Vakantie, hoe zit het? In een aantal bijdragen wordt de regeling van de vakantie voor de rijksambtenaren besproken. De regeling van de vakantie heeft niet alleen een nationale, maar steeds meer een internationale component via de zogenoemde ‘Arbeidstijdenrichtlijn’ van (PbEG L 299 2003). Het is dan des te opvallender dat er in de verschillende handboeken (Janssen & Verhoeven 2008; Stuiver e.a. 2011; Verhulp (red.) 2010; Velo 2008) aan dit onderwerp nauwelijks aandacht wordt besteed. 1. Inleiding De ambtenaar heeft recht op vakantie. Wat vakantie precies behelst is echter niet aangegeven. Vakantie is niets anders dan het vrijgesteld zijn van de verplichting om te werken. Vakantie is voor de ambtenaar vrije tijd. Hij kan zich ontspannen, bijkomen en herstellen van de inspanningen van het werken. Hij bepaalt zelf wat er in en met die vrije tijd gebeurt. In dat opzicht verschilt vakantie van verlof. Bij verlof staat niet de ontspanning centraal, maar krijgt de ambtenaar tijd ter beschikking om aan bepaalde verplichtingen te voldoen die niet samenhangen met de arbeidsrelatie. Denk aan bijvoorbeeld zwangerschaps- en bevallingsverlof, scholingsverlof en buitengewoon verlof.
2. Aanspraak op vakantie met behoud van bezoldiging De ambtenaar heeft op grond van artikel 22 lid 1 ARAR jaarlijks aanspraak op vakantie met behoud van zijn volle bezoldiging. ‘Jaarlijks’ betekent in dit geval een kalenderjaar. Dat wordt bevestigd door lid 4 van artikel 22 ARAR waarin bij het aantal vakantieuren waarop de ambtenaar aanspraak maakt wordt gesproken van ’per kalenderjaar’. De aanspraak op vakantie wordt volgens artikel 22 lid 3 ARAR uitgedrukt in hele uren. Uit artikel 25 ARAR volgt dat ‘volle bezoldiging’ inhoudt dat ook toelagen wegens onregelmatige dienst en bereikbaarheidsdiensten deel uitmaken van de bezoldiging tijdens de vakantie.
Lid 1 van artikel 22 ARAR geeft nog niet aan wat de omvang is van de vakantieaanspraken (zie onder 3). De gekozen formulering ‘De ambtenaar heeft jaarlijks aanspraak op …’ maakt duidelijk dat anders dan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (zie onder 4), de Centrale Raad van Beroep (zie o.a. TAR 2011, 162) en in navolging Reit (2012) stellen, bouwt de ambtenaar in de loop van een kalenderjaar zijn vakantieaanspraken niet op; zijn vakantieaanspraken staan vast op 1 januari van dat jaar. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit artikel 22 lid 7 ARAR waarin een regeling is opgenomen waarbij de omvang van de vakantieaanspraken naar
evenredigheid van het dienstverband (aanvang/einde; zie 3.3.) in dat jaar wordt aangepast. Bij opbouw van vakantieaanspraken is een dergelijke regeling overbodig. Als de opbouw van de vakantieaanspraken de bedoeling was geweest dan had in artikel 22 lid 1 ARAR een formulering moeten staan die vergelijkbaar is met de wettelijke regeling die voor werknemers in de private sector in artikel 7:634 lid 1 BW is opgenomen. In dat artikellid laat de formulering over de opbouw van vakantieaanspraken geen twijfel bestaan: ‘De werknemer verwerft over ieder jaar dat hij … […] aanspraak op vakantie’.
3. Omvang vakantieaanspraken
3.1. Inleiding De omvang van de vakantieaanspraken wordt bepaald door twee factoren. Lid 3 van artikel 22 ARAR leert dat de omvang van de vakantieaanspraken afhankelijk is (a) van de leeftijd van de ambtenaar en (b) zijn werktijd. De vraag is of het wel of niet voor de hand had gelegen om als eerste de omvang van de werktijd te nemen. Artikel 22 lid 4 ARAR bepaalt namelijk dat voor de ambtenaar met een volledige werktijd de aanspraak op vakantie 165,6 uren per kalenderjaar bedraagt. Daarbij is aangegeven dat onder een volledige werktijd wordt verstaan een gemiddeld 36-urige werkweek. Ook hier is een kanttekening op zijn plaats. Lid 2 van artikel 22 ARAR schrijft voor dat de aanspraak op vakantie wordt uitgedrukt in hele uren, maar lid 4 van dat artikel laat iets anders zien. Het kan natuurlijk zijn dat de norm van 165,6 uren moet worden afgerond, maar dan had er ergens in artikel 22 ARAR moeten zijn aangegeven hoe er moet worden afgerond. Ook valt op dat het woordgebruik niet consequent is. In lid 3 is sprake van ‘werktijd’ terwijl in lid 4 van artikel 22 ARAR wordt gesproken van ‘arbeidsduur’ en dan gaat het eigenlijk taalkundig gezien om twee verschillende dingen. Deze ‘basisnorm’ van vakantieaanspraken wordt verhoogd waarbij de leeftijd van de ambtenaar in het desbetreffende kalenderjaar in kwestie van belang is. Die verhoging is weergegeven in artikel 22 lid 5 ARAR. Er wordt gerekend met leeftijdsgroepen en met de rekenfactor 7,2 uren.
leeftijd
Verhoging in uren
van 45 – 50 jaar
7,2
van 50 - 55 jaar
14,4
van 55 – 60 jaar
21,6
vanaf 60 jaar
28,8
Deze verhoging van de vakantieaanspraken vervalt overigens op grond van lid 12 van artikel 22 ARAR als de betrokken ambtenaar gebruikt maakt van de zogenoemde ‘PAS-regeling’.
3.2. Vakantieaanspraken naar evenredigheid naar werktijd Bij het vaststellen van de omvang van de vakantieaanspraken moet wel rekening worden gehouden met de omvang van de werktijd. Vaststelling van de vakantieaanspraken gebeurt naar evenredigheid van de arbeidsduur. Bij een gemiddeld 20urige werkweek zou dat betekenen dat de omvang van de vakantieaanspraken is:
- 20 x (165,6 uren: 36) = 92 uren, of - 20/36 x 165,6 uren = 92 uren.
Voor een ambtenaar die bijvoorbeeld 52 jaar oud is, zou daar nog eens bijkomen: - 20 x (14,4 uren: 36) = 8 uren, of - 20/36 (=5/9) x 14,4 uren = 8 uren.
Artikel 22 lid 6 ARAR maakt duidelijk dat ook hier geldt dat zo nodig een afronding naar boven op hele uren plaatsvindt.
3.3. Vakantieaanspraken naar evenredigheid bij einde of aanvang dienstverband In 3.1. is al geschreven dat de omvang van de vakantieaanspraken wordt bepaald door de omvang van de werktijd. Lid 7 van artikel 22 ARAR geeft hierop een variatie die is gebaseerd op het dienstverband. Bij het beëindigen of het aanvangen van een dienstverband in de loop van een kalenderjaar wordt de omvang van de vakantieaanspraken naar evenredigheid van het dienstverband in dat jaar aangepast. Dat houdt in dat wanneer het dienstverband van de ambtenaar in kwestie eindigt per 1 mei van een jaar de omvang van zijn vakantieaanspraken in dat jaar is: - 4 x (165,6 uren : 12) = 55,2 uren, of - 4/12 (=1/3) x 165,6 uren = 55,2 uren.
Mocht de betrokken ambtenaar zijn gestopt in verband met zijn pensionering, dan wordt omvang verhoogd met: - 4 x (28,8 uren : 12) = 9,6 uren, of
- 4/12 (=1/3) x 28,8 uren = 9,6 uren.
Voor een 24-jarige ambtenaar die op 1 juli van een kalenderjaar zijn dienstverband begint is de omvang van zijn vakantieaanspraken: - 6 x (165,6 uren: 12) = 82,8 uren, of - 6/12 (=1/2) x 165,6 uren = 82,8 uren.
In lid 7 van artikel 22 ARAR is echter niet vermeld dat bij deze berekening naar evenredigheid van vakantieaanspraken zo nodig een afronding naar boven op hele uren plaatsvindt.
3.4. Wijziging werktijd Er kan nog een reden zijn om de omvang van vakantieaanspraken aan te passen. In artikel 22 lid 8 ARAR is namelijk geregeld dat bij een wijziging van de werktijd van de ambtenaar in kwestie zijn vakantieaanspraken over een eventueel resterend deel van het desbetreffende kalenderjaar opnieuw moet worden vastgesteld. Daarbij moet uiteraard wel rekening worden gehouden met de nieuwe werktijd. Uitdrukkelijk is geregeld dat tot die datum van ingang van de wijziging van de werktijd de verworven aanspraak op vakantie ongewijzigd blijft gehandhaafd. Wel moet worden opgemerkt dat de in dit artikellid gebezigde term ‘verworven’ wat ongelukkig is. Stel een ambtenaar heeft vanaf 1 januari van een jaar een volledige werktijd – gemiddeld 36 uren per week en daarmee aanspraak op 165,6 uren vakantie. Stel nu dat hij vanaf 1 oktober van dat jaar zijn werktijd terugbrengt naar 20 uren per week. Dat brengt met zich dat de omvang van de vakantieaanspraken voor dat jaar gaat bedragen: - 165,6 uren – (20/36 (=5/9) x 165,6 uren : 4 = 41,4 uren) = 124,2, of - 165,6 uren – (1/4 X 165,6 uren = 41,4 uren) = 124,2 uren.
4. Geen aanspraak op vakantie
4.1. Inleiding Artikel 22 lid 9 ARAR maakt duidelijk dat het recht op vakantieaanspraken afhankelijk is van het als ambtenaar werkzaam zijn, van de werktijd dus. Het artikellid bepaalt namelijk dat wanneer een ambtenaar over kalendermaanden waarin hij in afwijking van de voor hem geldende werktijdregeling in het geheel geen dienst verricht, hij geen vakantieaanspraken heeft. Verricht hij in die kalendermaanden gedeeltelijk arbeid, dan maakt hij aanspraak op vakantie naar evenredigheid.
Voor een ambtenaar die bijvoorbeeld 2 maanden niet werkt in zijn dienstverband, betekent dit voor de omvang van de vakantieaanspraken voor dat kalenderjaar het volgende: - 165,6 – (2 x (165,6 uren : 12) = 110,4 uren of - 165,6 uren – (2/12 (=1/6) x 165,6 uren) = 110,4 uren.
4.2. Uitzonderingen op verlies van vakantieaanspraken Op dit verlies op vakantieaanspraken is in lid 10 van artikel 22 ARAR een aantal uitzonderingen gemaakt. In de aanhef van dit artikellid is aangegeven dat het kan gaan om ‘geheel of gedeeltelijk geen dienst verrichten’. Deze toevoeging lijkt overbodig, omdat lid 9 van dit artikel waarnaar wordt verwezen, een dergelijke invulling behelst. Wel valt op dat in lid 9 sprake is van het geheel of gedeeltelijk geen dienst verrichten over ‘kalendermaanden’, welke precisering weer niet voorkomt in lid 19 van dit artikel. De ambtenaar behoudt toch zijn vakantieaanspraken als hij geheel of gedeeltelijk geen dienst verricht wegens: a. genoten vakantie; b. zwangerschaps- en bevallingsverlof; c. verblijf in militaire dienst wegens herhalingsoefeningen; d. bijzondere vormen van verlof: - verlof bij sluiting van de rijksdienst op daartoe aangewezen dagen (artikel 32a ARAR); - buitengewoon verlof van korte duur, zoals: - uitoefening kiesrecht (artikel 33 ARAR); - voldoen aan een wettelijke verplichting die niet in vrije tijd mogelijk is (artikel 33 ARAR); - vergaderingen van en werkzaamheden voor publiekrechtelijke colleges (artikel 33b ARAR); - vakbondswerk (artikel 33b ARAR); - verhuizing (artikel 33c ARAR; - familieomstandigheden (artikel 33d ARAR); - adoptieverlof (artikel 33h ARAR); - kortdurend zorgverlof in verband met ziekte (artikel 33i ARAR); e. het minder uren werken als uitvloeisel van het gebruikmaken van de zogenoemde ‘IKAP-regeling’ (artikel 21c ARAR).
4.3. Uitzonderingen op verlies van vakantieaanspraken – ziekte In artikel 22 lid 10 ARAR wordt in onderdeel b ook nog als uitzondering genoemd ziekte voor zover de verhindering korter duurt dan 26 weken. Daarbij geldt wel dat een hervatting van de dienstverrichting gedurende 4 weken of minder geen nieuwe periode van 26 weken laat ingaan. Deze uitzondering komt erop neer dat de betrokken ambtenaar die langer ziek is dan 26 weken geen aanspraak meer maakt op vakantie. In het daarop volgende artikellid is bepaald dat ook deze aanspraken vervallen als de betrokken ambtenaar niet (meer ) ziek is, zijn genezing belemmert, niet meewerkt aan zijn re-integratie en dergelijke (artikel 40a ARAR).
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 4 februari 2012 een circulaire onder de titel opbouw vakantie bij langdurige ziekte doen uitgaan over de rechtskracht en toepasselijkheid van deze uitzondering. Centraal daarin staat de zogenoemde Arbeidstijdenrichtlijn van de Europese Gemeenschap (thans: Europese Unie) van 4 november 2003 (PbEG L 299) en dan met name artikel 7 waarin is geregeld dat een werknemer recht heeft op 4 weken vakantie per jaar met behoud van loon. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in 2009 uitspraak gedaan over de toepasselijkheid van dit recht in het geval van langdurig zieke werknemers (het Schultz-Stringer-arrest van 20 januari 2009, JAR 2009, 58)
In deze uitspraak is bepaald dat een zieke werknemer recht heeft op ten minste 4 weken vakantie per jaar met doorbetaling van loon dat normaliter gebruikelijk is. Het verdient aanbeveling de vakantie te gebruiken gedurende het lopende jaar, maar mocht de werknemer –vanwege de ziekte- niet in staat zijn om de vakantie te gebruiken, dan moet de werknemer in de gelegenheid worden gesteld later –indien hij daartoe wel in staat is - de vakantie op te nemen. In het geval het dienstverband wordt beëindigd en de zieke werknemer heeft in het geheel geen vakantie gehad, dan dient de niet-genoten vakantie te worden uitbetaald aan de werknemer. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geeft aan dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen hierbij onderscheid maakt tussen het ziekteverlof en vakantieverlof. Het ziekteverlof is bedoeld om te herstellen van de ziekte en de doelstelling van het vakantieverlof is dat de werknemer een periode van rust heeft en kan beschikken over een periode van vrije tijd en ontspanning (zie ook: Vakantie (1) onder 1.). 4.4. Uitzonderingen op verlies van vakantieaanspraken – ziekte; de werkwijze De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt in de circulaire een bepaalde werkwijze vast. Die werkwijze houdt stapsgewijs het volgende in:
1. artikel 22 ARAR wordt in beginsel toegepast en dat betekent bij langdurige ziekte dat de vakantieopbouw stopt na 26 weken ziekte en dat het aantal over te boeken vakantie-uren naar een volgend kalenderjaar beperkt is; 2. een langdurig zieke ambtenaar wordt zoveel mogelijk in het lopende jaar in de gelegenheid gesteld zijn vakantie van ten minste 4 weken te gebruiken om zodoende in staat te worden gesteld uit te rusten en over een periode van ontspanning en vrije tijd te beschikken. Dit moet in overleg met de bedrijfsarts worden vastgesteld. Deze periode van vakantie tijdens ziekte komt niet ten koste van de opgebouwde vakantie maar moet wel worden geregistreerd; 3. is vakantie in het lopende jaar niet mogelijk om medische redenen, dan moet de ambtenaar in de gelegenheid worden gesteld in het daaropvolgende jaar zijn vakantie te gebruiken; 4. indien de ambtenaar is hersteld en hij is gedurende de ziekteperiode om medische redenen niet in de gelegenheid geweest om 4 weken vakantie per jaar te gebruiken, dan moet bij toepassing van artikel 23 lid 7 ARAR – het overboeken van vakantie naar een volgend kalenderjaar - worden vastgesteld of er reden is om bij de betrokken ambtenaar meer vakantie-uren over te boeken naar het volgende kalenderjaar en zo ja in welke mate (artikel 23 lid 8 ARAR); 5. indien de ambtenaar in het geheel niet in de gelegenheid is geweest om vakantie te gebruiken en een ontslag is mogelijk aan de orde, dan dient achteraf te worden vastgesteld welke vakantie de ambtenaar in een kalenderjaar heeft opgebouwd en gebruikt gedurende de kalenderjaren dat hij ziek is geweest. De niet gebruikte vakantie wordt vervolgens uitbetaald bij de beëindiging van het dienstverband.
De Centrale Raad van Beroep heeft in 2011 (TAR 2011, 162; zie ook TAR 2011, 160161) beslist dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gehouden is aan zijn gewijzigde opvattingen over artikel 22 en dan met name lid 10 onderdeel b ARAR. Dat betekent dan ook dat de betrokken ambtenaar bij de uitleg en toepassing van de desbetreffende bepaling aan deze in de circulaire besloten liggende gewijzigde opvatting gebonden is. Opmerkelijk is wel dat de circulaire en ook de Centrale Raad van Beroep ervan uitgaan dat bij langdurige ziekte de vakantieopbouw stopt na 26 weken ziekte. Daarmee wordt nog steeds, als het gaat om vakantieaanspraken op grond van artikel 7 Arbeidstijdenrichtlijn, de uitzonderingspositie van langdurig zieke ambtenaren gehandhaafd. Dat is een onjuiste uitleg van de al genoemde uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 20 januari 2009 (Schultz-Stringerarrest, JAR 2009, 58; zie 4.2.). In deze Hof-uitspraak is juist uitdrukkelijk bepaald dat
de Arbeidstijdenrichtlijn voor de vakantieaanspraken geen onderscheid maakt tussen gezonde en zieke ‘werknemers’, in dit geval ambtenaren, en om die reden die langdurig zieke ambtenaren op de volledige omvang van vakantieaanspraken recht hebben. Deze onjuiste uitleg van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 20 januari 2009 (Schlutz-Stringer-arrest, JAR 2009, 58) in de circulaire kan een gevolg zijn van het te veel aandacht hebben voor het overhevelen van vakantieaanspraken naar een volgend jaar en wanneer een zieke werknemer nu wel of niet daadwerkelijk vakantie kan opnemen.
5. Verlaging aanspraak op vakantie
Lid 13 van artikel 22 ARAR biedt de ambtenaar de mogelijkheid om eenmaal per kalenderjaar het bevoegd gezag te vragen zijn vakantieaanspraken eenmaal per kalenderjaar te verlagen. Een en ander wel op voorwaarde dat het belang van de dienst zich daartegen niet verzet. Het aantal vakantieuren waarmee de aanspraak kan worden verlaagd is het aantal over dat desbetreffende kalenderjaar verminderd met 144 uur. Als een werknemer recht heeft op 165, 6 uur vakantieaanspraken op grond van artikel 22 lid 4 ARAR, dan kan zijn aanspraak dus worden verlaagd met 165,6 uren – 144 uren = 21,6 uren. Zo nodig vindt afronding naar boven op hele uren plaats. Het bevoegd gezag moet wel op grond van het daaropvolgende artikellid vaststellen voor welke datum een dergelijke aanvraag moet worden ingediend. Daaraan is voor het bevoegd gezag de verplichting gekoppeld om op of na die datum gelijktijdig beschikkingen te geven op de voor die datum ingediende aanvragen. Lid 15 van artikel 22 ARAR maakt duidelijk dat het gaat om het zogenoemde ‘verkopen’ van vakantieaanspraken. Voor ieder uur vakantie waarmee de ambtenaar zijn vakantieaanspraken verlaagt, krijgt hij een vergoeding die overeenkomt met het salaris per uur dat hij ontvangt. De peildatum voor de hoogte van het (uur) salaris is de door het bevoegd gezag vastgestelde datum waaraan voorafgaand de aanvraag tot het verlagen van de vakantieaanspraken moet zijn gedaan.
6. Het opnemen van vakantie
Artikel 23 lid 1 ARAR geeft aan dat de ambtenaar vrij is te bepalen wanneer hij vakantie opneemt, maar hij moet zijn voornemen daartoe op grond van lid 4 van dit artikel ruimschoots van te voren melden. De vrijheid om vakantie op te nemen kent wel een grens, de belangen van de dienst mogen zich daartegen niet verzetten. Om te voorkomen dat er grote verlofstuwmeren ontstaan is in artikel 23 lid 2 ARAR voorge-
schreven dat een ambtenaar ieder jaar in ieder geval 108 uren vakantie moet opnemen. Van die 108 uur moet er minimaal 72 uren vakantie aaneengesloten worden opgenomen. Bij de gemiddeld 36-urige werkweek dat op grond van artikel 22 lid 4 ARAR het uitgangspunt is voorop het berekenen van de hoeveelheid vakantieaanspraken (zie onder 3.), komt dat dus neer op 2 weken aaneengesloten vakantie. Bij een ambtenaar die kortere werkweek heeft, bijvoorbeeld een 24-urige werkweek, wordt een en ander naar evenredigheid berekend. De 108 uur op te nemen uren vakantie per kalenderjaar wordt dan (24/36 (= 3/4) x 108 uren =) 81 uren; het 2 weken aaneengesloten vakantie opnemen wordt dan (24/36 (= 3/4) x 72 uren =) 54 uren.
Het kan voorkomen dat een ambtenaar in enig kalenderjaar meer vakantie-uren opneemt dan zijn aanspraak tot en met het lopende jaar bedraagt. Het bevoegd gezag kan dat toestaan. Maar er is wel een beperking. De overschrijding mag niet meer zijn dan 57,6 uren. Ook hier is het uitgangspunt een gemiddeld 36-urige werkweek en moet bij een lagere werktijd per week een en ander naar evenredigheid worden toegepast. Het teveel aan opgenomen aantal vakantie moet op grond van artikel 23 lid 3 ARAR worden gecompenseerd met de vakantieaanspraken over het eerstvolgende jaar.
7. Het niet opnemen of afbreken van vakantie
Het kan voorkomen dat een ambtenaar wil terugkomen op zijn voornemen vakantie op te nemen of de opgenomen vakantie wil afbreken. Dat kan zolang gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen niet verzetten. Als een ambtenaar ziek is geworden of een ongeval is overkomen, geldt hetzelfde, maar dan moet hij die ziekte of dat ongeval wel aantonen ten genoege van het bevoegd gezag.
8. Het intrekken van vakantie
Een eenmaal verleende toestemming om vakantie op te nemen kan. als dringende redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken, door het bevoegd gezag worden ingetrokken. Die intrekking kan zowel vóór als tijdens de vakantie gebeuren. De eventuele schade die de ambtenaar lijdt als gevolg van die intrekking krijgt hij vergoed.
9. Overboeken van vakantieaanspraken
Niet opgenomen vakantieaanspraken – dat kunnen ook overgeboekte vakantieaanspraken van de vorige jaren zijn – kunnen worden overgeboekt naar het volgende kalenderjaar tot het maximum van de aanspraak van de ambtenaar over een vol kalenderjaar zoals die wordt berekend op grond van artikel 22 ARAR. Daarop moet het verplicht opnemen van vakantie van minimaal 108 uren van artikel 23 lid 2 ARAR in mindering worden gebracht. Deze in lid 7 van artikel 23 ARAR geregelde overboekingsregeling komt in feite neer op een overboeking van 58 uren bij een gemiddeld 36-urige werkweek. Bij een kortere werkweek volgt een berekening naar evenredigheid. Wel kan op grond van het daaropvolgende artikellid het bevoegd gezag in individueel gevallen van het maximale aantal over te boeken vakantie-uren afwijken. Deze in artikel 23 lid 7-8 ARAR neergelegde constructie is bedoeld om eventueel opgebouwde stuwmeren af te bouwen. Als het afbouwen niet of onvoldoende gebeurt, dan vindt de Centrale Raad van Beroep (TAR 1998, 146; LJN AP2304) dat de vakantieaanspraken in kwestie vervallen. 10. ‘Afkoop’ van vakantieaanspraken
Artikel 24 lid 1 ARAR bevat een regeling voor het uitbetalen van resterende vakantieaanspraken. Niet opgenomen vakantieaanspraken worden bij ontslag vergoed tot een maximum van de aanspraak over twee jaar, een beperking die in 2008 is geaccepteerd door de Centraal Raad van beroep (LJN BD3475). Als een ambtenaar teveel vakantieaanspraken heeft opgenomen, dan worden de ‘meer’-uren vakantie verrekend, maar dat is logisch. De beperking van het verkopen vakantieaanspraken is wonderlijk. De enige vakantieaanspraken die niet voor ‘verkoop’ in aanmerking zouden kunnen komen, zijn de vakantieaanspraken die zijn verjaard, maar dat is niet geregeld in het ARAR.
11. Slot
Er is al een tijd sprake van de harmonisatie van de rechtspositieregeling van ambtenaren met werknemers in de private sector. Van het idee dat de ambtenaar dan maar moet worden omgetoverd tot werknemer, ben ik niet zo’n voorstander. Wel kunnen de ambtenaar en de werknemer in de private sector onder de reikwijdte van een zelfde wet worden gebracht. Dat is gebeurd in de Arbeidstijdenwet, de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur,
en naar mijn idee werkt dat prima. Misschien dat eens een blik kan worden geworpen op de regeling van de vakantieaanspraken voor de werknemers in de private sector in het Burgerlijk Wetboek. In die regeling is de vakantieopbouw gekoppeld aan de loonbetaling en niet aan de werktijd. Die regeling is - hoewel hierbij natuurlijk ook kanttekeningen kunnen worden geplaatst – vollediger en inhoudelijk beter dan de regeling voor de rijksambtenaar in het ARAR.
Harry van Drongelen is verbonden aan de vakgroep Sociaal Recht en Sociale Politiek van de Universiteit van Tilburg