// /. Lc.l»,
v.^. iicinoesciien IN OORLOGSTIJD! Nu ook de Luchtbescherming. tengevolge van de onvoorwaardelijke capitulatie van hen, die ons land en volk in vijf, schier eindeloos durende jaren, onderdrukt en geterroriseerd hebben, haar wapens kan laten rusten, is het goed een oogenblik stil te staan bij het vele werk, dat m de afgeloopen jaren voor de bescherming van onze stadgenooten werd verricht. In de groote vreugde en opluchting, die zich thans vanzelfsprekend van ons allen hebben meester gemaakt, dreigt men namelijk maar al te spoedig te vergeten, hoeveel goede burgerzin juist in de moeilijkste perioden van den oorlog aan den dag werd gelegd, en is men al te gauw geneigd te zeggen: ,,Luchtbescherming? Die heeft nu toch zeker afgedaan!" Laat men echter niet te snel geheel afbreken, wat in lange jaren met zooveel inspanning en toewijding werd opgebouwd; de afgeloopen jaren hebben ons toch wel geleerd hoe noodzakelijk het is steeds op alle mogelijkheden voorbereid te zijn. Ons leger bevindt zich weer in vollen opbouw en daarbij zal ook in de toekomst noodzakelijk een goede Luchtbescherming moeten behooren, waarvan de kern reeds in vredestijd aanwezig moet zijn. Dat daarbij gebruik gemaakt zal worden van de thans verkregen ervaringen spreekt wel vanzelf. Ook daarom kan het nut hebben hieruit iets vast te leggen in dit „Herinrieringsboek". Reeds ver voor het uitbreken van dezen oorlog had het luchtbeschermingsvraagstuk m Nederland de belangstelling van militaire en burgerlijke autoriteiten. Aanvankelijk meende men echter, dat eventueele luchtbombardementen zich zouden beperken tot die objecten, die voor de directe oorlogvoering van belang waren, zooals b.v. spoorwegknooppunten, industrie-centra, militaire opslagplaatsen
12
enz. Vandaar, dat luchtverdediging en luchtbescherrning beide als een zuiver militaire aangelegenheid werden beschouwd. Na de ervaringen echter, welke o.a. de Spaansche burgeroorlog opleverde, kwam men meer en meer tot het inzicht, dat luchtbombardementen in een komenden „totalen" oorlog ook gebruikt zouden worden, om te trachten het moreel van de bevolking in het achterland te breken, en dat men daartoe zelfs welbewust bevolkingscentra zou willen treffen, die militair niet van belang waren. Het luchtbeschermingsvraagstuk kwam hierdoor steeds rneer in de burgerlijke belangstelling te staan. In 1936 kwam de „Wet betreffende bescherming tegen Luchtaanvallen" tot stand, welke later nog met enkele Koninklijke Besluiten werd aangevuld. Een „Rijksinspectie voor de bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen" werd ingesteld, terwijl de Nederlandsche Vereeniging voor Luchtbescherming, die eenige jaren eerder als studievereeniging was opgericht, een meer officieel karakter kreeg. Het toezicht op de civiele luchtbescherrning werd in de Luchtbeschermingswet in handen gelegd van den Minister van Binnenlandsche Zaken, terwijl voor de Gemeenten •— welke in drie gevarenklassen werden ingedeeld — de Burgemeesters belast werden met het organiseeren van een Luchtbeschermingsdienst. In grootere gemeenten zou daartoe een speciaal Hoofd van den Luchtbeschermingsdienst worden aangesteld. De \Vet schreef verder nauwkeurig voor aan welke eischen de organisatie in de gemeenten der verschillende gevarenklassen moest voldoen. De N.V.L. belastte zich meer in het bijzonder met de organisatie van de onderlinge gezinshulp en de voorlichting van het publiek. Op allerlei wijzen werd nu. ook in Rotterdam, getracht bij het groote publiek belangstelling te wekken voor het probleem „Luchtbescherming". Propaganda-avonden werden gehouden, de Gemeentelijke Brandweer liet met de bekende roodgeschilderde wagentjes op straat demonstreeren, hoe men brandbommen kon bestrijden, artikelen verschenen in de pers en ook de radio werd als propagandamiddel ingeschakeld. Het maandblad „Luchtgevaar", dat sinds 1933 als studieblad verscheen, werd tot een populair tijdschrift omgevormd, waarnaast een speciaal studie-orgaan werd uitgegeven, dat later onder den naam „Pro Cive" het officieele orgaan werd van de Rijksinspectie Luchtbescherming.
13
In April 1939 werd in alle Rotterdamsche gezinnen een boekje bezorgd, getiteld „Wenken op het gebied van de Luchtbescherming". Het was uitgegeven door den Luchtbeschermingsdienst waarvan toen als Hoofd optrad de Hoofdcommissaris van Politie, bijgestaan door een Gemeentelijk Bureau Luchtbeschermingsdienst. Het geheel stond onder verantwoordelijkheid van den Burgemeester. Deze ( M r , P. J. Oud) schreef in een voorwoord o.m.: „Het is een droevige noodzakelijkheid, dat dit boekje moet worden uitgegeven. Het vertelt U van de verschillende middelen, die het menscheli)k vernuft in onze dagen heeft uitgevonden om dood en verschrikking op groote schaal te verspreiden. V/ij durven er bijna niet aan te denken, dat deze dingen werkelijkheid worden zullen. Maar wij zouden onzen plicht slecht verstaan, indien wij, in het vertrouwen dat het verschrikkelijke toch wel niet gebeuren zal, ons ervan onthielden oris zoo goed mogelijk daarop voor te bereiden." Met nadruk werd er op gewezen, dat in een toekomstigen oorlog rekening zou moeten worden gehouden met de mogelijkheid van luchtaanvallen op het achterland en het daarin betrekken van de burgerbevolking. Het ontbrak dus niet aan de noodige waarschuwingen, maar desondanks bleef het meerendeel van het publiek de luchtbescherming toch meer een beetje als „spelletje" beschouwen en was de heerschende meening, dat het met den oorlog in Nederland in elk geval wel niet zoo'n vaart zou loopen. Men herinnerde zich, hoe wij ook in 19H neutraal hadden weten te blijven en vertrouwde, dat dit nu ook wel zou gebeuren. Behalve de mogelijkheid, dat Nederland zelt in den oorlog betrokken zou kunnen worden vergat men daarbij de groote kans, dat, ook bij neutraliteit, boven ons land luchtvloten ol afzonderlijke vliegtuigen der oorlogvoerenden met elkaar in strijd zouden kunnen komen, waarbij dan vanzelfsprekend een goede luchtbescherming noodzakelijk zou zijn. Toch bleef het streven van Overheid en N.V.L. niet zonder succes. Allerwegen werden comité's opgericht van enkele blokbewoners, die zich ten doel stelden te komen tot de organisatie van een blokploeg en het geven van voorlichting aan de andere bewoners. Onder „blok" werd verstaan: een huizengroep, waarvan de bewoners meer
H
in het bijzonder op elkanders hulp zijn aangewezen. Aangezien deze omschrijving tamelijk vaag was, kon het gebeuren, dat in één straat soms twee comité's aan het werk waren, waardoor ten slotte de blokindeeling hier en daar vrij willekeurig tot stand kwam. Sommige blokken waren veel te groot, andere te klein, om een behoorlijke blokploeg te kunnen opleveren. Het gevolg hiervan was, dat later een aantal reorganisaties noodig waren, die lang niet overal zondei wrijving verloopen zijn. De gemeente — die toen nog niet was uitgebreid met Hillegersberg, Overschie, Schiebroek, IJsselmonde en Kralingsche Veer — was verdeeld in vijf vakken, aan het hoofd waarvan een vakhoofd was geplaatst. Elk vak omvatte een of meer wijken, met een wijkhoofd. De toenmalige wijken kwamen overeen met wat wij thans als vakken aanduiden, de vakken waren ongeveer gelijk aan de tegenwoordige politie-districten. Vak- en wijkhoofden en hun reserves waren allen politie-ambtenaren; assistent vak- en wijkhoofden, blokhoofden en hun plaatsvervangers en blokploegleden waren vrijwilligers, benoemd door het Hoofd van den Luchtbeschermingsdienst. Op den duur voldeed deze indeeling niet. De vakken en wijken waren te groot om door één vak- resp. wijkhoofd te worden overzien. Daarom werden de wijken voortaan vakken genoemd, met als vakhoofd den Inspecteur van Politie, die als chef van het in het vak gelegen politiebureau optrad, en als vakleider een vrijwilliger. Ieder vak werd verdeeld in een aantal wijken, waarvan de leiding nu geheel uit vrijwilligers kwam te bestaan. De langzamerhand toenemende belangstelling der burgerij maakte het mogelijk deze meer belangrijke posten ook door vrijwilligers te doen bezetten. Bij het uitbreken van den oorlog bestond in onze stad dus een georganiseerde zelfbescherming. Aan het nemen van maatregelen in eigen huis waren de meeste inwoners echter nog niet toegekomen . . . Zoo werd Rotterdam op dien noodlottigen veertienden Mei 1940, als eerste groote stad in West-Europa, het slachtoffer van de nieuwe methode van „totale" oorlogvoering. Door het ontbreken van voldoende luchtdoelgeschut rondom de stad konden de vliegtuigen van den vijand zoo laag vliegen als ze zelf wilden en rustig hun bommen uitstrooien. De veroorzaakte branden werden nog aangewakkerd door een feilen wind» Bovendien kon door het afnemen van den
15
druk op de waterleiding de blussching slechts zeer gebrekkig ter hand worden genomen. In paniek vluchtte de bevolking, alles in den steek latend, ook wat
nog te redden zou zijn geweest. Enkelen bleven strijden voor het behoud van hun bezittingen en een paar behouden panden in verder totaal uitgebrande straten waren er het bewijs van, dat „blijven en blusschen" altijd beter is, dan het gevaar te ontvluchten. Behalve de zelfbescherming heeft ook de Vrijwillige Brandweer met haar oude handbrandspuiten een belangrijk aandeel in dezen strijd gehad, vooral ook bij het voorkomen van uitbreiding van brand aan de grenzen van het eigenlijke schade-centrum.' Het was nu wel duidelijk, dat een luchtbescherming, waarvan men practische resultaten kon verwachten, grooter opgezet moest worden dan men aanvankelijk gedacht had. De Luchtbeschermingsdienst (L.B.D.) werd dan ook geheel gereorganiseerd en belangrijk uitgebreid, terwijl ook de zelfbeschermingsorganisatie (L.B.) versterkt moest worden, hier en daar zelfs geheel opnieuw moest worden opgebouwd. De leiding van den L.B.D. werd nu geheel in handen gelegd van een speciaal daarvoor aangesteld Hoofd van den L.B.D., dat onafhankelijk van de Politie en rechtstreeks verantwoordelijk was aan den Burgemeester. In October 1940 \verd in onze stad de zgn. „vaste kern" van den L.B.D. opgericht, ter sterkte van ca. 1200 man. Een groot deel hiervan bestond uit gedemobiliseerde militairen van het Nederlandsche leger. Deze „vaste kern" was bestemd om de uit luchtbeschermingsoverwegingen noodzakelijke versterking te vormen van Politie, Brandweer, Geneeskundigen Dienst en Opruimings- en Herstellingsdtenst. Zoo kwam de L.B.D. langzamerhand meer te voldoen aan de gebleken behoeften. Merkwaardig is hierbij op te merken, dat in deze eerste jaren van de bezetting de bezettende macht in vele opzichten steun verleende aan het opbouwen van een goede organisatie. In de invasieplannen tegen Engeland zou Rotterdam een belangrijke rol te spelen gehad hebben, en een goede L.B.D. was dus ook voor den bezetter van groot belang. Rondom de stad werden sterke batterijen luchtdoelartillerie in stelling gebracht. Een geheel net van waarschuwingsposten werd rondom de stad ingericht, dat geheel in handen was van de Duitschers en waarvan de in het Raadhuis gevestigde Luftschutz Warnzentrale (L.S.W.Z.) het middelpunt vormde. (Deze centrale, die technisch zeer goed uitge-
16
rust was, werd in de dolle dagen van September 1944 ontijdig door de Duitschers verlaten en geheel vernield!) Door de L.S.W.Z. werd aan de hand der binnengekomen meldingen beslist, of er sprake was van „Luchtgevaar" voor Rotterdam, en in welken graad. Men kende n.l. verschillende „Stufen", verband houdend met den afstand, waarop de vliegtuigen zich bevonden, den omvang der gesignaleerde formatie, de vliegrichting, enz. Reeds dadelijk werd de alarmeering van de bevolking door middel der 59 in Rotterdam aanwezige sirenes door de L.S.W.Z. overgenomen van den L.B.D. De practijk wees uit, dat dit alarmeeren blijkbaar sterk onderhevig was aan de zenuwgesteldheid van den dienstdoenden officier van de L.S.W.Z., zoodat soms zwermen vliegtuigen boven de stad cirkelden zónder luchtalarm, en soms het signaal „Luchtalarm" klonk als er niets te zien of te hooren was. Ondanks herhaalde opmerkingen hierover gemaakt door de leiding van den L.B.D. veranderde dit niet. Een gevolg hiervan was, dat het sein ,,Luchtalarm" niet meer kon worden gebruikt voor het alarmeeren tot paraatheid van de tot den L.B.D. behoorende Diensten. Daarom werden deze vanuit den Centralen Commandopost (C.C.P.) van den L.B.D. gewaarschuwd, waarbij dan de melding ,,luchtgevaar" van de L.S.W.Z. werd aangevuld met de waarnemingen van de negen uitkijkposten, waarover wij beschikten. (Later mochten deze uitkijkposten alleen maar bij luchtgevaar bezet worden, anders zagen ze wellicht te veel!) Thans iets over de organisatie van den L.B.D. (zie fig. 1) Aan het hoofd stond, zooals hiervoor werd vermeld, het Hoofd Luchtbeschermingsdienst (H.L.D.) Deze was belast met de voorbereidende organisatie van L.B.D. en L.B., terwijl bij bominslag alle diensten, die bij de hulpverleening in actie moesten komen onder zijn commando waren geplaatst. De verantwoordelijkheid voor de geheele hulpverleening berustte dus bij het H.L.D., dat bij het uitvoeren van zijn taak terzijde werd gestaan door enkele officieren. De bevelvoering bij bominslag geschiedde vanuit den Centralen Commandopost, waar zoo noodig de hoofden van de belangrijkste diensten door het H.L.D. werden samengeroepen.
De Centrale Commandopost, welke in den kelder van het Raadhuis is gevestigd, had een bezetting van 63 man,, verdeeld in 7 ploegen, waarvan er steeds 2 in dienst waren. ledere ploeg bestond uit een
17
Wachtcommandant, een opvolger-Wachtcommandant, een centralist, vijf telefonisten en een ordonnans-reserve-telefonist. De eigen telefooncentrale beschikte over 58 eigen vaste verbindingen (met hulpposten, ziekenhuizen, politiebureaux, enz.) en 9 stadslijnen. In de commandokamer waren bovendien nog een aantal telefoontoestellen, bestemd voor het houden van ruggespraak door de hoofden van de diensten met hun eigen bureaux. Ten behoeve van den Geneeskundigen Dienst werden veertien hulpposten ingericht, welke voortdurend bezet waren door een verpleegster en een aantal E.H.B.O.-ers, leden van de „vaste kern". Bovendien waren aan deze posten eenige doktoren en een aantal vrijwilligers verbonden. Bij bpminslag werd aan de uitrukploegen dezer posten vanuit den C.C.P. opdracht gegeven zich naar de plaats des onheils te begeven, om daar, onder leiding van den, bij den post ingedeelden dokter, de blok-E.H.B.O.-ers te assisteeren. De posten waren n.l. niet ingericht voor het opnemen van gewonden; deze moesten ter plaatse verbonden worden, en werden dan door den G.G. en G.D. naar een der ziekenhuizen vervoerd. Behalve deze hulpposten werden vijf noodziekenhuizen (met te zamen ca. 450 bedden) ingericht. Hiervan werden de twee grootste echter al spoedig door de Duitschers gevorderd. In overleg met de eigenaren werd door den L.B.D. een groot aantal auto's gevorderd en tijdelijk, ingericht voor het vervoeren van gewonden. Een geheel daarvoor ingerichte apotheek-auto werd eveneens aan het wagenpark toegevoegd. De Brandweer werd belangrijk versterkt met een aantal babymotorspuiten en het noodige personeel (o.a. vele oud-mariniers). Het aanvankelijk hierbij ingedeelde „vaste kern"-personeel werd later door de Brandweer zelf overgenomen. Voor den Opruimings- en Herstellingsdienst werden zes hulpposten ingericht, die voor het meerendeel voortdurend door „vaste kern"personeel bezet •waren. Men beschikte hier over vrachtauto's, die met het noodige stut- en sloopmateriaal beladen waren, zoodat men onmiddellijk tot uitrukken gereed was. Helaas werden deze auto's tegen het einde van 1944 onverhoeds door de Duitschers gevorderd, waardoor men gedwongen was met handwagens uit te rukken. Snelle hulpverleening, die juist zoo belangrijk was, werd hierdoor onmogelijk. Bij de Politie werden ca. 700 leden der „vaste kern" als Ordedienst
18
ingedeeld, die tot taak hadden het bewaken van de 746 openbare schuilkelders en het uitoefenen van lichtuitstralingscontröle. Bij bominslagen assisteerden zij bij het formeeren van afzettingen enz. De overige diensten en bedrijven, die bij bominslag op bevel van den C.C.P. in actie konden komen waren: het Gasbedrijf, het G.E.B., de Drinkwaterleiding, de Telefoondienst, de Reinigings- en Ontsmettingsdienst (o.m. voor het opruimen van glasscherven van rijwegen), de R.E.T., de Havendienst, het Dijkbestuur, de Veterinaire Dienst, De leiders van deze bedrijven waren echter niet zelf in den C.C.P. aanwezig, met allen waren regelingen getroffen om de hulpverleening zoo snel en doeltreffend mogelijk te doen zijn. De evacuatiepcsten van den L.B.D. waren bestemd voor het opnemen van personen, die, meestal 's nachts, plotseling dakloos waren geworden. De bezetting dezer posten bestond uit vrijwilligers. Een eenvoudige broodmaaltijd kon hier aan de slachtoffers worden verstrekt. Voor langer verblijf waren de posten niet ingericht. Slaagden de opgenomenen er den volgenden dag niet in een onderdak te vinden of terug te keeren in hun woningen (b.v. doordat het gevaar van een blindganger was opgeheven), dan konden zij worden opgenomen in een Evacuatie-noodtehuis. Deze stonden onder toezicht van het Gemeentelijk Evacuatiebureau en waren geheel ingericht op het huisvesten voor langeren tijd van tijdelijk dakloozen. De practijk heeft echter geleerd, dat verreweg de meeste slachtoffers zelf voor een onderdak konden zorgen bij familie of kennissen. Zelfs bij de ramp van 31 Maart 1943, toen op opname van honderden dakloozen gerekend werd, behoefden slechts enkele tientallen, en dan nog voor korten tijd, te worden opgenomen. Ook wat betreft de sociale hulpverleening werden uitgebreide maatregelen besproken met de Schade-enquêtecommissie, Sociale Zaken. Distributiedienst en Volksdienst ter coördineering van de hulpverleening. Bij ernstige boaa4flÊleiög»w>«£F.den steeds hulpverleeningscentra ingericht, waar alle sociale hulporganen een tijdelijk hulpbureau vestigden. Voor de vestiging en inrichting dezer centra waren tevoren reeds de noodige voorzieningen getroffen. Naast de hiervoor in vogelvlucht geschetste overheidsorganisatie (L.B.D.) stond de uitgebreide zelfbescherming, welke ter onder-scheiding met de letters L.B. werd aangeduid. Uit enkele cijfers kan het belang dezer organisatie blijken: De stad, met inbegrip van de v.m. randgemeenten en Hoek van Holland, was verdeeld in 15
19
vakken, 70 wijken en 665 blokken. Een biok moest ca. 1000, een wijk ca. 10.000 inwoners tellen. Op l November 19^H, dus vóór de razzia's op 10 en I I November, bedroeg het aantal biokploegleden
ca. 12.000» het aantal hoogere functionarissen ca, 2500, te zamen dus ongeveer H.500 vrijwilligers, die, voor het meerendeel, goed geoefend en steeds tot hulpverleening bereid waren. Bij de wegvoering van onze mannen op 10 en 11 November 19-M werden uiteraard ook vele vrijwilligers van de L.B. het slachtoffer, al bleken achteraf zeer velen „officieus" nog aanwezig te zijn. Naar schatting kon toen nog over 70 c/c van de oorspronkelijk aanwezige krachten worden beschikt. Terloops wordt opgemerkt, dat naast de groote beteekenis, die de L.B. op luchtbeschermingsgebied had. van belang was, dat bij de L.B. zoo goed als geen N.S.B.-ers waren ingedeeld. Het was zoo ongeveer de eenige organisatie, die ongehinderd „instructievergaderingen" mocht houden, en heel wat ondergrondsche plannen zijn op zgn. L.B.-vergaderingen uitgebroed. Het materiaal, waarover de L.B. beschikte, was meestal zeer eenvoudig. Doorgaans bestond het uit een wagentje, waarin opzetstuk, straalpijp en wat slangen, alsmede eenige gereedschappen vervoerd konden worden. Met dit materiaal kon, zoolang de druk op de waterleiding normaal bleef, zeer goed gewerkt worden. Werd evenwel ook de waterleiding getroffen — wat bij bominslagen van iets grooteren omvang meestal het geval was — dan was het waardeloos, en moest men zich behelpen met het vormen van een emmerketting e.d. De handpompen, die na de opheffing van de Vrijwillige Brandweer ter beschikking van de zelfbescherming kwamen, bewezen dan dikwijls uitstekende diensten. Dit was vooral ook het geval bij den V l-inslag op 18 Maart j.l. toen de Brandweer door gebrek aan benzine niet voldoende kon optreden. De opleiding van de blok-brandweerploeg geschiedde voornamelijk onder leiding van oud-brandmeesters en onder-brandmeesters, die van de blok-E.H.B.O.-ers door doktoren en helpers van een der erkende E.H.B.O.-vereenigingen. Vooral in de laatste jaren werd deze opleiding, welke door de Gemeente werd gefinancierd, krachtig ter hand genomen, zoodat practisch in elk blok enkele gediplomeerde E.H.B.O.-ers aanwezig waren. Groote hoeveelheden verbandmateriaal (blok-verbandkisten en -tasschen) werden door den L.B.D. aan de blokorgamsatie afgeleverd. Meestal beschikten de blokken ook over een of meer draagbaren. Vooral toen op het laatst
20
door benzinegebrek en autovordering het vervoer van gewonden zeer werd bemoeilijkt, heeft de blok-E.H.B.O. den G.G. en G.D. prachtig gesteund. Er wordt wel eens gevraagd, waarom zoowel in Nederland als daarbuiten, zoo'n groote waarde wordt gehecht aan een goede zelfbescherming. Oppervlakkig beschouwd zou men immers zeggen, dat het een hopelooze taak moet zijn, om met enkele slangen op de waterleiding, een emmerketting of wat zand te gaan probeeren de gevolgen van een modern, naar plaats en tijd sterk geconcentreerd bombardement te gaan beperken. Inderdaad is in de practijk gebleken, dat wanneer een aanvaller een bepaald stadsdeel beslist vernietigen wil, daartegen geen doeltreffende maatregelen te treffen zijn. In zoo'n geval zal, in het schadecentrum, de luchtbescherming pas na den aanval rnet reddingswerk kunnen beginnen. De bedoeling van de geheele luchtbescherming, en meer in het bijzonder van de zelfbescherming, is echter een andere. Bij de meeste luchtaanvallen ontstaan aan deri rand van het eigenlijke schadecentrum of geheel daarbuiten een aantal afzonderlijke branden, ontstaan door zgn, toevalstreffers of door het uitstrooien van brandbommen, brandplaatjes of andere brandverwekkende middelen. Bestrijding van deze afzonderlijke branden is meestal zeer goed mogelijk, mits men er vlug genoeg bij is. In elke woning moet dus voldoende materiaal aanwezig zijn om een beginnenden brand te kunnen blusschen, evengoed als in iedere woning een huisapotheekje voor kleine verwondingen aanwezig behoort te zijn. ledere bewoner moet met dit eenvoudige materiaal kunnen omgaan, zelfbescherming begint dus niet bij de blokploeg, doch in het gezin. Door middel van raambiljetten, folders, tentoonstellingen enz. werd getracht het publiek hiervan te doordringen. In 1943 werden zelfs voorlichtingscursussen gehouden, waar alle Rotterdamsche gezinshoofden op hun verplichtingen in dezen werden gewezen door vrijwilligers van Brandweer, Luchtbescherming en E.H.B.O. De onsympathieke wijze echter, waarop men voor deze avonden werd opgeroepen (men werd n.l. „gevorderd" te verschijnen) maakte dat de „cursisten" al minder prettig gestemd opkwamen, waardoor het resultaat al bij voorbaat verkleind werd. Toch toonden steekproeven aan, dat in vele gezinnen tenminste éénige voorzorgen waren getroffen. Ideaal was de toestand echter nog lang niet. De georganiseerde burenhulp, welke de blok-organisatie is, was nu
21
bedoeld als versterking van de gezinshulp. Hoofddoel was daarbij dus de bestrijding van kleine, beginnende branden en het voorloopig helpen van betrekkelijk licht gewonden. Waar Brandweer, G.G. en G.D., O. en H, dienst enz. bij een bombardement doorgaans hoofdzakelijk hun aandacht aan de voornaamste schade-centra moesten wijden, was het van enorm belang, dat deze kleinere ongevallen door vrijwilligers bestreden werden. In dit opzicht is zelfbescherming dan ook wel de „pijler der luchtbescherming" genoemd. Teneinde de werkwijze der zelfbescherming in de deelen der stad zoo goed mogelijk aan te passen aan de verschillen in bebouwing en aard der bewoners werd aan de vakleiders en wijkhoofden een groote male van vrijheid gelaten. Het Bureau L.B.D. bepaalde zich meestal tot het geven van algemeene richtlijnen en onderhield verder geregeld contact met de vakleiders ter bespreking van de speciale moeilijkheden in hun vak. Met de Afdeeling Rotterdam van de N.V.L. werd door deelname aan de maandelijksche contactvergaderingen nauw samengewerkt. Op deze vergaderingen waren alle vakleidingen vertegenwoordigd, zoodat hier een goede gelegenheid was om behalve de vereenigingszaken, de moeilijkheden van de luchtbescherming in den ruimsten zin te bespreken. Volledigheidshalve dient hier nog vermeld te worden, dat per l November 1943 een wijziging in de leiding van den L.B.D. werd gebracht. Dit geschiedde naar aanleiding van de op 22 Januari 1942 verschenen Luchtbescherrningsverordening, die geheel naar Duitsch voorbeeld was samengesteld. Het commando van de luchtbescherming kwam in handen van den zgn. ..Politiepresident", die niet langer verantwoording schuldig
was aan den Burgemeester, doch rechtstreeks aan den H.I.L. ..Luchtbescherming" kwam nu te behooren tot het Departement van
Justitie. Aangezien echter de uitvoering van allerlei voorschriften niet kon plaats hebben zonder medewerking van den Burgemeester, werd een afzonderlijke Secretarie Afdeeling Luchtbescherming opgericht, die als voornaamste taak had het tot stand brengen van de noodige samenwerking tusschen den Politiepresident en de gemeentelijke diensten, die door hem bij bominslag werden vertegenwoordigd in den C.C,P. Ofschoon in Rotterdam de organisatie zoo gemaakt werd, dat zoo min mogelijk aan den ouden toestand werd veranderd —- een der officieren van den L.B.D. werd Chef van de secretarie-afdeeling en
22
deze afdeeling bleef practisch één geheel met het Bureau L.B.D. •— bleek toch in de practijk meermalen, dat de aanwezigheid van een geheel vrij van iederen anderen dienst staand Hoofd van den L.B.D, de voorkeur verdiende boven de sinds l November 1943 ingevoerde eenigszins ingewikkelde constructie. In Engeland is trouwens de leiding van den „Civii Defence" ook in handen van een aparten functionaris. Toen Zuid-Nederland bevrijd was, werd daar dan. ook onmiddellijk de oude toestand hersteld. Eén figuur, waarmede ook de zelfbescherming bij bominslag te maken had moet hier nog genoemd worden, n.l. de Commandant
Plaats Ongeval (C.P.O.) Zoodra in den C.C.P., aan de hand van de van uitkijkposten. politiebureaux enz. binnengekomen berichten (zie hiervoor fig. 3) eenig inzicht omtrent de plaats der schadecentra was verkregen, werd opdracht gegeven een of meer commandoposten in te richten, zoo dicht mogelijk bij de plaats des onheils. Als commandant werd steeds een politiebeambte aangewezen, meestal een Inspecteur van Politie. Bij aankomst was diens eerste taak dus het inrichten van een commandopost, welke telefonisch aangesloten moest zijn en ruim genoeg om een aantal commandanten van allerlei hulpploegen te ontvangen. Daarna moest hij zich zoo
snel mogelijk op de hoogte stellen van den omvang der schade, van de reeds getroffen maatregelen en van de eventueele versterking, die nog nooclig was. Zoowel bij het zoeken en inrichten van zijn post, als bij het verzamelen van gegevens konden wijk- en blokhoofden —• die immers a.h.w. bij den bominslag tegenwoordig waren —
hem belangrijke diensten bewijzen. Daarna was de taak van den C.P.O. het inzetten van de nieuw aankomende hulpploegen en het voortdurend op de hoogte houden van den C.C.P. van den stand van zaken. Het was n.l. van het grootste belang, vooral bij bominslagen in verschillende deelen dei-
stad, dat men in den C.C.P. een duidelijk beeld ter beschikking had van den toestand op de diverse schade-plaatsen, zulks teneinde het beschikbare materiaal en personeel zoo economisch mogelijk te benutten. Wanneer uit het totale overzicht bleek, dat de in de stad aanwezige hulpkrachten niet voldoende waren, dan werd dit door den C.C.P. doorgegeven aan de meldingscentrale van de Hoofdinspectie LuchtbeschermiïKf in Den Haag, die voor het geheele land dezelfde taak vervulde als de C.C.P. voor de stad. Van daaruit werd de infer-
23
locale hulpregeling georganiseerd. Na de moeilijkheden, die sedert November 1944 het telefonisch contact opleverde, was van deze
landelijke regeling uiteraard niet veel meer te verwachten. Rotterdam mag zich dan ook wel gelukkig prijzen, dat zich in dien tijd geen ramp als op 31 Maart 1943 heeft voorgedaan. Gebrek aan letterlijk alles zou dan hulpverleening practisch onmogelijk gemaakt hebben en een catastrophe zou niet te voorkomen geweest zijn.
Gelukkig is de zelfbescherming, ondanks zoo vele tegenslagen, tof het laatst paraat gebleven. Dit bleek nog duidelijk, toen op 18 Maart een mislukt V-projectiel in het Noordelijk stadsdeel insloeg. Slechts enkele minuten na de explosie waren de vrijwilligers met blusch- en reddingsmateriaal aanwezig en werd terstond de hulpverleening met kracht ter hand genomen. Dit dwingt des te meer bewondering af, als men bedenkt, dat juist in deze maanden de hongersnood in Rotterdam het grootst was. en bij velen onzer stadgenooten de zorg voor het dagelijksch bestaan vrijwel iedere gedachte aan hulp aan anderen had verdrongen. Ook op andere gebieden hadden de luchtbeschermers trouwens reeds bewezen, dat zelden tevergeefs een beroep op hen werd gedaan, wanneer dit in het belang der stadgenooten geschiedde. Zoo werkten zeer vele zelfbeschermers mede aan de voorbereiding van een eventueele nood-evacuatie en werd na 11 November in vele vakken de burenhulp van het gebied der luchtbescherming uitgebreid tot echte „gezinszorg". Een zeer dankbare taak was ten slotte het medehelpen aan het verzamelen van de bij de ,,vreet-zame" bombardementen van begin Mei uitgeworpen pakketten. Zeer te betreu • ren is het, dat hierbij eenige ernstige ongelukken, in een enkel geval zelfs met doodelijken afloop, plaats vonden. In het voorgaande werd in enkele woorden geschetst, hoe de luchtbescherming in de afgeloopen jaren in onze stad groeide. Het spreekt vanzelf, dat de organisatie voortdurend aan veranderingen onderhevig was. Vrijwel elk bombardement gaf aanleiding tot meer of minder ingrijpende wijzigingen, waarvan dan een volgende aanval weer rnoest bewijzen, of het even zoo vele verbeteringen geweest waren. Zoo werd ,,achter de schermen" voortdurend gewerkt, eerst om de organisatie zoo goed mogelijk op te bouwen, en in de laatste jaren voornamelijk om de organisatie te verdedigen tegen de tallooze
aanvallen, die hierop van Duitsche zijde werden gedaan, in den
f ! j
t.
, i
f*
"^ *
j
vorm van pogingen tot vordering van personeel en materiaal. Tenslotte moesten zelfs een groot deel der auto's en vrijwel alle benzine „onderduiken", om tenminste nog iets in reserve te hebben bij mogelijke oorlogshandelingen in of om Rotterdam. Daartoe is het gelukkig niet gekomen, en onze stad is, behalve de vernielingen in het havengebied, voor verdere verwoestingen gespaard gebleven. De gevolgen van vijf jaar oorlog zijn intusschen ook voor Rotterdam erg genoeg. Na de verwoesting van vrijwel de geheele binnenstad op H Mei 1940 door de Duitschers, volgde een reeks van groote en kleine luchtaanvallen, vooral in de jaren 1940 en 1941 (gedurende den ,,slag om Engeland") verspreid over vrijwel de geheele stad. De omvang van dit artikel laat niet toe hierop uitvoerig in te gaan. Volstaan moet hier worden met een opsomming van de voornaamste luchtongevallen. 1940 29 Juni
Lloydkade, Wm. Buytewechstr. Stampioenstr., Fabr. Feyenoord, Oude Plantage, Oosterkade . . . . . . . 9 Juli Waalhaven. Wolphaertsbocht . . . . . 2 3 Augustus Schulpweg (milit. barakken) . . . . . 5 October Spangen, Boschpolderplein e.o. (zeer veel brandbommen) . . . . . . . . .
dooden 6 7 4 10
6
1941 10 Februari 14 Februari 15 Februari
14 Maart 18 Maart 21 April
Mauritsweg e.o., Vondehngenplaat, Wolphaertsbocht, Hoogvliet . . . . . . . Pretorialaan . . . . . . . . . . S t . Franciscus-Gasthuis e.o. . . . . . Mathenesserweg . . . . . . . . . Essenburgsingel e.o. . . . . . . . . Bosland, Oostmaasstraat e.o. . . . . . Noordmolenstr., Zwart Janstr. e.o. . . . . Dordtsche Straatweg, Z. Ziekenhuis e.o.
Spangen, P . C . Hooftplein . . . . . . 30 April 16 Juli
Schaardijk, Slaghekstr. e.o., (P. Smit) Waalhaven, Katendrecht, Maash., Wijnh.,
IJsselhaven (veel schepen getroffen, drie vliegtuigen neergestort) . . . . . . .
4 7 14 8 7 7 l
10 3 7
12
25
16 Augustus Proveniersstraat, Schiekade . 4 September Vierambachtsstr., Heernraadssingel, Messchertstraat . . . . . . . . . . . 3 öctober Lischplein . . . . . . . . . . . Henegouwerlaan . . . . . . . . . Beukelsdijk . . . . . . . . . . . Claes d e Vrieselaan . . . . . . . . 's-Gravendijkwal . . . . . . . . . V a n Vollenhovenstraat . . . . . . . Rosestraat, Oranjeboomstraat . . . . . Dordtschelaan, Millinxstraat . . . . . (zeer vele brandbommen op Museum Boymans en Jobshaven; Phosphorbrandbommen o.a. in Blijdorp; groote schade ook: Beursplein, IJsselstraat, Noorder Eiland, Wilhelminakade. Boerg.vliet)
3 16 10 12 7
14 7 3 20 30
1942 H Januari 28 Januari
1 0 Maart
Gerard Scholtenstr., Zegwaardstr., Bergw. Molenlaan, Oranjeboomstr., Nassauhaven, Franschelaan e.o., Merwehaven, Lloydkade, Museumpark e.o., Zoutziederstr. e.o., Heemraadsstr., Waaldijk, Rochussenstr., Heyplaat . . . . . . . . . . . Stampioenstraat. Nassauhaven . . . .
71 2
1943 31 Maart
22 December
Marconiplein, Hudsonstr., Mathenesserw. e.o., Havengebied ten W. van Merweh., IJsselhaven, gebied ten W. Tuindorp Heyplaat . . . . . . . . . . . . . Groenendaal (granaat voor schuilkelder ontploft) . . . . . . . . . . .
401
10
1944 4 April
26
Aleidisstr., Burg. Hofmanplein (afgeworp e n benzinetanks) . . . . . . . . Cillershoekstraat (inslag luchtafweergran.)
8 3
5 / 6 October IJsselmonde . . . . . . . . . . 29 November Heemraadssingel, Robert Fruinstraat. Aelbrechtsplein, Oranjeboomstr., Waalhaven {marinebasis) . . . . . . . . . . 2 9 December Waalhaven (marinebasis) . . . . . .
64 13
1945 24 Februari 18 Maart
10
Dordtsche Straatweg . . . . Kerdijkstr., Treubstr., (VI-explosie]
1 35 41 1942. . . . . . . . . . . . . 10 4 1943. . . . . . . . . . . . . Q 1944. . . . . . . . . . . . . 1945 (tot 6 Mei). . . . . . 3
2
1940 (vanaf 16 Mei). . . . 1941 . . . . . . . . . . . . .
1 3
3 4 :5
6
7
8
10
9 i 10 1112 13
!
180 166 32 47 81 415 14 862 51 213 299 146 3 15 76 74 243 1401 10 112 64 17 94 5 41 2 1 33 1 6 42 12 10 !
107, 4
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
1 1081 17 1028 117837 15 42619 2 10
— = = =-= ==
aantal luchtaanvallen. granaatinslagen met doodelijken afloop. V l-explosies. aantal brisantbommen, voor zoover kon worden vastgesteld. aantal phosphorbrandbommen, voor zoover kon worden vastgesteld. ---- = aantal brandbommen, voor zoover kon worden vastgesteld. = aantal blindgangers, voor zoover kon worden vastgesteld. ~= dooden tengevolge van luchtaanvallen. * ) -_= dooden tengevolge van granaatinslagen. * } =-= dooden tengevolge van Vl-explosies. * ) — zwaar gewonden tengevolge van luchtaanvallen. * * ) = zwaar gewonden tengevolge van granaatinslagen. * * ) = zwaar gewonden tengevolge van Vl-explosies. **)
*) hieronder niet begrepen getroffen Duitsche militairen, gegevens daaromtrent
werden nooit verstrekt. **) Na het afsluiten der rapporten zijn nog enkele zwaar gewonden overleden.
27
Bij het opsommen van deze lange lijst gaan onze gedachten onwillekeurig uit. naar het vele menschelijke leed, dat achter deze cijfers verborgen ligt, maar óók naar de bereidwilligheid eii zelfopoffering waarmede zoo velen, vaak te midden van vuur en rook, hun medemenschen te hulp snelden. Rotterdam staat thans, geschonden, maar innerlijk ongebroken aan liet begin van een nieuwe periode in haar bestaan, die stad en haven, naar wij vertrouwen, tot nieuwen bloei zal brengen. In de afgeloopen donkere periode hebben haar burgers bewezen, wat met opofferingsgezindheid en eensgezindheid bereikt kan worden. Mogen deze prachtige eigenschappen dan nu en in de toekomst gericht worden op dit eene doel: den wederopbouw van ónze Maasstad! de Luchtbeschermingsofficier
H. L. LABAN. Rotterdam, Juli 1945.
Organisatie vóór l Kov. 19.43.
Dept.v.Binnenl
Zaken H.I.L.
jBurgemeester
H. L. D. j Bedrijf sbeseh.
H.enO. H. E. T.
Distr. Dijkb. Soc.Z.
m
' )Politie ' JGeneesk.B
^^
' )0pr,en Herat.D. 1
Vet. B. )Brandweer Tel. B. N. V. D. ') V.K.=Vaate Kern L.B.B.; De .Hoofden
•
van Aeze Disnsten bij bominslag aanwezig in den C. C, P.
28
COHUÏU
Af d. R 'd MS N.V.I..
Bureau L. E. D.
L. B. D. Havend. Gas G.E.B. Evao.B, D. W. L, S.S.C.
Contact
L.B. Vakleider Vakh. .,- Vak- ......... •f- 2 plv.v Bureau Eigen vak hoofd
JöTPTö}
Wijlchoofd + 2 plv.v Blokhoofd •f 2 _plv. T Blokploeg 15 leden
Eigen wijk Eigen of aangrenzend
Brandweer blok
E.H.B.O.
Figuur 2
Dept. v. Justitie
Organisatie në. 1 Ko?.194?
1
[ Burgeme e a t e r 1 CBef.Seer. Af d. Secretarieafd. Be drijfs"" ' 1>esch. Luchtbeseh»
i
H.I.I. l
Politie President) l Cdt. Ordepolitie. — Cont.
1 L. B. B.
N. V. L. Af d. E 'dam H. V. I.
COBHH.
Bureau L.B.D. l ..
i L.B.
,5ao Havend G.E.B. Dijkb. D. W. i. Evac.D
/^^, ' )Politie
R.enO. S.E.C.
'/ÓWV- • ' ) Opr . en
R. E. T. Distr. Yet.B. Soo.Z. Tel. D. H.Y.D.
%////
JVJJVK'1 )Gen.D.
Vakhoofd
jcvpTöl
Herst.D.
Vakleider + 2 plv.v Wi^khoofd + 2 plv.v Blokhoofd + 2 plv.v
Bureau Vakh. Eigon vak
Eigen wijk
of BloKploeg Eigen aangrenzend ?0 leden blok Brandweer E.H.B.O.
Brandweer
'0 V.K.=Vaste Kern L. B. D.,- De Hoofderi van deze Diensten bij bominslag aanwezig in den C. C. P., de overige Diensten vertegenwoordigd door Chef Secr. Af d. Luciitb.
Figuur 3_
T Centrale
Bericï- tenkame r (teleï 0niste n]___ ———— _
betrokken diensten
C .P, 0. 's
f
U a \s . i »
(Hoofden v. Dienst) T T T T
Meldingacentrale H.I,L.
29