RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
Algemeen ALG/1
Samenwerking associatie- en alliantiepartners
INTEGRATIE VAN DE ACADEMISCHE HOGESCHOOLOPLEIDINGEN IN DE UNIVERSITEIT GENT
Stand van Zaken
versie 26.03.2012
RvB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.1
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL ................................................................................................................................................................................. 2 SITUERING ....................................................................................................................................................................................... 3 I. Ontwikkelingen op Vlaams niveau ................................................................................................................................. 4 1. Proces ......................................................................................................................................................................... 4 2. Inhoudelijke aspecten............................................................................................................................................... 5 II. Voorbereidingen Universiteit Gent-Hogeschool Gent.......................................................................................14 Algemeen kader..................................................................................................................................................................14 1. Onderzoek & Valorisatie ........................................................................................................................................14 2. Onderwijs..................................................................................................................................................................16 3. Personeel .................................................................................................................................................................20 4. Gebouwen en infrastructuur ..................................................................................................................................22 5. Financiën ..................................................................................................................................................................25 6. Sociale voorzieningen ............................................................................................................................................27 7. School of Arts ..........................................................................................................................................................27 III. Voorbereidingen Universiteit Gent-Arteveldehogeschool.................................................................................28 IV. Voorbereidingen Universiteit Gent-Hogeschool West-Vlaanderen.................................................................29 1. Onderzoek & valorisatie .........................................................................................................................................29 2. Onderwijs..................................................................................................................................................................30 3. Personeel .................................................................................................................................................................32 4. Gebouwen en infrastructuur..................................................................................................................................32 5. Financiën ..................................................................................................................................................................32 6. Sociale voorzieningen ............................................................................................................................................32 Bijlage 1: Integrerende hogeschoolopleidingen: een overzicht.......................................................................................33 Bijlage 2: Het integratiemodel van de UGent.....................................................................................................................36 1. Uitgangspunt: behoud en verdere ontwikkeling van de integrerende opleidingen.......................................36 2. Aansturing van het onderwijs vanuit de opleidingscommissies.......................................................................36 3. Integratie van de opleidingen in de bestaande faculteiten van de UGent .....................................................38 4. Integratie en participatie van het personeel in de UGent .................................................................................39
RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.2
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
SITUERING Het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering hebben met respectievelijk de motie van aanbeveling van 8 juli 2010 en de beslissing van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 een aantal fundamentele knopen doorgehakt in de discussie over de toekomstige structuur van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De motie en de beslissing kiezen duidelijk voor de integratie van de academische 1 opleidingen van de hogescholen in de universiteiten, en dit vanaf het academiejaar 2013-14. Om deze keuze voor een integratie van de academische ho geschoolopleiding in de universiteiten mogelijk te maken, moet de regelgeving met betrekking tot de universiteiten en de hogescholen op verschillende punten ingrijpend aangepast worden. Deze nota geeft in het eerste hoofdstuk een stand van zaken met betrekking tot deze aanpassing weer. Hoewel er nog geen sluitend regelgevend kader is, bestaat er bij de betrokken universiteiten en hogescholen, en zeker ook bij de Universiteit Gent en haar partnerhogescholen, toch een duidelijke sense of urgency. De geplande operatie is immers dermate ingrijpend, dat er – niet in het minst in het belang van de betrokken studenten en personeelsleden – met de voorbereidingen voor de integratie niet gewacht kan worden op het uitklaren van álle onduidelijkheden en de definitieve goedkeuring van het regelgevend kader op Vlaams niveau, ook al kunnen de nadere invulling van en eventuele wijzigingen aan dit kader een impact hebben op bepaalde aspecten van die voorbereidingen. Vanuit die context en voortbouwend op de nota die de Raad van Bestuur van de Universiteit Gent al in zijn vergadering van 19 februari 2010 besproken heeft, heeft de Raad van Bestuur van de Universiteit Gent daarom al in zijn zitting van 12 november 2010 een nota met “leidende principes” goedgekeurd. Die nota geeft aan langs welke lijnen de integratie van de academische hogeschoolopleidingen van de Arteveldehogeschool, de Hogeschool Gent en de Hogeschool West -Vlaanderen in de Universiteit Gent zou moeten verlopen. Volgend op de beslissing van de Raad van Bestuur van 12 november 2010 heeft de rector elk van de drie partnerhogescholen officieel uitgenodigd om de integratie langs deze lijnen voor te bereiden. Om deze voorbereidende werkzaamheden, die op diverse terreinen slaan en vaak erg specifiek zijn, toch enigszins gestructureerd te laten verlopen, heeft de Universiteit Gent met elke partnerhogeschool een intentieverklaring gesloten. De Raad van Bestuur van 10 november 2011 heeft zijn goedkeuring gehecht aan het voorgestelde “integratiemodel” voor de UGent (zie bijla ge 2) en heeft kennis genomen van de toenmalige stand van zaken van deze voorbereidende werkzaamheden. Tegelijk is aan de rector c.s. het mandaat gegeven om bepaalde standpunten in de onderhandelingen met elk van de drie partnerhogescholen in te nemen. Deze nota geeft weer welke vorderingen ter zake gemaakt zijn en welke (bijkomende) vraagstukken tijdens het overleg met de partnerhogescholen ondertussen zijn opgedoken.
1
Voor de stukken van het Vlaams Parlement, zie: www.vlaamsparlement.be/Proteus5/showParlInitiatief.action?id=598994&tabId=-682091350 Voor de stukken van de Vlaamse Regering, zie: www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/integratie/ RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.3
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
I.
ONTWIKKELINGEN OP VLAAMS NIVEAU
1. Proces De Vlaamse overheid heeft steeds vooropgesteld dat het regelgevend kader uiterlijk tegen de zomer van 2012 goedgekeurd zou moeten zijn. Zo houden de universiteiten en de hogescholen nog een volledig en inzake regelgeving stabiel jaar over om de daadwerkelijke integratie in het academiejaar 2013-14 voor te bereiden. Ten opzichte van haar oorspronkelijke schema heeft de overheid ondertussen enkele maanden vertraging opgelopen. De Vlaamse minister van Onderwijs maakt zich evenwel sterk dat de einddatum nog steeds gehaald kan worden. De volgende stappen in het proces zijn inmiddels al achter de rug: de voorbereidende fase voor dit regelgevende proces vond plaats tijdens het academiejaar 2010-11; op haar laatste zitting voor het zomerreces, op 15 juli 2011, heeft de Vlaamse Regering een “memorie van toelichting” goedgekeurd. In deze memorie van toelichting heeft zij de principes nader uitgewerkt die vervat liggen in de motie van aanbeveling van het parlement en de beslissing van de regering van een jaar eerder; de memorie van toelichting is vervolgens hertaald naar een voorontwerp van decreet. De Vlaamse Regering heeft op 23 december 2011 haar eerste principiële goedkeuring aan dit 2 voorontwerp gehecht; over het voorontwerp hebben de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR), de Vlaamse Raad voor Wetenschap & Innovatie (VRWI) en de Sociaal-Economische Raad voor Vlaanderen (SERV) 3 midden februari 2012 een advies uitgebracht. op 7 februari 2012 zijn de onderhandelingen met de sociale partners (instellingsbesturen en representatieve vakorganisaties) van start gegaan in het Vlaams Onderhandelingscomité (VOC) voor het Hoger Onderwijs. Deze onderhandelingen zijn afgerond op 20 maart 2012 en resulteerden voor de instellingsbesturen in een protocol van akkoord (met opmerkingen) dd. 23 maart 2012 en voor twee van de drie vakorganisaties in een protocol van niet-akkoord. op basis van de adviezen en de onderhandelingen heeft de Vlaamse Regering wijzigingen aan het voorontwerp aangebracht, dat zij op 23 maart 2012 een tweede keer principieel heeft goedgekeurd. Nu moeten nog de volgende stappen gezet worden: over het voorontwerp moet ook de Raad van State een advies uitbrengen. In principe is daar een maand de tijd voor. Nadat het advies is uitgebracht (gepland voor eind april 2012) en de nodige aanpassingen zijn gedaan, zal de regering zich een derde keer over het voorontwerp uitspreken vooraleer het als ontwerp aan het Vlaams Parlement overgemaakt kan worden; de volledige behandeling van het ontwerp in het Vlaams Parlement (voorstelling en bespreking van het ontwerp, eventuele organisatie van hoorzittingen, bespreking van amendementen en stemming in de Commissie Onderwijs; bespreking en stemming in de plenaire vergadering) moet dan afgerond worden tegen 4 juli 2012, zodat de regering het Integratiedecreet tegen haar zomerreces (midden juli 2012) kan bekrachtigen.
2
Merk op: om het decretale kader helemaal sluitend te maken, moet ook een bijzonder decreet met betrekking tot de Vlaamse Autonome Hogescholen (waaronder de Hogeschool Gent en de Hogeschool West -Vlaanderen) goedgekeurd worden. Over dat bijzonder decreet heeft de Vlaamse Regering zich nog niet uitgesproken en zijn ook nog geen teksten beschikbaar. Voor de goedkeuring van dit bijzonder decreet is een bijzondere meerderheid in het Vlaams Parlement noodzakelijk. 3 Voor het advies van de VLOR, zie: http://www.vlor.be/advies/advies -over-het-voorontwerp-van-integratiedecreet. Voor het advies van de VRWI, zie: http://www.vrwi.be/publicaties/advies -165. Voor het advies van de SERV, zie: http://www.serv.be/serv/publicatie/academische-opleidingen-hogescholen-universiteiten. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.4
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
2. Inhoudelijke aspecten Het voorontwerp van Integratiedecreet (zoals een tweede keer door de Vlaamse Regering principieel goedgekeurd op 23 maart 2012) valt uiteen in een aantal grote luiken, waarvan de belangrijkste aandachtspunten hieronder besproken worden:
Schools of Arts, structuurwijzigingen, opdracht van de associaties, taalregeling, personeel, financiering.
a) Schools of Arts Als algemene regel geldt dat alle academische hogeschoolopleidingen geïntegreerd worden in de universiteiten. Op die algemene regel worden evenwel twee uitzonderingen gemaakt: de in vele 4 opzichten unieke opleidingen in de nautische wetenschappen blijven in de Hogere Zeevaartschool , de kunstopleidingen (studiegebieden Audiovisuele & beeldende kunst en Muziek & podiumkunsten) blijven 5 in de hogescholen waar zij nu zitten. Het niet integreren van de kunstopleidingen hoeft evenwel niet te betekenen dat de verworvenheden van het academiseringsproces moeten worden opgegeven of dat de universiteiten geen enkele rol te spelen zouden hebben in het hoger kunstonderwijs. Het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering hebben in 2010 duidelijk opgeroepen om het academiseringsproces van deze opleidingen voort te zetten en daartoe een band tussen de kunstopleidingen en de universiteit te behouden. Om de eigenheid van het hoger kunstonderwijs in de verf te zetten en die band mogelijk te maken, hebben zij voorgesteld om “Schools of Arts” te creëren, een structuur binnen de hogescholen die met een hoge graad van autonomie de kunstopleidingen moet aansturen en in het bestuur waarvan ook de geassocieerde universiteit moet deelnemen. De artikels 2 tot en met 10 van het voorontwerp van Integratiedecreet gaan over de oprichting van dergelijke Schools of Arts; ook de andere luiken van het voorontwerp bevatten bepalingen die specifiek voor de Schools of Arts bedoeld zijn en veelal logisch voortvloeien uit de eigenheid van het hoger kunstonderwijs of de keuze voor deze specifieke figuur. Hoewel niet iedereen overtuigd lijkt van de meerwaarde van dergelijke Schools of Arts, lijkt de figuur toch als verworven beschouwd te mogen worden. De discussie over het percentage vertegenwoordigers in het bestuur van de Schools of Arts dat voor de universiteit voorbehouden zou blijven (in het voorontwerp: te situeren tussen 30% en 49%), heeft niet tot wijzigingen aan de teksten geleid. De UGent kon zich van in den beginne al vinden in het voorstel van de overheid en heeft zich in deze discussie niet geprofileerd. b) structuurwijzigingen Dit luik van het Integratiedecreet beoogt het Structuurdecreet zo aan te passen dat de universiteiten daadwerkelijk de academische hogeschoolopleidingen kunnen “ontvangen” en van de hogescholen het recht overnemen om deze opleidingen aan te bieden en er diploma’s voor uit te reiken.
4
De Hogere Zeevaartschool behoort tot de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen. Inzake integratie raakt dit de UGent niet direct. 5 In de AUGent biedt enkel de HoGent opleidingen in deze studiegebieden aan. Zie hoofdstuk II, punt 7. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.5
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
Concreet betreffen de artikels 11 tot en met 43 van het voorontwerp van Integratiedecreet o.a.: de toekenning van het recht aan hogescholen om zich in het Engels “University College” te noemen – wat in feite louter een bekrachtiging van een al enkele jaren bestaande praktijk inhoudt (art. 11/1); een aanpassing van de algemene zending van respectievelijk universiteiten en hogescholen (art. 12-13); een aanpassing van de lijst met studiegebieden die vanaf het academiejaar 2013-14 door respectievelijk universiteiten en hogescholen aangeboden kunnen worden (art. 14 en 16); 6 een herschikking van een aantal opleidingen naar een ander studiegebied (art. 15) ; de verplichting voor de universiteiten en hogescholen om in het kader van de overdracht van opleidingen onderling overeenkomsten te sluiten m.b.t. het personeel, de terbeschikkingstelling en het gebruik van infrastructuur en onroerende goederen en de onderlinge financiële 7 regelingen (art. 16, punt 2°, nieuw in te voegen §6) ; de verplichting voor de universiteiten om in een regeling te voorzien voor de studenten die hun opleiding in de hogeschool begonnen waren en deze aan de universiteit zullen afwerken, zodat bv. verworven credits en toegekende vrijstellingen zeker niet verloren gaan (art. 16, punt 2°, nieuw in te voegen §7); een aanpassing van de exhaustieve lijst per universiteit of hogeschool die aangeeft in welke studiegebieden en in welk arrondissement of vestiging de betrokken instelling onderwijsbevoegdheid heeft en op grond daarvan bachelor- en/of masteropleidingen mag inrichten en de bijhorende diploma’s mag uitreiken (art. 20 t.e.m. 42/1); de schrapping van de mogelijkheid voor de hogescholen om in het studiegebied Handelswetenschappen & bedrijfskunde nog een specifieke lerarenopleiding in te ri chten (art. 43); de afschaffing van de mogelijkheid om na de integratie en de aanpassing van onderwijsbevoegdheden nog samen met één of meerdere hogescholen een master-na8 professionele-bachelor in te richten en daarvoor gezamenlijk het diploma uit te reiken (art. 46) . Vermeldenswaard is hier dat de overheid ervoor gekozen heeft om de bestaande studiegebieden te behouden: de academische hogeschoolopleidingen integreren met andere woorden niet in één van de 9 bestaande studiegebieden voor het universitair onderwijs, maar blijven in hun eigen studiegebied.
6
Geen enkele van deze herschikkingen heeft direct betrekking op de (A)UGent. Het gaat concreet over een aantal professionele bachelors van de Erasmushogeschool (Beeld – Geluid – Montage) die van het studiegebied IWT naar het studiegebied Beeldende & audiovis uele kunst overgeheveld worden; dat is een oude eis van de hogeschool, die op zich niets met de integratie te m aken heeft; het academiserend studiegebied Gezondheidszorg wordt leeg geschreven: aangezien de opleidingen REVAKI opgaan in de universitaire REVAKI-opleidingen (zie ook hierna), blijft er maar één opleiding in dit studiegebied over: de bachelor- en masteropleiding in Milieu & Preventiemanagement van de HUB-Ehsal. Deze opleiding wordt overgeheveld naar het universitaire studiegebied Sociale Gezondheidswetenschappen. de bachelor- en masteropleiding Conservatie & Restauratie van de Artesis Hogeschool Antwerpen wordt uit het studiegebied Audiovisuele & beeldende kunst gehaald en komt in een studiegebied sui generis, met het oog op integratie in de Universiteit Antwerpen. 7 Het zijn onder andere deze aspecten die de UGent samen met haar partnerhogescholen voorbereidt in de verschillende thematische werkgroepen; zie de volgende hoofdstukken van deze nota. 8 Ook de UGent en haar partnerhogescholen zijn betrokken bij ee n aantal van die masteropleidingen-naprofessionele-bachelor. Dit wordt specifiek behandeld in de laatste alinea van bijlage 1. 9 Voor de (A)UGent is er één relevante uitzondering op dit principe: de (hogeschool)opleidingen in de revalidatiewetenschappen en kinesitherapie (REVAKI) blijven niet in het (hogeschool)studiegebied Gezondheidszorg, maar worden na de integratie ondergebracht in het (universitaire) studiegebied Bewegings - en revalidatiewetenschappen. Gezien de specifieke situatie van deze opleidinge n, die in het Vlaamse onderwijslandschap net in Gent het meest duidelijk tot uitdrukking komt, ware het een onmogelijke situatie geweest RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.6
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
Bovendien opteert de overheid er uitdrukkelijk voor om de universiteiten maar onderwijsbevoegdheid te geven in de mate waarin en op de locatie waar de hogescholen deze momenteel reëel uitoefenen. Bij wijze van illustratie: hoewel de Hogeschool West-Vlaanderen voor het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie in theorie onderwijsbevoegdheid in Brugge, Kortrijk en Oostende heeft, krijgt de Universiteit Gent die bevoegdheid enkel voor de vestigingsplaats Kortrijk – omdat de Hogeschool West-Vlaanderen op dit ogenblik enkel daar opleidingen in de industriële wetenschappen aanbiedt. Om het tactische verplaatsen van opleidingen in de aanloop naar de integratie te vermijden, heeft de overheid eerder al de lijst van opleidingen en vestigingsplaatsen “bevroren”. In die zin was het bijzonder storend dat de opsomming van onderwijsbevoegdheden die de universiteiten na de integratie kunnen uitoefenen, niet zonder fouten gebleven was. Zo zou de KULeuven volgens het voorontwerp de bevoegdheid “erven” om in Brugge een masteropleiding in de revalidatiewetenschappen en kinesitherapie aan te bieden (art. 20, §11), terwijl de huidige inrichter, de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende (KHBO), deze masteropleiding enkele jaren geleden al stopgezet heeft. In de op 23 maart 2012 goedgekeurde versie van het voorontwerp is dit rechtgezet; de KULeuven heeft overigens erkend dat het eerste voorontwerp op dat vlak niet de reële situatie weergaf. Een meer heikele en vooralsnog onopgeloste kwestie is dat de overheid, in weerwil van de gedecreteerde “bevriezing” van opleidingen en vestigingsplaatsen, alvast instemt met een nog op een nadere datum te bepalen verplaatsing naar Brugge van de opleidingen in de industriële wetenschappen die de KHBO momenteel nog in Oostende inricht (art. 20, §5, tweede lid). De UGent, daarin gesteund door de verschillende geledingen in de VLOR maar uitdrukkelijk níet door de vertegenwoordigers van de KULeuven, die ter zake zelfs een minderheidsstandpunt hebben laten opnemen in het VLOR-advies, eist dat deze bepaling geschrapt wordt óf dat de UGent, naar analogie met de bepaling voor de KULeuven, in de toekomst ook bepaalde academische opleidingen in Brugge kan aanbieden. Vooralsnog heeft de overheid niet aangegeven op één van deze mogelijkheden te willen ingaan. c) opdracht van de associaties Artikel 44 van het voorontwerp van Integratiedecreet schrapt artikel 100 van het Structuurdecreet, dat bepaalt dat universiteiten en hogescholen hun onderwijsbevoegdheid aan de associatie kunnen overdragen. Zo wordt vermeden dat de grotere transparantie in de onderwijsstructuur die de integratie moet bewerkstelligen (overal en tegelijk het verplichte model “professioneel gerichte opleidingen en hoger kunstonderwijs enkel in de hogescholen, academisch gerichte opleidingen enkel aan de universiteiten”), deels teniet zou worden gedaan doordat links of rechts een nieuw type aanbieder opstaat – de associatie. Artikel 45 van het voorontwerp van Integratiedecreet actualiseert de opdracht van de associaties en de lijst met bevoegdheden die de partnerinstellingen aan hun associatie moeten overdragen. Verschillende instellingen, waaronder ook de UGent en haar hogeschoolpartners, hebben de overheid gevraagd dat deze lijst met over te dragen bevoegdheden ofwel geen dwingend karakter zou hebben, ofwel ingekort zou worden. Vooralsnog heeft de overheid niet aangegeven op één van deze mogelijkheden te willen ingaan.
om dezelfde opleidingen in twee verschillende studiegebieden te moeten rangschikken. Merk op dat de universiteiten Antwerpen en Limburg, die voorheen géén onderwijsbevoegdheid in dit studiegebied hadden maar wel de REVAKI-opleiding van respectievelijk de Artesis Hogeschool Antwerpen en de Provinciale Hogeschool Limburg overnemen, uitdrukkelijk enkel voor het deel Revalidatiewetenschappen onderwijsbevoegdheid krijgen: zij krijgen door deze operatie met andere woorden niet het recht om in de toekomst eventueel een opleiding in de lichamelijke opvoeding en de bewegingswetenschappen in te richten. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.7
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012 10
Merk op: om dit luik van het Integratiedecreet ook op de Vlaamse Autonome Hogescholen uitwerk ing te laten hebben, is een bijzondere meerderheid in het Vlaams Parlement noodzak elijk . Aangezien de regering en het parlement uitdruk k elijk k iezen voor één model voor het hele Vlaamse hogeronderwijslandschap, betek ent dit dat de hele integratie staat of valt met deze bijzondere meerderheid. d) taalregeling Hoewel de decretale voorschriften met betrekking tot de onderwijstaal in het hoger onderwijs inhoudelijk geen raakvlak hebben met de integratie, is het toch de uitdrukkelijke wens van de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement om naar aanleiding van dit voorontwerp van Integratiedecreet ook een aantal 11 aanpassingen aan de taalregeling door te voeren. De universiteiten en de hogescholen zijn daar overigens al langer vragende partij voor. Deze aanpassingen, behandeld in de artikels 47 tot en met 68 van het voorontwerp van Integratiedecreet, beogen een “verstandige” versoepeling van de huidige taalregeling: het is niet de bedoeling om het Nederlands als onderwijstaal rück sichtslos door het Engels te vervangen, maar wel om meer anderstalig onderwijs mogelijk te maken waar dat functioneel is en wenselijk voor de internationalisering van ons hoger onderwijs. De meest in het oog springende aanpassingen in die zin zijn de uitbreiding van de mogelijkheid om in Nederlandstalige bacheloropleidingen anderstalige opleidingsonderdelen te programmeren (van 10 naar 18,33% - zie artikel 49) en het versoepelen van de verplichting om voor anderstalige masteropleidingen een Nederlandstalig equivalent in te richten (waar de instelling dit Nederlandstalige equivalent nu zelf moet organiseren, zal in de toekomst een equivalent elders in Vlaanderen volstaan en zal in uitzonderlijke gevallen zelfs geen Nederlandstalig equivalent nodig zijn – zie artikel 50). Tegelijk hangt deze versoepeling samen met een aantal voorwaarden inzake kwaliteit en democratisering die er voorheen niet waren. Zo worden harde eisen gesteld aan het 12 taalbeheersingsniveau van docenten (die de taal waarin zij doceren, minstens op het ERK-niveau C1 moeten beheersen; anderstalige docenten die niet in het Nederlands doceren, moet en op een termijn van ten hoogste drie jaar ook minstens het ERK-niveau B2 voor Nederlands halen om actief aan alle aspecten van het universitaire leven te kunnen deelnemen – zie artikel 60). Daarnaast moeten studenten in hun curriculum taalbegeleidingsmaatregelen aangeboden krijgen (zoals bijvoorbeeld gratis taalcursussen of in de anderstalige opleidingsonderdelen geïntegreerde taalbegeleidingsmaatregelen) als zij minstens één anderstalig opleidingsonderdeel willen of moeten volgen, of als zij voor een anderstalige opleiding inschrijven (zie artikel 61). Ook anders dan in de huidige taalregeling wordt dit alles gekoppeld aan strikte definities (“als meer dan de helft van de aangeboden opleidingsonderdelen in het modeltraject van een opleiding in een andere taal wordt gedoceerd, wordt de opleiding beschouwd als een anderstalige opleiding” – zie artikel 49), 10
De groep van hogescholen die vroeger, net zoals de Universiteit Gent, (deels) tot het rijks - en later gemeenschapsonderwijs behoorden, zoals de Hogeschool Gent en de Hogeschool West-Vlaanderen. 11 Dit gebeurt overigens niet voor het eerst: ook bij de invoering van de bachelor/masterst ructuur (het Structuurdecreet van 2003) was dit het geval. 12 ERK staat voor Gemeenschappelijk Europees Referentie Kader voor Talen. Het ERK is een op Europees niveau afgesproken raamwerk dat probeert om de aanduiding van de niveaus van taalbeheersing te standaardiseren en waar ook het UCT van de UGent mee werkt. Het ERK begint op niveau A1 (absoluut beginner) en eindigt op niveau C2 (sterk gevorderd – niveau moedertaal benaderend). C1 is een hoog niveau, maar niet onbereikbaar. Hetzelfde niveau wordt overigens geëist van anderstalige leerkrachten die in het Nederlandstalig secundair onderwijs tewerkgesteld willen worden en gold tot voor kort als voorwaarde voor de benoeming van onderwijzend personeel in de hogescholen (vrij recent werd deze voorwaarde in het kader van de administratieve vereenvoudiging uit het Hogescholendecreet geschrapt; de hogescholen is de ironie niet ontgaan dat ze nu langs een andere weg weer wordt ingevoerd). RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.8
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
quota (“van alle initiële masteropleidingen in Vlaanderen mag ten hoogs te 35% anderstalig zijn” – zie artikel 55), uitgebreide vormen van rapportering om de overheid toe te laten dit alles te controleren (zie artikel 65; het huidige taalverslag dat elke instelling jaarlijks moet opmaken, beschouwt de overheid als onvoldoende informatief tot zelfs waardeloos) én strenge sancties als bijvoorbeeld blijkt dat, naar gelang het geval, meer dan een derde c.q. meer dan een kwart van de studenten in een bepaalde opleiding door bepaalde opleidingsonderdelen wel en andere niet te kiezen, tot een curriculum komt waarvan de helft van de opleidingsonderdelen anderstalig is (zie artikel 57; in voorkomend geval krijgt de opleiding het statuut van anderstalige opleiding en wordt de universiteit verplicht om zelf een equivalent aan te bieden dat volledig uit Nederlandstalige opleidingsonderdelen bestaat, ook als een dergelijk equivalent al elders in Vlaanderen zou bestaan). Door dit alles dreigt de aanpassing van de taalregeling in de praktijk eerder op een verstrenging dan op een versoepeling uit te draaien. De VLOR heeft dit in zijn advies uitgebreid aan de kaak gesteld. VLIR, VLHORA en VVS hebben begin maart gezamenlijk een brief aan de Vlaamse minister van Onderwijs gestuurd met een “pleidooi voor een haalbare taalregeling voor het hoger onderwijs” en ook in de onderhandelingen in het VOC is dit aangekaart. De overheid heeft ingestemd met alternatieve formuleringen voor bepaalde passages uit de voorgestelde taalregeling, maar tijdens het overleg hierover is duidelijk gebleken dat er onvoldoende politieke marge is om de scherpste kanten van de voorgestelde regeling af te vijlen en daadwerkelijk tot een meer soepele en praktisch haalbare taalregeling voor het hoger onderwijs te komen. De universiteiten zullen zich in VLIR-verband beraden over de opstelling die zij hiertegenover moeten innemen. e) personeel Dit luik van het Integratiedecreet (artikels 69 tot en met 113 van het voorontwerp) bevat hoofdzakelijk aanpassingen aan het Hogescholen- en het Universiteitendecreet en beoogt een aangepast kader te scheppen om alle personeelsleden die aan de academische hogeschoolopleidingen verbonden zijn, toe te laten om mee de overstap naar de ontvangende universiteit te maken. Inzake personeel staat de decreetgever voor een complexe opdracht: er zijn de vele s tatuten en personeelscategorieën in de hogescholen die niet noodzakelijk een tegenhanger aan de universiteiten hebben (denk aan de mogelijkheid die de hogescholen hebben om tot 25% van hun assistenten te benoemen); de verschillen in rechtspositieregeling tussen gelijkaardige personeelscategorieën in enerzijds de hogescholen en anderzijds de universiteiten; de verschillen die voortvloeien uit het specifieke statuut van elke universiteit (vrije universiteiten vs. gemeenschapsuniversiteiten) en een impact kunnen hebben op de omvang van de bijdragen voor pensioenen en sociale zekerheid; het principe dat de integratie voor de betrokken personeelsleden geen achteruitgang inzake sociale rechten en verloning mag betekenen; enzovoort. Het decretale kader en de operationalisering daarvan zijn uiteraard sterk bepalend voor de mate waarin de universiteiten en de hogescholen onderling afspraken kunnen maken over het personeel dat bij de overdracht betrokken is. Weliswaar hoeven lang niet alle details uitgeklaard te zijn vooraleer de 13 instellingen onderling aan de slag kunnen. Maar om tot definitieve afspraken én concrete simulaties voor elk van de betrokken personeelsleden te komen, moet het kader wél helemaal uitgetekend zijn. Zo ver lijken de voorbereidingen op Vlaams niveau nog niet gevorderd. Meer nog: precies dit luik van het voorontwerp was gedurende lange tijd het minst stabiel. Door een recente (zij het voor dit dossier bijzonder wenselijke) wetswijziging op federaal niveau, zijn verschillende passages in het voorontwerp grondig herschreven. En ook de onderhandelingen met de sociale partners hebben, uiteraard niet onverwacht, nog tot aanpassingen aan het voorontwerp geleid. 13
Zie de volgende hoofdstukken van deze nota voor een overzicht van de mate w aarin de UGent hierover met haar partnerhogescholen al voorbereidingen heeft kunnen treffen. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.9
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
Onverminderd de voorgaande beschouwingen zijn toch een aantal lijnen duidelijk: Als algemeen principe geldt dat alle personeelsleden die aan een academische hogeschoolopleiding verbonden zijn, de opleiding volgen en mee de overstap naar de universiteit maken. Het betreft hier 14 zowel Onderwijzend Personeel (OP) als Administratief en Technisch Personeel (ATP). Het statuut en de aard van de tewerkstelling (statutair of contractueel, voltijds of deeltijds, titularis of tijdelijk aangesteld, in actieve dienst of in loopbaanonderbreking e.d.), maakt in principe niets uit. Aangezien de financiering die deze opleidingen genereren, mee naar de ontvangende universiteit overgeheveld wordt (zie punt f), wordt deze geacht in principe te beschikken over de nodige middelen om de loonkost van de integrerende personeelsleden te dekken. Om deze overdracht van het personeel mogelijk te maken, zullen alle leden van het OP en het ATP die op 1 februari 2013 als titularis of vervanger aangesteld of benoemd zijn in het kader van één of meerdere academische opleidingen of die eraan toegewezen zijn, per definitie worden opgenomen in het zogenaamde integratiekader. Een personeelslid dat de opleiding niet wil volgen en de overstap naar de universiteit niet wil maken, kan deze opname in het integratiekader niet weigeren: gebeurt dat toch, 15 dan is de consequentie dat het hogeschoolbestuur de aanstelling of benoeming beëindigt. Elke hogeschool kan zelf de lijst met de leden van haar integratiekader opstellen, maar kan deze enkel met 16 het akkoord van de partneruniversiteit tegen uiterlijk 1 april 2013 aan de overheid bezorgen. Het is de Vlaamse Regering die uiteindelijk – en uiterlijk tegen 15 juli 2013 – de lijsten met de leden van het integratiekader zal goedkeuren. Vanaf de eigenlijke integratie treedt de universiteit ten aanzien van de personeelsleden in het integratiekader in de rechten en de plichten van de hogeschool, en is de universiteit dus zowel de 17 feitelijke als de juridische werkgever van de betrokken personeelsleden. Desalniettemin blijft de rechtspositieregeling van de hogeschool van toepassing op het personeel in het integratiekader. Ook bestaande regelingen en reglementen uit de hogeschool blijven na integratie van toepassing op het personeel in het integratiekader. Het universiteitsbestuur kan na integratie wel een eigen regeling of reglementen uitwerken voor deze personeelsleden, maar moet daarbij wel rekening houden met de
14
De ambten van het Onderwijzend Personeel van de hogescholen zijn volgens art. 101 van het Hogescholendecreet ingedeeld in drie groepen: OP groep 3 = de docent, de hoofddocent, de hoogleraar en de gewoon hoogleraar; OP groep 2 = de assistent, de doctor-assistent en de werkleider; OP groep 1 = de praktijklector, de hoofdpraktijklector, de lector en de hoofdlector. Ambten in groep 1 kunnen in principe enkel in de pro fessioneel gerichte bacheloropleidingen verleend worden, maar deze personeelsleden kunnen ook belast worden met praktijkgericht onderwijs in de academisch gerichte opleidingen. Het voorontwerp voorziet in de mogelijkheid om deze personeelsleden ook in het integratiekader onder te brengen als ze een opdracht van minstens 20% in de academische opleidingen vervullen. Omgekeerd kunnen de personeelsleden van groep 2 in principe enkel in de academisch gerichte opleidingen benoemd worden, maar eventueel ook een opdracht in de professioneel gerichte opleidingen krijgen. 15 De juridische analyse hierover is weliswaar nog niet afgerond. 16 De hogeschool en de universiteit moeten het niet alleen eens zijn over de lijst met personeelsleden in het integratiekader, maar moeten ook een overeenkomst sluiten (zie ook de verwijzing in punt b) over de praktische afhandeling van personeelsdossiers, de uitwisseling van personeelsgegevens, de behandelingen van mogelijke conflicten, de wijze waarop tussen 1 februari 2013 (= vaststell ing integratiekader) en 1 oktober 2013 (= eigenlijke overdracht aan de universiteit) beslissingen m.b.t. bepaalde personeelsleden genomen kunnen worden die na 1 oktober 2013 een impact op de financiën van de universiteit kunnen hebben, e.d. 17 Precies dit s amenvallen van het feitelijk en het juridisch werkgeverschap in de schoot van de universiteit is het gewenste gevolg van de federale wetswijziging op voorstel van volksvertegenwoordiger Stefaan Vercamer en betekent een fundamentele wijziging ten opzichte van eerdere informatie over het personeelsluik van deze operatie – en ten opzichte van de tekst van het voorontwerp van Integratiedecreet die de Vlaamse Regering in december ll. heeft goedgekeurd. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.10
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012 18
regelgeving van het Hogescholendecreet en hierover onderhandelen in de bevoegde medezeggenschapsorganen, die in dit geval voor ten minste de helft uit afgevaardigden van het personeel in het integratiekader samengesteld moeten zijn. Het integratiekader kan in principe niet in omvang uitbreiden. De hogeschool kan voor haar academische opleidingen na 1 februari 2013 geen andere personeelsleden meer aanstellen of benoemen dan de personeelsleden die opgenomen zijn in het integratiekader, ook niet als er vacante betrekkingen ontstaan. Wanneer de universiteit de opleidingen en het bijhorende personeel overneemt, kan zij evenmin nieuwe personeelsleden in het integratiekader aanstellen of benoemen: nieuwe personeelsleden horen meteen volgens het universitaire statuut aangesteld te worden. Het integratiekader kan daarentegen wel in omvang afnemen: bij het einde van de tewerkstelling, bij pensionering, bij overlijden, e.d. Een personeelslid kan ook uit het integratiekader geschrapt worden als hij of zij ingeschaald wordt in het universitaire kader: leden van het OP groep 3 kunnen overstappen naar het universitaire ZAP-kader, als zij dat zelf wensen én als zij voldoen aan de voorwaarden die daarvoor door de universiteit bij reglement zijn opgesteld. Deze voorwaarden moeten aangepast zijn aan het profiel van de opleiding, maar mogen tegelijk ook even veeleisend zijn als ten aanzien van personeelsleden die voor de andere opleidingen aangeworven of bevorderd worden; voor leden van het ATP geldt mutatis mutandis hetzelfde als voor leden van het OP groep 3; tijdelijke assistenten en doctor-assistenten van het OP groep 2 kunnen in de graad van 19 assistent bij de universiteit gerangschikt worden áls hun mandaat nog verlengd kan worden; werkleiders of vastbenoemde assistenten van het OP groep 2 kunnen in een graad van het 20 ATP in het universitaire kader gerangschikt worden. In alle gevallen kan de inschaling in het universitaire kader zonder openbare vacature gebeuren en heeft het betrokken personeelslid recht op een jaarsalaris dat minstens gelijk is aan of onmiddellijk hoger dan het jaarsalaris dat hij of zij in het integratiekader ontving. Op het moment van inschaling wordt uiteraard de rechtspositieregeling van de universiteit op het betrokken personeelslid van toepassing. Bijzondere aandacht vraagt de situatie van de (voornamelijk) ATP-leden die niet eenduidig kunnen worden toegewezen aan hetzij een academische opleiding die naar de universiteit overgeheveld wordt, hetzij een professionele bacheloropleiding of een kunstopleiding die in de hogeschool blijft. Het gaat hier veelal, maar niet uitsluitend, om personeel van de centrale diensten van de hogeschool van wie het werk niet beperkt blijft tot opdrachten voor dit of gene type opleiding. Voor het dekken van deze personeelskosten gebeurt in het interne allocatiemodel van de hogeschool in de regel een voorafname op de middelen die zowel door de professionele opleidingen en kunstopleidingen worden gegenereerd (en na de integratie in de hogeschool blijven) als door de academische opleidingen (en na de integratie aan de universiteit worden overgedragen).
18
Het is op dit ogenblik nog niet duidelijk welke manoeuvree rruimte dit de universiteiten concreet geeft. Dit is nochtans van cruciaal belang om uiteenlopende regelingen, bijvoorbeeld m.b.t. vakantie, onkosten, oppervlaktenormen, e.d. nauwer op elkaar te kunnen afstemmen. 19 Voor de berekening van de maximale duur als tijdelijk assistent of doctor-assistent in het universitaire kader worden de als (doctor-)assistent gepresteerde jaren in de hogeschool of in het integratiekader meegerekend. Een personeelslid dat een volledig mandaat voltooid heeft in de hogeschool of in het integratiekader kan niet meer aangesteld worden als tijdelijk assistent c.q. doctor-assistent in het universitaire kader. 20 Om dit mogelijk te maken zou ofwel via Onderwijsdecreet XXII, dat in principe in juli 2012 wordt goedgekeurd, ofwel via Onderwijsdecreet XXIII, dat een jaar later moet worden goedgekeurd, al een artikel in het Universiteitendecreet worden ingeschreven. Het artikel in kwestie zou overigens ook een mogelijkheid bieden om binnen bepaalde perken assistenten te benoemen die in de hui dige universitaire opleidingen belast zijn met praktijkonderwijs. De tekstvoorstellen van de overheid zijn evenwel nog niet beschikbaar. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.11
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
De decreetgever wenst dat de universiteit na de integratie evenredig bijdraagt in het dekken van de kosten voor deze personeelsleden, die in principe op de hogeschool tewerkgesteld zullen blijven en van wie de werkgever de hogeschool blijft. Zo worden de partnerhogescholen niet met een “sociaal passief” opgezadeld. De universiteit en de hogeschool kunnen daartoe een onderlinge en desgewenst jaarlijks wijzigbare overeenkomst sluiten, waarin zij ook kunnen afspreken welke opdrachten de betrokken personeelsleden eventueel voor de universiteit kunnen uitvoeren. Als zij geen overeenstemming kunnen bereiken over de lijst met betrokken personeelsleden en/of over de verdeling van de kosten en/of over de opdrachten die deze personeelsleden voor de universiteiten moeten uitvoeren, zal de overheid zelf bepalen voor welk percentage van de kosten voor welke personeelsleden de universiteit moet instaan. Dat zal gebeuren a rato van het percentage “financieringspunten” dat de universiteit van de hogeschool overneemt. Door de universiteiten én door de VLOR is erop gewezen dat de voorgestelde regeling bij overheidsingrijpen onevenwichtig en in het bijzonder nadelig voor de universiteiten is, aangezien zij niet in enige “trekkingsrechten” voor de universiteit op de betrokken personeelsleden voorziet. De overheid heeft daar bij de tweede principiële goedkeuring van het voorontwerp in onrechtstreekse zin op gereageerd, door de vergoeding die de universiteit aan de hogeschool moet betalen, geleidelijk in omvang te laten afnemen en op een termijn van tien jaar te begrenzen. Desalniettemin heeft de overheid tijdens de onderhandelingen in het VOC duidelijk aangegeven dat zij wenst dat de universiteiten en de hogescholen tot onderlinge overeenkomsten komen, eerder dan dat de overheid moet ingrijpen opdat een regeling getroffen zou kunnen worden. Hoewel deze grote lijnen een duidelijke richting aangeven, zijn er toch nog vele zaken die – uiteraard best zo snel mogelijk – uitgeklaard moeten worden. Een illustratie daarvan is dat de teksten er geen rekening mee lijken te houden dat de universiteiten “maar” tot 80% van hun werkingsmiddelen aan statutair personeel kunnen besteden, terwijl de hogescholen tot 85% kunnen gaan. Bij het inschuiven van stukken uit het ene systeem in het andere, zal daarvoor toch minstens een overgangsregeling getroffen moeten worden. f)
financiering
Dit luik van het voorontwerp van Integratiedecreet (artikels 114 tot en met 150) is al langer het meest uitgewerkte luik en bevat op dit ogenblik geen grote nieuwigheden. Voor een bespreking kan verwezen worden naar de stukken die in oktober en november 2011 aan respectievelijk het Bestuurscollege en de Raad van Bestuur zijn voorgelegd. Het feit dat hier geen verrassingen te noteren vallen, betekent ook dat de pijnpunten die de UGent eerder al had aangekaart, nog steeds geldig blijven. Het gaat hier niet alleen om bepaalde parameters in het financieringsmodel die voor de UGent en haar hogeschoolpartners gunstiger hadden kunnen 21 uitdraaien , maar ook om meer algemene zaken die alle instellingen raken.
21
In de “resonantiegroepen” die aan de vertaling naar een voorontwerp van decreet vooraf gingen, en in het bijzonder in de resonantiegroep financiering, is uitvoerig gediscussieerd over de aanpassing van het financieringsmodel dat gebruikt wordt voor het verdelen van het globale werkingsbudget onder de universiteiten en de hogescholen. Hoewel de overheid de architectuur van dit model zo veel mogelijk wenste en wenst te behouden, leidt de integratie tot dermate grote verschuivingen van studentenaantallen dat een volledig ongewijzigd model tot enorme en niet te verantwoorden wijzigingen in het relatieve aandeel van elke inste lling zou leiden. Uiteraard is geen enkele aanpassing van het model “neutraal” en “waardevrije” parameters zijn zo goed als onbestaande. De overheid heeft geprobeerd – en lijkt daar ook goed in geslaagd – om de verschillende parameters zo aan te passen dat geen enkele instelling in het gewijzigde model buitenmatig wint of verliest. Begrijpelijkerwijze is de overheid in principe niet meer geneigd om dit precaire evenwicht in gevaar te brengen door alsnog wijzigingen aan te brengen aan bepaalde parameters. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.12
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
Zo blijft “de sluipende uitholling van het financieel draagvlaak”, zoals de VLOR en de VRWI dit in hun advies noemen, een reëel probleem. De overheid heeft in 2010 een financieel kader voor deze hele operatie uitgetekend en de bedragen die daarin genoemd worden, zijn uiteraard berekend op parameters die in 2010 van kracht waren. In de vertaling naar het voorontwerp van decreet heeft de overheid daar geen rekening mee gehouden. Zo wordt op vele bedragen, oorspronkelijk berekend op prijsniveau 2010, pas vanaf 2013 een indexering toegepast. Verder is er nog geen regeling getroffen voor de vrijstelling van BTW bij onderlinge en waarschijnlijk veelvuldig voorkomende verrekeningen tussen universiteiten en hogescholen. Het treffen van een dergelijke regeling ligt weliswaar niet binnen de bevoegdheid van de Vlaamse minister van Onderwijs, maar het is wel een bijzonder cruciaal element om de verschillende overeenkomsten die de universiteiten met hun partnerhogescholen zullen moeten sluiten, ook financieel te honoreren. Last but not least moet hier ook vermeld worden dat in het voorontwerp van Integratiedecreet geen enkele regeling getroffen wordt voor de investeringskredieten. Dat is niet het geval voor de huidige investeringskredieten voor de universiteiten, waarvan het totale budget al jaren schromelijk ontoereikend is en waarop de UGent door een verouderde sleutel bovendien jaarlijks ongeveer 1 miljoen euro verliest (de overheid stelt een eventuele aanpassing van deze sleutel pas tegen 2015 in het vooruitzicht en tilt het probleem de facto dus over de verkiezingen van 2014 heen – zie artikel 147). Er is ook geen regeling voor de verdeling van de huidige investeringsmiddelen voor de hogescholen (de zogenaamde AGIOn-middelen, naar de afkorting van de naam van het overheidsagentschap dat deze middelen onder de hogescholen verdeelt). Hoewel er, vanwege meerjarenplannen bij de hogescholen die geen rekening hielden/houden met een opsplitsing tussen professionele en academische opleidingen, inderdaad redenen zijn om die middelen in 2014 niet zo maar te splitsen en deels naar de universiteiten over te hevelen, ware het nog onredelijker – stellen ook de VLOR en de VRWI in hun advies – om verschillende duizenden studenten door de universiteiten te laten opnemen zonder in een aanpassing van de investeringsmiddelen te voorzien.
RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.13
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
II.
VOORBEREIDINGEN UNIVERSITEIT GENT -HOGESCHOOL GENT Algemeen kader In uitvoering van de intentieverklaring tussen de Universiteit Gent en de Hogeschool Gent, getekend op 25 maart 2011, is besloten tot de oprichting van zes thematische werkgroepen, die op gelijkwaardige basis door beide instellingen worden bevolkt:
onderzoek & valorisatie, onderwijsadministratie (incl. kwaliteitszorg, studieadvies & oriëntatie en internationalisering), personeel, gebouwen & infrastructuur, financiën, sociale voorzieningen.
Deze zes werkgroepen hebben elk een opdracht meegekregen en zijn kort voor het zomerreces 2011 met hun werkzaamheden van start gegaan. De werkgroepen rapporteren aan een paritaire stuurgroep, met telkens vier vertegenwoordigers van respectievelijk UGent en HoGent. In de volgende paragrafen wordt voor elke werkgroep weergegeven langs welke lijnen momenteel gewerkt wordt en welke discussie- of aandachtspunten momenteel voorliggen. Parallel met deze thematische werkgroepen zijn ook opleidingsspecifieke werkgroepen actief, telkens onder leiding van de betrokken decaan c.q. decanen. In deze opleidingsspecifieke werkgroepen is en wordt het in bijlage 2 van deze nota behandelde integratiemodel nader uitgewerkt.
1. Onderzoek & Valorisatie De werkgroep vergaderde rond verschillende thema’s, met een aparte subwerkgroep rond het thema IP & Valorisatie, en formuleerde daaromtrent de volgende concrete voorstellen: a) inzet van onderzoeksmiddelen voor en na 2013 De UGent heeft er zich toe verbonden om in 2012 een bedrag van 1,6 miljoen euro ter beschikking van de HoGent te stellen voor de bezoldiging van statutair personeel in de opleidingen die zullen integreren en volgens de door de HoGent toegepaste juste retour zelf onvoldoende middelen in de eerste geldstroom genereren om al deze personeelsleden aan te houden. Gelet op het engagement van de Vlaamse overheid voor een financieel groeipad voor onder andere de academiseringsmiddelen en op het feit dat een substantieel deel van deze academiseringsmiddelen én van de defiscaliseringsopbrengsten waarover de HoGent kan beschikken, nog niet bestemd is, zullen deze middelen – althans voor wat de “niet-kunstopleidingen” betreft – in het begrotingsjaar 2013 en na de integratie in de eerste plaats worden ingezet voor een structurele versterking van de academiserende opleidingen (in de vorm van reguliere personeelspunten), zodat het huidige aantal statutaire personeelsleden in de academiserende opleidingen zeker behouden kan blijven en de personele omkadering van deze opleidingen op hetzelfde niveau gebracht kan worden als aan de UGent. Dit alles dient te gebeuren met behoud van het pedagogische concept van deze opleidingen. Volgens de meest recente berekeningen moet voor deze structurele versterking in 2013 een bedrag van 2,4 miljoen euro worden uitgetrokken. Dit bedrag wordt dan in mindering gebracht van de beschikbare middelen, die ten opzichte van eerdere ramingen gestegen zijn (dankzij het groeipad Vlaamse overheid + een voor de AUGent meer voordelige verdeelsleutel + de beëindiging van een RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.14
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
aantal mandaten op HoGent onderzoeksfondsen), waardoor het voor 2012 en 2013 gecumuleerde saldo van nog niet bestemde middelen voor de academiserende niet -kunstenopleidingen ongeveer 5,9 miljoen euro bedraagt. Dat bedrag zal als volgt worden aangewend: 2,4 miljoen euro voor de bezoldiging van statutair personeel in 2013 ten gevolge van de juste retour regeling; acht vierjarige onderzoeksprojecten (275.000 euro per project voor de volledige looptijd), waarvoor in 2012 en 2013 in totaal telkens 550.000 euro wordt vrijgemaakt; vijf tijdelijke post-doc mandaten van twee jaar in 2012 en nogmaals vijf in 2013 (samen 750.000 euro in de periode 2012-13); acht assistentenmandaten voor een periode van drie keer twee jaar (samen ongeveer 750.000 euro in de periode 2012-13); een resterend en nog te bestemmen saldo van ongeveer 950.000 euro. Voor 2014 en 2015 heeft de Vlaamse overheid nog geen ramingen ter beschikking gesteld met een volledige verwerking van het beloofde groeipad voor de academiseringsmiddelen. Onverminderd de mogelijkheid van een voortzetting van de structurele versterking is het voorstel om (het saldo van) de middelen die de UGent toekomen, dan ten behoeve van deze opleidingen als onderzoeksmiddelen aan het Bijzonder Onderzoeksfonds UGent toe te voegen. b) extern gefinancierd onderzoek Als algemeen principe wordt aangenomen dat extern gefinancierde onderzoeksprojecten van de HoGent die momenteel al lopen of die nog zullen starten voor het tijdstip van integratie en waarvan de looptijd over het tijdstip van integratie heen grijpt, tot en met 30 s eptember 2013 door de HoGent worden opgevolgd. Op 1 oktober zullen deze projecten daar tussentijds worden afgesloten en tegelijk opnieuw opgestart bij de UGent. Daarbij zouden dezelfde condities van kracht blijven (bv. inzake het percentage overhead dat wordt geheven) als bij de initiële opstart. De HoGent zal een inventaris aanmaken van de betreffende projecten en overeenkomsten. Aangezien ook andere instellingen met deze problematiek geconfronteerd zullen worden, is op VLIRniveau aan de andere universiteiten gevraagd of zij deze kwestie op dezelfde manier denken op te lossen, zodat de verschillende externe financiers gezamenlijk en bij voorkeur ondersteund door de Vlaamse overheid benaderd kunnen worden, Ook in dit verband moet nog nagegaan worden hoe de gegevens met betrekking tot deze projecten uit het PURE informatiesysteem van de HoGent overgezet kunnen worden naar de UGent databanken. c) associatieonderzoeksgroepen Waar dat zinvol lijkt, wordt ook in de toekomst verder gewerkt met associatieonderzoeksgroepen. Zo blijft ook de mogelijkheid tot affiliatie van onderzoekers uit de professionele opleidingen behouden en kunnen gemeenschappelijke onderzoeksprojecten met cofinanciering uit zowel academische als professionele hoek gelanceerd worden. d) onderzoeksspeerpunten – onderzoeksprofilering Nieuwe onderzoeksspeerpunten voor de academisch gerichte opleidingen zullen worden bepaald vanuit de UGent. Aangezien dit een wezenlijk element is van het specifieke profiel van deze opleidingen, dient dit uiteraard met respect voor het specifieke onderzoeksprofiel van de betrokken opleidingen te gebeuren.
RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.15
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
e) TechTransfer en valorisatie; samenwerking directies onderzoeksbeleid De dienstverlening vanuit UGent TechTransfer aan de partnerhogescholen van de AUGent, en dus ook aan de HoGent, zal na de integratie behouden blijven. Vóór de integratie wordt de dienstverlening t.a.v. de integrerende opleidingen geïntensifieerd. De valorisatiedossiers en de eigendomsrechten op de onderzoeksresultaten van de betrokken onderzoeksgroepen worden integraal overgedragen aan de UGent op het ogenblik van de integratie. Voor wat de valorisatie-inkomsten van deze projecten betreft, wordt verwezen naar het Algemeen Onderzoeks- en Samenwerkingsreglement van de AUGent en zal de UGent de reeds gemaakte afspraken (bijvoorbeeld met betrekking tot de verdeling van het persoonlijk aandeel onder de rechthebbende onderzoekers) nakomen en de HoGent 10% van de netto valorisatie-inkomsten bezorgen. De samenwerking en het overleg tussen de centrale directies die het onderzoeksbeleid ondersteunen (bv. i.v.m. Europese projectfinanciering), blijft behouden, Ook de samenwerking tussen de onderzoekers van de integrerende opleidingen en (de onderzoekers verbonden aan) de professioneel gerichte opleidingen moeten uiteraard behouden kunnen blijven. f)
gemeenschappelijke onderzoeksinfrastructuur
Als algemeen principe is aangenomen dat gestreefd moet worden naar maximale continuïteit in het gemeenschappelijk gebruik van onderzoeksinfrastructuur waar deze gebruikt wordt door onderzoekers van zowel academische als professionele opleidingen. Voor een concrete uitwerking hiervan is verwezen naar de werkgroep Gebouwen & Infrastructuur. Vanuit deze werkgroep worden op dit ogenblik geen openstaande discussiepunten gesignaleerd.
2. Onderwijs De werkgroep Onderwijs was aanvankelijk opgezet als een werkgroep “onderwijsadministratie”, maar van meet af aan was duidelijk dat deze werkgroep ook verschillende andere aan het onderwijs gerelateerde thema’s zou moeten behandelen. Voor een efficiënte gang van zaken is de werkgroep opgesplitst in een aantal subwerkgroepen. Op de officiële bijeenkomsten van deze subwerkgroepen is telkens een vaste kern van UGent en HoGent medewerkers uitgenodigd, zodat de samenhang tussen deze groepen behouden blijft; tussen de officiële bijeenkomsten in kunnen de domeindeskundigen uiteraard alle nodige contacten onderhouden en overleg organiseren om aan de gemaakte afspraken uitvoering te geven. a) onderwijsadministratie De subwerkgroep concentreert zich op de overgang die z al worden gemaakt van het systeem voor onderwijsadministratie van de HoGent (Bamaflex) naar dat van de UGent (OASIS) en waarvoor de UGent inmiddels een budget van 500.000 euro heeft vrijgemaakt. Verschillende aspecten van deze overgang zullen vroeger gemaakt moeten worden dan het tijdstip van de eigenlijke integratie. Het spreekt immers voor zich dat de (her)inschrijvingen voor het academiejaar 2013-14, die nog voor de zomervakantie 2013 van start gaan, al binnen OASIS zullen moeten verlopen. Om de overgang voor de studenten die de overstap van HoGent naar UGent maken, zo naadloos mogelijk te houden én om de werklast voor de UGent studentenadministratie in de periode van de inschrijvingen niet nodeloos te verzwaren, zullen de gegevens van deze groep student en nog voor de RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.16
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
start van de inschrijvingen al in OASIS ingebracht worden; aan de betrokken studenten zal daarvoor de toelating gevraagd worden bij de (her)inschrijvingen voor het academiejaar 2012-13. Om diezelfde reden zullen nog daaraan voorafgaand de relevante opleidingsprogramma’s in OASIS ingebracht worden. Deze inbreng is gepland voor de eerste helft van 2012; de uitvoering daarvan zit op schema. Om deze inbreng mogelijk te maken, hebben verschillende HoGent medewerkers nu al een UGent account met toegang tot OASIS gekregen. Merk op dat een vervroegde omschakeling naar OASIS niet betekent dat Bamaflex voor de studenten in de integrerende opleidingen vervroegd afgesloten kan worden. Voor deze groep studenten moet Bamaflex operationeel blijven (m.a.w. data moeten tot zo lang aangevuld en naar OASIS overgezet kunnen worden) tot de verrichtingen voor het academiejaar 2012-13 volledig afgesloten kunnen worden. Dat is dus inclusief de tweede zittijd van het academiejaar 2012-13, waarbij bovendien rekening moet worden gehouden met een uitlooptermijn tot het einde van het kalenderjaar 2013 wegens mogelijke beroepen tegen examenresultaten en studievoortgangsbeslissingen. In de subwerkgroep is ook de toepassing van het Onderwijs- en Examenreglement op de integrerende opleidingen ter sprake gekomen. Het UGent OER zou in 2013-14 best onmiddellijk en integraal van 22 toepassing zijn, maar voor eventuele conflicten met over meerdere academiejaren heen grijpende bepalingen uit het HoGent OER (toelatingsvoorwaarden, deliberatieregels, deelvrijstellingen) wordt een overgangsregeling getroffen. b) elektronische leeromgeving De subwerkgroep concentreert zich op de overgang die zal worden gemaakt van de elektronische 23 leeromgeving van de HoGent (Chamilo) naar die van de UGent (Minerva) , waarbij het de betrachting is dat een en ander zo veel mogelijk geautomatiseerd overgezet kan worden, zodat de bijkomende last voor de betrokken docenten en hun medewerkers tot een minimum beperkt kan worden. Na een inventarisatie en vergelijking van de functionaliteiten van beide leeromgevingen worden momenteel de nodige export- en importtools ontwikkeld en getest om de inhouden en toepassingen uit Chamilo te kunnen halen en naar Minerva over te zetten. In een latere fase zullen HoGent docenten vert rouwd worden gemaakt met Minerva, zodat zij bij de start van het academiejaar 2013-14 probleemloos met de nieuwe elektronische leeromgeving aan de slag kunnen. Ook t.a.v. de studenten zal tijdig gecommuniceerd worden, zodat ook zij de materialen die zij binnen Chamilo hebben aangemaakt, kunnen “meenemen” naar Minerva en zonder probleem met de nieuwe leeromgeving aan de slag kunnen. Net zoals voor de overgang van Bamaflex naar OASIS, moet ook de overgang van Chamilo naar Minerva vóór het tijdstip van de eigenlijke integratie plaatsvinden om het academiejaar probleemloos te kunnen starten; het precieze tijdstip van de overdracht moet nog vastgesteld worden, maar ligt idealiter vóór de zomervakantie 2013. Tegelijk moet Chamilo wel nog beschikbaar blijven tot ei nd september 2013 voor de studenten in de academiserende opleidingen die deelnemen aan de tweede examenperiode.
22
Met dien verstande dat ook rekening gehouden moet worden met wat het Integratiedecreet hier eventueel over zegt. Zie daarvoor ook de punt 2b in het voorgaande hoofdstuk, en in het bijzonder de verwijzing naar art. 16, punt 2° van het huidige voorontwerp van Integratiedecreet. 23 Op zeker ogenblik is ook het idee geopperd om niet over te stappen van Chamilo naar Minerva, maar om te kiezen voor één leerplatform voor beide instellingen dat samen ontwikkeld kan worden. Die piste is door de subwerkgroep technisch onderzocht en verlaten. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.17
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
c) informatie aan studiekiezers, studenten en alumni Voor wat evenementen en publicaties betreft, zal ook hier de overdracht grotendeels moeten gebeuren vóór het officiële tijdstip van de integratie. Evenementen en publicaties die gericht zijn op studenten die hun studies in 2013-14 aanvatten, vinden immers al ruim vóór de start van dat academiejaar plaats. Het gaat dan o.a. over de SID-in beurzen, waarbij (a) al in 2012 info over elkaars opleidingen verspreid 24 25 wordt en (b) in 2013 alle info over de integrerende opleidingen initieel vanuit de UGent vertrekt . Gelijkaardige afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de organisatie van infodagen en open lessen/live-momenten; de uitgave van magazines en brochures; mailings aan middelbare scholen en studiekiezers (waarbij de HoGent poogt om de ruimere adressenbestanden waarover de Vlaamse Autonome Hogescholen kunnen beschikken, ook ter beschikking te stellen van de UGent); de informatie op de website e.d. Om dit alles zo gestroomlijnd en efficiënt mogelijk te laten verlopen, werken de UGent en de HoGent momenteel samen met elk van de betrokken (geassocieerde) faculteiten aan heldere en zeer concrete afspraken. Het is ook wenselijk om tijdig duidelijke afspraken te maken over de informatieverstrekking en communicatie over het wederzijdse opleidingsaanbod na de integratie (bv. doorstroom van 26 professionele bachelor naar universitaire master ; heroriëntatie van academische bachelor naar professionele bachelor e.d.). Inzake begeleiding van studenten (instroom, doorstroom, uitstroom) stelde de subwerkgroep o.a. vast dat de psychologische ondersteuning in de HoGent structureel anders georganiseerd wordt dan aan de UGent. Dit raakt ook de werkgroep sociale voorzieningen, aangezien de psychosociale voorzieningen in de HoGent typisch materie zijn voor de (nu nog) vzw Sovoreg. T.a.v. de alumni dienen de beide instellingen duidelijke afspraken te maken. Het gaat dan onder andere over het kunnen beschikken over bepaalde adressenbestanden, maar bijvoorbeeld ook over de plaats waar vacatures die typisch gericht zijn op afgestudeerden van de academiserende opleidingen best geplaatst worden; de subwerkgroep stelt voor dat deze gedurende een overgangsperiode nog door beide instellingen geplaatst zouden worden, om nadien door te verwijzen naar de site van de UGent. d) kwaliteitszorg Het overleg in deze subwerkgroep is tot nu toe vooral verkennend van aard geweest. Thema’s die in dit verkennend overleg aan bod zijn gekomen, zijn de stand van zaken m.b.t. de visitaties en accreditaties van de integrerende opleidingen, de organisatie van de bevragingen over opleidingsonderdelen en opleidingen, de studietijdmeting, alumnibevragingen, het competentiemodel en de domeinspecifieke leerresultaten, de opmaak van studiefiches, onderwijsprofessionalisering (o.a. docententrainingen) en het OER. In de subwerkgroep zijn de afspraken gemaakt dat: de visitaties die vrij kort na de integratie plaatsvinden, volledig volgens het model van de UGent kunnen worden voorbereid omdat er geen opleidingen zijn die vlak voor de integratie al een zelfevaluatierapport moeten indienen; de UGent ondersteuning kan bieden voor de toepassing van het competentiemodel op de integrerende opleidingen; 24
Op de folders van de integrerende opleidingen die dit schooljaar aan studiekiezers zijn/worden uitgedeeld, staat bijvoorbeeld ook al het logo van de UGent en is een rubriek over de integratie opgenomen. 25 Concreet: hoewel de academiserende opleidingen op dat ogenblik nog hogeschoolopleidingen zijn, zal de opmaak en de productie van de bachelorbrochures voor studiekiezers dan al onder coördinatie van de UGent gebeuren en zullen deze brochures een plaats krijgen in de “box” met UGen t opleidingen. 26 Zie in dat verband ook de specifieke situatie van de masteropleidingen-na-professionele-bachelor en de verwijzing daarnaar in de laatste alinea van bijlage 1. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.18
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
de UGent een handleiding ter beschikking zal stellen voor de opmaak van studiefiches volgens het model dat zij hanteert; HoGent OP-leden die aan de integrerende opleidingen verbonden zijn, vanaf het academiejaar 2012-13 kunnen deelnemen aan de UGent trainingen voor docenten en assistenten.
e) internationalisering In een eerste fase is informatie uitgewisseld over de verschillende initiatieven inzake internationalisering in de HoGent en aan de UGent (bilaterale akkoorden, institut ionele akkoorden en netwerken, uitwisselingen en stages binnen en buiten het Erasmusprogramma, internationale projecten e.d.). Als uitgangsprincipe geldt dat alle initiatieven die in de HoGent lopen of ontwikkeld worden, voortgezet moeten kunnen worden na de integratie. Dat neemt niet weg dat bepaalde zaken gestroomlijnd kunnen worden of geïntegreerd kunnen worden in gelijkaardige initiatieven van de UGent. Bijzondere aandacht gaat in deze subwerkgroep uit naar de organisatie van zowel de inkomende als de uitgaande studentenmobiliteit in het academiejaar 2013-14. De voorbereiding daarvan gebeurt immers quasi volledig in het academiejaar 2012-13, als de academiserende opleidingen nog deel uitmaken van de HoGent. De eigenlijke mobiliteit zal daarentegen pas plaatsvinden nadat deze opleidingen in de UGent geïntegreerd zijn. Omdat het Erasmusprogramma vanaf het academiejaar 2014-15 waarschijnlijk ook op een andere manier door (het uitvoerend agentschap van) de Europese Commissie aangestuurd zal worden, is in de subwerkgroep voorgesteld om voor de organisatie van de studentenmobiliteit in het academiejaar 2013-14 nog grotendeels op de vertrouwde manier voort te werken, waarbij studenten uit de academiserende opleidingen zich aanmelden bij de verantwoordelijke van hun geassocieerde faculteit en een keuze kunnen maken uit de bestemmingen waarvoor hun geassocieerde faculteit de hogeschool indertijd een akkoord heeft laten sluiten. Desalniettemin zal de back office dan al verschuiven naar de UGent: de afdeling Internationale Betrekkingen van de UGent zal voor de betrokken opleidingen in 2012-13 al een sterkere coördinerende rol opnemen en alle bewegingen vanuit en naar deze opleidingen zullen meteen in het MoveOn-systeem van de UGent geregistreerd worden; omdat ook de HoGent met MoveOn werkt, mag dit in de praktijk geen problemen opleveren. Een volledige integratie van bestemmingen, procedures e.d. in het UGent aanbod zal dan gebeuren met het oog op uitwisselingen in 2014-15, die dan in principe onder het nieuwe programma van de Europese Commissie zullen verlopen. Hoewel voor 2013-14 dus geen aanpassingen verwacht worden in bv. de bestemmingen of beschikbare plaatsen voor studenten uit de betrokken opleidingen, zal aan de buitenlandse partners toch duidelijk gemaakt worden welke impact de integratie op de organisatie van de mobiliteit zal hebben. Mutatis mutandis zal dit ook gebeuren voor alle andere internationale activiteiten, projecten en programma’s waaraan de academiserende opleidingen van de HoGent deelnemen. Net als bij de extern gefinancierde onderzoeksprojecten (cf. punt 1b) is het van belang om tijdig een regeling te treffen voor de overdracht van akkoorden, overeenkomsten, projecten e.d. waarvan de looptijd over het tijdstip van de integratie heen grijpt. Ook hier geldt dat de UGent weliswaar niet de enige universiteit is die zich met dit “probleem” geconfronteerd ziet: mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de andere universiteiten en ook hier wordt ernaar gestreefd om samen met de andere universiteiten, en met steun van de Vlaamse overheid, de externe financiers te benaderen. Tot slot is voorgesteld dat de HoGent verantwoordelijken voor internationalisering uitgenodigd kunnen worden op of als adviserend lid kunnen deelnemen aan de Facultaire Commissie International isering van de verwante UGent faculteit. De Beleidscommissie Internationalisering van de UGent heeft op 16 december 2011 met dit voorstel ingestemd en inmiddels zijn de nodige contactgegevens tussen de faculteiten en de centrale administraties uitgewisseld.
RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.19
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
Vanuit deze werkgroep wordt in het bijzonder de aandacht erop gevestigd dat verschillende activiteiten al vóór het tijdstip van integratie uitgevoerd zullen moeten zijn om een naadloze overgang te kunnen maken van het academiejaar 2012-13 naar het academiejaar 2013-14 (OASIS, Minerva, e.d.); om diezelfde reden zullen bepaalde processen idealiter al vóór het tijdstip van de integratie onder leiding of onder coördinatie van de UGent moeten verlopen (informatie en oriëntatie van studenten, met o.a. de organisatie van de SID-in beurzen en informatiedagen, de verspreiding van brochures ; de organisatie van studentenmobiliteit van en naar het buitenland; e.d.). De UGent heeft de HoGent gevraagd om mee de noodzakelijke inzet van personeel en middelen voor deze activiteiten en processen te dragen, gelet ook op het feit dat een aantal van deze activiteiten en processen voorheen ook al uitgevoerd en vanuit de werkingsmiddelen van de HoGent bekostigd werden. De HoGent heeft hiermee ingestemd, in de mate dat deze personeelsleden en middelen door de betrokken geassocieerde faculteiten ter beschikking gesteld kunnen worden. De HoGent zal aparte begrotingen voor de geassocieerde faculteiten opmaken (zie ook punt 5a), zodat duidelijker wordt welke middelen voor de voorbereiding van de integratie ingezet kunnen worden. De werkgroep heeft ook gewezen op het vraagstuk m.b.t. de licenties voor bv. elektronische bibliotheken. De paritaire stuurgroep heeft de bibliotheekverantwoordelijken gevraagd dit aan te pakken. In deze werkgroep is tot slot ook de vraag gesteld of HoGent en UGent niet samen een website moeten ontwikkelen waarin op alle mogelijke vragen van personeel en studenten m.b.t. de integratie een antwoord moet worden gegeven. In reactie hierop heeft de paritaire stuurgroep geoordeeld om niet een afzonderlijke en gezamenlijke website “integratie” te maken, maar de beide instellingen alle relevant geachte informatie op de eigen website te laten verzamelen, eventueel onder een afzonderlijk item “integratie”, en in een rechtstreekse link met de overeenstemmende webpagina’s van de partner te laten voorzien. Naarmate het personeel van de geassocieerde faculteiten van de HoGent over een login en e-mailadres van de UGent beschikt, kan de informatie ook steeds meer vanuit de UGent verstrekt worden.
3. Personeel a) algemene krachtlijnen De werkgroep gaat uit van een aantal algemene krachtlijnen, waarbij als algemeen principe geldt dat de UGent personeelsleden van de HoGent overneemt in de mate dat de bijhorende financiële middelen ook overgedragen worden. Alle personeelsleden die aan de integrerende opleidingen verbonden zijn, komen ongeacht hun statuut naar de UGent over, in het “integratiekader” dan wel na overstap in de corresponderende graad naar 27 het universitaire statuut. Dit moet garanderen dat de opleidingen ook na de integratie hun slagkracht behouden c.q. vermijden dat die slagkracht afhankelijk wordt gemaakt van het al dan niet statutair zijn van de personeelsleden. Voor de personeelsleden van de centrale diensten van de HoGent of van wie niet ondubbelzinnig aangetoond kan worden dat zij tot de professionele dan wel de academische opleidingen behoren, vraagt de UGent dat in het belang van beide instellingen op een onderling onderhandelde manier bepaald zou worden hoeveel personeelsleden naar de UGent overkomen c.q. bezoldigd worden met middelen vanuit de UGent, eerder dan de door de overheid voorgestelde “automatische” verdeling te 27
Concreet houdt dit in dat een hoofddocent van de HoGent die aan de criteria vo ldoet om de overstap te maken naar het universitaire statuut, ook als hoofddocent aan de UGent ingeschaald zal worden. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.20
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012 28
laten spelen. De aangepaste personeelsbehoeften van respectievelijk HoGent en UGent, en de toewijzing van het personeel die daaruit zou voortvloeien, hoeven immers niet noodzakelijk overeen te stemmen met de door de overheid voorgestelde “automatische” verdeling. Dit alles neemt niet weg dat het een moeilijke oefening zal zijn om, nadat bepaald is hoeveel personeelsleden de overstap naar de UGent zullen maken c.q. met middelen vanuit de UGent bezoldigd zullen worden, ook te bepalen over welk e personeelsleden het dan precies zal gaan. Om dit probleem in de mate van het mogelijke in omvang te beperken, zou onder andere afgesproken kunnen worden – gesteld dat dit niet op reglementaire bezwaren stuit – dat bij openstaande UGent vacatures tussen nu en het tijdstip van integratie, HoGent personeelsleden al de overstap kunnen maken. Voor evaluatie van het onderwijzend personeel, voor de eventuele overstap van het integratiekader naar het universitaire statuut en voor bevorderingen binnen het universitaire statuut worden kwalitatief gelijkwaardige, maar aan het profiel aangepaste criteria vastgesteld, waarvoor in de verschillende opleidingsspecifieke werkgroepen al een aanzet is gegeven en die bv. een overstap naar het universitaire statuut al op het tijdstip van de integratie zelf mogelijk moeten maken. Hierbij kan in het bijzonder gewezen worden op het nieuwe bevorderingsmodel voor het ZAP dat de UGent, mede in het licht van de nakende integratie, recent heeft goedgekeurd. Dit nieuwe bevorderingsmodel biedt een ideaal kader om ten volle rekening te houden met de eigenheid van de integrerende opleidingen, die uiteraard ook afstraalt op de vereisten ten aanzien van het personeel dat aan deze opleidingen verbonden is. Of alles in stelling kan worden gebracht om het HoGent personeel al in het model te laten instappen op het ogenblik dat het nieuwe model aan de UGent in werking treedt, kan op dit ogenblik niet met 100% zekerheid gezegd worden. Als deze mensen later instappen, kan eventueel wel rekening worden gehouden met het al afgelegde professionele traject. Alleszins wordt nu al gestart, in overleg met de werkgroep Onderzoek en met de opleidingsspecifieke werkgroepen, met het opstellen van bevorderingscriteria voor de betrokken personeelsleden. b) opmaak van personeelsgegevens Om aan deze verschillende krachtlijnen uitvoering te kunnen geven, heeft de werkgroep alvast verschillende gegevens uitgewisseld: de UGent heeft onder andere een lijst van HoGent medewerkers bezorgd die een opdracht als gastprofessor bij de UGent hebben; HoGent heeft onder andere alle relevante regelgeving en reglementen met betrekking tot het personeel bezorgd en gedetailleerde lijsten overgemaakt van de medewerkers die rechtstreeks aan de integrerende opleidingen verbonden zijn. Om de mate van complexiteit van de integratie van het personeel en de concrete weerslag van bepaalde keuzes ten volle te kunnen inschatten, is het immers van cruciaal belang om een volledig en actueel beeld te hebben van de huidige personeelssituatie in en rond de academische hogeschoolopleidingen; dat geldt voor wat zowel het OP als het ATP betreft. Deze informatie zal ook toelaten om de betrokken personeelsleden zo goed mogelijk te informeren over de voor- en nadelen van een keuze voor het integratiekader dan wel voor het universitaire statuut. De werkgroep heeft daarnaast ook een vergelijking gemaakt tussen de barema’s voor respectievelijk ZAP en OP. Dat is een eerste voorbereidende stap in het maken van simulaties die kunnen aantonen wat een eventuele overstap naar het universitaire statuut financieel betekent, zowel voor het betrokken personeelslid als voor de universiteit. c) bijzondere categorieën Onverminderd deze algemene principes zullen specifieke regelingen getroffen moeten worden voor bepaalde personeelscategorieën, zoals bv. personeelsleden met een contract van onbepaalde duur, 28
Zie hierover in het vorige hoofdstuk punt 2e. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.21
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
lectoren die opdrachten vervullen in academisch gerichte opleidingen, doctorassistenten, het personeel dat verbonden is aan de sociale voorzieningen (zie ook de werkgroep Sociale Voorzieningen), het schoonmaakpersoneel (zie ook de werkgroep Gebouwen & ICT). d) decretaal kader Gelet op het feit dat elke regeling m.b.t. het personeel in sterke mate zal afhangen van het decretale kader, volgt deze werkgroep nauwlettend de decretale situatie, de standpunten van de overheid en de resultaten van de recent gestarte onderhandelingen in het VOC op. Mede in het belang van de (potentieel) betrokken personeelsleden én met het oog op een correcte berekening van de eerder vermelde financiële ondersteuning ter compensatie van het verlies voor de academische hogeschoolopleidingen ten gevolge van de juste retour in 2012 (zie ook punt 1a), heeft de UGent aan de HoGent gevraagd om over een volledig beeld van de personeelssituatie te kunnen beschikken. De overzichten moeten bovendien op regelmatige basis geactualiseerd worden, om verrassingen en onvoorziene situaties op het eigenlijke tijdstip van integratie te vermijden.
4. Gebouwen en infrastructuur De werkgroep hield in de voorbije maanden tal van vergaderingen en plaatsbezoeken. Het luik ICT wordt door een aparte subwerkgroep opgevolgd. De resultaten van de werkzaamheden van de werkgroep, inclusief de subwerkgroep ICT, worden gebundeld in een visienota, die regelmatig geactualiseerd wordt en waarvan de meest recente versie op de vergadering van het Bestuurscollege van 22 maart is besproken. a) algemene principes De HoGent heeft beslist tot een grotere concentratie van haar professioneel gerichte opleidingen op de campus Schoonmeersen. Deze concentratie heeft tot gevolg dat een aantal academisch gerichte opleidingen die nu op de campus Schoonmeersen gevestigd zijn, daar plaats moet maken. Concreet houdt dit in dat de geassocieerde faculteit Handelswetenschappen & Bestuurskunde (GHB) zal moeten verhuizen; de (voorlopige) bestemming is de campus Mercator (Gebouw G, op de Henleykaai). Voor de andere opleidingen geldt de status quo: de geassocieerde faculteit Toegepaste Taalkunde (GTT) blijft in gebouwen A en B op de campus Mercator, de geassocieerde faculteiten Toegepaste Ingenieurswetenschappen (GTI) en Toegepaste BioIngenieurswetenschappen (GTB) blijven in verschillende gebouwen (B, C, D, P) op de campus Schoonmeersen, met weliswaar een beperkte verhuisbeweging van de facultaire administratie GTI om die dichter te brengen bij de facultaire administratie GTB en een en ander aldus meer te concentreren in gebouw C van de campus Schoonmeersen. b) Campus Mercator: overdracht van gebouwen + systeem van gebruiksrecht De gebouwen A en B op campus Mercator, die uitsluitend de geassocieerde faculteit Toegepaste Taalkunde (GTT) huisvesten, zullen inclusief alle bijhorende onroerende goederen worden overgedragen aan de UGent (= “campus Mercator UGent”). De infrastructuur is recent gerenoveerd en aangepast aan de meest actuele noden op het vlak van onderwijs en onderzoek. Merk op dat de gebouwen geen eigendom zijn van de HoGent, maar wel van de provincie Oost-Vlaanderen, die ze sinds 2001 via een erfpachtovereenkomst met een looptijd van 99 jaar ter beschikking stelt van de HoGent. Overleg met de Provincie Oost-Vlaanderen heeft uitgewezen dat ofwel de erfpacht van de RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.22
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
HoGent aan de UGent kan worden overgedragen, ofwel de erfpacht door de HoGent voortgezet kan worden mits een kosteloze terbeschikkingstelling van de desbetreffende gebouwen aan de UGent. De geassocieerde faculteit GTT maakt nu nog gebruik van een deel van de leslokalen in de gebouwen C en D op campus Mercator. Vóór de overdracht zal de volledige opleiding in de gebouwen A en B worden gehuisvest, waardoor de gebouwen C en D niet aan de UGent overdragen moeten worden. De geassocieerde faculteit Handelswetenschappen en Bestuurskunde (GHB) zal, althans voor wat het administratief en het onderzoeksgedeelte betreft, in september 2012 van de huidige locatie op de campus Schoonmeersen verhuisd worden naar gebouw G op campus Mercator. Dit gebouw G is weliswaar niet geschikt voor het lesgeven aan grote groepen: er is vanuit het oogpunt van de geassocieerde faculteit GHB een overschot aan kleine leslokalen en een tekort aan twee grote, voltijds beschikbare auditoria van ten minste 400 zitplaatsen. De realisatie van extra nieuwbouw auditoria op de campus kan, ook los van de financiële implicaties, niet op korte termijn worden gerealiseerd, aangezien een dergelijk project een doorlooptijd van ongeveer 5 jaar vraagt. Momenteel wordt onderzocht of de UGent voldoende ruimte kan vrijmaken in haar eigen auditoria, eventueel aangevuld met de huur van een auditorium aan de Stropkaai. DGFB onderzoekt het scenario om de geassocieerde faculteit GHB op termijn te huisvesten in het complex Technicum, in de onmiddellijke nabijheid van de faculteit Economie en Bedrijfskunde. In de veronderstelling dat de verhuis zoals gepland plaatsvindt, zal voor gebouw G een cohabitatiemodel worden uitgetekend, analoog met het model voor de campus Schoonmeersen (zie punt c). Gebouw G zal dan immers 3 verschillende gebruikers kennen: HoGent-Bedrijfsmanagement, UGent-GHB (administratief en onderzoeksgedeelte) en het centrum voor volwassenenonderwijs Het Perspectief, dat de provinciale overheid op deze locatie wil behouden. Voor de bepaling en verifiëring van de noodzakelijke invest eringskosten in de gebouwen die zullen worden overgedragen (A en B), is een technische afstap georganiseerd en worden bestaande studies verzameld. Er is een inventaris opgemaakt van noodzakelijke investeringskosten gekoppeld aan een tijdsplanning. De schoonmaak, de technische herstellingen en het onthaal in de gebouwen op campus Mercator worden momenteel verzorgd door personeel van de HoGent. Voor de kosten die daarmee gepaard gaan, zal een verrekening worden afgesproken (zie ook de verwijzing in punt 3c van deze nota), naast de mogelijkheid om een deel van het personeel (tewerkgesteld in de gebouwen A en B) over te dragen. Merk op dat de situatie met betrekking tot campus Mercator, en in het bijzonder met betrekking tot de huisvesting van de opleidingen van de geassocieerde faculteit GHB, nog niet definitief uitgeklaard is en nog bijkomende studie en overleg vergt, die met het oog op een vlotte start in het academiejaar 201213 zo snel mogelijk afgerond zal worden. c) Campus Schoonmeersen en de proefhoeve Bottelare: systeem van gebruiksrecht Op campus Schoonmeersen zal een systeem van gebruiksrecht worden ingevoerd, waarbij de HoGent weliswaar zelf de campus blijft beheren maar sommige gebouwen alsook de proefhoeve Bottelare door zowel de HoGent als de UGent gebruikt kunnen worden. De kosten die door (opleidingen van) de UGent veroorzaakt worden, zullen dan door verrekening aan de HoGent vergoed worden. Om die kost te kunnen berekenen, zal van elk lokaal op campus Schoonmeersen het overwegend gebruik worden vastgelegd. In de praktijk zullen een aantal kantoren voor de administratie, bepaal de PC-lokalen en afzonderlijke apparatuur eenduidig toewijsbaar zijn aan ofwel de HoGent ofwel de UGent. Minder evident zijn onderwijslokalen en labo’s die in bijna alle gevallen gemeenschappelijk zijn aan de professionele bachelor en academische opleidingen; daar zal het gedeeld gebruik in onderling overleg RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.23
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
jaarlijks vastgelegd worden aan de hand van de gebruikte deeloppervlakte, lesroosters, bevraging van de gebruikers e.d. Dit zal voor elk gedeeld lokaal resulteren in een percentage gebruik door de UGent en een percentage gebruik door de HoGent. De infrastructuur die gebruikt wordt door de masteropleidingen, wordt ter beschikking gesteld van de UGent. Aangezien het in dit geval om delen van gebouwen gaat (kantoren, bergingen, verbruiksruimtes, practicumlokalen, leslokalen), zal er geen eigendomsoverdracht gebeuren. Wel zal de UGent de infrastructuur kosteloos kunnen gebruiken, met dien verstande dat er een bijdrage betaald wordt voor de energiekosten en de tussenkomst in de noodzakelijke investeringskosten. Bij dit gebruiksrecht hoort eveneens het (gedeeld) gebruik van sanitair, circulatieruimtes, EHBO - en borstvoedingslokaal, de bijhorende parkeerplaatsen voor wagens voor personeel en fietsenstallingen voor personeel en studenten. Een gedetailleerde opsomming van de krachtlijnen van dit gebruiksrecht, inclusief de verschillende elementen die eronder vallen en de verantwoordelijkheid van elk van beide instellingen, is in onderling overleg binnen de werkgroep ontworpen. De infrastructuur wordt ter beschikking gesteld in de staat waarin deze zich bevindt op het tijdstip van de integratie, inclusief de losse uitrusting die daarbij hoort: los en vast meubilair, telefonie (incl. toestellen), PC’s, datanetwerk, brandblusmiddelen, e.d. Roerende infrastructuur die duidelijk toewijsbaar is aan de academische opleidingen, zal evenwel worden overgedragen. Voor toekomstige investeringen op de campus Schoonmeersen zullen nog afspraken worden gemaakt. d) ICT Op het vlak van ICT-infrastructuur en software wordt gestreefd naar een optimale integratie met de UGent. In de praktijk betekent dit dat de manier van werken voor studenten en personeelsleden van de integrerende opleidingen op de campus Mercator en in de mate van het mogelijke op de campus Schoonmeersen conform zal zijn met de manier van werken op de huidige UGent sites. Dit zou in de praktijk betekenen dat de studenten en personeelsleden van de integrerende opleidingen beschikken over een UGent account en toegang hebben tot alle ICT-toepassingen waarover de huidige studenten en personeelsleden van de UGent beschikken.
Campus Mercator: de ICT-uitrusting in de gebouwen die overgedragen worden, wordt volledig door de UGent overgenomen. De uitgangspunten en principes van deze integratie zijn besproken in de werkgroep. Door de subwerkgroep ICT is tevens een inschatting gemaakt van de kosten voor deze operatie.
Campus Schoonmeersen: op deze campus zal ook voor de ICT met een cohabitatiemodel gewerkt worden. Maximale integratie betekent hier dat de HoGent de campus blijft beheren maar dat bureaus en werkplekken, labo’s, PC- en leslokalen fysisch in UGentNet worden opgenomen; voor bepaalde delen van de infrastructuur zal dit weliswaar niet mogelijk zijn. De principes van dit cohabitatiemodel zijn gedetailleerd besproken in de werkgroep.
e) werkplekkenbeleid De HoGent werkt met een systeem van shared offices voor de huisvesting van haar medewerkers. De UGent zal het werkplekkenbeleid van de HoGent overnemen voor de betrokken opleidingen. f)
preventie & bescherming
De preventieadviseurs van beide instellingen hebben gezamenlijk een visie op de toepassing van de welzijnswetgeving bij gemeenschappelijk gebruik van infrastructuur ontwikkeld. Het beleid inzake welzijn op werk zal vastgelegd worden in een geschreven document dat door beide werkgevers wordt ondertekend; daartoe is al een ontwerp opgemaakt. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.24
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
5. Financiën a) analytische informatie Het verzamelen van analytische informatie bij de HoGent (jaarrekening 2010, begroting 2012 met uitsplitsing van het deel voor de academische hogeschoolopleidingen) is nodig om een full costing model voor de integrerende opleidingen te kunnen opstellen, zodat er op dat vlak volledige transparantie ontstaat en zodat ook de nodige inschattingen kunnen worden gemaakt van de onderlinge verrekeningen die na de integratie nodig zullen zijn (o.a. voor gebruik door de UGent van met de HoGent gedeelde infrastructuur, cf. punt 4). De werkzaamheden hiervoor zijn nog niet helemaal afgerond, omdat verschillende elementen nog niet versleuteld konden worden (bv. loonlasten en werking van de centrale administratie, cf. punt 3a). In afwachting van gevalideerde data en zekerheid met betrekking tot de decretale voorschriften ter zake zal gewerkt worden met ramingen van de kosten die nog niet exact versleuteld kunnen worden. Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de geldstromen en de evoluties daarin, zal een gelijkaardige oefening ook worden gemaakt voor de begrotingsjaren 2010 en 2011. In 2013 zal de HoGent begroting effectief in twee delen gesplitst zijn, waardoor een dergelijke oefening niet meer afzonderlijk door de werkgroep gemaakt moet worden. b) verrekening van kosten De analytische informatie is ook nodig voor een correcte verrekening van kosten na de integratie (bv. voor gebruik door de UGent van met de HoGent gedeelde infrastructuur, cf. punt 4). Ook hier zal in afwachting van gevalideerde data voorlopig met ramingen worden gewerkt. Voor de verschillende kosten die verrekend moeten worden, zal gewerkt worden met één globale jaarlijkse afrekening (op basis van de jaarrekening van het afgelopen jaar), voorafgegaan door een maandelijks voorschot op basis van de eindafrekening van het jaar voordien. Een belangrijk aandachtspunt bij de verrekening van kosten is dat absoluut vermeden moet worden dat op dergelijke overdrachten van subsidies BTW geheven zou worden. Er zijn al stappen t.a.v. de 29 Vlaamse overheid gezet opdat zij deze vraag mee zou ondersteunen. De BTW administratie heeft alvast laten uitschijnen dat inzake ter beschikking gesteld onroerend goed, inclusief de inhoud daarvan, vrijstelling van BTW zou gelden. c) overdracht van projecten Zie ook punt 1b (extern gefinancierde onderzoek sprojecten) en 2e (internationale onderwijsprojecten). Specifiek m.b.t. het intern onderzoeksfonds, waarmee de HoGent aan eigen financiering van onderzoeksprojecten doet, is afgesproken dat eventuele saldi op 01/10/2013 integraal overgaan naar de UGent. d) wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening Er is een analyse gemaakt van de rentabiliteit en personeelsinzet bij de wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening die verbonden is aan de academische hogeschoolopleidingen. De werkgroep zal dit punt verder onderzoeken en daar samen met de werkgroep Onderzoek de nodige conclusies uit trekken. 29
Zie in het vorige hoofdstuk ook de opmerking hierover in punt 2f. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.25
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
e) verdeling toelage 2013 De academiserende opleidingen integreren met ingang van oktober 2013. Volgens het voorontwerp van integratiedecreet zullen de hogescholen echter nog de volledige enveloppe voor 2013 ontvangen, inclusief de gelden verbonden met de integrerende opleidingen. Het is aan de instellingen onderling om een verdeling van deze gelden overeen te komen in deze in een overeenkomst vast te leggen. Dit is geen voor de hand liggende of “neutrale” oefening. Met het laatste kwartaal van 2013, wanneer de UGent de verantwoordelijkheid voor de desbetreffende opleidingen overneemt, komt immers niet noodzakelijk exact een kwart van de te besteden middelen voor dat jaar overeen. De werkgroep is overeengekomen om de reële kosten als uitgangspunt te nemen en eventuele discussiepunten vervolgens één voor één uit te klaren. De werkgroep Financiën suggereert dat alvast de salarissen van het personeel op de personeelsformatie (= 80% van de enveloppe) tot eind 2013 vanuit het “celkrediet” door het ministerie 30 betaald zouden worden. Dan valt er voor het overgangsjaar 2013 enkel een regeling te treffen voor het aandeel van de academiserende opleidingen in de resterende 20% werking. Bijzondere aandachtspunten in deze werkgroep, die deels ook samenhangen met beslissingen die de decreetgever zal moeten nemen, betreffen onder andere: o
o o o
o
het feit dat de personeelsbegroting bij de hogescholen tot 85% van de werkingsmiddelen kan bedragen en dit percentage bij de HoGent daadwerkelijk gehaald of zelfs overschreden wordt, terwijl dit plafond bij de universiteiten op 80% ligt, en de vraag hoe met deze verschillende maxima omgegaan moet worden bij de integratie, Dit punt is al aan de Vlaamse overheid gesignaleerd, die bevestigd heeft dit nader te zullen onderzoeken en de nodige instructies te zullen geven. Hierover is nog geen verder nieuws. de wijze waarop de werkingsmiddelen in 2013 verdeeld zullen worden, aangezien het begrotingsjaar overeenkomt met een kalenderjaar en niet met een academiejaar. de wijze waarop de personeels- en werkingskosten voor de centrale administratie verrekend zullen worden (zie ook punt 3a). de wijze waarop de AGIOn investeringsmiddelen in 2013 en in de daaropvolgende jaren verdeeld zullen worden, waarbij de UGent ervan uit gaat dat bij de integratie een evenredig deel van de investeringsmiddelen overkomt, zonder dat dit uitsluit dat een deel daarvan vervolgens verrekend wordt voor investeringen op een HoGent campus met gedeeld gebruik ; de HoGent legt er daarentegen de nadruk op dat de AGIOn investeringsmiddelen volgens afspraken die over meerdere jaren lopen tussen alle Vlaamse Autonome Hogescholen (exclusief de Hogere Zeevaartschool) verdeeld worden, dat deze middelen in grote mate ontoereikend zijn om alle investeringsnoden te dekken en dat zij er daarom vanuit gaat dat deze middelen bij de hogescholen 31 zullen blijven. de eventuele implicaties voor de UGent van het HoGent masterplan investeringen en de daarmee samenhangende lening.
Een en ander maakt ook duidelijk dat het voor deze werkgroep cruciaal is om nauw in contact te blijven met de andere werkgroepen waar beslissingen genomen worden die ook een financiële impact hebben en zo snel te kunnen terugkoppelen naar de paritaire stuurgroep.
30 31
In het voorontwerp van Integratiedecreet is ondertussen ook een bepaling ingeschreven die dit mogelijk maakt. Zie hierover ook de opmerking in punt 2f in Hoofdstuk I van deze nota. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.26
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
6. Sociale voorzieningen In de vergaderingen van de werkgroep zijn de volgende punten aan bod gekomen en/of in behandeling: de organisatie van de studentenvoorzieningen voor de studenten in de integrerende opleidingen; de toekenning c.q. transfer/verrekening van de sociale toelagen tussen de UGent en de vzw 32 Sovoreg c.q. de HoGent. De UGent en de HoGent zijn het recent eens geraakt over het principe dat locatiegebonden voorzieningen, zoals studentenrestaurants, op een campus met gedeeld gebruik blijvend door de vzw Sovoreg c.q. de HoGent uitgebaat kunnen worden. Volgens het reeds bestaande model zorgt de UGent dan voor een verrekening van de kosten op basis van het effectieve gebruik, waarbij weliswaar vermeden moet worden dat op deze transfers BTW betaald zou moeten worden (cf. punt 5b). Voorzieningen die niet aan een locatie gebonden zijn, zoals de huurtoelage, de psychosociale hulp of het verstrekken van studieleningen, worden vanaf het academiejaar 2013-14 door de diensten van de UGent aangeboden. Deze werkwijze garandeert dat de sociale toelagen worden gebruikt voor de studenten en voor de activiteiten waarvoor ze bedoeld zijn, laat de studenten de vrijheid om op het even welke locatie van om het even welke dienstverlening gebruik te maken, garandeert dat alle UGent studenten in Gent onder dezelfde voorwaarden van gelijke dienstverlening gebruik kunnen maken en vermijdt dubbele financiering voor dezelfde dienstverlening (bv. UGent studenten voor wie de vzw Sovoreg integraal de sociale toelage zou ontvangen en die toch gebruik maken van de studentenrestaurants of andere dienstverlening van de UGent). Deze werkgroep zal op voorstel van de HoGent ook nagaan of de UGent het studentenhuis “Vesalius” eventueel kan overnemen.
7. School of Arts Anticiperend op regelgeving die de creatie van deze nieuwe structuur moet toelaten en die voor de Vlaamse Autonome Hogescholen, waaronder dus ook de HoGent, waarschijnlijk een aanpassing van het bijzonder decreet van 13 juli 1994 vergt, heeft de HoGent bij de herschikking van haar departementen alvast een “School of Arts” opgericht, waarin de vroegere departementen KASK en Conservatorium zijn ondergebracht. Voor de participatie van de UGent in de School of Arts van de HoGent zal een afzonderlijke werkgroep UGent-HoGent worden opgericht, die over haar werkzaamheden zal rapporteren aan de paritaire stuurgroep UGent-HoGent.
32
In de hogescholen worden de sociale voorzieningen momenteel nog georganiseerd door zelfsta ndige vzw’s, die niet onder het bestuur van de hogeschool vallen en rechtstreeks door de overheid gefinancierd worden. In december 2011 heeft de Vlaamse Regering evenwel haar eerste principiële goedkeuring gehecht aan een voorontwerp van decreet betreffende de studentenvoorzieningen. De ontworpen regelgeving voorziet o.a. in een opheffing van deze vzw’s en hun integratie per 1 januari 2014 in de “moeder”hogeschool, naar analogie met de structuren die de universiteiten kennen. De definitieve goedkeuring van dit decreet door het Vlaams Parlement is eveneens gepland voor juli 2012. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.27
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
III.
VOORBEREIDINGEN UNIVERSITEIT GENT -ARTEVELDEHOGESCHOOL De relatie met de Arteveldehogeschool is in dit verband enigszins bijzonder, aangezien de enige opleidingen die integreren, de bachelor- en de masteropleiding in de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie (REVAKI), nu al gezamenlijk met de UGent georganiseerd worden. De integratie van deze opleiding in de faculteit Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen van de UGent is daardoor in de feiten al grotendeels gerealiseerd (zie ook Bijlage 2 – Het integratiemodel van de UGent), al neemt dit niet weg dat een aantal zaken nog geregeld moet worden. 33
De UGent en de AHS hebben daarom alvast besloten een bilaterale intentieverklaring te sluiten. In deze intentieverklaring is in de oprichting van een paritaire stuurgroep voorzien, die zelf werkgroepen kan oprichten voor het uitwerken van bepaalde opdrachten. Gelet op de zaken die nog geregeld moeten worden, met o.a. een belangrijk luik m.b.t. het personeel, is met de concrete werkzaamheden gewacht tot een eerste versie van het voorontwerp van Integratiedecreet beschikbaar was. Aangezien het voorontwerp inmiddels een eerste keer principieel is goedgekeurd – zij het met een belangrijk voorbehoud voor net het luik personeel – is recent beslist om een gemengde werkgroep UGent-AHS te activeren, die eind maart een eerste bijeenkomst houdt. Dit neemt overigens niet weg dat in de betrokken vakgroep (GE24-Revalidatiewetenschappen & Kinesitherapie) al een uitgebreide lijst is aangelegd met punten die met het oog op de integratie nog geregeld moeten worden.
33
Zie de beslissing van de Raad van Bestuur van de UGent van 1 juli 2011 (agendapunt ALG/6). RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.28
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
IV.
VOORBEREIDINGEN UNIVERSITEIT GENT -HOGESCHOOL WEST -VLAANDEREN
Naar analogie met de intentieverklaring tussen de Universiteit Gent en de Hogeschool Gent, heeft de UGent ook met de Hogeschool West-Vlaanderen een intentieverklaring gesloten. Dat is gebeurd op 13 januari 2012. Ook in deze intentieverklaring is besloten tot de oprichting van thematische werkgroepen, die op gelijkwaardige basis door beide instellingen worden bevolkt: onderzoek & valorisatie, onderwijsadministratie (incl. kwaliteitszorg, studieadvies & oriëntatie en internationalisering), personeel, gebouwen & infrastructuur, financiën, sociale voorzieningen, toekomstige samenwerking professionele bachelors – masters, idem: public relations & communicatie. Deze werkgroepen hebben elk een opdracht meegekregen. De meeste zijn inmiddels ook met hun werkzaamheden van start gegaan, met een grotendeels identieke agenda als bij de thematische werkgroepen UGent-HoGent. Ook deze werkgroepen rapporteren aan een paritaire stuurgroep, met in dit geval telkens drie vertegenwoordigers van respectievelijk de UGent en de Howest . Parallel met deze thematische werkgroepen zijn ook opleidingsspecifieke werkgroepen actief, onder leiding van de betrokken decanen. Gelet op het aanbod academische opleidingen van de Howest en de gedeeltelijke overlap met het aanbod van de HoGent, betreft het hier specifiek werkgroepen rond de ingenieursopleidingen, die uiteraard voor de nodige afstemming met dezelfde werkgroepen van de HoGent zorgen. In deze opleidingsspecifieke werkgroepen is en wordt het in bijlage 2 van deze nota behandelde integratiemodel nader uitgewerkt.
1. Onderzoek & valorisatie a) onderzoeksgroepen Het onderzoek is in de Howest enigszins anders gestructureerd dan aan de UGent, met onderzoeksgroepen die soms verbonden zijn aan één onderzoeker (van wie het niet altijd duidelijk is of die binnen de UGent in aanmerking zal komen voor een budgethouderschap) en geen band hebben met vakgroepen. Om tijdig een oplossing te kunnen uitwerken in de gevallen waarin dit voor problemen zou kunnen zorgen, zal de Howest een gedetailleerde inventaris maken van de onderzoeksprojecten en de betrokken medewerkers. b) extern gefinancierd onderzoek Gelijk aardige afsprak en als in punt 1b in Hoofdstuk II – Voorbereidingen UGent-HoGent. c) academiserings- en defiscaliseringsmiddelen Er worden gelijkaardige afspraken gemaakt als met de HoGent (zie punt 1a): in de eerste plaats zullen de middelen worden ingezet om de integrerende vakgroepen structureel te versterken door in extra personeelscapaciteit te voorzien; daarnaast zullen zij worden gebruikt om projecten van de integrerende onderzoekers te financieren, toe te wijzen via projectoproepen.
RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.29
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
d) gemeenschappelijke onderzoeksinfrastructuur Gelijk aardige afsprak en als in punt 1f in Hoofdstuk II – Voorbereidingen UGent-HoGent. e) samenwerking met professionele opleidingen – associatieonderzoeksgroepen Gelijk aardige afsprak en als in punt 1c in Hoofdstuk II – Voorbereidingen UGent-HoGent. Na een grondige inventarisatie zullen in onderling overleg nog oplossingen gevonden moeten worden voor de lopende projecten met cofinanciering door de Howest en voor de kassen van de onderzoeksgroepen. Ook nader te bekijken is de manier waarop, mede gelet op de fysieke afstand, de samenwerking en het overleg georganiseerd kunnen worden tussen de centrale directies die het onderzoeksbeleid ondersteunen.
2. Onderwijs De werkgroep Onderwijs was aanvankelijk opgezet als een werkgroep “onderwijsadm inistratie”, maar van meet af aan was duidelijk dat deze werkgroep ook verschillende andere aan het onderwijs gerelateerde thema’s zou moeten behandelen. Voor een efficiënte gang van zaken is de werkgroep opgesplitst in een aantal subwerkgroepen. Op de officiële bijeenkomsten van deze subwerkgroepen is in principe telkens een vaste kern van UGent en Howest medewerkers uitgenodigd, zodat de samenhang tussen deze groepen behouden blijft; tussen de officiële bijeenkomsten in kunnen de domeindeskundigen uiteraard alle nodige contacten onderhouden en overleg organiseren om aan de gemaakte afspraken uitvoering te geven. a) onderwijsadministratie Gelijk aardige afsprak en als in punt 2a in Hoofdstuk II – Voorbereidingen UGent-HoGent. De vergaderingen van deze subwerk groep verlopen overigens trilateraal. b) elektronische leeromgeving Net zoals de gelijkaardige subwerkgroep met de HoGent concentreert deze subwerkgroep zich op de overgang die zal worden gemaakt naar de elektronische leeromgeving van de UGent (Minerva). De Howest had aanvankelijk gepland om in het academiejaar 2012-13 de overstap te maken van Dokeos naar Chamilo. Door de integratie zouden de academische opleidingen het jaar nadien opnieuw een overstap moeten maken, dan van Chamilo naar Minerva. Met de Howest is de afspraak gemaakt dat de “tussenstap” naar Chamilo voor de academische opleidingen overgeslagen zal worden. Vanaf 2012-13 zal een lokale versie van Minerva ter beschikking gesteld worden van het personeel en de studenten van de Howest. De nodige afspraken zijn gemaakt om deze overstap technisch mogelijk te maken en om hierover te communiceren ten aanzien van de betrokken docenten en studenten. c) informatie aan studiekiezers, studenten en alumni De besprekingen in deze subwerkgroep lopen erg parallel met de besprekingen in de gelijkaardige subwerkgroep met de HoGent (zie punt 2c in Hoofdstuk II – Voorbereidingen UGent-HoGent). Om een en ander zo gestroomlijnd en efficiënt mogelijk te laten verlopen, wordt ook hier samen met de betrokken opleidingen en faculteiten gewerkt aan heldere en zeer concrete afspraken. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.30
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
Een bijzonder aandachtspunt in deze subwerkgroep is de manier waarop het aspect “Kortrijk” uitgespeeld zal worden in de communicatie en informatieverstrekking aan studiekiezers. Mede vanuit de bekommernis om de eigenheid van de Kortrijkse opleidingen te behouden (zie ook bijlage 2 – Het integratiemodel van de UGent), wordt ervoor geopteerd om over “Kortrijk” apart te communiceren: dit houdt concreet in dat de algemene brochure “Straks student aan de UGent ” ontdubbeld wordt (“Straks student in Gent” en “Straks student in Kortrijk”) en dat, gelet op het integratiemodel van de UGent (zie eveneens bijlage 2), voor de bacheloropleidingen in de industriële wetenschappen en in de biowetenschappen met in totaal vier brochures wordt gewerkt: twee FEA-brochures, voor de opleidingen in de industriële wetenschappen die deze faculteit respectievelijk in Gent en in Kortrijk zal aanbieden, en twee FBW-brochures, voor de opleidingen in de industriële c.q. biowetenschappen die ook deze faculteit respectievelijk in Gent en in Kortrijk zal aanbieden. Een ander bijzonder aandachtspunt betreft de manier waarop de UGent zich als “ook West-Vlaamse universiteit” kan profileren op evenementen als de SID-in beurzen, waar de lokale instellingen in de regel een prominente plaats krijgen. Om de band met de UGent nu al in de verf te zetten, zal de UGent alvast duidelijk aanwezig zijn op een aantal evenementen die de Howest in de loop van 2012 organiseert (infodag, opendeurdag). d) kwaliteitszorg Het overleg in deze subwerkgroep is tot nu toe vooral verkennend van aard geweest. Thema’s die in dit verkennend overleg aan bod zijn gekomen, zijn de stand van zaken m.b.t. de visitaties en accreditaties van de integrerende opleidingen, de organisatie van de bevragingen over opleidingsonderdelen en opleidingen, de studietijdmeting, alumnibevragingen, het competentiemodel en de domeinspecifieke leerresultaten, de opmaak van studiefiches, onderwijsprofessionalisering (o.a. docententrainingen) en het OER. Net zoals in het overleg met de HoGent zijn ook hier de afspraken gemaakt dat: de visitaties die vrij kort na de integratie plaatsvinden, volledig volgens het model van de UGent zullen worden voorbereid. Er is één opleiding waarvan het zelfevaluatierapport in 2013 moet worden ingediend, wat impliceert dat de voorbereiding zich zal uitstrekken over het tijdstip van de integratie heen. Hier is afgesproken dat de voorbereiding onder coördinatie van de UGent zal verlopen, maar dat cijfers, historieken e.d. wel degelijk door de Howest aangeleverd zullen worden; de UGent ondersteuning kan bieden voor de toepassing van het competentiemodel op de integrerende opleidingen, voor zover dit afwijkt van de “Howest-opleidingstoets” die nu voor deze opleidingen geldt; de UGent een handleiding ter beschikking zal stellen en eventueel ook infosessies kan verzorgen voor de opmaak van studiefiches volgens het model dat zij hanteert; Howest OP-leden die aan de integrerende opleidingen verbonden zijn, vanaf het academiejaar 2012-13 kunnen deelnemen aan de UGent trainingen voor docenten en assistenten. e) internationalisering De besprekingen in deze subwerkgroep lopen erg parallel met de besprekingen in de gelijkaardige subwerkgroep met de HoGent (zie punt 2e in Hoofdstuk II – Voorbereidingen UGent-HoGent). Specifiek voor de Howest zijn de initiatieven in het kader van enerzijds de Eurometropool Lille-KortrijkTournai en anderzijds de samenwerking tussen de provincie West -Vlaanderen en de Chinese provincie Zhejiang. Het spreekt voor zich dat waardevolle initiatieven ook onder de vlag van de UGent voortgezet moeten kunnen worden; tegelijk kunnen deze contacten ook complementair zijn met initiatieven die de UGent heeft lopen (bv. China-platform) en in die zin ook voor de UGent een meerwaarde bieden. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.31
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
3. Personeel (Nog geen verslagen beschik baar.)
4. Gebouwen en infrastructuur (Nog geen verslagen beschik baar.)
5. Financiën (Nog geen verslagen beschik baar.)
6. Sociale voorzieningen In de vergaderingen van de werkgroep zijn de volgende punten aan bod gekomen en/of in behandeling: de organisatie van de studentenvoorzieningen voor de studenten in de integrerende opleidingen; de toekenning c.q. transfer/verrekening van de sociale toelagen tussen de UGent en de vzw Sovowes c.q. de Howest. Gelet op de fysieke afstand Gent-Kortrijk (die het vrij onwaarschijnlijk maakt dat Kortrijkse studenten een beroep zullen doen op dienstverlening die in Gent wordt aangeboden) en de vaststelling dat het in dit geval beter lijkt om studenten op eenzelfde campus ook eenzelfde dienstverlening aan te bieden, lijkt het aangewezen om voor de sociale voorzieningen ten behoeve van de studenten van de geïntegreerde opleidingen verder een beroep te blijven doen op de diensten van de Howest. De sociale toelage die de UGent voor deze studenten ontvangt, zal dan worden doorgestort naar de Howest. Mochten er toch Kortrijkse studenten zijn die gebruik maken van de voorzieningen in Gent, dan kan dit in de omgekeerde richting verrekend worden om dubbele subsidiëring te vermijden. Momenteel wordt een ontwerp van overeenkomst in die zin voorbereid.
RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.32
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
BIJLAGE 1: INTEGRERENDE HOGESCHOOLOPLEIDINGEN: EEN OVERZICHT Vanuit de drie partnerhogescholen in de Associatie Universiteit Gent (Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent en Hogeschool West-Vlaanderen) zullen in het academiejaar 2013-2014 academisch gerichte opleidingen uit vijf verschillende studiegebieden in de UGent geïntegreerd worden. De tabel toont over welke studiegebieden en opleidingen van welke hogescholen het precies gaat. In de kolommen “Bachelor” en “Master” is voor elke opleiding met de afkorting “Ba” c.q. “Ma” aangegeven of de desbetreffende hogeschool de bachelor- en/of de masterfase aanbiedt. Tussen haakjes staat telkens de verdeling van de in totaal bijna 6500 betrokken studenten over die instellingen, 34 studiegebieden en opleidingen. INSTELLING Studiegebied opleiding
Bachelor
Master
ARTEVELDEHOGES CHOOL (621) Studiegebied Gezondheidszorg (621) Revalidatiewetenschappen & kinesitherapie
Ba (480)
Ma (141)
HOGESCHOOL GENT (5193) Studiegebied Handelswetenschappen & bedrijfskunde (2282) Handelswetenschappen Ba (1329) Bestuurskunde en publiek management Ba ( 191) + schakelprogramma ha-be Studiegebied Toegepaste taalkunde (1111) Toegepaste taalkunde Meertalige communicatie Tolken Vertalen + schakelprogramma toegepaste taalkunde
Ba (798) -
Studiegebied Biotechniek (404) Biowetenschappen Biowetenschappen: landbouwkunde Biowetenschappen: voedingsindustrie + schakelprogramma biotechniek
Ba (208) -
35
Ma (455) Ma ( 74) (233)
Ma (112) Ma ( 58) Ma (107) (36)
Ma (73) Ma (43) (80)
34
Gegevens op basis van het aantal studenten in initiële bachelor- en masteropleidingen (en inclusief de daarop voorbereidende schakelprogramma’s) in het academiejaar 2011-12, zoals geregistreerd in de Databank Hoger Onderwijs (DHO) op 31 oktober 2011 en door het Agentschap Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen (AHOVOS) gepubliceerd in het jaarlijkse “Hoger Onderwijs in Cijfers” op http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/werken/studentadmin/studentengegevens/default .htm. Op het einde van elk kalenderjaar wordt een geactualiseerde versie van deze publicatie uitgebracht. Let wel: deze cijfers bieden louter een indicatie van het aantal studenten dat in 2013 -14 daadwerkelijk de overstap naar de universiteit zal maken. 35 Aangezien zowel de bachelor- als de masteropleiding REVAKI nu al gezamenlijk georganiseerd wordt met de UGent, wordt het aantal studenten in deze opleiding en in de DHO gerekend aan 50% AHS, 50% UGent. Hier is enkel het aantal studenten opgenomen dat aan de AHS is toegewezen; het werkelijke aantal studenten in deze opleidingen is dus twee maal zo groot. Daartegenover staat dat de opleiding in de feiten al grotendeels in de UGent geïntegreerd is . De studenten in het schakelprogramma staan wél voor 100% bij de UGent geregistreerd en zijn daarom niet opgenomen in dit overzicht. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.33
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
Studiegebied Industriële wetenschappen & technologie (1396) Industriële wetenschappen: biochemie Industriële wetenschappen: bouwkunde Ba (272) Industriële wetenschappen: chemie Ba (143) Industriële wetenschappen: elektromechanica Ba (208) Industriële wetenschappen: elektronica-ICT Ba ( 78) Industriële wetenschappen: elektrotechniek Industriële wetenschappen: landmeten Industriële wetenschappen: informatica Ba (147) 36 Industriële wetenschappen: textieltechnologie Ba ( 13) + schakelprogramma IWT technologie HOGESCHOOL WEST-VLAANDEREN, vestiging Kortrijk (659) Studiegebied Industriële wetenschappen & technologie (659) Industriële wetenschappen: biochemie Industriële wetenschappen: chemie Ba ( 79) Industriële wetenschappen: elektromechanica Ba ( 99) Industriële wetenschappen: elektronica-ICT Ba ( 42) Industriële wetenschappen: elektrotechniek Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen Ba (119) Industriële wetenschappen: milieukunde Ba ( 22) + schakelprogramma IWT technologie
Ma (29) Ma (99) Ma (21) Ma (83) Ma (22) Ma (31) Ma (17) Ma (61) Ma ( 2) (170)
Ma (19) Ma (10) Ma (15) Ma (43) Ma (41) Ma (36) Ma ( 9) (125)
Daarbij kunnen de volgende bijzonderheden opgemerkt worden:
In het studiegebied Gezondheidszorg gaat het enkel om de bachelor- en de masteropleiding in de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie (REVAKI) van de AHS, die de hogeschool nu al gezamenlijk met de UGent organiseert. De integratie van deze opleiding in de faculteit GE van de UGent is in de feiten al grotendeels gerealiseerd, al neemt dit niet weg dat een aantal zaken nog formeel geregeld en eventueel heroverwogen moet worden.
In de studiegebieden Biotechniek, Handelswetenschappen & bedrijfskunde en Toegepaste taalkunde gaat het enkel om opleidingen van de HoGent. In het studiegebied Industriële wetenschappen & technologie zijn daarentegen zowel de HoGent als de Howest actief. Sommige, maar niet alle, opleidingen worden zowel in Gent als in Kortrijk aangeboden.
De opleidingen Bestuurskunde en publiek management (HoGent), Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen (Howest), Industriële wetenschappen: milieukunde (Howest), Industriële wetenschappen: informatica (HoGent) en Industriële wetenschappen: textieltechnologie (HoGent) zijn unieke opleidingen: ze worden door geen enkele andere Vlaamse hogeschool aangeboden.
De opleidingen in de studiegebieden Handelswetenschappen & bedrijfskunde en Toegepaste taalkunde hebben, uiteraard in overleg met de UGent, eind oktober 2011 een aanvraag ingediend om de studieomvang van de masteropleidingen uit te breiden van 60 tot 120 studiepunten. Als de Vlaamse Regering deze aanvraag goedkeurt (beslissing: eind maart 2012), zullen de betrokken opleidingen vanaf het academiejaar 2014-15 of het academiejaar 2015-16 (dus na de integratie in de UGent) een studieomvang van 120 studiepunten hebben.
36
In onderling overleg met de UGent heeft de HoGent beslist om de bachelor - en de masteropleiding in de industriële wetenschappen: textieltechnologie geleidelijk stop te zetten. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.34
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
De opleidingen in de studiegebieden Industriële wetenschappen & technologie en Biotechniek dienen waarschijnlijk in juni 2012 een aanvraag voor uitbreiding van de studieomvang in. Ook daar zou de uitbreiding pas ingaan nadat deze opleidingen in de UGent geïntegreerd zijn.
Het overzicht maakt abstractie van de specifieke lerarenopleidingen die met deze opleidingen verbonden zijn, alsook van eventuele postgraduaatsopleidingen, initiatieven voor nascholing e.d. Het spreekt voor zich dat deze opleidingen en initiatieven mee in de Universiteit Gent integreren.
Het overzicht bevat evenmin de masteropleidingen in het sociaal werk, in het toerisme, in de 37 verpleegkunde & vroedkunde en in de ergotherapie. Dit zijn masteropleidingen die in eerste instantie gericht zijn op gediplomeerden van een professioneel gerichte bacheloropleidi ng en die daarom geen direct voorbereidende academisch gerichte bacheloropleiding kennen. Precies vanwege de speciale aard van deze opleidingen worden zij op dit ogenblik gezamenlijk georganiseerd door één of meerdere universiteiten en de hogescholen die de “onderliggende” professioneel gerichte bacheloropleiding(en) aanbieden, en krijgen de afgestudeerden van deze opleidingen een diploma dat gezamenlijk door de betrokken universiteit(en) en hogescholen wordt uitgereikt. Bij de integratie zal de mogelijkheid echter vervallen om voor deze masteropleidingen samen met een hogeschool diploma’s uit te reiken en zullen de diploma’s enkel nog uitgereikt kunnen worden door de betrokken universiteit(en). Dit houdt op zich echter geen wijziging in van studentenaantallen of van de financiering die de studenten in deze opleidingen voor de universiteit genereren: de studenten in deze opleidingen worden immers nu al volledig aan de coördinerende universiteit(en) toegewezen. Hoewel deze opleidingen strikt genomen niet integreren in de universiteit (ze zijn er immers al), lijkt het toch aangewezen om met de hogeschoolpartners afspraken te maken over de verdere samenwerking “na integratie”. De UGent heeft aan haar hogeschoolpartners voorgesteld om met betrekking tot deze opleidingen een nieuwe overeenkomst te sluiten, waarin onder andere opgenomen zou worden dat de hogescholen na de integratie waarnemers kunnen afvaardigen naar de opleidingscommissies, dat de UGent zal waken over de typische aansluiting met de “onderliggende” professioneel gerichte bacheloropleidingen en daartoe periodiek overleg zal organiseren en dat de partnerhogescholen in hun communicatie en informatieverstrekking aan studenten en afgestudeerden speciale aandacht aan deze opleidingen van de UGent zullen besteden. In een eerste reactie hebben de drie partnerhogescholen enthous iast gereageerd op dit voorstel en in overleg met de hogescholen zal een ontwerp van overeenkomst verder voorbereid worden.
37
De masteropleiding in de ergotherapie is een nieuwe opleiding: het schakelprogramma wordt dit academiejaar voor het eerst ingericht, de eigenlijke masteropleiding wordt voor het eerst ingericht in het academiejaar 2012 -13. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.35
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
BIJLAGE 2: HET INTEGRATIEMODEL VAN DE UGENT Het onderstaande integratiemodel is door de Raad van Bestuur van de UGent goedgek eurd in zijn vergadering van 10 november 2011. Het model past binnen het k ader dat geschetst is in de intentieverk laring met de Arteveldehogeschool 39 en heeft inmiddels ook de goedk euring gek regen van de HoGent.
38
1. Uitgangspunt: behoud en verdere ontwikkeling van de integrerende opleidingen De UGent ziet geen reden om louter naar aanleiding van de overdracht van de academische hogeschoolopleidingen een herschikking van het huidige aanbod van integrerende academische bachelor- en masteropleidingen door te voeren, eventuele wijzigingen in onderling overleg niet te na 40 gesproken. Voor de meeste betrokken opleidingen bestaat er immers een duidelijke maatschappelijke interesse, zowel in hoofde van de (aankomende) studenten met hun kwalificaties en interesses, als in hoofde van de samenleving en van het werkveld/de arbeidsmarkt in het bijzonder. In plaats van deze opleidingen te laten versmelten met het huidige onderwijsaanbod van de UGent, is het dus eerder zaak om ze als afzonderlijke opleidingen te behouden, verder tot ontwikkeling te laten komen en desgewenst zelfs scherper te profileren. De Raad van Bestuur van de UGent heeft op 12 november 2010 daarom het uitgangspunt aangenomen dat de UGent de academische opleidingen die onze drie partnerhogescholen aanbieden, in het academiejaar 2013-14 in principe integraal overneemt en aan haar eigen onderwijsaanbod toevoegt. De UGent gaat dan ook uit van een zo vlot mogelijke organisatie en het bieden van de nodige mogelijkheden tot verdere ontwikkeling van deze opleidingen in de nieuwe UGent omgeving.
2. Aansturing van het onderwijs vanuit de opleidingscommissies a) opdracht Zowel aan de UGent als in de partnerhogescholen spelen de opleidingscommissies een cruciale rol met betrekking tot het algemeen beleid en de organisatie van het onderwijs van een opleiding of een groep van aan elkaar verwante opleidingen. Gelet op de uitgesproken overeenkomsten in het functioneren van de opleidingscommissies en op het centrale uitgangspunt dat de academische hogeschoolopleidingen ook na de integratie als afzonderlijke en duidelijk geprofileerde opleidingen behouden moeten blijven, wenst de UGent de opleidingscommissies die de academische hogeschoolopleidingen aansturen, na de overdracht te behouden en in hun adviesopdracht te bevestigen. Het huidige aantal opleidingscommissies bij de academiserende hogeschoolopleidingen hoeft dan ook niet te veranderen. Dit geldt ook voor de faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, waar vandaag weliswaar met één overkoepelende opleidingscommissie voor alle opleidingen gewerkt wordt, maar die in dezen bereid is om voor de integrerende opleidingen met aparte opleidingscommissies te werken (één voor de 38
Voor de tekst van deze intentieverklaring: zie agendapunt ALG/6 op de vergadering van de Raad van Bestuur van 1 juli 2011. 39 Vergadering van de paritaire stuurgroep UGent-HoGent van 22 november 2011, aangevuld op de vergadering van 07.02.2012. 40 Cf. de beslissing van de HoGent, genomen na overleg met de UGent, om de bachelor- en de masteropleiding in de industriële wetenschappen: textieltechnologie niet langer in te richten. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.36
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
zogenaamde BCM-cluster van Howest, één voor de BIOT+biochemie cluster van HoGent – zie ook punt 3), waarbij de onderwijsdirecteur of KCO als verbindingspersoon met de KCO-commissie of faculteitsraad kan optreden. b) samenstelling De verschillende instellingen hanteren modellen voor de samenstelling en organisatie van de opleidingscommissies die enigszins van elkaar afwijken. Waar die verschillen niet wezenlijk zijn om een bepaalde visie te benadrukken, suggereert de UGent om dit wat meer te stroomlijnen en de 41 opleidingscommissies samen te stellen overeenkomstig de bepalingen van het OER van de UGent. In bepaalde gevallen zetelen ook externe leden in de opleidingscommissies. Hoewel de UGent dit in haar reglementering niet expliciet voorziet, is het duidelijk dat het betrekken van externe leden in het bijzonder voor deze opleidingen een meerwaarde kan hebben. Ook aan de UGent worden trouwens soms externe leden bij de werkzaamheden van de opleidingscommissies betrokken (bv. in de hoedanigheid van een adviesgroep). In de samenstelling van de opleidingscommissies van de geïntegreerde opleidingen moet ook de voortzetting en de bestendiging van de inbedding van het onderwijs in het onderzoek en het bewaken van het profiel van de geïntegreerde opleidingen verzekerd worden, in het bijzonder ten aanzien van de meest verwante opleidingen die de universiteit momenteel aanbiedt. Aangezien elke opleidingscommissie onder een faculteit ressorteert en aan die faculteit rapporteert (zie ook punt 3), is de faculteit ideaal geplaatst om het overzicht te bewaren en kan zij tussenkomen bij eventuele conflicten in verband met bijvoorbeeld de profilering van verwante opleidingen. In het geval van de opleidingen in de bestuurskunde en het publiek management stellen de betrokken faculteiten voor dat in de opleidingscommissie niet alleen in een vertegenwoordiging uit de faculteit Economie & Bedrijfskunde voorzien wordt, maar ook uit de faculteit Politieke & Sociale Wetenschappen (zie ook punt 3). In het geval van de industriële wetenschappen, waar er enige overlap is tussen het opleidingsaanbod in Gent en dat in Kortrijk, is het de uitdrukkelijke bedoeling om deze opleidingen als afzonderlijke opleidingen met een eigen “Gents” dan wel “Kortrijks” profiel te behouden; het is dus niet de bedoeling om er inhoudelijk volledig identieke kopieën van te maken of ze nog maar op één locatie aan te bieden, naargelang het geval in Gent óf Kortrijk (wat uiteraard niet belet dat wenselijk geachte synergiën tussen deze opleidingen mogelijk blijven). Daartoe zullen binnen dezelfde faculteit dus ook afzonderlijke en in zekere zin parallel opererende opleidingscommissies behouden blijven, die rapporteren aan de faculteit waaronder zij ressorteren (zie ook punt 3). De betrokken faculteiten hebben tot slot opgemerkt dat er, los van de officiële samenstelling va n de onderscheiden opleidingscommissies, uiteraard niets is dat belet dat opleidingscommissies indien nodig of indien wenselijk gezamenlijk vergaderen, bijvoorbeeld in functie van gedeeltes van de opleidingsprogramma’s die voor verschillende opleidingen gemeenschappelijk zijn. De besluitvorming gebeurt dan via de faculteitsraad van de beide faculteiten waaraan de onderscheiden opleidingscommissies rapporteren.
41
Cf. de bepalingen over de samenstelling van de opleidingscommissies, zoals opgenomen in art. 34, §1 van het Onderwijs- en examenreglement voor het academiejaar 2011-2012 van de UGent. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.37
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
3. Integratie van de opleidingen in de bestaande faculteiten van de UGent De Raad van Bestuur van de UGent heeft er op 12 november 2010 voor geopteerd om voor de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de structuren van de universiteit voor één model te kiezen en al deze opleidingen volledig en volwaardig onder de overeenstemmende faculteit te laten ressorteren. In principe kunnen de te integreren opleidingen en de bijhorende opleidingscommissies op basis van het studiegebied, het departement of de geassocieerde faculteit waar zij nu toe behoren, en bloc in één bepaalde faculteit van de UGent worden ondergebracht. Zo zou de inhoudelijke samenhang die nu tussen deze opleidingen bestaat en de (zowel formele als informele) structuren die veelal mede met het oog daarop gecreëerd zijn, op die manier ook na de integratie relatief eenvoudig en zonder veel aanpassing behouden kunnen blijven. Dit argument neemt echter niet weg dat er bij dit eenvoudige model, met alle voordelen die het in zich houdt, toch een aantal nuances gemaakt moeten worden:
In het studiegebied Handelswetenschappen & bedrijfskunde (corresponderende UGent faculteit: Economie & Bedrijfskunde) is er in de opleidingen in de bestuurskunde en het publiek management niet alleen een sterke inhoudelijke verwantschap met de opleidingen in de economische en toegepaste economische wetenschappen, maar ook met de opleidingen in de politieke wetenschappen. Na overleg tussen de direct betrokkenen wordt voorgesteld om de opleidingen in de bestuurskunde en het publiek management samen met de “zusteropleidingen” in de handelswetenschappen te integreren in de faculteit Economie & Bedrijfskunde en tegelijk een minor in de bestuurskunde uit te bouwen in de bacheloropleiding in de politieke wetenschappen.
In het studiegebied Industriële wetenschappen & technologie (corresponderende UGent faculteit: Ingenieurswetenschappen & Architectuur) is er voor bepaalde opleidingen een sterkere inhoudelijke verwantschap met het onderwijsaanbod van de faculteit Bio-ingenieurswetenschappen dan met het onderwijsaanbod van de faculteit Ingenieurswetenschappen & Architectuur. In de HoGent is daar bij de recente herschikking van de vroegere departementen al op geanticipeerd, door de masteropleiding in de industriële wetenschappen: biochemie onder te brengen in de faculteit Toegepaste Bio-ingenieurswetenschappen. In de Howest gaat het concreet om de IWopleidingen in de biochemie, chemie en milieukunde (de zogenaamde “BCM -cluster”). Na overleg tussen de direct betrokkenen wordt voorgesteld om deze opleiding te integreren in de faculteit Bioingenieurswetenschappen.
De voorgestelde integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de faculteiten van de UGent 42 kan dan als volgt samengevat worden: Faculteit Letteren & Wijsbegeerte: Ba in de toegepaste taalkunde (HoGent) Ma in het tolken (HoGent) Ma in het vertalen (HoGent) Ma in de meertalige communicatie (HoGent) Faculteit Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen: Ba + Ma in de revalidatiewetenschappen en kinesitherapie (AHS)
42
Het overzicht maakt abstractie van de specifieke lerarenopleidingen die met deze opleidingen verbonden zijn, alsook van eventuele postgraduaatsopleidingen, initiatieven voor nascholing e.d. Het spreekt voor zich dat deze opleidingen en initiatieven verbonden blijven aan de initiële opleidingen en mee in de Universiteit Gent integreren. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.38
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
Faculteit Ingenieurswetenschappen & Architectuur: alle Ba + Ma in de industriële wetenschappen (HoGent), behalve Ma IW: biochemie Ba + Ma in de industriële wetenschappen: elektromechanica, elektronica-ICT, elektrotechniek, industrieel ontwerpen (Howest) Faculteit Economie & Bedrijfskunde: Ba + Ma in de handelswetenschappen (HoGent) Ba + Ma in de bestuurskunde en het publiek management (HoGent) Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen: alle Ba + Ma in de biowetenschappen (HoGent) Ma in de industriële wetenschappen: biochemie (HoGent) Ba + Ma in de industriële wetenschappen: biochemie, chemie, milieukunde (Howest) Faculteit Politieke & Sociale Wetenschappen: Minor bestuursk unde in de Ba + Ma in de politiek e wetenschappen
4. Integratie en participatie van het personeel in de UGent a) positie van het personeel binnen de universiteit: integratie binnen bestaande faculteiten, creatie van nieuwe vakgroepen Er zijn verschillende modellen denkbaar om de personeelsleden die de te integreren opleidingen en het daarmee verbonden onderzoek dragen, in de structuren en de organisatie van de UGent onder te brengen. Gelet op de voor- en nadelen van de verschillende modellen heeft de Raad van Bestuur van de UGent er op 12 november 2010 voorgesteld om de betrokken personeelsleden, minstens in een eerste fase, toe te wijzen aan nieuw op te richten vakgroepen, in principe binnen de faculteiten waaronder ook de opleidingen zullen ressorteren die zij dragen. Concreet wordt voorgesteld om daartoe binnen elke betrokken faculteit één nieuwe vakgroep op te richten. Daarbij moeten wel de volgende nuances gemaakt worden:
Verschillende OP-leden zijn op dit ogenblik in het kader van het academiseringsproces al geassocieerd met een bestaande vakgroep van de UGent. De keuze voor een model waarbij deze personeelsleden op het ogenblik van de integratie níet in de bestaande UGent vakgroepen worden geïntegreerd maar in volwaardige nieuwe vakgroepen, betekent uiteraard niet dat de banden met de bestaande UGent vakgroepen waarmee deze OP-leden geassocieerd zijn, na de integratie doorgeknipt moeten worden. Ook voor de integrerende personeelsleden blijft de mogelijkheid tot samenwerking met andere vakgroepen behouden. Een bijkomend initiatief moet hier niet worden genomen.
Gelet op de uitdrukkelijke keuze om de gelijkaardige opleidingen in Gent en Kortrijk afzonderlijk te profileren en de bestaande groepen zo veel mogelijk bijeen te houden, wordt voorgesteld om in de betrokken faculteiten afzonderlijke vakgroepen op te richten voor de personeelsleden die uit de HoGent dan wel de Howest overkomen. Concreet houdt dit in dat er zowel in de faculteit Ingenieurswetenschappen & Architectuur als in de faculteit Bio-ingenieurswetenschappen telkens twee nieuwe vakgroepen zullen worden opgericht.
RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.39
RAAD VAN BESTUUR 30 MAART 2012
Gelet op het feit dat de samenwerking tussen de Arteveldehogeschool en de UGent voor de gezamenlijke REVAKI opleidingen nu al in één vakgroep georganiseerd wordt, wordt in de faculteit Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen geen nieuwe vakgroep opgericht.
Vertrekkend vanuit het voorstel om de opleiding in de bestuurskunde en het publiek management weliswaar integraal in de faculteit Economie & Bedrijfskunde te integreren, maar parallel ook een nieuwe minor bestuurskunde in de opleiding in de politieke wetenschappen uit te bouwen (zie punt 3), is na overleg tussen de direct betrokkenen voorgesteld dat een aantal personeelsleden dat aan de opleiding in de bestuurskunde en het publiek management verbonden is, zal integreren in de faculteit Politieke & Sociale Wetenschappen. Gelet op het relatief kleine aantal personeelsleden dat bestuurskundig-politicologisch actief is en concreet deze stap zou zetten (drie leden van het Onderwijzend Personeel – groep 3, plus de (doctor-)assistenten en onderzoekers die onder hun promotorschap actief zijn) zou daartoe geen nieuwe vakgroep gecreëerd worden, maar zouden deze personeelsleden toegewezen worden aan de vakgroep Politieke Wetenschappen (PS03).
Dit alles neemt niet weg dat er later reorganisaties kunnen zijn, die uiteraard niet enkel op de nieuwe vakgroepen hoeven te slaan, maar ook tot herschikkingen van de huidige UGent vakgroepen kunnen leiden. In een eerste fase is het evenwel belangrijk om door de creatie van nieuwe vakgroepen de eigenheid van de integrerende opleidingen te benadrukken, ook al moet deze eigenheid in de eerste plaats bewaakt worden door de opleidingscommissies (zie punt 2). b) positie van het personeel binnen de universiteit: participatie in de faculteit De opleidingen en de daaraan verbonden personeelsleden en studenten horen uiteraard vertegenwoordigd te zijn in het bestuur van hun faculteit. De regels die op dit ogenblik gelden voor de samenstelling van de faculteitsraden, hoeven daartoe niet te worden aangepast: het opnemen van alle 43 hoogleraren en, afgeleid van dat aantal, van vertegenwoordigers van het overige OP/ZAP en van de andere geledingen, leidt in principe tot een redelijk gewicht van de academiserende opleidingen in hun 44 faculteit. Op het ogenblik van integratie kan wel gezorgd worden voor een gegarandeerde vertegenwoordiging vanuit deze opleidingen, door in gescheiden groepen te stemmen (waarbij de stemgerechtigde leden verbonden aan de geïntegreerde opleidingen vertegenwoordigers uit hun eigen midden kunnen verkiezen). Naast deze gegarandeerde vertegenwoordiging belet niets dat desgewenst ook niet stemgerechtigde leden op de vergaderingen van de faculteitsraad uitgenodigd worden. Het is niet aangewezen om voorafgaand aan de integratie al verkiezingen te organiseren waarvan het resultaat een voorafspiegeling van de toekomstige samenstelling van de faculteitsraad zou moeten zijn. Voorafgaand aan de integratie zullen minstens de departementshoofden (decanen) of de door hen aangeduide vertegenwoordiger wel worden uitgenodigd om de vergaderingen van “hun” faculteitsraad als raadgevend lid bij te wonen. Naargelang de dossiers die besproken worden, kunnen ook andere vertegenwoordigers van de te integreren opleidingen uitgenodigd worden (zoals in sommige faculteiten nu ook al de gastprofessoren uitgenodigd worden); dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de faculteitsraad door de collega’s van de hogeschool gevraagd wordt om een advies uit te brengen over een dossier van de hogeschool.
43
Bedoeld worden zowel de hoogleraren die bij of na de integratie overgestapt zijn naar het universitai re ZAPkader, als de hoogleraren die deel uitmaken van het integratiekader. 44 Dit neemt niet weg dat bekeken kan worden of faculteitsraden volgens deze regels mogelijks niet te ruim worden om werkbaar te blijven. RVB 30/03/2012 ALG/1 26/03/2012 p.40