Verordening kleinschalige nevenactiviteiten gemeente Sint Anthonis. De Raad van de gemeente Sint Anthonis; gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 2 augustus 2005; gehoord de Commissie Grondgebied van 13 september 2005; gelet op de artikelen 1 en 6 onder c van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden en artikel 147 e.v. van de Gemeentewet; BESLUIT: vast te stellen de volgende “Verordening kleinschalige nevenactiviteiten gemeente Sint Anthonis". Artikel 1 a. wet: Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden; b. kleinschalige nevenactiviteit: Bij gemeentelijke verordening als zodanig aangewezen activiteit, die een organisatorische binding heeft met een agrarisch bedrijf en binnen de inrichting, of in de onmiddellijke nabijheid daarvan plaatsvindt. Deze activiteiten zijn in de bijlage behorende bij deze verordening opgesomd; c. zodanige activiteit: Bij gemeentelijke verordening als zodanig aangewezen activiteit, qua aard en omvang vergelijkbaar met een kleinschalige nevenactiviteit (zie artikel 1. lid b), die na het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van het agrarische bedrijf op of na 19 maart 2000 is voortgezet of opgestart. d. agrarisch bedrijf: Veehouderij of andere inrichting die tot een krachtens artikel 1.1 derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het verbouwen van akkerbouw- of tuinbouwproducten. e. veehouderij: Inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren. Artikel 2 Op grond van artikel 6, onder c van de wet wordt een kleinschalige nevenactiviteit en een zodanige activiteit gelijkgesteld met een gevoelig object, behorende tot dezelfde categorie als een bij een veehouderij behorende woning. Artikel 3 Een kleinschalige nevenactiviteit, zoals vermeld in de bij deze Verordening behorende bijlage, kan slechts worden gelijkgesteld met een gevoelig object, behorende tot dezelfde categorie als een bij de veehouderij behorende woning, als is voldaan aan de volgende voorwaarden: 1. De aanvrager van de nevenactiviteit dient te beschikken over een agrarisch bedrijf met een positieve agrarische bestemming; 2. de aanvrager van de nevenactiviteit dient te beschikken over een geldige milieuvergunning of het bedrijf dient te vallen onder het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer, het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer of het Besluit glastuinbouwbedrijven milieubeheer;
1
3. de nevenactiviteit moet plaatsvinden op het bedrijf (bouwblok en/of gebouwen) of direct aangesloten aan het bedrijf; 4. de nevenactiviteit moet naar aard en schaal passen in het buitengebied. Artikel 4 Een zodanige activiteit (verder te noemen activiteit), zoals vermeld in de bij deze Verordening behorende bijlage, kan slechts worden gelijkgesteld met een gevoelig object, behorende tot dezelfde categorie als een bij de veehouderij behorende woning, als is voldaan aan de volgende voorwaarden: 1. De aanvrager van de activiteit moet kunnen aantonen dat de betreffende locatie op òf na 19 maart 2000 een agrarisch bedrijf was met een positieve agrarische bestemming; 2. de aanvrager van de activiteit moet kunnen aantonen dat het betreffende agrarische bedrijf op òf na 19 maart 2000 beschikte over een geldende milieuvergunning of viel onder het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer, het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer of het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt; 3. de activiteit moet plaatsvinden op het voormalige agrarische bedrijf (bouwblok en/of gebouwen) of direct aangesloten aan het voormalige agrarische bedrijf; 4. de activiteit moet naar aard en schaal passen in het buitengebied. Artikel 5 Als kleinschalige nevenactiviteiten of zodanige activiteiten worden de activiteiten aangemerkt als opgenomen in de bij deze verordening behorende bijlage. Deze lijst met nevenactiviteiten heeft echter een niet-limitatief karakter. Het college van B&W kan te allen tijde een voorstel tot aanpassing van deze lijst ter vaststelling aan de gemeenteraad aanbieden. De gemeenteraad kan het college mandateren om de lijst te mogen wijzigen. Bij stapeling van meerdere activiteiten kan niet op voorhand worden uitgegaan van het optellen van de verschillende oppervlaktes. De maximaal toelaatbare hoeveelheid m2 moet voor elke afzonderlijke situatie bepaald worden, waarbij het kleinschalige karakter behouden blijft (maatwerk). Artikel 6 Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van haar bekendmaking. Artikel 7 Deze verordening wordt aangehaald als Verordening kleinschalige nevenactiviteiten gemeente Sint Anthonis. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Sint Anthonis van 26 september 2005. De Raad voornoemd, de griffier, de voorzitter, mr. A.P.J.L. Keijzers J.M.J. Verbeeten Bijlage behorend bij de Verordening kleinschalige nevenactiviteiten gemeente Sint Anthonis Thema
Activiteit
Maximale omvang bebouwd oppervlak en overige parameters (m2 / aantal) * 2
− vakantiewoning/bungalow − kampeermogelijkheden − verblijfsaccomodaties (appartement, B&B, huisvesting seizoenarbeiders) − kleinschalige horeca (terras, theetuin, ijsverkoop) − bezoekerscentrum (verhuur van fietsen of kano’s, midgetgolf, speeltuin) − museum − kuuroord, fitnesscentrum, zwembad, sauna
1 15 standplaatsen** 15 personen**
Huisverkoop
Verkoop van ter plaatse vervaardigde agrarische producten (zuivelproducten, jam e.d.)
100 m2
(Overige)ambachtelijk e bedrijven
− − − − − − − − − − −
300 m2
Agrotoerisme/recreatie
Dienstverlening
Alle qua aard en hinder vergelijkbare activiteiten
zuivelverwerking (bijv. ijs- of kaas makerij) riet- en vlechtwerk hoefsmederij atelier/galerie dierenarts / dierenkliniek kinderopvang zorgboerderij paardenpension fouragehandel dierenasiel
300 m2 300 m2 300 m2 300m2
300 m2 300 m2 300 m2 300 m2 300 m2 300 m2 300 m2 300 m2 300 m2 300 m2
1. De maximale omvang is ter nadere afweging door de gemeente, waarbij afstemming met het geldende bestemmingsplan/verordening van groot belang is. 2. Met uitzondering van de gevallen die vallen onder artikel 1, lid 3 van de Wsv (Wet stankemissie veehouderijen). Na het vervallen van de WOR (Wet op de Openluchtrecreatie worden deze uitzonderingen aangemerkt als kleinschalige nevenactiviteiten.De intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie vindt sinds 18 juni 2004 gefaseerd plaats. De ruimte die de wet biedt voor kleinschalig kamperen wordt in het wetsvoorstel vergroot, zolang het WOR-vergunningenstelsel nog van kracht is. toelichting modelverordening kleinschalige nevenactiviteiten Agrarische ondernemers ontwikkelen steeds vaker een kleinschalige bedrijfsmatige nevenactiviteit naast hun agrarische hoofdactiviteit. Het sturingsmechanisme voor de toelaatbaarheid van deze nevenactiviteiten vindt plaats via het spoor van de ruimtelijke ordening (bestemmingsplan e.d.). Daarnaast vormt bij vergunningverlening voor deze 3
kleinschalige nevenactiviteiten geurhinder (naast andere milieuhygiënische items) een belangrijk toetsingskader. Het huidige geurbeleid leidt ertoe dat kleinschalige nevenactiviteiten niet mogen plaatsvinden in de geurcirkels van andere bedrijven en kleinschalige nevenactiviteiten de omliggende agrarische bedrijven beperken in hun bedrijfsontwikkeling. Het nieuwe geurbeleid neemt –onder voorwaarden– deze beperkingen weg. Hiertoe dienen gemeenten een “verordening kleinschalige nevenactiviteiten” als bedoeld in de Wet “Stankemissie Veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden” vast te stellen. Een dergelijke verordening heeft voordelen voor veehouderijbedrijven, die hun bedrijf verder willen ontwikkelen en voor ondernemers, die willen starten met een nevenactiviteit. Stankwet en verordening Op 1 mei 2003 is de Wet “Stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevings gebieden” (hierna: “Stankwet”) in werking getreden. Deze Stankwet geldt voor reconstructiegebieden en heeft betrekking op veehouderijen gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied, een verwevingsgebied of een extensiveringsgebied met het primaat natuur. Deze gebieden zijn in de reconstructieplannen nader aangewezen. De wet is van toepassing zodra het reconstructieplan is goedgekeurd en bekendgemaakt in de Staatscourant. Naar verwachting zal dit in augustus 2005 plaatsvinden. De Stankwet biedt gemeenten de mogelijkheid om een “Verordening kleinschalige nevenactiviteiten” (hierna “verordening”) voor haar gemeente of delen daarvan vast te stellen. Kleinschalige nevenactiviteiten die in deze verordening zijn opgenomen worden dan -onder voorwaarden- voor de stankgevoeligheid gelijkgesteld met de bij de veehouderij behorende woning (categorie 4 of 5, afhankelijk van de categorie-indeling van het agrarisch bedrijf). Op het moment dat een gemeente een verordening heeft vastgesteld, is duidelijk welke nevenactiviteiten uit het oogpunt van geur geen of nagenoeg geen belemmering vormen voor de -uitbreiding van- omliggende agrarische bedrijven. Hierdoor is helder welke kleinschalige nevenactiviteiten op basis van de stankwetgeving mogelijk zijn in het buitengebied. Reikwijdte verordening De verordening is opgesteld in het kader van de Stankwet en is niet bedoeld om de toelaatbaarheid van dergelijke activiteiten in het buitengebied te regelen vanuit planologisch oogpunt. Daar is en blijft het bestemmingsplan voor. De beoordeling in het kader van geurhinder laat de toetsing in het ruimtelijke ordeningspoor dus onverlet. Het kan dus voorkomen dat een kleinschalige nevenactiviteit wel is opgenomen in de verordening, maar dat het bestemmingsplan deze activiteit op die bewuste locatie niet of in beperktere mate toestaat. Daarnaast kan het ook betekenen dat een kleinschalige nevenactiviteit welke is opgenomen in de verordening en vanuit planologische oogpunt is toegestaan, bij stopzetten van de agrarische hoofdactiviteit opnieuw aan een RO-toets moet worden onderworpen. De verordening richt zich op kleinschalige bedrijfsmatige nevenactiviteiten naast een agrarische hoofdactiviteit en op kleinschalige bedrijfsmatige nevenactiviteiten of zodanige activiteiten op percelen waar de agrarische hoofdactiviteit op of na 19 maart 2000 geheel of gedeeltelijk is beëindigd (Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelingsen verwevingsgebieden, artikel 7a). Relatie ruimtelijke ordening – stankhinder
4
Indien de voorgenomen activiteit op grond van de verordening kan worden aangemerkt als een kleinschalige nevenactiviteit of zodanige activiteit, kunnen daaraan geen rechten worden ontleend voor het verkrijgen van de benodigde toestemming op planologisch gebied. Immers, de vraag of een bepaalde kleinschalige nevenactiviteit ook daadwerkelijk mag worden uitgevoerd, hangt in de eerste plaats af van planologische aspecten. Bij de aanvraag voor een kleinschalige nevenactiviteit dient altijd een RO-toets plaats te vinden, evenals bij elke wijziging van het agrarisch hoofdgebruik. Om deze reden is een directe koppeling tussen verordening en bestemmingsplan van groot belang. Zonder een koppeling kan zich de situatie voordoen waarbij een nevenactiviteit mogelijk is conform de verordening, maar niet mogelijk is binnen het planologisch kader ondanks een positieve attitude van het gemeentebestuur ten opzichte van het voornemen. De lijst van bedrijfsactiviteiten, die bestaat uit een opsomming van kleinschalige nevenactiviteiten of zodanige activiteiten, is geen statisch document, maar kan door het gemeentebestuur worden aangepast als gewijzigd planologisch beleid dat zou vereisen (als blijkt dat de RO-discussie voortschrijdt). Bij het definiëren van de gehanteerde begrippen als opgenomen in de in begripsbepaling (artikel 1) is zo veel als mogelijk uitgegaan van de definiëringen uit de Wet “Stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden”. Onderscheiden praktijksituaties De verordening kleinschalige nevenactiviteiten heeft betrekking op de volgende vijf situaties: 1. Een kleinschalige nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf Voorbeeld: Melkveebedrijf met varkenstak wil starten met kinderdagopvang voor 12 kinderen. Als de RO-toets positief is valt de kinderopvang in categorie 4 of 5, afhankelijk van de categorie van het agrarisch bedrijf. 2. Een kleinschalige nevenactiviteit die wordt voortgezet nadat het agrarisch bedrijf op of na 19 maart 2000 gedeeltelijk is beëindigd. Voorbeeld: Varkenshouderij annex pluimveehouderij met kinderopvang voor 12 kinderen stopt met pluimveehouderij, varkenshouderij blijft, kinderopvang blijft (zelfde omvang als voorheen). Officieel moet er een nieuwe RO-toets plaatsvinden door verandering van gebruik. Als die positief uitvalt (kinderopvang wordt op díe bewuste locatie in het buitengebied mogelijk bevonden ) dan wordt de kinderopvang nog steeds beschouwd als categorie 4 of 5. 3. Een kleinschalige nevenactiviteit wordt voortgezet nadat het agrarisch bedrijf op of na 19 maart 2000 geheel is beëindigd. Voorbeeld: Varkenshouderij annex pluimveehouderij met een kunstgalerie stopt zowel met zijn varkenshouderij als zijn pluimveehouderij. De kunstgalerie blijft met een zelfde omvang als voorheen bestaan. Er moet opnieuw een RO-toets plaatsvinden. Als die positief uitvalt (kunstgalerie is op díe bewuste locatie in het buitengebied mogelijk) is er vanuit stank geen belemmering: de kunstgalerie blijft gewoon categorie 4 of 5. 4. Een activiteit (vergelijkbaar met een kleinschalige nevenactiviteit) die is opgestart nadat het agrarisch bedrijf op of na 19 maart 2000 gedeeltelijk is beëindigd. Voorbeeld: 5
Melkveehouderij met varkenshouderij is in 2001 gestopt met de melkveehouderij en gaat in de voormalige koeienstal een timmerwerkplaats beginnen. De varkenstak blijft bestaan. Als de RO-toets positief uitvalt (timmerwerkplaats is op díe bewuste locatie in het buitengebied mogelijk), valt de activiteit in categorie 4 of 5. 5. Een activiteit (vergelijkbaar met een kleinschalige nevenactiviteit) die na het geheel buiten werking stellen van het agrarisch bedrijf op of na 19 maart 2000 is opgestart Voorbeeld. Melkveebedrijf met varkenstak is in 2001 gestopt met zijn agrarisch bedrijf (geen agrarisch bouwperceel meer, geen amvb of milieuvergunning meer) en gaat in de voormalige agrarische gebouwen van start met kinderopvang voor 12 kinderen. Bij de aanvraag voor deze kinderdagopvang vindt –net als altijd- een ro-toets plaats. Is deze positief (aanvrager zit bijv. in extensiveringsgebied) en de aanvrager kan de voormalige agrarische activiteit aantonen (zie artikel 4b) dan is de activiteit categorie 4 of 5. Overwegingen − Bij het bepalen of een agrarische bedrijfsactiviteit de hoofdfunctie is op een bedrijfsperceel, kan worden aangesloten bij de algemene regels van de Amvb (ten behoeve van melkrundveehouderijen, akkerbouwbedrijven en glastuinbouwbedrijven) of voorschriften van de milieuvergunning (ten behoeve van o.a. intensieve veehouderijen). Voldoet de onderhavige agrarische bedrijfsactiviteit aan de bepalingen die door de Amvb of milieuvergunning worden gesteld, dan kan de agrarische activiteit als volwaardig worden beschouwd. De omvang of economische rentabiliteit van de agrarische activiteit speelt bij deze beoordeling geen rol. − De opsomming van kleinschalige nevenactiviteiten in de verordening is indicatief en niet-limitatief bedoeld. Hiervoor is gekozen omdat een uitputtelijke opsomming van gewenste nevenactiviteiten niet mogelijk is. Volstaan kan worden met het noemen van hoofdcategorieën. − Indien gewenst kan bij vaststelling van de verordening door de gemeenteraad tevens worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om de opsomming van kleinschalige niet-agrarische nevenactiviteiten, zoals opgenomen in de bijlage van de verordening, in de toekomst te wijzigen. − De intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) vindt sinds 18 juni 2004 gefaseerd plaats. Met name de bepalingen over het stelsel van vergunningen, vrijstellingen en ontheffingen voor kampeerterreinen zullen niet meteen vervallen. Zo hebben gemeenten de tijd om na te gaan of door het vervallen van de WOR aanpassingen van bestemmingsplannen of gemeentelijke verordeningen nodig zijn. De ruimte die de wet biedt voor kleinschalig kamperen wordt in het wetsvoorstel vergroot, zolang het WOR-vergunningenstelsel nog van kracht is. Gemeenten mogen toestaan dat kleinschalige kampeerterreinen gedurende het hele kampeerseizoen - de periode van 15 maart tot en met 31 oktober - plaats bieden aan 15 kampeermiddelen in plaats van 10. Tevens heeft de ministerraad ingestemd met een gedoogbesluit dat het mogelijk maakt dat gemeenten per direct een uitbreiding tot 25 kampeerplaatsen kunnen gedogen. Anticiperend hier op kunnen gemeenten in hun stankverordening en bestemmingsplan het aantal kampeerplaatsen verhogen tot 25. − Bewust is gekozen voor een gelijkluidend beleid voor landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden. Aanscherping cq. beperking van de vestigingsmogelijkheden in landbouwontwikkelingsgebieden leidt tot ongewenste consequenties voor reeds gevestigde nevenactiviteiten in deze gebieden.
6