joden in de opkomst van de Amsterdamse handel. In de jaren dertig werd deze visie gecorrigeerd door Van Dillen. Hij stelde dat de joodse kapitaalkracht - zeker in het begin van de eeuw - naar verhouding gering was. Hij constateerde verder een duidelijke 15
16
bevolking te projecteren. Zie over deze kwestie ook de bespreking van J . G . C A . Briels' Zuid-Nederlanders in de Republiek, 1572-1630. Een demografische en cultuurhistorische studie (Sint Niklaas 1985) d o o r J . J . Wolters in: Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis 66 (1966) 264-269, aldaar 267; de berekening van Woltjer die op grond van de verhoudingen onder de ondertrouwden uitkomt op 18.000 Zuidnederlanders i n Amsterdam i n 1622, is eveneens te hoog. 12 J . I . Israël, 'The economie contribution of D u t c h Sephardi Jewry to Holland's G o l d e n Age, 1595-1713', Tijdschrift voor Geschiedenis (TvG) 96 (1983) 505-535, aldaar 513 en 505. 13 Bij de eerste volkstelling in Amsterdam i n 1795 werden 20.335 joden geteld, hetgeen zou betekenen dat de joodse bevolking in de 18e eeuw verdubbeld zou zijn. De stijging van het aantal begravenen op joodse begraafplaatsen is echter aanzienlijk groter: 1701-1725: 1400; 1726-1750: 3000; 1751-1775: 4900; 1776-1800: 7400 (ontleend aan Hart, Geschrift en Getal, 120). Het ligt echter niet voor de hand dat het sterftecijfer i n het begin van de eeuw zeer veel lager zou zijn geweest dan aan het eind van de eeuw. 14 H . P . H . Nusteling, 'The Netherlands and the Huguenot émigrés', i m J . A . H . B o t s e n G . H . M . Posthumus M e y jes (red.), La révocation de l'édit de Nantes et les Provinces-Umes 1685. Colloque international du tricentenaire Leyde avril 1-3 (Amsterdam en Maarssen 1986) 17-34, aldaar 21. 15 W. Sombart, Der moderne Kapitalismus II (Leipzig 1928) 883-919. 16 J . G . van Dillen, 'Vreemdelingen te A m s t e r d a m i n de eerste helft der zeventiende eeuw. I. De Portugeesche J o den', TvG 50 (1935) 4-35. Deel II is nooit verschenen; wel is er een lezing van Van Dillen gepubliceerd onder de titel 'Over den invloed der Zuid-Nederlanders op den bloei van Amsterdam in de eerste helft der X V I I e eeuw', in: Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Verslag van het verhandelde in de sectievergaderingen en de algemene vergadering gehouden den 31sten Mei en lsten Juni 1937, 49-50, waarin een publikatie over dit onderwerp in het TvG wordt aangekondigd (aldaar noot 1). Deze publikatie is echter niet verschenen. 222
V r e e m d e l i n g e n i n A m s t e r d a m i n d e 17e e e u w
A f b . 1.
D i a m a n t s l i j p e r . J o o d s e i m m i g r a n t e n en
h u n n a k o m e l i n g e n s p e c i a l i s e e r d e n z i c h m e t succes i n o n d e r m e e r de b e w e r k i n g v a n k o l o n i a l e w a r e n als suiker, t a b a k e n d i a m a n t e n .
Gemeentear-
chief A m s t e r d a m .
./Je rujiw JiarnanJr- ,
'Ave
Jui/'tcr— /
Ontr/uiujf in t'jfylpen. al ZVn /ui/ier~ . CDu. rem
? *n ovaxer j'ait', en jfrotrt'
7'an. Uchckaam , nevmt-nun. een, iUsnood. specialisatie i n de h a n d e l , e n w e l i n de a a n v o e r v a n s u i k e r uit B r a z i l i ë . R e c e n t e l i j k h e b b e n J o n a t h a n Israël en Odette Vlessing argumenten
aangedragen v o o r een zekere
herwaarde-
r i n g v a n de e c o n o m i s c h e betekenis v a n de P o r t u g e z e n , niet i n de algemene z i n die S o m b a r t a a n h u n o p t r e d e n gaf, m a a r i n d e g e s p e c i a l i s e e r d e h a n d e l v i a d e c o n n e c t i e P o r t u g a l - B r a z i l i ë , d i e o o k d o o r V a n D i l l e n w e r d g e n o e m d : a a n v a n k e l i j k dus v o o r a l de h a n d e l i n suiker, later ook i n andere p r o d u k t e n , zoals
tabak.
1 7
I n de b e s c h r i j v i n g v a n de e c o n o m i s c h e activiteiten v a n de j o d e n d o o r J o n a t h a n v i n d t m e n vele v o o r b e e l d e n v a n het v e r b a n d tussen g r o e p s v o r m i n g , a r b e i d en
Israël
ondernemer-
schap. V o l g e n s h e m v o r m d e n de Portugese j o d e n een u i t z o n d e r l i j k hechte groep, die z i c h niet alleen v a n a n d e r e n o n d e r s c h e i d d e i n g o d s d i e n s t e n levensstijl, m a a r o o k w a a r het e c o n o mische activiteiten betrof.
1 8
D a t zij z i c h m e t succes k o n d e n s p e c i a l i s e r e n i n de h a n d e l m e t
Portugal en h a a r k o l o n i ë n , met n a m e i n B r a z i l i a a n s e suiker en andere koloniale waren, verk l a a r t I s r a ë l u i t het feit d a t s u i k e r e e n n i e u w p r o d u k t w a s . E r w a r e n g e e n g e v e s t i g d e b e l a n g e n die de t o e g a n g tot deze h a n d e l b e l e m m e r d z o u d e n k u n n e n h e b b e n .
1 9
H e t z e l f d e geldt v o o r
de h a n d e l i n tabak. I n de bestaande A m s t e r d a m s e handel, met n a m e die o p de Oostzee en i n W e s t - E u r o p a , was geen plaats v o o r n i e u w k o m e r s . D a a r i n s p e e l d e n de j o d e n d a n o o k geen enkele rol. T o t 1648 b l e e f d e P o r t u g e e s - B r a z i l i a a n s e c o n n e c t i e d e b e l a n g r i j k s t e b a s i s v o o r de j o o d s e h a n d e l . D a a r n a w e r d de S p a a n s - C a r a ï b i s c h e h a n d e l b e l a n g r i j k e r . D a t was m o g e l i j k d o o r d a t 17
Israël
' E c o n o m i e c o n t r i b u t i o n ' ; O . V l e s s i n g , ' N e w light o n the earliest h i s t o r y o f the A m s t e r d a m
J e w s ' , Dutch Jewish
History
Portuguese
I I I (1993) 4 3 - 7 5 .
18
Israël, ' E c o n o m i e contribution', 506.
19
Ibidem, 510.
223
Vreemdelingen in Amsterdam in de 17e eeuw
de joodse gemeenschap werd uitgebreid met Spanjaarden die hun eigen relaties meebrachten. Van de Caraïbische eilanden, met name Cuba, werd eveneens veel suiker geïmporteerd. In de loop van de tijd wonnen ook andere produkten aan belang, zoals tabak en diamanten. Interessant is dat op basis van deze specifieke handelsstromen nieuwe industrieën in Amsterdam werden opgericht, met name suikerraffinaderijen en tabakspinnerijen, waarin niet toevallig veel joodse arbeiders werkten - zowel sefardische als Oosteuropese. De veronderstelling ligt voor de hand, dat de groei van de joodse bevolking in de 17e eeuw mogelijk werd door de groei van de werkgelegenheid in deze bedrijfstakken. Een andere joodse specialisatie werd de effectenhandel, die zij met name in het derde kwart van de eeuw tot ontwikkeling brachten. Dit voorbeeld illustreert hoe nieuwkomers succesvol konden zijn door zich toe te leggen op nieuwe specialisaties, 'gaten in de markt', die niet door anderen waren bezet. Men zou kunnen tegenwerpen dat dit geen goed voorbeeld is, omdat het de joden immers verboden was in de door gilden gecontroleerde detailhandel en ambachten te werken. In dat verbod kan echter niet de volledige verklaring voor hun specialisatie op de genoemde, specifieke takken van handel en industrie liggen. De groothandel was sowieso vrij van gildedwang, en bovendien waren er andere niet door gilden gereguleerde industrieën, waarin de joden geen rol speelden: ik noem slechts de belangrijke zijdenijverheid, een nieuwe bedrijfstak die weer door een andere groep immigranten in Amsterdam werd geïntroduceerd en beheerst, namelijk de Zuidnederlanders. 20
21
22
Zuidnederlanders
Ook over de economische betekenis van de Zuidnederlanders bestaat al sinds de vorige eeuw verschil van mening. Het is enigszins merkwaardig om te zien dat hier een 'verzuild' element een rol speelde: 19e-eeuwse liberale historici, zoals De Roever en Muller, dachten dat de opkomst van Amsterdam in het begin van de 17e eeuw geheel en al aan de Zuidnederlandse invloed kon worden toegeschreven; latere protestantse historici, zoals de aan de Vrije Universiteit verbonden hoogleraar Van Schelven, meenden dat daarmee onrecht werd gedaan aan de eigen bijdrage van de geboren Amsterdammers. Volgens Van Schelven waren de immigranten meer 'volgers dan voorgangers'. Ook aan deze discussie is in de jaren dertig een eind gemaakt door Van Dillen. Hij kon vaststellen dat het aantal Zuidnederlanders onder de rekeninghouders van de Amsterdamse Wisselbank tot 1620 groter was dan het aantal 23
24
20 Ibidem, 521 e.v. 21 Ibidem, 513-514, 520, 528. 22 Ibidem, 533. Zie ook J . G . van Dillen, Van Rijkdom en Regenten. Handboek tot de Economische en Sociale Geschiedenis van Nederland tijdens de Republiek ('s-Gravenhage 1970) 455. 23 Vergelijk N . de Roever, ' O v e r den invloed door de Zuid-Nederlanders uitgeoefend op den bloei van het noorden en bijzonder op dien van Amsterdam', i n : Handelingen van het Nederlandsch taal- en letterkundig congres 20 (1887) 140-149; S. Muller, ' F i n de siècle', in: Schetsen uit de Middeleeuwen. Nieuwe bundel (Amsterdam 1914) 369-462, aldaar 369-378 en 458-462; E . T . Kuiper, ' D e beteekenis van de V l a m i n g e n en Brabanders voor onze beschaving en handel in het laatst der 16e eeuw', TvG 30 (1915) 1-19; A . A . van Schelven, Omvang en invloed der ZuidNederlandsche immigratie van het laatste kwart der 16de eeuw ('s-Gravenhage 1919); hun opvattingen worden kritisch besproken door Van D i l l e n (ed.), Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven, xxviii-xxxix en idem, ' O v e r den invloed der Zuid-Nederlanders', 49-51. Zie hierover ook J . Briels, ' D e Zuidnederlandse immigratie 1572-1630'. TvG 100 (1987) 331-355, aldaar 331-332. 24 V a n Schelven, Omvang en invloed der Zuid-Nederlandsche immigratie, 57.
224
Vreemdelingen in Amsterdam in de 17e eeuw
25
Noordnederlanders. Bovendien bleek hun kapitaal gemiddeld groter te zijn. Voor ons thema is van belang dat Van Dillen constateerde dat de Zuidnederlandse kooplieden vooral actief waren in specifieke nieuwe handelstakken, met name die op de Middellandse Zee. Van Dillen noemt ook de lakenhandel als een typisch Zuidnederlandse branche. Zij bleven daarentegen uitgesloten van andere takken van handel, met name van de oude 'moedernegotie' op de Oostzee. Onder de handelaren op de Oostzee telde Van Dillen omstreeks 1620 18% Zuidnederlanders, onder die op de Middellandse Zee 70%. Later onderzoek van Simon Hart naar de Italiëvaart tussen 1590 en 1620 - het gaat met name om graantransporten - heeft dit bevestigd. Uit dat onderzoek blijkt dat 70% van de bevrachters op Italië uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig was. De Antwerpenaren konden gebruik maken van hun bestaande connecties met Italië, met name Venetië, en beschikten over het kapitaal om de transporten te financieren. Niet minder interessant is dat veel Zuidnederlanders die actief waren in de Italiëvaart ook als kapitaalverschaffers betrokken waren bij de oprichting van de Verenigde Oostindische Compagnie. De bijdrage van Zuidnederlanders aan het oprichtingskapitaal van de V O C in 1602 was eveneens aanzienlijk groter dan die van Noordnederlanders. 26
27
28
29
30
Ook op industrieel gebied hebben de Zuidnederlanders betekenis gehad voor specifieke nieuwe bedrijfstakken. In het algemeen introduceerden zij luxe-nijverheden die in Amsterdam voorheen niet werden beoefend. In kwantitatief opzicht is de zijdenijverheid wel de belangrijkste. Veel werkers in deze industrie kwamen uit Antwerpen en uit Frans Vlaanderen uit de streek rondom Lille en Valenciennes (nu Noord-Frankrijk). Zij vestigden zich in de nieuw gestichte buurt de Jordaan, die in deze begintijd een echte weverswijk was. In de historiografie over de Zuidnederlandse immigratie is van oudsher veel aandacht geweest voor de culturele verschillen met de autochtone bevolking. De immigranten zouden 31
32
33
34
25 V a n Dillen, ' O v e r den invloed der Zuidnederlanders', 53. 26 Ibidem; zie ook Briels, De Zuidnederlandse immigratie, 62. O v e r de betekenis van de Zuidnederlandse (Antwerpse) connecties met Venetië en de invloed daarvan op het begin van de Amsterdamse Italiëvaart: W. Brulez, ' D e diaspora der Antwerpse kooplui op het einde van de 16e eeuw', Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden 15 (1960) 279-306, aldaar 300-306. 27 V a n D i l l e n , 'Amsterdam i n Bredero's tijd', 311; idem, ' O v e r den invloed der Zuid-Nederlanders', 53. 28 Ibidem, 52. 29 S. H a r t , ' D e Italië-vaart 1590-1620', Jaarboek Amstelodamum 70 (1978) 42-60. D i t komt aan het licht als wij de door H a r t genoemde grote bevrachters i n de Italië-vaart natrekken i n de door V a n D i l l e n verzamelde gegevens over de eerste aandeelhouders van de V O C : J . G . van Dillen, Het oudste aandeelhoudersregister van de Kamer Amsterdam der Oost-Indische Compagnie ('s-Gravenhage 1958). V a n de 29 bevrachters blijken er slechts tien niet betrokken te zijn bij de financiering van de V O C . Acht van de handelaren op Italië komen oorspronkelijk uit Amsterdam (waaronder enkele grote graanhandelaren zoals Hooft, Corver, Witsen, T h o l i n x en Overlander), achttien uit de Zuidelijke Nederlanden (van drie is de herkomst onbekend). 30 Briels, De Zuidnederlandse immigratie, 62-63, en idem, ' D e Zuidnederlandse immigratie 1572-1630', TvG 100 (1987) 343-344, gebaseerd op V a n D i l l e n , Het oudste aandeelhoudersregister. 31 V a n Dillen (ed.), Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven, vii-xix. 32 L . van Nierop, ' D e zijdenijverheid van Amsterdam, historisch geschetst', TvG 45 (1930) 18-40 en 151-172, 46 (19311 28 55 en 113 143 met name TvG 45 (1930) 32-34; V a n Dillen (ed.), Bronnen tot de geschiedenis, x v i i i ; L . van Nierop, ' D e bruidegoms van Amsterdam van 1578 tot 1601', TvG iü (1933) 337-359, 49 (1934) 136-160 en 329-344 52 (1937) 144-162 en 251-264, met name 7 » G 4 9 (1934) 334-335; zie ook: A . Knotter en J . L . van Zanden, 'Immigratie en arbeidsmarkt te Amsterdam in de 17e eeuw', TvSG 13 (1987) 403-431. 33 Vergelijk J . Z . Kannegieter, De Jordaan (manuscript aanwezig op het Gemeentearchief Amsterdam, 1968). 34 M u l l e r ' F i n de siècle' 375; V a n Dillen, 'Amsterdam i n Bredero's tijd', 312. Zie ook: J . Tanja, 'Brabantsche M o n s i ê u r s , Vlaamsch'e Yve'raers en Hollantsche Botticheyt. Het beeld van de Zuidnederlandse immigranten in de Noordelijke Nederlanden, 1580-1630', in: J . E . Dubbelman en J . Tanja (red.), Vreemd gespuis (Amsterdam 1987) 20-28.
225
V r e e m d e l i n g e n i n A m s t e r d a m i n de 17e eeuw
een luxueuzere levensstijl hebben gehad en op geloofsgebied zouden zij zich door een streng soort calvinisme hebben onderscheiden. Gesteld wordt, dat de Zuidnederlanders z i c h d u i delijk manifesteerden als aparte groep en zich aanvankelijk verre hielden van de geboren A m s t e r d a m m e r s . A l s teken daarvan is er bijvoorbeeld op gewezen dat zij voornamelijk ond e r l i n g trouwden; dit kan ook worden aangetoond i n de huwelijksregisters. D i t is natuurlijk koren op m i j n molen: sociaal-culturele g r o e p s v o r m i n g e n economische specialisatie gingen ook i n dit geval h a n d i n h a n d . U i t e r a a r d geldt dat hier m i n d e r sterk d a n bij de Portugese joden. H e t onderscheid verwaterde waarschijnlijk al na é é n generatie. 35
36
Hugenoten E r rest mij n o g é é n groep vluchtelingen, de hugenoten die z i c h i n de j a r e n tachtig en negentig van de 17e eeuw i n A m s t e r d a m vestigden. I n de handel vindt m e n deze hugenoten weinig, des te meer i n de A m s t e r d a m s e textielindustrie. D e grote meerderheid van de circa 5000 vluchtelingen bestond uit handwerkslieden i n de zijdenijverheid. Diverse 18e- en 19eeeuwse auteurs waren zelfs van m e n i n g dat die door de Franse réfugiés gesticht was en dat er door hen bedrijven met honderden arbeiders zouden zijn opgericht. D e z e voorstelling is onjuist, m a a r dat betekent niet dat h u n invloed op de o n t w i k k e l i n g van de zijdenijverheid gering was. D e hugenootse thuiswevers werden i n groten getale gehuisvest i n een speciale weverswijk, het n o g steeds bestaande Noordse Bos tussen de Reguliersgracht en de V i j z e l gracht. Z i j hebben de bestaande industrie aanzienlijk versterkt door nieuwe artikelen volgens de Franse mode en nieuwe, meer verfijnde technieken te introduceren. O o k h u n economische positie werd dus bepaald door specialisatie op eigen vaardigheden. Sterker, h u n vestiging werd o m die reden door de Amsterdamse overheid sterk gestimuleerd. D a t veel hugenootse zijdewerkers, evenals h u n Frans-Vlaamse voorgangers, een beroep deden op de arm e n z o r g van h u n eigen, Waalse kerk, doet hieraan geen afbreuk. N u s t e l i n g gaat zelfs zover de bloei van de Amsterdamse zijdenijverheid tussen 1690 en 1730 aan h u n invloed toe te schrijven. 37
D i t overzicht van vreemdelingen die zich o m religieuze of politieke redenen i n A m s t e r d a m gevestigd hadden, brengt mij tot de conclusie, dat h u n maatschappelijke status als ' m i n d e r heidsgroep' moeilijk kan worden losgemaakt van h u n speciale economische positie. D e economische component van h u n bestaan is al even 'apart' als h u n cultuur en levensstijl. E r is wat dat betreft geen verschil tussen kapitaalkrachtige handelaren en arme wevers: i n beide gevallen zijn de vreemdelingen specialisten i n bepaalde takken van handel of nijverheid. Hetzelfde verschijnsel treft m e n niet alleen aan bij de genoemde culturele en religieuze m i n derheidsgroepen, m a a r ook bij andere i m m i g r a n t e n i n A m s t e r d a m . O m dat aan te tonen w i l ik n u de volgende door Lucassen en P e n n i n x onderscheiden categorie bespreken: de permanente i m m i g r a n t e n op economische basis. 35 Muller, ' F i n de siècle', 376; V a n Nierop, ' D e bruidegoms', TvG 49 (1934) 157. Zie ook: Niek A l en Clé Lesger, "Twee volken [...] besloten binnen Amstels wallen'? Antwerpse migranten i n Amsterdam omstreeks 1590', TvSG 21 (1995) 129-144. 36 Vergelijk V a n Dillen, 'Amsterdam in Bredero's tijd', 313. 37 Onderstaand overzicht is gebaseerd op L . van Nierop, 'Amsterdam's vroedschap en de nijverheid der réfugiés', De Economist (19W) 821-837; idem, ' D e zijdenijverheid', TvG 46 (1931) 51-53; Nusteling, 'The Netherlands and the Huguenot émigrés'. 226
Vreemdelingen in Amsterdam in de 17e eeuw
Afb. 2. Een Franse protestant die de kost verdient als goochelaar. C a 5000 hugenoten vestigden zich in de jaren tachtigen negentig van de 17e eeuw als religieuze vluchtelingen in Amsterdam. Een aanzienlijk deel van hen specialiseerde zich in de zijdenijverheid. Gemeentearchief Amsterdam.
I m m i g r a n t e n op e c o n o m i s c h e basis
Over hen kan ik iets zeggen dankzij de uitgebreide tellingen die op het gemeentearchief onder leiding van Simon Hart zijn verricht in de ondertrouwregisters. Bij de ondertrouw werd zowel de herkomst als het beroep van de bruidegom aangetekend. Door deze gegevens met elkaar te combineren kan onderzocht worden of er een verband is tussen beroep en herkomstplaats en zo ja, welk. Eerst wil ik een indruk geven van de betekenis en de herkomst van de immigranten in het algemeen. In tabel 1 (zie bijlage) is te zien dat de Amsterdamse bevolking in wel zeer hoge mate bestond uit immigranten. Vóór 1650 was 63 % van de ondertrouwde mannen en vrouwen niet in Amsterdam geboren; na 1650 gold dat nog altijd voor 52%. Deze zeer hoge percentages kunnen slechts ten dele worden verklaard door de economische bloei van Amsterdam. In deze tijd hadden alle grote Europese steden een sterfteoverschot, zodat de stadsbevolking slechts in stand kon blijven door een permanente stroom immigranten. Door de combinatie van spectaculaire werkgelegenheidsgroei en extreem hoge sterftecijfers was de Amsterdamse economie in de 17e eeuw buitengewoon afhankelijk van grote aantallen nieuwkomers. Minder dan 50% van deze nieuwkomers was afkomstig uit de gewesten van de Republiek. Binnen de Republiek verschoof de herkomst in de loop van de eeuw aanzienlijk: de landprovincies, vooral de provincies Overijssel en Gelderland, werden relatief belangrijker. Wenden we ons vervolgens tot de migranten uit het buitenland. Uit de cijfers in tabel 1 blijkt het enorme overwicht van Duitsers onder de migranten: 55 tot 60% van de buitenlanders is afkomstig uit de Duitse landen. Daar steekt de immigratie uit de Zuidelijke Nederlanden enigszins mager bij af: tussen 1578 en 1650 was bijna 18% van de ondertrouwde buitenlanders van Zuidnederlandse afkomst. Nu is Duitsland erg groot, maar in feite betreft 38
38
D e z e p a r a g r a a f is g e b a s e e r d o p e e n e e r d e r e p u b l i k a t i e v a n m i j n h a n d s a m e n m e t J . L . v a n Z a n d e n , ' I m m i g r a t i e e n a r b e i d s m a r k t i n A m s t e r d a m i n d e 17e e e u w ' , TivSG 13 ( 1 9 8 7 ) 4 0 3 - 4 3 1 , h e r d r u k t i n : J . L . v a n Z a n d e n , tijdens het handelskapitalisme.
Opkomst
en neergang
van de Hollandse
economie
1350-1850
Arbeid
( B e r g e n 1991) 5 5 - 7 4 .
227
V r e e m d e l i n g e n i n A m s t e r d a m i n de 17e eeuw
het migratie uit enkele welomschreven aan N e d e r l a n d grenzende gebieden. I n de eerste plaats uit gebieden aan de Duitse noordkust, i n het bijzonder O o s t - F r i e s l a n d en O l d e n b u r g , en i n mindere mate B r e m e n , H a m b u r g en Sleeswijk-Holstein. I n de tweede plaats k o m e n m i g r a n t e n uit gebieden meer landinwaarts i n een brede strook langs onze oostgrens i n N e dersaksen en Westfalen tot ongeveer M ü n s t e r , van L e e r i n het noorden tot K l e e f en Rees i n het zuiden. V e r d e r aan de oostkant van Westfalen uit de streek r o n d o m O s n a b r ü c k , Bielefeld en M i n d e n . O o k de trekarbeiders die door J a n L u c a s s e n zijn beschreven k w a m e n veelal uit dit g e b i e d . D i t aangrenzende D u i t s e gebied vormde sociaal en economisch, en i n vele opzichten ook cultureel, é é n geheel met de Nederlandse landprovincies Overijssel en G e l derland. W i j zullen zien, dat ook de aard v a n de beroepen v a n de m i g r a n t e n uit deze streken overeenkwam. D e herkomstgebieden aan beide zijden van de Overijssels-Duitse en GeldersDuitse grens k u n n e n het beste als é é n samenhangend herkomstgebied worden beschouwd. H e t is i n dit verband interessant dat de verschuiving landinwaarts, die i n de R e p u b l i e k zichtbaar was, zich ook i n D u i t s l a n d voordeed. D i t blijkt i n tabel 1: het aandeel van dit gebied i n de migratie uit D u i t s l a n d stijgt van 46 tot 64%. A a n de cijfers i n tabel 1 is te zien dat er aan het begin van de eeuw een duidelijk overwicht was van i m m i g r a n t e n uit de gehele kuststreek langs de Noordzee, van N o o r d - F r a n k r i j k tot Sleeswijk-Holstein. I n de loop van de eeuw n a m de betekenis van deze uitgestrekte kuststreek aften gunste van meer landinwaarts gelegen gebieden i n de R e p u b l i e k en D u i t s l a n d . H e t aandeel van verder gelegen nieuwe gebieden n a m eveneens toe, met name i n S c a n d i n a v i ë en de meer oostelijke delen van Westfalen. 39
Tot zover de algemene tendens. E e n verband tussen beroep en herkomstplaats blijkt hieruit nog niet. D a a r v o o r moeten wij nauwkeuriger kijken naar de i m m i g r a n t e n uit verschillende regio's en de daarbij behorende beroepen. U i t een analyse van de beroepen van i m m i granten per herkomstgebied blijkt, dat er specifieke herkomstpatronen per beroep waren, die samenhingen met sociaal-economische k e n m e r k e n van de herkomstgebieden. O p g r o n d van een grove i n d e l i n g naar soorten beroep kan een i n d e l i n g i n drie grote herkomstgebieden worden gemaakt. 1. Het kustgebied van Holland, Frieslanden Noord-Duitslandleverde vooral i m m i g r a n t e n i n beroepen die met de zeevaart te m a k e n hebben, niet alleen varenslieden, m a a r ook andere aan de haven gebonden beroepen, zoals arbeiders i n trafiekbedrijven. O o k S c a n d i n a v i ë , waar voornamelijk zeelieden vandaan k w a m e n , kan tot dit gebied worden gerekend. D e herkomstpatronen van de varenslieden zijn wel het meest t y p i s c h voor dit gebied. I n grafiek 1 blijkt dat het percentage i m m i g r a n t e n h o o g was: tussen de 70 en 80 procent. G r a f i e k 2 geeft het aandeel van de drie belangrijkste herkomstgebieden. I n de eerste helft van de eeuw zijn H o l l a n d en Friesland de belangrijkste leveranciers van zeelieden. In de tweede helft zien we de opkomst van S c a n d i n a v i ë . H e t aandeel van zeelieden uit de H o l l a n d s / F r i e s e en Noordduitse kuststreek loopt d a n sterk terug. M e n kan h i e r i n een aanwijzing zien dat het aanbod van zeelieden uit deze kuststreken tekort begon te schieten. D e oorzaak daarvan is niet met zekerheid vast te stellen, m a a r het is duidelijk dat er ruimte k w a m voor een sterke groei van een nieuwe groep zeelieden, i n het bijzonder uit N o o r w e g e n . 40
39 Lucassen, Naar de kusten van de Noordzee. 40 Zie ook: A . Knotter, ' D e Amsterdamse scheepvaart en het Noordhollandse platteland in de 16e en 17e eeuw. Het probleem van de arbeidsmarkt', Holland 16 (1984) 281-290. 228
V r e e m d e l i n g e n i n A m s t e r d a m i n de 17e eeuw
2. E e n geheel ander soort i m m i g r a n t e n was afkomstig uit de landinwaarts gelegen herkomstgebieden in Nederland en Duitsland. H e t gaat vooral o m ambachtslieden i n verzorgende beroepen, zoals schoenmakers, kleermakers en bakkers. D i t soort ambachten werd i n die streken veel op het platteland beoefend, al of niet i n combinatie met het landbouwbedrijf. D e grafieken 3, 4 en 5 geven de herkomstpatronen van schoenmakers, kleermakers en bakkers. I n deze beroepen was het aandeel v a n i m m i g r a n t e n eveneens zeer hoog: zo'n 8 0 % v a n de schoenmakers en zelfs ongeveer 9 0 % van de kleermakers en bakkers was niet i n A m s t e r d a m geboren (zie grafiek 1). D e verschuiving van herkomstgebieden langs de kustgebieden, met name i n N o o r d - D u i t s l a n d , naar het b i n n e n l a n d is i n deze beroepen zeer geprononceerd. N a 1650 k w a m omstreeks 50% van de schoenmakers, 7 0 % van de kleermakers en eveneens 70 % van de bakkers uit de landprovincies van de R e p u b l i e k en D u i t s l a n d . V o o r kleermakers en bakkers is dit verschijnsel ook bekend uit de 19e eeuw. M e t name van de bakkers wordt gesteld dat zij toen vrijwel allemaal uit D u i t s l a n d afkomstig waren. G e z e l l e n die i n A m s t e r d a m werk zochten, werden v i a zogenaamde bakkersherbergen besteed bij een patroon en keerden op latere leeftijd veelal naar h u n geboortestreek terug. O f dat ook i n de 17e eeuw al het geval was is niet zeker, m a a r wel aannemelijk. M e r k w a a r d i g e r w i j s geldt dit herkomstpatroon i n de 17e eeuw niet voor de b o u w a m b a c h ten, zoals blijkt uit grafiek 6. H e t aandeel van geboren A m s t e r d a m m e r s was i n deze groep aanvankelijk betrekkelijk hoog, evenals het aandeel van mensen uit de Nederlandse kustprovincies. D i t h i n g waarschijnlijk samen met de aard van de w o n i n g b o u w op het platteland i n het oosten, die m i n d e r gespecialiseerde t i m m e r l i e d e n en metselaars vereiste. I n de tweede helft van de eeuw n a m het aandeel van i m m i g r a n t e n toe. D e oorzaak moet worden gezocht in de grote stadsuitbreidingen i n de j a r e n zestig, toen de grachtengordel werd bebouwd. N i e u w e groepen k w a m e n uit de landprovincies - vooral t i m m e r l i e d e n uit G e l d e r l a n d - en de Duitse kustprovincies, vooral metselaars uit O l d e n b u r g . D i t laatste is interessant, omdat O l d e n b u r g s e metselaars en later ook stukadoors bekend zijn als trekarbeiders i n de 19e eeuw. 3. Het Zuiden, dus het huidige België en Frankrijk, leverde vooral i m m i g r a n t e n die w e r k z a a m waren i n de luxe-nijverheid. D e al m e e r m a l e n genoemde zijdenijverheid is daarvan een sprekend voorbeeld (grafiek 7). O p v a l l e n d is dat het aandeel v a n m i g r a n t e n i n dit beroep i n de tweede helft van de eeuw sterk verminderde (zie grafiek 1). Blijkbaar ging het i n dit beroep o m een eenmalige introductie door Z u i d n e d e r l a n d e r s uit het huidige België en N o o r d Frankrijk, die onder de i m m i g r a n t e n duidelijk de boventoon voerden. Ik veronderstel dat de geboren A m s t e r d a m m e r s i n deze bedrijfstak vooral k i n d e r e n van Zuidnederlandse i m migranten waren. Wat ik hiervoor constateerde voor vreemdelingen die o m politieke of religieuze redenen naar A m s t e r d a m k w a m e n , geldt dus ook voor i m m i g r a n t e n die z i c h alleen op economische gronden vestigden. G r o e p e n vreemdelingen met een gemeenschappelijke regionale herkomst, taal en c u l t u u r waren gespecialiseerd i n specifieke beroepen. D e combinatie herkomst/beroep kan ook andersom bekeken worden, dus niet per beroep m a a r per herkomstgebied. D a a r v o o r heb ik een drietal gebieden met een typisch patroon geselecteerd: G e l d e r l a n d , B e l gië en N o o r w e g e n . Tabel 8 toont de percentages v a n de beroepen die onder de i m m i g r a n t e n uit deze gebieden het meest voorkomen: 26,6% van de bruidegoms uit G e l d e r l a n d was schoen- of kleermaker, b i j n a 2 3 % van de bruidegoms uit het huidige België was zijdewerker 229
Vreemdelingen in Amsterdam in de 17e eeuw
en 85% van de bruidegoms uit Noorwegen was zeeman. Deze laatste concentratie is wel bijzonder hoog. Bij deze Noorse zeelieden wil ik nog wat langer stilstaan, omdat zij maatschappelijk gezien de tegenhangers vormden van de hiervoor genoemde joodse en Zuidnederlandse kooplieden. Zeeman was een beroep met een zeer lage status en onder de zeelieden hadden de Noren, net als andere buitenlanders, de zwakste positie. De vaste kern van de bemanningen bestond uit een Hollandse of Friese schipper met zijn officieren en vaste manschappen die hij meestal uit zijn eigen woonplaats meenam. In Amsterdam wierf de schipper aanvullende arbeidskrachten, onder hen ook de daar verblijvende Noren. Op de schepen hadden de Noren dus duidelijk een tweederangs positie. Toch meen ik dat ook in dit geval gesproken kan worden van het 'succes' van vreemdelingen omdat zij zich als groep specialiseerden in specifieke kundigheden. Deze Noorse zeelieden kwamen niet uit heel Noorwegen, maar uit een betrekkelijk beperkt gebied gelegen aan de zuidwestkust in de driehoek tussen Bergen, Stavanger en Kristiansand. Onder de zeelieden uit dit gebied bevonden zich zowel trekarbeiders die na hun reizen weer terugkeerden om zich eventueel als boer te vestigen, en permanente migranten, die wij in de ondertrouwregisters terugvinden. Zolang de bestaansmogelijkheden in dit gebied gering waren, bleef emigratie naar Holland een aantrekkelijke optie, ook al was de positie van deze migranten slechter dan die van de Hollanders op de vloot. De trek van Noren hield pas op toen de koopvaardij van Noorwegen zelf tot ontwikkeling kwam, na ongeveer 1750. Van belang is verder, dat de migratie van Noorse zeelieden bijna letterlijk hand m hand ging met die van dienstmeisjes uit hetzelfde gebied in het zuidwesten. De beroepen van de bruiden worden in de ondertrouwregisters niet aangetekend, maar uit andere bronnen - ook Noorse - is bekend, dat Noorse dienstmeisjes in de 17e eeuw in betere Amsterdamse kringen zeer gewild waren. De nauwe relatie met de aanwezigheid van de zeelieden blijkt uit het feit dat de Noorse dienstmeisjes verdwenen toen ook de Noorse zeelieden niet meer in Amsterdam verschenen. Overigens is deze 'gebonden' trek van dienstmeisjes geen noodzakelijk verschijnsel. Uit de zeer hoge sekse-ratio (de verhouding tussen vrouwen en mannen) van immigranten uit Overijssel blijkt dat er uit dat gebied veel meisjes op eigen gelegenheid naar Amsterdam trokken (tabel 9). Zij vonden vrijwel zeker in grote meerderheid werk als dienstbode. 41
42
Conclusie
De vreemdelingen die Amsterdam in de 17e eeuw in groten getale bevolkten, slaagden erin een bestaan op te bouwen door zich toe te leggen op specifieke vaardigheden, die zij meestal in hun herkomstplaatsen hadden opgedaan. Er is wat dat betreft geen verschil tussen religieuze vluchtelingen en immigranten op economische basis, noch tussen vreemdelingen aan de top of onderaan de maatschappelijke ladder. Dit lijkt mij een belangrijk element in de verklaring waarom migranten niet alleen economisch slaagden, maar ook maatschappelijk in de zin dat hun aanwezigheid betrekkelijk gemakkelijk werd geaccepteerd. Immigran41 Vergelijk P.C. van Royen, Zeevarenden op de koopvaardijvloot omstreeks 1700 (Amsterdam/'s-Gravenhage 1987) 106111 en 146-149. 42 Het volgende is ontleend aan S. Sogner, 'Young i n Europe around 1700: Norwegian sailors and servant-girls seeking employment i n Amsterdam', in: Mesurer el comprendre. Mélanges offerts ajacques Dupdquier (Parijs 1991) 515-532.
230
Vreemdelingen in Amsterdam in de 17e eeuw
ten - in welke categorie dan ook - hadden een sterk gevoel voor 'gaten in de markt' en slaagden erin voor zichzelf mogelijkheden te creëren in specifieke soorten werk. Zij verschilden in dit opzicht niet van migranten in andere tijden. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld is deze zogenaamde 'etnische specialisatie' van eerste generaties immigranten een bekend verschijnsel. Ook Lucassen en Penninx schrijven dat een immigrantengroep of een deel ervan zich in de loop van de tijd vaak specialiseert in een beroep of een branche waarin de gevestigde belangen zwak of afwezig zijn, omdat het om nieuwe activiteiten, produkten of handel gaat. Zij geven daarvan ook enkele historische voorbeelden: Italiaanse schoorsteenvegers en ijsbereiders, Duitse textielhandelaren, Chinese en Italiaanse restauranthouders en Turkse confectionairs. Deze voorbeelden kunnen met ettelijke andere uit het 17e-eeuwse Amsterdam worden uitgebreid. Bij alle overeenkomsten dient men echter één verschil goed voor ogen te houden: de positie van vreemdelingen in Amsterdam in de 17e eeuw werd bovenal bepaald door hun enorme aantal. De bloei van de Amsterdamse economie was zo afhankelijk van de bijdrage van immigranten dat men zich moeilijk kan laten leiden door een moderne sociologische benadering waarin allochtonen als minderheidsgroepen worden beschouwd. Wel is het vanuit sociologisch gezichtspunt duidelijk dat het Amsterdamse maatschappelijke leven mede gestructureerd werd door een combinatie van sociaal-culturele en economische in- en uitsluitingsmechanismen. Hoe deze mechanismen precies werkten en wat voor gevolgen zij hadden voor andere aspecten van het maatschappelijk leven lijkt mij een belangrijk thema van de sociale geschiedenis van Amsterdam in de 17e eeuw, als die tenminste ooit geschreven gaat worden. 43
44
Bijlage T a b e l 1. V e r d e l i n g v a n de i m m i g r a n t e n o n d e r de o n d e r t r o u w d e n n a a r h e r k o m s t ,
1578-1650 e n
1651-1700
Totaal ondertrouwden Daarvan immigranten Totaal immigranten D a a r v a n i m m i g r a n t e n u i t de R e p u b l i e k T o t a a l i m m i g r a n t e n u i t de R e p u b l i e k D a a r v a n u i t de l a n d p r o v i n c i e s
1578-1650
1651-1700
128 403
169 563
63,3%
52,1%
81 601
88 412
42,2%
46,2%
34 428
40 885
28,1 %
37,0%
47 173
47 527
D u i t s l a n d ( O en W )
59,6%
55,0%
de Z u i d e l i j k e N e d e r l a n d e n ( i n c l . N o o r d - F r a n k r i j k )
17,8%
T o t a a l i m m i g r a n t e n u i t het b u i t e n l a n d D a a r v a n uit
Scandinavië anderelanden T o t a a l i m m i g r a n t e n uit D u i t s l a n d Daarvan landinwaarts
9,1%
8,8% 20,7%
13,5%
15,5%
28 094
26 130
46,3%
63,8%
Bron: Gemeentearchief Amsterdam, Collectie Hart.
43 Vergelijk: J . E . Ellemers, ' M i g r a t i e van en naar Nederland i n historisch perspectief: een beknopt overzicht', TvG 100 (1987) themanummer 'Immigratie i n Nederland', 322-330, aldaar 330. 44 Lucassen en Penninx, Nieuwkomers, 181.
231
Vreemdelingen in Amsterdam in de 17e eeuw
Tabel 2. Aandeel van drie typische beroepen onder de immigranten per herkomstgebied 1600-1700
Varenslieden Schoen-en kleermakers Ztjdewerkers N
Gelderland
Noorwegen
België
7,6% 26,6% 2,9%
85,0% 1,2% 0,2%
8,4% 6,8% 22,7%
3404
4881
5508
_
Tabel 3. De sekse-ratio van bruidsparen waarvan één van beide partners uit Overijssel en Gelderland afkomstig was, 1578-1650 en 1651-1700 1578-1650
Gelderland Overijssel
1651-170Ö
man
vrouw
ratio
man
vrouw
rjUio
1343 2299
1168 2723
87 119
2786 2748
2523 3783
91 138
Grafiek 1. Het percentage immigranten onder de ondertrouwde bruidegoms per beroep(sgroep), 1600-1650 en 1651-1700
Percentage Immigranten 100%
75% 4
50% 4
25% 4
0%
c
o
>
232
5
E c
er> o ü 03
jz
ra 03
O CD
T3
I i CD "O
Vreemdelingen in Amsterdam in de 17e eeuw
Grafiek 2. De drie meest voorkomende herkomstgebieden onder geïmmigreerde varenslieden 16001650 en 1651-1700
Varenslieden 1600-1650 • 1651-1700
m
Ned. land
Dts. land
Scand.
Bel./Frank.
Grafiek 3. De drie meest voorkomende herkomstgebieden onder geïmmigreerde schoenmakers 16001650 en 1651-1700
Schoenmakers I
n
1600-1650
H
1651 -1700 I
40% 4
20% 4
. lil [Jd LU
li Ned. kust
Dts. kust
Ned. land
Dts. land
Scand.
Bel./Frank.
233
V r e e m d e l i n g e n i n A m s t e r d a m i n de 17e eeuw
Grafiek 4. De drie meest voorkomende herkomstgebieden onder geïmmigreerde kleermakers 16001650 en 1651-1700
Kleermakers • 1600-1650 rj 1651-1700 60% 50% 4 40% 30% 20% 10% 0% Ned. kust
Dts. kust
Ned. land
Dts. land
Scand.
Bel./Frank.
Grafiek 5. De drie meest voorkomende herkomstgebieden onder geïmmigreerde bakkers 1600-1650 en 1651-1700
Bakkers 1600-1650 ^1651-1700
30% 4 20% 10% 0% Ned. kust
234
Dts. kust
Ned. land
Dts. land
Scand.
Bel ./Frank.
Vreemdelingen in Amsterdam in de 17e eeuw
Grafiek 6 De drie meest voorkomende herkomstgebieden onder geïmmigreerde bouwambachtslieden 1600 1650 en 1651-1700 Bouw 1600-1650 u 1651-1700
B
0% Ned. kust
Dts. kust
Ned. land
Dts. land
Scand.
Bel./Frank.
Grafiek 7. De drie meest voorkomende herkomstgebieden onder geïmmigreerde zijdewerkers 16001650 en 1651-1700 Zijdewetkers a 1600-1650 • 1651-1700
10% l o% Ned. kust
Dts. kust
Ned. land
Dts. land
Scand.
Bel./Frank.