Maatschappelijke en arbeidsparticipatie regio Rivierenland
Verbinden, versterken en experimenteren Voorstel werkwijzen komende 2 jaar en verder
Nederland bevindt zich momenteel in een overgangssituatie. De crisis is niet van voorbijgaande aard en vergt structurele hervormingen. De verhouding tussen staat en samenleving zal duurzaam wijzigen. Voorkomen moet worden dat Nederland vastloopt in deze overgang. Cumulatie van veranderingen heeft gevolgen voor functies van staat. Nederland zal zich op deze vele veranderingen moeten instellen. Jaarverslag over 2012, Raad van State
2
Managementsamenvatting
Opdracht In dit rapport staat de vraag centraal hoe de verbinding tussen maatschappelijke en arbeidsparticipatie in de regio Rivierenland kan worden gemaakt en versterkt. Het verzoek volgt uit de prioriteit die de programmaraad Participerend, in het kader van het Regiocontract, hieraan heeft gegeven en de voorbereidingen die momenteel worden getroffen voor de oprichting van de RIW. De RIW is vanaf 2015, wanneer de raden in de zomer van 2014 akkoord gaan met de oprichting hiervan, verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. De RIW richt zich daarbij op het ondersteunen van inwoners die de potentie hebben in meer of mindere mate economisch zelfstandig te zijn. Dit betreft klantgroep 1 tot en met 3. Deze ondersteuning aan deze klantgroepen bestaat uit zowel inkomensondersteuning als arbeidsinschakeling. Er is ook een groep inwoners die niet (binnen afzienbare tijd) economisch zelfstandig is en waarvoor maatschappelijke participatie (vooralsnog) het maximaal haalbare is. Dit is klantgroep 4. De RIW voorziet wel in het inkomen van deze groep maar de verantwoordelijkheid voor de activering van deze groep ligt (vooral) binnen de WMO structuren van de gemeenten. De vraag is hoe de verbinding tussen deze twee klantgroepen 3 en 4 kan worden gemaakt en hoe deze kan worden versterkt. Aanpak Dit rapport is, naast de gehanteerde literatuur, gebaseerd op interviews met 26 medewerkers van gemeenten en gemeentelijke initiatieven. De keuze om alleen te spreken met medewerkers die verbonden zijn aan de gemeenten, en niet bijvoorbeeld met maatschappelijke instellingen of werkgevers, is bewust gemaakt. Het idee hierachter is dat, voordat in gesprek wordt gegaan met andere actoren, de gemeenten in de regio Rivierenland gezamenlijk een koers voor ogen hebben voordat breder het gesprek wordt aangegaan. Deze koers kan vervolgens waar nodig worden bijgesteld danwel verdere invulling krijgen. Dit rapport biedt de basis voor deze koers. Ontwikkelingen Dit rapport is geschreven in een tijd dat er veel ontwikkelingen gaande zijn op verschillende niveaus. Binnen onze samenleving zien we de verschuiving van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving waarin inwoners naar vermogen deelnemen. Burgers die zich organiseren en gezamenlijk initiatieven ontplooien nemen daar een steeds grotere rol in (“civil society”). In 2015 worden de gemeenten, door onder andere de inwerking treding van de Participatiewet en de herziene WMO, verantwoordelijk voor een groter pakket aan taken. De gemeenten krijgen daarvoor minder budget dan voorheen. In voorbereiding hierop, wordt binnen de regio Rivierenland de RIW vormgegeven en worden onder andere afspraken gemaakt over een gezamenlijke inkoop voor de uitvoering van herziene WMO. Op lokaal niveau zijn gemeenten bezig met de vormgeving van de “Portaalfunctie” en de wijk- danwel kernaanpak. Uitdaging Zoals gezegd is de vraagstelling van dit rapport hoe de verbinding tussen maatschappelijke en arbeidsparticipatie kan worden gemaakt en versterkt. Kijkend naar bovengenoemde ontwikkelingen dan is de uitdaging voor gemeenten dat zij daarin een rol pakken die past binnen de ontwikkelingen die gaande zijn.
3
Transitiekunde Transitiekunde, een nieuwe actiegerichte wetenschap, zet de veranderingen in onze samenleving in perspectief en biedt handvatten hoe te komen tot een duurzame werkwijze voor zowel de korte (komende twee jaar) als de langere termijn (drie tot vijf jaar en verder). Transitiekunde gaat ervan uit dat transities niet te sturen zijn. Wel kunnen we proberen zo goed mogelijk op de veranderingen in spelen. Dit kan door: Het stimuleren van innovatieve ideeën, projecten en technologische vernieuwing op microniveau; Het verbinden van deze ideeën, projecten en technologieën in eenzelfde richting; Het ontwikkelen van visies op macro niveau; Het stimuleren van de vorming van “regimes”, waarin deze nieuwe ideeën, projecten en technologieën elkaar versterken; Het bevorderen van afstemming op micro-, meso- en macro-niveau. Deze vijf handvatten vormen de basis van de voorstellen die in dit rapport worden gedaan. Benodigde afspraken ten aanzien van klantgroep 3/4 De RIW onderscheidt vier klantgroepen: klantgroepen 1 tot en met 4. Op dit moment is nog onduidelijk welke inwoners zich daadwerkelijk bevinden in de klantgroepen 3 en 4, wie de potentie hebben zich te ontwikkelen van klantgroep 4 naar 3 danwel mogelijk “terugvallen” vanuit klantgroep 3 naar 4. Duidelijkheid hierover is zowel vanuit organisatorisch (wie is vanaf 2015 verantwoordelijk voor de dienstverlening aan de burger: de gemeente of de RIW), financieel (mogelijk inverdieneffect uitkering) en menselijk (participatie leidt tot een betere fysieke en mentale gezondheid) oogpunt van belang. Om deze duidelijkheid te krijgen, dienen er in gezamenlijkheid (gemeenten en RIW) (aanvullende) afspraken te worden gemaakt over de definities van de klantgroepen, de te maken verbinding tussen de indeling naar klantgroepen van de RIW en de Participatieladder waar gemeenten nu vooral mee werken en het proces van diagnose. Hoofdstuk 3 doet hier voorstellen voor. Voorzieningen en parels Er is een breed palet aan voorzieningen dat kan worden ingezet om inwoners te laten participeren. Aan de gemeenten is gevraagd een top 3 aan te leveren van voorzieningen die zij momenteel inzetten. Hieruit blijkt dat veel gemeenten LANDER inzetten om de arbeidsparticipatie van mensen te bevorderen en vrijwilligerssteunpunten om inwoners maatschappelijk te laten participeren. Daarnaast zetten gemeenten lokale initiatieven in. In de regio Rivierenland is ook een aantal parels actief: initiatieven die op een vernieuwende manier werken en nu al de ”potentials” uit klantgroep 4 filteren die zich naar arbeid kunnen ontwikkelen. Maar het zijn ook initiatieven die het risico lopen niet aangehaakt te raken en te verzanden in de logheid van de grotere bestuurlijke systemen. Deze initiatieven vormen, samen met de handvatten uit Transitiekunde, de inspiratie voor de werkwijzen die in dit rapport worden voorgesteld. Financieel kader Feit is dat de budgetten om inwoners toe te leiden naar (arbeids)participatie de komende jaren afneemt. De verwachting is dat het budget dat per WWB huishouden beschikbaar is om inwoners te re-integreren in de regio Rivierenland afneemt van € 983 in 2015 naar € 408 in 2018. Ook het budget om de taken uit de herziene WMO uit te voeren is lager dan voorheen. Beide wetten richten zich op het vergroten van de participatie van mensen. De uitdaging voor de gemeenten in Rivierenland is, ten aanzien van klantgroep 3 en 4, initiatieven te ontplooien die zowel bijdragen aan resultaten met betrekking tot de uitvoering van de Participatiewet als de herziene WMO. Deze initiatieven hebben, bij voorkeur, een groot bereik, zijn relatief niet duur, maar hebben
4
toch oog voor maatwerk (individueel danwel in groepsverband) en vinden, gezien de kenmerken van de doelgroep, maar ook gezien de ontwikkelingen in de samenleving, vooral lokaal plaats. Werkwijze korte termijn: verbinden en versterken Zowel de herziene WMO als de Participatiewet geven colleges de opdracht effectieve instrumenten aan te bieden aan haar inwoners. Samen met de afnemende budgetten, leiden deze ontwikkelingen tot de aanbeveling te komen tot een eenduidige werkwijze voor burgers. Een eenduidige werkwijze voorkomt ook dat burgers tussen twee organisaties in komen te vallen (RIW versus gemeenten), in sociaal isolement raken danwel gaan shoppen tussen voorzieningen. Onderstaand figuur geeft deze werkwijze weer.
De werkwijze is onderdeel van een primair proces (Participeren naar vermogen) dat bij draagt aan het realiseren van een ambitie (“Rivierenland is in 2020 de meest inclusieve regio van Nederland) die gezamenlijk gerealiseerd kan worden. Centraal in de werkwijze staat het Activeringsconcept dat inwoners activeert en empowert, inwoners signaleert die zich kunnen doorontwikkelen naar klantgroep 3 danwel duurzaam tot klantgroep 4 behoren en op basis hiervan doorverwijst. Om deze doelen te bereiken, werkt het Activeringsconcept nauw samen met de wijk en kernteams, welzijnsorganisaties en het Werkconcept. Het Werkconcept bereidt inwoners voor op arbeidsparticipatie en begeleidt de te maken match naar passend werk. Versterken: o.a. inrichten R&D functie Het versterken van de verbinding tussen maatschappelijke en arbeidsparticipatie kan plaatsvinden door het in verbinding brengen van professionals en verder scholen van klantmanagers in zowel kennis als competenties, tools te ontwikkelen die onder andere een behulpzaam zijn bij het doorverwijzen van inwoners en het inrichten van een Research and Development functie die het primaire proces en de werkwijzen evalueert, doorontwikkelt en vernieuwt. Deze R&D functie bestaat bij voorkeur uit (gemeentelijke)
5
professionals die niet werkzaam zijn in de daadwerkelijke “productieomgeving” zodat zo objectief mogelijke bevindingen kunnen worden verkregen. Werkwijze langere termijn: Innovatieruimte en starten experimenten Zoals eerder aangegeven gaat Transitiekunde ervan uit dat de toekomst onzeker is maar dat wel op de ontwikkelingen kan worden ingespeeld. Door het opstarten en continue uitvoeren van experimenten kan een integraal leerproces ontstaan. De experimenten, of ze nu lukken of niet, geven inzicht in het benodigde toekomstige beleid en uitvoering. De voorgestelde werkwijze voor de klantgroepen 3/ 4 en de uitwisseling tussen deze klantgroepen heeft tot doel te komen tot een zo inclusief mogelijke regio waarin inwoners naar vermogen meedoen. Kijkend naar de ontwikkelingen die iemand maakt die duurzaam in klantgroep 4 zit, mogelijk naar klantgroep 3 ontwikkelt of van klantgroep 3 “terugvalt” naar 4, dan komt deze persoon ook in aanraking met andere domeinen. Domeinen als economie, zorg, welzijn en leefbaarheid waarin ook verschillende ontwikkelingen spelen. Door het koppelen van deze domeinen aan het streven te komen tot een inclusieve samenleving, volgt de innovatieruimte waarbinnen de regio Rivierenland kan experimenteren. Het figuur links geeft de innovatieruimte weer. Het figuur rechts zet de experimenten uiteen die de regio Rivierenland kan opstarten. Deze experimenten zijn gebaseerd op ideeën van de geïnterviewden en ontwikkelingen elders. Deze figuren worden toegelicht in hoofdstuk 5.
Naar een gemeentelijke overheid 2.0 De veranderingen in de samenleving en nieuwe werkwijzen vragen ook een overheid die zich anders opstelt dan voorheen. Bijgaand figuur beschrijft de kenmerken van een gemeentelijke overheid 2.0. Om dit proces, het toewerken naar een gemeentelijke overheid 2.0, te versnellen kunnen ook hierin experimenten worden gestart. Belangrijk is dat er ruimte ontstaat zodat er nieuwe structuren, waarden en werkwijzen kunnen ontstaan. De gemeentelijke overheid heeft als uitvoerder van wetten daarin een cruciale rol richting haar professionals, burgers en andere actoren die in haar gemeente actief zijn. Zij kan hen verbinden in een ambitie voor de regio en zo bijdragen aan het laten ontstaan van synergie.
6
Opstarten drie trajecten Samengevat stelt dit rapport voor de volgende drie trajecten op te starten in de regio Rivierenland: 1. Het realiseren van één werkwijze voor doelgroep 3 en 4 en de uitwisseling daartussen. Deze is gekoppeld aan het primaire proces en de gezamenlijk te bereiken ambitie; 2. Het opstarten van experimenten waardoor de gemeenten zich voorbereiden op het vormgeven van beleid en uitvoering op de langere termijn; 3. Het inrichten van een Research and Development functie die evalueert, doorontwikkelt en vernieuwt.
Aanbevelingen en tijdpad Dit rapport sluit af met een aantal aanbevelingen, gekoppeld aan een tijdpad, zodat gemeenten aan de slag kunnen met de voorgestelde werkwijzen. Een belangrijke aanbeveling is dat de discussie intern, binnen RIW en gemeenten, gestart wordt en de werkwijzen verder worden aangescherpt. Want er bestaat, in deze tijd waarin zoveel verandert, geen blauwdruk. Zodra de RIW en de gemeenten het eens zijn over de te implementeren werkwijzen, kan de uitvoering worden ingericht. Mogelijk kan een procesgroep, onder leiding van een procesleider, hier de trekker van zijn. Welke keuzes de regio Rivierenland de komende periode ook maakt ten aanzien van klantgroep 3 en 4 en de verbinding daartussen, het advies is dat in ieder geval wordt voldaan aan een aantal uitgangspunten die staan beschreven in hoofdstuk 6. Dit zijn onder andere: Stap over van aanbodgerichte naar vraaggerichte dienstverlening. Ken de burger en hanteer een persoonlijke aanpak. Organiseer regionaal, voer lokaal uit. Creëer ruimte. Mix groepen: kruisbestuiving. Versterk parels. Investeer in kennis en het ontwikkelen van competenties van professionals. Evalueer en experimenteer. Verbindt WMO en WWB. Zet ze niet los van elkaar. Creëer geen nieuw granieten bestand.
7
Inhoudsopgave
Managementsamenvatting ................................................................................. 3 Inhoudsopgave ................................................................................................... 8 1.Inleiding ........................................................................................................ 10 1.1 Vraagstelling ............................................................................................... 10 1.2 Aanpak ....................................................................................................... 11 1.3 Afbakening .................................................................................................. 11 1.4 Leeswijzer ................................................................................................... 12 2. Ontwikkelingen en hoe hierop in te spelen ................................................... 13 2.1 Ontwikkelingen op diverse niveaus in een notendop ......................................... 13 2.1.1 Veranderende samenleving ..................................................................... 13 2.1.2 Veranderende wetgeving......................................................................... 13 2.1.3 Regionale ontwikkelingen ........................................................................ 14 2.1.4 Lokale ontwikkelingen ............................................................................ 15 2.2 Inspelen op ontwikkelingen ........................................................................... 16 2.3 Samenvatting .............................................................................................. 17 3. Doelgroep, voorzieningen en financieel kader in beeld ................................. 18 3.1 Doelgroep ................................................................................................... 18 3.1.1 Introductie ............................................................................................ 18 3.1.2 Klantgroepen RIW versus Participatieladder ............................................... 19 3.1.3 Groep 3 en 4 in aantallen en uitwisseling daartussen .................................. 20 3.1.4 Kenmerken snijvlak klantgroep 3 en 4 ...................................................... 22 3.2 Voorzieningen en parels ................................................................................ 23 3.2.1 Overzicht voorzieningen .......................................................................... 23 3.2.2 Parels ................................................................................................... 24 3.3 Financieel kader ........................................................................................... 26 3.4 Samenvatting .............................................................................................. 26 4. Ambitie en voorstel werkwijze korte termijn ................................................ 29 4.1 Gezamenlijke ambitie ................................................................................... 29 4.2 Voorstel werkwijze ....................................................................................... 30 4.2.1 De uitdaging: Regionaal organiseren, lokaal uitvoeren ................................ 30 4.2.2 Verbinden ............................................................................................. 30 4.2.3 Versterken ............................................................................................ 33 4.2.4 Versnellen ............................................................................................. 34 4.3 Klantproces groep 3/4 ................................................................................. 35 4.4 Samenvatting .............................................................................................. 36 5. Inspelen op toekomst: innovatieruimte, experimenten en overheid 2.0 ....... 37 5.1 Innovatieruimte ........................................................................................... 37 5.2 Experimenten .............................................................................................. 39 5.3 Gemeentelijke overheid 2.0 ........................................................................... 39 5.4 Samenvatting .............................................................................................. 41 6. Aan de slag! .................................................................................................. 42 6.1 Aanbevelingen en tijdpad .............................................................................. 42 6.2 Cruciale uitgangspunten ............................................................................... 43
8
7. Conclusie ...................................................................................................... 46 7.1 Beantwoording hoofdvraag ............................................................................ 46 7.2 Beantwoording deelvragen ............................................................................ 46 Bijlagen ............................................................................................................ 49 Bijlage 1. Overzicht geïnterviewden en leden klankbordgroep ................................. 50 Bijlage 2. Vragenlijst interview ............................................................................ 52 Bijlage 3. Toelichting Participatiewet en herziene WMO........................................... 53 Bijlage 4. Artikel: “Onderzoek: wijkteams nog in kinderschoenen” ........................... 54 Bijlage 5. Toelichting rekenmodel inschatting ontschot Participatiebudget ................. 56 Bijlage 6. Toelichting experimenten ..................................................................... 64 Bijlage 7. Bronnen ............................................................................................. 68
9
1.Inleiding
1.1 Vraagstelling De programmaraad Participerend heeft, bij de voorbereiding van het Regiocontract 20122015, prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van projecten die gericht zijn op het versterken van de verbinding van maatschappelijke en arbeidsparticipatie. Thema’s hierbij zijn activering, vrijwilligerswerk, participatie en toeleiding naar scholing en betaald werk. Deze thema’s spelen op het snijvlak tussen lokale ondersteuning vanuit de gemeenten en regionale ondersteuning vanuit de nieuwe Regionale Infrastructuur Werk (RIW). Tot september 2014 vindt er binnen de raden in de regio Rivierenland besluitvorming plaats over de oprichting van de RIW. Wanneer hier akkoord voor wordt gegeven, dan voert de RIW vanaf 2015/ 2016 de Participatiewet voor de regio Rivierenland uit. De RIW richt zich daarbij op het ondersteunen van inwoners die de potentie hebben om in meer of mindere mate economisch zelfstandig te zijn. Deze ondersteuning bestaat uit zowel inkomensondersteuning als arbeidsgerichte ondersteuning. Er is ook een groep inwoners die niet (binnen afzienbare tijd) economisch zelfstandig is. Denk bijvoorbeeld aan mensen die terminaal zijn of burgers waarbij de persoonlijke problematiek dermate complex is dat arbeidsparticipatie vooralsnog te hoog gegrepen is. De RIW voorziet wel in het inkomen van deze groep maar de verantwoordelijkheid voor de activering van deze groep ligt (vooral) binnen de WMO structuren van de gemeenten. Voor het verder uitwerken van de nieuwe regionale infrastructuur is het van groot belang dat juist voor het versterken van de verbinding tussen deze twee groepen aanpakken worden ontwikkeld. Immers: een burger kan zich vanuit maatschappelijke participatie ontwikkelen naar arbeidsparticipatie. Maar een burger kan ook, door omstandigheden, vanuit arbeidsparticipatie “terugvallen” naar maatschappelijke participatie. De vraagstelling van dit onderzoek luidt: Hoe kan de verbinding tussen maatschappelijke participatie en arbeidsparticipatie in de regio Rivierenland worden gemaakt en versterkt? Daarbij zijn door de regio de volgende deelvragen gesteld, die worden beantwoord in hoofdstuk 7, de conclusie van dit rapport: 1. Conceptuele vraag: wat is de (gedeelde) visie op de aanpak, welke doelen streven we na? 2. Vormgevingsvraag: wat kenmerkt de doelgroep, welke kansen zijn er, wie zijn erbij betrokken, welke voorzieningen zijn er (overlap, witte vlekken), hoe kan de verbinding worden gemaakt met de aanpak in wijken en kernen, welke financieringsvraagstukken liggen er? 3. Legitimeringsvraag: wat is de maatschappelijke opdracht en hoe handhaven we die binnen de wettelijke context? 4. Effectiviteit- en efficiencyvraag: hoe kan de verbinding zo effectief en efficiënt mogelijk worden georganiseerd en hoe kan het proces van participatie en toeleiding naar werk worden versneld? 5. Vraag naar procesarchitectuur: hoe moet het proces zijn ingericht om het doel te bereiken? Welke randvoorwaarden moeten worden ingevuld? Hoe kan worden gestuurd op de implementatie van het ontwerp en de beoogde werkwijze tussen gemeenten en regio? Wat is de planning m.b.t. het implementeren van de verbindende aanpak?
10
1.2 Aanpak Veranderende omgeving De context waarbinnen dit onderzoek plaatsvindt is complex. De nationale, regionale en lokale (bestuurlijke) omgeving is sterk in beweging. Er wordt volop gebouwd en de uitkomst is nog onzeker. Onzekerheid kan lastig zijn. Maar is tijdens het uitvoeren van dit onderzoek vooral gezien als kans, als bewegingsruimte om bestaande initiatieven te verbinden en te versterken en deze te koppelen aan nieuwe ideeën, behoeften en ontwikkelingen. De nieuwe, actiegerichte wetenschap Transitiekunde vormt in dit rapport een hulpmiddel. Deze wetenschap zet de veranderingen in onze samenleving in perspectief en biedt en handvatten hoe hierop kan worden ingespeeld. Onderzoeksopzet De veranderende omgeving maakt dat voor dit onderzoek is gekozen voor een kwalitatieve, organische aanpak. Dit betekent dat gestart is met het interviewen van een aantal personen die vervolgens het advies gaven om weer met andere personen over dit onderwerp door te praten. Totdat uiteindelijk in de gesprekken dezelfde namen terugkwamen. Dit heeft geleid tot 26 interviews met mensen werkzaam bij de gemeenten, LANDER en trekkers van gemeentelijke initiatieven. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de personen die voor dit onderzoek geïnterviewd zijn. Bijlage 2 bevat de vragenlijst die tijdens de interviews is gehanteerd als leidraad. Gedurende de looptijd van dit onderzoek zijn de geïnterviewden op de hoogte gehouden van de vorderingen en in de gelegenheid gesteld aanvullende suggesties te doen en ideeën in te brengen. De gedachte hierachter was elkaar continue scherp te houden bij de zoektocht naar een duurzaam passende werkwijze als antwoord op de hierboven geformuleerde onderzoeksvraag en het blijven betrekken van de (voorlopige) hoofdrolspelers. Daarnaast is een klankbordgroep samengesteld. Deze klankbordgroep had eveneens tot doel de bevindingen en ideeën die gedurende het onderzoek inzichtelijk werden, te concretiseren en passend te maken voor de lokale context. Ook hebben zij meegelezen met het concept van dit rapport. Bijlage 1 bevat tevens een overzicht van de deelnemers in de klankbordgroep. Resultaat Dit rapport stelt werkwijzen voor om de verbinding tussen maatschappelijke en arbeidsparticipatie in de praktijk te kunnen leggen en te versterken. De voorgestelde werkwijzen richten zich zowel op de kortere termijn (de komende 2 jaar) als de langere termijn (komende 3 tot 5 jaar en verder). Een gezamenlijke ambitie vormt daarbij het vertrekpunt. 1.3 Afbakening Werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden worden gefaciliteerd vanuit een breed netwerk van organisaties actief in de sectoren werk, inkomen en welzijn die vanuit verschillende geldstromen worden gesubsidieerd. Dit onderzoek richt zich vooral op de participatie van burgers die vanaf 2015 onder de Participatiewet vallen en focust zich op rol die de gemeenten in Rivierenland daarin kunnen spelen. Voor deze focus is gekozen omdat de gemeenten al per 2015 de Participatiewet en de herziene WMO uit gaan voeren, grote veranderingen die gepaard gaan met grote kortingen op de budgetten. Het is belangrijk dat Rivierenland, ten aanzien van het verbinden en versterken van maatschappelijke en arbeidsparticipatie, een koers voor ogen heeft voordat zij (verder) in gesprek gaat met partners zoals maatschappelijke
11
organisaties en werkgevers. Een koers die, als dat nodig is, kan worden bijgesteld en/ of op verschillende manieren invulling kan krijgen. Deze afbakening betekent niet dat andere actoren als maatschappelijke organisaties en werkgevers niet moeten worden betrokken. Juist in een tijd waarin de rol van de overheid verandert, is dit van essentieel belang. Dit rapport vormt een basis om deze gesprekken met potentiële externe partners meer houvast te geven. 1.4 Leeswijzer Hoofdstuk 2 beschrijft de ontwikkelingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau en zet, aan de hand van handvatten uit de nieuwe wetenschap Transitiekunde, uiteen hoe de regio Rivierenland op deze ontwikkelingen kan inspelen. Deze handvatten vormen de basis voor de voorstellen die verderop in dit rapport worden gedaan. Hoofdstuk 3 beschrijft de doelgroepen op wie dit rapport zich richt, brengt bestaande voorzieningen en parels in beeld en geeft tot slot inzicht in het financiële kader waarbinnen de regio Rivierenland haar beleid en uitvoering vorm dient te geven. Hoofdstuk 4 formuleert voor de regio Rivierenland een ambitie en stelt vanuit deze ambitie een werkwijze voor de komende paar jaar voor. Deze werkwijze ondersteunt gericht de ontwikkeling van burgers groep 4 naar 3 en de terugval van 3 naar 4. Daarbij wordt ook aangeven hoe deze werkwijze versterkt kan worden en de ontwikkeling van inwoners vanuit klantgroep 4 naar 3 versneld kan plaatsvinden. Tot slot wordt het klantproces in beeld gebracht. Hoofdstuk 5 geeft een doorkijk naar de toekomst. Door middel van het starten van een innovatieruimte waarbinnen experimenten kunnen plaatsvinden, kan de regio Rivierenland en de gemeenten die hierin gevestigd zijn, experimenteren met beleid en uitvoering zoals die er over een paar jaar uit kunnen zien. Daarbij is ook aandacht voor de “gemeentelijke overheid 2.0”. Hoofdstuk 6 maakt de opdracht aan de regio concreet door de informatie uit de hoofdstukken samen te vatten in een stappenplan, bijbehorend tijdpad en een aantal cruciale uitgangspunten. Hoofdstuk 7 bevat de conclusie die antwoord geeft op de hoofd- en deelvragen.
12
2. Ontwikkelingen en hoe hierop in te spelen Dit onderzoek vindt plaats in een tijd dat er volop ontwikkelingen gaande zijn op verschillende niveaus. Op nationaal niveau verandert onze samenleving en de wetgeving, op regionaal niveau speelt de totstandkoming van de RIW en op lokaal niveau zijn gemeenten de verbinding op wijk danwel dorpskernniveau aan het vormgeven. Kortom: de regio en de gemeenten zijn sterk in beweging. Paragraaf 2.1 licht deze ontwikkelingen toe. De uitdaging voor gemeenten die hieruit volgt is hoe zij op deze veranderingen kunnen inspelen. Paragraaf 2.2 geeft hiervoor handvatten uit Transitiekunde, een nieuwe actiegerichte wetenschap. Deze wetenschap de veranderingen die gaande zijn in onze samenleving in perspectief en vormt in dit rapport een hulpmiddel om te komen tot de voorgestelde werkwijzen en aanbevelingen. 2.1 Ontwikkelingen op diverse niveaus in een notendop 2.1.1 Veranderende samenleving Het sociaal domein is sterk in beweging. Nederland bevindt zich in een overgangsfase van verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving waarin iedereen naar vermogen meedoet. Daarbij speelt het denken over een “civil society” een grote rol: een samenleving waarin burgers zich verzamelen om initiatieven te ondernemen. In deze overgangsfase heeft ons land te maken met het huidige aanbodgerichte systeem dat door bepaalde prikkels als “recht op zorg” sterk oplopende kosten kent. Een andere aanpak is nodig waarbij wordt uitgegaan van de zelfredzaamheid van mensen en hun netwerken, waarin standaarddiensten worden vervangen door vraaggerichte oplossingen op maat en een aanpak die dichter bij mensen staat en alleen dat aanvult wat ze zelf niet hebben of kunnen regelen. 2.1.2 Veranderende wetgeving Het kabinet heeft besloten een aantal taken te decentraliseren naar gemeenten. Vanaf 2015 worden taken op het gebied van participatie, begeleiding en jeugdzorg overgeheveld naar het lokale bestuur. De vraagstelling in dit rapport richt zich op de verbinding en versterking van maatschappelijke en arbeidsparticipatie in de regio Rivierenland. Thema’s die, kijkend naar regelgeving, vooral verbonden zijn aan de Participatiewet en de herziene Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). De Participatiewet betekent een samenvoeging van een aantal regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Zo wordt de WWB onderdeel van de Participatiewet, is de Wajong (via het UWV) alleen nog toegankelijk voor personen die duurzaam arbeidsongeschikt zijn en gaat de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) vanaf 2015 op slot. De herziene WMO komt voort uit een hervorming van de langdurige zorg waardoor de taken extramurale begeleiding en kort verblijf onder verantwoordelijkheid van gemeenten gaan vallen. Hierdoor wordt het voor gemeenten (nog) belangrijk(er) nauwe afstemming te organiseren met andere partners zoals de zorgverzekeraar, wijkverpleegkundigen, huisartsen en thuiszorgorganisaties. De overheid heeft voor het
13
ontwikkelen van sociale wijkteams budget vrijgemaakt. Bijlage 3 licht deze wetten nader toe. Voor zowel de Participatiewet als de herziene WMO richt zich op mensen met een beperking danwel mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en/ of samenleving. Een andere belangrijke overeenkomst is dat voor beide wetten geldt dat colleges B&W de opdracht hebben alleen instrumenten in te zetten die ook daadwerkelijk effectief zijn in het laten re-integreren danwel participeren van mensen. Gemeenten dienen hiervoor verordeningen op te stellen. Op het eerste gezicht een logische opdracht. Er zal weinig discussie zijn over een zo effectief mogelijke besteding van overheidsgeld. Echter, hier ligt ook de grootste uitdaging: kijkend naar de onderzoeken die plaats hebben gevonden op het gebied van re-integratie en participatie, dan blijkt hieruit dat gemeenten er slechts in beperkte mate in slagen om klanten toe te leiden naar passend werk (Regioplan (2012), Inspectie SZW (2012)). Wel is er een positief verband aangetoond tussen participeren en individuele baten zoals de gezondheid van mensen en baten voor de samenleving waaronder meer sociale cohesie en een grotere welvaart. (Nationaal Kompas (2014)) 2.1.3 Regionale ontwikkelingen Op regionaal niveau kent de regio Rivierland een samenwerkingsverband waarin tien gemeenten1 participeren. De samenwerking is vormgegeven in de programma’s welvarend, participerend, zelfredzaam, aantrekkelijk en bereikbaar. Voor dit onderzoek is vooral het programma participerend van belang waarin de prioriteit is opgenomen een betere aansluiting te realiseren tussen maatschappelijke en arbeidsparticipatie. Vanuit de provincie is geld beschikbaar om ook dit punt te realiseren. Het huidige regiocontract loopt tot en met 2015. In 2013 is in de regio Rivierenland de nota “Contouren voor een sociaal Rivierenland” vastgesteld. In deze nota staat de vraag centraal hoe de regio ervoor kan zorgen dat, met minder middelen, kwalitatief goede dienstverlening geboden kan worden aan burgers die (tijdelijk) afhankelijk zijn van zorg en ondersteuning. De nota beschrijft vijf principes (burger centraal, eigen kracht en maatwerk, eenvoudige en overzichtelijke organisatie, samenwerken op basis van vertrouwen en borgen van kwaliteit) en diverse ontwikkelopgaven. Voorbeelden hiervan zijn het inrichten van een Portaalfunctie door de gemeenten (versterking 0e lijn en terugdringen duurdere 1e en 2e lijn), een eenduidige methodiek voor vraagverheldering, per gemeente komt er één budget voor het sociale domein en vraaggestuurde financiering die de regie en keuzevrijheid bij de burger houdt. Ten aanzien van de taken die uit de Participatiewet en de herziene WMO volgen, bevat deze nota een verdeling over wat lokaal, wat (boven)regionaal wordt opgepakt. Onderstaande tabel geeft dit weer voor de Participatiewet, de tabel op de volgende bladzijde gaat over de taakverdeling voor de uitvoering van de herziene WMO. Tabel 2.1 Verdeling taken Participatiewet
Participatiewet Lokaal Schuldhulpverlening Niet wettelijke regelingen Bijzondere bijstand Maatschappelijke participatie/ activering Re-integratie
Regionaal Inkomensvoorziening Sociaal werkbedrijf Werkplein Re-integratie Werkgeversbenadering
Bron: Contouren voor een sociaal Rivierenland (2013) 1
Dit zijn de gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas en Waal, Zaltbommel.
14
Tabel 2.2 Verdeling taken AWBZ/ WMO
AWBZ/ WMO Lokaal Inloop en ontmoetingsfuncties Praktische thuisbegeleiding/hulp Woonbegeleiding Ontmoetingsactiviteiten/ groepen Dagbesteding in wijken en dorpen o.a. voor ouderen Kortdurend verblijf (deels) Persoonlijke verzorging (inmiddels onderdeel ZVW) Preventie
Regionaal Gespecialiseerde dagbesteding incl. vervoer
Bovenregionaal Zeer specialistische begeleiding zintuigelijkbeperkten, meervoudig complex gehandicapt, VG i.c.m. (ernstige) gedragsproblematiek
Kortdurend verblijf (deels) Arbeidsmatige dagbesteding/ begeleid werken Vakantieactiviteiten
Bron: Contouren voor een sociaal Rivierenland (2014)
In navolging op deze taakverdeling willen acht gemeenten samen de kwaliteit van de dienstverlening voor werk en inkomen vergroten. Door de kennis en kunde van de sociale diensten, het UWV en LANDER samen te voegen in één organisatie, de Regionale Infrastructuur Werk en inkomen (RIW), een 2e lijns organisatie, is de verwachting dat er slagvaardiger gewerkt kan worden. De afnemende re-integratiebudgetten en het nog immer toenemend aantal uitkeringen vormen hierbij een belangrijke financiële prikkel. De voorbereidingen om te komen tot de oprichting van de RIW zijn in volle gang. Rond de zomer van 2014 besluiten de gemeenten over de definitieve oprichting hiervan. Bij akkoord zal de RIW vanaf 2015 uitvoering geven aan de Participatiewet. De gemeenten Buren en Lingewaal participeren hier (vooralsnog) niet in. 2.1.4 Lokale ontwikkelingen Veel gemeenten in de regio Rivierenland zijn aan de slag met het vormgeven van wijk danwel dorps/ kernteams. Zo loopt in Zaltbommel een pilot voor de uitvoering van jeugdzorg. Momenteel wordt verkend of eenzelfde manier van werken ook geschikt is voor uitvoering van de herziene WMO. Het voornemen is in september te starten met een pilot. Ook Culemborg wil binnenkort starten met een pilot en in Neerijnen is de urgentie groot om kerngericht te werk te gaan, met een sterke verbinding naar het thema leefbaarheid. Geldermalsen kent de pilot “Erop af in de dorpen” en bevindt zich in het beginstadium van het vormgeven van teams die dorpsgericht werken. De gemeente Tiel wil ook toewerken naar een betere verbinding met wijken en kernen maar heeft nog geen beeld bij hoe precies. Wel zijn intern multidisciplinaire teams gevormd bestaande uit o.a. klantmanagers participatie en professionals mensen die zich bezighouden met vraagstukken rondom leefbaarheid. De gemeente Neder-Betuwe is het verst gevorderd. Hier zijn in januari 2014 vier kernpunten gestart. De gemeenten in de regio Rivierenland pionieren vooral zelf. Binnen de regio Rivierenland is er (vooralsnog) geen structureel overleg om aanpakken, vorderingen, ideeën en leerpunten uit te wisselen. De gemeenten hebben hiervoor wel in meerdere danwel mindere mate verkennende gesprekken gevoerd met andere gemeenten, ook buiten de regio Rivierenland.
15
Het beeld dat de gemeenten in de regio Rivierenland zich nog vooral bevinden in een beginfase, komt overeen met de voortgang van wijk danwel (dorps)kerngericht werken in andere gemeenten. Uit recent onderzoek blijkt dat de verwachtingen meestal hooggespannen zijn, maar de teams nog een heel eind te gaan hebben en dat zij, ook al vullen de gemeenten het werken met wijkteams ieder anders in (het onderzoek maakt onderscheid naar een teammodel, een netwerkmodel en een front/backofficemodel), wel dezelfde uitdagingen tegenkomen zoals het afstemmen van informatiesystemen. Een artikel over dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4. 2.2 Inspelen op ontwikkelingen De vorige paragraaf heeft de diverse ontwikkelingen op verschillende niveaus samengevat. De uitdaging voor gemeenten die hieruit volgt is hoe zij op deze veranderingen kunnen inspelen. Een hulpmiddel hiervoor is de nieuwe actiegerichte, wetenschap in Transitiekunde. Transities worden binnen deze wetenschap gedefinieerd als “ingrijpende, onomkeerbare kantelingen van systemen in onze samenleving”. Transitiekunde gaat ervan uit dat onze samenleving zich op dit moment bevindt in een kantelfase: de huidige manier waarop we onze samenleving hebben georganiseerd, werkt niet langer. We dienen wijzigingen door te voeren in onze structuur (infrastructuur), cultuur (waarden) en werkwijzen (regels, routines, gedrag). Een voorbeeld is bijvoorbeeld het rijden op fossiele brandstoffen. Binnen afzienbare tijd zijn deze brandstoffen op. We zullen de manier waarop we gewend zijn ons te verplaatsen, moeten veranderen. Maar niet alleen op het gebied van fossiele grondstoffen wringt het, ook binnen de zorg, welzijn, economie, de financiële sector en het Poldermodel dat we in Nederland hebben georganiseerd. Ooit waren de systemen nuttig en leverden ze vooral positieve effecten. Nu lijken de negatieve effecten te overschaduwen en is het tijd voor verandering. Transitiekunde gaat ervan uit dat de toekomst onzeker en onvoorspelbaar is. We zijn gebaat bij een lange termijn visie maar dienen korte termijn maatregelen te nemen. Hierdoor kunnen we flexibel zijn en ons snel aanpassen aan de veranderingen om ons heen. Daarbij is het raadzaam experimenten op te starten. Door het uitvoeren van experimenten krijgen we zicht op hoe beleid en uitvoering er op de langere termijn uit komen te zien. Van deze experimenten leren we, of ze nu lukken of niet. Leren dient een integraal onderdeel te worden van onze manier van werken zodat we ons snel kunnen aanpassen. Transitiekunde gaat ervan uit dat transities niet te sturen zijn. Wel kunnen we proberen hier zo goed mogelijk op in te spelen. Dit kan door: Het stimuleren van innovatieve ideeën, projecten en technologische vernieuwing op microniveau; Het verbinden van deze ideeën, projecten en technologieën in eenzelfde richting; Het ontwikkelen van visies op macro niveau; Het stimuleren van de vorming van “regimes”, waarin deze nieuwe ideeën, projecten en technologieën elkaar versterken; Het bevorderen van afstemming op micro-, meso- en macro-niveau. De voorstellen die in dit rapport worden gedaan zijn gebaseerd op bovengenoemde handvatten. Hoofdstuk 3 zet onder andere een aantal initiatieven (parels) uiteen die in de regio Rivierenland al op een vernieuwde manier werken. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens een werkwijze waardoor (1) deze parels op microniveau worden
16
gestimuleerd, (2) verbonden zijn in eenzelfde richting, (3) elkaar versterken en (4) een werkwijze tot stand komt waardoor afstemming wordt bevorderd tussen micro-, mesoen macroniveau. Hoofdstuk 4 beschrijft eveneens een ambitie die de visie op regionaal niveau verwoordt. Hoofdstuk 5 richt zich vervolgens op de langere termijn en stimuleert dat er nieuwe parels ontstaan op microniveau. 2.3 Samenvatting De diverse ontwikkelingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau vormen het vertrekpunt van dit rapport. De uitdaging voor gemeenten is hoe zij op deze veranderingen kunnen inspelen. Transitiekunde, een nieuwe actiegerichte wetenschap, biedt hier handvatten voor. De voorstellen voor werkwijzen die in dit rapport worden gedaan in de hoofdstukken 4 en 5 zijn op deze handvatten gebaseerd. Maar eerst zal hoofdstuk 3 de doelgroep van dit onderzoek toelichten en de voorzieningen die er reeds zijn. Zoals hierboven aangegeven, is daarbij oog voor een aantal parels, initiatieven waarin al vernieuwend wordt gewerkt. Ook schetst het volgende hoofdstuk het financiële kader waarbinnen de regio Rivierenland haar beleid en uitvoering met betrekking tot maatschappelijke en arbeidsparticipatie de komende jaren vormt dient te geven.
17
3. Doelgroep, voorzieningen en financieel kader in beeld
Het voorgaande hoofdstuk heeft belangrijke ontwikkelingen op diverse niveaus in beeld gebracht. Ook heeft het, vanuit Transitiekunde, handvatten gegeven hoe de gemeenten in de regio Rivierenland hierop in kunnen spelen. Dit hoofdstuk vult het vertrekpunt van dit rapport verder aan. Paragraaf 3.1 maakt inzichtelijk over welke groep burgers dit rapport gaat. Het rapport over het organisatiemodel van de RIW uit 2013 en cijfers uit het Concept Meerjarenplan van de RIW uit 2014 (versie begin april 2014) vormen hiervoor een belangrijk vertrekpunt. Deze gegevens worden aangevuld met informatie verkregen uit de interviews. Paragraaf 3.2 beschrijft de bestaande (lokale) voorzieningen en projecten die nu voor deze doelgroep worden ingezet om de participatie te bevorderen. Ook is aandacht voor een aantal “parels”. Dit zijn een aantal unieke initiatieven in de regio Rivierenland die al op een vernieuwde manier werken. Deze parels geven inspiratie voor een toekomstige werkwijze voor het verbinden en versterken van maatschappelijke en arbeidsparticipatie. Paragraaf 3.3 sluit het hoofdstuk af door een financieel kader te schetsen. Voorzieningen en instrumenten om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te laten participeren vragen een financiële (voor)investering. Bekend is dat het Rijk de komende jaren (verdere) bezuinigingen doorvoert. Deze paragraaf laat, op basis van landelijk beschikbare cijfers, zien welk verwacht budgetten de regio Rivierenland vanuit de Participatiewet en de herziene WMO te besteden heeft. 3.1 Doelgroep 3.1.1 Introductie Tabel 1 en 2, uit het vorige hoofdstuk, laten de verdeling van taken zien (wat lokaal, wat (boven)regionaal). Kijkend naar het onderwerp participatie, dan hebben de gemeenten vooral de taak om vanaf 2015 de maatschappelijke participatie vorm te geven, reintegratie kan zowel op regionaal niveau als lokaal plaatsvinden. De werkgeversbenadering vindt regionaal plaats. Wanneer besloten wordt de RIW op te richten, dan zal zij deze taken op regionaal niveau gaan organiseren. Het primaire proces van de RIW is de ondersteuning van burgers naar werk. Andere dienstverleningsprocessen die zij zal aanbieden betreft poortwachter, loon- en uitkeringsadministratie en handhaving, diagnose en ontwikkeling, matching van vacatures (vraag en aanbod) en het bieden van georganiseerd werk zoals bijvoorbeeld groepsdetachering. De toekomstige dienstverlening is gericht op werkgevers en werkzoekenden. Voor aangrenzende dienstverlening, bijvoorbeeld met betrekking tot zorg en welzijn, verbindt de RIW zich met netwerken. De afnemende re-integratiebudgetten en de toenemende uitgaven voor uitkeringen maakt dat de RIW zich zal richten op de werkzoekenden die een deel van de uitkering kunnen terugverdienen of besparen en die niet zelfstandig aan de slag kunnen. Daarbij richt zij zich op uitkeringsgerechtigden en diegenen met een Wsw dienstverband. De RIW geeft geen prioriteit aan de ondersteuning van niet uitkeringsgerechtigde werkzoekenden.
18
3.1.2 Klantgroepen RIW versus Participatieladder Het Organisatorisch Model voor een RIW (2013) geeft een overzicht van de vier klantgroepen die de RIW onderscheidt, zie figuur 2. De gemeenten in de regio Rivierenland werken op dit moment met de Participatieladder (figuur 3.). Figuur 3.1 Indeling klantgroep RIW
Figuur 3.2 Participatieladder
Er heerst, zo blijkt uit de interviews, onduidelijkheid over hoe de verbinding kan worden gelegd tussen de Participatieladder en de indeling die door de RIW is gemaakt. Aanvullende definities kunnen hierbij helpen. Het Concept Meerjarenbeleidsplan van de RIW beschrijft de doelgroepen als volgt. Daarbij wordt eveneens de dienstverlening beschreven die de RIW voor deze inwoners biedt. Tabel 3.1 Omschrijving klantgroep en dienstverlening RIW
Wie zijn dit?
Welke dienstverlening biedt RIW?
Klantgroep 1 Kleinste afstand reguliere arbeidsmarkt. In staat om direct danwel binnen 3 maanden uit te stromen
Klantgroep 2 Werken op reguliere arbeidsmarkt is op termijn goed mogelijk.
Klant legt weg grotendeels zelfstandig af. RIW monitort en verstrekt tijdelijk uitkering. Dienstverlening is digitaal.
Tijdelijke (> 12 maanden), lichte ondersteuning (ontwikkelen vaardigheden, taallessen, passend maken werkplek) en (aanvullende) uitkering.
19
Klantgroep 3 Grote afstand arbeidsmarkt (werken naar vermogen binnen 24 maanden mogelijk). O.a. Wsw, indicatie Beschut onder Participatiewet. Langdurige en mogelijk permanente ondersteuning. (o.a. vaardigheden, vergroten belastbaarheid, begeleid en beschut werk, groepsdetacheringen) (Aanvullende) uitkering, loon uit (gemeentelijk) dienstverband of Wsw-loon.
Klantgroep 4 Werken is op dit moment niet passend en niet binnen 24 maanden binnen bereik van die persoon. Verstrekken uitkering (buiten RIW ondersteuning vanuit zorg)
De tabel geeft aan dat, ten aanzien van klantgroep 3 en 4, de RIW een onderscheid maakt tussen burgers die binnen 24 maanden kunnen werken naar vermogen en burgers waar dit binnen 24 maanden (nog) niet passend is. Kijkend naar de doelgroepen op de Participatieladder, dan zou deze definitie kunnen passen bij klanten die zich bevinden op trede 1 tot en met 3. Vierentwintig maanden is een ruim tijdbestek om iemand maatschappelijk te laten participeren en, wanneer mogelijk, te laten ontwikkelen naar (gedeeltelijke) arbeidsparticipatie met bijvoorbeeld loonkostensubsidie. Overige kenmerken worden niet gegeven. Door deze brede definitie is het onduidelijk welke inwoners, die zich nu bevinden op de treden 1,2 en 3 van de participatieladder in de nieuwe indeling van de RIW tot klantgroep 3 danwel 4 behoren. In de interviews wordt meermaals aangeven dat ook een inschatting gemaakt kan worden van de verdiencapaciteit van een persoon. Inwoners behoren tot groep 4 wanneer de verdiencapaciteit lager is dan 20%. Inwoners vallen in groep 3 (of hoger) als zij een verdiencapaciteit hebben van 20% of meer. Daarbij geldt de opmerking dat de daadwerkelijke verdiencapaciteit pas kan worden vastgesteld wanneer iemand daadwerkelijk arbeid verricht en dat deze mede afhankelijk is van de mate waarin het werk passend is. Het advies aan de RIW en de gemeenten is: Afspraken te maken over de definities voor klantgroep 3 en 4 en deze, waar mogelijk en nodig, verder uit te werken. Zie hiervoor ook paragraaf 3.1.4; Afspraken te maken over een diagnoseproces. Zo kan bijvoorbeeld de afspraak zijn dat, bij de aanmelding van nieuwe klanten, binnen een week een diagnose wordt gesteld (een burger valt in groep 4 of 3) aan de hand van een inschatting of iemand binnen 24 maanden te begeleiden is naar werk, een inschatting van de verdiencapaciteit en eventuele aanvullende kenmerken gebaseerd op feiten. Dit is de uitgangssituatie. En vanuit daar wordt in de weken erna het doel bepaald hoe iemand zich kan ontwikkelen. Bij het bepalen van dit doelperspectief is veel meer oog voor hoe het leven van iemand eruit ziet en de persoonlijke competenties die iemand heeft; Afspraken te maken over de verbinding tussen de klantgroepen 3 en 4 van de RIW en de Participatieladder zodat duidelijk is wie (de gemeente of de RIW) verantwoordelijk is voor de dienstverlening aan burgers die al bij de gemeenten in beeld zijn. 3.1.3 Groep 3 en 4 in aantallen en uitwisseling daartussen Onduidelijkheid over de verbinding tussen de indeling van de RIW naar vier klantgroepen en de Participatieladder en de niet genoeg houvast biedende definitie van klantgroep 3 en 4, maakt dat ook onduidelijk is welke klant zich in deze klantgroepen bevindt en wie daar (de gemeente of de RIW) vanaf 2015 verantwoordelijk voor is. Op basis van het concept meerjarenplan van de RIW kan wel een inschatting worden gemaakt van het aantal inwoners dat zich bevindt in de klantgroepen 3 en 4. Onderstaande tabel is afgeleid van een model van BMC (Eén regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt (2010)) dat is opgenomen in het concept Meerjarenbeleidsplan van de RIW.
20
Tabel 3.2 Inschatting samenstelling klantgroep en aantal regio Rivierenland
Klantgroep
WWB
1 2 3 4 Totaal
558 697 697 837 2789
Wajong nieuw 0 4 21 16 41
Wsw Beschut 143 71 927 285 1426
Totaal 700 773 1645 1138 4256
De tabel laat zien dat de inschatting is dat 1.138 burgers in de regio Rivierenland valt in klantgroep 4 en dus door de gemeenten zullen worden gefaciliteerd. 1138 inwoners behoren naar verwachting tot klantgroep 3 en zullen door de RIW worden begeleid richting arbeid. Om vanaf 2015 goede dienstverlening te kunnen bieden is het van belang dat er duidelijkheid komt over welke burgers zich daadwerkelijk bevinden op deze treden 3 en 4. Niet alleen om te bepalen wie hen faciliteert (de gemeenten of het RIW (een organisatorisch vraagstuk), maar ook vanuit menselijk en financieel oogpunt is deze duidelijkheid zeer gewenst. Onderzoek wijst uit dat wanneer mensen participeren dit, in de regel, bijdraagt aan de gezondheid van die persoon, zowel fysiek als psychisch. Daarnaast is het een valkuil om burgers waarmee de gemeente al lange tijd geen contact heeft gehad, als “afgeschreven” te beschouwen. Ook van hen dient onderzocht te worden of ze kunnen participeren zodat dit bij kan dragen aan een betere gezondheid. Vanuit financieel oogpunt geldt dat wanneer burgers meer regulier kunnen participeren, de regio Rivierenland ook meer kan inverdienen op de uitkering2. Stel de regio is op termijn, met de inzet van relatief goedkope middelen, in staat om de helft van groep 4 door te ontwikkelen naar 3, met een gemiddelde verdiencapaciteit van 35%, dan kan de regio flink besparen op uitkeringen. Ook kan er, door deze burgers te laten participeren een preventieve werking intreden die maakt dat hogere kosten door iemand “thuis te laten zitten” worden voorkomen. Ook kan een slimmere benutting van bestaande infrastructuur en kennis kosten verminderen. Geïnterviewden waarschuwen dat voorkomen moet worden dat er bewust een nieuw granieten bestand wordt gecreëerd waarin de gemeentelijke overheid niet meer investeert. Daarbij wordt opgemerkt dat het investeren in deze klantgroep 4 niet veel hoeft te kosten. Ze kunnen deelnemen in activiteiten die tot stand komen met inzet van andere inwoners en/ of worden doorgeleid naar vrijwilligerswerk zodat voorkomen wordt dat ze in een sociaal isolement terecht komen. Wat uiteindelijk kan leiden tot weer veel hogere zorgkosten. Of zoals een geïnterviewde het verwoordde: “Niets doen en iemand voor altijd in de WWB houden is op termijn veel duurder! Het vraagt juist een investering.” Er liggen dus kansen voor de regio om te komen tot een werkwijze die maakt dat burgers die zich bevinden in klantgroep 4 worden ondersteund bij hun ontwikkeling naar klantgroep 3. En wanneer iemand zich bevindt in klantgroep 3 maar duidelijk is dat dit niet langer passend is, dat iemand wel maatschappelijk deel kan nemen op een voor 2
Doordat deze persoon (deels) werkzaam is bij werkgevers kan, door inzet van het instrument loonkostensubsidie, een deel van de uitkering worden terugverdiend. En is zelfs gehele uitstroom op termijn mogelijk.
21
hem/ haar passende manier zodat sociaal isolement kan worden voorkomen, met mogelijk oplopende kosten elders binnen de domeinen zorg en/of welzijn tot gevolg. Figuur 3.3 Klantgroep 3 en 4 en uitwisseling daartussen
Concreet komt het erop neer dat er inzicht dient te komen in: 1. Diegenen die nu in groep 4 zitten maar de potentie hebben om door te ontwikkelen naar groep 3 (beweging omhoog binnen 24 maanden). Voor deze groep geldt dat de verantwoordelijkheid op termijn over gaat van gemeenten naar RIW. 2. Diegenen die nu in groep 3 zitten maar waarvan de verwachting is dat dit op langere termijn niet houdbaar is (beweging omlaag binnen 24 maanden). Voor deze groep geldt dat de verantwoordelijkheid over gaat van RIW naar gemeenten. 3. Diegenen die duurzaam (>24 maanden) in groep 3 en 4 zullen blijven. En dus onder verantwoordelijkheid blijven vallen van de respectievelijk de RIW danwel gemeenten.
Belangrijk daarbij is dat gemeenten en de RIW, om deze beweging van 3 naar 4 en van 4 naar 3 te kunnen faciliteren, nauw samenwerken en een eenduidige werkwijze ontwikkelen. Zo wordt voorkomen dat een burger tussen twee organisaties invalt en/ of zelf gaat “shoppen” bij verschillende gemeentelijke voorzieningen om de (beste) ondersteuning te krijgen. Door als gemeenten en RIW hierin gezamenlijk op te trekken, kan ook tegemoet worden gekomen aan de opdracht van de colleges om passende en effectieve instrumenten te bieden voor burgers die vallen onder de Participatiewet danwel gebruik maken van de herziene WMO. Immers, door als RIW en gemeenten samen een doorlopend proces van participatie te faciliteren, met het uiteindelijke doel iemand zo regulier mogelijk laten participeren, kan een monitoringsinstrument worden ingericht dat de werking van het gehele proces evalueert. In plaats van dat bijvoorbeeld jaarlijks wordt gekeken naar de separate voorzieningen en werkwijzen binnen de gehele regio die niet altijd in samenhang opereren. Meer over het vormgeven van dit monitoringsinstrument in hoofdstuk 4 en 5. 3.1.4 Kenmerken snijvlak klantgroep 3 en 4 Om een beter beeld te krijgen van de inwoners die zich daadwerkelijk bevinden op het snijvlak van groep 3 en 4, danwel in groep 4, is de geïnterviewden gevraagd deze personen kenmerken toe te dichten. De geïnterviewden geven aan dat deze inwoners minder zelfredzaam zijn. Het zijn regelmatig niet de meest gemotiveerde personen waardoor het nodig is inzicht te krijgen in wat er speelt. Vaak is er sprake van een meervoudige problematiek. Deze inwoners hebben vaak niet het gevoel dat ze waardevol zijn, ergens aan kunnen bijdragen. Angst speelt vaak een rol. Taal vormt regelmatig een barrière om te werken of vooruit te komen in het leven. Dit kan doordat het migranten zijn die onvoldoende de Nederlandse taal beheersen danwel Nederlands sprekenden die laaggeletterd zijn. Op dit laatste rust veelal een taboe. Kortom, het betreft een doelgroep die “empowered” moet worden.
22
Werknemersvaardigheden zijn vaak niet aanwezig (op tijd komen, mensen ontvangen, angst voor opnemen telefoon, samenwerken, feed back geven). Het is een doelgroep die afhaakt als zij in de beginfase van activering niet gestabiliseerd worden. In dit kader is het belangrijk dat ondersteuning zo lokaal mogelijk plaatsvindt. Ook dienen de afspraken die met deze inwoners worden gemaakt, te worden nagekomen. Anders ben je ze kwijt. Het is ook vaak een groep die al op leeftijd is. Veelal laagopgeleid, bijvoorbeeld altijd fruit geplukt in het familiebedrijf. Velen zitten diep in de schulden. Daarnaast zitten in deze groep verslaafden, mensen met (zware) psychische problematiek, inwoners die een klein danwel geen sociaal netwerk hebben en mensen die, recent danwel minder recent, (volledig en/ of permanent) arbeidsongeschikt zijn bevonden. Ook bevinden zich in deze groep tijdelijke mantelzorgers. 3.2 Voorzieningen en parels Het komen tot een eenduidige werkwijze voor deze klantgroep 3 en 4 en de bewegingen daartussen, hoeft niet vanuit het niets plaats te vinden. Er zijn bestaande voorzieningen die hieraan bij kunnen dragen. Ook kent de regio Rivierland een aantal parels die al op een vernieuwende manier werken. Deze paragraaf zet deze voorzieningen en parels uiteen. 3.2.1 Overzicht voorzieningen Zoals ook vermeld in de inleiding, worden werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden gefaciliteerd vanuit een breed netwerk van organisaties actief in de sectoren werk, inkomen en welzijn die vanuit verschillende geldstromen worden gesubsidieerd. Voor dit onderzoek is daarom aan de gemeenten gevraagd zelf inzicht te geven in de top 3 voorzieningen die zij op dit moment inzet om doelgroep 3/ 4 te ontwikkelen. Onderstaand figuur zet deze voorzieningen uiteen. Figuur 3.4 Inzicht huidige voorzieningen die gemeenten gebruiken voor de ontwikkeling van klantgroep 3 en 4
Vooral LANDER wordt ingezet wanneer er mogelijkheden zijn voor arbeidsparticipatie. Vrijwilligerssteunpunten en welzijnsinstellingen worden ingezet voor het activeren van inwoners. Ook is er een aantal gemeenten dat activeringscentra heeft, samenwerkt met
23
zorgboerderijen of andere lokale projecten heeft gericht op de participatie van deze doelgroep. Een aantal daarvan wordt uitgelicht in de volgende paragraaf over parels in de regio. De geïnterviewden geven aan dat er ook overlap is tussen voorzieningen. De geïnterviewden waarschuwen ervoor niet alle infrastructuur in stand te houden en te denken vanuit de burger. Ze geven aan dat er meer gedeeld kan worden en meer uitwisseling plaats kan vinden dan nu het geval is. Denk bijvoorbeeld aan het delen van een naaiatelier of een werkplek waar inwoners met een uitkering kennis kunnen maken met het vak van fietsenmaker. Dergelijke mogelijkheden hoeven niet elke gemeente aanwezig te zijn. Denk ook aan een slimme samenwerking binnen de regio met betrekking tot taallessen en ander onderwijs. Nu worden op verschillende plekken docenten ingehuurd. Wellicht kan er een vaste pool aan docenten komen en meer een verbinding worden gelegd met educatie aan volwassen. Zeker kijkend naar de herziene WMO en de infrastructuur waarover bijvoorbeeld instellingen beschikken die arbeidsmatige dagbesteding uitvoeren, valt er nog veel winst te behalen door meer met elkaar samen te gaan werken. Sommige geïnterviewden wijzen erop dat er op dit moment een omgekeerde beweging gaande is. Er is sprake van toenemende concurrentie tussen maatschappelijke organisaties in plaats van samenwerking. Dit komt vooral doordat er nog geen duidelijkheid is over bij wie de gemeenten de voorzieningen voor de uitvoering van de herziene WMO gaan inkopen. Om deze kans te vergroten ontwikkelen diverse organisaties op dit moment een breder pakket aan dienstverlening. Ook heerst bij veel maatschappelijke organisaties nog de “aanbod” gedachte, in plaats van het inspelen op de vraag van de burgers in de wijk/ dorp/ stad. Dit maakt dat er op dit moment eerder een breder palet ontstaat dan een smaller palet waarbij vanuit specialismen slimme verbindingen worden gezocht. Het advies is binnen de regio en in samenspraak met de professionals die vormgeven aan de uitvoering van de herziene WMO aanvullend onderzoek te doen over de infrastructuur die er in de regio is, dus ook bij bijvoorbeeld welzijnsinstellingen, en hoe deze slim kan worden ingezet voor (onder andere) doelgroep 3 en 4. 3.2.2 Parels In de regio Rivierenland bestaat een aantal parels. Ieder uniek, glanzend maar ook kwetsbaar. Initiatieven die: vernieuwend zijn flexibel zijn vraaggericht werken mensgericht werken (aandacht voor de persoon) maatwerk bieden (groepsgericht danwel individueel) bestaande infrastructuur voor nieuwe doelen benut activiteiten dichtbij de burger organiseert de burger bewust verantwoordelijk maakt verbindingen legt tussen verschillende doelgroepen en mixt verbindingen legt tussen de herziene WMO en de Participatiewet en, opererend vanuit een grote mate van flexibiliteit, creatieve verbindingen legt tussen verschillende soorten organisaties zoals stichtingen en werkgevers en hun netwerk zo goed mogelijk benut en uitbreidt.
24
De parels passen vaak niet binnen de bestaande gemeentelijke organisatie en belanden regelmatig in discussies over kosten, het hebben van meerwaarde, in hoeverre ze passen binnen het gevoerde beleid en daadwerkelijk bijdragen aan vooraf vastgestelde te realiseren resultaten. Het risico is dat ze verzanden in de logheid van de grotere bestuurlijke systemen en niet aangehaakt raken. Terwijl het vaak initiatieven zijn die naar verhouding niet veel geld kosten en op meerdere gebieden veel bereiken en spin offs creëren. Maar bovenal zijn het voorzieningen danwel instrumenten die nu al de “potentials” uit klantgroep 4 filteren die zich naar arbeid kunnen ontwikkelen danwel de potentie hebben om dit te kunnen doen. Op de volgende bladzijden worden de initiatieven kort toegelicht. Het is hierbij niet het doel om volledig te zijn (in aantal danwel in uitleg van het betreffende initiatief) of een oordeel te vellen over de effectiviteit van werkwijzen. Maar duidelijk te maken dat binnen de regio Rivierenland al diverse vernieuwende initiatieven plaatsvinden binnen de gemeentelijke context én die kunnen worden ingezet om de toekomstige dienstverlening ten aanzien van maatschappelijke en arbeidsparticipatie en de verbinding daartussen verder vorm te geven. Figuur 3.5 Parels regio Rivierenland
25
3.3 Financieel kader Bekend is dat de gemeenten de decentralisaties van rijkstaken dienen uit te voeren met minder financiële middelen dan nu het geval is. Deze paragraaf zet voor zowel de Participatiewet als de herziene WMO het verwachtte budget voor 2015 uit. Voor het maken van een inschatting van het ontschotte Participatiebudget in 2015 (en verder) heeft IROKO een rekenmodel ontwikkeld. Voor de regio Rivierenland is uitgegaan van de gemeenten die deelnemen in de RIW. Dit zijn de gemeenten Culemborg, Geldermalsen, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas en Waal, Zaltbommel. Bijlage 5 bevat een toelichting op dit rekenmodel en de aannames die hierbij zijn gedaan. In 2015 zal het totale ontschotte Participatiebudget voor de regio Rivierenland rond de € 29,6 miljoen liggen. Naar verwachting zal 90% hiervan moeten worden besteed aan het dekken van de kosten voor de uitvoering van de Wsw. In 2015 blijft er dan
26
€ 3.064.000 over voor overige activiteiten. De kosten voor de nieuwe voorziening beschut bedragen € 68.000 waarna € 2.996.000 over blijft voor re-integratieactiviteiten voor de overige doelgroep. Het vrij besteedbare budget per huishouden met een WWB uitkering komt dan uit op € 983. Dit was in 2013 nog € 1.666 en zal in 2018 afgenomen zijn tot € 408. Het budget dat de gemeenten in de regio Rivierenland overhouden om de inwoners die vanaf 2015 vallen onder de Participatiewet te re-integreren daalt na dat jaar dus nog verder. In januari 2014 heeft de overheid voorlopige WMO budgetten gepubliceerd voor de herziene WMO in 2015. Bekend is dat de gemeenten nieuwe taken moeten uitvoeren met minder geld dan voorheen beschikbaar was. Onderstaande tabel geeft deze budgetten weer. Het betreft een voorlopige verdeling van het macrobudget per gemeente in 2015. Op basis van de realisatiecijfers 2013 zal in de meicirculaire 2014 een definitief inzicht worden geboden. Tabel 3.3 Voorlopig WMO budget voor gemeenten Rivierenland in 2015 (in €)
Gemeente
Budget nieuwe taken voor alle gemeenten
Buren Culemborg Geldermalsen Lingewaal Maasdriel Neder-Betuwe Neerijnen Tiel West Maas en Waal Zaltbommel Totaal Rivierenland
2.507.894 3.719.637 2.960.172 1.065.636 3.884.484 3.149.137 1.211.446 5.573.799 2.222.085 3.694.343 29.988.633
Budget bestaande taken huidige IU/WMO HV 1.362.539 1.665.637 1.502.537 623.187 1.508.614 1.430.207 653.593 2.803.342 1.249.082 1.630.106 14.428.844
Totaal
3.870.433 5.385.274 4.462.709 1.688.823 5.393.098 4.579.344 1.865.039 8.377.141 3.471.167 5.324.449 44.417.477
Uit de tabel is af te lezen dat de tien gemeenten in de regio Rivierenland gezamenlijk in 2015 ruim € 44 miljoen ontvangen om de huidige en nieuwe taken uit te voeren. Kijkend naar de doelgroep van dit onderzoek, klantgroep 3 en 4 en de mogelijke uitwisseling daartussen, is het van groot financieel belang is dat er één primair proces komt waarin instrumenten worden ingezet die effectief zijn, maar zo laag mogelijke kosten met zich meebrengen en zoveel mogelijk mensen kunnen bereiken. Gezien het afnemende Participatiebudget en het geringere budget dat beschikbaar is voor gemeenten om de nieuwe WMO taken uit te voeren, is het zeer aan te raden in de uitvoering slimme verbindingen te leggen tussen het WMO en het Participatiebudget zodat een investeringen resultaten opleveren voor beide wetten. 3.4 Samenvatting De RIW heeft vier klantgroepen onderscheiden. De gemeenten werken vooralsnog op basis van de participatieladder. Op dit moment is nog onduidelijk hoe de verbinding tussen deze twee instrumenten moet worden gelegd. De huidige definities van klantgroep 3 en 4 dienen verder te worden aangevuld. Ook dient er duidelijkheid te komen over het diagnoseproces en welke burger zich daadwerkelijk duurzaam bevindt in klantgroep 3 en 4 en wie de potentie hebben zich vanuit 4 naar 3 door te ontwikkelen danwel wie vanuit 3 mogelijk de beweging naar 4 gaat maken. Dit inzicht is vanuit zowel financieel, organisatorisch als menselijk perspectief van belang.
27
Nieuwe wetten die de colleges de opdracht geven effectieve instrumenten aan te bieden aan hun inwoners en de afnemende budgetten leiden tot de aanbeveling aan de gemeenten in de regio Rivierenland te komen tot een eenduidige werkwijze voor burgers die zich bevinden in deze klantgroepen. Een eenduidige werkwijze voorkomt ook dat deze burgers tussen twee organisaties in komen te vallen (RIW versus gemeenten), in sociaal isolement raken danwel gaan shoppen tussen voorzieningen. Inspiratie voor het vormgeven van deze werkwijze komt uit vernieuwende initiatieven die al in de regio Rivierenland plaatsvinden. Zogenaamde parels die nu al de “potentials” uit klantgroep 4 filteren die zich naar arbeid kunnen ontwikkelen danwel de potentie hebben om dit te kunnen doen. Maar waarvan sommigen ook, op moment van schrijven, het risico lopen te verzanden tussen het bestaande systeem dat nog vooral op een oude manier werkt. Kijkend naar de budgetten, geldt dat het bedrag dat per WWB-huishouden beschikbaar is om inwoners te re-integreren danwel te laten participeren, de komende jaren snel afneemt. De uitdaging voor gemeenten in Rivierenland is, ten aanzien van klantgroep 3 en 4, initiatieven te ontplooien die zowel bijdragen aan resultaten met betrekking tot de uitvoering van de Participatiewet als de WMO. Deze initiatieven hebben, bij voorkeur, een groot bereik, zijn relatief niet duur, maar hebben toch oog voor maatwerk (individueel danwel in groepsverband) en vinden, gezien de kenmerken van de doelgroep, maar ook gezien de ontwikkelingen in de samenleving, vooral lokaal plaats.
28
4. Ambitie en voorstel werkwijze korte termijn
Voor het verbinden en versterken van maatschappelijke en arbeidsparticipatie, is de aanbeveling dat gemeenten en de RIW gezamenlijk een primair proces en werkwijze realiseren. Het werkt motiverend als deze bijdragen aan het realiseren van een gezamenlijke ambitie waaraan organisaties, burgers en professionals zich kunnen committeren. Paragraaf 4.1 licht deze ambitie toe. Paragraaf 4.2 stelt de werkwijze voor die de gemeenten en de RIW de komende 2 jaar kunnen realiseren. Deze werkwijze is gebaseerd op de interviews, de handvatten uit Transitiekunde genoemd in hoofdstuk 2 en nieuwe manieren van werken zoals genoemd in hoofdstuk 3. Paragraaf 4.2 zet eveneens uiteen hoe deze werkwijze versterkt kan worden en hoe uitkeringsgerechtigden versneld een ontwikkeling van klantgroep 4 naar klantgroep 3 kunnen doorlopen. Paragraaf 4.3 zet het klantproces uiteen dat hieruit volgt. Paragraaf 4.4 vat het hoofdstuk samen. 4.1 Gezamenlijke ambitie Het doel van de Participatiewet is dat iedereen naar vermogen in onze samenleving participeert, met als stip op de horizon het bereiken van een inclusieve samenleving. De RIW zal, bij oprichting, deze wet vanaf 2015 gaan uitvoeren en zij streeft ernaar dat iedereen in de regio Rivierland werkt naar vermogen. De inclusieve arbeidsmarkt is hierbij het uiteindelijke doel. Een geïnterviewde merkte op dat de publiciteit over de Participatiesamenleving de laatste tijd vaak negatief is. Het gevoel dat steeds meer overheerst is dat de overheid zich opeens terugtrekt omdat er geen geld meer is. En dat burgers, naast werken en het opvoeden van kinderen, ook nog mantelzorger moeten zijn. De geïnterviewde zou graag zien dat de overheden op lokaal en regionaal niveau een positief tegengeluid laten horen. De Participatiesamenleving kan namelijk ook heel verrijkend werken en tot nieuwe inzichten, nieuwe contacten en nieuwe samenwerkingsvormen leiden. Een startpunt zou het formuleren van een gezamenlijke ambitie kunnen zijn. Het werkt motiverend als het streven naar een inclusieve samenleving waarin iedereen naar vermogen participeert, maatschappelijk danwel door middel van het verrichten van arbeid en mogelijk beide, gepaard gaat met het uitspreken van een gezamenlijke wens. Een ambitie waaraan burgers, maatschappelijke organisaties, werkgevers en andersoortige netwerken zich in de regio gezamenlijk kunnen committeren. Van waaruit initiatieven ontstaan danwel bestaande initiatieven zich bij aan kunnen sluiten. Een ambitie die een drive geeft in het werk (betaald danwel vrijwillig) dat burgers, organisaties en professionals in de regio Rivierenland doen. Kijkend naar dit onderzoek dan zou de ambitie voor de regio Rivierenland kunnen zijn: “De regio Rivierenland is in 2020 de meest inclusieve samenleving van Nederland.” Deze ambitie vormt het vertrekpunt van de werkwijzen voor zowel de korte als de langere termijn die in dit hoofdstuk en in hoofdstuk 5 uiteen worden gezet. Een mooie website met een overzicht van activiteiten die plaatsvinden in de regio zou kunnen laten zien welke vorderingen de regio maakt.
29
4.2 Voorstel werkwijze 4.2.1 De uitdaging: Regionaal organiseren, lokaal uitvoeren Regio’s in Nederland staan voor een grote uitdaging. Enerzijds is er de beweging om zich te organiseren op regionaal niveau. De decentralisaties maken dat er dermate grote taken naar gemeenten worden overgedragen dat het slim organiseren op regionaal niveau een belangrijke stap is. Denk bijvoorbeeld aan de regionale werkbedrijven die de komende jaren tot stand dienen te komen. Of het gezamenlijk op regionaal niveau organiseren van taken met betrekking tot de uitvoering van de herziene WMO. Anderzijds is er behoefte aan direct contact met burgers, maatwerk en het beschikken over activiteiten op wijk/ dorpskernniveau. Het kabinet heeft voor het vormgeven van wijk/ kernaanpakken geld vrij gemaakt. Na “glokalisering”, een trend waarbij globalisering en lokaal zaken vorm geven steeds meer hand in hand gaan, lijkt nu “regiokalisering” binnen, in ieder geval, bestuurlijk Nederland een belangrijke ontwikkeling: het slim organiseren van bepaalde dienstverlening op regionaal niveau maar hier op lokaal niveau uitvoering aan geven, dichtbij de burger. Ook binnen de regio Rivierenland lijkt dit de uitdaging voor de komende jaren te zijn. De RIW, gaat, bij akkoord in de raden, de Participatiewet uitvoeren op regionaal niveau. Een belangrijk vertrekpunt is daarbij één gezicht te zijn naar werkgevers in de regio. De vorm te geven werkwijze kenmerkt zich door adviseurs en klantmanagers die vooral in de regio op pad zij en niet vanuit kantoor de uitvoering regelen. Ook wordt op regionaal niveau overlegd over onder andere de inkoop met betrekking tot de herziene WMO. Daarbij gaat het vooral om de meer specialistische zorg. De (overige) uitvoering vindt veelal lokaal plaats. Tegelijkertijd zijn alle gemeenten binnen de regio bezig met het (verder) vormgeven van een wijkaanpak danwel wijk of kernteams. 4.2.2 Verbinden: één primair proces Binnen de regio Rivierenland is afgesproken dat de RIW zich vooral richt op de reintegratie van groep 1, 2 en 3. De participatie van klantgroep 4 dient vooral binnen WMO structuren plaats te vinden. De uitdaging is dus, kijkend naar het vanuit de regio en de gemeenten faciliteren van klantgroep 3 en (vooral) 4 en de uitwisseling daartussen, regionaal en lokaal niveau met elkaar te verbinden. Hoofdstuk 2 heeft vanuit Transitiemanagement belangrijke handvatten gegeven die als een toetsingskader dienen3. Hoofdstuk 3 heeft vervolgens laten zien dat er diverse parels in de regio zijn die al op een vernieuwende manier werken. De regio Rivierenland hoeft niet vanuit het niets te beginnen. Uit de interviews blijkt tenslotte dat, kijkend naar de klantgroepen 3 en 4 en de uitwisseling daartussen, het van groot belang is dat activiteiten zoveel mogelijk dichtbij 3
Transitiekunde gaat ervan uit dat transities niet te sturen zijn. Wel kunnen we proberen hier zo goed mogelijk op in te spelen. Dit kan door: Het stimuleren van innovatieve ideeën, projecten en technologische vernieuwing op microniveau; Het verbinden van deze ideeën, projecten en technologieën in eenzelfde richting; Het ontwikkelen van visies op macro niveau; Het stimuleren van de vorming van “regimes”, waarin deze nieuwe ideeën, projecten en technologieën elkaar versterken; Het bevorderen van afstemming op micro-, meso- en macro-niveau.
30
de burger plaatsvinden. En dat direct geschakeld kan worden met andere professionals zoals collega’s van schuldhulpverlening om iemand maatschappelijk te laten participeren danwel door te kunnen leiden naar arbeid. De verbinding tussen regionaal en lokaal niveau is essentieel wanneer er sprake is van uitwisseling tussen klantgroep 3 en 4. Ook is er grote behoefte aan het kunnen leveren van maatwerk, danwel in een groep danwel individueel, maar wel passend bij de persoon. Daarbij geldt dat iedere gemeente, iedere dorpskern, iedere wijk een eigen identiteit heeft en dynamiek kent. Er dient dus ruimte te zijn voor lokale invulling. Deze bevindingen vormen de basis van onderstaande werkwijze. Figuur 4.1 Voorstel werkwijze korte termijn regio Rivierenland
De ambitie voor de regio Rivierenland is in 2020 de meest inclusieve regio te zijn. De RIW en gemeenten faciliteren burgers bij het participeren naar vermogen. Participeren op de reguliere arbeidsmarkt en mogelijk in combinatie met maatschappelijke inzet, is het hoogste doel. Voor diegenen voor wie dit te hoog gegrepen is, is maatschappelijke participatie alleen het hoogste streven. Kijkend naar de doelgroep 3 en 4, de populatie waar dit onderzoek zich op richt, dan is het vanuit mens, financieel en organisatorisch perspectief van belang dat de uitwisseling tussen deze groepen gestimuleerd wordt. Een goede overdracht tussen klantgroepen en dus tussen regionaal en lokaal niveau, kan alleen goed verlopen als zowel de gemeenten als de RIW bij deze inwoners, die zich mogelijk van 4 naar 3 bewegen of andersom, betrokken zijn.
31
Bovenstaand figuur laat een werkwijze zien waarin het Activeringsconcept centraal staat. Het Activeringsconcept heeft een viervoudige functie: het biedt activiteiten die inwoners activeren, het “empowert” inwoners, signaleert wanneer een inwoner mogelijk kan doorstromen van groep 4 naar 3 of duurzaam groep 4 zijn en verwijst vervolgens door naar organisaties die deze ontwikkeling verder vorm kunnen geven. Het Activeringsconcept berust op het van, voor en door principe. Dat wil zeggen dat het eigenaarschap van inwoners is (met of zonder uitkering). De gemeente kan ondersteuning bieden met bijvoorbeeld een budget of iemand die de inwoners faciliteert. Het Activeringsconcept staat dus los van de gemeente maar werkt daar wel nauw mee samen net als met welzijnsorganisaties. Denkbaar is dat activeringsconcepten hun activiteiten ontplooien in gebouwen waar andere maatschappelijk georiënteerde organisaties gevestigd zijn danwel deze aantrekken. Denk bijvoorbeeld aan het Nederlandse Rode Kruis, Vluchtelingenwerk, sociale ondernemingen, woningbouwcoöperaties, politie en bibliotheken. Dit soort fysieke clusteringen vinden al plaats in Zaltbommel in een oud schoolgebouw) en in Neder Betuwe. Niet omdat deze organisaties door de gemeenten bij elkaar zijn gezet maar doordat ze dat graag zelf willen. Ze zien er de meerwaarde van in om dichtbij elkaar gevestigd te zijn. Voorbeelden van activeringsconcepten, gebaseerd op de voor en door methodiek van Radaradvies, in de regio Rivierenland zijn Dynamiek (gemeente Tiel) en de Doenerij (gemeente Culemborg). Het Activeringsconcept is door het toepassen van de “van, voor en door” methode relatief goedkoop. Ze hebben in potentie een groot bereik en hebben toch oog voor maatwerk (individueel danwel in groepsverband). Ze sluiten aan op lokale vraagstukken en maken lokale verbindingen. In de voorgestelde werkwijze is een klantmanager van de RIW aangesloten bij het Activeringsconcept. Hierdoor heeft hij/ zij direct zicht op wie de potentie heeft door te ontwikkeling naar klantgroep 3 en wie duurzaam behoort tot klantgroep 4. Wanneer doorstroom naar klantgroep 3 aan de orde is, dan kan de klantmanager een uitgebreidere diagnose laten uitvoeren om de mogelijkheden van de inwoner in kaart te brengen. Deze diagnose vormt onderdeel van het Werkconcept, samen met het bieden van een werkcarrousel, het aanleren van werknemersvaardigheden en de match naar de werkgever. Het Werkconcept bereidt de inwoner voor op het werken bij een (lokale) werkgever (mogelijk voortkomend uit social return afspraken die door de gemeenten zijn gemaakt) en zorgt voor een passende match. Door middel van een werkcarrousel kan gekeken worden waar de intrinsieke motivatie van iemand op aansluit. Dit werkcarroussel laat de inwoners kennis maken met verschillende sectoren waarin hij/ zij kan gaan werken én waar binnen de regio Rivierenland ook daadwerkelijk vraag naar is. Ook leert het Werkconcept de inwoners werknemersvaardigheden zoals bijvoorbeeld gehele dagen werken door daadwerkelijk werk uit te voeren in opdracht van werkgevers. Ook vindt vanuit het Werkconcept de match naar werkgevers plaats. Deze match kan op verschillende manieren worden gemaakt door bijvoorbeeld geheel voor een werkgever werkzaam te zijn of deels en aangevuld met maatschappelijk participatie. Naast de verbinding met de RIW en het Werkconcept, staat het Activeringsconcept in nauwe verbinding met welzijnsorganisaties zoals vrijwilligerscentrales (zodat iemand die duurzaam is aangewezen op maatschappelijke participatie, hier een passende plek kan krijgen) en wijk danwel kernteams. De wijk- en kernteams zijn direct in contact met de
32
burger. Zij signaleren wat er speelt bij inwoners en kunnen doorverwijzen naar het Activeringsconcept. Veel geïnterviewden geven aan dat zij in ieder geval graag zien dat er een klantmanager van de RIW deelneemt in het wijk danwel kernteam. Zo ontstaat er direct zicht op de inwoner vanuit verschillende perspectieven en kan de benodigde verbinding met bijvoorbeeld schuldhulpverlening, maatschappelijke activering en de vorderingen daarin, en hoe om te gaan met de uitkering (bijvoorbeeld sanctioneren) worden gemaakt. Zoals eerder aangegeven in dit rapport, waarschuwen geïnterviewden ervoor niet alle infrastructuur in stand te houden en te denken vanuit de burger. Ze geven aan dat er zeker gedeeld kan worden en meer uitwisseling plaats kan vinden dan nu het geval is. Kijkend naar het aantal activeringsconcepten die nodig zijn dan kan er in ieder gemeenten in ieder geval één zijn en wellicht meerdere, afhankelijk van de dynamiek in die gemeente. Kijkend naar het aantal benodigde Werkconcepten dan zijn hier er vermoedelijk veel minder van nodig. Een geïnterviewde benoemt het belang om resultaatgericht te werken, zeker wanneer het gaat om doorstroom naar arbeid. Dit vraagt op regionaal niveau een meer eenduidige aanpak dan de Activeringsconcepten die lokaal op meerdere manieren invulling kunnen krijgen. De infrastructuur die nodig is voor het Werkconcept kan veel meer worden gebundeld danwel intensiever worden gebruikt dan dat nu gebeurt. Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheid meer diagnoses te laten plaatsvinden via het huidige Werkportaal. Ook zou de infrastructuur van bijvoorbeeld AWBZ instellingen aangesloten kunnen worden op het Activerings- danwel het Werkconcept. Want ook zij beschikken bijvoorbeeld over horecafaciliteiten. 4.2.3 Versterken De budgetten nemen af, van gemeenten wordt verwacht dat ze meer doen met minder geld. Belangrijk is dat er zo effectief mogelijk gewerkt wordt. Een primair proces, zoals hierboven weergegeven, vormt hierbij de basis. Minder budget betekent ook dat professionals en hun specialismen en competenties slim moeten worden ingezet en verbindingen moeten kunnen leggen naar andere aangrenzende vakgebieden. Bijvoorbeeld: iemand die actief is in een wijkteam, en specialist is in wijkgericht werken, kan een inwoner doorverwijzen naar het Activeringsconcept zonder dat hij/ zij veel weet over hoe je inwoners activeert. Het Activeringsconcept, specialist in hoe je mensen activeert, kan weer de verbinding maken met het Werkconcept, zonder dat zij specialist is in werken. Wel helpt het als professionals meer weten over elkaars vakgebied. Dit kan bereikt worden door professionals elkaar op te laten leiden. Klantmanagers die de Participatiewet gaan uitvoeren geven les over de Participatiewet en de aanpak daarvan in de regio aan professionals die de herziene WMO uitvoeren en professionals die deelnemen in de wijk danwel kernaanpak. En vice versa. Zo kan bereikt worden dat professionals meer begrip en inzicht hebben in elkaars werkveld en de juiste verbindingen kunnen leggen zodat synergie kan ontstaan. Kortom: ruimte bieden aan en verder scholen van de “eigen kracht” van de klantmanager, bestaande uit kennis en vaardigheden, is van groot belang. De verbindingen kunnen worden versterkt door het aanbieden van tools. Ook helpt het monitoren en het evalueren van het primaire proces bij het verder versterken hiervan.
33
Tools kunnen professionals helpen snel inzicht te krijgen in hoe ze de inwoner het beste kunnen faciliteren. Een geïnterviewde gaf aan dat zeer behulpzaam te vinden als er drie A4-tjes zouden komen die professionals kunnen ondersteunen: 1. Een A4 dat inzicht geeft in de activiteiten die er op lokaal/ wijkniveau zouden kunnen plaatsvinden, bestemd voor wijkteams en Activeringsconcepten; 2. Een A4 dat inzicht geeft in de feiten of iemand daadwerkelijk kans maakt door te stromen naar de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld m.b.t. leeftijd, bestemd voor Activeringsconcepten danwel de betrokken klantmanager RIW; 3. Een A4 dat inzicht heeft in de competenties die iemand dient te hebben om daadwerkelijk door te stromen naar de arbeidsmarkt, bestemd voor Activeringsconcepten danwel de betrokken klantmanager RIW. Het monitoren en evalueren van het proces helpt tenslotte bij het verder aanscherpen van het proces. Daarbij staat niet alleen het terugblikken centraal maar ook het vooruit kijken naar wat in de toekomst goede werkwijzen zijn. Dus naast het monitoren van de werkwijze in dit hoofdstuk ook het monitoren van experimenten die uiteen worden gezet in het volgende hoofdstuk en het gericht zijn op nieuwe ontwikkelingen die zich voordoen in de samenleving. Met andere woorden; de aanbeveling is een Research and Development functie in te richten die het gehele proces verder kan optimaliseren. Het is aan te bevelen dat professionals die hier uitvoering aan geven niet werkzaam zijn in de daadwerkelijke “productieomgeving”. Een geïnterviewde formuleert dit als volgt: “Vaak zie je dat goede research en development is losgekoppeld van de productie-unit. Pas dan ontstaan goede feedback, goede oplossingen, een goede kritische houding” Zeker in een tijd waarin colleges effectieve instrumenten dienen aan te bieden aan hun burgers, is het aan te bevelen dat een dergelijke R&D functie wordt ingericht. Om als organisatie een zelflerend vermogen te ontwikkelen is het aan te raden dat dit instrument niet in zijn geheel extern komt te liggen. De regio Rivierenland heeft diverse professionals in dienst die de benodigde kennis en scholing hebben om (mede) deze functie in te richten. 4.2.4 Versnellen De geïnterviewden zijn ook gevraagd na te denken over hoe de ontwikkeling vanuit groep 4 naar 3 versneld kan worden. Zij gaven, in willekeurige volgorde, de volgende ideeën: Het weer in contact komen met alle inwoners die een WWB uitkering hebben. Individueel danwel in een groepsaanpak. Belangrijk is dat mensen zich gezien voelen en zich serieus genomen voelen; Zoals boven aangegeven, maar vanwege het grote belang nogmaals hier herhaald: de klantmanager van de RIW dient deel te nemen in het wijk/ kernteam danwel op lokaal niveau aangesloten te zijn. Dit maakt dat de benodigde verbindingen kunnen worden gelegd; Schulden spelen bij deze doelgroep vaak een grote rol. Schuldhulpverlening is nu vaak “ver weg georganiseerd”. Deze taak zou onderdeel moeten zijn van bijvoorbeeld het wijkteam/ kernteam zodat snel de benodigde verbindingen kunnen worden gelegd. Meerdere geïnterviewden waarschuwen ervoor dat sanctioneren voor deze doelgroep averechts kan werken; De herziene WMO maakt dat gemeenten ook voorzieningen gaan inkopen bij bijvoorbeeld instellingen die nu arbeidsmatige dagbesteding verrichten. Bekend is dat deze doelgroep ook deels bij werkgevers werkt danwel kan werken. De vraag aan deze instellingen zou kunnen zijn om de bovenkant, bijvoorbeeld 10%, van deze doelgroep in beeld te brengen zodat ook zij zich verder kunnen ontwikkelen. Ook kan er een mogelijke uitruil van infrastructuur plaatsvinden. Kortom: het
34
stellen van eisen aan de inkoop die gemeenten bij deze organisaties doen (social return); Inwoners kunnen een financiële prikkel ontvangen voor de uren die zij werken danwel overstappen naar een werkervaringsplaats; Het mixen van doelgroepen werkt zeer motiverend en zou gerichter moeten worden ingezet. Ook klantgroepen 1 en 2 zouden bijvoorbeeld kunnen deelnemen in Activeringsconcepten. En ook WW-ers. Helaas biedt de wet weinig ruimte. Zo is niet toegestaan dat zij werk verrichten waarbij niet de intentie is dat zij regulier uitstromen. Terwijl zij wel kunnen helpen met bijvoorbeeld taalbegeleiding; Er zouden meer reguliere werkplekken lokaal beschikbaar moeten komen. Bijvoorbeeld bij de bakker om de hoek. Nabijheid is van groot belang voor de inwoner die wordt geactiveerd. Maar ook is het voor de werkgever, vooral voor de kleinere bedrijven, een extra gunfactor als hij/ zij die persoon kent; Er kan versnelling worden bereikt als “zelfeffectie” van mensen toeneemt, dat wil zeggen de mate waarin zij succes ervaren bij het werken aan een opdracht. Dit betekent dat we niet alleen moeten kijken aar wat iemand kan met zijn handen, maar ook meer naar wat er in iemand zijn hoofd zit. Dit element dient meer geïntegreerd te worden in onze meetinstrumenten. Het CV dient goed doorgenomen te worden met een inwoner. Vaak staat niet alles erin. Denk aan de vrouw die voor de opvoeding van de kinderen heeft gezorgd en daardoor weinig werkervaring heeft bij een werkgever. Terwijl ze wel voor school erg actief is geweest. Maar dit staat dan niet in haar CV terwijl ook deze ervaring van groot belang is. Ook een andere presentatie van de groep kan helpen waarbij ze direct in groep danwel individueel in gesprek zijn met een werkgever.
4.3 Klantproces groep 3/ 4 Bovenstaande werkwijze kan worden vertaald naar een klantproces. Het klantproces begint bij de inwoners zelf. Kijkend naar deze klantgroep 3/ 4 dan bevindt zij zich in één van de volgende situaties: 1. De inwoner wil een uitkering aanvragen en is al dan niet maatschappelijk actief; 2. De inwoner heeft een uitkering maar is niet actief; 3. De inwoner heeft een uitkering, is actief en kan zich ontwikkelen van groep 4 naar 3. 4. De inwoner heeft een uitkering, is actief in een arbeidsomgeving maar dit blijkt te veeleisend. De inwoner beweegt zich van groep 3 naar 4. Onderstaand figuur zet het klantproces vanuit deze vier perspectieven uiteen. Het hebben van één werkwijze maakt dat de diverse instrumenten hierin, weliswaar in een ander volgorde, continue terugkomen. Figuur 4.2 Klantproces inwoner (potentieel) groep 3 en 4.
35
Wanneer een inwoner een uitkering wil aanvragen dan zal hij/ zij zich direct wenden tot de RIW, mogelijk via doorverwijzing via het gemeenteloket danwel het wijkteam. Afhankelijk van de situatie en de mogelijkheden, stroomt de inwoner door naar regulier werk, het Werkconcept voor bijvoorbeeld een diagnose en het aanleren van werknemersvaardigheden of, mogelijk aan de hand van een diagnose, wordt de inwoner actief bij het Activeringsconcept. Er zijn inwoners die een uitkering ontvangen maar niet actief zijn. De RIW pakt deze zaken op, al dan niet via een doorverwijzing van het wijkteam of lokaal actieve professionals, en bekijkt of deze persoon actief kan worden via het Werkconcept danwel het Activeringsconcept. Tot slot geeft het klantproces inzicht in het proces dat inwoners die een uitkering hebben, reeds actief zijn maar kunnen doorstromen naar regulier werk (van 4 naar 3) of inwoners die een uitkering hebben danwel een (Wsw) dienstverband hebben maar waarvoor werken bij een reguliere werkgever te hoog gegrepen is (van 3 naar 4) en participatie bij een welzijnsorganisatie passender is. 4.4 Samenvatting De uitdaging voor de regio Rivierenland is regionaal te organiseren en lokaal uit te voeren. De regio geeft hier al vorm aan door de mogelijke oprichting van de RIW en afspraken over de uitvoering van de herziene WMO. Dit hoofdstuk heeft voor het verbinden van maatschappelijke en arbeidsparticipatie, danwel klantgroep 3 en 4 en de wisselwerking daartussen, een werkwijze uiteen gezet. De werkwijze is gebaseerd op handvatten uit transitiekunde, al aanwezige parels in de regio die vernieuwend opereren en interviews die in het kader van dit onderzoek zijn gedaan. Centraal staat het primaire proces waarin iedere inwoner van de regio Rivierenland naar vermogen participeert, of dit nu maatschappelijk, in arbeid of beide is. Het primaire proces en de werkwijze zoals uiteengezet aan de hand van het Activerings- en Werkconcept, dient bij te dragen aan het verwezenlijken van de ambitie de regio Rivierenland in 2020 de meest inclusieve regio van Nederland te laten zijn. Het voorgestelde primaire proces en werkwijze kunnen worden versterkt door tools te ontwikkelen, professionals met elkaar te verbinden, hen kennis uit te laten wisselen en een onafhankelijke Research en Development-functie in te richten. Een versnelde ontwikkeling van klantgroep 4 naar 3 kan, naast het bieden van één primair proces en het aansluiten van klantmanagers van de RIW op lokaal niveau, door prikkels in te bouwen. Zoals het bieden van een financiële vergoeding aan inwoners die de stap maken naar een werkervaringsplaats en het bewust mixen van verschillende doelgroepen. Het klantproces laat vervolgens zien dat inwoners vanuit verschillende situaties (kunnen) participeren in de klantgroepen 3 en 4. Het hebben van één werkwijze maakt dat de diverse instrumenten zoals het Activerings en het Werkconcept, hierin, weliswaar in een ander volgorde, continu terugkomen.
36
5. Inspelen op toekomst : innovatieruimte, experimenten en overheid 2.0
De ambitie om de meest inclusieve samenleving in Nederland te zijn geeft richting. Het komen tot een gezamenlijke ambitie, één primair proces en één werkwijze maakt dat sterker op resultaat kan worden gestuurd én kan worden verkregen. Maar het gezamenlijk inzetten hiervan staat niet los van andere ontwikkelingen. Zoals eerder aangegeven in dit rapport, staat onze samenleving, zoals die nu functioneert, onder druk. Hoewel de toekomst onzeker is, zijn er wel manieren om op de veranderingen in te spelen. Hoofdstuk 3 heeft een werkwijze uiteen gezet die is gebaseerd op de handvatten die Transitiekunde geeft. Naast deze handvatten benoemt deze wetenschap ook het belang van het opstarten en continue uitvoeren van experimenten. Deze experimenten, of ze nu lukken of niet, maken dat er een integraal leerproces ontstaat. Ze helpen bij het komen tot een duurzame werkwijze voor de langere termijn. Paragraaf 5.1 geeft een doorkijk naar de toekomst. Daarbij wordt de inclusieve samenleving als het doel gezien, maar de veranderingen in aanpalende domeinen worden hierbij betrokken: welzijn, zorg, economie en leefbaarheid. Hierdoor wordt de ruimte in kaart gebracht waarbinnen geëxperimenteerd kan worden. Paragraaf 5.2 beschrijft een aantal experimenten die de regio Rivierenland de komende jaren kan opstarten. Deze experimenten hebben tot doel te leren hoe, ten aanzien van maatschappelijke en arbeidsparticipatie, de gemeenten in de regio Rivierenland ook op langere termijn beleid en uitvoering vorm kunnen geven. Paragraaf 5.3 zet uiteen wat de ontwikkelingen en de voorgestelde werkwijzen in dit rapport betekenen voor de rol van de gemeenten in de regio Rivierenland. Paragraaf 5.4 sluit het hoofdstuk af met een samenvatting. 5.1 Innovatieruimte Dit onderzoek gaat over burgers die zich bevinden in klantgroep 3 en 4 en de wisselwerking hiertussen. Het gaat om burgers die zich ontwikkelen van klantgroep 4, waarin zij maatschappelijk participeren, naar klantgroep 3, waarin zij arbeid verrichten bij reguliere werkgevers. Deze ontwikkeling maakt dat zij in contact komen met een ander domein: van maatschappelijk actief zijn naar deelnemen in de economie. Ook gaat het om inwoners die de omgekeerde beweging maken. Deze groep is niet langer in staat arbeid te verrichten, gaat idealiter maatschappelijk participeren om sociaal isolement te voorkomen en begeeft zich daarmee (meer) in de welzijnssector dan voorheen het geval was. Mogelijk leidt deze ontwikkeling, door een toename in beperkingen, ook tot een groter beroep op de zorgsector. Denk bijvoorbeeld aan iemand die chronisch ziek is waarvan de situatie verslechterd. Tot slot nemen beide groepen deel in een veranderende samenleving waarin leefbaarheid een steeds belangrijker onderwerp van gesprek is. Al deze domeinen zijn volop in ontwikkeling. Het volgende figuur geeft hier inzicht in.
37
Figuur 5.1 Ontwikkelingen aangrenzende domeinen
Gebaseerd op Rotmans (2014)
In het domein leefbaarheid is een belangrijke ontwikkeling dat revitalisering meer aandacht krijgt dan voorheen. Leefbaarheid is ook meer een sociaal onderwerp geworden. De economie wordt meer circulair (recycling) en van bedrijvigheid wordt steeds meer verwacht dat het ook maatschappelijk rendement oplevert. De zorg en welzijnssector gaan meer uit van de eigen kracht van personen dan voorheen en wordt steeds decentraler vorm gegeven. Hoofdstuk 4 heeft een werkwijze beschreven die de komende twee jaar door de gemeenten gerealiseerd kan worden. Om zicht te krijgen op een passende werkwijze voor de nabije toekomst (komende 3 tot 5 jaar en verder) is het raadzaam nu alvast experimenten te starten. Deze experimenten dienen niet alleen gericht te zijn op het (door)ontwikkelen van instrumenten hoe te komen tot een inclusieve samenleving maar ook experimenten die zich in ieder geval bevinden op de hierboven genoemde domeinen: leefbaarheid, economie, zorg en welzijn. Onderstaand figuur geeft deze innovatieruimte voor de regio Rivierenland weer. Figuur 5.2 Innovatieruimte regio Rivierenland
38
Het is belangrijk nogmaals te benadrukken dat niet centraal staat of experimenten slagen danwel mislukken. Het gaat erom dat een organisatie ervan leert. Dat leren een integraal onderdeel wordt van het primaire proces. 5.2 Experimenten Onderstaand figuur bevat een opsomming van diverse experimenten. Deze experimenten zijn een verzameling van experimenten aangegeven door de geïnterviewden en initiatieven die elders gaande zijn. Dit is slechts een greep uit de mogelijkheden die er zijn. Nieuwe gesprekken zullen weer leiden tot nieuwe ideeën voor experimenten. Het advies is vooral datgene op te pakken waar energie is en het gevoel van urgentie het grootst is. Mogelijk kan nog een deel van de experimenten worden gestart met gelden uit het regiocontract dat eind 2015 afloopt. De experimenten worden toegelicht in bijlage 6. Figuur 5.3 Overzicht experimenten
5.3 Gemeentelijke overheid 2.0 Een veranderende samenleving en nieuwe werkwijzen vragen ook een gemeentelijke overheid die zich anders opstelt dan voorheen: een gemeentelijke overheid 2.0. Deze gemeentelijke overheid 2.0 kenmerkt zich doordat ze naar buiten is gericht. Ze is direct in contact met burgers en organisaties. Ze neemt deel in netwerken en samenwerkingsverbanden met andere partijen. Beleid en uitvoering worden in samenspraak met andere partijen ontwikkelt, geëvalueerd en doorontwikkeld. Ze zijn meer organisch van aard in plaats van statisch. De gemeentelijke overheid 2.0 werkt
39
vraag- en dienstgericht en, om dit te kunnen doen, verbindt zij domeinen, professionals en externe actoren aan elkaar waar voorheen geen samenwerking tussen was. Veel gemeenten bevinden zich slechts in de beginfase van deze nieuwe manier van werken. Om dit proces te versnellen, zouden hierin, het toewerken naar een gemeentelijke overheid 2.0, ook experimenten kunnen plaatsvinden. Denk aan een andere totstandkoming van het beleid of het gebruik van digitale dienstverlening. Denk bijvoorbeeld aan het openstellen van een online loket waar werkgevers ‘s avonds terecht kunnen met hun vragen of maak mogelijk dat inwoners online kunnen chatten met hun jobcoach. Denk ook aan APPs die inwoners in staat stellen mee te denken over het beleid voor hun stad. Internet biedt kansen om direct in contact te zijn met burgers. Hier zou meer gebruik van kunnen worden gemaakt. De geïnterviewden geven daarnaast aan dat een gemeentelijk overheid 2.0 niet alleen de wetten uitvoert maar ook het juiste voorbeeld geeft. Kijkend naar dit onderzoek dan dienen gemeenten al in 2014 mensen met een beperking in dienst te nemen (de minimale afspraken in het sociaal akkoord naleven). Ook zouden zij een goed beleid moeten hebben voor het eigen personeel ten aanzien van mantelzorg. Ook kunnen gemeenteambtenaren zich vrijwillig meer inzetten voor het dorp of de stad waarvoor zijn werken. Bijvoorbeeld als teamuitje. Bijgaand figuur vat de overgang naar een gemeentelijke overheid 2.0 samen en is mede gebaseerd op Rotmans (2014). Figuur 5.4 Kenmerken gemeentelijke overheid 2.0
Handelen conform een gemeentelijke overheid 2.0 vraagt lef. Het vraagt proactief gedrag, het aangaan van nieuwe verbindingen tussen professionals, met burgers, organisaties, werkgevers en andere actoren in de samenleving. Het vraagt een open houding waarin een overheid aangeeft andere actoren nodig te hebben om goede dienstverlening te kunnen bieden aan haar burgers. Waarin een overheid aangeeft dat de toekomst onzeker is. Maar waarin zij laat zien niet inactief te worden maar juist proactief te willen handelen. Door bijvoorbeeld het starten van experimenten. Met het besef dat deze ook kunnen mislukken maar dat juist daaruit weer nieuwe ideeën en werkwijzen ontstaan die de dienstverlening aan burgers verder verbetert. Wat betekent dat investeringen hierin ook rechtmatig en doelmatig zijn. Veel geïnterviewden wijzen daarbij op het belang om intern, binnen de gemeenten, anders te gaan werken. Hier zou meer aandacht voor moeten zijn. Onderstaande quotes uit de interviews geven hier voorbeelden van. “Het administreren van een administratie sanctie kost als snel vier uur. Als alles verantwoord moet worden dan neemt motivatie af. De veelheid aan wet en regelgeving maken het moeilijk ontschot te werken. Er is ruimte nodig!” “Enerzijds wordt geld niet weggezet, anderzijds bestaan binnen portefeuilles tekorten en is juist geld nodig om het te investeren. In plaats van het geld te verschuiven, wordt er iets nieuws verzonnen. Er moet een einde komen aan de houding om snel geld op te
40
maken omdat het anders moet worden teruggeven. We moeten als gemeente meer financiële ruimte voor onszelf creëren.” Een geïnterviewde merkt op dat het lerend vermogen versterkt zou kunnen worden door bijvoorbeeld twee weken per jaar stage te lopen bij collega’s die werkzaam zijn in een ander domein. Zo ervaar je wat nodig is om de benodigde verbindingen te kunnen leggen. Ook kunnen de gemeenten eraan denken verplicht te stellen dat professionals om de drie jaar van baan wisselen. Dit zou het wij/ zij denken tegengaan. Kortom: er is ruimte nodig om, zowel intern als extern, nieuwe structuren, waarden en werkwijzen te laten ontstaan. De gemeentelijk overheid heeft als uitvoerder van wetten een cruciale rol richting haar professionals, haar burgers en organisaties die in haar regio actief zijn. Zij kan hen verbinden in een ambitie voor de regio en zo bijdragen aan het laten ontstaan van synergie. 5.4 Samenvatting Dit hoofdstuk heeft inzicht gegeven in de ontwikkelingen die gaande zijn in de aanpalende domeinen van zorg, welzijn, economie en leefbaarheid. Om als gemeenten alvast in te kunnen spelen op het vormgeven van toekomstig beleid en uitvoering is het raadzaam hierin experimenten te starten. Zo kunnen de gemeenten in de regio Rivierenland inspelen op de ontwikkelingen die gaande zijn en kan leren een integraal onderdeel worden van de gemeentelijke organisatie. Ontwikkelingen in de samenleving en nieuwe werkwijzen vragen ook een andere rol van de gemeentelijke overheid. Een rol waarin direct contact met actoren in de samenleving centraal staat. Om toe te werken naar de gemeentelijke overheid 2.0 is het eveneens aan te bevelen ook in dit domein, de veranderende gemeentelijke overheid, experimenten te starten. Samengevat, stelt dit rapport gemeenten in de regio Rivierenland voor de volgende drie trajecten op te starten: 1. Het realiseren van één werkwijze voor doelgroep 3 en 4 en de uitwisseling daartussen. Deze is gekoppeld aan het primaire proces en de gezamenlijk te bereiken ambitie; 2. Het opstarten van experimenten waardoor de gemeenten zich voorbereiden op het vormgeven van beleid en uitvoering op de langere termijn; 3. Het inrichten van een Research and Development functie die evalueert, doorontwikkelt en vernieuwt. Het volgende hoofdstuk zet uiteen hoe de gemeenten hiermee aan de slag kunnen gaan. Figuur 5.5 De drie op te starten trajecten door de gemeenten in de regio Rivierenland
41
6. Aan de slag!
Dit hoofdstuk zet alle aanbevelingen die in dit rapport zijn gedaan op een rij en koppelt deze aan een tijdpad. Ook vat het de uitgangspunten samen die cruciaal zijn bij het vormgeven van de nieuwe werkwijzen die in dit rapport zijn geadviseerd. 6.1 Aanbevelingen en tijdpad Onderstaande tabel geeft de aanbevelingen weer en koppelt deze aan een tijdpad. Tabel 6.1 Aanbevelingen en tijdpad
Wanneer Nu
Nu
Nu
Nu – 2015
Nu – eind 2014
Na akkoord oprichting RIW – begin 2015 Na akkoord oprichting RIW en beslissing over voorgestelde werkwijzen
Wat Afspraken maken over definities klantgroep 3,4, het diagnoseproces en de verbinding met de Participatieladder De klantgroepen verder definiëren en afspraken maken over de verbinding met de Participatieladder Interne discussie voeren over werkwijzen rapport Het intern (binnen gemeenten en RIW) bediscussiëren en verder aanscherpen van de werkwijze die in dit rapport is beschreven. Het moet gaan leven en kan op meerdere manieren invulling krijgen. Dit kan alleen door hier samen over van gedachten te wisselen. Aanvullend onderzoek doen naar slimme benutting infrastructuur. In samenspraak met de professionals die vormgeven aan de uitvoering van de herziene WMO aanvullend onderzoek doen naar de infrastructuur die er in de regio is, dus ook bij bijvoorbeeld welzijnsinstellingen, en hoe deze slim kan worden ingezet voor (onder andere) doelgroep 3 en 4. Voorbeeldfunctie vormgeven SROI beleid (verder) vormgeven, mensen met een beperking aannemen in gemeentelijke dienst (afspraken sociaal akkoord), beleid rondom mantelzorg en het doen van vrijwilligerswerk ontwikkelen voor eigen personeel. Er zorg voor dragen dat er innovatieruimte is binnen het nieuwe (re-integratie) beleid De nieuwe Participatiewet vraagt nieuwe verordeningen en nieuw beleid. Het advies is dat in dit beleid ruimte is voor lokale en nieuwe initiatieven. De werkgroep beleid van de RIW zou hierop kunnen toezien. Beslissen wie in welke klantgroep zit Beslissen welke burger daadwerkelijk in welke klantgroep zit. Zodat duidelijk is of de gemeenten danwel de RIW verantwoordelijk is voor het bieden van re-integratie danwel maatschappelijke participatie voor deze persoon. Mijlpalen vaststellen m.b.t. werkwijzen, kiezen experimenten en inrichten Research en Development functie en mogelijke oprichting procesgroep Het benoemen van mijlpalen, wanneer moet wat bereikt zijn met betrekking tot het realiseren van de werkwijzen, de keuze voor experimenten en het inrichten van de research and development functie. Mogelijk dient er in de zomer van 2014 een procesgroep te
42
Na akkoord oprichting RIW en beslissing over voorgestelde werkwijzen Najaar 2014 - 2015
Voorjaar 2015
Medio 2015
worden opgestart die de totstandkoming van één primair proces, gericht op het participeren naar vermogen, faciliteert én de innovatieruimte met de experimenten opstart en de Research and Development functie inricht. Deze procesgroep bestaat in ieder geval uit een klantmanager, een coördinator van een activeringscentrum, een adviseur die direct in contact staat met werkgevers, een beleidsmedewerker die veel weet over het effect van re-integratie-instrumenten en een onderzoeker die zich bezig houdt met het afnemen van diagnoses. Een procesleider houdt de drie trajecten (het komen tot een werkwijze en het opstarten van experimenten) in het vizier en zorgt voor afstemming met de “buitenwereld”. Bouwen benodigde concepten en instrumentarium Het vormgeven van het Activeringsconcept, het Werkconcept, de inrichting van de R&D functie en het samenstellen van instrumenten die de doorverwijzing goed kunnen laten verlopen en de ontwikkeling tussen klantgroep 3 en 4 kunnen faciliteren. Zie hoofdstuk 4. Opstarten intern leerprogramma: verbinden professionals en (verder) scholen kennis en competenties Professionals leren (van elkaar) over wijkaanpak/ kernaanpak, over uitvoering herziene WMO en over uitvoering Participatiewet. Onderwerpen in dit leerprogramma zijn: wat houdt het in, welke vormen zijn er, wat gebeurt er al in de regio, welke uitdagingen zijn er en waar kan de verbinding worden gemaakt? Wat hebben we van elkaar nodig? Daarnaast besteedt het leerprogramma aandacht aan het inzetten van de eigen expertise/ eigen kracht en de ontwikkeling van de competenties van de professionals. Lancering ambitie Het, wanneer daar overeenstemming over is en verder uitwerking heeft plaats gevonden, naar buiten treden met de ambitie de meest inclusieve regio van Nederland in 2020 te zijn. Kick off van een website waar initiatieven op staan en kunnen worden gezet. Eerste resultaten R&D Research and Development functie levert de eerste resultaten en aanbevelingen voor de doorontwikkeling van het instrumentarium.
6.2 Cruciale uitgangspunten Zoals hierboven aangegeven is het van belang dat de werkwijzen die in dit rapport zijn voorgesteld gaan leven bij de professionals. Dat de discussie gestart wordt en de werkwijzen verder worden aangescherpt. Want er bestaat, in deze tijd waarin zoveel ontwikkelingen gaande zijn, geen blauwdruk. Beleid en uitvoering dienen gezien te worden als organisch, continue in ontwikkeling. Wél gelden er een aantal uitgangspunten over de manier van werken. Deze zijn in dit rapport op meerdere plekken benoemd. Ze worden hieronder weergegeven en toegelicht.
Stap over van aanbodgerichte naar vraaggerichte dienstverlening. Een aantal initiatieven in de Regio Rivierenland werkt al vraaggericht en biedt vanuit daar mogelijkheden. Voorkom dat discussies over het behoud van bepaalde infrastructuur leidend worden terwijl onduidelijk is welke vraag het beantwoord. Probeer opkomende concurrentie tussen maatschappelijke organisaties tegen te gaan. Kijk waar synergie kan ontstaan, specialismen elkaar kunnen aanvullen en infrastructuur slim kan worden ingezet.
43
Ken de burger en hanteer een persoonlijke aanpak. Veel gemeenten in Nederland hebben met een (groot) deel van de inwoners die een uitkering ontvangt geen contact, anders dan per brief. Het hebben van persoonlijk contact, het stellen van een goede diagnose en een nauwe samenwerking tussen professionals, het toepassen van de van, voor en door methode en het mixen van klantgroepen kan ervoor zorgen dat mensen meer deelnemen dan voorheen.
Organiseer regionaal, voer lokaal uit. Er is grote behoefte aan lokaal maatwerk. Individueel danwel groepsgericht, passend bij de identiteit en dynamiek van de betreffende wijk of dorpskern. Kom hieraan tegemoet.
Biedt maatwerk, individueel en/ of groepsgericht. Maatwerk hoeft niet altijd individueel te zijn, het kan ook groepsgericht zijn. Bijvoorbeeld door het van, voor, door principe te hanteren. Door bijvoorbeeld WWB-ers op te leiden die andere WWB-ers weer les geven. Door verschillende groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt te laten participeren op een landgoed.
Bespreek het benodigde re-integratiebeleid. Er is op verschillende niveaus veel discussie over re-integratie en bijvoorbeeld de invulling van de tegenprestatie en de maatregelen met betrekking tot sanctioneren. De geïnterviewden geven aan behoefte te hebben aan een (regionaal) standpunt hierover. Het werkt bijvoorbeeld niet goed als lokaal schuldhulpverlening en hulp wordt geboden voor een psychische problematiek en niet wordt afgestemd dat dezelfde bewoner opeens een brief ontvangt met een sanctie. Er is goede afstemming nodig op lokaal niveau, rondom één inwoner.
Creëer ruimte. De gemeentelijke overheid 2.0 staat voor de uitdaging ruimte te creëren, zowel binnen de eigen organisatie als binnen de gemeente zelf. Zodat initiatieven de ruimte krijgen en waar nodig worden gefaciliteerd.
Mix groepen (1,2,3,4 ook WW): kruisbestuiving. Het advies van veel geïnterviewden is de diverse doelgroepen te mixen. Zo raken inwoners meer gemotiveerd, ontstaan er nieuwe verbindingen en initiatieven.
Hanteer het van, voor en door principe. Dynamiek, de Doenerij en het huis van Ochten bereiken mooie resultaten met relatief weinig middelen. Ze spelen in op de vraag die er lokaal leeft en sluiten aan bij de samenleving van vandaag waarin burgers graag zelf de organisatie in handen hebben.
Versterk parels. Dit rapport heeft een aantal initiatieven benoemd die vernieuwend werken. Er zijn er vast meer. Het advies is deze parels ruimte te geven en te versterken waar nodig.
Voorkom het (onnodig) inrichten van instrumenten waarbij een werkomgeving wordt nagebootst. Laat activiteiten voor groep 4 voortkomen uit daadwerkelijke vraag vanuit opdrachtgevers.
Investeer in kennis en het ontwikkelen van competenties van professionals. Het verder scholen van de “eigen kracht” van de klantmanager, bestaande uit kennis en vaardigheden, is van groot belang om inwoners toe te leiden naar maatschappelijke danwel arbeidsparticipatie.
Evalueer en experimenteer. Dit rapport adviseert het inrichten van een R&D functie zodat evalueren en doorontwikkelen een echt integraal onderdeel wordt van de organisatie. In deze tijd waarin de samenleving sterk in
44
ontwikkeling is, is het van belang continue te evalueren en experimenteren. Kijkend naar het vakgebied participatie dan is dit eveneens volop in ontwikkeling. Er wordt veel onderzoek verricht. Kennisdeling is belangrijk om te voorkomen dat ieder zelf het wiel opnieuw probeert uit te vinden. Divosa is in samenwerking met VNG en het ministerie van SZW een programma gestart om de effectiviteit ten aanzien van re-integratie te vergroten. Ook zijn diverse hoogleraren bezig met onderzoeken naar effectieve methoden. Het advies is deze ontwikkelingen te volgen en aan te sluiten waar nodig.
Discussieer over de besteding van het Participatiebudget en het herziene WMO budget. Het budget om inwoners te laten participeren en re-integreren neemt af. Maar het laten participeren en re-integreren hoeft niet perse veel geld te kosten. De van voor en door methode en ook het opstarten van het experiment Flextentie kan veel opleveren met een minimale inzet in middelen.
Verbindt WMO en WWB. Zet ze niet los van elkaar: Beide wetten richten zich op de zelfde doelgroep. Een aantal parels in de regio Rivierenland richt zich al op deze verbinding. Nu de budgetten afnemen is het ook van financieel belang slimme verbindingen tussen deze wetten te stimuleren
Creëer geen nieuw granieten bestand. Vanuit mens, organisatorisch en financieel oogpunt is dit zeer ongewenst.
45
7 Conclusie
In de inleiding van dit rapport is de vraagstelling van dit onderzoek en de deelvragen die daaruit volgen uiteen gezet. Deze conclusie geeft hier de antwoorden op. 7.1 Beantwoording hoofdvraag De vraagstelling van dit onderzoek luidt: Hoe kan de verbinding tussen maatschappelijke participatie en arbeidsparticipatie in Rivierenland worden gemaakt en versterkt? De verbinding tussen maatschappelijke en arbeidsparticipatie kan worden gemaakt en versterkt worden door, vanuit een gezamenlijke ambitie als “De regio Rivierenland is in 2020 de meest inclusieve regio van Nederland”, de volgende drie trajecten op te starten: 1. Het realiseren van een werkwijze voor de korte termijn (komende 2 jaar). Het activeringsconcept en het werkconcept staan hierin centraal. 2. Het opstarten van experimenten. Deze hebben tot doel zich te krijgen op hoe beleid en uitvoering er over 3 tot 5 jaar en verder uit moet gaan zien; 3. Het inrichten van een Research and Development functie die het gehele primaire proces en de instrumenten die daaraan verbonden zijn, monitort en voorstellen doet voor aanpassingen en vernieuwing. De versterking kan plaatsvinden door het inrichten van bovengenoemde R&D functie, het in verbinding brengen van professionals en het verder scholen van klantmanagers in zowel kennis als competenties en tools te ontwikkelen die onder andere een behulpzaam zijn bij het doorverwijzen van inwoners. Bovenstaande wordt toegelicht in de hoofdstukken 4 en 5 van dit rapport. 7.2 Beantwoording deelvragen De gestelde deelvragen zijn hieronder schuin gedrukt en worden vervolgens beantwoord. 1.Conceptuele vraag: wat is de (gedeelde) visie op de aanpak, welke doelen streven we na? De visie op de aanpak, die zowel terugkomt in de gesprekken met de geïnterviewden als de stukken die aan dit rapport ten grondslag liggen, is het komen tot een inclusieve samenleving waarin iedereen meedoet en als onderdeel daarvan een inclusieve arbeidsmarkt waarin inwoners zo regulier mogelijk participeren. De doelen die worden nagestreefd zijn te komen tot een aanpak die zowel de opwaartse beweging vanuit klantgroep 4 naar 3 als de neerwaartse beweging van klantgroep 3 naar 4 ondersteunt. Dit is zowel vanuit menselijk oogpunt, als vanuit financieel en organisatorisch oogpunt nodig. 2. Vormgevingsvraag: wat kenmerkt de doelgroep, welke kansen zijn er, wie zijn erbij betrokken, welke voorzieningen zijn er (overlap, witte vlekken), hoe kan de verbinding worden gemaakt met de aanpak in wijken en kernen, welke financieringsvraagstukken liggen er? Kenmerken doelgroep: Doelgroep 4 kan worden gedefinieerd als inwoners die een verdiencapaciteit hebben van minder dan 20% en waarvan niet verwacht wordt dat zij binnen 24 maanden te arbeid kunnen verrichten. Hieruit volgt dat groep 3 een verdiencapaciteit kent die hoger is dan 20% en waarvan de inschatting is dat
46
zij wel binnen 24 maanden arbeid kunnen verrichten. De geïnterviewden geven daarnaast aan dat er bij inwoners die (duurzaam) vallen in klantgroep 4 en zich op het snijvlak bevinden van klantgroep ¾ veelal sprake is van een complexere problematiek. Bijvoorbeeld schulden of een verslaving. Zij noemen vervolgens een reeks aan kenmerken op. Deze veelheid aan kenmerken maakt dat het, naast het maken van de hierboven genoemde inschatting of iemand tot klantgroep 3 danwel 4 behoort, voor het bepalen van het doelperspectief van belang is goed te kijken naar de inwoner zelf: wat voor leven leidt deze persoon, welke competenties heeft hij/ zij en inzicht te krijgen waar de belemmeringen zitten en wat is vervolgens een realistisch ontwikkelpad? Kansen: Door te komen tot één ambitie, één primair proces en één werkwijze kan de verbinding worden gemaakt tussen maatschappelijke en arbeidsparticipatie. Hierdoor kunnen inwoners, die zich bevinden in klantgroep 4, ondersteund worden bij de ontwikkelen naar klantgroep 3 en diegenen die zich in 3 bevinden ondersteund worden in de beweging naar klantgroep 4. Hierdoor wordt voorkomen dat inwoners tussen twee organisaties in komen te vallen (gemeenten en RIW), in sociaal isolement geraken of shopgedrag gaan vertonen. Ook maakt deze verbinding dat het inverdieneffect op de uitkering kan toenemen net als de gezondheid van de inwoners die (in toenemende mate) participeren, kan gericht de verbinding worden gelegd tussen de uitvoering van Participatiewet en de herziene WMO en kan tegemoet worden gekomen aan de opdracht aan colleges effectieve instrumenten aan te bieden aan haar burgers. Wie zijn erbij betrokken/ welke voorzieningen zijn er (overlap/ witte vlekken) Er zijn zeer veel voorzieningen die kunnen worden ingezet om mensen te laten participeren. Aan de gemeenten is gevraagd een top drie samen te stellen van voorzieningen die zij het meest inzetten. LANDER wordt veelal ingezet voor arbeidsparticipatie, vrijwilligerssteunpunten om inwoners maatschappelijk actief te laten zijn. Er bestaat overlap. Deze overlap lijkt verder gestimuleerd te worden nu nog onduidelijk is bij welke maatschappelijke organisaties de gemeenten hun dienstverlening vanaf 2015 gaan inkomen. Deze onduidelijkheid maakt dat maatschappelijke organisaties eerdere een breder palet aan voorzieningen ontwikkelen dan een smaller palet. De kunst is voorzieningen de komende jaren zo te prikkelen dat er synergie ontstaat in plaats van concurrentie. Daarnaast zijn er diverse parels in de regio die al vernieuwend werken. Deze parels zijn uiteengezet in paragraaf 3.2.2 en vormen, samen met de handvatten uit Transitiekunde, inspiratie voor de in dit rapport voorgestelde werkwijzen. Verbinding wijken en kernen: Professionals die bezig zijn met de uitvoering van de aanpak in de wijken en kernen zijn direct in contact met burgers. Zij kunnen een signaleringsfunctie en doorverwijsfunctie vervullen zodat inwoners die bijvoorbeeld een uitkering hebben maar kunnen participeren, door te verwijzen naar het activeringsconcept. Financieringsvraagstukken: Kijkend naar de doelgroep en de doelstellingen van de Participatiewet en de herziene WMO, en het feit dat de budgetten om deze taken uit te voeren de komende jaren afnemen, is het raadzaam deze wetten niet naast elkaar uit te voeren. Paragraaf 3.3. heeft de budgetten voor 2015 en het afnemende Participatiebudget tot en met 2018 toegelicht. Het investeren in één werkwijze, waaronder het realiseren van activeringsconcepten, is een voorinvestering om inwoners toe te kunnen leiden naar de arbeidsmarkt. Daarbij geldt dat het activeringsconcept, door het toepassen van de van, voor en door methodiek, relatief weinig financiële middelen vraagt. Daarnaast geldt dat de geïnterviewden waarschuwen voor het bewust laten ontstaan van een nieuw granieten bestand. De kans is aanwezig dat, door een inwoner in de WWB te houden, dit op termijn een duurdere oplossing is dan te investeren in zijn/ haar participatie. Naast financieel oogpunt, is dit ook vanuit menselijk oogpunt ongewenst.
47
3. Legitimeringsvraag: wat is de maatschappelijke opdracht en hoe handhaven we die binnen de wettelijke context? De gemeenten dienen de herziene WMO en de Participatiewet vanaf 2015 uit te voeren. Deze wetten hebben tot doel mensen zoveel mogelijk te laten participeren. Voor de Participatiewet geldt dat dit inwoners dit zo regulier mogelijk doen. Door als gemeenten hierin te investeren kan worden inverdiend op de uitkering en kunnen mensen gezonder worden, zowel fysiek als psychisch. Door binnen de regio één werkwijze te hanteren is voor burgers ook duidelijk tot wie zij zich dienen te wenden (de gemeente danwel de RIW) danwel kunnen professionals hen makkelijker intern doorverwijzen. 4. Effectiviteit- en efficiencyvraag: hoe kan de verbinding zo effectief en efficiënt mogelijk worden georganiseerd en hoe kan het proces van participatie en toeleiding naar werk worden versneld? Een efficiënte en effectieve verbinding kan worden bereikt door, vanuit een gezamenlijke ambitie, te komen tot één ambitie, één primair proces en één werkwijze. De klantmanager van de RIW is hierbij aangesloten op lokaal niveau. De regio Rivierenland hoeft niet vanuit het niets te beginnen. Er zijn inspirerende parels die al vernieuwend werken. Het, daarnaast, inrichten van een Research and Development functie draagt ertoe bij dat wordt bijgestuurd en wordt vernieuwd wordt nodig. Versnelling kan onder andere worden bereikt door schuldhulpverlening “dichtbij te organiseren”, inwoners financieel te belonen voor de uren die zij werken danwel overstappen naar een werkervaringsplaats, het mixen van doelgroepen en het voorzieningen in de regio zoals welzijnsinstellingen te prikkelen op deze werkwijze aan te sluiten zodat synergie kan ontstaan. Zie ook paragraaf 4.2.4. 5.Vraag naar procesarchitectuur: hoe moet het proces zijn ingericht om het doel te bereiken? Welke randvoorwaarden moeten worden ingevuld? Hoe kan worden gestuurd op de implementatie van het ontwerp en de beoogde werkwijze tussen gemeenten en regio? Wat is de planning m.b.t. het implementeren van de verbindende aanpak? Dit rapport adviseert dat er sprake is van een gezamenlijke ambitie, proces en werkwijzen voor de korte en langere termijn. Deze werkwijzen zijn toegelicht in de hoofdstukken 4 en 5. Daarbij is tevens het klantproces uiteengezet, zie paragraaf 4.3. Als randvoorwaarden gelden het financiële budget dat is uiteengezet in paragraaf 3.3 en de cruciale uitgangspunten die uiteen zijn gezet in paragraaf 6.2. Paragraaf 6.2 zet de aanbevelingen uiteen en verbindt hier een tijdpad aan. Voorbeelden hiervan zijn het voeren van een verdere interne discussie over dit onderwerp (in deze tijd waarin er zoveel verandert bestaat er geen blauwdruk), te komen tot verdere afspraken over onder andere de definitie van de klantgroepen, het beslissen wie daadwerkelijk in welke klantgroep zit en het vaststellen van mijlpalen om te komen tot de voorgestelde werkwijzen. Vanaf het publiceren van dit rapport kan gestart worden met het implementeren van de verbindende aanpak. De beslissing die deze zomer wordt genomen over de oprichting van de RIW geldt daarbij wel als een belangrijk uitgangspunt.
48
Bijlagen
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Overzicht geïnterviewden en leden klankbordgroep ................................. 50 Vragenlijst interview ............................................................................ 52 Toelichting Participatiewet en herziene WMO........................................... 53 Artikel: “Onderzoek: wijkteams nog in kinderschoenen” ........................... 54 Toelichting rekenmodel inschatting ontschot Participatiebudget ................. 56 Toelichting experimenten ..................................................................... 64 Bronnen ............................................................................................. 68
49
Bijlage 1. Overzicht geïnterviewden en leden klankbordgroep Geïnterviewden Naam 1.Rian Doggen 2.Peter Salet 3.Gert Veenendaal 4.Stan Herms 5.Elfriede de Boer 6/7.Marian Pielage + Hans Bransen (teamleider klantcontactcentrum waaronder WWB en WMO) 8.Gerrit van Buren 9/10.Jan van de Sluis en Jan van der Hidde 11. Peter van Bennekom 12. Stef van Kessel 13. Codrik van de Wetering 14. Bas Noor 15/16. Margreet Griepink/ Tjark Waegemakers 17. Aukje Boer 18. Ton Voeten 19. Emmelie Moerkoert 20. Esther de Ruiter 21. Jessica Aarnink 22. Dikky de Bijl 23. Marieke Elbers 24. Kiek Diepenhorst 25. Jeroen van den Berg 26. Maarten van Rosmalen Nederbetuwe
Functie Teammanager Bemiddeling en Activering Gemeente Tiel Programmamanager Zelfredzaamheid Regio Rivierenland, Programmamanager Participerend Regio Rivierenland Programmamanager Regiocontract Regio Rivierenland Projectleider Participatiewet en vorming nieuwe RIW Afdelingshoofd KCC en teamleider KCC groep 2 (Sociale zaken en WMO) Gemeente Geldermalsen Beleidsmedewerker Gemeente Tiel Directeur en beleidsmedewerker LANDER Manager werkbedrijf a.i. LANDER Beleidsadviseur sociaal domein Gemeente Culemborg Manager team Werk, Inkomen en Zorg en Plaatsvervangend directeur Sociale Dienst Bommelerwaard Beleidsmedewerker Werk & Inkomen Gemeente Neder-Betuwe Projectleider en coördinator Dynamiek Coördinator Culemborgs Participatiehuis en Werkcentrum Gemeente Culemborg Coördinator werkmeesters Culemborgs Participatiehuis Beleidsadviseur Team Participatie Projectleider Doenerij Gemeente Culemborg Strategisch ontwikkelaar Gemeente Zaltbommel Beleidsontwikkelaar Gemeente Zaltbommel Coördinator Leefbaarheid/ kleine kernen Gemeente Neerrijnen Teammanager Werkportaal LANDER Manager Werkgeversadviespunt Rivierenland Manager leefbaarheid Gemeente Tiel Senior beleidsmedwerker Welzijn en WMO Gemeente Neder-Betuwe
50
Leden klankbordgroep Naam Functie 1.Dikky de Bijl Coördinator Leefbaarheid/ kleine kernen, Gemeente Neerrijnen 2. Marian Pielage Afdelingshoofd KCC, Gemeente Geldermalsen 3. Stef van Kessel Beleidsadviseur sociaal domein Gemeente Culemborg 4. Rian Doggen Teammanager Bemiddeling en Activering Gemeente Tiel
51
Bijlage 2 Vragenlijst interview 1. Doelgroep 1a. Wat kenmerkt de doelgroep? Is er zicht op de doelgroep? 1b. Welke kansen zijn er? 2. Visie 2a. Hoe zou de aanpak van verbinding maatschappelijke en arbeidsparticipatie eruit moeten zien? 2b. Hoe kunnen gemeente, RIW deze groep en de organisaties die hierbij betrokken zijn, het beste ondersteunen? 2c. Welk resultaat zou moeten worden bereikt? (doelen) 3. Aanpak 3a.Wie moeten hierbij worden betrokken? 3b. Welke voorzieningen zijn er? Overlap? Witte vlekken? 3c. Hoe kan verbinding worden gemaakt met wijken en kernen? 3d. Welke activering kan in wijk en kern plaatsvinden? 3e.Hoe kan dit gefinancierd worden? 3f. Hoe kan de verbinding zo efficiënt mogelijk en effectief mogelijk worden georganiseerd? 4. Efficiency en effectiviteit 4a.Hoe kan het proces van participatie naar toeleiding naar werk worden versneld? 4b.Hoe moet het proces worden ingericht om het doel te bereiken? (geef op hoofdlijnen de verbindingen aan tussen RIW/ gemeenten/ lokale dienstverlening en hoe deze processen eruit moeten komen te zien) 4c. Welke randvoorwaarden zijn hiervoor nodig? ICT, informatie etc. 4d. Wat is de planning? Wanneer moet er wat staan? 5.Experimenten 5a. Welke experimenten zou je graag starten?
52
Bijlage 3. Toelichting Participatiewet en WMO Participatiewet De Participatiewet betekent een samenvoeging van een aantal regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De Wsw gaat vanaf 2015 op slot, de Wajong is vanaf 2015 alleen nog toegankelijk voor diegenen die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn, de WWB gaat op in deze Participatiewet. Concreet betekent dit dat de gemeenten vanaf 2015, naast de uitvoering van de WWB en een afbouwscenario voor de Wsw, direct verantwoordelijk worden voor de instroom van burgers die voorheen in de Wajong en Wsw stroomden. De colleges B&W krijgen daartoe een aantal instrumenten waaronder het toepassen van loonkostensubsidie, het creëren van een beschutte voorziening voor diegenen die dermate beperkt zijn dat niet van werkgevers verwacht mag worden dat zij hen in dienst nemen, het mede vorm geven van de afspraken uit het sociaal akkoord ten aanzien van de indienstname van mensen met een arbeidsbeperking en het inzetten van de (niet verplichte) tegenprestatie. (7e nota van wijziging Participatiewet) Herziene WMO De herziene WMO komt voort uit het hervormen van de langdurige zorg en bevat een decentralisatie van taken vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het gaat hierbij om taken als het bieden van extramurale begeleiding en kort verblijf aan thuiswonende mensen met een beperking. Over de decentralisatie van de taken rondom persoonlijke verzorging is veel discussie gevoerd maar uiteindelijk is besloten deze taak niet onder te brengen in de herziene WMO maar in de Zorgverzekeringswet. De overige zorg die resteert vanuit de AWBZ zal worden opgenomen in de nieuwe wet langdurige zorg. In de herziene WMO staat centraal staat dat gemeenten maatwerk bieden in de ondersteuning van thuiswonende mensen met een beperking. Het doel is dat zij naar kunnen participeren in de samenleving en waar nodig ondersteund worden bij het zo lang mogelijk zelfstandig thuis blijven wonen. Dit kan bijvoorbeeld door het bevorderen van de sociale samenhang, het vergroten van de zelfredzaamheid van burgers en het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers. Er komt een recht op het persoonsgebonden budget, cliëntondersteuning blijft bestaan en de AWBZ-middelen hiervoor worden overgeheveld naar gemeenten. Verder voorziet de nieuwe Wmo in een vangnet waarmee gemeenten steun kunnen bieden. Dit gebeurt via Wmo-voorzieningen of inkomenssteun via de bijzondere bijstand. De huidige landelijke regelingen voor inkomenssteun verdwijnen. Nauwe afstemming met andere partners zoals de zorgverzekeraar, wijkverpleegkundigen, huisartsen en thuiszorgorganisaties is cruciaal. De overheid heeft voor het ontwikkelen van sociale wijkteams extra budget vrijgemaakt (€50 miljoen). http://www.invoeringwmo.nl/content/transitie-naar-een-betrokken-samenleving (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2014), Regiobijeenkomst WMO 2015)
53
Bijlage 4. Artikel: “Onderzoek: Wijkteams nog in kinderschoenen” Optimisme te over, maar de inzet van wijkteams is nog slechts het begin van de omslag die nodig is. "De teams ontwikkelen zich duidelijk binnen een spanningsveld." De Voortgangsrapportage integraal wijkgericht werken in Utrecht, Zeist, Wijk bij Duurstede en Nieuwegein van de Hogeschool Utrecht schijnt een licht op de ontwikkeling van wijkteams voor het uitvoeren van de nieuwe taken. "We kunnen iets zeggen over belangrijke dilemma's en de verschillen tussen gemeenten", stelt de inleiding. De uitgangspunten zijn voor alle vier gemeenten dezelfde: Een ontwikkeling naar participatie en informele netwerken. Een verschuiving van georganiseerde voorzieningen naar faciliterende en van individuele naar collectieve voorzieningen (met de nadruk op het belang van maatwerk). Een verschuiving van zorg naar welzijn en meer samenwerking tussen de domeinen (een integrale aanpak, waarin ruimte is voor innovaties). Professionals die individuele hulpverlening bieden moeten gaan samenwerken met professionals die sterk gebiedsgericht werken en vooral collectieve arrangementen bieden, is de overkoepelende opdracht. En de gemeente? Die heeft de zo veel besproken regie, maar dit wordt in de praktijk verschillend ingevuld. Het onderzoek zet vanaf pagina 47 uiteen welke eigenschappen de drie prototypen voor het wijkgerichte werken hebben: 1. Het teammodel. 2. Het front-/backofficemodel. 3. Het netwerkmodel. Informatie De gemeenten vullen het werken met wijkteams dan wel anders in; ze komen tegelijkertijd dezelfde uitdagingen tegen. Een voorbeeld uit het onderzoek: "De lakmoesproef voor het welslagen van meer integrale werkwijzen is onder meer gelegen in de vraag of de afzonderlijke betrokken organisaties hun informatiesystemen op elkaar gaan afstemmen in de toekomst en openstellen voor de professionals die in deze integrale teams werkzaam zijn." Opvallend is dat iedereen wel vindt dat burgers meer betrokken moeten worden bij de taken, maar dit vaak nog geen handen en voeten heeft gekregen. "Het is nu vooral een omslag waarin het professionele veld en de organisaties een omslag dienen te maken", is de observatie. "Een voorbeeld: mogen burgers deel uitmaken van een integraal wijkteam?" De beleidsdocumenten van de gemeenten geven geen antwoord op deze vraag. Over het algemeen wordt geconcludeerd dat de verwachtingen meestal hooggespannen zijn, maar de teams nog een heel eind te gaan hebben willen ze het optimisme rechtvaardigen. Verschillen Hoe breed is het sociale domein waarin de teams aan de slag moeten? Hier geven de vier gemeenten verschillende antwoorden. "In Utrecht is duidelijk gekozen voor het scheiden van de kerntaken individuele ondersteuning en sociaal makelaarschap over meerdere teams." In Wijk bij Duurstede en Zeist worden deze taken juist met elkaar verbonden. "Mogelijk dat het kleinere schaalniveau hierin een rol speelt; mogelijk is hierin wel sprake van een expliciete, onderbouwde keuze. Dit terrein leent zich voor nader onderzoek."
54
Dilemma's Een belangrijk dilemma: "In hoeverre kan zelfredzaamheid van burgers worden gevraagd of wat moet je als professional doen wanneer een cliënt bepaalde problemen wel zelf zou kunnen oppakken, maar dit niet doet?" Het is een van de uitdagingen die onderdeel zijn van afwegingen tussen meerdere professionals, staat in de rapportage. "De ontwikkeling van integrale wijkteams gaat vaak (nog) gepaard met behoud van de bestaande 'moederorganisaties' waaruit de professionals afkomstig zijn en – dientengevolge – met aansturing vanuit uiteenlopende visies en organisatiebelangen. Hier zien we een duidelijk spanningsveld dat mogelijk ook wringt of kan gaan wringen binnen deze integrale teams." Dan is er voor gemeenten nog de belangrijke vraag naar het rendement van een hopelijk betere werkwijze. Wat dat betreft: slecht nieuws. "In al het materiaal zijn we nog weinig omschrijvingen tegen gekomen waarin concrete beoogde (en afrekenbare) resultaten worden geformuleerd die de dienstverlening aan burgers of wijkdoelstellingen betreffen." Of ingeboekte bezuinigingen in zicht komen met de wijkteams is dan ook niet te zeggen. De studie is uitgevoerd als onderdeel van het project Wmo-werkplaats Utrecht van het lectoraat van Jean-Pierre Wilken van Hogeschool Utrecht. Door Nico van Wijk 25 mrt 2014
55
Bijlage 5. Toelichting rekenmodel inschatting ontschot Participatiebudget 1. Inleiding In de afgelopen jaren is groot politiek draagvlak gegroeid voor de samenvoeging van de verschillende regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het huidige kabinet heeft definitief gekozen voor deze samenvoeging. Concreet betekent dit dat de WWB, de Wsw en een gedeelte van de Wajong met ingang van 1 januari 2015 opgaan in de Participatiewet. De gemeenten worden daarmee verantwoordelijk voor zowel de uitkering als de re-integratie van een grotere en complexere doelgroep. Het wetsvoorstel Invoering Participatiewet (tot en met de 7e nota van wijziging) is op 19 februari jl. met een grote meerderheid aangenomen in de Tweede Kamer. Het kabinet voert tegelijkertijd forse bezuinigingen door op de gecombineerde budgetten voor de uitvoering van de Wsw en de re-integratie van bijstandsgerechtigde burgers. Het kabinet is van mening dat met name de sociale werkvoorziening met fors minder geld toekan. Van 2015 tot en met 2020 verlaagt de Rijksoverheid jaarlijks het (fictieve) Wswbudget voor de uitvoering van de Wsw. De uitgaven voor de sociale werkvoorziening drukken daardoor zwaar op het ontschotte Participatiebudget. 2. Gebruikte bronnen Gemeenten hebben behoefte aan een prognose van de te besteden middelen voor de komende jaren. IROKO heeft een rekenmodel ontwikkeld om gemeenten inzage te geven in hun budgetontwikkeling. Dit op basis van de informatie die momenteel beschikbaar is. De huidige versie van het rekenmodel is grotendeels gebaseerd op gegevens uit de begroting 2014 van het Ministerie van SZW, de meest actuele prognoses van het CPB over de ontwikkeling van het aantal WWB-uitkeringen en het wetsvoorstel Invoering Participatiewet (tot en met de 7e nota van wijziging). Het rekenmodel bevat ook informatie over het jaar 2013. Dit jaar is als basisjaar opgenomen. Voor de berekeningen zijn we uitgegaan van de door het Ministerie van SZW gepubliceerde overzichten van het aandeel van individuele gemeenten in het landelijk vastgestelde Participatiebudget (definitief 2013 en voorlopig 2014) en de door het Ministerie van SZW gepubliceerde overzichten van taakstelling en budget voor de Wsw (2013 en voorlopig 2014). Daarnaast zijn berekeningen gemaakt van de kosten die de uitvoering van de Wsw met zich meebrengt. Daarbij hebben we ons gebaseerd op de laatst beschikbare gewaarmerkte cijfers uit de jaarrekening en/of begroting van SW-bedrijven (van 2013, in enkele gevallen 2012). De financiële resultaten van het SW-bedrijf zijn uiteraard van groot belang voor de vraag welk deel van het ontschotte Participatiebudget door gemeenten moet worden ingezet om de kosten voor de uitvoering van de Wsw af te dekken. 3. Aannames Bij de berekeningen zijn we uitgegaan van een aantal aannames. De belangrijkste daarvan zijn: Opbouw ontschot budget Gemeenten krijgen met ingang van 2015 een ontschot budget voor de re-integratie van hun burgers. Dit budget bestaat uit het huidige Participatiebudget (werkdeel), het huidige Wsw-budget en extra budget voor uitbreiding van de gemeentelijke doelgroep en de begeleiding van mensen in de nieuwe voorziening beschut werk. De uitbreiding van de gemeentelijke doelgroep betreft: 1. Burgers die voor de invoering van de Participatiewet (dus vóór 1-1-2015) een indicatie Wsw en uiteindelijk een Wsw-dienstverband zouden kunnen krijgen;
56
2. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen die voor de invoering van de Participatiewet toegang zouden hebben tot de Wajong. Vanaf 2015 valt deze groep (alleen de nieuwe, dus niet de bestaande gevallen) onder de Participatiewet en behoort dus tot de verantwoordelijkheid van de gemeente. Voor beide groepen geldt dat de gemeente vanaf 2015 er verantwoordelijk voor is om burgers die tot deze groepen behoren zo regulier mogelijk (met een zo hoog mogelijke loonwaarde) te laten werken. In de huidige situatie is dat een taak van respectievelijk de Wsw-uitvoeringsorganisatie, respectievelijk het UWV. De ontwikkeling van het landelijke Participatiebudget in de begroting 2014 van SZW is inclusief het budget dat over zou komen van het UWV vanwege de verschuiving van een deel van de Wajongers naar de gemeenten. Met de 6 e nota van wijziging is de overkomst van huidige Wajongers met arbeidsvermogen naar de gemeenten weer van de baan. Het landelijke Participatiebudget zoals weergegeven in de begroting 2014 van SZW hebben we hiervoor gecorrigeerd op basis van cijfers in de 4 e nota van wijziging en de contourenbrief Participatiewet van december 2012. Zie de tabel hieronder. Jaar
Participatiebudget oude stijl (begroting SZW 2014)
2014 2015 2016 2017 2018
689.425.000 638.425.000 598.425.000 560.425.000 548.425.000
Bij: voor begeleiding/reintegratie nwe doelgroep (contouren Pwet, dec. 2012) 0 24.000.000 60.000.000 95.000.000 130.000.000
Af: OCenWdeel (begroting SZW 2014)
Totaal Participatiebudget oude stijl (SZWdeel)
53.353.000 53.353.000 53.353.000 53.353.000 53.353.000
636.072.000 609.072.000 605.072.000 602.072.000 625.072.000
Bij de berekening van het ontschotte budget per gemeente hebben we de aanname gedaan dat het percentage dat een gemeente krijgt van het Participatiebudget SZW-deel niet substantieel verandert. Dit omdat de effecten van een nieuw verdeelmodel nog niet duidelijk zijn. Er wordt een onderzoek gedaan naar het verdeelmodel dat vanaf 2015 in werking moet treden. Bij de berekening van het Participatiebudget hebben we het OCWdeel NIET meegenomen. Gemeenten zijn verplicht dit te besteden bij de ROC’s. Het fictieve Wsw-budget is vanaf 2015 berekend door het verwachte aantal arbeidsjaren Wsw van de gemeente te vermenigvuldigen met het door de Rijksoverheid gehanteerde fictieve Wsw-budget per arbeidsjaar Wsw in het betreffende jaar. Het fictieve Wswbudget per Wsw-arbeidsjaar kent vanaf 2014 de volgende ontwikkeling: Jaar
Totaal fictief Wswbudget landelijk
2014 2015 2016 2017 2018
2.361.200.000 2.257.200.000 2.084.200.000 1.916.200.000 1.760.200.000
Verwacht aantal Wsw-arbeidsjaren landelijk 90.804 88.683 83.696 78.689 73.955
Fictief Wsw-budget per Wswarbeidsjaar 26.003 25.453 24.902 24.352 23.801
Wsw Bij de berekening van de kosten van de Wsw is uitgegaan van de totale kosten per arbeidsjaar die aan de gemeente in rekening worden gebracht, dus inclusief gemeentelijke bijdrage. Aanname bij de berekeningen is dat de kosten per arbeidsjaar
57
Wsw in de komende jaren op hetzelfde niveau blijven. Er is dus geen rekening gehouden met een grondige herstructurering van het Wsw-bedrijf, met andere woorden: het geeft de ontwikkeling van de kosten voor uitvoering van de Wsw bij ongewijzigd beleid, waarbij wel wordt uitgegaan van een geleidelijke kostenreductie (kosten van nietgesubsidieerde professionals en overige bedrijfskosten) bij het SW-bedrijf die evenredig is met het verlies aan netto toegevoegde waarde (NTW) door de krimp van het aantal Wsw-medewerkers. Voorziening beschut werk De kosten voor de nieuwe beschutte voorziening (nb: deze voorziening valt niet onder de huidige Wsw) zijn berekend op basis van de uitgangspunten die het wetsvoorstel invoering Participatiewet aanreikt. Hieruit valt af te leiden dat de nieuwe voorziening voor een groot deel door loonkostensubsidies zal worden bekostigd. Dat betekent dat een groot deel van de kosten voor de gemeenten ten laste zullen komen van het Inkomensdeel. Deze kosten zijn niet in het rekenmodel opgenomen. Alleen de kosten voor begeleiding van de mensen in de nieuwe beschutte voorziening worden ten laste gebracht van het ontschotte Participatiebudget. Deze kosten zijn in het model meegenomen. WWB Het voor re-integratie beschikbare deel van het ontschotte budget ontstaat door de kosten van de Wsw en de begeleidingskosten voor de nieuwe beschutte voorziening af te trekken van het totaal ontschotte Participatiebudget dat de gemeente ontvangt. Voor de ontwikkeling van het aantal bijstandscliënten is voor 2013 een prognose gemaakt op basis van CBS-cijfers tot en met oktober 2013. Vanaf het jaar 2014 is hiervoor uitgegaan van de nieuwste landelijke prognoses van het CPB, zoals ook opgenomen in de begroting 2014 van het Ministerie van SZW, gecorrigeerd voor het feit dat inmiddels is besloten dat huidige Wajongers met arbeidsvermogen niet overkomen naar de gemeenten. De CPB-cijfers zijn prognoses: de economische ontwikkeling zal erg belangrijk zijn voor de bestandsontwikkeling in de komende jaren. Instroom ex-Wajong Vanaf 2015 komen jonggehandicapten met arbeidsvermogen (nieuwe gevallen) onder de Participatiewet te vallen en hebben geen toegang meer tot de Wajong. Deze burgers komen dus onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten te vallen. Het effect hiervan op het aantal WWB-uitkeringen is bepaald op basis van de verdeling van de instroom in de Wajong over gemeenten in 2011 en 2012. Landelijk zullen vanaf 2015 jaarlijks naar verwachting zo’n 6.000 mensen die voorheen in aanmerking zouden komen voor de Wajong zich melden bij de gemeenten voor werk en/of inkomen. Deze 6.000 mensen zijn dus over gemeenten verdeeld op basis van de verdeling van de nieuwe instroom in de Wajong over gemeenten in 2011 en 2012. 4. Resultaten Uit het model volgt de ontwikkeling van de budgettaire ruimte voor arbeidsmarkttoeleiding/re-integratie van de doelgroep Participatiewet voor de komende jaren. De bezuinigingen van de Rijksoverheid worden duidelijk, maar ook het grote beslag dat de uitvoering van de sociale werkvoorziening legt op het ontschotte Participatiebudget. Het resterende budget voor re-integratie geeft een indicatief (het nieuwe verdeelmodel wordt dus nog onderzocht) budgettair kader voor de beleidsvoornemens van gemeenten voor de komende jaren. Het percentage van het ontschotte budget dat nodig is voor de Wsw (bij ongewijzigd beleid) en het resterende ontschotte Participatiebudget per huishouden met een WWB-uitkering wordt voor de gemeente vergeleken met de landelijk gemiddelden.
58
5. Specifieke toelichting gemeenten Rivierenland Tabel 1: Gemeente:
Gemeenten Rivierenland
Tabel 1 Gemeente 2013 117.242 8,8 21,7
Aantal inwoners van 20 - 65 jaar Taakstelling Wsw (AJ) per 1.000 inwoners 20 - 65 jaar Aantal WWB-ers per 1.000 inwoners 20 - 65 jaar
Gemiddeld landelijk 2013 25.023 9,0 34,6
Tabel 1 geeft een aantal grootheden weer in het basisjaar 2013: het aantal inwoners van 20 tot 65 jaar in de gemeente, de Wsw-taakstelling per 1.000 inwoners van 20 tot 65 jaar en het aantal WWB-uitkeringen per 1.000 inwoners van 20 tot 65 jaar. Dit is in de tabel afgezet tegen het landelijk gemiddelde. De Wsw-taakstelling per 1.000 inwoners van 15 – 64 jaar is voor de gemeenten in Rivierenland in 2013 net iets lager dan landelijk gemiddeld. Het aantal WWB-uitkeringen per 1.000 inwoners ligt in Rivierenland ruim eenderde lager dan landelijk gemiddeld. Tabel 2:
Gemeente:
Jaar 2013 2014 2015 2016 2017 2018
Gemeenten Rivierenland Aantal arbeidsjaren Wsw In € 1.000 1.033,5 1.044,9 1.020,5 963,1 905,5 851,0
Tabel 2 Dekking Dekking Kosten voor kosten Wsw kosten Wsw uitvoering uit (ontschot) uit algemene Wsw P-budget middelen 1) In € 1.000 In € 1.000 In € 1.000 26.800 26.800 0 27.172 27.172 0 26.537 26.537 0 25.045 25.045 0 23.546 23.546 0 22.130 22.130 0
1) Gemeentelijke bijdrage (Wsw) uit algemene middelen Deze tabel geeft de verwachte kosten voor de uitvoering van de huidige Wsw voor Rivierenland in de komende jaren. Aantal arbeidsjaren Wsw: voor 2013 en 2014 gebaseerd op de definitieve (2013) en voorlopige (2014) budgetverdeling Wsw zoals bekendgemaakt door het Ministerie van SZW. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de gemeenten in 2014 de taakstelling volledig invullen. Vanaf 2015 is de ontwikkeling gebaseerd op een jaarlijkse uitstroom van circa 6% van het aantal Wsw-medewerkers4. Kosten voor uitvoering Wsw: Rivierenland betaalt op dit moment geen gemeentelijke bijdrage voor de Wsw. Voor de jaren 2015 tot en met 2018 is aangenomen dat de Rivierenland per arbeidsjaar Wsw in totaal circa € 26.000 aan kosten per arbeidsjaar 4
Dit is de aanname in ons standaardmodel. In het maatwerkmodel gebruiken we gemeentelijke gegevens over de leeftijden van de Wsw-medewerkers om de uitstroom vanwege pensioen gemeentespecifiek te maken.
59
Wsw kwijt is. Dit is gelijk aan het kostenniveau in 2013 en 2014 5. Dit veronderstelt, gezien de bezuinigingen van de Rijksoverheid op het fictieve Wsw-budget, een toenemende gemeentelijke bijdrage (bovenop het fictieve Wsw-budget) van de gemeente vanaf 2015. Dekking kosten Wsw uit (ontschot) budget: in 2013 en 2014 mag de gemeente de gemeentelijke bijdrage aan de Wsw niet vanuit het SZW-deel van het Participatiebudget betalen. De dekking van de kosten voor de Wsw uit het budget voor re-integratie en Wsw is voor deze jaren dus gelijk aan het Wsw-budget dat voor die jaren aan de gemeente is toegekend. De gemeentelijke bijdrage wordt betaald uit algemene middelen van de gemeente. Vanaf 2015 mag de gemeente de gemeentelijke bijdrage voor de Wsw wel uit het ontschotte Participatiebudget betalen. In het rekenmodel is aangenomen dat dit (zowel voor de gemeenten in Rivierenland als landelijk) ook het geval zal zijn en dat vanaf 2015 de totale kosten voor de uitvoering van de Wsw uit het ontschotte Participatiebudget worden betaald. Tabel 3: Gemeente:
Jaar 2013 2014 2015 2016 2017 2018
Gemeenten Rivierenland
Participatiebudget SZWdeel In € 1.000 4.242 3.787 3.626 3.602 3.584 3.721
Fictief Wswbudget In € 1.000 26.800 27.172 25.975 23.984 22.051 20.256
Tabel 3
Totaal ontschot Pbudget In € 1.000 31.042 30.959 29.601 27.586 25.635 23.977
Dekking kosten voor uitvoering Wsw uit ontschot Pbudget In € 1.000 26.800 27.172 26.537 25.045 23.546 22.130
Kosten Wsw als % totaal ontschot budget % 86% 88% 90% 91% 92% 92%
Kosten Wsw als % totaal budget LANDELIJK % 76% 79% 85% 85% 86% 85%
Tabel 3 geeft enerzijds het totale beschikbare ontschotte Participatiebudget voor Rivierenland weer en anderzijds de kosten voor de uitvoering van de Wsw die uit dit ontschotte budget moeten worden betaald. Participatiebudget SZW-deel (voorheen werkdeel): voor 2013 gebaseerd op het definitieve budget 2013 en voor 2014 op het voorlopig toegekende budget 2014. Vanaf 2015 is aangenomen dat het budget voor gemeenten, bij gebrek aan informatie over de concrete effecten van een nieuw verdeelmodel Participatiebudget, zich evenredig/parallel ontwikkelt met het landelijk beschikbare budget. Het budget is vanaf 2015 inclusief de middelen die worden toegevoegd voor de nieuwe doelgroep Participatiewet, dus burgers die voorheen aanspraak zouden kunnen maken op de Wajong en/of gebruik zouden kunnen maken van de Wsw. Het OCW-deel in het Participatiebudget (landelijk circa 53 miljoen euro) is NIET meegenomen. Dit budget dient door de gemeenten verplicht te worden besteed bij ROC’s. Fictief Wsw-budget: dit deelbudget van het ontschotte budget is berekend door de verwachte taakstelling Wsw in arbeidsjaren voor Rivierenland in de verschillende jaren te vermenigvuldigen met het fictieve budget per arbeidsjaar Wsw in hetzelfde jaar, zoals weergegeven in de meest recente publicaties van het Ministerie van SZW. Het fictieve 5
Deze aanname veronderstelt dat de SW-uitvoeringsorganisatie vanaf 2015 de bedrijfskosten (de kosten voor niet-gesubsidieerde professionals en de materiële kosten) evenredig kan aanpassen aan de krimp van de Wsw-populatie en de daarmee verbonden afname van de omzet/netto toegevoegde waarde.
60
Wsw-budget per arbeidsjaar Wsw daalt met ingang van 2015 met circa € 550 per jaar tot circa € 22.700 in 2020 (zie ook de tweede tabel in paragraaf 3). Totaal ontschot Participatiebudget: dit is de optelling van de voorgaande twee kolommen in de tabel (namelijk het Participatiebudget SZW-deel en het fictieve Wsw-budget)6. Dekking van kosten Wsw uit ontschot Participatiebudget: overgenomen uit tabel 2. Kosten Wsw als % totaal ontschot budget: is berekend door de kosten voor uitvoering van de Wsw te delen door het totale ontschotte Partipatiebudget. Dus in 2013 en 2014 exclusief de eventuele gemeentelijke bijdrage (betaald uit algemene middelen) en vanaf 2015 is aangenomen dat de totale kosten voor de uitvoering van de Wsw worden betaald uit het ontschotte Participatiebudget. Uit de tabel blijkt dat Rivierenland in dat geval in 2015 90% en in 2018 92% van het ontschotte budget kwijt is aan de kosten voor de uitvoering van de Wsw. Kosten Wsw als % totaal ontschot budget LANDELIJK: geeft hetzelfde percentage maar dan voor Nederland als totaal. Rivierenland is een aanzienlijk hoger percentage van het Participatiebudget kwijt aan de Wsw dan landelijk gemiddeld. T.o.v. de jaren 2013 en 2014 wordt het verschil met het landelijk gemiddelde kleiner omdat is aangenomen dat de volledige kosten voor de Wsw uit het ontschotte Participatiebudget worden betaald. Dit heeft landelijk grote invloed (de landelijk gemiddelde gemeentelijke bijdrage ligt in 2012 en 2013 op circa € 1.500 per Wsw-arbeidsjaar). Voor Rivierenland is deze invloed nihil omdat de Rivierenland op dit moment geen gemeentelijke bijdrage aan de uitvoering van de Wsw betaalt. Er kan meer ruimte in het ontschotte budget worden gecreëerd wanneer de gemeenten in Rivierenland besluiten om vanaf 2015 een deel van de kosten voor de Wsw uit algemene middelen te gaan dekken. Figuur 1: Gemeente:
Gemeenten Rivierenland
Figuur 1
Totaal ontschot Participatiebudget en kosten uitvoering Wsw 35.000
Bedrag in € 1.000
30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0 2013
2014
2015
2016
2017
2018
Jaar Totaal ontschot P-budget
Dekking kosten voor uitvoering Wsw uit ontschot P-budget
6
Extra budgetten voor de gemeenten voor de verstrekking van loonkostensubsidie, zowel voor mensen die bij een reguliere werkgever gaan werken als voor mensen die in de nieuwe beschutte voorziening gaan werken, worden vanaf 2015 toegevoegd aan het Inkomensdeel WWB. Het Inkomensdeel WWB is geen onderdeel van dit rekenmodel.
61
Geeft voor Rivierenland de ontwikkeling (in € 1.000) van het ongedeelde Participatiebudget (blauwe lijn) en de kosten voor de uitvoering van de Wsw (rode lijn). Gebaseerd op de betreffende kolommen in tabel 3. Tabel 4: Gemeente:
Jaar 2013 2014 2015 2016 2017 2018
Gemeenten Rivierenland
Overblijvend budget na aftrek kosten Wsw In € 1.000 4.241 3.787 3.064 2.542 2.089 1.847
Kosten nieuwe voorziening beschut werken In € 1.000 0 0 68 229 391 544
Tabel 4 Vrij budget na aftrek kosten Aantal nieuwe uitkeringen beschutte WWB tot aan voorziening AOW-leeftijd In € 1.000 Aantal 4.241 2.547 3.787 2.883 2.996 3.048 2.312 3.139 1.698 3.161 1.303 3.196
Vrij budget per huishouden met WWBuitkering In € 1.666 1.314 983 737 537 408
Vrij budget per huishouden per WWBuitkering LANDELIJK In € 2.103 1.610 1.027 877 765 723
Overblijvend budget na aftrek kosten Wsw: het saldo van het totaal ontschot Participatiebudget en dekking kosten voor uitvoering Wsw uit ontschot Participatiebudget uit tabel 3. Kosten nieuwe voorziening beschut werken: aangenomen is dat Rivierenland een voorziening beschut werken opbouwt in de omvang van 1/3 van de uitstroom uit de Wsw ‘oude stijl’. Het lijkt erop dat dit voor de gemeenten geen verplichting is. Echter, het Ministerie heeft aangegeven dat de opbouw van een nieuwe voorziening beschut werken door gemeenten nauwkeurig zal worden gevolgd. Ook zullen gemeenteraden hierop mogelijk toezien. Per plek in de nieuwe voorziening beschut werken zijn € 8.500 aan begeleidingskosten aangenomen, conform gegevens in het wetsvoorstel Invoering Participatiewet. De loonkostensubsidie voor burgers die in deze voorziening worden geplaatst, wordt bekostigd uit het inkomensdeel WWB. Vrij budget na aftrek kosten nieuwe beschutte voorziening: dit is het saldo van de voorgaande twee kolommen in de tabel, dus: ‘Overblijvend budget na aftrek kosten Wsw’ minus ‘Kosten nieuwe voorziening beschut werken’. Aantal personen met WWB-uitkering tot aan AOW-leeftijd: voor Rivierenland is eerst het effect van de overkomst van een deel van de jonggehandicapten (nieuwe instroom met arbeidsvermogen vanaf 2015) naar de gemeenten bepaald. Dit op basis van de verdeling van de instroom in de Wajong in 2011 en 2012 over gemeenten. Voor het overige WWBbestand is vanaf 2014 een zelfde ontwikkeling aangenomen als landelijk (gebaseerd op voorspellingen van het Centraal Planbureau). De weergegeven cijfers over het aantal WWB-uitkeringen zijn jaargemiddelden. Voor alle duidelijkheid: het gaat niet om het aantal personen met een uitkering (inclusief partners) maar om het aantal uitkeringen. Vrij budget per huishouden met WWB-uitkering = ‘Vrij budget na aftrek kosten nieuwe beschutte voorziening’ gedeeld door ‘Aantal uitkeringen WWB-uitkering tot aan AOWleeftijd’. Dat wil zeggen de twee voorgaande kolommen in de tabel door elkaar gedeeld. Vrij budget per huishouden met een WWB-uitkering LANDELIJK: idem, maar dan landelijk gemiddeld.
62
Figuur 2: Gemeente:
Gemeenten Rivierenland
Figuur 2
Vrij P-budget per huishouden met WWB-uitkering (na aftrek kosten Wsw en nieuwe beschutte voorziening) 2.500
Bedrag in €
2.000
1.500
1.000
500
0 2013
2014
2015 Gemeente
Jaar
2016
2017
2018
Landelijk
Geeft de laatste twee kolommen uit tabel 4 grafisch weer. Enerzijds het vrije Participatiebudget per WWB-uitkering voor Rivierenland (rode lijn) en anderzijds het vrije Participatiebudget per WWB-uitkering landelijk (blauwe lijn). Uit de figuur en ook tabel 4 blijkt dat Rivierenland in 2015 een iets lager vrij budget per huishouden met een WWB-uitkering heeft dan landelijk gemiddeld. Vanaf 2016 gaat dit voor Rivierenland in toenemende mate ongunstig afwijken van het landelijke gemiddelde. De oorzaak hiervoor is dat Rivierenland vanaf 2015 naar verwachting een groter effect zal ondervinden van de toestroom van jonggehandicapten met arbeidsvermogen dan landelijk gemiddeld7. Hierdoor neemt het WWB-bestand van de Rivierenland in de periode 2015 – 2018 sterker toe dan landelijk. Mogelijkheden De gemeenten in Rivierenland kunnen trachten meer ruimte in het Participatiebudget te creëren door: te kijken naar mogelijkheden om de kosten per Wsw-arbeidsjaar te verminderen; uit algemene middelen bij te gaan dragen aan de kosten voor de uitvoering van de Wsw; (meer) gebruik te maken van ESF-middelen; werkgevers eerder betrekken bij arbeidsmarkttoeleiding van de doelgroep Participatiewet en allianties sluiten met werkgevers; SROI intensiveren.
7
Het aandeel van Rivierenland in de landelijke instroom in de Wajong was in 2011 en 2012 aanzienlijk hoger dan het aandeel van Rivierenland in het landelijke aantal WWB-uitkeringen. Daarom zal Rivierenland vanaf 2015 een relatief sterk effect ondervinden van de toestroom van jonggehandicapten met arbeidsvermogen (mensen die in de huidige situatie aanspraak zouden kunnen maken op de Wajong).
63
Bijlage 6. Toelichting experimenten
Toelichting experimenten Welzijn 2.0 Clustering maatschappelijk organisaties stimuleren In vooral Zaltbommel en in mindere mate in Ochten is een clustering van maatschappelijke organisaties waarneembaar rondom initiatieven die vernieuwend opereren. Ook Dynamiek heeft de droom ooit nog eens in een pand te zitten waarin diverse maatschappelijke organisaties gehuisvest zijn zodat snel verbindingen kunnen worden gelegd. Dat toegankelijk en laagdrempelig is voor burgers. Voorbeelden zijn clustering van activeringscentra, vrijwilligerssteunpunten, bibliotheken, politie, sociale ondernemers, woningbouwcooperaties etc. Wellicht kan een experiment worden gestart waarin dit wordt gestimuleerd. Preventie: Bijstand in de genen? Focus op jeugd. Een aantal geïnterviewden merkt op dat er verbanden zijn tussen inwoners die nu in de bijstand zitten en hun kinderen die bekend zijn bij leerplicht. Of bij de politie. Het zou interessant zijn als het preventieve beleid hier al op is gericht. In Culemborg worden bijvoorbeeld jongeren intensief gecoacht om perspectief geboden. Preventie: armoedebeleid: hoe voorkom je schulden? In Zaltbommel investeert men momenteel in armoedebeleid. De gemeente trekt zich terug en andere organisaties nemen hierin een stevigere rol. Het zou interessant zijn als er ook meer onderzoek komt naar hoe schulden kunnen worden voorkomen. Daarnaast
64
kunnen WWB-ers ook ingezet worden als schuldhulpverleners. Dit project is opgezet in de Amsterdamse wijk Holendrecht. Taal als barrière tegengaan Een aantal geïnterviewden geven aan dat taal vaak een barrière is om arbeid te verrichten. Hier zou meer in geïnvesteerd moeten worden. Niet alleen in het aanleren van de Nederlandse taal maar ook om laaggeletterdheid tegen te gaan. Hierop rust nog vaak een groot taboe. In de regio Rivierenland geven veel initiatieven Nederlandse les. Het zou mooi zijn als er bijvoorbeeld een vaste pool docenten komt. Daarnaast zou het prettig zijn als taal niet het doel vormt maar gekoppeld wordt aan het uitvoeren van activiteiten, al dan niet gericht op werk. Toelichting experimenten Leefbaarheid 2.0 Voorzieningen in nabijheid, waardoor zelfredzaamheid wordt bevorderd, mogelijk maken Een geïnterviewde wees op het volgende: “ We hebben mono functionele woonwijken gecreëerd. Wijken met alleen de functie wonen. Alles is ingericht op voorkomen van overlast. Zo is bijvoorbeeld de horeca gecentraliseerd op één plek. Op zich gaat het goed met deze horeca. Het neveneffect is dat de AWBZ instelling die zich middenin de wijk bevindt een horecagelegenheid wil openen zodat mensen men en beperking eten kunnen klaarmaken voor buurtbewoners. Maar dat mag niet. Kijkend naar zelfredzaamheid, dan willen we dat mensen langer thuis blijven wonen. Om dit te kunnen bereiken dienen mensen wel voorzieningen in hun nabijheid te hebben. Dit stat dus haaks op elkaar: wat we in het verleden hebben gebouwd leidt tot frictie kijkend naar de huidige doelstellingen. Er moet meer ruimte komen in beleid en de uitvoering daarvan.” Een experiment zou zijn om te kijken hoe dit mogelijk kan worden gemaakt en hoe bestaande wet en regelgeving dient te worden aangepast. Reductie energiekosten overheidsgebouwen, meer budget re-integratie De overheid heeft en financiert veel instellingen. Een grote kostenpost van deze gebouwen is het energieverbruik. Er zijn tegenwoordig vernieuwende technologieën die het energieverbruik sterk reduceren of mogelijkheden bieden zelf energie op te wekken. Denk aan zonnepanelen, windmolens, isolatie, verwarming door middel van infrarood (en dus elektriciteit) in plaats van verwarming door gas. Het vergt wellicht eenmalig een duurdere investering om gebouwen te isoleren danwel zelfvoorzienend te maken m.b.t. energie. Maar dat betekent ook dat de komende jaren de energierekening flink naar beneden gaat. Het rendement op de langere termijn is dus groter. En dit rendement kan weer voor andere activiteiten worden ingezet, bijvoorbeeld re-integratie. De gemeenten kunnen ook voorwaarden hierover opnemen in hun inkoopvoorwaarden. Een mooi voorbeeld is Texel. Dit eiland heeft het voornemen om in 2020 op energiegebied zelfvoorzienend te zijn. Zie www.urgenda.nl Toelichting experimenten inclusieve samenleving 2.0 Stichting Flextentie Stichting Flextentie biedt een computertool waarin werkgevers klussen kunnen plaatsen. Bestemd voor diegenen die toe zijn aan re-integratie en zo werkervaring op kunnen doen. Dus zonder dat de werkgever een dienstverband aanbiedt. Het is gericht op uitkeringsgerechtigden die willen werken. De werkgever betaald 10 euro per euro. 1 euro gaat naar werkzoekende, tot max. 1500 euro per jaar. Er gaat geld naar de stichting om dit initiatief te kunnen vormgeven (zonder winstoogmerk) en de rest gaat terug naar de gemeente: inverdieneffect uitkering. Het andere uitzendbureau
65
Het idee is ontstaan vanuit de RIW (WAPR) het andere uitzendbureau vorm te geven. Zij verloont de doelgroep en ontzorgt werkgevers. Hiervoor vraagt zij een reëel tarief aan werkgevers. Dit zou ook met werkgevers uit de regio opgezet kunnen worden. Zij kunnen dan bijvoorbeeld korting krijgen op het inleentarief. Benutting kracht WW-ers Meerdere geïnterviewden merken op het jammer te vinden dat de wet weinig ruimte biedt om de kracht van WW-ers te benutten. Het is wettelijk verboden dat zij werk verrichten waarbij niet de intentie is dat zij regulier uitstromen bij de betreffende werkgever. Terwijl zij juist bijvoorbeeld voor het oefenen van de Nederlandse taal kunnen worden ingezet. Hier zou in de wet meer ruimte voor moeten komen. Preventie instroom? Uit de cijfers van Werkportaal blijkt dat van de mensen die worden aangemeld bij Werkportaal, nog voordat ze in traject zijn, velen al werk hebben gevonden. Blijkbaar is push om niet bij Werkportaal in traject te komen ook groot. Het zou interessant zijn hier verder onderzoek naar te doen. Hoe kunnen we deze preventieve kracht versterken? E-dienstverlening (bv. jobcoaching) Een geïnterviewde vergeleek de dienstverlening van de toekomstige RIW met bedrijven als Bol.com die 24 uur per dag open zijn. Dit soort dienstverlening zou ook meer van toepassing kunnen zijn op de manier hoe de RIW haar dienstverlening aanbiedt aan werkgevers en inwoners met een uitkering. Bijvoorbeeld een online werkgeversloket dat tot ‘s avonds 20.00 open is en chatten met je jobcaoch. Online participatiemarktplaats Een aantal geïnterviewden noemt grote behoefte te hebben aan inzicht in alle activiteiten die in de stad, wijk, dorpskern plaatsvinden. Er is nu geen overzicht om inwoners naar door te verwijzen. Het zou interessant zijn als er een tool kan worden ingericht, bijvoorbeeld online, waar mensen hun activiteiten op kunnen posten en dat voor iedereen toegankelijk is. Mogelijk kan dit leiden tot een online participatiemarktplaats waar iedereen activiteiten en hulpvragen op post. SROI – Social Return On Investment Het inkoopbeleid biedt vele mogelijkheden om impulsen te geven aan de markt. Of het niet gaat om het verstrekken van opdrachten met daarin de eis dat een bepaald deel van het werk wordt verricht met mensen tot een afstand tot de arbeidsmarkt of of een andere manier een tegenprestatie wordt verwacht. De gemeentelijke overheid kan door het aanpassen van haar inkoopbeleid de bewustwording van de diegenen met wie zij zaken doet beïnvloeden. En zo ook zelf meer en meer het goede voorbeeld geven. Toelichting experimenten Economie 2.0 Sociaal ondernemen Bedrijvigheid richt zich steeds meer op niet alleen financieel maar ook maatschappelijk rendement. Sociaal ondernemen neemt de laatste jaren een vlucht. Op de site www.sociaalondernemen.nu staan per regio de diverse bedrijven en organisaties die sociaal ondernemen vermeld. De gemeenten in de regio Rivierenland zou er goed aan doen sociaal ondernemen in de regio te promoten. Deze ondernemers zijn veelal op zoek naar nieuwe verbindingen, bijvoorbeeld het bewust inzetten van mensen met een beperking of het werken met duurzame materialen, en het simuleert de creativiteit in de regio. Zie ook het rapport: http://social-enterprise.nl/wp-content/uploads/2014/03/Desocial-enterprise-als-businesspartner-van-de-gemeente-digitaal.pdf Voorkomen werkloosheid
66
In samenwerking met werkgevers kan worden gekeken hoe kan worden voorkomen dat inwoners werkloos worden. Social impact bonds Een social impact bond is een financieringsarrangement. Het primaire doel van een SIB is investeerders, banken, overheden en sociaal ondernemers te verbinden aan een maatschappelijke doelstelling, bijvoorbeeld de preventieve aanpak van sociale problemen van burgers. Op basis van een onderliggend prestatiecontract, worden kostenbesparingen voor de publieke sector gerealiseerd die (gedeeltelijk) in een later stadium worden uitbetaald aan de betrokken partijen. Voor de uitvoerders, veelal sociaal ondernemers die de daadwerkelijke activiteiten uitvoeren, vormen SIB’s een kans om hun succesvolle lokale aanpak op te schalen tegen vooraf beschikbaar gestelde (voor)financiering. Kortom, een SIB biedt een impuls voor het aantrekken van financiering uit de private markt, het beperken van het financieel risico van de overheid, het realiseren van meetbare maatschappelijke effecten en kostenbesparingen voor de overheid. Ondernemers eigenaar in re-integratie burgers Een geïnterviewde geeft het volgende aan: “Een ander idee is ondernemers zelf meer ruimte te geven de re-integratie vorm te geven. Veel ondernemers hebben ideeën op de plank liggen, maar geen tijd en/ of geld om het op te pakken en uit te werken. Het zou mooi zijn als we deze ideeën kunnen linken aan bijv. WWB-ers die zelf een bedrijf willen opstarten. We hebben hier gebouwen leeg staan in de regio. Het zou mooi zijn om te kijken of deze ideeën tot wasdom kunnen komen en het zou bij kunnen dragen aan de economische activiteiten die in de regio plaatsvinden.” Toelichting experimenten Zorg 2.0 Obesitas Uit onderzoek komt naar voren dat in de regio Rivierenland inwoners meer dan gemiddeld leiden aan obesitas. Dit maakt ze minder gezond en mogelijk leidt dit dus ook tot minder participatie. Interessant zou zijn wanneer de gemeenten, de zorgverzekeraar, zorginstelling maar wellicht ook scholen en werkgevers gericht samen kunnen werken aan het tegengaan van obesitas. Key ring starten? Een key ring is een Engels initiatief. Gebaseerd op het uitgangspunt om mensen met een (vrij grote) beperking te laten wonen in hun eigen huis maar hun talenten en vermogens met elkaar en anderen in de lokale samenleving te delen. In ieder netwerk is er een vrijwilliger. Deze ziet de leden regelmatig en helpt de groep. Professionals ondersteunen waar nodig. Een dergelijk ondersteund “leef netwerk” bestaat uit 10 huizen. In 9 daarvan leven mensen die hulp nodig hebben. De vrijwilliger leeft in de tiende. Zie https://www.keyring.org/what-is-keyring Samenwerking zorgverzekeraar en zorgverlener gericht op deelname aan samenleving Het komt regelmatig voor dat mensen beperkingen opwerpen om niet te hoeven werken. Als met bijvoorbeeld een zorgverlener ervoor gezorgd kan worden dat deze (deels) worden opgeheven danwel de zorgverlener meedenkt om iemand richting arbeid te bewegen dan zou dat een hele winst zijn. De zorgverzekeraar kan hier ook baat bij hebben, want deelnemen leidt veelal tot een betere gezondheid.
67
Bijlage 7. Bronnen Ernst & Young (2013), Social impact bonds. Een verkenning naar de kansen van een innovatief financieringsinstrument. Inspectie SZW (2012), Werken met beperkingen. Van arbeidsbeperking tot arbeidsmogelijkheden. Invoering WMO via http://www.invoeringwmo.nl/ Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid (2014), Relatie tussen Participatiewet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), kamerbrie van 10 januari 2014. Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid (2014), Zevende nota van wijziging Participatiewet. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2014), Regiobijeenkomst WMO 2015. Februari 2014. Via http://www.invoeringwmo.nl/content/transitie-naar-een-betrokkensamenleving Nationaal Kompas Volksgezondheid 2014, via http://www.nationaalkompas.nl/participatie/samenhang/ Raad van State (2013), Jaarverslag over 2012. Radaradvies via http://www.radaradvies.nl/producten/voor_en_door_methodiek/83 Regio Rivierenland (2014), Concept Meerjarenbeleidsplan RIW. Samen werken en verbinden. Versie april 2014. Regio Rivierenland (2013), Contouren voor een sociaal Rivierenland. De samenredzame samenleving. Regio Rivierenland (2012), Inhoudelijk model voor een regionale infrastructuur werk & inkomen. Regio Rivierenland (2013), Organisatorisch model voor een Regionale Infrastructuur Werk en Inkomen in de regio Rivierenland. Regio Rivierenland (2011), Programma Participerend Rivierenland 2010-2014. Regioplan (2012), Vakkundig aan de slag. Een onderzoek naar vakmanschap in de gemeentelijke re-integratiesector. Rotmans (2012), In het oog van de orkaan – Nederland in transitie. Rotmans (2014), Een verandering van tijdperken. Wat betekent dat voor jullie?. College Transitiemanagement, februari 2014.
68