Uitgave Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ouderen en gehandicapten van nu willen niet meer wat ze tien jaar geleden wilden. Zoveel is duidelijk. Ze willen langer thuis blijven wonen en niet weggestopt worden in grote instellingen, buiten de gemeenschap.
Postadres Postbus 20350 2500 EJ Den Haag
Ze hebben meer behoefte aan hun eigen vertrouwde omgeving, met hun eigen buren en hun eigen winkels. De ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bezoekadres Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag Telefoon (070) 340 79 11
(VWS) en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne (VROM) stimuleren deze tendens van extramuralisering.
Publieksvoorlichting Telefoon (070) 340 78 90 Internetadres www.minvws.nl Januari 2002
Verslag van
7 regiobijeenkomsten
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
D V C 02-028
VORMGEVING
Albani Ontwerpers
over de toekomst van de WVG
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Verslag van
7 regiobijeenkomsten over de toekomst van de WVG
Den Haag, januari 2002
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Inhoud
LANGER THUIS: MINDER ZORG, MEER DIENSTVERLENING
3
INTRODUCTIE
8
V E R S L A G R E G I O B I J E E N K O M S T Z e e l a n d e n We s t - B r a b a n t
9
VERSLAG REGIOBIJEENKOMST Limburg en Oost-Brabant
15
VERSLAG REGIOBIJEENKOMST Groningen, Friesland en Drenthe
19
VERSLAG REGIOBIJEENKOMST Overijssel en Gelderland
25
VERSLAG REGIOBIJEENKOMST Noord-Holland
31
VERSLAG REGIOBIJEENKOMST Utrecht en Flevoland
37
VERSLAG REGIOBIJEENKOMST Zuid-Holland
43
Langer thuis: minder zorg, meer dienstverlening? Grote veranderingen met grote gevolgen. Zo zijn in het kort de recente ontwikkelingen in de Nederlandse gehandicapten- en ouderenzorg te omschrijven. Twee daarvan hebben het zorglandschap met name bepaald: ten eerste de invoering van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) in 1994, waardoor gemeenten er een belangrijke verantwoordelijkheid bij kregen voor mensen met beperkingen. En ten tweede de extramuralisering; de tendens dat mensen ervoor kiezen langer thuis te blijven wonen en de manier waarop het zorgaanbod daarop inspeelt. Er is twijfel ontstaan over de bestendigheid van ons huidige zorgstelsel met name daar waar het gaat om de relatie met welzijn en wonen. Is die relatie wel goed geregeld? En wat zou er eventueel moeten veranderen? Tijd daarom voor een gedegen onderzoek. Wat willen mensen in Nederland, nu en over 5, 10 of 15 jaar wanneer de vergrijzinggolf over ons land heen spoelt. En: kan alles wat men wil ook wel gehonoreerd worden? Waar liggen de grenzen? Een impressie van de ervaringen en meningen van actoren in het zorgveld, opgedaan tijdens zeven bijeenkomsten in Nederland over een mogelijk dienstverleningsstelsel. Ouderen en gehandicapten van nu willen niet meer wat ze tien jaar geleden wilden. Zoveel is duidelijk. Ze willen langer thuis blijven wonen en niet weggestopt worden in grote instellingen, buiten de gemeenschap. Ze hebben meer behoefte aan hun eigen vertrouwde omgeving, met hun eigen buren en hun eigen winkels. De ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne (VROM) stimuleren deze tendens van extramuralisering. Het groeiende grijze gebied Dat deze ontwikkelingen grote gevolgen hebben voor alle partijen zal duidelijk zijn. Allerlei activiteiten die vroeger veelal binnen de muren van verpleeg- en verzorgingshuizen en gehandicaptenvoorzieningen plaatsvonden en door die voorzieningen werden aangeboden, moeten mensen nu steeds meer zelf organiseren. De zorgverlening komt aan huis, maar wat die zorgverlening allemaal inhoudt is niet altijd helemaal duidelijk. Duidelijk is wel dat er meer samenhang moet komen in het geheel van wonen, welzijn en zorg. Wellicht moet er iets als een dienstverleningsstelsel komen. En vooral van de gemeenten wordt een extra inspanning verwacht. Die krijgen een andere rol, en dat terwijl ze nog maar net aan ‘hun’ WVG gewend zijn. In dit overgangsproces is er veel onduidelijkheid bij partijen over allerlei beleid in dat alsmaar groeiende grijze gebied tussen wonen en zorg. Wie is waarvoor verantwoordelijk? Als in de ene gemeente
3
iemand iets kan krijgen wat in de andere gemeente niet beschikbaar is, ontstaan er gevoelens van onrechtvaardigheid. Een persoonsgebonden budget (PGB) in plaats van een gemeentelijk budget, zou die ongelijkheid wellicht kunnen wegnemen. RIO’s kunnen dan op functionaliteit gaan indiceren in plaats van naar producten. Dat wil zeggen; kijken naar wat mensen nodig hebben om bepaalde sociale of maatschappelijke activiteiten te kunnen ondernemen. En de mensen zelf hebben dan de mogelijkheid om te bepalen wat voor een soort product ze precies willen aanschaffen.
Waarom daar wel, en hier niet? Verschillen tussen gemeenten wekken veel onbegrip. Zo krijgen ouderen in de ene gemeente ƒ 1.800,- reisvergoeding omdat er geen goed alternatief in de vorm van openbaar vervoer is, terwijl ze het in de andere gemeente met ƒ 320,moeten doen, omdat daar wel een aangepast openbaarvervoersysteem is en dat bedrag overeenkomt met de kosten daarvan op cliëntniveau. Soms gaat de ontwikkeling van nieuwe producten aan de ene gemeente voorbij en aan de andere niet. Voorlichting lijkt dan op zijn plaats. Maar ook kan het verschil in lokale omstandigheden leiden tot verschil in gemeentelijk verstrekkingenbeleid: in de ene gemeente zijn geen aangepaste huizen beschikbaar, in de andere gemeente wel. Dat leidt al snel tot verschillen in de hoogte van verhuiskostenvergoedingen tussen de gemeenten.
Maar er zitten nogal wat keerzijden aan deze ogenschijnlijk simpele oplossing voor dit grote probleem. Als iedereen kiest voor een PGB, is er geen geld meer voor collectieve oplossingen op het gebied van vervoer en wonen. Dat zijn twee essentiële onderdelen van dienstverlening, die veel mensen nodig hebben en die gemeenten op grote schaal effectiever en efficiënter aan kunnen pakken. Want hoever kan je reizen voor ƒ 320,- op jaarbasis? En moeten we al die aangepaste woningen dan maar in de oude staat terugbrengen op kosten van de gemeenschap om ze een paar jaar later weer opnieuw aan te passen? En het hergebruik van bijvoorbeeld rolstoelen is toch ook wel zo doelmatig. En hoe bepaal je de hoogte van een PGB voor een woningaanpassing of een specifieke rolstoel die eerst helemaal moet worden aangemeten voordat je weet wat het gaat kosten? Dan kan je eigenlijk niet meer praten over een PGB, maar dan wordt het een declaratiesysteem voor werkelijk gemaakte kosten. Gemeenten moeten in ieder geval de mogelijkheid houden om collectieve voorzieningen aan te bieden.
4
Waar moeten gemeenten op kunnen worden aangesproken? Een deel van het gevoel van onzekerheid bij ouderen en gehandicapten, wordt veroorzaakt doordat noch in de WVG en zeker niet in de Welzijnswet de voorzieningen zijn benoemd waar mensen aanspraak op kunnen maken. De vraag is of deze onzekerheid is weg te nemen door voorzieningen te benoemen op het niveau van wetgeving, of dat een goede voorlichting op gemeenteniveau meer voor de hand ligt. Gemeenten bepalen zelf welke voorzieningen effectief bijdragen aan de oplossing van het probleem waar de oudere/gehandicapte mee geconfronteerd wordt. De belemmeringen waarmee de gehandicapte of andere mee worden geconfronteerd zijn immers sterk afhankelijk van lokale en persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden. Dat leidt nogal eens tot discussie over het adequaat zijn van die voorzieningen. De gemeente is echter wel de bestuurslaag die het dichtst bij de gebruiker staat en is dus ook het beste in staat de vraag te duiden en het aanbod van WVG- en welzijnsvoorzieningen daarop aan te passen. Niettemin zijn gemeentelijke verschillen soms een bron van kritiek vanuit de gebruikers. Dat is de reden dat ook sommige gemeenten zelf vragen om meer houvast bij de uitvoering van het WVG-beleid, bijvoorbeeld door wettelijk een bepaalde ondergrens vast te leggen. Een groot nadeel hiervan is dat de meeste gemeenten die minimumnormen dan wellicht ook zullen aanhouden, waar uiteindelijk de cliënt de dupe van wordt. Meer doen dan wettelijk is vastgelegd levert vaak lastige discussies op in de gemeenteraad, en dat betekent dat extra’s die gemeenten nu aanbieden mogelijk zullen verdwijnen. En omdat wel de mogelijkheid blijft bestaan om meer te doen dan de norm zullen de verschillen – door het aanbrengen van minimumnormen – niet verdwijnen. Aan de andere kant is de beleidsvrijheid voor gemeenten nodig om zorg/dienstverlening op maat te kunnen bieden en budgetverantwoordelijkheid te kunnen dragen. Het is dan ook zeer de vraag of een wettelijk bepaalde ondergrens leidt tot verbetering voor de cliënt. Duidelijk is echter wel dat de beschikbaarheid van een aantal voorzieningen op lokaal niveau een voorwaarde is voor het doorzetten van de extramuralisering. Er zal in wetgeving of in afspraken met gemeenten een garantie moeten komen voor zaken als: cliëntondersteuning, één loket, diverse welzijnsvoorzieningen en dergelijke. Gemeenten moeten op de beschikbaarheid en toegankelijkheid van dergelijke voorzieningen kunnen worden aangesproken. Dat e.e.a. ook financiële consequenties heeft is duidelijk. De extramuralisering heeft consequenties voor de mate waarin er een beroep wordt gedaan op het gemeentelijke beleid. De voorstellen voor een dienstverleningsstelsel zullen ook op dit punt uitspraken moeten doen. Ketenzorg Omdat steeds meer mensen thuis blijven wonen, krijgen mensen met beperkingen met steeds meer partijen te maken. Zorgverleners, gemeente,
5
verzekeraar en de woningcorporatie zijn allemaal verantwoordelijk voor een deel van het totale pakket dat de oudere/gehandicapte nodig heeft. Dit leidt tot veel onduidelijkheid voor de cliënt en bovendien sluiten de verschillende verantwoordelijkheden niet altijd goed op elkaar aan. Er is behoefte aan één partij die een coördinerende functie heeft. Als partijen die zorg, hulpmiddelen en welzijn aanbieden, goed samenwerken is er sprake van een goed verbonden keten van zorg en dienstverlening. Daardoor wordt het systeem doorzichtiger voor ouderen en gehandicapten. En dat is nodig. Nu het aanbod zo gedifferentieerd wordt, hebben mensen behoefte aan één loket waar ze naar toe kunnen voor informatie over dat aanbod en mogelijk ondersteuning bij het realiseren van de zorg of dienstverlening die zij nodig hebben (makelaarsfunctie). Bovendien zou een dergelijke samenwerking van aanbieders rond zo’n loket de samenhang in de zorg- en dienstverlening ten goede kunnen komen. Zo vallen er minder gaten in de hulpverlening. Vanuit dat ene loket op lokaal niveau kan vervolgens een effectieve verbinding tot stand worden gebracht met de veelal regionaal werkende indicatie-organen (RIO’s).
Waar moet ik zijn? Op zoek naar een rolstoel? Die komt uit de WVG, dus moet u naar de gemeente. Wilt u ook nog een anti-decubituskussen? Dat kan, maar dan wel even naar de verzekeraar, omdat het onder de Ziekenfondswet valt. Thuiszorg? Dan moet u bij het AWBZ-zorgkantoor zijn. Ouderenwoningen? Daar gaat de woningcorporatie geloof ik over. Die zit aan de andere kant van de stad. Of is dat de welzijnsinstelling? Misschien zou u daar eens langs kunnen gaan. Die bieden geloof ik ook ondersteuning bij allerlei zaken als Individuele Huursubsidie of het aanvragen van Bijzondere Bijstand. Voor dat laatste moet u trouwens weer bij de gemeente zijn. Dit zijn voorbeelden uit de praktijk die aangeven dat het wellicht allemaal iets simpeler kan. Als dit soort zorg- en dienstverlening uit één potje en in goede samenwerking tussen de verschillende aanbieders beschikbaar wordt gesteld, of in ieder geval de informatie daarover samenhangend en eenduidig beschikbaar is, zouden mensen niet van loket naar loket hoeven om te krijgen wat ze nodig hebben. Dat ene loket op lokaal niveau moet dan wel goed verbonden worden met de regionale indicatie-organen die de formele toegang tot de AWBZ-zorg vormen. Zij kunnen de complexe indicaties verzorgen voor mensen die bijzondere huisvesting nodig hebben, WVG-voorzieningen en ook AWBZ-zorg of ZFWhulpmiddelen. Zij zouden dan in één keer kunnen indiceren voor het totale pakket waar mensen op enig moment voor in aanmerking komen. En met het loket op lokaal niveau kan worden afgesproken dat zij de minder ingewikkelde dingen snel afhandelen, zonder bureaucratie! 6
Zorg laatst Als de gewenste voorzieningen voor cliënten die thuis wonen goed op elkaar aansluiten zal dit de instroom in de verzekerde zorg sterk beperken. Het veel besproken Frieslandse Experiment Trynwâlden is hiervan het bewijs. In zeven Friese dorpen zijn alle budgetten op één hoop gegooid en is niet het oorspronkelijke financiële kader beslissend geweest voor de soort voorziening, maar stond de vraag van de cliënt centraal. De mensen die iets nodig hadden zijn vervolgens begeleid bij hun keuze. Het bleek dat mensen pas op de laatste plaats zorg wilden hebben. Behoud van het sociale netwerk, zelfstandig wonen, mobiliteit, welzijn, huishoudelijke hulp en dienstverlening gaan voor. Men is het erover eens dat wanneer gemeenten deze onderdelen goed aanbieden, mensen langer uit de zorg weg blijven. Gemeenten en de regio De gemeenten worden vaak genoemd als mogelijk regisseur van de samenwerking op lokaal en regionaal niveau. Het is echter lastig voor gemeenten die functie goed te vervullen. Het ontbreekt ze enerzijds aan beslissende bevoegdheden om dit te kunnen doen, anderzijds zijn zorg- en hulpaanbieders vaak op regionaal niveau georganiseerd. De regiovisies kunnen dan een hulpmiddel zijn om iedereen in de regio bij de les te houden: plannen die in gezamenlijkheid tot stand komen, maar niet vrijblijvend zijn. Ze kunnen een handvat voor gemeenten zijn om de verbetering van zorg en diensten te kunnen toetsen, en ook om aanbieders op hun verantwoordelijkheden te wijzen. Provincies en gemeenten zouden gezamenlijk verantwoordelijk moeten zijn voor de wijze waarop deze visies tot stand komen. Wat zijn nu de echte keuzes? Een heel nieuw dienstverleningsstelsel of een aanpassing van de WVG? Aanpasbaar wonen en vervoer: collectief of in het PGB? Hoe vullen we de gemeentelijke (regie) rol in? Kan niet veel meer binnen de algemene kaders van vervoer, huisvesting en AWBZ/ZFW worden gedaan dan nu gebeurt? En hoe om te gaan met de financiële gevolgen van de extramuralisering? Er is nog heel wat werk te doen voordat we het stelsel hebben dat kan voorzien in de veranderende vraag. Maar één ding is duidelijk. Alle deelnemers in de regionale bijeenkomsten zijn het met elkaar eens over de stelling dat het zo niet langer gaat. Nu al wordt het in de praktijk steeds lastiger om te gaan met de bestaande, verouderde kaders. Concrete maatregelen zijn op de korte termijn nodig. Maar zeker over 5 of 10 jaar, wanneer er steeds meer zelfstandig wonende mensen een vraag naar zorg- of dienstverlening zullen stellen, moet er tussen het huisvestingsbeleid en het zorgstelsel een evenzo robuust dienstverleningsstelsel staan. En de gemeente zal in de wijk een aantal zaken goed aan elkaar moeten knopen om het mensen mogelijk te maken zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen. Daartoe moet nu actie worden ondernomen!
7
Introductie Met de invoering van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) in 1994 kregen gemeenten een veel zichtbaarder rol op het terrein van de maatschappelijke zorg en dienstverlening voor ouderen en gehandicapten. Gemeenten zijn hierbij uiteraard al langere tijd betrokken via de uitvoering van de Welzijnswet, waarbij ze algemene taken hebben om het welzijn van ouderen en gehandicapten te bevorderen. De WVG geeft mensen echter recht op voorzieningen op basis van individuele aanspraken. Door de WVG kregen gemeenten steeds meer te maken met zorgpartijen. In diezelfde periode kwam de extramuralisering sterk opzetten. Deze vermaatschappelijking van de zorg droeg er toe bij dat zorgpartijen en ook het stelsel van wetgeving en financiering op het terrein van de zorg steeds dichter bij het werkgebied van gemeenten kwamen. Er ontstonden steeds meer afstemmingsproblemen. Deze ontwikkelingen maakten het noodzakelijk om te bekijken of de WVG nog wel voldoende basis bood voor de zorg en dienstverlening die in de toekomst nodig is en hoe deze wet zich verhoudt tot het zorg- en huisvestingsstelsel. Een interdepartementale werkgroep die hiervoor werd ingesteld, stelde een dienstverleningsstelsel voor. Een stelsel dat meer is dan de optelsom van WVG en Welzijnswet samen. De werkgroep bleef echter nog met een aantal vragen zitten. Ten eerste vroeg men zich af wat een dienstverleningsstelsel precies in zou moeten houden. Verder wilde men graag weten of de regie van het dienstverleningsstelsel misschien beter bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zou kunnen liggen dan bij het ministerie van Sociale Zaken. Ten derde vroeg de werkgroep zich af of het beter en mogelijk zou zijn WVG-vervoer, dat een groot deel van de WVG uitmaakt, te integreren in het openbaar vervoer. De eerste twee vragen probeert het ministerie van VWS te beantwoorden, het ministerie van Verkeer en Waterstaat buigt zich over de derde. Een eindrapport dat antwoord moet geven op deze vragen is naar verwachting begin 2002 klaar. Om ook vanuit het veld input te krijgen bij de beantwoording van deze vragen over het dienstverleningsstelsel, heeft het ministerie van VWS zeven regiobijeenkomsten georganiseerd, die eind augustus en begin september 2001 zijn gehouden. Tijdens deze bijeenkomsten spraken zorg- en welzijnspartijen, corporaties, cliëntenorganisaties, gemeenten en provincies met elkaar over de huidige praktijk van de WVG en wat er zou moeten veranderen om een en ander in de toekomst te verbeteren. Van iedere bijeenkomst vindt u hierbij een analytisch verslag. Daarnaast is er nog een samenvattend artikel waarin de rode draad en de conclusies van de zeven bijeenkomsten zijn beschreven.
8
VERSLAG REGIOBIJEENKOMST Z e e l a n d e n We s t - B r a b a n t d . d . 2 2 a u g u s t u s 2 0 0 1 Aanwezig: Mw. I. Baaijens (Zorgnet Zeeland), mw. I. Bremer (Provincie Noord-Brabant), S. Huls (Regionaal Patiënten/Consumenten Platform West-Brabant, Centrum gehandicaptenbeleid), J. Kollaart (RIO Walcheren), C. Lambermont (POSO), H. Notenboom (Stichting Het Klaverbad Zeeland), P. Nouwens (Stichting Prisma), L. Phernambucq (Stichting thuiszorg Walcheren), mw. N. Rijk (SWO Sas van Gent), H. Schouwenaars (Woningstichting ARWON), L. Wallenburg (Zorgkantoor Zeeland), mw. L. van Wunnik (Ministerie van VWS), B. Zwier (Ministerie van VWS); mw. J. van Abeelen (VNG, toehoorder), C. Kaptein (Bureau Karin de Lange, verslaglegging). In de discussie over de toekomst van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) (eventueel als dienstverleningsstelsel) komen kort samengevat de volgende zaken aan de orde: •
Consument: wat verwacht de oudere of gehandicapte van een goed functionerende WVG?
•
De gemeente als uitvoerder: voor- en nadelen van de gemeente als uitvoerder van de WVG/dienstverleningsstelsel.
•
het pakket van voorzieningen: ‘de inhoud’ en eventuele ondergrens van de WVG of dienstverleningsstelsel, specifieke voorzieningen of persoonsgebonden budget en wat er met het vervoer gaat gebeuren.
DE CLIËNT
De gehandicapte of oudere die zelfstandig (extramuraal) woont, wil een uitvoering die objectief en controleerbaar is. Daarnaast moet er een minimale hoeveelheid bureaucratie zijn; dat is een voorwaarde om zelfstandig te kunnen functioneren. De consument van voorzieningen moet weten bij welk loket hij of zij moet zijn voor welke voorzieningen. Momenteel is die transparantie er niet. Er is onduidelijkheid, omdat verschillende gemeenten de WVG op verschillende manieren uitvoeren en omdat diverse voorzieningen in de sfeer van welzijn en dienstverlening niet alleen via de WVG, maar ook deels via het huisvestingsstelsel en het zorgstelsel (AWBZ) beschikbaar worden gesteld. Met name de verschillen tussen gemeenten wekken veel onbegrip. Zo kan het gebeuren dat een parkinsonpatiënt in de eigen gemeente een nieuwe voorziening als een grijppaal niet kan krijgen, terwijl een andere gemeente die wel in huis heeft. Het inzicht in deze verschillen neemt toe, omdat steeds meer mensen
9
- bijvoorbeeld door internet - ook steeds beter weten wat er allemaal aan voorzieningen in de verschillende gemeenten te krijgen is. Overigens is dit probleem wellicht op te lossen als deze mensen in de toekomst een persoonsgebonden budget krijgen. Iemand wordt dan geïndiceerd voor een bepaalde functie, en kan dan zelf de voorziening aanschaffen om die functie uit te kunnen voeren. Het probleem dat niet steeds duidelijk is waar je moet zijn voor welke voorziening, verdient ook aandacht. Het is misschien niet direct nodig om alle voorzieningen onder te brengen bij één loket, maar iedereen moet wel weten bij welk specifiek loket je voor een bepaalde voorziening moet zijn. En als de oudere of gehandicapte zich toch bij het verkeerde loket meldt, dan moet er niet doorgeschoven, maar doorverbonden worden. Het is de bedoeling dat het project ‘Overheidsloket 2000; loket zorg en welzijn’ hier in ieder geval verbetering in aan zal brengen. Een mogelijkheid is om dit loket aan te vullen met de SPD-functie cliëntondersteuning zoals die nu voor gehandicapten beschikbaar is. Die vorm van cliëntondersteuning wordt bij voortschrijdende extramuralisering steeds meer van belang. Immers, hoe groter de differentiatie in het aanbod, hoe groter de kans dat mensen door de bomen het bos niet meer zien en niet kunnen krijgen waar zij recht op hebben. Voor diegenen die daar behoefte aan hebben, is er dan ondersteuning. Het zou dan kunnen gaan om een dienstverlener die in de wijk aanwezig is en weet wie waar woont en waar zich problemen voordoen. Een beetje het ‘model’ opbouwwerker in een eenentwintigste-eeuws jasje. DE GEMEENTE ALS UITVOERDER
Met de komst van de WVG hebben gemeenten plotseling veel meer te maken gekregen met het zorgbeleid voor gehandicapten en ouderen. Het idee om de WVG bij dit lagere overheidsniveau neer te leggen, was dat de gemeenten dan meer met het beschikbare geld konden doen. Een ander voordeel van een gemeentelijke in plaats van een landelijk regie en uitvoering, is de kleinere afstand tot de ouderen en gehandicapten, waardoor ze beter te bedienen zijn. De gedachte is dat de gemeente voorzieningen beter kan afstemmen op de individuele maat en de lokale omstandigheden. Maar de gemeente als regisseur en uitvoerder brengt ook problemen met zich mee. Ten eerste de beleidsvrijheid die decentralisatie met zich meebrengt. Elke gemeente ontwikkelt zijn eigen WVG-beleid. Dit leidt tot de hierboven genoemde ongelijkheid in de uitvoering. De ene gemeente voorziet bijvoorbeeld ruimhartig in vervoer en verstrekt een vervoersvergoeding van ƒ 1.800,- , omdat er geen alternatief is in de vorm van collectief vervoer. De oudere of gehandicapte in een
10
andere gemeente moet het doen met een vergoeding van ƒ 320,- op jaarbasis, omdat dat alternatief daar wél aanwezig is. Ten tweede kan de omvang van een gemeente een knelpunt zijn. Bij de echt grote gemeenten kan de afstand tussen beleid en uitvoering te groot worden, hoewel die afstand natuurlijk altijd kleiner is dan wanneer het landelijk geregeld zou zijn. Kleine gemeenten zijn soms niet toegerust op een omvangrijke taak als de uitvoering van de WVG. Herindelingen of de vorming van sub-regio’s brengen daar wel verbetering in, en ook de provincies ondersteunen de gemeenten met hun sociaal beleid. Ten derde kunnen financiële en politieke factoren van invloed zijn op de uitvoering van de WVG. Het komt voor dat dienstverlening door gemeenten op een lager plan komt wanneer er bezuinigd moet worden. Die kostenbesparing kan er toe leiden dat de gemeente onvoldoende ‘preventief’ bezig is (bijvoorbeeld met zorgvriendelijke wijken en een politiekeurmerk voor veilige wijken). Het niveau van de voorzieningen in de gemeente is mede afhankelijk van de politieke kleur van de gemeente, en die kan nog wel eens veranderen. De meningen over wat de gemeente wel en niet moet doen bij voorzieningen voor zelfstandig (extramuraal) wonende ouderen en gehandicapten, lopen nogal uiteen. Er is twijfel over of de gemeente de regiefunctie wel aankan, mede gezien de bovengenoemde politieke factoren. De huidige onduidelijkheden en afstemmingsproblemen tussen ‘welzijn’, ‘huisvesting’ en ‘zorg’ zijn wat dat betreft tekenend. Maar over het algemeen is er wel consensus over de noodzaak van een WVG of een toekomstig dienstverleningsstelsel op gemeentelijk niveau. En als de gemeenten daar een regiefunctie hebben, dan moet dat wel voor iedereen duidelijk zijn. Ook bij de gemeenten zelf natuurlijk, anders is het lastig de durf en het inzicht te ontwikkelen die nodig zijn om de extramurale dienstverlening op een zelfde peil te brengen als de extramurale zorg van de thuiszorg of het verzorgingshuis. Bij die regiefunctie hoort ook coördinatie: gemeenten moeten ervoor zorgen dat alle partijen die bij de extramuralisering betrokken zijn, rond de tafel komen zitten. Hoewel het vanwege de wederzijdse afhankelijkheid van de partijen in sommige gevallen wel lukt, gebeurt dat nu nog te weinig. Daaruit blijkt dat de coördinerende taak van de gemeenten niet door iedereen geaccepteerd wordt. Provincies proberen dat gat op te vullen met een regiovisie, maar het is momenteel nog volstrekt afhankelijk van de wil van individuele bestuurders van de verschillende partijen of er goede samenwerking tot stand komt. En zolang de gemeenten geen instrumentarium hebben om hier verandering in aan te
11
brengen, zijn ze er ook niet bestuurlijk op aan te spreken. Op dit punt moet duidelijkheid komen, en wellicht zou voor die regiefunctie ook budget beschikbaar moeten worden gesteld. Sommige gemeenten stellen uit gemeentemiddelen geld beschikbaar om bepaalde samenwerkingsprojecten te realiseren. Naast de discussie over de regiefunctie, is er nog de vraag in hoeverre de gemeenten ook de uitvoering van de WVG of een dienstverleningsstelsel moeten verzorgen. Het is geen goed idee dat gemeenten zowel bestuurlijk verantwoordelijk zijn en ook zelf uitvoeren (‘dubbele petten’-probleem). H E T PA K K E T V O O R Z I E N I N G E N
Wat in de discussie opvalt, is dat er bij de mensen uit de praktijk relatief weinig aandacht is voor de precieze inhoud van wet- en regelgeving voor zorg-, welzijns- en huisvestingsvoorzieningen. Over de afstemmingproblemen tussen WVG en AWBZ wordt vooral in algemene termen gesproken. Om tot een helderder afbakening te komen tussen WVG en AWBZ, ligt het voor de hand om de welzijnsvoorzieningen die nog in de AWBZ zitten naar de WVG over te hevelen. De wooncomponenten uit de AWBZ zouden beter in het huisvestingsstelsel kunnen worden geplaatst. In de praktijk is er immers al een scheiding aan het ontstaan tussen wonen en zorg. Dat is een maatschappelijk proces waar in feite geen politiek aan te pas komt. Het komt de duidelijkheid ten goede als woningcorporaties in plaats van zorginstellingen het beheer en bezit van de huizen in handen krijgen. Kanttekening hierbij is, dat woningcorporaties het op dit moment niet vanzelfsprekend vinden dat zij de verantwoordelijkheid hebben voor aangepaste, nieuwe woningen. Zij leveren nu nog te veel nieuwe woningen op die niet aangepast zijn voor bewoning door ouderen en gehandicapten. Uit de opmerkingen over stigmatisering en zelfstandig wonen blijkt al, dat de mensen uit het veld op zich gelukkig zijn met de accentverschuiving van zorg naar welzijn. En dus in principe ook met de komst van de WVG, omdat die ter bevordering van het zelfstandig wonen is bedoeld. Verder zijn de meeste aanwezigen voor een sterk vraaggestuurd voorzieningenstelsel op basis van persoonsgebonden budgetten (PGB). Consumenten worden in dat geval geïndiceerd voor een bepaalde functie en kunnen vervolgens zelf de voorzieningen aanschaffen om die functie uit te kunnen voeren. Voorzieningen die zo veel mogelijk aansluiten bij hun persoonlijke (woon)situaties. Maar hoe ver kun je gaan met die PGB’s in de WVG of een dienstverleningsstelsel? Dit punt roept verschillende vragen op. Zo vraagt men zich af waar nog
12
een indicatie voor nodig of mogelijk is. Hoe regel je de voorzieningen die niet individueel hoeven te worden geïndiceerd? En waar leg je de grens (denk aan maaltijden, cliëntondersteuning, dagbesteding)? Verder zijn de eisen die je aan de besteding van het toegewezen PGB-WVG zou moeten stellen een discussiepunt. Mag het geld bij voorbeeld ook aan zorg of aan huisvesting besteed worden? Of aan andere zaken die het ‘welzijn’ van mensen bevorderen, zoals een schildercursus in Frankrijk (dagbesteding)? Er is dus nog wel wat denkwerk te doen voordat PGB’s ingang kunnen vinden in een WVG of dienstverleningsstelsel. Maar duidelijk is wel de voorkeur om niet alles met wet- en regelgeving dicht te timmeren. Wél gaan er veel stemmen op om de beleidsvrijheid die de gemeenten binnen de WVG hebben in te perken met een soort ondergrens. Met een dergelijke minimumnorm blijft de (rechts)gelijkheid beter gewaarborgd. Neem het vervoer. De afspraak zou kunnen zijn dat op nationaal niveau al naar gelang de indicatie elke oudere of gehandicapte een vaste vergoeding voor een minimum aantal vervoerskilometers per jaar krijgt. En minimum betekent dan niet ‘zo weinig mogelijk’ maar ‘optimaal’ binnen die ondergrens. Dit zou overigens wel aanzienlijke budgettaire consequenties hebben. Over integratie van het WVG-vervoer met het openbaar vervoer wordt nog opgemerkt dat integratie alleen mogelijk is als het openbaar vervoer aanzienlijke aanpassingen doorvoert voor ouderen en gehandicapten. En dan nog blijft er een probleem in gebieden waar zo weinig openbaar vervoer rijdt dat de enige oplossing een aangepaste auto is. Kort samengevat komt het volgende beeld naar voren: werk in de AWBZ en de dienstverlening zo veel mogelijk met PGB’s, omdat vraagsturing en zelfstandig wonen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Stel daarnaast een minimum aan welzijnsvoorzieningen vast. Gemeenten zijn verplicht die te leveren en moeten geprikkeld worden om extra’s te bieden boven die grens. Tenslotte wil de grootschalige invoering van PGB’s niet zeggen dat rol van de gemeenten dan tot een minimum beperkt wordt. Het algemene, collectieve beleid van gemeenten is en blijft van cruciaal belang voor een effectief en doelmatig beleid op individueel niveau. Het nieuwe stelsel moet in ieder geval meer waarborgen bevatten voor een krachtig collectief lokaal beleid voor ouderen en gehandicapten, in goede samenhang met individuele voorzieningen en verstrekkingen.
13
VERSLAG REGIOBIJEENKOMST Limburg en Oost-Brabant d.d. 23 augustus 2001 Aanwezig: F. Bots (Regionaal Patiënten/Consumentenplatform Zuidoost-Brabant), mw. V. Dirksen (Wethouder Gemeente Maastricht), mw. L. Hartman (Provincie Limburg), M. Knegtel (PON), P. de Kroon (voorzitter), J.T.H. Noot (Stichting Gehandicaptenzorg Limburg), N.M. van der Spek (Gemeente Eindhoven), G. Spierings (Stichting de Zorgboog), H. Tegels (POG, Brabants Centrum voor Gehandicaptenbeleid), C.P.J. Verouden (Thuiszorg Kempenstreek), mw. L. van Wunnik (Ministerie van VWS), B. Zwier (Ministerie van VWS), F. Buurmeier (LISV, toehoorder), mw. M. den Ouden (VNG, toehoorder), C. Kaptein (Bureau Karin de Lange, verslaglegging). In de discussie over de toekomst van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) (eventueel als dienstverleningsstelsel) komen kort samengevat de volgende zaken aan de orde: •
De cliënt: wat verwacht de oudere of gehandicapte van een goed functionerende WVG?
•
De gemeente als uitvoerder: voor- en nadelen van de gemeente als uitvoerder van de WVG/dienstverleningsstelsel.
•
Het pakket van voorzieningen: indicatiestelling, samenwerking van de verschillende groeperingen en persoonsgebonden budget versus collectiviteit van wonen en vervoer.
DE CLIËNT
Ouderen en gehandicapten willen over het algemeen graag zelfstandig blijven wonen, iets wat de overheid en de samenleving als geheel ook voorstaan. Dat de extramuralisering van de zorg veel problemen met zich meebrengt, is geen nieuws. Wonen, vervoer, welzijn en de beschikbaarheid van voorzieningen blijken lastige terreinen, omdat er nauwelijks overlap en wel hiaten zijn in bestaande wetten en regelingen. De cliënt staat op dit moment niet centraal, en dat zou moeten veranderen. Zelfstandig wonen kan alleen maar goed als de voorzieningen die ervoor nodig zijn, dichtbij zijn. Op dit moment is het systeem allesbehalve transparant. Zoals een van de aanwezigen het zegt: “Je kunt vaak door de bomen het bos niet meer zien en het bos wordt ook nog eens steeds groter.” Het beleid kan de praktijk vaak niet volgen. Ook als het gaat om het beschikbaar komen van nieuwe voorzieningen, nieuwe mogelijkheden in de zorg. De indicatiestelling loopt dan
15
achter op de praktijk, zodat cliënten niet worden geïndiceerd voor bepaalde voorzieningen die wel heel erg nuttig voor ze zouden kunnen zijn. Zo bestaat er een zogenoemde ‘stapaal’ voor parkinsonpatiënten, die daarmee tot drie jaar langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Deze stapalen staan echter nog niet op indiceringslijsten van de RIO’s en worden dus niet overal vergoed. Meer functioneel indiceren en toetsing van het beleid aan de praktijk zou al veel problemen oplossen. Niet alleen kunnen cliënten vaak niet krijgen wat ze eigenlijk nodig hebben, ook weten ze meestal niet wie ze moeten aanspreken om hun voorzieningen of zorg te krijgen. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk welke plek de extramurale welzijnsvoorzieningen hebben in het huidige bestel. Cliënten ‘shoppen’ nu vaak tussen de verschillende wetten en regelingen om te krijgen wat ze willen. Uiteraard is dat niet de bedoeling, maar het toont wel aan hoe weinig doorzichtig het huidige systeem is. Alle bestaande regelingen zouden beter op elkaar moeten aansluiten. Men stelt bijvoorbeeld voor om extramurale welzijnsvoorzieningen uit de AWBZ in de toekomst onder te brengen bij de gemeenten. Zij staan het dichtst bij de klant en kunnen welzijnszaken dus het best aanbieden. Zijn cliënten er eenmaal achter bij welke partij ze moeten zijn voor een bepaalde dienst of zorg, dan is er - als er problemen optreden - nauwelijks een mogelijkheid om die partij verantwoordelijk te stellen voor het leveren van die dienst of zorg. Men verzeilt in procedures en de wachttijden zijn lang. Cliënten hebben daarbij moeite om hun rechten te kunnen laten gelden. Onder andere dit gegeven leidt ertoe dat veel cliënten het idee hebben dat er in het huidige systeem geen rechtsgelijkheid zit. Tussen de verschillende gemeenten zitten grote verschillen in wat je kunt verkrijgen, maar ook binnen gemeenten bestaan er verschillen. Op de een of andere manier zou dit meer rechtgetrokken moeten worden, maar een goede oplossing hiervoor is niet eenvoudig te bedenken. Men constateert namelijk een fundamentele tegenstelling tussen de wens tot meer (rechts)gelijkheid en de wens het systeem eenvoudig te houden, zodat zorg en dienstverlening op maat van de individuele mogelijkheden en lokale omstandigheden mogelijk is. DE GEMEENTE ALS UITVOERDER
De gemeente is de bestuurslaag die het dichtst bij de cliënt staat. Dit wordt ervaren als een groot voordeel als het gaat om de bepaling van de plaats van gemeenten in het nieuwe systeem. Maar zorgen over gemeentelijke uitvoering van een eventueel dienstverleningsstelsel zijn er ook. De gemeente heeft over het algemeen een financieel probleem in de uitvoering van de WVG. Ook de eventuele invoering van een persoonsgebonden budget lost
16
deze niet op. Integendeel, gemeenten zijn bang dat invoering van het persoonsgebonden budget (PGB) het open-eindkarakter van de financiering van de WVG bij gemeenten zal versterken en dat de PGB’s de pan uit zullen rijzen. Als oplossing hiervoor denkt men dat de zorgplicht van gemeenten nader moet worden omschreven. Met andere woorden, leg nationaal vast wat de normen zijn waaraan iedere gemeente moet voldoen. Nadeel van die normering is weer de verwachting dat de tevredenheid over de normen maar van korte duur zal zijn. Bovendien leidt het vastleggen van normen tot divergeren naar de ondergrens: de meeste gemeenten zullen al gauw op die ondergrens gaan zitten, en daar worden cliënten de dupe van. En verschillen verdwijnen er niet door: gemeenten kúnnen immers nog steeds meer dan de norm doen. Daardoor blijft het gevoel van rechtsongelijkheid bestaan. Over het algemeen is het niet duidelijk wie er binnen het huidige stelsel verantwoordelijk is voor wat. Dat is niet alleen onduidelijk voor de cliënten; ook gemeenten, indicatiestellers en zorg- en dienstverleners lopen tegen dit probleem aan. De gemeente kan daardoor de betrokken partijen niet aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij de bouw van woningen die geschikt zijn voor senioren of gehandicapten. Nu hebben gemeenten onvoldoende houvast aan het bouwbesluit waarin eisen voor wooncorporaties zijn opgenomen. Het komt voor dat woningbouwverenigingen onaangepaste woningen voor ouderen en gehandicapten opleveren en vervolgens aanspraak doen op WVG-geld om de noodzakelijke aanpassing te regelen. Bij wie ligt hier de verantwoordelijkheid: bij de gemeenten of bij de woningcorporaties? Dit moet in het nieuwe stelsel beter vastliggen. Overigens wordt opgemerkt dat er naast deze discussie over een dienstverleningsstelsel ook op de korte termijn concrete oplossingen voor praktische problemen hard nodig zijn. Het is niet alleen een kwestie van de langere termijn. De problemen van de extramuralisering zijn voor gemeenten nu reeds zeer accuut en vragen om oplossingen op de korte termijn. H E T PA K K E T VA N V O O R Z I E N I N G E N
Om een goed pakket van voorzieningen te kunnen samenstellen, moet er in het nieuwe systeem een aantal zaken veranderen: de indicatiestelling, de samenwerking tussen de verschillende groeperingen en de financiering. De indicatiestelling verloopt op dit moment niet naar wens. Zo is het onduidelijk waar wel en waar niet voor geïndiceerd moet worden. Het openbaar vervoer zou bijvoorbeeld al aangepast moeten zijn, zodat gehandicapten en ouderen zonder problemen in kunnen stappen. Er hoeft dan in minder gevallen geïndiceerd te worden voor vervoer. Daar zijn zowel cliënt als dienstverleners bij gebaat.
17
Op dit moment voelen mensen met beperkingen zich eerder afhankelijker dan zelfstandiger, terwijl dat laatste toch het doel is. Gesteld wordt dat het beter zou zijn te indiceren naar functionaliteit in plaats van naar producten. Er komen steeds meer producten bij, die vervolgens niet geïndiceerd kunnen worden. Kijkt de indicatiesteller naar de functionaliteit, dan kunnen de cliënten zelf bepalen welke producten daar voor hen op van toepassing zijn. Verder lijkt het goed om er voor te zorgen dat de contacten tussen de verschillende instellingen waar een cliënt mee te maken kan krijgen (bijvoorbeeld tussen zorgverleners en dienstverleners, of tussen de dienstverleners en de cliënt) verbeterd worden. Afstemming tussen zorg en volkshuisvesting zal er bijvoorbeeld toe bijdragen dat aangepaste huizen beter afgestemd zijn op de zorg die de gebruikers nodig hebben. Zorgkantoren zouden hier een cruciale rol in kunnen spelen; zij kunnen het goed in kaart brengen. Deze instellingen zouden zoveel mogelijk op elkaar aan moeten sluiten, door zo weinig mogelijk ‘interfaces’ en een goede samenwerking. In het dienstverleningsstelsel van de toekomst moet er een directe relatie zijn tussen wat mensen nodig hebben en wat dat zou moeten kosten. Mensen moeten zich goed maatschappelijk kunnen bewegen. Dat kan niet tegen de laagst mogelijke kosten. Een oplossing zou kunnen zijn de cliënten een keuze te geven tussen voorzieningen in natura en in contanten; met andere woorden een persoonsgebonden budget. Wel wordt voorgesteld om op een aantal gebieden, denk aan vervoer en wonen, een collectief systeem te bieden, omdat je op die manier veel mensen kunt bedienen en tegelijkertijd de kosten kunt beheersen. Kanttekening daarbij is dat een individuele afweging mogelijk moet blijven. In een aantal gevallen is collectief vervoer geen oplossing. En ook als gehandicapten en ouderen meerkosten hebben in het gebruik van algemene voorzieningen, moeten die meerkosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Samenvattend komt het er op neer dat we toe moeten naar een transparant dienstverleningsstelsel waarin de cliënt echt centraal staat. Functioneel indiceren, een betere samenwerking van de verschillende spelers op gebied van zorg, wonen en welzijn, een betere aansluiting tussen de verschillende regelingen en een persoonsgebonden budget zouden hieraan moeten bijdragen. De gemeenten zouden (omdat zij als bestuurslaag het dichtst bij de bevolking staan) de uitvoering van dit stelsel op zich kunnen nemen onder de voorwaarden dat ze voldoende financiële middelen hebben om dit ook goed te kunnen doen, en dat ook de verantwoordelijkheid op alle gebieden goed is vastgesteld. Gemeenten moeten een eenduidiger WVG-beleid uitvoeren, waarbij wel plaats blijft voor zorg op maat. Wonen en vervoer moeten tot op zekere hoogte collectief geregeld worden om de kosten beheersbaar te houden, maar aanvullend beleid blijft soms nodig. 18
VERSLAG REGIOBIJEENKOMST Groningen, Friesland en Drenthe d.d. 29 augustus 2001 Aanwezig: mw. W. de Boer (Provincie Groningen), J. Boomgaardt (Zorgkantoor Friesland), J. van der Doef (voorzitter), mw. H. Hafkamp (Wethouder Gemeente Leeuwarden), F. de Jong (Experiment Trynwâlden), F. Kalsbeek (Stichting Patoer), A. Kroese (OSO Provincie Groningen), G. Kunstt (Icare Thuiszorg), mw. A. Peeters Weem (RIO, Sneek), C. Ronde (Stichting Welstad), mw. M. Sol (SWO Beilen), E. Staudt (Steunpunt Mantelzorg Hoogeveen), P. Vriesema (NOVO Groningen), B. Zwier (Ministerie van VWS), L. Markus (Arcares, toehoorder), W. Peters (VNG, toehoorder), M. Simon (Bureau Karin de Lange, verslaglegging). In de discussie over de toekomst van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) (eventueel als dienstverleningsstelsel) komen kort samengevat de volgende zaken aan de orde: •
De cliënt: wat verwacht de oudere of gehandicapte van een goed functionerende WVG?
•
De gemeente als uitvoerder: voor- en nadelen van de gemeente als uitvoerder van de WVG/dienstverleningsstelsel.
•
Het pakket van voorzieningen (‘de inhoud’ en de eventuele ondergrens van de WVG of een dienstverleningsstelsel, (brede) indicering en persoonsgebonden budget versus collectiviteit van wonen en vervoer).
DE CLIËNT
Cliënten, gehandicapten of ouderen die extramuraal wonen, zijn gebaat bij een eenvoudig en gemakkelijk te bereiken zorgsysteem. De aanwezigen pleiten herhaaldelijk voor één loket waarin wonen, zorg en welzijn zijn geïntegreerd en waar de cliënt naar toe kan voor informatie en hulp. In de gemeente Westerbork is bijvoorbeeld een loket voor zorg en wonen, waar men alle vragen op die gebieden kwijt kan. Cliënten in die gemeente maken veel gebruik van dit loket en de service werkt goed. Op het moment is het in veel gemeenten echter nog niet op een dergelijke manier geregeld. Doordat er vaak veel loketten zijn, weten mensen niet meer waar ze moeten zijn. Bovendien hebben de mensen achter de loketten geen overzicht van wat er al wel en niet verstrekt is, zodat sommige cliënten met dubbele, en anderen zonder voorzieningen naar huis gaan. Het gevolg is veel onduidelijkheid en lange procedures voordat gehandicapten en ouderen de zorgvoorzieningen waar ze recht op hebben, kunnen krijgen. Maar waar hebben cliënten precies recht op? De huidige WVG biedt noch aan
19
uitvoerders, noch aan cliënten voldoende duidelijkheid. Er bestaan dus grote verschillen in gemeentelijk beleid en dat roept bij cliënten een gevoel van onrechtvaardigheid op. Ook is er kritiek op de kwaliteit van de Regionale Indicatieorganen (RIO’s). Niet alle indicatiestellers blijken binnen de kaders die hen gegeven zijn op dezelfde manier te indiceren. En dat leidt ook tot onverklaarbare verschillen in indicaties bij cliënten met gelijksoortige problemen. Het aanbod van de verstrekker vraagt ook om aandacht. De WVG-indicatie wordt gesteld binnen de kaders van het gemeentelijk verstrekkingbeleid, en dat leidt ertoe dat cliënten niet altijd krijgen wat ze eigenlijk zouden willen hebben. Als er functioneel geïndiceerd zou worden, zouden cliënten meer keuze hebben. Een meer vraaggestuurde aanpak en een persoonsgebonden budget (PGB) met bijgeleverde know-how over hoe hiermee om te gaan, zouden verbetering kunnen brengen. Het realiseren van adequate voorzieningen op het terrein van vervoer en wonen is vaak ook geen eenvoudige opgave voor de betrokkenen bij de WVG. Cliënten komen niet gemakkelijk van A naar B, omdat er eenvoudigweg geen openbaar vervoer is of omdat ze niet in de bus kunnen komen. Uitvoerders kampen met het probleem van financiering. Kleine gemeenten hebben het geld niet om een zelfstandig en goed vervoerssysteem op te zetten. En de grotere gemeenten, zoals Leeuwarden, die het probleem op hebben kunnen lossen door het WVGen het openbaar vervoer te integreren, zien dat WVG-cliënten niet verder kunnen reizen dan de stadsgrenzen. Een volledig geïntegreerd vervoerssysteem lijkt hier de aangewezen manier om gehandicapten en ouderen ook buiten de gemeentegrenzen te krijgen waar ze willen zijn. Wonen levert weer andere problemen op voor cliënten en gemeenten. Gemeenten hanteren het primaat van verhuizen, omdat het aanpassen van een woning soms veel duurder is dan het verhuizen naar een geschikte woning elders in de stad. Soms is er bij deze afweging dan onvoldoende aandacht voor het belang van de sociale omgeving van de cliënt. Tenslotte zouden cliënten erg gebaat zijn bij een zogenoemde ‘brede’ indicering. Niet alleen zorg, maar vooral ook wonen en welzijn moeten in het verhaal opgenomen worden. In gemeenten waar veel aandacht voor welzijn is, vragen cliënten gemiddeld minder om zorg en andersom. Dit wekt de suggestie dat een goed welzijnsbeleid mensen uit de intramurale instellingen houdt. Uit het Experiment Trynwâlden, dat in zeven Friese dorpen loopt, blijkt ook dat als je de budgetten wonen, zorg, welzijn en dienstverlening bij elkaar voegt en mensen gaat begeleiden bij het kiezen van wat ze nodig hebben, er een verschuiving optreedt in wat men wil hebben. Behoud van het sociale netwerk en zelfstandig
20
wonen komen op de eerste en tweede plaats, gevolgd door mobiliteit, welzijn, huishoudelijke hulp en dienstverlening. Bij de vraag van mensen komt zorg helemaal achteraan in de rij. DE GEMEENTE ALS UITVOERDER
Gemeenten hebben het over het algemeen niet gemakkelijk met de uitvoering van de WVG. De beperkte financiering, het ruime beleidskader van de huidige wet en de ‘denkfout’ bij het verschil tussen zorgplicht en zorguitvoering, brengen in een aantal gemeenten grote problemen met zich mee. Allereerst de financiering: veel gemeenten willen wel meer doen, maar kunnen het niet omdat het ze aan geld ontbreekt. Vooral kleinere gemeenten moeten nu samenwerkingsverbanden vormen om vervoer en wonen grootschalig en dus efficiënt aan te pakken. Een aantal gemeenten dat door hun bevolkingssamenstelling veel geld ontvangt, houdt soms geld over, maar een aantal andere gemeenten zit met de handen in het haar. In dat opzicht is men een beetje sceptisch over de regiefunctie op gemeenteniveau. Een aantal gemeenten en provincies in het noorden van het land pleit voor een strakker beleidskader als het gaat om de WVG. Er zijn nu te veel verschillen tussen gemeenten, en dat leidt tot een gevoel van rechtsongelijkheid bij zowel uitvoerders als cliënten. Hoewel gemeenten in het algemeen liever niet te veel door de overheid aan banden worden gelegd, ziet een aantal hier graag wat meer normen vastgelegd in de wet. Op die manier krijgen gemeenten meer handgrepen om de wet op een ‘eerlijke’ manier uit te voeren. Nationaal moeten voorwaarden worden opgesteld waaraan elke gemeente moet voldoen en die aangeven wat er standaard voor elke burger moet zijn in elke gemeente. De regierol van de gemeente is dan min of meer een rol van marktmeester. Zij moet er voor zorgen dat er op sommige terreinen, zoals wonen en vervoer, een collectieve regeling is en dat mensen met hun persoonsgebonden budget kunnen kiezen voor het gebruik van die collectieve voorzieningen of besteding van hun geld op een andere manier. De gemeente als marktmeester lost nog een ander probleem op: het verschil tussen zorgplicht en zorguitvoering. Vaak wordt de denkfout gemaakt dat degene die een zorgplicht heeft, ook de zorgaanbieder is of moet zijn. Dat leidt tot het ‘dubbele petten’-probleem: de gemeente bepaalt niet alleen hoeveel geld er beschikbaar is voor de WVG (het geld zit immers in het Gemeentefonds) zij bepaalt ook waaraan dit geld wordt uitgegeven. Daardoor is de zorg niet
21
vraaggestuurd, maar aanbodgestuurd. Cliënten krijgen op die manier niet altijd de producten die ze echt nodig hebben of willen hebben, maar zijn in hun keuze beperkt tot het aanbod dat de gemeente bepaalt. H E T PA K K E T VA N V O O R Z I E N I N G E N
Het Experiment Trynwâlden geeft duidelijk aan dat het mogelijk is om alle budgetten (AWBZ, WVG, welzijnsbudgetten en wonen) te stapelen en op die manier te komen tot een vraaggestuurde manier van voorzien in zorg, wonen, dienstverlening en welzijn. Het experiment staat heel dicht bij de burger, doordat er een soort parlement is opgesteld als hoogste orgaan van het experiment dat de bestuurder controleert. Ook hebben ze in elk van de zeven dorpen die meedoen een soort dorpteam samengesteld van welzijnswerkers, huishoudelijk werkenden, verzorgenden, verplegenden, de dominee en de dokter. Op die manier zal waarschijnlijk weer een band met die mensen gaan ontstaan, zoals je die vroeger had met de wijkzuster. Het experiment bepaalt dus ook wat er collectief moet gebeuren en wat er op individueel niveau kan plaatsvinden. Ook provincie en gemeente pleiten voor het samenvoegen van de geldstromen, ook al zien zij wel in dat dit niet gemakkelijk zal zijn. Voorlopig blijft de vraag wat er in het pakket van de verschillende regelingen moet zitten in de rest van ons land nog actueel. Handgrepen voor het bepalen van wat minimaal nodig is om de dag goed door te komen, zijn bijvoorbeeld de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de beschrijving van de World Health Organization (WHO) op dit gebied. Over het algemeen vindt men dat het mogelijk moet zijn om een goede landelijke basis vast te stellen. In andere wetten, zoals het belastingsstelsel en de bijstandswet, zijn immers ook normen vastgelegd. Deze basis schept helderheid die elke burger nodig heeft om zijn eigen positie goed te kunnen omschrijven en waarbij iedereen ook een gevoel van rechtvaardigheid kan hebben. Als iedere burger weet waar hij in principe recht op heeft, kan de indicatiepraktijk ook veranderen. Een brede indicatie zonder binding met het aanbod is een voorwaarde voor een stelsel dat de cliënt een eigen budget geeft, waarmee hij (al dan niet met een makelaar) voorzieningen kan inkopen. In Zuid-Oost Friesland bestaat nu al het systeem van de ‘zorgboom’: het RIO geeft aan tot hoe hoog de cliënt in deze financiële boom zit, en hangt daar een budget aan vast. Vervolgens kan de cliënt zelf bepalen wat hij met het geld doet, en zijn probleem oplossen met welzijnsachtige voorzieningen waar anders misschien eerder zorgvoorzieningen waren geleverd. Wel geeft men aan dat er gecertificeerde, onafhankelijke zorgmakelaars moeten zijn om de kwaliteit van de ingekochte zorg
22
te bewaken, zodat mensen ook de voorzieningen krijgen die ze daadwerkelijk nodig hebben. Deze zorgmakelaars moeten onafhankelijk zijn, omdat anders het ‘dubbele petten’-probleem weer de kop opsteekt. Blijft over het probleem van de collectieve voorzieningen versus het persoonsgebonden budget of de voorzieningen die op basis van een individuele aanspraak worden verkregen. Als iedereen kiest voor een persoonsgebonden budget en de gemeente geeft daar het geld voor, dan is er geen geld meer over voor bijvoorbeeld goede collectieve vervoers- en woonvoorzieningen. Vooral op die gebieden ziet men wel wat in clustering van de voorzieningen. Op de een of andere manier moeten gemeenten dus gestimuleerd worden om op die gebieden goede collectieve voorzieningen te leveren. Gemeenten zien graag dat woningcorporaties bij het uitvoeren van nieuwbouw beter nadenken over de woonvoorzieningen die nodig zijn voor ouderen en gehandicapten. Nu komen ze vaak ná oplevering om WVG-geld vragen en eigenlijk zien de lokale overheden dit als een verantwoordelijkheid van woningcorporaties zelf. Het is in ieder geval veel doelmatiger aanpasbaar te bouwen dan een reguliere woning aan te passen op het moment dat er sprake is van een individuele claim. Kort gezegd komt het er op neer dat we van het huidige zorgstelsel moeten naar een transparant, toegankelijk en eerlijk systeem van wonen, zorg en welzijn. Daarin is plaats voor vraaggericht denken en uitvoeren met behulp van een persoonsgebonden budget en gecertificeerde, onafhankelijke zorgmakelaars. De gemeente speelt in dit systeem, waarin ze houvast heeft aan wettelijk vastgelegde basisnormen, de rol van marktmeester en voert de regie. Op het gebied van wonen en vervoer moet er de mogelijkheid zijn voor een collectief beleid. Op die manier kunnen woningaanpassingen doelmatig en efficiënt worden uitgevoerd en kan voor het overgrote deel van de WVG-doelgroep een collectief vervoersaanbod worden opgezet. Vooral voor kleine gemeenten is het van belang dat er goede samenwerkingsverbanden op touw worden gezet om een en ander uit te kunnen (laten) voeren.
23
VERSLAG REGIOBIJEENKOMST Overijssel en Gelderland d.d. 30 augustus 2001 Aanwezig: L. Arons (Gemeente Nijmegen), R. Balkenende (De Woonplaats), mw. D. de Beer (Steunpunt Vrijwillige Thuiszorg en Mantelzorg), mw. S. Bentvelsen (SWO Almelo), T. W.J. Derksen (SBO Gelderland), J. van der Doef (voorzitter), G. J. M. van Dooremolen (Wethouder Gemeente Zwolle), E. Gritter (RIBW Zwolle), mw. I. Pinkse (RIO Enschede e.o.), H. van Rossum (Stichting Ouderenwerk Deventer), mw. J. Scholten (Stichting Borro), H. Stein (Spectrum, Instituut voor Maatschappelijk Welzijn), T. Swagerman (Stichting Carint), mw. L. van Wunnik (Ministerie van VWS), T. Zijlstra (Patienten/Consumenten Platform Zwolle), B. Zwier, (Ministerie van VWS), S. Schelbers (VNG, toehoorder), mw. M. Simon (Bureau Karin de Lange, verslaglegging). In de discussie over de toekomst van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) (eventueel als dienstverleningsstelsel) komen kort samengevat de volgende zaken aan de orde: •
De cliënt: wat verwacht de oudere of gehandicapte van een goed functionerende WVG?
•
De gemeente als uitvoerder: voor- en nadelen van de gemeente als uitvoerder van de WVG/dienstverleningsstelsel versus verzekeraars als uitvoerder.
•
Het pakket van voorzieningen: de inhoud, persoonsgebonden budget versus collectiviteit van wonen en vervoer, en de plaats en noodzaak van een casemanager.
DE CLIËNT
Ouderen en gehandicapten die gebruik willen maken van de WVG lopen nu aan tegen een onduidelijk systeem dat niet alleen niet alles dekt, maar ook nogal ontoegankelijk is. Ze moeten langs allerlei verschillende loketten en instellingen om aan hun voorzieningen te komen, en dat maakt het geheel ondoorzichtig en onnodig ingewikkeld. De zorgvrager staat te weinig centraal, zo constateren sommigen, en de indruk bestaat dat gemeenten de budgetten vaak beter bewaken dan de hulpvraag van hun inwoners. Problemen doen zich dan ook voor op allerlei gebieden. Natuurlijk komen wonen, welzijn en vervoer terug als aandachtspunten voor de beleidsmakers, maar ook de positie van mensen met psychische en psychosociale problemen en verstandelijk gehandicapten krijgt aandacht. Gehandicapten en ouderen die zich genoodzaakt zien om hun woning aan te passen, moeten vaak lang wachten op hun voorzieningen en raken in de clinch
25
met woningcorporaties en gemeenten, die elkaar soms de verantwoordelijkheid toeschuiven. Woningcorporaties willen vaak geen aanpassingen doen, omdat ze bang zijn dat de aangepaste woning op den duur niet meer verhuurd kan worden. Gemeenten vinden op hun beurt dat de woningcorporaties hun maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten nemen en meer aanpasbaar moeten bouwen, zodat individuele aanpassingen later gemakkelijker en goedkoper kunnen worden gerealiseerd. Gemeenten hebben nu eenmaal geen onbeperkt budget dat ze kunnen besteden aan de WVG. Op het gebied van wonen moet er dus niet alleen duidelijkheid komen waar de verantwoordelijkheid ligt, maar ook is het van belang om duidelijke afspraken te maken over hoe woningcorporaties in Nederland een nieuwe woning moeten opleveren. De gemeenten zouden meer beïnvloedingsmogelijkheden moeten krijgen via het bouwbesluit waarin een en ander is vastgelegd. Voor het overige zouden gehandicapten en ouderen gebruik kunnen maken van een persoonsgebonden budget om extra aanpassingen te laten verrichten. Gemeenten zouden ook veel meer gebruik moeten maken van de mogelijkheid tot hergebruik van voorzieningen en op die manier geld besparen. Het vervoersideaal (iedereen op elk gewenst moment naar elke gewenste plaats) is in Nederland een utopie, en al helemaal voor ouderen en gehandicapten. Op dit moment hebben cliënten veel te maken met ontoegankelijke bussen of de onzekerheid of de taxi wel op tijd zal arriveren. Maar ook hier speelt het beperkte budget van gemeenten een rol. De gemeente Zwolle vergoedt alle verkeer, behalve het woon-werkverkeer, onbeperkt vanuit de WVG, maar alleen binnen de gemeentegrenzen en via het openbaar vervoer. Van al het geld dat deze gemeente heeft gebudgetteerd voor de WVG, gaat ongeveer 75 procent naar vervoer, en dus blijft er weinig over voor andere noodzakelijke voorzieningen. Cliënten vragen hier niet om een lagevloerbus of om een taxi; wel willen ze graag de vrijheid om zelf te bepalen van welk vervoer ze gebruik maken. Welzijnsvoorzieningen zijn erg belangrijk voor ouderen en gehandicapten; er zijn er echter te weinig van in het huidige bestel. Als het gaat over zelfstandig wonen, kijkt de indicatiesteller vooral naar zorg, maar juist gevoelens van onveiligheid en participatiebeperkingen blijken redenen voor ouderen om niet meer zelfstandig te blijven wonen. Daarom moet er niet alleen een medische indicatie zijn voor bijvoorbeeld alarmering, maar zouden gevoelens van onveiligheid ook een rol moeten spelen bij de indicatie voor deze voorziening. Op dit moment zijn cliënten vaak genoodzaakt om een medische vraag te stellen, en dat zou voorkomen moeten worden. Cliënten met psychische en psychosociale klachten en verstandelijk gehandicapten die extramuraal wonen, hebben onvoldoende plek in het huidige systeem.
26
Voor de eerste groep geldt dat ze onder geen van de bestaande wetten vallen. Als ze op zoek gaan naar geld voor vervoer naar de dagbesteding, blijkt dat ze noch onder de AWBZ, noch onder de WVG, noch onder de bijzondere bijstand vallen. Verstandelijk gehandicapten die extramuraal gaan wonen, kunnen minder goed behandeld worden door huisartsen en tandartsen in hun woongebied, omdat die niet speciaal op hen gericht zijn. Deze twee groepen moeten dus speciale aandacht krijgen bij het opstellen van een dienstverleningsstelsel. Cliënten krijgen op dit moment niet dezelfde voorzieningen en zorg in de verschillende gemeenten. Een gevoel van rechtsongelijkheid heerst bij zowel cliënten als gemeenten. RIO’s beamen de ongelijkheid tussen gemeenten. Bovendien constateren zij dat het lastig is om binnen de huidige WVG kortdurende oplossingen te bieden. Voorzieningen zoals tilliften en douchestoelen zijn op grond van de WVG niet beschikbaar. Ook voor zorg en voorzieningen op de kortere termijn zou de indicering dus bij het RIO moeten liggen; nu ligt dat bij de thuiszorg. DE GEMEENTE ALS UITVOERDER
Gemeenten zien op dit moment problemen bij de uitvoering van de WVG. Doordat steeds meer cliënten buiten instellingen blijven wonen, steken coördinatie- en verantwoordelijkheidsproblemen de kop op. Gemeenten willen graag samenwerken met anderen om een toegankelijke ketenzorg te creëren, maar dat vergt erg veel tijd en energie. Bovendien hebben zij geen positie om partijen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. Iemand zal dus de regie op zich moeten nemen, maar wie gaat dat doen? De meerderheid van de aanwezigen vindt dat de gemeenten best de regie zouden kunnen voeren over de WVG of een dienstverleningsstelsel in de toekomst. Als bestuurslaag staan zij dicht bij de mensen en ze kunnen goed lokaal beleid bepalen. Maar ook gaan er stemmen op om de regie bij de zorgverzekeraars te leggen. Zij worden namelijk niet gehinderd door gemeentepolitiek en kunnen wellicht consistenter beleid voeren, en, waar gemeenten het nu vaak laten liggen, zaken echt voor elkaar krijgen. Nadeel van de grote verzekeraars is dat zij veelal nationaal en internationaal georiënteerd zijn en dus misschien moeite zullen hebben met een lokaal beleid. Als gemeenten de regierol krijgen en partijen op hun verantwoordelijkheid moeten kunnen wijzen, dan zullen ze daar ook sancties aan moeten kunnen verbinden, anders blijft het de regie van de ‘koffiejuffrouw’. Verder vinden gemeenten en andere aanwezigen de rechtsongelijkheid tussen de verschillende gemeenten een probleem. Zij zien er niet direct een oplossing voor,
27
want decentralisatie creëert nu eenmaal verschillen tussen gemeenten. Er moet meer eenheid komen, maar gemeenten moeten wel genoeg bewegingsvrijheid houden om hun eigen beleid te kunnen voeren. Dit is natuurlijk een lastig probleem, maar gemeenten vragen hier toch heel duidelijk om meer houvast. De discussie neigt in de richting van het wettelijk vastleggen van een bepaald gestandaardiseerd minimum. De aanwezigen realiseren zich echter wel dat de verschillen tussen gemeenten zo niet worden opgelost en dat er een natuurlijke beweging zal zijn naar het minimum, omdat het Rijk dat nu eenmaal heeft voorgeschreven. Benchmarking tussen gemeenten om een optimaal landelijke systeem en ‘verstrekkingenboek’ vast te stellen, kan een manier zijn om tot de eenheid te komen die veel cliënten wensen. H E T PA K K E T VA N V O O R Z I E N I N G E N
In het pakket van voorzieningen van de toekomst moeten in ieder geval welzijn, zorg en wonen zijn verenigd. Deze onderdelen van onze maatschappij zijn immers op cliëntniveau niet te scheiden. Dat betekent dus meer ‘ketenzorg’ die duidelijker is en beter toegankelijk voor de cliënt. Dat het allemaal mogelijk is, blijkt uit het ‘total-hip’-traject waarin thuiszorg, revalidatie en nazorg er samen voor zorgen dat een cliënt die een nieuwe heup krijgt al na ongeveer een week uit het ziekenhuis ontslagen kan worden in plaats van na een maand. Ook zijn sommige RIO’s al indicatiebureaus voor zowel de WVG als de AWBZ, en dat is al een hele winst voor de toegang tot deze voorzieningen. Ketenzorg kan alleen maar goed functioneren als alle onderdelen ervan binnen één financieringsstramien vallen en als het vanuit één punt gecoördineerd wordt. Welzijnsachtige voorzieningen moeten een duidelijker plaats innemen in het dienstverleningstelsel van de toekomst. De RIO’s zouden dus ook deze vraag van mensen moeten meenemen bij de indicering. Dagbesteding en een sociale indicatie voor alarmering zijn voorbeelden van voorzieningen die ertoe zullen bijdragen dat mensen langer buiten instellingen kunnen blijven wonen. Ketenzorg en collectief wonen en vervoer aan de ene kant en vrijheid in het individueel aanschaffen van voorzieningen of zorg aan de andere, staan wel haaks op elkaar als het gaat om de financiering. Hoe kunnen we ketenzorg en collectief wonen en vervoer nog blijven garanderen als mensen individuele keuzes kunnen maken met behulp van een persoongebonden budget? Op dit moment maken sommige mensen met een persoonsgebonden budget daar niet eens gebruik van, omdat ze al collectieve voorzieningen hebben die goedkoper zijn. Voor die voorzieningen hoeven ze alleen maar een inkomensafhankelijke bijdrage af te dragen. Toch denkt men dat het op den duur naar een persoons-
28
gebonden budget zal gaan. Maar niet zonder de hulp van een casemanager, die vooral bij ouderen en oudere gehandicapten een belangrijke rol zal spelen in het helder krijgen van de zorgvraag en het bijbehorende voorzieningenpakket. Zowel AWBZ als WVG financieren op dit moment casemanagers, maar eigenlijk zouden deze mensen onafhankelijk en neutraal moeten werken. Een mogelijkheid is om deze functie over te laten aan particulier initiatief, maar dan moeten ze wel gecertificeerd zijn, of op z’n minst een keurmerk hebben om er voor te zorgen dat cliënten ook echt de zorg krijgen die ze nodig hebben. Voordat bureautjes op dit gebied zijn opgezet zouden de gemeenten of de RIO’s de zorg moeten dragen voor lokale casemanagers. Cliënten zullen casemanagers moeten kunnen betalen met hun persoonsgebonden budget. Het komt er op neer dat de cliënt in de toekomst een transparant en duidelijk systeem van wonen, zorg en welzijn wenst waarin hij centraal staat. Gemeenten lijken de aangewezen instanties om met voldoende geld coördinatie en regie te voeren over de verschillende instellingen. Zij krijgen daarvoor duidelijke normen aangereikt van de overheid, waaraan alle gemeenten in Nederland zouden moeten voldoen. De cliënt koopt zijn zorg en voorzieningen zo veel mogelijk in met een persoonsgebonden budget, al dan niet bijgestaan door een gecertificeerde casemanager. De gewenste ketenzorg zal beter tot zijn recht komen en gemakkelijker gecoördineerd kunnen worden als het uit één pot betaald wordt. Ook cliënten met psychosociale problemen en verstandelijk gehandicapten die extramuraal wonen, moeten een plaats krijgen in het dienstverleningstelsel van de toekomst.
29
VERSLAG REGIOBIJEENKOMST Noord-Holland d.d. 3 september 2001 Aanwezig: Mw. G. Boezaard (Patiënten/Consumenten Platform Amstelland), P. Divendal (Woonzorg Nederland), J. van der Doef (voorzitter), mw. P. Donker (RIO Gooi en Vechtstreek), mw. T. van Helmond (Zorgkantoor Brabant), mw. E.J. van den Heuvel (SBO Noord-Holland), mw. M. Lotsky (Zorgcentrum De Luwte), T. Lubbe (Ondersteuningsinstituut IMCO), mw. G. Luif-Krul (AVCO Amsterdam), mw. D. de Lusenet (Gemeente Zaanstad), C. Pasdeloup (Evien), Prins (Gemeente Zaanstad), P. Saelman (Zorgkantoor Noord-Holland Noord), mw. C. Suurmond (Ondersteuningsinstituut IMCO), mw. E. van de Veerdonk (Zonnehuisgroep Amstelveen), mw. L. van Wunnik (Ministerie van VWS), R. van Zuijlen (Amsterdams Patiënten/Consumenten Platform), B. Zwier (Ministerie van VWS), mw. H. Detmers (CG-raad, toehoorder), mw. M. Simon (Bureau Karin de Lange, verslaglegging), mw. J. Voermans (VNG- toehoorder), mw. Y. Witter (KBO, toehoorder). In de discussie over de toekomst van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) (eventueel als dienstverleningsstelsel) komen kort samengevat de volgende zaken aan de orde: •
De cliënt: wat verwacht de oudere of gehandicapte van een goed functionerende WVG?
•
De gemeente als uitvoerder: voor- en nadelen van de gemeente als uitvoerder van de WVG/dienstverleningsstelsel.
•
Het pakket van voorzieningen: functiegericht indiceren, rol van de RIO’s, gebruik van de regiovisie’s, PGB versus collectieve zorg en voorzieningen.
DE CLIËNT
Ouderen en gehandicapten willen in Nederland graag goed maatschappelijk functioneren. Om dit mogelijk te maken, moet het toekomstig zorgstelsel aan een aantal voorwaarden voldoen. Het systeem moet allereerst meer helderheid krijgen. Nu komt het nog te vaak voor dat cliënten niet weten bij welke instantie ze moeten zijn, en vanuit welk potje de voorziening die ze nodig hebben betaald wordt. Eén geldstroom zou al heel veel duidelijk maken, niet alleen voor de cliënten, maar ook voor de uitvoerders van wet- en regelgeving. Op dit moment komt een rolstoel bijvoorbeeld uit de WVG, maar een bijbehorend anti-decubituskussen krijgt de cliënt via de Ziekenfondswet. Het zou in ieder geval veel handiger zijn om de toegang tot deze
31
voorzieningen bij het RIO neer te leggen, dat dan in één keer kan indiceren voor zowel rolstoel als kussen. Ook is het van belang om wonen, welzijn en zorg niet als drie aparte gebieden te zien, maar om juist de samenhang ervan in een nieuw stelsel beter te benadrukken. Dit zal het systeem transparanter maken en er ook voor zorgen dat er meer samenhang komt tussen aangeboden zorg en diensten. Ten tweede zijn de rechten van cliënten op dit moment niet duidelijk. Noch voor cliënten, noch voor uitvoerende gemeenten. Dit leidt onder andere tot grote verschillen tussen gemeenten. Veel cliënten voelen dat ze onrecht is aangedaan, en in een toekomstig stelsel moeten de rechten van gebruikers dan ook beter omschreven zijn. Cliënten zijn uiteraard allemaal anders en hebben dus ook veelal andere wensen. Het toekomstig systeem zou daarom tenslotte, meer dan nu het geval is, rekening moeten houden met de verschillende wensen van gebruikers. En dat kan door naar een meer vraaggestuurde aanpak te gaan. Bij de AWBZ is die ontwikkeling al duidelijk in gang gezet; bij de WVG zou het ook moeten gebeuren. DE GEMEENTE ALS UITVOERDER
In de discussie komt de vraag naar voren of de regierol in het dienstverleningsstelsel van de toekomst is weggelegd voor gemeenten of verzekeraars. De voorkeur neigt naar een regierol voor de gemeenten, maar er zijn wel een paar kanttekeningen. Niet alleen omdat er tot nu toe behoorlijk wat problemen bij de gemeenten waren op WVG-gebied, maar ook omdat gemeenten niet voldoende mogelijkheden hebben om die regierol in de toekomst ook echt uit te voeren. Ze zouden daarom voor die rol op z’n minst instrumenten moeten krijgen. Convenanten tussen de verschillende spelers zijn een mogelijke oplossing. Ook is het lastig dat gemeenten geen zeggenschap hebben buiten hun gemeentegrenzen en dat kleine gemeenten vaak niet de middelen hebben om een goed WVG-beleid te voeren. Vooral in gebieden met veel kleine gemeenten zou er dus een betere samenwerking tot stand moeten komen tussen die gemeenten. En wellicht moet het toekomstig stelsel zelfs op regionaal, in plaats van lokaal niveau geregeld zijn. Een regionale regeling is ook handiger, omdat veel organisaties waar cliënten en overheden mee te maken krijgen, regionaal werkzaam zijn. Gemeenten kunnen wel een coördinerende rol spelen: zij zorgen dat er een goede afstemming is tussen de verschillende instellingen waar cliënten mee te maken kunnen krijgen. Zij zouden zelfs heel goed ‘regiovisies’ kunnen opstellen en aan kunnen geven wie een en ander moet gaan uitvoeren. Op het moment gaat het soms andersom: in Amstelveen bestaat een Platform 55+, waarin alle
32
welzijnsinstellingen, woningcorporaties en zorginstellingen met elkaar in overleg zijn, Ze maken een totaalplan voor de gemeente Amstelveen, waarin per wijk verschillende aanbieders zaken met elkaar doen. De gemeente maakt dankbaar gebruik van dit initiatief, maar eigenlijk zou ze hier een voortrekkersrol in moeten spelen. Het voordeel van de gemeenten als regiehouder van een nieuw stelsel is dat ze onder politieke controle staan. De burger heeft dus min of meer invloed op de uitvoering van de WVG of een dienstverleningsstelsel. Anderen zien die politiek juist weer als een minpunt, omdat het per partij verschilt hoe men het belang inschat van de WVG en/of de cliënten die er afhankelijk van zijn. De aanwezigen verwachten dat de verzekeraars toch wel regionaal een poot aan de grond zullen houden. Ondanks het feit dat ze in de toekomst met name nationaal en internationaal georiënteerd zullen zijn. Het is voor hen bijvoorbeeld onmogelijk om contracten af te sluiten zonder dat er direct contact is met de verzekerden. Ook over een regierol bij de verzekeraars bestaat twijfel, omdat in de praktijk al gebleken is dat ze niet altijd in staat zijn om hun taak ook goed uit te voeren. De financiële verantwoordelijkheid kunnen ze goed aan, maar ze staan te ver van de maatschappij af om adequaat op veranderingen in de samenleving in te spelen. Dit laatste pleit dus weer voor een regierol bij de gemeenten. Gemeenten vragen bovendien heel specifiek om een geoormerkt WVG-budget, in plaats van dat het geld dat de gemeente kan bestemmen voor de WVG in het Gemeentefonds terecht komt. Ook moet de rijksoverheid er rekening mee houden dat gemeenten niet met minder geld evenveel kunnen doen. In de wet staat nu dat men voor de goedkoopste, adequate oplossing moet kiezen, maar tegelijkertijd ook de meest geschikte oplossing moet nemen. Dat is niet verenigbaar. Uiteraard vinden gemeenten het wél van belang om voldoende vrijheid in de besteding van middelen te behouden. Daarom wordt voorgesteld om bijvoorbeeld tachtig procent van het budget voor de WVG van overheidswege vast te stellen en twintig procent van het geld naar de politieke kleur van de gemeente in te vullen. H E T PA K K E T VA N V O O R Z I E N I N G E N
In het pakket van voorzieningen van de toekomst zou veel meer eenheid en samenhang moeten zitten. Een sterk vereenvoudigd, minder bureaucratisch stelsel zou hieraan bij kunnen dragen. Daarbij is functiegericht indiceren erg belangrijk, omdat de RIO’s op die manier beter aan hun eigenlijke taak toekomen. Het RIO moet goed in kaart brengen wat er eigenlijk nodig is; ook op het gebied
33
van welzijn. Het indicatieadvies van het RIO zou dan moeten gaan naar een zorgtoewijzingscommissie of een zorgmakelaar. Op die manier zijn de RIO’s niet meer afhankelijk van het aanbod, want zorgmakelaars kunnen cliënten vanuit de inventarisatie veel gerichter naar een aanbieder leiden. Ook kunnen cliënten dan gemakkelijker switchen tussen de verschillende aanbieders, zonder terug te moeten naar het RIO voor goedkeuring. Nu geven de RIO’s vaak aan naar welke instelling de cliënt moet. Ze indiceren institutioneel. Goede, nieuwe projecten komen soms niet in aanmerking voor indicering, omdat de RIO’s er nog geen ‘projectcode’ voor hebben. Allemaal oneigenlijke redenen om geen goede zorg of voorzieningen toe te wijzen. Ook de regiovisies kunnen bijdragen aan het adequaat opstellen van een nieuw dienstverleningsstelsel of een toekomstig WVG-beleid. De indruk bestaat dat de regiovisies op het moment goed op gang komen en dat er sprake is van een integrale beleidsontwikkeling. Alle huidige regiovisies geven aan dat men voorstander is van één toewijzingsloket. Daarnaast zouden er onafhankelijke bureautjes op de markt moeten komen, die zorg kunnen toewijzen en cliënten met een persoonsgebonden budget (PGB) kunnen helpen. Het Kwaliteits- en Bruikbaarheids Onderzoek Hulpmiddelen (KBOH, Utrecht) zou kunnen samenwerken met gemeenten om te zorgen dat de cliëntondersteuning - in ieder geval voor hulpmiddelen - goed van de grond komt. De discussie spitst zich toe op de tegenstelling tussen collectieve voorzieningen en een persoonsgebonden budget. Hoe kunnen gemeenten min of meer gedwongen worden om te zorgen dat er goede collectieve voorzieningen zijn, als cliënten de keus hebben om met hun persoonsgebonden budget individueel zorg of voorzieningen in te kopen? De vraag is dus of er geen grens moet worden gesteld aan de mogelijkheden van de cliënt om zelf te kiezen. Als de aangeboden individuele keuze impliceert dat er geen collectief aanbod meer bestaat (bijvoorbeeld vervoer), dan is het zeer de vraag of de cliënt wel beter af is met zijn individuele vervoerskostenvergoeding. Het equivalent voor onbeperkt gebruik van het collectief vervoer in Zwolle is ƒ 320,- per jaar. Hiervoor kan in de eigen auto, laat staan in de taxi, natuurlijk niet veel worden gereden. In dat geval is dus een collectief vervoerssysteem een betere oplossing dan een individuele verstrekking. De discussie in Amsterdam komt er op neer dat er een transparant zorg- en voorzieningensysteem moet komen, waarin de cliënt niet alleen centraal staat, maar dat ook bijdraagt aan het maatschappelijk goed functioneren van ouderen en gehandicapten. Het huidige systeem moet niet zomaar in zijn geheel overboord worden gegooid ten faveure van een nieuw dienstverleningsstelsel. In het
34
nieuwe stelsel kunnen de huidige spelers min of meer blijven bestaan met nieuwe verantwoordelijkheden en rollen. Wonen, zorg en welzijn moeten beter op elkaar aangesloten zijn en in de meest ideale situatie komt de financiering uit één pot. Waarschijnlijk ligt er voor de gemeenten een rol weggelegd als coördinator. Zij krijgen de voorkeur boven verzekeraars, omdat ze als bestuurslaag openbaar zijn en dichter bij de maatschappij staan. Wel moet er in dat geval een oplossing zijn voor de financiële en samenwerkingsproblemen van kleinere gemeenten. Uiteindelijk moeten gemeenten met behulp van convenanten aansprakelijk worden gehouden voor een goede uitvoering van hun coördinerende rol. Zij moeten van de overheid voldoende geoormerkte middelen en instrumenten krijgen om zich goed van hun taak te kunnen kwijten. De RIO’s gaan terug naar hun eigenlijke taak, het indiceren, en laten de uitvoering van zorgtoewijzing en PGB’s over aan een zorgtoewijzingscommissie of zorgmakelaars. Verder moeten met behulp van de regiovisies patronen en knelpunten opgespoord worden, om zo een goed collectief beleid te waarborgen.
35
VERSLAG REGIOBIJEENKOMST Utrecht en Flevoland d.d. 5 september 2001 Aanwezig: J. Brok (gemeente Breda), K. van Drunen (Provinciaal Patiënten/Consumentenplatform Utrecht PGU, J. van der Doef (voorzitter), H. Gorissen (SBO Utrecht),. M. Heilbron (Woningcorporatie SCW), mw. R. van der Honing (SWO Lelystad), mw. Y Knegt (Provincie Utrecht), mw. M. v.d. Laan (Stichting Triade), mw. L.T. van der Meulen-Hoogkamp (Wethouder Gemeente Maarn), C. Mol (Gemeente Lelystad), C. Proos (Zorgkantoor Flevoland), C.P. Tettero (LIA Almere), mw. S. van Tielrooij (Stichting Senior Abcoude), mw. I. de Vries (Steunpunt mantelzorg Rhenen), mw. L. van Wunnik (Ministerie van VWS), B. Zwier (Ministerie van VWS), mw. I. Alsem (VOG, toehoorder), G. Bakker (CG-raad, toehoorder), mw. J. Regouw (VNG, toehoorder), mw. M. Simon (Bureau Karin de Lange, verslaglegging). In de discussie over de toekomst van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) (eventueel als dienstverleningsstelsel) komen kort samengevat de volgende zaken aan de orde: •
De cliënt: wat verwacht de oudere of gehandicapte van een goed functionerende WVG?
•
De gemeente als aanbieder: voor- en nadelen van de gemeente als uitvoerder van de WVG/dienstverleningsstelsel.
•
Het pakket van voorzieningen: richtlijnen, vervoer en wonen, hergebruik van middelen, Regionale Indicatie Organen (RIO’s), cliëntondersteuning.
DE CLIËNT
Cliënten die van de WVG gebruik willen of moeten maken, zien graag een eenduidig en helder systeem, zonder dat ze langs al te veel loketten moeten om te krijgen wat ze nodig hebben. Op dit moment is het lastig voor veel cliënten en hun mantelzorgers om te bepalen waar ze heen moeten, omdat ze niet weten welke voorzieningen door wie worden verzorgd en betaald. Ouderen en gehandicapten hebben behoefte aan meer informatie over de WVG, de AWBZ en alle overige manieren om zorg en voorzieningen te krijgen. Op het moment krijgen cliënten vaak informatie van elkaar, maar omdat iedere cliënt weer iets anders nodig heeft, klopt de verkregen informatie vaak niet. Niet alleen voor cliënten is het huidige systeem onduidelijk, ook mantelzorgers staan onder erg hoge druk door de voortschrijdende extramuralisering. Zij proberen ouderen en gehandicapten goed bij te staan, maar vaak kunnen ze dat
37
alleen niet meer aan. Stichtingen Welzijn Ouderen proberen extra hulp en deskundigheid in te kopen via verpleeghuizen en de thuiszorg, maar door de nieuwe belastingwetgeving moet daar sinds 1 januari 2001 BTW over afgedragen worden. Dit maakt deze constructie bijna te duur om ermee door te gaan. Duidelijk is dat er meer (fiscale) mogelijkheden moeten komen om goed met elkaar samen te kunnen werken. Samenwerking speelt een rol bij het duidelijk maken van de verantwoordelijkheid. De aanwezigen stellen voor om zo veel mogelijk één loket te creëren voor zorg en voorzieningen. En dus moeten de partijen die verantwoordelijk zijn voor zorg en diensten meer gaan samenwerken om zo ketenzorg tot stand te brengen. In een aantal gebieden in Flevoland zijn al samenwerkingsverbanden opgericht om dit voor elkaar te krijgen. Ook zijn er hier en daar ouderenadviseurs opgeleid om cliënten met raad en daad terzijde te staan, maar de financiering van deze adviseurs is niet goed geregeld. Naast duidelijkheid hebben cliënten ook behoefte aan meer keuzevrijheid. Op het moment zijn ze vaak gebonden aan het aanbod van gemeenten. Maar eigenlijk zou de cliënt meer centraal moeten staan, niet het aanbod. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat cliënten letterlijk alles kunnen krijgen wat ze willen, maar ze moeten met betere informatie wel in staat zijn om beter te bepalen welke keuzen ze hebben. Om te zorgen dat het aanbod niet meer centraal staat, moet bij indicering niet naar het aanbod, maar naar de vraag gekeken worden. De indicering moet dus niet alleen onafhankelijk zijn, maar ook functioneel. D E R O L VA N D E G E M E E N T E
Er zijn grote verschillen tussen gemeenten op dit moment. Dat kan beter. De aanwezigen in Maarn doen hiervoor suggesties. Daarbij komen ook de financiële aspecten van de uitvoering van de WVG aan de orde, en de rol van de gemeente als regievoerder over een toekomstig WVG of dienstverleningstelsel. Het kader waarbinnen de gemeenten de WVG nu uitvoeren, laat veel ruimte voor interpretatie van de regelgeving per gemeente. Het gevolg is dat er grote verschillen tussen gemeenten in de uitvoering van de wet ontstaan. En dat leidt tot een gevoel van oneerlijkheid en rechtsongelijkheid bij zowel cliënten als aanbieders van zorg en diensten. Om meer eenduidigheid te krijgen, moeten de aanspraken wettelijk geregeld zijn, eigenlijk net zoals bij het verzekeringsstelsel. De wettelijke aanspraken moeten richtlijnen zijn, zodat gemeenten speelruimte houden om het beleid af te kunnen stemmen op de lokale omstandigheden en de individuele mogelijkheden van de cliënt (zorg op maat). Uiteraard zit daar een
38
spanningsveld: immers, landelijke normen staan ongeveer haaks op maatwerk. Eigenlijk moet niet het soort voorzieningen, maar de aard van de voorzieningen worden aangegeven. Al met al zou de nieuwe wetgeving meer moeten gaan lijken op de sociale wetgeving. Een ander probleem waar veel gemeenten mee te maken hebben, is de van de WVG. Gemeenten pleiten nadrukkelijk voor voldoende budget. Zij hebben het gevoel dat de overheid hen verplicht om hetzelfde te doen wat het Rijk voorheen deed, maar met minder geld. En dan is er ook nog het dilemma van de wijze van financiering. Het geld dat gemeenten aan de WVG kunnen besteden, komt mee met het Gemeentefonds. Dat betekent enerzijds veel bestedingsruimte voor gemeenten, anderzijds zijn wethouders die over de WVG gaan afhankelijk van besluitvorming in de Raad (als het gaat om het beschikbaar stellen van middelen voor uitvoering van de WVG). Sommige wethouders zien daarom liever geoormerkte budgetten. Dan hebben zij meer zekerheid over het beschikbare budget. Ook staan ze dan sterker als het Rijk een bepaalde dienst onder de WVG plaatst of de mogelijkheden voor het heffen van eigen bijdragen beperkt en er als direct gevolg hiervan meer geld voor de WVG nodig is. Wethouders, verantwoordelijk voor de uitvoering van de WVG, moeten in dat geval nu extra geld binnen de eigen begroting zien te vinden. De Raad zal dan al gauw zeggen dat ze moeten korten op andere WVG-zorg of -diensten die ze hadden begroot. Een geoormerkt WVG-budget geeft dus meer zekerheid, maar ook minder bewegingsruimte voor gemeenten. Immers, als ze geld overhouden, moeten ze het teruggeven. Ook zal het Rijk wellicht meer eisen gaan stellen aan de zaken waaraan men het geld mag besteden. Het hele proces van extramuralisering draagt ook bij aan financieringsproblemen van gemeenten. Mensen met beperkingen die buiten instellingen blijven wonen, komen veelal niet meer in aanmerking voor AWBZ-financiering en doen veelal een beroep op gemeentelijke voorzieningen. Weliswaar vallen welzijnsachtige kosten niet onder de WVG, maar gemeenten moeten toch iets doen om deze mensen een omgeving te bieden waarin zij zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Gemeenten zien dus graag budget naar zich toekomen om die extra uitgaven te kunnen dragen. Heel duidelijk komt naar voren dat men niet blij is met de dubbele rol die gemeenten nu vervullen bij de uitvoering van de WVG. Zij hebben én de macht over de financiën én ze kunnen ervoor kiezen aanbieder van diensten te zijn. Dat betekent dat de gemeente het aanbod veelal centraal stelt. Op deze manier krijgen cliënten niet altijd wat ze nodig hebben; het is een systeem dat een omslag naar meer vraagsturing in de weg staat. Dit valt op te lossen door de
39
financiële en bestuurlijke verantwoordelijkheid enerzijds en de uitvoerende taken anderzijds uit elkaar te halen. Het eerste zou dan voor de gemeente zijn weggelegd en voornamelijk bestaan uit zorgdragen voor de aanwezigheid van het geïndiceerde aanbod. Men denkt over het algemeen dat de gemeente daar wel het geëigende bestuurlijke niveau voor is. De bijstand is er een voorbeeld van dat gemeenten goed in staat zijn om maatwerk te leveren en om individuele voorzieningen toe te kennen. Ook zijn gemeenten een toegankelijke plek voor de cliënten, omdat ze als bestuurslaag het dichtst bij hen staan. Daarnaast zou de gemeente meer werk moeten maken van de regierol die zij op lokaal niveau hebben, maar daar hebben ze wel meer instrumenten voor nodig. Momenteel kunnen ze de aanbieders van zorg of huisvesting nu niet goed aanspreken op hun verantwoordelijkheid en hebben ze ook niet genoeg mogelijkheden om partijen om de tafel te krijgen om tot ketenzorg te komen. H E T PA K K E T VA N V O O R Z I E N I N G E N
Alle partijen zijn het er over eens dat er meer richtlijnen moeten komen om de WVG zo eerlijk en efficiënt mogelijk uit te kunnen voeren. Niemand weet eigenlijk waar men precies recht op heeft en dat is lastig. Ook moet heel duidelijk worden wat onder de WVG of een nieuw dienstverleningsstelsel gaat vallen. Men benadrukt dat een nieuw systeem eigenlijk beter niet naast andere systemen kan gaan werken, maar dat het het andere systemen min of meer moet gaan vervangen. Er zijn nu te veel verschillende hokjes, en goed gefinancierde ketenzorg zou veel problemen opheffen. In plaatsen waar men al bezig is met het opzetten van ketenzorg is de financiering nu niet altijd duidelijk. Gemeenten of zorgkantoren schuiven elkaar soms de verantwoordelijkheid toe. Het nieuwe systeem moet dus heel duidelijk maken wie bijvoorbeeld welzijn, en wie zorg betaalt. Met andere woorden: geen overlap of gaten meer, maar goede samenhang in wetgeving en uitvoering. Cliënten willen graag zo veel mogelijk als gewone burgers meedoen in de samenleving. Provincies en gemeenten kunnen daar een rol in spelen door ook algemene voorzieningen te treffen. Wonen en vervoer zijn twee gebieden die beter geregeld zouden moeten zijn. Gemeenten kunnen vooral hulp gebruiken bij het bevorderen van aanpasbaar bouwen. Ze zien vaak dat nieuwe huizen worden opgeleverd zonder dat er aanpasbaar gebouwd is. Vervolgens komt daar dan iemand in te wonen die gehandicapt is en een individuele aanspraak op de WVG doet, waardoor de gemeente zich genoodzaakt ziet die aanpassing met WVGgeld te gaan uitvoeren. En dat valt natuurlijk veel duurder uit dan wanneer de woning aanpasbaar was gebouwd. Aanscherping van het bouwbesluit is dus nodig.
40
Hulpmiddelen die al op de markt zijn, moeten beter worden hergebruikt. Eigenlijk komt dat op het moment alleen bij rolstoelen veel voor. In een aantal plaatsen is men nu bezig om dit op te zetten. Hierbij worden ook de mogelijkheden van internet bezien. Dit vraagt in ieder geval om nadere afspraken op lokaal niveau met partijen die hulpmiddelen verstrekken. De RIO’s kunnen meer betrokken worden bij de uitvoering van de WVG. In Almere bestaat een samenwerkingsverband tussen RIO, sociale zaken en de thuiszorg. Op deze manier wil men één zorgloket tot stand gaan brengen, zodat men efficiënt, effectief en pragmatisch kan gaan indiceren. Nu al voert dit samenwerkingsverband de WVG zo uit dat de toewijzingen heel efficiënt voor de cliënt verlopen. Ook probeert dit RIO om vooral niet vertragend te werken. Voor de aanschaf van kleine woningaanpassingen, zoals een verhoogde toiletpot, bestaan verkorte procedures. Cliëntondersteuning moet ook een plek krijgen in een toekomstig dienstverleningsstelsel. Nu is dat nog niet geregeld, maar er is veel behoefte aan. De financiering van deze functie zou in het toekomstige pakket moeten zitten. Samengevat is het dienstverleningsstelsel of de WVG van de toekomst duidelijker, gemakkelijker te bereiken en efficiënter. Aanbieders werken samen met gemeenten om te zorgen voor samenwerkingsverbanden, die de huidige hokjesgeest moeten wegnemen. Ook de verschillende financieringsstromen maken eenheid op dit moment moeilijk. Het liefst ziet men dus één systeem. Het Rijk moet duidelijke richtlijnen geven voor verantwoordelijkheden en uitvoering. Heldere aanspraken zijn hierbij een must. Om een en ander meer cliëntgericht te maken, moet de indicering in de toekomst niet meer gericht zijn op aanbod (het product), maar op de aard van de voorzieningen die mensen nodig hebben (de functies). Gemeenten en verstrekkers van hulpmiddelen moeten beter in de gaten houden welke middelen in gebruik zijn en welke voor hergebruik in aanmerking komen. Ook cliëntondersteuning en cliëntinformatie moeten een plek krijgen in het toekomstige systeem.
41
VERSLAG REGIOBIJEENKOMST Zuid-Holland d.d. 10 september 2001 Aanwezig: Mw. L. Berkhout (Stichting Thuiszorg Groot-Rijnland), H. Beuving (Stichting Ergo), mw. J. Bol (Stichting Ouderenwerk Nieuwe Waterweg-Noord), mw. B. Duijndam (Ministerie van VWS), mw. E. Gaal (Ministerie van VWS), H. Mannaerts (Zorgkantoor Zuid-Hollandse Eilanden), K. Oudendorp (Gemeente Den Haag), A. Schoonderbeek (SWO Sliedrecht), mw. L. van Veen (Stichting Zorgwijzer), G. Veldhuijzen (Wethouder Gemeente Dordrecht), mw. S. Vos (Patiënten/Consumenten Platform Den Haag), F. Winkel (SBO), mw. L. van Wunnik (Ministerie van VWS), B. Zwier (Ministerie van VWS), P. Klein Herenbrink (beleidsmedewerker Arcares, toehoorder), mw. J. Voermans (VNG, toehoorder), mw. M. Simon (Bureau Karin de Lange, verslaglegging). In de discussie over de toekomst van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) (eventueel als dienstverleningsstelsel) komen kort samengevat de volgende zaken aan de orde: •
De cliënt: wat verwacht de oudere of gehandicapte van een goed functionerende WVG?
•
De gemeente als uitvoerder: voor- en nadelen van de gemeente als uitvoerder van de WVG/dienstverleningsstelsel.
•
Het pakket van voorzieningen: aangepaste woningen en vervoer, persoonsgebonden budget (PGB) versus collectieve zorg en voorzieningen, van intramuraal naar extramuraal, rol van de RIO’s, aanspraken in het dienstverleningsstelsel.
De cliënt Ouderen en gehandicapten zien graag een helder systeem waarin wonen, zorg en welzijn zijn verenigd en waarin zorg op maat mogelijk is. In het huidige systeem is de helderheid ver te zoeken, omdat er erg weinig samenwerking is tussen de verschillende partijen die zorg en (welzijns)diensten aanbieden. Aan deze onduidelijkheid dragen ook de verschillende financieringsstromen bij. Zo komen rolstoelen uit de WVG en rollators uit het ziekenfonds. Dat is niet aan cliënten uit te leggen. Ook zou het mogelijk moeten zijn dat de RIO’s cliënten aan kortdurende WVGoplossingen kunnen helpen. Voor zover ze de WVG al onder hun hoede hebben, kunnen ze nu alleen maar langdurende oplossingen indiceren. Cliënten zullen dus gebaat zijn bij één loket (of in ieder geval zo weinig mogelijk loketten); een toewijzingsbureau bijvoorbeeld voor alle zorgdiensten en voorzieningen die beschikbaar zijn.
43
Ook betere informatievoorziening kan bijdragen aan de helderheid van het systeem voor cliënten. Zo weten cliënten vaak niet welke procedures ze moeten doorlopen als ze bepaalde zorg en diensten nodig hebben. Daarbij komt, dat er geen informatie is over eventuele wachttijden en de rechten van cliënten. De (rechts)ongelijkheid en (rechts)onzekerheid is ook in deze bijeenkomst een teer punt. Door de verschillende interpretaties van de WVG-aanspraken per gemeente zijn de verschillen tussen die gemeenten soms groot. Daarnaast komt het voor dat sommige cliënten een AWBZ-financiering krijgen voor welzijnsproducten en anderen niet. De aanwezigen denken dat het Rijk hierin een oplossing kan bieden door aanspraken beter vast te leggen. De primaten van de verhuisplicht en het collectieve openbaar vervoer illustreren dat er in de WVG niet altijd zorg op maat mogelijk is. Gemeenten kunnen cliënten verplichten te verhuizen als ze een aangepaste woning nodig hebben. Daarnaast besteden sommige gemeenten minimale aandacht aan goed vervoer van huis-tot-huis. In Den Haag is dit nu min of meer opgelost met de Regiotaxi, maar vooral kleinere gemeenten hebben moeite om dit soort zaken goed te regelen. D E R O L VA N D E G E M E E N T E
De rol van de gemeente krijgt ruime aandacht tijdens deze bijeenkomst. Niet iedereen vindt het vanzelfsprekend dat de regierol van een nieuw dienstverleningsstelsel of de WVG in de toekomst bij de gemeente zal liggen. Anderen daarentegen, waaronder de gemeenten, zien die taak echter wel voor hen weggelegd. Tegenstanders van een gemeentelijke regierol hebben er vooral problemen mee, dat de gemeenten niet goed in staat zijn om te zorgen voor een betere samenwerking tussen partijen die betrokken zijn bij zorg en dienstverlening. Nu liggen wonen, zorg en welzijn soms ver uit elkaar, terwijl het heel vanzelfsprekend zou zijn als die partijen hun diensten en zorg beter op elkaar aan zouden laten sluiten. Zo denken vertegenwoordigers van de thuiszorg dat zij cliënten uit het medische circuit houden, omdat zij behalve huishoudelijke taken ook een signaalfunctie hebben. Het bouwbesluit zou gemeenten meer houvast moeten bieden om wooncorporaties te verplichten aangepaste woningen te bouwen. Nu leveren corporaties soms nieuwe woningen op en gaan dan naar de gemeente voor WVG-geld om diezelfde woningen aan te passen. Gemeenten moeten dus minimaal de bevoegdheid krijgen om partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen en om ze ook goed bij te kunnen sturen als ze die verantwoordelijkheid niet nemen. Ook de gemeenten zien dit als een voorwaarde voor een goede uitvoering van de WVG of een dienstverleningsstelsel in de toekomst.
44
Gemeenten hebben ook steun nodig bij het waarborgen van de rechtsgelijkheid. Ze hebben geen duidelijk kader waarin vastgelegd is wat ze minimaal zouden moeten bieden en wat de aanspraken zijn. De voorkeur gaat uit naar het aangeven van de functionaliteit van zorg en voorzieningen om te voorkomen dat de regelgeving zo rigide wordt dat er ook geen ruimte meer is voor PGB’s of om per gemeente meer te bieden dan het minimaal vastgestelde. Er moet zeker ruimte blijven voor de keuzevrijheid van mensen en de lokale beleidsontwikkeling. Daarnaast is het lastig voor gemeenten om een regionaal overzicht te hebben. Dat zou verbeterd moeten worden, anders kunnen dat gemeenten ook de samenwerking tussen regionale partijen niet goed bewaken. De provincie en de regiovisies zouden hierin ook een rol kunnen spelen, maar een probleem van de regiovisies is dat die geen enkele juridische status hebben. Momenteel zijn ook de regiovisies vrijblijvende instrumenten, die in sommige gebieden fantastisch, en in andere helemaal niet werken. Er moeten dus voorwaarden komen om te zorgen dat verschillende instellingen elkaar op een reguliere manier tegenkomen om samenwerking tot stand te brengen. Het sluiten van convenanten is in het verleden niet bindend genoeg gebleken; financiële dwang vaak wel. Voordeel van gemeenten met een regiefunctie, is dat ze met alle gebieden (wonen, zorg, welzijn, vervoer) te maken hebben. Zij hebben het overzicht dat nodig is om al die onderdelen van een goed zorgstelsel in de gaten te kunnen houden. Het is dus ook terecht dat de plicht om een gezondheidsbeleid te ontwikkelen in beginsel bij de gemeenten is neergelegd. Daaraan mag het zorgbeleid worden toegevoegd. Ook staan gemeenten als bestuurslaag dichtbij de gebruiker en hebben ze nu enige ervaring met de uitvoering van de WVG. De gemeenten vinden dat men niet de illusie moet hebben dat een andere partij beter met deze verantwoordelijkheid om zou kunnen gaan. Op dit laatste punt zien de aanwezigen ook wel verbetering bij de gemeenten: vóór de invoering van de WVG hadden veel gemeenten onvoldoende zicht op, en zorg voor de noden van hun gehandicapte inwoners. Nu zijn zij zich daar veel meer van bewust. Belangenorganisaties kunnen gemeenten hierin ook stimuleren. Gemeenten hebben behoefte aan duidelijke taakverdelingsafspraken. Op dit moment hebben ze het gevoel dat instellingen en zorgkantoren welzijnsachtige voorzieningen en andere taken die door de extramuralisering buiten de zorgaanspraken gaan vallen, over de schutting van de gemeenten gooien. Die moeten er wel wat mee doen, want mensen met beperkingen die zelfstandig wonen, moeten natuurlijk wel een omgeving aangeboden krijgen waarin ze die zelfstandigheid ook kunnen waarmaken. Er zal in de toekomst dus een heldere
45
afbakening van taken en verantwoordelijkheden moeten zijn, maar ook een vangnet om te zorgen dat cliënten niet meer tussen de wal en het schip vallen. H E T V O O R Z I E N I N G E N PA K K E T
De discussie over het voorzieningenpakket spitst zich toe op: •
collectieve regelingen versus individuele aanspraken (bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget (PGB)) en hoe de extramuralisering beter zou kunnen worden gefinancierd;
•
de rol van de RIO’s;
•
de aanspraken in het dienstverleningsstelsel.
Knelpunten bij de collectieve regelingen versus individuele aanspraken, zoals PGB, zijn vooral vervoer en wonen. Deze twee punten lenen zich vaak uitstekend voor collectiviteit. Als iedereen echter zelf vervoer zou mogen regelen met een PGB, dan hebben gemeenten, uitgaande van de huidige situatie, geen financiële mogelijkheden om ook nog collectief WVG-vervoer te regelen. Bovendien zal het draagvlak voor collectief WVG-vervoer wegvallen en zullen gemeenten besluiten het niet meer te doen. Dat betekent dat iedereen in de toekomst op individueel taxivervoer zou zijn aangewezen, terwijl nu 99% van de WVG-doelgroep gebruik zou kunnen maken van collectief aangepast vervoer. Hetzelfde geldt voor aangepast wonen. Op deze twee gebieden zouden gemeenten gestimuleerd moeten worden om collectieve voorzieningen te treffen. Voor de overige diensten en zorg zijn veel aanwezigen voor het instellen van een PGB, zodat cliënten zorg op maat kunnen inkopen. Zij moeten daar in principe de vrijheid in hebben, maar wel moet achteraf getoetst worden of de nodige zorg of diensten ook daadwerkelijk zijn aangeschaft (verantwoordingsplicht). Op dit moment is de extramuralisering vooral op financieel gebied lastig voor gemeenten. Diensten die eerst bij AWBZ-instellingen geregeld waren, moeten nu door gemeenten worden geregeld wanneer mensen besluiten om buiten instellingen te blijven wonen of vanuit de instelling weer gewoon in de buurt gaan wonen. Het geld dat instellingen voor deze ‘welzijnsachtige’ voorzieningen hebben, wordt echter niet naar gemeenten doorgesluisd. Met andere woorden, het geld gaat niet mee en gemeenten kunnen op den duur de kosten van de extramuralisering niet dragen. Op de een of andere manier moet in het toekomstige systeem dus een plek zijn voor, bijvoorbeeld, welzijnsachtige diensten die nu onder de AWBZ vallen, zodat gemeenten (ervan uitgaande dat gemeenten hier bestuurlijk en financieel voor verantwoordelijk worden) kunnen zorgen dat extramurale cliënten die diensten ook echt krijgen.
46
Er gaan stemmen op om RIO’s ook veel meer de WVG-indicering te laten doen. Voordeel hiervan is, dat RIO’s nu al een overzicht hebben van de cliënten die in aanmerking komen voor zorg of voorzieningen die onder de AWBZ vallen. Het komt voor dat mensen die op de wachtlijst staan om opgenomen te worden in een verzorgings- of verpleeghuis tegelijkertijd via de WVG hun huis aan laten passen. Vaak wonen ze maar erg kort in het voor veel geld aangepaste huis en vervolgens worden ze opgenomen in de instelling. Als het allemaal bij de RIO’s ondergebracht is, kunnen die het overzicht beter bewaken. Voor een eventueel toekomstig dienstverleningsstelsel moeten de aanspraken goed vastgelegd worden. Dat kan door te kijken op welke manier de diensten op dit moment tot stand komen. Vaak doen vrijwilligers lokaal heel veel werk. Samen met hen zou men moeten kijken naar de aansturing van de diensten, de kosten en de inhoud. Op dit moment is het hele gebied voorafgaand aan zorg niet wettelijk ingekaderd en dat is wel nodig voor een duidelijk dienstverleningsstelsel. Een en ander onderbrengen onder de huidige AWBZ is hiervoor geen oplossing, omdat het een meer open kader vereist. Een dienstverleningsstelsel moet heel laagdrempelig en weinig bureaucratisch zijn. Samenvattend is het dienstverleningsstelsel of de WVG van de toekomst een rechtvaardig systeem, met een duidelijke afbakening en helderheid voor zowel cliënt als zorg- of dienstverlener. De regierol van dit systeem zou bij de gemeenten kunnen liggen, maar die moeten in hun rol dan wel bijgestaan worden door verschillende maatregelen, die de rijksoverheid moet treffen. Gemeenten zullen voldoende financiële middelen moeten hebben voor hun taak, maar ook instrumenten om de regie goed uit te kunnen voeren. Verder moet aanpasbaar bouwen in het bouwbesluit beter geregeld worden. Sommige samenwerkingsverbanden zullen op regionaal niveau tot stand moeten komen. Collectieve regelingen kunnen zorgen voor goede woningen en vervoer voor het overgrote deel van de cliënten. Maar ook moet er ruimte zijn voor een PGB, zodat cliënten daar waar dat mogelijk is (qua doelmatigheid) naar believen zorg op hun eigen maat kunnen inkopen.
47
Uitgave Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ouderen en gehandicapten van nu willen niet meer wat ze tien jaar geleden wilden. Zoveel is duidelijk. Ze willen langer thuis blijven wonen en niet weggestopt worden in grote instellingen, buiten de gemeenschap.
Postadres Postbus 20350 2500 EJ Den Haag
Ze hebben meer behoefte aan hun eigen vertrouwde omgeving, met hun eigen buren en hun eigen winkels. De ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bezoekadres Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag Telefoon (070) 340 79 11
(VWS) en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne (VROM) stimuleren deze tendens van extramuralisering.
Publieksvoorlichting Telefoon (070) 340 78 90 Internetadres www.minvws.nl Januari 2002
Verslag van
7 regiobijeenkomsten
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
D V C 02-028
VORMGEVING
Albani Ontwerpers
over de toekomst van de WVG
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport