Uitwerkingsplan Morgenweg 45 te Uden Bijlagenboek deel B
Uitwerkingsplan Morgenweg 45 te Uden Bijlagenboek deel B
Opdrachtgever
: Gemeente Uden Postbus 83 5400 AB UDEN
Projectnummer
: 20140408
Status rapport / versie nr.
: Vastgesteld
Datum
: September 2015
Opgesteld door
: Drs. M.H. van der Wielen
Gecontroleerd door
: Ing. S. Spapens
Voor akkoord
: Ing. S. Spapens
Postbus 4156 4900 CD Oosterhout Hoevestein 20b 4903 SC Oosterhout
Paraaf :
t.(0162) 456481 f.(0162) 435588
[email protected] www.ageladviseurs.nl
Quickscan Flora- en faunawet Morgenweg 45 te Uden
Quickscan Flora- en faunawet Morgenweg 45 te Uden
Opdrachtgever
: Gemeente Uden Postbus 83 5400 AB Uden
Projectnummer
: 20140408
Status rapport / versie nr.
: Definitief 01
Datum
: 22 januari 2015
Opgesteld door
: ing. G. Moret
Gecontroleerd door
: ing. G. Spruijt
Voor akkoord
: ing. S. Spapens
Paraaf :
Versie nr.
Datum
Omschrijving
Opgesteld door
Gecontroleerd door
D01
2015-01-22
Quickscan Flora- en faunawet
GM
GS
Postbus 4156 4900 CD Oosterhout Hoevestein 20b 4903 SC Oosterhout
t.(0162) 456481 f.(0162) 435588
[email protected] www.ageladviseurs.nl
AGEL adviseurs D01 Quickscan Flora- en faunawet Gemeente Uden Morgenweg 45 te Uden
INHOUD
1
2
3
4
6
blz.
INLEIDING
2
1.1
Aanleiding en doelstelling
2
1.2
Leeswijzer
2
SITUATIE EN PLANVORMING
3
2.1
Gebiedsbeschrijving
3
2.2
Ruimtelijke ontwikkeling
3
NATUURBELEID EN WETGEVING
4
3.1
Inleiding
4
3.2
Gebiedsbescherming
4
3.3
Soortenbescherming
4
QUICKSCAN
5
4.1
Onderzoeksmethodiek
5
4.2
Scan gebiedsbescherming
6
4.2.1
Natuurbeschermingwet 1998
6
4.2.2
Ecologische Hoofdstructuur
6
4.3
5
20140408 januari 2015 blad 1
Scan soortenbescherming
7
4.3.1
Inleiding
7
4.3.2
Flora
7
4.3.3
Zoogdieren (inclusief vleermuizen)
7
4.3.4
(Broed)vogels
4.3.5
Reptielen
10
4.3.6
Amfibieën
10
4.3.7
Vissen
10
4.3.8
Insecten (ongewervelde)
11
9
CONCLUSIE/AANBEVELINGEN
12
5.1
Gebiedsbescherming
12
5.2
Soortenbescherming
12
GERAADPLEEGDE BRONNEN
14
BIJLAGEN 1. 2. 3. 4. 5.
Foto’s veldinventarisatie plangebied Flora- en faunawetgeving Toelichting schema vrijstelling, gedragscode, omgevingsvergunning Gegevens Quickscanhulp Plantwaarnemingen Provincie Noord-Brabant
© AGEL adviseurs 2015 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook zonder voorgaande toestemming van AGEL adviseurs, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd.
AGEL adviseurs D01 Quickscan Flora- en faunawet Gemeente Uden Morgenweg 45 te Uden
1
1.1
20140408 januari 2015 blad 2
INLEIDING
Aanleiding en doelstelling
In opdracht van de gemeente Uden is door AGEL adviseurs een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd ten behoeve van een nieuw bestemmingsplan, gericht op de ontwikkeling van één nieuwe woning aan de Morgenweg 45 te Uden. Doel van de quickscan Flora- en faunawetgeving is het inzichtelijk maken of beschermde natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn en welke betekenis die hebben voor de verdere uitvoering. Tevens wordt bekeken of er door de geplande ontwikkeling negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde gebieden. 1.2
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 zal ingegaan worden op de ligging van de onderzoekslocatie en het gebruik van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een omschrijving van het huidige natuurbeleid/wetgeving en in hoofdstuk 4 wordt de onderzoeksmethodiek omschreven en worden de resultaten weergegeven van de uitgevoerde quickscan. De conclusie en aanbevelingen van de quickscan worden omschreven in hoofdstuk 5. Tot slot worden in hoofdstuk 6 de geraadpleegde bronnen vermeld.
AGEL adviseurs D01 Quickscan Flora- en faunawet Gemeente Uden Morgenweg 45 te Uden
2
SITUATIE EN PLANVORMING
2.1
Gebiedsbeschrijving
20140408 januari 2015 blad 3
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de bebouwde kom van Uden. Zowel aan de oost- zuid en westzijde grenst het plangebied aan de wijk Velmolen. Deze wijk Velmolen is in aanbouw, reeds deels gerealiseerd en betreft een woonwijk met grotendeels grondgebonden woningen. Het gebied ten noorden van het plangebied wordt in een latere fase ontwikkeld. Hierdoor zal het plangebied uiteindelijk midden in de woonwijk liggen. Het plangebied beslaat een oppervlakte van ca. 1.756 m². Het perceel is kadastraal bekend als kadastrale gemeente: Uden, sectie p en nummer 3047. Binnen het plangebied is een (voormalige) boerderij met omliggende tuin aanwezig. In figuur 2.1 is de situering van het plan ten opzichte van de omgeving weergegeven. In bijlage 1 zijn foto’s opgenomen van de situatie zoals die voorkwam ten tijde van het veldonderzoek op d.d. 8 januari 2015. Figuur 2.1: Situering plangebied (bron: www.google.nl/maps).
N
2.2 Ruimtelijke ontwikkeling De gemeente Uden is op dit moment eigenaar van de gronden in Uden Zuid. Inmiddels is er interesse voor de aankoop van een deel van de gronden aan de Morgenweg 45. De potentiele kopers zijn voornemens om ter plaatsen één vrijstaande woning te realiseren. Als gevolg van de voorgenomen initiatieven zal de aanwezige boerderij worden gesloopt en de tuin worden gerooid.
AGEL adviseurs D01 Quickscan Flora- en faunawet Gemeente Uden Morgenweg 45 te Uden
3
3.1
20140408 januari 2015 blad 4
NATUURBELEID EN WETGEVING
Inleiding
Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet 1998 en Ecologische Hoofdstructuur. De Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet. 3.2
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) geïmplementeerd. De gebieden die hieronder vallen, vormen samen het Natura 2000-netwerk. Natura 2000 bestaan uit habitat- en vogelrichtlijngebieden en Natuurbeschermingswetgebieden. De Natuurbeschermingswetgebieden kunnen binnen de begrenzingen van de Natura 2000 worden ondergebracht, al zijn ze in eerste instantie niet via de Europese richtlijnen aangewezen. De gebieden zijn van grote betekenis voor de bescherming van de Europese biodiversiteit en dienen gezamenlijk met alle andere aangewezen gebieden in Europa een ecologisch netwerk te vormen. De ecologische hoofdstructuur is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. De provincie Noord-Brabant wil in 2018 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten; de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien. Het plan vormt de basis voor subsidies voor beheer en inrichting. 3.3
Soortenbescherming
De bescherming van dier- en plantensoorten is sinds 1 april 2002 in de Flora- en faunawet geregeld. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel verbodsbepalingen als een zorgplicht. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee’, tenzij principe. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Voor verschillende categorieën, soorten en verschillende activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor gelden verschillende voorwaarden. Naast de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt de zorgplicht ten aanzien van alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De zorgplicht geldt altijd, voor iedereen en in alle gevallen. Voor een nadere toelichting op de Flora- en faunawet wordt verwezen naar bijlage 2.
AGEL adviseurs D01 Quickscan Flora- en faunawet Gemeente Uden Morgenweg 45 te Uden
4
QUICKSCAN
4.1
Onderzoeksmethodiek
20140408 januari 2015 blad 5
Het onderzoeken naar de beschermstatus van het plangebied en beschermde natuurgebieden in de omgeving wordt uitgevoerd door te toetsen aan drie beschermkaders: VHR, NB-wet en Provinciale regelgeving. Onderzocht wordt of: het plangebied deel uitmaakt van een beschermd gebied. door de geplande ingreep een negatieve invloed te verwachten is op de aanwezige beschermde gebieden in de omgeving. De mogelijke aanwezigheid van beschermde dieren en/of planten wordt aan de hand van de volgende gegevens bepaald: Gegevens van Quickscanhulp; Waarneming.nl; Landelijke verspreidingsatlassen; Provinciale gegevens; Een oriënterend veldbezoek. De Quickscanhulp vervangt de noodzaak diverse verspreidingsatlassen te moeten raadplegen om te weten welke soorten qua verspreiding mogelijk in het plangebied voorkomen. De gegevens zijn afkomstig uit de databanken van talloze organisaties, verenigd in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Het Natuurloket verzorgt het beheer en de exploitatie van de NDFF in opdracht van BIJ12. Alle ingevoerde gegevens in de NDFF worden per soortgroep gevalideerd door een validatieteam (landelijke soortexperts) van de NDFF. De website www.waarneming.nl wordt daarnaast eveneens geraadpleegd. Op deze website worden natuurwaarnemingen van deskundige, vrijwilligers, werkgroepen en amateurs verzameld, waarna deze worden gevalideerd. Soortwaarnemingen via deze bron zijn derhalve redelijk betrouwbaar maar kunnen moeilijk geverifieerd worden. Het geeft echter wel een beeld van mogelijke soorten in de omgeving van het plangebied. Verder is gebruik gemaakt van bestaande atlasgegevens uit de Atlas van de Nederlandse Broedvogels (SOVON, 2002), faunagegevens provincie Noord-Brabant en verspreidingsgegevens van RAVON (De amfibieën en reptielen van Nederland, 2009). Deze bronnen vermelden soortgegevens uurhokken (5 bij 5 kilometer), en betreffen dan ook globale gegevens. Hoofdstuk 6 vermeld de geraadpleegde bronnen. Doel van het oriënterende bezoek is om een indruk te krijgen van de biotopen ter plaatse en de geschiktheid voor verschillende soortengroepen te beoordelen. Het oriënterend veldbezoek is uitgevoerd op d.d. 08 januari 2015 (6 graden, zwaar bewolkt, regen en windkracht 4 zuidwest). Het oriënterende veldbezoek heeft nadrukkelijk niet de status van een volledige veldinventarisatie. Zowel het tijdstip (actieve seizoen van verschillende soortgroepen) als het eenmalige karakter zijn hiervoor niet toereikend. Het eenmalige oriënterende veldbezoek geeft slechts een globaal beeld van aanwezige soorten en habitat op basis van een momentopname. Zie voor een impressie van het oriënterend veldbezoek de foto’s in bijlage 1.
AGEL adviseurs D01 Quickscan Flora- en faunawet Gemeente Uden Morgenweg 45 te Uden
4.2
4.2.1
20140408 januari 2015 blad 6
Scan gebiedsbescherming
Natuurbeschermingwet 1998
Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van gebieden die zijn aangewezen in het kader van de natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied ligt op een afstand van tenminste 21 kilometer ten zuiden van het plangebied en betreft het Natura 2000gebied “Deurnsche Peel & Mariapeel”. Het Natura 2000-gebied betreft een vogelrichtlijn- en habitatrichtlijngebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft gelet op de omvang, ligging tegen de bebouwde kom en de tussenliggende afstand geen invloed op dit gebied. Eventueel verstorende factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, verdroging en verstoring door trilling, licht en geluid zijn met de voorgenomen planontwikkeling niet van toepassing.
4.2.2
Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. De ligging van deze gebieden zijn in de onderstaande figuur (4.2.2) weergegeven. Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot de EHS ligt op 1 km ten zuiden van het plangebied, het betreft ambitie/beheertype ‘Botanisch waardevol grasland’. Door de ontwikkeling zal de EHS niet in omvang verkleinen of negatief worden beïnvloed. Figuur 4.2.2: Kaart EHS, planvorming rood omcirkeld (bron:
N
AGEL adviseurs D01 Quickscan Flora- en faunawet Gemeente Uden Morgenweg 45 te Uden
4.3
20140408 januari 2015 blad 7
Scan soortenbescherming
4.3.1
Inleiding
In deze paragraaf worden de beschermde soorten die op tabel 1, 2 en 3 van de Flora- en faunawet staan en die mogelijk in het plangebied voor kunnen komen beschreven. Voor de beschermde soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen als deze. Indien tijdens de werkzaamheden deze soorten worden aangetroffen geldt echter wel de zorgplicht. De zorgplicht handelt vanuit het principe dat voor de wet alle dieren van onvervangbare waarde zijn en dat mensen daar zorgvuldig mee moeten omspringen (zie ook bijlage 3). Op basis van de verspreidingsgegevens uit de geraadpleegde literatuur en het oriënterend veldbezoek zijn hieronder de zogenaamde tabel 1-, 2- en 3-soorten weergegeven die in of in de nabije omgeving van het plangebied mogelijk kunnen voorkomen. In bijlage 4 zijn de gegevens van de Quickscanhulp weergegeven en in bijlage 5 die van de provincie.
4.3.2
Flora
Bronnenonderzoek Binnen één kilometer in de omgeving van het plangebied zijn er bij de Quickscanhulp de geen waarnemingen van (vaat)planten bekend. Bij de provincie Noord-Brabant zijn met betrekking tot de aanwezigheid van flora in het plangebied geen waarnemingen bekend. In nabije omgeving zijn voornamelijk langs de N264 provinciale plantenwaarnemingen bekend (zie bijlage 5). Veldinventarisatie Op basis van het oriënterend veldonderzoek kan worden gesteld dat er binnen het plangebied geen potentiële natuurlijke groeiplaatsen voor beschermde planten aanwezig zijn. Het plangebied betreft een gecultiveerde tuin bestaande uit een grasveld met heester, vaste planten, coniferen en een beukenhaag. Gezien het gebruik in het verleden en de huidige staat van het plangebied kunnen zeldzame plantensoorten zich niet handhaven en worden strikt beschermde (vaat)planten dan ook niet binnen het plangebied verwacht. Aangeplante of gezaaide exemplaren van beschermde soorten zijn niet beschermd in de Flora- en faunawet, omdat het geen natuurlijke groeiplaatsen betreft.
4.3.3
Zoogdieren (inclusief vleermuizen)
Bronnenonderzoek Binnen waarneming.nl zijn geen waarneming bekend van zoogdieren in de nabijheid van het plangebied. Volgens de Quickscanhulp komen de volgende soorten voor op korte afstand van het plangebied:
Eekhoorn; Das Gewone dwergvleermuis; Gewone grootoorvleermuis; Gewone- of grijze grootoorvleermuis; Laatvlieger; Rosse vleermuis; Ruige dwergvleermuis; Franjestaart; Watervleermuis.
Bescherming:
Afstand:
Tabel Tabel Tabel Tabel Tabel Tabel Tabel Tabel Tabel Tabel
0-1 0-1 0-1 0-1 0-1 0-1 0-1 0-1 1-5 1-5
2 3 3 3 3 3 3 3 3 3
km km km km km km km km km km
AGEL adviseurs D01 Quickscan Flora- en faunawet Gemeente Uden Morgenweg 45 te Uden
20140408 januari 2015 blad 8
Het plangebied zal geen cruciale rol vervullen voor de eekhoorn en de das, gezien het heersende biotoop. Strikt beschermde soorten die mogelijk gebruik kunnen maken van de onderzoekslocatie zijn vleermuizen. In de gegevens afkomstig van Quickscanhulp worden al enige vleermuissoorten vernoemd op korte afstand van het plangebied. Om een completer beeld te krijgen van het voorkomen van vleermuizen zijn er aanvullende bronnen gecontroleerd. Uit de gegevens van de provincie Noord-Brabant (‘Beschermingsplan voor vleermuizen in Noord-Brabant’) is nagegaan of er in het verleden vleermuizen zijn waargenomen in de omgeving van het plangebied. In Noord-Brabant worden er met name op de hogere zandgronden in het midden en zuiden van de provincie veel vleermuizen waargenomen. In de laaggelegen graslanden en uiterwaarden komen beduidend minder vleermuizen voor. Door het veelal ontbreken van oude holle bomen worden hier weinig kraamkolonies van boombewonende soorten aangetroffen. In Noord-Brabant komen in totaal 13 vleermuizensoorten voor, waarvan er vier algemeen zijn, twee vrij algemeen, drie zeldzaam en vier zeer zeldzaam. Ter hoogte van de planontwikkeling kunnen op basis van verspreidingsgegevens de volgende soorten mogelijk voorkomen: Watervleermuis - Myotis daubentonii; Gewone dwergvleermuis – Pipistrellus pipistrelles; Laatvlieger – Eptesicus serotinus; Rosse vleermuis – Nyctalus noctula; Gewone grootoorvleermuis – Plecotus auritus. Veldinventarisatie Vleermuizen zijn aan de hand van hun voorkeur voor verblijfplaats onder te verdelen in twee groepen, gebouw- en boombewonende soorten. Ook zijn er soorten die beiden gebruiken als verblijfplaats. Daarnaast maken verschillende vleermuizen onderscheid tussen zomer- en winterverblijven. Tijdens het veldbezoek zijn mogelijke rust- en verblijfplaatsen van boom- en gebouwbewonende vleermuizen op basis van de checklist inschatting vooronderzoek vleermuizen (www.vleermuis.net) onderzocht. De muren van de boerderij zijn enkel steens en hebben daarom geen spouwmuur en stootvoegen en het dak is niet onderlaten. De bebouwing verkeerd in vervallen staat en bieden geen geschikte klimaat voor gebouwbewonende vleermuissoorten. Tevens zijn gedurende het oriënterend veldbezoek geen vleermuizen dan wel sporen ervan waargenomen. Gezien het bovenstaande kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten worden uitgesloten. Door de afwezigheid van bomen in het plangebied kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen van boombewonende soorten worden uitgesloten (de beukenlaan aan de oostzijde is gelegen buiten het plangebied). Vleermuizen maken vaak jarenlang gebruik van vaste aanvliegroutes, het behoud van groene lijnelementen kan daarom cruciaal zijn voor de instandhouding van het leefgebied. De groene lijnelementen in de directe omgeving van het plangebied hebben een dermate omvang dat deze naar alle waarschijnlijkheid gebruikt zullen worden door vleermuizen. De paar heesters en coniferen in het plangebied zijn slechts enkele meters hoog, sluiten niet aan op andere groene lijnelementen en maken dan ook geen cruciaal onderdeel uit van vaste aanvliegroutes. Tevens
AGEL adviseurs D01 Quickscan Flora- en faunawet Gemeente Uden Morgenweg 45 te Uden
20140408 januari 2015 blad 9
zal de nieuwe woning in het landschap worden ingepast doormiddel van een groene omkadering van inheemse soorten. Er is met de planontwikkeling geen sprake van aantasting van mogelijke vaste vliegroutes (onderdeel van het leefgebied), tevens zijn in de nabije omgeving meer dan voldoende alternatieve vliegroutes aanwezig. De planontwikkeling zal niet leiden tot de ongeschiktheid van één of meer vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Overige omgevingselementen zoals grotten, groeven, oppervlakte water en andere objecten die mogelijke aanwezigheid van vleermuizen aantonen zijn niet aanwezig in het plangebied. Er zijn tijdens het oriënterende veldbezoek geen zoogdieren of sporen waargenomen. Verwacht wordt dat enkele algemene voorkomende beschermde zoogdiersoorten (tabel 1) zoals de mol, egel en een aantal algemene muissoorten (bos- en huisspitsmuis en veldmuis (tabel1)) voor kunnen komen binnen de onderzoekslocatie.
4.3.4
(Broed)vogels
Bronnenonderzoek Binnen waarneming.nl zijn de volgende noemenswaardige waarnemingen bekend; bladkoning, roodkeelpieper, ortolaan en pestvogel die mogelijk gebruik kunnen maken van het plangebied. Conform de Quickscanhulp zijn er binnen een afstand van één km van het plangebied 15 vogelsoorten waargenomen die behoren tot tabel 3 van de Flora- en faunawet. Van deze vogelsoorten zijn er 7 roofvogels, 1 zwaluwachtige, 3 zangvogels, 3 uilachtige en 1 ooievaarachtige. De huismus en de gierzwaluw kunnen hun territorium in stedelijk gebied hebben en nestelen voornamelijk onder dakpannen. Het plangebied vervult vermoedelijk geen cruciale rol voor de overige roofvogels, uil- en ooienvaarachtigen vanuit de Quickscanhulp. Bij de provincie Noord-Brabant is met betrekking tot de aanwezigheid van vogelsoorten in het plangebied en de directe omgeving alleen informatie beschikbaar ouder dan 3 jaar. Deze informatie is verouderd en mag niet meer als actueel beschouwd worden. Alle vogelsoorten zijn beschermd tijdens het broedseizoen en mogen niet verstoord worden. Het broedseizoen loopt van half maart tot half juli. Dit is echter indicatief ook buiten deze periode zijn broedende vogels beschermd. Broedvogels zijn apart opgenomen in de Flora- en faunawet en staan niet vermeld in de tabellen (zie bijlage 2). Veldinventarisatie Gedurende het veldbezoek zijn er geen vogels of nesten waargenomen. De huismus en gierzwaluw kunnen hun nest onder dakpannen hebben. De boerderij binnen het plangebied is bedekt met dakpannen van het type friese mulden en golfplaten, waardoor er een gesloten dakvlak ontstaat en er geen toegang wordt geboden. Het dakvlak is eveneens grotendeels niet onderlaten. De heesters en coniferen zijn nog zeer klein van omvang en konden goed worden geïnspecteerd op aanwezige nesten. Nesten (of nesten van voorgaande jaren) van in bomen broedende jaarrond beschermde (roof)vogels en gebouwbewonende jaarrond beschermde vogelsoorten (zoals uilen) zijn ten tijden van het oriënterend veldbezoek in het plangebied niet waargenomen.
AGEL adviseurs D01 Quickscan Flora- en faunawet Gemeente Uden Morgenweg 45 te Uden
20140408 januari 2015 blad 10
De mogelijkheid bestaat dat (roof)vogels op een andere manier gebruik maken van het plangebied, bijvoorbeeld als foerageergebied en/of de groene elementen (bomenrij) buiten het plangebied gebruiken als vaste aanvliegroute tussen verblijfplaats en foerageergebied. In de directe omgeving van het plangebied zijn meerdere groene elementen aanwezig welke met de voorgenomen planontwikkeling ongewijzigd blijven. Het aantasten van het foerageergebied en/of groene elementen zal gezien de aard van de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloeden uitoefenen op het leefgebied van (roof)vogels en er is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de omgeving van het plangebied.
4.3.5
Reptielen
Bronnenonderzoek De meeste reptielen houden zich met name op in geleidelijke overgangssituaties tussen natuurlijke biotopen in bos-, heide- en veengebieden. Er zijn geen noemenswaardige verspreidingsgegevens binnen een 1 km bekend bij RAVON, Quickscanhulp en Waarneming.nl. Veldinventarisatie Er zijn geen reptielen aangetroffen in het plangebied. Gezien de terreingesteldheid van het plangebied en het gebruik is niet te verwachten dat deze een cruciale rol vervult voor reptielen.
4.3.6
Amfibieën
Bronnenonderzoek Bij RAVON en de Quickscanhulp is waarneming van de Alpenwatersalamander (tabel 2) op korte afstand van het plangebied bekend. De verspreidingsgegevens van de provincie vermeldt alleen algemene amfibiesoorten. Veldinventarisatie Het plangebied is een zeer marginaal leefgebied en niet geschikt voor voortplanting gezien het ontbreken van zowel een geschikt land- als waterhabitat. Biotopen met oppervlaktewater zoals poelen en plassen zijn niet aanwezig in het onderzoeksgebied. Het voorkomen van de Alpenwatersalamander is dan ook niet aannemelijk. Het dichtstbijzijnde oppervlaktewater (watergang) ligt ten oosten van het plangebied. Een dergelijk ecotoop vormt voor amfibieën een geschikt leefgebied. Op grond hiervan en op basis van de verspreidingsgegevens van de provincie is het aannemelijk dat in het plangebied amfibieën voorkomen als groene kikker, bruine kikker en gewone pad. Deze soorten zijn licht beschermd. Door de planontwikkeling zal er geen “oppervlakte water” worden gedempt.
4.3.7
Vissen
Bronnenonderzoek Vanuit de gegevens van de Quickscanhulp is de kleine modderkruiper (tabel 2) op een afstand van 0 tot 1 km van het plangebied waargenomen. Veldinventarisatie Aangezien er geen oppervlakte water binnen het plangebied voorkomt is het aantasten van beschermde vissoorten niet aan de orde. Een ontheffing van de Flora- en faunawet en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk.
AGEL adviseurs D01 Quickscan Flora- en faunawet Gemeente Uden Morgenweg 45 te Uden
4.3.8
20140408 januari 2015 blad 11
Insecten (ongewervelde)
Bronnenonderzoek Uit de literatuurstudie is het niet aannemelijk dat er in het plangebied beschermde ongewervelde voorkomen. Veldinventarisatie Er zijn tijdens het veldbezoek geen beschermde ongewervelde waargenomen. De habitateisen van beschermde soorten binnen deze groep zijn vaak zeer locatiespecifiek en gebonden aan zeer bijzondere biotopen. Het plangebied betreft een gecultiveerde tuin bestaande uit een grasveld met heester, vaste planten, coniferen en een beukenhaag. Hierdoor is het niet aannemelijk dat er in het plangebied beschermde ongewervelde voorkomen.
AGEL adviseurs D01 Quickscan Flora- en faunawet Gemeente Uden Morgenweg 45 te Uden
5
5.1
20140408 januari 2015 blad 12
CONCLUSIE/AANBEVELINGEN
Gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van gebieden die zijn aangewezen in het kader van de natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied ligt op een afstand van tenminste 21 kilometer ten zuiden van het plangebied en betreft het Natura 2000gebied “Deurnsche Peel & Mariapeel”. Het Natura 2000-gebied betreft een vogelrichtlijn- en habitatrichtlijngebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft gelet op de omvang, ligging tegen de bebouwde kom en de tussenliggende afstand geen invloed op dit gebied. Eventueel verstorende factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, verdroging en verstoring door trilling, licht en geluid zijn met de voorgenomen planontwikkeling niet van toepassing. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. De ligging van deze gebieden zijn in de onderstaande figuur (4.2.2) weergegeven. Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot de EHS ligt op 1 km ten zuiden van het plangebied, het betreft ambitie/beheertype ‘Botanisch waardevol grasland’. Door de ontwikkeling zal de EHS niet in omvang verkleinen of negatief worden beïnvloed. 5.2
Soortenbescherming
In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen dienen te worden getroffen om nadelige gevolgen op flora en fauna voor zover mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Deze zorgplicht geldt altijd en voor alle soorten, ook als er omgevingsvergunning of vrijstelling is verleend. Binnen het plangebied zijn geen potentiële natuurlijke groeiplaatsen voor strikt beschermde (vaat)planten aanwezig. Strikt beschermde (vaat)planten worden dan ook niet binnen het plangebied verwacht. Aangeplante of gezaaide exemplaren van beschermde soorten zijn niet beschermd in de Flora- en faunawet, omdat het geen natuurlijke groeiplaatsen betreft. Omgevingsvergunning van de Flora- en faunawet en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk. Er zijn tijdens het oriënterende veldbezoek geen zoogdieren waargenomen. Verwacht wordt daarom dat slechts enkele algemene voorkomende beschermde zoogdiersoorten zoals de mol, egel en een aantal algemene muissoorten voor kunnen komen binnen de onderzoeklocatie. Omdat het hier gaat om zoogdiersoorten die in grote delen van Nederland en Noord-Brabant algemeen zijn, doet het ‘verdwijnen’ van een zeer beperkt leefgebied in het plangebied geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van regionale of landelijke populaties. Een Omgevingsvergunning van de Flora- en faunawet en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk. Tijdens het veldbezoek zijn mogelijke rust- en verblijfplaatsen van boom- en gebouwbewonende vleermuizen op basis van de checklist inschatting vooronderzoek vleermuizen onderzocht.
AGEL adviseurs D01 Quickscan Flora- en faunawet Gemeente Uden Morgenweg 45 te Uden
20140408 januari 2015 blad 13
De muren van de boerderij zijn enkel steens en hebben daarom geen spouwmuur en stootvoegen en het dak is niet onderlaten. De bebouwing verkeerd in vervallen staat en bieden geen geschikte klimaat voor gebouwbewonende vleermuissoorten. Tevens zijn gedurende het oriënterend veldbezoek geen vleermuizen dan wel sporen ervan waargenomen. Gezien het bovenstaande kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten worden uitgesloten. Door de afwezigheid van bomen in het plangebied kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen van boombewonende soorten worden uitgesloten (de beukenlaan is gelegen buiten het plangebied). Vleermuizen maken vaak jarenlang gebruik van vaste aanvliegroutes, het behoud van groene lijnelementen kan daarom cruciaal zijn voor de instandhouding van het leefgebied. De groene lijnelementen in de directe omgeving van het plangebied hebben een dermate omvang dat deze naar alle waarschijnlijkheid gebruikt zullen worden door vleermuizen. De paar heesters en coniferen in het plangebied zijn slechts enkele meters hoog, sluiten niet aan op andere groene lijnelementen en maken dan ook geen cruciaal onderdeel uit van vaste aanvliegroutes. Tevens zal de nieuwe woning in het landschap worden ingepast doormiddel van een groene omkadering van inheemse soorten. Er is met de planontwikkeling geen sprake van aantasting van mogelijke vaste vliegroutes (onderdeel van het leefgebied), tevens zijn in de nabije omgeving meer dan voldoende alternatieve vliegroutes aanwezig. De planontwikkeling zal niet leiden tot de ongeschiktheid van één of meer vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Alle vogels zijn beschermd in het kader van de Vogelrichtlijn en de Flora- en faunawet. Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kap- en sloopwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde. Het is aannemelijk dat in het plangebied amfibieën voorkomen als groene kikker, bruine kikker en gewone pad. Omdat het hier gaat om soorten die in grote delen van Nederland en provincie Noord-Brabant algemeen zijn, doet het “verdwijnen” van een zeer beperkt leefgebied in het plangebied geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van regionale of landelijke populaties. Een Omgevingsvergunning van de Flora- en faunawet en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk. Het plangebied betreft een gecultiveerde tuin bestaande uit een grasveld met heester, vaste planten, coniferen en een beukenhaag. Het plangebied is daarom een zeer marginaal leefgebied voor reptielen en ongewervelde. Het leefgebied van de soortengroep vissen is niet aanwezig in het plangebied. Het mogelijk aantasten van de leefomgeving van deze soortgroepen is met de voorgenomen planontwikkeling niet aan de orde.
AGEL adviseurs D01 Quickscan Flora- en faunawet Gemeente Uden Morgenweg 45 te Uden
20140408 januari 2015 blad 14
6
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Atlas van de Nederlandse Broedvogels, verspreiding aantallen verandering, SOVON 2002; De amfibieën en reptielen van Nederland, Nederlandse fauna 9, RAVON 2009; Beschermplan voor vleermuizen in Noord-Brabant, Zoogdierenvereniging VZZ, december 2006; Natuurbalans 2008, Planbureau voor de Leefomgeving 2008; Rode Lijst van bedreigde vogels 2004, Vogelbescherming Nederland 2004; Provincie Noord-Brabant, Directie Ecologie, Bureau Natuurverkenning; www.minlnv.nl [geraadpleegd op 7-januari-2015]; www.quickscanhulp.nl [geraadpleegd op 7-januari-2015]; www.ravon.nl [geraadpleegd op 7-januari-2015]; www.vleermuis.net [geraadpleegd op 7-januari-2015]; www.waarneming.nl [geraadpleegd op 7-januari-2015]; www.bing.com/maps [geraadpleegd op 7-januari-2015].
BIJLAGE 1 FOTO’S PLANGEBIED (VELDINVENTARISATIE D.D. 8 JANUARI 2015)
BIJLAGE 2 FLORA- EN FAUNAWETGEVING
Wettelijk kader De bescherming van dier- en plantensoorten is sinds 1 april 2002 in de Flora- en faunawet geregeld. Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel verbodsbepalingen als een zorgplicht. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee, tenzij principe'. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde plantenen diersoorten in principe verboden zijn. Voor verschillende categorieën soorten en verschillende activiteiten zijn vrijstellingen of omgevingsvergunning van deze verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor gelden verschillende voorwaarden (zie onder). Naast de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt de zorgplicht ten aanzien van alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving (zie kader). De zorgplicht geldt altijd, voor iedereen en in alle gevallen. Verbodsbepalingen volgens de Flora- en faunawet Verboden handelingen met betrekking tot beschermde planten: Artikel 8: Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op een andere manier van de groeiplaats verwijderen van planten. Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van planten. Verboden handelingen met betrekking tot beschermde dieren: Artikel 9: Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen van dieren. Het met het oog van bovenstaande doelen opsporen van dieren. Artikel 10: Het opzettelijk verontrusten van dieren. Artikel 11: Het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen, verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van dieren; Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van dieren. Zorgplicht volgens de Flora- en faunawet artikel 2: 1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Zoals eerder is beschreven zijn er voor verschillende categorieën soorten en verschillende activiteiten vrijstellingen, omgevingsvergunning en gedragscodes nodig. Om een duidelijk beeld te krijgen welke toepassing in het onderhavige plangebied van kracht is, is hiervoor een schema opgesteld door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Door stapsgewijs dit schema te doorlopen wordt duidelijk welke toepassing (vrijstelling, gedragscode, omgevingsvergunning) nodig is. In bijlage 3 is een toelichting weergegeven van de verschillende stappen die gemaakt dienen te worden. In afbeelding 2 is het bovengenoemde schema weergegeven.
Afbeelding 2: Stroomschema Beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet (bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit).
Algemene Maatregel van Bestuur De Minister van LNV heeft door middel van een Algemene Maatregel van Bestuur de regelgeving rond de Flora- en faunawet aangepast, zodat de werking van de wet eenvoudiger wordt. Het belangrijkste gevolg is dat de procedures bij ruimtelijke ingrepen en bij bestendig gebruik en beheer aanzienlijk eenvoudiger worden, aangezien voor de meest algemene soorten er een vrijstelling van de verbodsbepalingen komt (voor onder meer ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer). De interpretatie van een aantal artikelen is, onder meer door het ontbreken van jurisprudentie, nog niet op alle punten geheel helder. Bij het toepassen van de Flora- en faunawet wordt voortaan een onderscheid gemaakt in drie categorieën van beschermde soorten: 1.
2.
3.
De algemene beschermde soorten waarvoor ten aanzien van activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en bestendig gebruik en beheer een vrijstelling zonder nadere voorwaarden geldt. Omgevingsvergunning ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend voor het verjagen, verontrusten, verstoren en onopzettelijk doden van deze groep soorten, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. De zorgplicht blijft van kracht. De bedreigde beschermde soorten: voor een aantal soorten planten en dieren geldt een strikter beschermingsregime. Omdat ze in Nederland als bedreigd worden beschouwd. Vrijstelling geldt als op basis van een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Omgevingsvergunning kan worden verleend als geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. De strikt beschermde soorten: alle vogelsoorten alsmede plant- en diersoorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn of bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangewezen als bedreigde soorten (genoemd in Bijlage 1 van het betreffende besluit). Voor verstoring (met wezenlijke invloed) van deze soorten kan geen vrijstelling of omgevingsvergunning worden verkregen. Voor bestendig gebruik en beheer geldt ook voor deze soorten een vrijstelling ten aanzien van de verbodsbepalingen in artikelen 8, 9, 11 en 12, mits men werkt op basis van een door de minister goed gekeurde gedragscode. Voor het overtreden van verbodsbepalingen bij ruimtelijke ingrepen is altijd een omgevingsvergunning op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is, er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang en er geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Een compensatieplan, waarin wordt aangegeven hoe schade aan een soort wordt voorkomen, dan wel wordt gecompenseerd, is doorgaans vereist.
Daarnaast is er een kleine categorie van zeldzame soorten die op Bijlage II van de Habitatrichtlijn voorkomen, maar niet beschermd zijn op grond van de Flora- en faunawet. Derhalve bestaat er geen noodzaak of mogelijkheid omgevingsvergunning aan te vragen voor ingrepen die deze soorten kunnen beïnvloeden. Deze soorten zijn echter (strikt) beschermd in de Speciale Beschermingszones, die ten behoeve van deze soorten zijn ingesteld. Voor het plegen van ingrepen in zulke gebieden geldt altijd het afwegingskader van de Habitatrichtlijn.
BIJLAGE 3 TOELICHTING SCHEMA VRIJSTELLING, GEDRAGSCODE, OMGEVINGSVERGUNNING
Toelichting schema vrijstelling, gedragscode, omgevingsvergunning Vrijstelling Het verschil tussen vrijstelling en omgevingsvergunning (ingevoerd sinds 1-10-2010, voorheen ontheffing) is van wetstechnische aard. Een vrijstelling is een algemeen geldende uitzondering op een wettelijk verbod voor een (bepaalde) categorie van gevallen. Een omgevingsvergunning is een besluit waarbij in een individueel concreet geval een uitzondering op een wettelijk verbod wordt gemaakt. Om te bepalen of u in aanmerking komt voor de vrijstellingsregeling moet u een aantal vragen beantwoorden (zie ook het schema). Eerst moet u bepalen of de Flora- en faunawet van toepassing is. Stap 1: Is de Flora- en fauna wet van toepassing? De regels zijn alleen van toepassing als op de plek waar u aan het werk gaat beschermde planten of dieren voorkomen. Raadpleeg hiervoor de tabellen 1, 2 en 3 bij deze module. De regels gelden tevens voor alle vogels. Vervolgens moet u bepalen of uw activiteiten een schadelijk effect hebben op de aanwezige beschermde soorten. Zo nee, dan is deze wet niet op u van toepassing. Stap 2: Vallen uw werkzaamheden onder de activiteiten waarvoor de vrijstellingsregeling geldt? De vrijstellingsregeling bevat vrijstellingen voor de volgende drie categorieën van activiteiten: Bestendig beheer en onderhoud, ook in landbouw en bosbouw; Bestendig gebruik; Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Als uw werkzaamheden hier niet onder vallen moet u vrijwel altijd een omgevingsvergunning aanvragen. Uiteraard geldt dat niet als uw werkzaamheden geen schade toebrengen aan de beschermde soorten op de plek waar u aan het werk gaat. Bestendig beheer en onderhoud Dit gaat om werk aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen en bermen, werk in het kader van natuurbeheer en werk in het kader van landbouw of bosbouw. Cruciaal is dat uw activiteiten bestaan uit de voortzetting van een praktijk die is gericht op behoud van de bestaande situatie. Deze werkzaamheden worden al langer op deze manier uitgeoefend en hebben kennelijk niet verhinderd - of er zelfs aan bijgedragen - dat zich beschermde soorten in het gebied hebben gevestigd. Vaak is er een beheers- of onderhoudsplan voor langere termijn. U kunt denken aan maaien om vegetaties in stand te houden, maaien van bermen voor verkeersveiligheid, maaien van gras voor kuilvoer, beheer van waterlopen, maar ook aan oogsten in de landbouw of het vellen van bomen in de bosbouw. Let op: het element bestendigheid is hier cruciaal. Zodra u grote veranderingen doorvoert, zoals toepassing van nieuwe technieken of machines, of ingrijpende grootschalige maatregelen neemt (bijvoorbeeld kaalkap van bos, omvorming van een natuurtype door afgraving, afgraven van duinen, op grote schaal plaggen van een heideveld, uitbaggeren van een (dichtgegroeid ven) of omvorming van gras naar akkerland) is er geen sprake meer van bestendig beheer of onderhoud. Onder de werkzaamheden valt niet het beheer van dieren en de bestrijding van schade door dieren. Dit volgt uit de opzet van de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet kent aparte vrijstellingen en ontheffingsmogelijkheden voor beheer en schadebestrijding, namelijk in de artikelen 65 tot en met 74 van de Flora- en faunawet, het Besluit beheer en
schadebestrijding dieren en de Regeling beheer en schadebestrijding dieren. Voor meer informatie hierover kunt u zich het beste wenden tot uw provinciale overheid, die dit deel van de Flora- en faunawet uitvoert. Bestendig gebruik Dit zijn jarenlange activiteiten die samenhangen met de landschappelijke kwaliteit van een gebied, en die daarin zijn ingepast. Voorbeelden zijn het gebruik van militaire oefenterreinen, recreatiegebieden, het beheer en onderhoud van recreatieterreinen zoals jachthavens, maar ook evenementen op daarvoor bestemde terreinen, zoals motorcross. Hiervoor geldt hetzelfde als hierboven: de activiteiten vinden al langer op deze manier plaats en hebben kennelijk niet verhinderd dat zich beschermde soorten hebben gevestigd. zodra u veranderingen aanbrengt in frequentie, omvang of intensiteit, en u dus duidelijk afwijkt van de gebruikelijke gang van zaken, is er niet langer sprake van bestendig gebruik. Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting Dit is een breed scala van grootschalige of kleinschalige activiteiten: aanleg van wegen, bedrijventerreinen, havens of woonwijken, maar ook de bouw van een schuur of de verbouwing van een huis. Het gaat hierbij doorgaans om ingrijpende veranderingen die leiden tot een functieverandering of uiterlijke verandering van het gebied. Andere activiteiten Als er sprake is van andere werkzaamheden dan hierboven beschreven, dan moet u een omgevingsvergunning aanvragen. U hoeft geen omgevingsvergunning aan te vragen als u in staat bent het werk zodanig uit te voeren dat er geen schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten op de plek waar u aan het werk gaat. Stap 3: Welke soorten leven er op de locatie en wat heeft dat voor gevolgen? Welke voorwaarden verbonden zijn aan de vrijstellingen, hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen in het gebied waar u aan het werk wilt. Voor het gemak zijn deze soorten ingedeeld in drie tabellen. In tabel 1 vindt u de lichtst beschermde soorten, in tabel 3 de zwaarst beschermde en in tabel 2 vindt u de overige soorten. Tabel 1 Algemene soorten: algemene vrijstelling of omgevingsvergunning/lichte toets Voor deze soorten geldt de lichtste vorm van bescherming. Als deze soorten op de locatie voorkomen, en uw werk valt onder de werkzaamheden zoals beschreven bij stap 2, dan geldt daarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Als geen sprake is van werkzaamheden zoals beschreven bij stap 2, moet u omgevingsvergunning aanvragen. Uw aanvraag wordt dan onderworpen aan de lichte toets. Uiteraard geldt ook de algemene zorgplicht. Tabel 2 Overige soorten: vrijstelling met gedragscode of omgevingsvergunning /lichte toets Deze soorten krijgen een zwaardere bescherming. Er geldt alleen een vrijstelling als sprake is van werkzaamheden zoals beschreven bij stap 2 én indien u handelt volgens een gedragscode die is goedgekeurd door de Minister van LNV. Er kan gecontroleerd worden of u handelt volgens de gedragscode. U dient dat dan aan te kunnen tonen; de bewijslast dat u correct handelt berust dus bij u.
Valt uw werk niet onder de werkzaamheden zoals beschreven bij stap 2, dan moet u een omgevingsvergunning aanvragen. De aanvraag wordt beoordeeld volgens de lichte toets. Ook hier geldt de algemene zorgplicht. Tabel 3 Soorten, genoemd in bijlage IV van de [Habitatrichtlijn en in bijlage 1 van de AMvB: vrijstelling met gedragscode of omgevingsvergunning/uitgebreide toets Deze soorten genieten de zwaarste bescherming. Ook al is sprake van werkzaamheden zoals beschreven bij stap 2, dan hangt het nog van de precieze aard van de werkzaamheden af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een omgevingsvergunning nodig is waarvoor de uitgebreide toets geldt. Voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting geldt altijd dat u voor deze soorten omgevingsvergunning moet aanvragen; er geldt geen vrijstelling met gedragscode. Vogels Vogelsoorten zijn niet in de tabellen opgenomen. Alle vogels in Nederland zijn gelijk beschermd. Werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- of verblijf- plaatsen worden verstoord, zijn verboden. Voor activiteiten die genoemd zijn bij stap 2 geldt een vrijstelling als u handelt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor alle andere activiteiten moet u een omgevingsvergunning aanvragen. Uw aanvraag wordt dan onderworpen aan de uitgebreide toets. Voor vogels geldt overigens dat vooral in het broedseizoen sprake zal zijn van verontrusting, doden of verstoren van nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen. Als uw werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden zal in het algemeen niet snel een omgevingsvergunning nodig zijn.
De gedragscode Als u tot de conclusie komt dat u gebruik kunt en wilt maken van de vrijstellingen en een gedragscode nodig heeft, kunt u of uw sector, Organisatie of bedrijfsschap deze zelf opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de minister. Wellicht kunt u ook gebruik maken van een reeds bestaande, goedgekeurde gedragscode die betrekking heeft op hetzelfde soort werkzaamheden. LNV zal de eenmaal goedgekeurde gedragscodes via internet publiceren (www. minlnv.nl). In de gedragscode beschrijft u hoe u in uw werk schade aan de beschermde dieren en planten zult voorkomen of tot een minimum zult beperken. De gedragscode moet aangeven hoe u in de praktijk “zorgvuldig handelt”. Er gelden geen vormeisen voor een gedragscode. Let op: de vrijstelling geldt pas als u daadwerkelijk handelt conform de goedgekeurde gedragscode en dit ook kunt aantonen.
Het aanvragen van een omgevingsvergunning Als u niet in aanmerking komt voor de vrijstellingsregeling, kunt u een omgevingsvergunning van de Flora- en faunawet aanvragen bij LNV. Uw verzoek om omgevingsvergunning wordt onderworpen aan een lichte toets of een uitgebreide toets, afhankelijk van de soorten die op de planlocatie voorkomen. Voor soorten van tabel 1 en/of 2 is de lichte toets van toepassing. Voor soorten van tabel 3 en/of vogelsoorten is de uitgebreide toets van toepassing.
BIJLAGE 4 GEGEVENS QUICKSCANHULP
Bekende verspreiding van soorten ten opzichte van het plangebied – levering uit de NDFF. disclaimerDe Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) is de meest omvangrijke landelijke informatiebron van verspreidingsgegevens en bevat betrouwbare waarnemingen van planten en dieren in een bepaald gebied. Het systeem is in opbouw, nieuwe gegevens worden met regelmaat toegevoegd. Alle gegevens in de NDFF zijn door de Gegevensautoriteit Natuur gevalideerd. Nader (veld-)onderzoek kan noodzakelijk zijn om aanwezigheid van een soort te bevestigen of uit te sluiten.
Copyright vermelden bij verwijzen of citeren naar deze levering: '© NDFF - quickscanhulp.nl 08-01-2015 14:25:38'
Op de volgende pagina‘s vindt u de lijst met soorten en afstanden ten opzichte van het plangebied dat deze soorten zijn waargenomen. Een toelichting op deze lijst is te vinden op: www.quickscanhulp.nl.
Mocht u vragen hebben dan kunt u contact opnemen met de Helpdesk van Het Natuurloket: e-mail:
[email protected] telefoon: 0800 2356333
© NDFF - quickscanhulp.nl 08-01-2015 14:25:38
Soort
Soortgroep
Bescherming Afstand
Alpenwatersalamander
Amfibieën
tabel II
0 - 1 km
Kleine modderkruiper
Vissen
tabel II
0 - 1 km
Eekhoorn
Zoogdieren
tabel II
0 - 1 km
Boomvalk
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Buizerd
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Gierzwaluw
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Grote Gele Kwikstaart
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Havik
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Huismus
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Kerkuil
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Ooievaar
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Ransuil
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Roek
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Slechtvalk
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Sperwer
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Steenuil
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Wespendief
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Zwarte Wouw
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Das
Zoogdieren
tabel III
0 - 1 km
Gewone dwergvleermuis
Zoogdieren
tabel III
0 - 1 km
Gewone/Grijze grootoorvleermuis
Zoogdieren
tabel III
0 - 1 km
Gewone grootoorvleermuis
Zoogdieren
tabel III
0 - 1 km
Laatvlieger
Zoogdieren
tabel III
0 - 1 km
Rosse vleermuis
Zoogdieren
tabel III
0 - 1 km
Ruige dwergvleermuis
Zoogdieren
tabel III
0 - 1 km
Levendbarende hagedis
Reptielen
tabel II
1 - 5 km
Daslook
Vaatplanten
tabel II
1 - 5 km
Kleine zonnedauw
Vaatplanten
tabel II
1 - 5 km
Klokjesgentiaan
Vaatplanten
tabel II
1 - 5 km
Parnassia
Vaatplanten
tabel II
1 - 5 km
Steenbreekvaren
Vaatplanten
tabel II
1 - 5 km
Waterdrieblad
Vaatplanten
tabel II
1 - 5 km
Wilde gagel
Vaatplanten
tabel II
1 - 5 km
Wilde marjolein
Vaatplanten
tabel II
1 - 5 km
Heikikker
Amfibieën
tabel III
1 - 5 km
Kamsalamander
Amfibieën
tabel III
1 - 5 km
Poelkikker
Amfibieën
tabel III
1 - 5 km
Rugstreeppad
Amfibieën
tabel III
1 - 5 km
heideblauwtje
Insecten-Dagvlinders
tabel III
1 - 5 km
Franjestaart
Zoogdieren
tabel III
1 - 5 km
Watervleermuis
Zoogdieren
tabel III
1 - 5 km
Gele helmbloem
Vaatplanten
tabel II
5 - 10 km
Jeneverbes
Vaatplanten
tabel II
5 - 10 km
© NDFF - quickscanhulp.nl 08-01-2015 14:25:38
Klein glaskruid
Vaatplanten
tabel II
5 - 10 km
Lange ereprijs
Vaatplanten
tabel II
5 - 10 km
Prachtklokje
Vaatplanten
tabel II
5 - 10 km
Rapunzelklokje
Vaatplanten
tabel II
5 - 10 km
Ronde zonnedauw
Vaatplanten
tabel II
5 - 10 km
Steenanjer
Vaatplanten
tabel II
5 - 10 km
Stijf hardgras
Vaatplanten
tabel II
5 - 10 km
Steenmarter
Zoogdieren
tabel II
5 - 10 km
keizersmantel
Insecten-Dagvlinders
tabel III
5 - 10 km
Gevlekte witsnuitlibel
Insecten-Libellen
tabel III
5 - 10 km
Drijvende waterweegbree
Vaatplanten
tabel III
5 - 10 km
Kruipend moerasscherm
Vaatplanten
tabel III
5 - 10 km
Grote modderkruiper
Vissen
tabel III
5 - 10 km
Bever
Zoogdieren
tabel III
5 - 10 km
Europese rivierkreeft
Geleedpotigen-Insecten
tabel II
10 - 25 km
Vliegend hert
Insecten-Kevers
tabel II
10 - 25 km
Beenbreek
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Bergnachtorchis
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Brede orchis
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Gevlekte orchis
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Grote keverorchis
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Gulden sleutelbloem
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Herfsttijloos
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Kluwenklokje
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Maretak
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Moeraswespenorchis
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Muurbloem
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Rietorchis
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Ruig klokje
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Soldaatje
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Spaanse ruiter
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Steenbreekvaren subsp. trichomanes
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Stengelomvattend havikskruid
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Tongvaren
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Veldsalie
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Vleeskleurige orchis
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Weideklokje
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Welriekende nachtorchis
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Wilde kievitsbloem
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Zomerklokje
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Zwartsteel
Vaatplanten
tabel II
10 - 25 km
Cottus gobio
Vissen
tabel II
10 - 25 km
Europese meerval
Vissen
tabel II
10 - 25 km
Damhert
Zoogdieren
tabel II
10 - 25 km
© NDFF - quickscanhulp.nl 08-01-2015 14:25:38
Edelhert
Zoogdieren
tabel II
10 - 25 km
Wild zwijn
Zoogdieren
tabel II
10 - 25 km
Boomkikker
Amfibieën
tabel III
10 - 25 km
Knoflookpad
Amfibieën
tabel III
10 - 25 km
Vinpootsalamander
Amfibieën
tabel III
10 - 25 km
bruin dikkopje
Insecten-Dagvlinders
tabel III
10 - 25 km
grote ijsvogelvlinder
Insecten-Dagvlinders
tabel III
10 - 25 km
iepenpage
Insecten-Dagvlinders
tabel III
10 - 25 km
rouwmantel
Insecten-Dagvlinders
tabel III
10 - 25 km
Groene glazenmaker
Insecten-Libellen
tabel III
10 - 25 km
Rivierrombout
Insecten-Libellen
tabel III
10 - 25 km
Gladde slang
Reptielen
tabel III
10 - 25 km
Hazelworm
Reptielen
tabel III
10 - 25 km
Ringslang
Reptielen
tabel III
10 - 25 km
Zandhagedis
Reptielen
tabel III
10 - 25 km
Bittervoorn
Vissen
tabel III
10 - 25 km
Rivierprik
Vissen
tabel III
10 - 25 km
Oehoe
Vogels
tabel III
10 - 25 km
Baardvleermuis
Zoogdieren
tabel III
10 - 25 km
Baardvleermuis / Brandts vleermuis
Zoogdieren
tabel III
10 - 25 km
Boommarter
Zoogdieren
tabel III
10 - 25 km
Bosvleermuis
Zoogdieren
tabel III
10 - 25 km
Eikelmuis
Zoogdieren
tabel III
10 - 25 km
Grijze grootoorvleermuis
Zoogdieren
tabel III
10 - 25 km
Meervleermuis
Zoogdieren
tabel III
10 - 25 km
Tweekleurige vleermuis
Zoogdieren
tabel III
10 - 25 km
Waterspitsmuis
Zoogdieren
tabel III
10 - 25 km
Bijenorchis
Vaatplanten
tabel II
25 - 50 km
Blaasvaren
Vaatplanten
tabel II
25 - 50 km
Bosorchis
Vaatplanten
tabel II
25 - 50 km
Dennenorchis
Vaatplanten
tabel II
25 - 50 km
Franjegentiaan
Vaatplanten
tabel II
25 - 50 km
Grote muggenorchis
Vaatplanten
tabel II
25 - 50 km
Spindotterbloem
Vaatplanten
tabel II
25 - 50 km
Stengelloze sleutelbloem
Vaatplanten
tabel II
25 - 50 km
Klapmuts
Zoogdieren
tabel II
25 - 50 km
donker pimpernelblauwtje
Insecten-Dagvlinders
tabel III
25 - 50 km
grote vuurvlinder
Insecten-Dagvlinders
tabel III
25 - 50 km
pimpernelblauwtje
Insecten-Dagvlinders
tabel III
25 - 50 km
veldparelmoervlinder
Insecten-Dagvlinders
tabel III
25 - 50 km
Gestreepte waterroofkever
Insecten-Kevers
tabel III
25 - 50 km
Gaffellibel
Insecten-Libellen
tabel III
25 - 50 km
Adder
Reptielen
tabel III
25 - 50 km
Zomerschroeforchis
Vaatplanten
tabel III
25 - 50 km
© NDFF - quickscanhulp.nl 08-01-2015 14:25:38
Beekprik
Vissen
tabel III
25 - 50 km
Bechsteins vleermuis
Zoogdieren
tabel III
25 - 50 km
Ingekorven vleermuis
Zoogdieren
tabel III
25 - 50 km
Kleine dwergvleermuis
Zoogdieren
tabel III
25 - 50 km
Otter
Zoogdieren
tabel III
25 - 50 km
Vale vleermuis
Zoogdieren
tabel III
25 - 50 km
Aapjesorchis
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Bleek bosvogeltje
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Bokkenorchis
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Duitse gentiaan
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Geelgroene wespenorchis
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Groene nachtorchis
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Groensteel
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Harlekijn
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Herfstschroeforchis
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Hondskruid
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Kruisbladgentiaan
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Mannetjesorchis
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Pijlscheefkelk
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Poppenorchis
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Purperorchis
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Rechte driehoeksvaren
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Schubvaren
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Steenrode orchis
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Valkruid
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Veenmosorchis
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Vliegenorchis
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Vogelnestje
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Welriekende/Bergnachtorchis
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Zinkviooltje
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Zomeradonis
Vaatplanten
tabel II
50 - 100 km
Hondshaai
Vissen
tabel II
50 - 100 km
Zwarte grondel
Vissen
tabel II
50 - 100 km
Grijze zeehond
Zoogdieren
tabel II
50 - 100 km
Grote bosmuis
Zoogdieren
tabel II
50 - 100 km
Geelbuikvuurpad
Amfibieën
tabel III
50 - 100 km
Vroedmeesterpad
Amfibieën
tabel III
50 - 100 km
Vuursalamander
Amfibieën
tabel III
50 - 100 km
dwergblauwtje
Insecten-Dagvlinders
tabel III
50 - 100 km
groot geaderd witje
Insecten-Dagvlinders
tabel III
50 - 100 km
klaverblauwtje
Insecten-Dagvlinders
tabel III
50 - 100 km
purperstreepparelmoervlinder
Insecten-Dagvlinders
tabel III
50 - 100 km
tweekleurig hooibeestje
Insecten-Dagvlinders
tabel III
50 - 100 km
Sierlijke witsnuitlibel
Insecten-Libellen
tabel III
50 - 100 km
© NDFF - quickscanhulp.nl 08-01-2015 14:25:38
Muurhagedis
Reptielen
tabel III
50 - 100 km
Groenknolorchis
Vaatplanten
tabel III
50 - 100 km
Elrits
Vissen
tabel III
50 - 100 km
Gestippelde alver
Vissen
tabel III
50 - 100 km
Brandts vleermuis
Zoogdieren
tabel III
50 - 100 km
Bruinvis
Zoogdieren
tabel III
50 - 100 km
Gewone zeehond
Zoogdieren
tabel III
50 - 100 km
Hamster
Zoogdieren
tabel III
50 - 100 km
Hazelmuis
Zoogdieren
tabel III
50 - 100 km
Lynx
Zoogdieren
tabel III
50 - 100 km
Noordse woelmuis (arenicola)
Zoogdieren
tabel III
50 - 100 km
Tuimelaar
Zoogdieren
tabel III
50 - 100 km
Veldspitsmuis
Zoogdieren
tabel III
50 - 100 km
Wilde kat
Zoogdieren
tabel III
50 - 100 km
Blauwe zeedistel
Vaatplanten
tabel II
100 - 250 km
Honingorchis
Vaatplanten
tabel II
100 - 250 km
Kleine keverorchis
Vaatplanten
tabel II
100 - 250 km
Lange zonnedauw
Vaatplanten
tabel II
100 - 250 km
Slanke gentiaan
Vaatplanten
tabel II
100 - 250 km
Veldgentiaan
Vaatplanten
tabel II
100 - 250 km
Adderzeenaald
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Blonde rog
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Botervis
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Brakwatergrondel
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Dikkopje
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Dwergbolk
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Gehoornde slijmvis
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Glasgrondel
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Goudharder
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Groene zeedonderpad
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Grote koornaarvis
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Grote zeenaald
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Harnasmannetje
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Kleine pieterman
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Kleine zeenaald
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Lozano's grondel
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Pitvis
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Slakdolf
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Symphodus melops
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Vorskwab
Vissen
tabel II
100 - 250 km
Ringelrob
Zoogdieren
tabel II
100 - 250 km
veenbesparelmoervlinder
Insecten-Dagvlinders
tabel III
100 - 250 km
veenhooibeestje
Insecten-Dagvlinders
tabel III
100 - 250 km
Brede geelgerande waterroofkever
Insecten-Kevers
tabel III
100 - 250 km
© NDFF - quickscanhulp.nl 08-01-2015 14:25:38
Heldenbok
Insecten-Kevers
tabel III
100 - 250 km
Noordse winterjuffer
Insecten-Libellen
tabel III
100 - 250 km
Oostelijke witsnuitlibel
Insecten-Libellen
tabel III
100 - 250 km
Dikkopschildpad
Reptielen
tabel III
100 - 250 km
Kemps zeeschildpad
Reptielen
tabel III
100 - 250 km
Lederschildpad
Reptielen
tabel III
100 - 250 km
Atlantische steur
Vissen
tabel III
100 - 250 km
Bataafse stroommossel
Weekdieren
tabel III
100 - 250 km
Groot zeegras
Zeeorganismen
tabel III
100 - 250 km
Dwergvinvis
Zoogdieren
tabel III
100 - 250 km
Gestreepte dolfijn
Zoogdieren
tabel III
100 - 250 km
Gewone dolfijn
Zoogdieren
tabel III
100 - 250 km
Gewone spitssnuitdolfijn
Zoogdieren
tabel III
100 - 250 km
Gewone vinvis
Zoogdieren
tabel III
100 - 250 km
Griend
Zoogdieren
tabel III
100 - 250 km
Noordse vinvis
Zoogdieren
tabel III
100 - 250 km
Orka
Zoogdieren
tabel III
100 - 250 km
Potvis
Zoogdieren
tabel III
100 - 250 km
Witflankdolfijn
Zoogdieren
tabel III
100 - 250 km
Witsnuitdolfijn
Zoogdieren
tabel III
100 - 250 km
© NDFF - quickscanhulp.nl 08-01-2015 14:25:38
BIJLAGE 5 PLANTWAARNEMINGEN PROVINCIE NOORD-BRABANT
Korenbloem
Gewone waternavel Veldrus
Veldrus
Korenbloem
Heidespurrie
Grasklokje Korenbloem
Echte koekoeksbloem
Veldrus
Transect-rapport 595 Uden, Morgenweg 45 Gemeente Uden (Noord-Brabant) Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (IVO; karterende fase)
1
2
Auteur
Drs. T. Nales
Versie
Definitief
Projectcode
15010028
Datum
26-02-2015
Opdrachtgever
AGEL Adviseurs Postbus 4156 4900 CD Oosterhout
Uitvoerder
Transect Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht
Onderzoeksmelding
65.029
Bevoegde overheid
Gemeente Uden
Beheer documentatie
Transect, Utrecht
Autorisatie Naam Drs. A.A. Kerkhoven (Senior archeoloog)
Datum
Paraaf
26-02-2015
ISSN: 2211-7067
© Transect, Utrecht Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Transect aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
3
Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht
T: 030-7620705 F: 030-7620706 E:
[email protected]
Samenvatting In opdracht van AGEL Adviseurs heeft Transect in februari 2015 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de Morgenweg 45 in Uden (gemeente Uden). De aanleiding voor het onderzoek vormt het opstellen van een bestemmingsplan voor de locatie, die onder meer de nieuwbouw van een woning in het plangebied mogelijk moet maken. In het plangebied is volgens het vigerend bestemmingsplan echter sprake van een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat gezien de omvang van de voorgenomen bodemingrepen archeologisch vooronderzoek nodig is. Dit rapport geeft invulling aan die onderzoeksplicht. Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied grotendeels een hoge verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten. Dit is gebaseerd op de aanwezigheid van een relatief gave bodemopbouw in de gebiedsdelen rondom de bebouwing en het aantreffen van archeologische indicatoren in de boringen. Op basis van het vondstmateriaal (fragmenten Romeins en laatmiddeleeuws aardewerk en verbrand botmateriaal) is de kans groot dat de eventuele resten in het plangebied samenhangen met een nederzetting uit één van die perioden of een mogelijk Romeins grafveld. Dit sluit echter resten uit andere archeologische perioden niet uit. Alleen ter plaatse van de boerderij is de bodem naar verwachting verstoord. Op die plekken is sprake van een lage archeologische verwachting. Advies De hoge verwachting leidt ertoe dat in het plangebied rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van archeologische resten. Daarom wordt geadviseerd een hoge archeologische verwachting in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen. Het handhaven van een dubbelbestemming in het terrein betekent uiteindelijk dat in het kader van de herinrichting van het plangebied vooraf aanvullend archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd (IVO, karterende/waarderende fase). Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden met behulp van proefsleuven (IVO-P). Dit zou in een deel of het gehele plangebied kunnen plaatsvinden en zou kunnen leiden tot de archeologische afwaardering van (delen van) het terrein, wanneer (op die plekken) nauwelijks of geen sprake zou zijn van een waardevolle vindplaats. Ook kan voor de delen waar wel behoudenswaardige archeologische resten worden aangetroffen worden doorgestart naar een opgraving. Voor dergelijk onderzoek dient de werkwijze te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Uden dient te worden beoordeeld en goedgekeurd. Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Uden) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
4
Inhoud 1.
Aanleiding
1
2.
Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek
2
3.
Afbakening van het plan- en onderzoeksgebied
3
4.
Planvorming en consequenties toekomstig gebruik
4
5.
Beleidskader
5
6.
Landschap, geomorfologie en bodem
6
7.
Archeologische verwachting en bekende waarden
8
8.
Historische situatie, huidig gebruik en bodemverstoringen
10
9.
Gespecificeerde archeologische verwachting
14
10. Resultaten veldonderzoek
15
11. Beantwoording onderzoeksvragen
18
12. Conclusie en Advies
19
13. Geraadpleegde bronnen
20
Bijlage 1: Archeologische verwachtingskaart van de gemeente Uden
21
Bijlage 2: Geomorfologische kaart
22
Bijlage 3: Hoogtekaart
23
Bijlage 4: Bodemkaart
24
Bijlage 5: Archeologische waardenkaart
25
Bijlage 6: Boorpuntenkaart
26
Bijlage 6: Foto’s van de boringen
27
Bijlage 7: NEN 5104
28
Bijlage 8: Boorbeschrijvingen
29
5
1. Aanleiding 1
In opdracht van AGEL Adviseurs heeft Transect in februari 2015 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de Morgenweg 45 in Uden (gemeente Uden). De aanleiding voor het onderzoek vormt het opstellen van een bestemmingsplan voor de locatie die onder meer de nieuwbouw van een woning in het plangebied mogelijk moet maken. In het plangebied is volgens het vigerend bestemmingsplan echter sprake van een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat gezien de omvang van de voorgenomen bodemingrepen archeologisch vooronderzoek nodig is. Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.3.
1
Transect Archeologie beschikt over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet, verleend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
1
2. Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een gecombineerd onderzoek, te weten een archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), karterende fase. Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting, dat wil zeggen het aan de hand van beschikbare en nieuwe informatie over de archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en grondgebruik, bepalen van de kans dat binnen het plangebied archeologische resten kunnen voorkomen. Hiervoor is onder andere het centraal Archeologisch Informatiesysteem (Archis) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geraadpleegd, waarin de Archeologische MonumentenKaart (AMK) is opgenomen. Aanvullende (cultuur)historische informatie is verkregen uit divers voorhanden historisch kaartmateriaal. Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap zijn onder andere de bodemkaart en beschikbaar geologisch-geomorfologisch kaartmateriaal geraadpleegd. Deze gegevens zijn aangevuld met relevante informatie uit achtergrondliteratuur en van lokale amateurs of verenigingen. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en waar mogelijk bijstellen van de gespecificeerde archeologische verwachting, door het verzamelen van informatie over de feitelijke bodemopbouw, bodemreliëf en bodemintactheid in het plangebied. Hiermee ontstaat inzicht in de landschapsvormende processen en landschappelijke eenheden uit het verleden. Op basis hiervan kan een oordeel worden gegeven over waar, wanneer en in hoeverre het gebied in het verleden geschikt was voor de mens. Ook zullen eventueel aanwezige (vondstrijke) archeologische waarden in het gebied in kaart worden gebracht. Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een booronderzoek (IVO-O). Het onderzoek probeert hiermee aan de hand van feitelijke informatie antwoord te geven op de volgende vragen: Hoe heeft het plangebied oorspronkelijk in het natuurlijk landschap gelegen?
Zijn er binnen de bodemopbouw archeologisch relevante bodemniveaus te onderscheiden en hoe diep liggen deze?
In hoeverre zijn de archeologisch relevante bodemniveaus nog intact (verstoring, erosie, afdekkend substraat)?
Zijn er aanwijzingen dat er ook daadwerkelijk archeologische waarden liggen (archeologische indicatoren of resten)? En uit welke periode(-n) dateren deze?
Wat is de archeologische verwachting van het plangebied en in hoeverre is deze te differentiëren in laag, middelhoog en hoog?
Het resultaat van het archeologisch vooronderzoek is dit rapport met een conclusie omtrent het risico dat eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied worden verstoord als gevolg van de voorgenomen plannen. Op basis van dit rapport neemt het bevoegd gezag een beslissing in het kader van de vergunningverlening of planprocedure. Het rapport bevat waar mogelijk gegevens over de – verwachte – aan- of afwezigheid, aard, omvang, ouderdom, gaafheid, conservering en (relatieve) kwaliteit van archeologische waarden. Het bureauonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4002 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.3 (KNA 3.3). Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4003 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.3 (KNA 3.3). 2
3. Afbakening van het plan- en onderzoeksgebied Gemeente
Uden
Plaats
Uden
Toponiem
Morgenweg 45
Kaartblad
45H
Centrumcoördinaat
172.062 / 406.292
Binnen het archeologisch bureauonderzoek is onderscheid gemaakt in het plangebied en het onderzoeksgebied. Het plangebied is het gebied waarin de geplande bodemingrepen zullen plaatsvinden. Het onderzoeksgebied omvat het plangebied en een deel van het direct omringende gebied en wordt bij het onderzoek betrokken om tot een beter inzicht te komen in de archeologische, (cultuur)historische en bodemkundige situatie in het plangebied. Het onderzoeksgebied beslaat in dit geval een straal van circa 500 meter rond het plangebied. Het plangebied omvat het perceel aan de Morgenweg 45 in Uden (gemeente Uden) en bevindt zich te midden van een nieuwbouwwijk in het zuiden van het dorp. De ligging ervan is weergegeven in figuur 2 1. Het plangebied beslaat een oppervlak van circa 1.880 m , waarbinnen de nieuwbouw van een woning is gepland. De exacte plannen voor het gebied zijn nader omschreven in hoofdstuk 4. Ten tijde van dit onderzoek stond in het plangebied een boerderij met eromheen een tuin en een weiland.
Figuur 1: Ligging van het plangebied (met rode lijnen aangegeven).
3
4. Planvorming en consequenties toekomstig gebruik Kader
Opstellen bestemmingsplan
Planvorming
Nieuwbouw woning Afbraak huidige bebouwing
Bodemverstorende werkzaamheden
Graafwerkzaamheden
In het plangebied zal de bestaande boerderij worden gesloopt en zal een nieuwe woning worden gebouwd. Om deze plannen te realiseren dient in de eerste instantie een bestemmingsplan te worden gewijzigd van bestemming ‘agrarische bedrijfsvoering’ naar bestemming ‘wonen’. De exacte locatie van de nieuwe woning is vooralsnog niet bekend. Naar verwachting zal de grond ter plaatse van het voorziene bouwvlak tot een diepte van minimaal circa 0,8 m –Mv worden uitgegraven ten behoeve van de fundering. Kelders zijn in ieder geval niet onder de woning gepland. Bij de sloop van de boerderij zal in ieder geval sprake zijn van bodemverstoring, omdat ook funderingen en eventuele kelders zullen worden verwijderd. In beide gevallen zal de herontwikkeling in het plangebied grondverstoring met zich mee kunnen brengen, waarbij eventueel aanwezige archeologische waarden worden aangetast.
4
5. Beleidskader Onderzoekskader
Bestemmingsplanwijziging
Beleidskader
Bestemmingsplan
Onderzoeksgrens
150 m en dieper dan 30 cm –Mv
2
In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet. Vanuit de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bestond al een verplichting om bij de voorbereiding van bestemmingsplannen alle ter zake doende belangen mee te wegen. In feite is de Wamz een concrete invulling en verdere verbreding van deze verplichting. Het archeologiebeleid van de gemeente Uden inzake het plangebied staat verwoord in het bestemmingsplan Plangebied Velmolen Oost uit 2007. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan maakte onderhavig plangebied deel uit van een groter plangebied, waardoor het betrokken is bij een eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek. De resultaten daarvan zijn in het bestemmingsplan verwerkt. Hierin maakt onderhavig plangebied deel uit van een zone met een archeologische verwachtingswaarde die op grond van dat onderzoek is toegekend. In deze zone zou in een zo vroeg mogelijke fase van de planvorming een (inventariserend) archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. Voor het plangebied zijn in het bestemmingsplan vrijstellingsgrenzen geformuleerd. Voor 2 het plangebied geldt dat initiatieven die kleiner zijn dan 150 m en waarbij bodemingrepen niet dieper reiken dan 30 cm –Mv zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Omdat de voorgenomen ingreep de vrijstellingsgrenzen voor dit gebied overschrijdt, geldt op basis van het bestemmingsplan een archeologische onderzoeksplicht.
5
6. Landschap, geomorfologie en bodem Archeoregio
Brabants zandgebied
Geomorfologie
Plateau-achtige horst
Maaiveld
15,0 m +NAP
Bodem
Veldpodzolgrond
Grondwater
GWT-VI
Landschapsgenese Het plangebied ligt landschappelijk gezien in het Zuid-Nederlandse zandgebied en maakt deel uit van de Peelhorst. De Peelhorst is een tektonisch actief stijgingsgebied ten oosten van de Peelrandbreuk, dat bestaat uit een serie tot verschillende hoogten opgeheven schollen. Direct ten westen van Uden begint de Centrale Slenk. Dit is een door tektonische bewegingen ontstane laagte, waar de rivierafzettingen diep zijn weggezakt en begraven liggen onder een metersdik pakket jongere afzettingen. In het plangebied liggen grindrijke rivierafzettingen uit het Laat-Tertiair en het Pleistoceen naar verwachting relatief dicht aan het oppervlak. Deze afzettingen zijn onder invloed van voorlopers van de Maas in het gebied afgezet, waarvan de minst diep gelegen afzettingen geologisch gezien behoren tot de Formatie van Beegden (Stiboka, 1976; De Mulder e.a., 2003). Deze zijn in het midden van het Pleistoceen gevormd (Berendsen, 2005; Westerhoff en Weerts, 2003). Vanaf het midden van het Pleistoceen hield de fluviatiele invloed in het gebied op (circa 850.000 jaar geleden). Als gevolg van een zeer koud klimaat traden toen verstuivingen van zand op, met name gedurende de koudste perioden van de laatste ijstijd, het Weichselien (circa 120.000 tot 10.000 jaar geleden). Het zand verstoof door sterke winden vanuit de drooggevallen beddingen van beken en rivieren en vanuit het drooggelegen Noordzee-bekken. Er was vanwege het barre klimaat geen vegetatie aanwezig die dergelijke verstuivingen kon voorkomen. Het zand werd als dekzand in een dunne deken op de oude rivierafzettingen van de Peelhorst afgezet in welvingen, kleine ruggen en vlakten. Grote dekzandruggen zijn er niet, aangezien op de relatief hoger gelegen Peelhorst weinig sprake was van luwte zodat het dekzand kon worden ingevangen. Het meeste dekzand werd even verder in de Centrale Slenk afgezet. Vanaf het begin van het Holoceen (vanaf 10.000 jaar geleden) trad een drastische klimaatsverbetering op. De gemiddelde jaartemperaturen stegen en het werd vochtiger waardoor vegetatiegroei kon toenemen. Hierdoor werd de zandverstuiving aan banden gelegd en trad in de top van het dekzand bodemvorming op (podzolering). In de lagere gebiedsdelen rondom de koppen en ruggen stroomden beken en kon als gevolg van de vernatting veenvorming optreden. Geomorfologie Volgens de geomorfologische kaart van Nederland ligt het plangebied op een plateau-achtige horst, waar oude, pleistocene rivierafzettingen direct aan het maaiveld liggen (kaartcode 4F1, bijlage 2). Ten zuiden van het plangebied ligt een dal (kaartcode 2R2). De ligging op een plateau valt eveneens af te leiden aan de relatief hoge ligging van het maaiveld op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) ten opzichte van de directe omgeving (bijlage 3). Ten zuidwesten van het plangebied ligt het maaiveld significant lager, hetgeen vermoedelijk het gevolg is van (afwateringsdalen naar) de Centrale Slenk ten westen van de Peelrandbreuk. Bodem en grondwater Volgens de bodemkaart zijn in het plangebied veldpodzolgronden te verwachten (bodemkaartcode Hn21, bijlage 4). 6
Veldpodzolgronden zijn laag gelegen zandgronden met een humeuze tot humusrijke bovengrond, die dunner is dan 30 cm. Onder deze bovengrond bevindt zich een bruin gekleurde inspoelingslaag, die deze kleur verkregen heeft als gevolg van de inspoeling van humusstoffen (een humuspozol-B horizont). Soms bevindt zich tussen de humeuze bovengrond en de inspoelingshorizont een loodzandlaag voor (AE-horizont). Deze gronden zijn kenmerkend voor gebieden waar oorspronkelijk lage heidevelden lagen, die vrijwel allemaal ontgonnen zijn. In het plangebied geldt een grondwatertrap VI. Dit betekent over het algemeen dat er sprake is van relatief hoge en droge gronden, waar de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) tussen 40 en 80 cm –Mv ligt en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) beneden 120 cm –Mv voor kan komen. Voor een grondwatertrap VI bestaat de verwachting dat (onverbrande) organische resten nagenoeg volledig gedegradeerd zijn. De grondwaterstanden hebben naar verwachting weinig invloed gehad op anorganische resten, zodat deze naar verwachting juist goed geconserveerd zullen zijn gebleven.
7
7. Archeologische verwachting en bekende waarden Wettelijk beschermd monument
Nee
AMK terrein
Nee
Verwachting gemeentelijke kaart
Middelhoog tot hoog
Archeologische waarden en/of informatie
Nee
Archeologische verwachting Het plangebied heeft volgens het centraal archeologisch informatiesysteem (Archis) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geen archeologisch wettelijk beschermde status en is ook niet opgenomen op de Archeologische MonumentenKaart (AMK). Op zowel de gemeentelijke verwachtingskaart als de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is aan het plangebied een middelhoge tot hoge archeologische verwachting toegekend (bijlage 1 en 5). Deze verwachtingen zijn gebaseerd op het voorkomen van relatief drogere veldpodzolgronden en de ligging van het plangebied in een relatief hooggelegen zandlandschap. Bekende waarden In het plangebied zijn voor zover bekend in het verleden geen archeologische waarnemingen gedaan. Wel heeft eerder archeologisch onderzoek plaatsgevonden in het kader van het opstellen van het bestemmingsplan Velmolen-Oost (onderzoeksmelding 22.662). Het betreft hier een karterend booronderzoek van een gebied, waar het plangebied deel van uitmaakt (Coolen, 2008). In het plangebied zelf zijn toen geen boringen gezet. In dit onderzoek wordt gesteld, dat het plangebied een van nature relatief nat gebied is geweest, dat waarschijnlijk na de Middeleeuwen is opgehoogd. Op grond van die natheid en het ontbreken van archeologische indicatoren, zijn toen geen vindplaatsen in het gebied verondersteld. Ook aan weerszijden van het plangebied heeft archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden. Op een afstand van 450 m ten oosten van het plangebied heeft in 2014 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van proefsleuven plaatsgevonden, ten behoeve van de aanleg van de wijk Volkel-West II. Aanleiding hiervoor vormde het resultaat van het booronderzoek (onderzoeksmelding 61.882). In dit gebied waren intacte bodems aanwezig, die bodemkundig gezien droog genoeg konden zijn om bewoning te kunnen dragen. Het daarop volgende proefsleuvenonderzoek toonde echter geen vindplaatsen aan (onderzoeksmelding 63.546). Ten westen van het plangebied, op een afstand van 420 m, heeft een archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden in de vorm van proefsleuven, in het kader van de aanleg van een centrumvoorziening aan de Sesterlaan. Ook hier zijn geen behoudenswaardige vindplaatsen vastgesteld. Wel zijn sporen van verkaveling gevonden, die te herleiden waren e naar de oude, oorspronkelijke verkaveling in de vroege 19 eeuw. Tevens is een vierkante kuil gevonden met een rieten mat. De exacte functie van de kuil is onduidelijk, onder meer vanwege het ontbreken van vondstmateriaal. Er werd gedacht aan een drenk-, blus- of rootkuil (onderzoeksmelding 62.965; Hakvoort, 2014). De onbekendheid met en het ontbreken van vindplaatsen in het gebied sluit de aanwezigheid van archeologische resten evenwel niet uit. Het plangebied maakt landschappelijk gezien namelijk deel uit van een interessant gebied, aangezien ten oosten van het plangebied de relatief hoog en droog gelegen Peelhorst ligt en ten westen de lagere en nattere Centrale Slenk. De ligging van het plangebied in het breukgebied betekent dat op korte afstand sprake is van grote veranderingen in reliëf en vochthuishouding die op allerlei manieren mogelijkheden tot nederzetting en landgebruik boden. Met 8
name direct ten westen van Uden zijn (daarom) veel vondsten gedaan die met bewoning samenhangen. Daarentegen bood dit landschap door het voorkomen van lokaal sterke reliëfverschillen een sacraal landschap voor rituelen en begravingen. Deze gedachte vloeit voort dat de horst prominente zichtlocaties bood, waarop graven als monument in het landschap goed te zien waren. Ook aangrenzende natte depressies waren interessant voor bijvoorbeeld offerrituelen. Een concrete aanwijzing voor begraving in Uden vormt het grafveld met het befaamde Vorstengraf, dat op de Slabroekse Heide ten noorden van Uden gevonden is.
9
8. Historische situatie, huidig gebruik en bodemverstoringen Historische bebouwing
Nee
Historisch gebruik
Agrarisch
Huidig gebruik
Boerderij met eromheen tuin en weide
Bodemverstoringen
Als gevolg van bouw boerderij
Historische situatie Het plangebied heeft altijd in het agrarisch buitengebied van Uden gelegen. Op basis van historisch e kaartmateriaal is vastgesteld dat het plangebied in ieder geval in het begin van de 19 eeuw begroeid was met dennenbomen (figuur 2, de kadastrale Minuut uit 1811-1832). Deze situatie is onveranderd e gebleven tot in de eerste helft van de 20 eeuw (figuur 3). Toen is het bos verdwenen en is het plangebied verkaveld, zoals in figuur 4 te zien is. Op een historische kaart uit 1956 is te zien dat in het 2 plangebied de (huidige) boerderij verschijnt (met het bouwjaar 1925 ). Die situatie is daarna niet meer veranderd (figuur 5 en 6). Huidig gebruik en bodemverstoringen Het plangebied is deels bebouwd met een boerderij. Hiermee zijn in het plangebied verschillende verstoringen te verwachten die te maken hebben met de aanleg ervan. Bouwtekeningen van de boerderij om de omvang van de verstoring te bestuderen zijn er niet, maar de verwachting is dat de gebouwen in ieder geval tot op het rivierzand zijn uitgegraven. Hoe diep dit exact is, is niet duidelijk. Het plangebied staat niet als ontgrond gebied gekarteerd op de Ontgrondingenkaart van de provincie Noord-Brabant (2005). Er is ten aanzien van milieuverontreinigingen of saneringen, die geleid hebben tot TM bodemverstoringen, in het Bodemloket geen informatie aanwezig. Wel is tijdens vooronderzoek de aanwezigheid van minerale olie vastgesteld.
2
Bron: bagviewer.geodan.nl; dit wijkt af van het kaartbeeld van de topografische kaart uit 1931. Mogelijk weerspiegelt deze kaart een oudere, gekarteerde situatie en betreft de kaart een heruitgave.
10
Figuur 2: Uitsnede van het kadastraal Minuutplan uit 1811-1832. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
Figuur 3: Uitsnede van een topografische kaart uit 1899. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
11
Figuur 4: Uitsnede van een topografische kaart uit 1931. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
Figuur 5: Uitsnede van een topografische kaart uit 1956. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
12
Figuur 6: Uitsnede van een topografische kaart uit 1978. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
13
9. Gespecificeerde archeologische verwachting Kans op archeologische waarden
Middelhoog tot hoog
Periode
Laat-Paleolithicum – Late Middeleeuwen
Complextypen
Nederzettingen, sporen van landgebruik, grafvelden In de top van oude rivierafzettingen
Stratigrafische positie
Het plangebied ligt op een plateau-achtige horst ten noorden van een dalvormige laagte. Binnen dit gebied zijn zwakke glooiingen aanwezig, hetzij gevormd door tektoniek, hetzij door dekzandreliëf. Deze hogere, relatief droog gelegen delen en daaraan gekoppelde landschapsgradiënten naar de nattere gebiedsdelen toe hebben archeologisch gezien de meeste potentie. Op grond van de ouderdom van de verwachte afzettingen in het gebied, kunnen theoretisch gezien vindplaatsen uit de periode Laat-Paleolithicum – Late Middeleeuwen aanwezig zijn. In de directe omgeving van het plangebied zijn vooralsnog geen archeologische resten gevonden die op gebruiksmogelijkheden van het gebied in bepaalde perioden wijzen. Stratigrafische positie Het archeologisch relevante niveau ligt direct onder het maaiveld en wordt gevormd door de top van de pleistocene rivierafzettingen, mogelijk bedekt met een dunne laag dekzand. Deze rivierafzettingen bestaan hoofdzakelijk uit matig grof, slecht gesorteerd zand met grind. Ze kunnen eveneens begraven liggen onder een dun humeus dek (bouwlanddek). In de top van de rivierafzettingen kunnen bodemhorizonten of restanten daarvan aanwezig zijn, die indicatief zijn voor zowel de aanwezigheid en diepteligging van archeologische resten alsook de mate van intactheid ervan (cultuurlagen, podzolering). Daarentegen hebben naar verwachting bodemverstorende activiteiten in het plangebied plaatsgevonden als gevolg van de aanleg van de boerderij. Deze kunnen de intactheid van de bodem in het plangebied negatief hebben beïnvloed en daarmee ook de gaafheid van eventuele archeologische resten. Complextypen In het plangebied worden nederzettingsterreinen verwacht, maar ook sporen van landgebruik of grafvelden kunnen aanwezig zijn. Wat betreft het Laat-Paleolithicum – Neolithicum kunnen op de randen van glooiingen zogenaamde extractiekampen, seizoensgebonden plekken waar jagers/verzamelaars gedurende een korte tijd verbleven, aanwezig zijn. Dergelijke plekken kenmerken zich door een strooiing van bekapte stukken vuursteen en (eventueel) haardkuilen. Uit de latere perioden bestaat de kans op het voorkomen van erven, bestaande uit een boerderij, bijgebouwen en waterputten. Deze terreinen kunnen zich kenmerken door een aaneengesloten archeologische laag, die op grond van kleur verschilt van de oorspronkelijk aanwezige lagen of een dichte vondstenstrooiing. De vorming hiervan hangt met name af van de langdurigheid van eventuele bewoning op die plek. Kortstondige bewoning, sporen van landgebruik en grafvelden zullen zich namelijk juist kenmerken door grondsporen en verkleuringen in de bodem en in veel mindere mate door de aanwezigheid van vondstmateriaal. Vanwege onbekendheid met de ondergrond in het plangebied is het middels boringen onderzocht om inzicht te krijgen in de bodemopbouw, de mate van intactheid ervan en de eventuele aanwezigheid van archeologische resten.
14
10. Resultaten veldonderzoek Onderzoeksmethodiek Het doel van het booronderzoek is het toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting in het plangebied, zoals deze is opgesteld in Hoofdstuk 9. Hiertoe is in het plangebied een karterend booronderzoek uitgevoerd. De boringen zijn gebruikt om de mate van intactheid van de bodem te bepalen en inzicht te krijgen in de bodemopbouw en de exacte landschappelijke ligging van het plangebied. In totaal zijn in het plangebied 7 boringen gezet (boring 1 tot en met 7). De boringen zijn handmatig gezet met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. Van De opgeboorde monsters zijn handmatig verbrokkeld, versneden en doorzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals bot, aardewerk, baksteen, bewerkt vuursteen en houtskool). Naast de boring is met behulp van een 15 cm Edelman-boor aanvullend grondmonster verzameld, zodat dit middels zeven doorzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (maaswijdte 4 mm). De boringen zijn beschreven volgens de NEN5104 en de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB; SIKB 2008). Deze beschrijvingen zijn terug te vinden in bijlage 8. De boringen zijn zo gelijkmatig mogelijk verdeeld in het plangebied. De ligging van de boringen is opgenomen in bijlage 6. De hoogteligging ten opzichte van NAP van de boorpunten is afgeleid van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN, www.ahn.nl). Veldwaarnemingen Ten tijde van het veldonderzoek is in het plangebied een boerderij aanwezig. Ten westen van de boerderij staat een houten schuur. Daaromheen ligt grasland en tuin. Aan de hand van reliëfverschillen aan het maaiveld lijkt het zuidoostelijk deel van het plangebied relatief hoger te liggen dan het noordwestelijk deel (zie rechtsonder, figuur 7). Er zijn verder geen waarnemingen gedaan omtrent variaties in reliëf of de vermeende aanwezigheid van bodemverstoringen. Foto’s van het plangebied ten tijde van het veldonderzoek zijn weergegeven in figuur 7.
Figuur 7: Foto's van het plangebied ten tijde van het veldonderzoek.
15
Lithologie en bodemopbouw De laagopbouw in het plangebied is lithologisch eenduidig. Onder in de boringen is zwak tot matig siltig zand aanwezig, dat over het algemeen beige, wit of geelgrijs van kleur is. Het kenmerkt zich door de aanwezigheid van veel grind, waardoor het sediment te typeren is als pleistocene rivierafzettingen. Daarbij karakteriseert het zand zich door een mediane korrelgrootte van 300-420 tot zelfs 850-1000 µm. In boring 2 en 5 lijkt het zand in de top geel van kleur en fijner van mediaan, waardoor hier mogelijk sprake is van een dunne laag dekzand (circa 20 cm dik). Bovenop de pleistocene afzettingen ligt een matig tot sterk humeuze, donkerbruingrijs pakket zand. Dit pakket is circa 30 tot 50 cm dik en is ontstaan als gevolg van het een combinatie van bemesting en het omploegen van de oorspronkelijk aanwezige bodemlagen. In de top van de pleistocene afzettingen zijn direct onder het humeuze dek nog sporen van bodemvorming aanwezig. Het betreffen met name inspoelingslagen, zoals B(hs)- en BC-horizonten, die ontstaan als gevolg van de inspoeling van opgeloste metalen (in verbinding met fulvozuren). De erboven gelegen bodemlagen zijn als gevolg van verploeging verdwenen. In boring 5 is de bodemopbouw enigszins afwijkend en lijkt de bodemvorming bont van kleur. Het is onduidelijk wat hiervan de oorzaak is, maar aangezien in deze boring ook een grote hoeveelheid verbrand botmateriaal is aangetroffen kan dit hiermee samenhangen. In boring 1 is tenslotte tot grote diepte (150 cm –Mv) een bonte afwisseling van humeus zand en zand in combinatie met stukken dakpan en glas aangetroffen. Hier is de oorspronkelijke bodemopbouw verstoord geraakt. Archeologische indicatoren Tijdens het veldonderzoek zijn op diverse plekken archeologische indicatoren waargenomen. De verschillende vondsten zijn in tabel 1 opgenomen en ruimtelijk weergegeven in bijlage 6. Daarbinnen zijn drie componenten te onderscheiden. Er zijn op verschillende plaatsen fragmenten e e laatmiddeleeuws aardewerk gevonden, hoofdzakelijk bestaande uit grijsbakkend aardewerk (12 -13 eeuws). Ook is een fragment Pingsdorf aardewerk gevonden, dat ook in die periode dateert. Een tweede component bestaat uit ruwwandig aardewerk, dat dateert in de Romeinse Tijd. Het fragment aardewerk dat in boring 2 is gevonden kenmerkt zich door een magering van chamotte (kleine fragmenten aardewerk). Tenslotte zijn in boring 6 en met name in boring 5 fragmenten verbrand bot aangetroffen, tezamen met houtskool (figuur 8). De grote hoeveelheid bot doet sterk denken aan een crematiegraf. Aangezien crematie als begravingsmethode in de prehistorie en Romeinse tijd werd toegepast, kan het botmateriaal mogelijk samenhangen met het aangetroffen aardewerk uit de Romeinse Tijd.
16
Tabel 1: Overzicht van de aangetroffen archeologische indicatoren in het plangebied.
Archeologische interpretatie Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is vastgesteld dat de verwachting op archeologische nederzettingsresten in het plangebied hoog is. Dit is gebaseerd op een relatief gave bodemopbouw, een intacte top van het pleistocene zand en het aantreffen van archeologische indicatoren (laatmiddeleeuws en Romeins aardewerk en een opvallend hoge hoeveelheid verbrand botmateriaal). Op basis van het gevonden materiaal is de kans groot, dat eventuele resten in het plangebied samenhangen met een nederzetting of een grafveld uit de Romeinse Tijd en/of een nederzetting uit de Middeleeuwen.
Figuur 8: Het vondstmateriaal uit boring 5.
17
11. Beantwoording onderzoeksvragen 1.
Hoe heeft het plangebied oorspronkelijk in het natuurlijk landschap gelegen? Het plangebied ligt op een plateau-achtige horst, waarvan de ondergrond bestaat uit grindrijke pleistocene rivierafzettingen. Lokaal liggen deze afzettingen begraven onder een laagje dekzand.
2.
Zijn er binnen de bodemopbouw archeologisch relevante bodemniveaus te onderscheiden en hoe diep liggen deze? De top van de pleistocene afzettingen vormt binnen de grenzen van het plangebied het relevante archeologische niveau. Dit bevindt zich op een diepte van 30-50 cm –Mv. Er zijn in dit niveau archeologische indicatoren aangetroffen.
3.
In hoeverre zijn de archeologisch relevante bodemniveaus nog intact (verstoring, erosie, afdekkend substraat)? Archeologisch gezien is de bodem nog intact. In de top van het dekzand zijn nog sporen van oude bodemvorming te herkennen, hetgeen betekent dat het archeologisch niveau slechts beperkt is aangetast. Alleen ter plaatse van de bebouwing is de verwachting dat het archeologisch niveau (deels) verstoord is geraakt.
4.
Zijn er aanwijzingen dat er ook daadwerkelijk archeologische waarden liggen (archeologische indicatoren) en uit welke periode(-n) dateren deze? Er zijn archeologische resten gevonden, bestaande uit aardewerk en verbrand bot. Het aardewerk dateert uit de Romeinse Tijd en de Late Middeleeuwen. Het verbrande bot hangt mogelijk samen met de aanwezigheid van één of meerdere crematiegraven in het plangebied. Dit zou kunnen samenhangen met het aangetroffen Romeinse materiaal, aangezien toen crematie als ritueel gebruik werd toegepast.
5.
Wat is de archeologische verwachting van het plangebied en in hoeverre is deze te differentiëren in laag, middelhoog en hoog? Het plangebied heeft in zijn geheel een hoge archeologische verwachting, op de plaatsen van de bebouwing na. Daar is sprake van een lage verwachting, omdat naar verwachting de bodem als gevolg van de aanleg van de boerderij verstoord is geraakt.
18
12. Conclusie en Advies Conclusie Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied grotendeels een hoge verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten. Dit is gebaseerd op de aanwezigheid van een relatief gave bodemopbouw in de gebiedsdelen rondom de bebouwing en het aantreffen van archeologische indicatoren in de boringen. Op basis van het vondstmateriaal (fragmenten Romeins en laatmiddeleeuws aardewerk en verbrand botmateriaal) is de kans groot dat de eventuele resten in het plangebied samenhangen met een nederzetting uit één van die perioden of een mogelijk Romeins grafveld. Dit sluit echter resten uit andere archeologische perioden niet uit. Alleen ter plaatse van de boerderij is de bodem naar verwachting verstoord. Op die plekken is sprake van een lage archeologische verwachting. Advies De hoge verwachting leidt ertoe dat in het plangebied rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van archeologische resten. Daarom wordt geadviseerd een hoge archeologische verwachting in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen. Het handhaven van een dubbelbestemming in het terrein betekent uiteindelijk dat in het kader van de herinrichting van het plangebied vooraf aanvullend archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd (IVO, karterende/waarderende fase). Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden met behulp van proefsleuven (IVO-P). Dit zou in een deel of het gehele plangebied kunnen plaatsvinden en zou kunnen leiden tot de archeologische afwaardering van (delen van) het terrein, wanneer (op die plekken) nauwelijks of geen sprake zou zijn van een waardevolle vindplaats. Ook kan voor de delen waar wel behoudenswaardige archeologische resten worden aangetroffen worden doorgestart naar een opgraving. Voor dergelijk onderzoek dient de werkwijze te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Uden dient te worden beoordeeld en goedgekeurd. Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Uden) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
19
13. Geraadpleegde bronnen Archeologische kaarten en databestanden: Archeologische Monumenten Kaart (AMK), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007. Archeologisch Informatie Systeem II (Archis2), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007. Verwachtingskaarten van de gemeente Uden Ontgrondingenkaart van de provincie Noord-Brabant (2005) www.ahn.nl www.ruimtelijkeplannen.nl www.watwaswaar.nl www.bodemloket.nl www.bodemdata.nl bagviewer.geodan.nl
Literatuur: Bakker, H. de, 1966. De subgroepen van het systeem voor bodemclassificatie voor Nederland. In: Boor en Spade. Bakker, H. de en J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Wageningen. Bakker, H. de en J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Wageningen. Berendsen, H.J.A., 2005. De vorming van het land. Assen (Fysische geografie van Nederland). Vierde, geheel herziene druk. Coolen, J., 2008. Onderzoeksgebied Velmolen-Oost, gemeente Uden. Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (karterende fase). RAAP-rapport 1586. Hakvoort, A., 2014. Centrumvoorziening Uden-Zuid, gemeente Uden (Noord-Brabant). Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven. Transect-rapport 509, Utrecht. Mulder, E.F.J., M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003. De ondergrond van Nederland. Houten. Stiboka, 1976. Bodemkaart van Nederland schaal 1 : 50.000. Toelichting bij de kaartbladen 45 Oost ’s-Hertogenbosch en 46 West/Oost Wageningen, Stichting voor Bodemkartering. Westerhoff, W.E. en H.J.T. Weerts, 2003. Beschrijving lithostratigrafische eenheid Formatie van Beegden. NITG-Utrecht.
20
Bijlage 1: Archeologische verwachtingskaart van de gemeente Uden
21
Bijlage 2: Geomorfologische kaart
22
Bijlage 3: Hoogtekaart
23
Bijlage 4: Bodemkaart
24
Bijlage 5: Archeologische waardenkaart
25
Bijlage 6: Boorpuntenkaart
26
Bijlage 6: Foto’s van de boringen Hieronder volgen opnames van de boringen. De boorkernen op onderstaande foto’s zijn van rechts naar links uitgelegd, waarbij de onderkanten van de boringen naar boven wijzen (per 50 cm).
Opname van boring 2.
Opname van boring 3. In de top van het pleistocene zand zijn inspoelingslagen (B-horizonten) aanwezig.
27
Bijlage 7: NEN 5104 Textuurindeling (NEN 5104) Hoofdnaam LG = grind Z = zand L = leem K = klei V = veen
Toevoeging [Org, Gr] g = grindig z = zandig s = siltig k = kleiig h = humeus m = mineraalarm
Gradiënt toevoeging
Laaggrens
1 = zwak 2 = matig 3 = sterk 4 = uiterst
dif = diffuus gel = geleidelijk sch = scherp
Karakteristieken en plantenresten VAM (amorfiteit) 1 = Zwak amorf 2 = Matig amorf 3 = Sterk amorf
Plantenresten (plr) ri = riet ho = hout ze = zegge wo – wortels plr = ongedef.
Consist(entie) ST = stevig MST = matig stevig MSL = matig slap SL = slap ZSL = zeer slap
M50 (mediaan) 75-105 105-150 150-210 210-300 300-420 420-600
Alleen voor zand uiterst fijn zeer fijn matig fijn matig grof grof zeer grof
Nieuwvormingen en grondwater Ca (kalkgehalte, CaCO3) 1 = afwezig 2 = matig kalkhoudend
Fe (roestvlekken) 1 = afwezig 2 = ijzerhoudend
Oxidatie/reductie [o/r] o = oxidatie or = oxidatie/reductie
3 = kalkhoudend
3 = sterk ijzerhoudend
r = reductie
GW (grondwater) GW = grondwater GHG = gem. hoogste grondwaterstand GLG = gem. laagste grondwaterstand
Classificatie en interpretatie Bodemhorizont (Hor.; volgens De Bakker & Schelling, 1989) BHA BHB BHBC BHC …
Monstername (M)
Lithogenese (lith.)
X (boring) – XXX {diepte in cm)
X = verstoord OPG = opgebracht (plaggendek) DZ = dekzand BED = pleistocene rivierafzettingen
Bijzonderheden Archeologische indicatoren en afkortingen in de kolom ‘bijzonderheden’ Omg. = omgewerkt gr = grindje l = leem (verbrand) Opg. = opgebracht st = steentjes b = bot fe-c = ijzerconcreties aw = aardewerk gg = goed gesorteerd mn-c = mangaanconcreties vs = vuursteen mg = matig gesorteerd mn = Mangaan bakst = baksteen/puin sg = slecht gesorteerd spi = spikkel (+ kleur) fos = fosfaat vl = vlekken (+ kleur) hk = houtskool sch = schelpen bijm = bijmenging (+ text.)
28
Bijlage 8: Boorbeschrijvingen
29
Onderzoeksmelding: 65.029 Datum: 03-02-2015
Projectnaam Uden, Morgenweg 45 Projectcode 15010028 Beschrijver:
drs. T. Nales
Boormethode:
Edelmanboor
Boordiameter:
7 cm en 15 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
172.075 406.280 15,8 m NAP
Boorpuntnr.
GWS Gt GWS na boring
VI -
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
1
grasland Hn21 4F1
Opmerking:
[-Mv] Textuur Org VAM 10 Zs1 h2 30 Zs1 h2 70 Zs1 80 Zs1 h2 105 Zs1 h2|- 130 Zs1|2 h3|- 150 Zs1 h2 160 Zs1 -
Gr plr Kleur Laaggrens Consist. M50 o/r g1 wo drbr scherp MST 420-600 g1 drgr scherp MST 420-600 g1 wige scherp MST 850-1000 g1 zw diffuus MST 210-300 g1 - zw|ge diffuus MST 210-300 g1 zw scherp MST 210-300 g1 drbr scherp MST 210-300 or g1 - librge EB MST 210-300 or
Ca 1 1 1 1 1 1 1 1
Projectnaam Uden, Morgenweg 45 Projectcode 15010028 Beschrijver:
drs. T. Nales
Boormethode:
Edelmanboor
Boordiameter:
7 cm en 15 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
172.080 406.296 15,8 m NAP
Fe GW Hor M Lith. 1 - OPG X 1 - OPG X 1 - OPG X 1 X X 1 X X 1 X X 1 X X 1 - BHC BED
Bijzonderheden opg opg brokken ge zand brokken ge zand msg
Boorpuntnr.
GWS Gt GWS na boring
VI -
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
2
grasland Hn21 4F1
Opmerking:
[-Mv] Textuur Org VAM Gr plr Kleur Laaggrens Consist. 45 Zs1 h3 - wo zwgr scherp MST 65 Zs1 - - zwgr|ge scherp MST 95 Zs1|2 - - ligegr scherp MST 100 Zs1 - - or|begr EB MST
M50 300-420 300-420 300-420 300-420
o/r or or or or
Ca 1 1 1 1
Fe GW Hor M 2 X 2 - BHCg 2 2 -
Lith. X DEZ BED BED
Bijzonderheden opg omg -
Onderzoeksmelding: 65.029 Datum: 03-02-2015
Projectnaam Uden, Morgenweg 45 Projectcode 15010028 Beschrijver:
drs. T. Nales
Boormethode:
Edelmanboor
Boordiameter:
7 cm en 15 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
172.088 406.296 15,8 m NAP
Boorpuntnr.
GWS Gt GWS na boring
VI -
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
3
grasland Hn21 4F1
Opmerking:
[-Mv] Textuur Org VAM 50 Zs2 h2 60 Zs2 h3|1 85 Zs2 h3 100 Zs3 -
Gr plr Kleur Laaggrens Consist. - wo drbrgr scherp MST g1 - zw|br scherp MST g1 zw scherp MST g2 - libr|wi EB MST
M50 o/r Ca 300-420 - 1 300-420 - 1 300-420 or 1 300-420 or 1
Projectnaam Uden, Morgenweg 45 Projectcode 15010028 Beschrijver:
drs. T. Nales
Boormethode:
Edelmanboor
Boordiameter:
7 cm en 15 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
172.067 406.306 15,7 m NAP
Fe GW Hor M 1 X 1 X 1 - BHBh 2 C -
Lith. X OPG OPG BED
Bijzonderheden opg, omg lemig
Boorpuntnr.
GWS Gt GWS na boring
VI -
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
4
grasland Hn21 4F1
Opmerking:
[-Mv] Textuur Org VAM Gr plr Kleur Laaggrens Consist. 45 Zs3 h3 - wo drgr scherp MST 50 Zs2 h3 - g1 zw scherp MST 65 Zs2 - g1 robr scherp MST 80 Zs2 - g2 gegr EB MST
M50 300-420 300-420 300-420 210-300
o/r or or or
Ca 1 1 1 1
Fe GW Hor M 1 X 1 - BHBh 2 - BHBs 1 C -
Lith. X BED BED BED
Bijzonderheden opg, omg, z vl msg
Onderzoeksmelding: 65.029 Datum: 03-02-2015
Projectnaam Uden, Morgenweg 45 Projectcode 15010028 Beschrijver:
drs. T. Nales
Boormethode:
Edelmanboor
Boordiameter:
7 cm en 15 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
172.047 406.273 15,5 m NAP
Boorpuntnr.
GWS Gt GWS na boring
VI -
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
5
grasland Hn21 4F1
Opmerking:
[-Mv] Textuur Org VAM Gr plr Kleur Laaggrens Consist. 25 Zs1 h2 - - drgngr scherp MST 50 Zs2 h2 - zw scherp MST 70 Zs1 - - wibe scherp MST 80 Zs2 - zw scherp MST 90 Zs2 - br scherp MST 120 Zs2 - begr EB MST
M50 300-420 300-420 300-420 300-420 300-420 300-420
o/r o o or or r r
Ca 1 1 1 1 1 1
Projectnaam Uden, Morgenweg 45 Projectcode 15010028 Beschrijver:
drs. T. Nales
Boormethode:
Edelmanboor
Boordiameter:
7 cm en 15 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
172.051 406.289 15,8 m NAP
Fe GW Hor M 1 X 1 - Aah 1 1 - BHAB 1 - BHC 1 -
Lith. Bijzonderheden X verstoord OPG plastic, gevlekt, bakst ? E? opg? Basketpodzol BED BED BED -
Boorpuntnr.
GWS Gt GWS na boring
VI -
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
6
grasland Hn21 4F1
Opmerking:
[-Mv] Textuur Org VAM Gr plr Kleur Laaggrens Consist. M50 o/r 60 Zs2 h1 - wo gngr scherp MST 150-210 70 Zs2 h2 - - zwbr scherp MST 150-210 or 90 Zs1 - g1 ge EB MST 150-210 or
Ca 1 1 1
Fe GW Hor M Lith. 1 X X 1 - BHAB - DEZ 2 - BHC - DEZ
Bijzonderheden mest, mos? -
Onderzoeksmelding: 65.029 Datum: 03-02-2015
Projectnaam Uden, Morgenweg 45 Projectcode 15010028 Beschrijver:
drs. T. Nales
Boormethode:
Edelmanboor
Boordiameter:
7 cm en 15 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
172.042 406.302 15,5 m NAP
Boorpuntnr.
GWS Gt GWS na boring
VI -
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
7
grasland Hn21 4F1
Opmerking:
[-Mv] Textuur Org VAM Gr plr Kleur Laaggrens Consist. M50 o/r 30 Zs2 h3 - wo drbrgr scherp MST 300-420 o 35 Zs2 - g1 br scherp MST 300-420 o 60 Zs2 - g1 be EB MST 300-420 o
Ca 1 1 1
Fe GW Hor M Lith. 1 X X 1 - BHB - BED 1 - BHC - BED
Bijzonderheden wi z vl -
Transect-rapport 713 Uden, Morgenweg 45 Gemeente Uden (Noord-Brabant) Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven
Auteur
Drs. A. Hakvoort
Versie
Conceptversie 1.0
Projectcode
15030010
Datum
14-07-2015
Opdrachtgever
AGEL Adviseurs t.a.v. de heer M. van der Wielen Postbus 4156 4900 CD Oosterhout Transect
Uitvoerder
Australiëlaan 5a 3526 AB Utrecht Onderzoeksmelding
2683063100
Bevoegde overheid Deskundige namens overheid
Gemeente Uden Monumentenhuis Brabant b.v. Mw. A. Visser Regio-archeoloog Transect, Utrecht
Beheer documentatie
Autorisatie Naam
Datum
Drs. A.A. Kerkhoven (Senior KNA archeoloog)
17-07-2015
Paraaf
ISSN: 2211-7067 © Transect, Utrecht Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Transect aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht
T: 030-7620705 F: 030-7620706 E:
[email protected]
Samenvatting In opdracht van AGEL adviseurs heeft Transect in juni 2015 een Inventariserend Veldonderzoek (waarderende fase) door middel van Proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd op het erf van Morgenweg 45 te Uden (Gemeente Uden). Aanleiding voor het onderzoek is een bestemmingsplanwijziging, die de bouw van een nieuwe woning mogelijk moet maken. In het bestaande bestemmingsplan Velmolen Oost is voor het plangebied een archeologische verwachting toegekend. Teneinde inzicht te krijgen in de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten binnen het plangebied is een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Conclusies Op basis van het proefsleuvenonderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden: Het plangebied is landschappelijk gesitueerd te midden van grofzandige afzettingen in de Peelhorst in het Zuid-Nederlandse dekzandgebied. De bodemopbouw is vrijwel intact aangetroffen, met restanten van een basketpodzol. Binnen de grenzen van het plangebied zijn beperkt gebruikssporen aangetroffen. Selectieadvies Het archeologische niveau is binnen het plangebied goed bewaard gebleven, getuige de aanwezige greppel. Het beperkt aantal sporen dat is aangetroffen in combinatie met de lage waardering dat het onderzoek scoort, geeft geen reden voor een archeologisch vervolgtraject. Hier hoeft geen nader veldonderzoek aan plaats te vinden. Wij adviseren dat het terrein daarom kan worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling met dien verstande dat de uitvoerder van de grondwerkzaamheden volgens de Monumentenwet verplicht is om eventuele vondsten te melden bij de bevoegde overheid, in deze de gemeente Uden.
Inhoud Samenvatting .............................................................................................................................................. Inhoud ......................................................................................................................................................... 1. Aanleiding.......................................................................................................................................... 6 2. Resultaten vooronderzoek ................................................................................................................ 7 3. Aard en doel van het archeologisch onderzoek .............................................................................. 10 4. Resultaten veldonderzoek ............................................................................................................... 11 5. Synthese .......................................................................................................................................... 15 6. Beantwoording van de onderzoeksvragen ...................................................................................... 16 7. Conclusies, waardestelling en advies .............................................................................................. 18 Geraadpleegde bronnen ......................................................................................................................... 20 Bijlage 1: Allesporenkaart ...................................................................................................................... 21 Bijlage 2: Allesporenkaart proefsleuf 1 ................................................................................................. 22 Bijlage 2: Allesporenkaart proefsleuf 2 ................................................................................................. 23 Bijlage 3: Archeologische periode-indeling voor Nederland (conform ABR) .......................................... 24
1.
Aanleiding
Gemeente
Uden
Plaats
Uden
Toponiem
Morgenweg 45
Kaartblad
45H
Centrumcoördinaat
172.062 / 406.292
In opdracht van AGEL adviseurs heeft Transect1 in juni 2015 een Inventariserend Veldonderzoek (waarderende fase) door middel van Proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd op het erf van Morgenweg 45 te Uden (Gemeente Uden; zie figuur 1). Aanleiding voor het onderzoek is een bestemmingsplanwijziging, die de bouw van een nieuwe woning mogelijk moet maken. In het bestaande bestemmingsplan Velmolen Oost is voor het plangebied een archeologische verwachting toegekend. Teneinde inzicht te krijgen in de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten binnen het plangebied is een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met het eerder opgestelde Programma van Eisen (PvE, Hakvoort 2015) en de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.3.
Figuur 1: Ligging van het plangebied (rood) op de Topografische Kaart 1:25.000 1
Transect Archeologie beschikt over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet, verleend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
6
2.
Resultaten vooronderzoek
Algemeen Het plangebied heeft volgens het centraal archeologisch informatiesysteem (Archis 2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geen archeologisch wettelijk beschermde status. Ook staat het niet opgenomen op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op zowel de gemeentelijke verwachtingskaart als de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is aan het plangebied een middelhoge tot hoge archeologische verwachting toegekend. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op het voorkomen van relatief drogere veldpodzolgronden en de ligging van het plangebied in een relatief hooggelegen zandlandschap. Het uitgevoerde vooronderzoek, bestaande uit een bureauonderzoek aangevuld met enkele verkennende boringen, toonde een intact bodemprofiel aan. Bovendien werden enkele archeologische indicatoren in de boringen gevonden, te weten enkele fragmenten aardewerk en een mogelijk fragment gecalcineerd bot. Hiermee bleef de hoge verwachting voor archeologische resten in het plangebied bestaan. Uit dee waardering in het bestaande bestemmingsplan, in combinatie met de resultaten van het archeologisch vooronderzoek (bureau- en booronderzoek, Nales 2015) kan geconcludeerd worden dat het plangebied een hoge verwachting heeft op archeologische resten uit de prehistorie, de Romeinse Tijd en/of de Middeleeuwen. Resten uit de periode vanaf de Late Middeleeuwen tot in de Nieuwe Tijd zijn bovendien niet uit te sluiten. Op grond van deze archeologische verwachting heeft de gemeente Uden besloten een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P) uit te laten voeren. Landschapsgenese (uit: Nales 2015) Het plangebied ligt landschappelijk gezien in het Zuid-Nederlandse zandgebied en maakt deel uit van de Peelhorst. De Peelhorst is een tektonisch actief stijgingsgebied ten oosten van de Peelrandbreuk, dat bestaat uit een serie tot verschillende hoogten opgeheven schollen. Direct ten westen van Uden begint de Centrale Slenk. Dit is een door tektonische bewegingen ontstane laagte, waar de rivierafzettingen diep zijn weggezakt en begraven liggen onder een metersdik pakket jongere afzettingen. In het plangebied liggen grindrijke rivierafzettingen uit het Laat-Tertiair en het Pleistoceen naar verwachting relatief dicht aan het oppervlak. Deze afzettingen zijn onder invloed van voorlopers van de Maas in het gebied afgezet, waarvan de minst diep gelegen afzettingen geologisch gezien behoren tot de Formatie van Beegden (Stiboka, 1976; De Mulder e.a., 2003). Deze zijn in het midden van het Pleistoceen gevormd (Berendsen, 2005; Westerhoff en Weerts, 2003). Vanaf het midden van het Pleistoceen hield de fluviatiele invloed in het gebied op (circa 850.000 jaar geleden). Als gevolg van een zeer koud klimaat traden toen verstuivingen van zand op, met name gedurende de koudste perioden van de laatste ijstijd, het Weichselien (circa 120.000 tot 10.000 jaar geleden). Het zand verstoof door sterke winden vanuit de drooggevallen beddingen van beken en rivieren en vanuit het drooggelegen Noordzee-bekken. Er was vanwege het barre klimaat geen vegetatie aanwezig die dergelijke verstuivingen kon voorkomen. Het zand werd als dekzand in een dunne deken op de oude rivierafzettingen van de Peelhorst afgezet in welvingen, kleine ruggen en vlakten. Grote dekzandruggen zijn er niet, aangezien op de relatief hoger gelegen Peelhorst weinig sprake was van luwte zodat het dekzand kon worden ingevangen. Het meeste dekzand werd even verder in de Centrale Slenk afgezet.
7
Vanaf het begin van het Holoceen (vanaf 10.000 jaar geleden) trad een drastische klimaatsverbetering op. De gemiddelde jaartemperaturen stegen en het werd vochtiger waardoor vegetatiegroei kon toenemen. Hierdoor werd de zandverstuiving aan banden gelegd en trad in de top van het dekzand bodemvorming op (podzolering). In de lagere gebiedsdelen rondom de koppen en ruggen stroomden beken en kon als gevolg van de vernatting veenvorming optreden. Geomorfologie (uit: Nales 2015) Volgens de geomorfologische kaart van Nederland ligt het plangebied op een plateau-achtige horst, waar oude, pleistocene rivierafzettingen direct aan het maaiveld liggen (kaartcode 4F1). Ten zuiden van het plangebied ligt een dal (kaartcode 2R2). De ligging op een plateau valt eveneens af te leiden aan de relatief hoge ligging van het maaiveld op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) ten opzichte van de directe omgeving. Ten zuidwesten van het plangebied ligt het maaiveld significant lager, hetgeen vermoedelijk het gevolg is van (afwateringsdalen naar) de Centrale Slenk ten westen van de Peelrandbreuk. Bodem en grondwater (uit: Nales 2015) Volgens de bodemkaart zijn in het plangebied veldpodzolgronden te verwachten (bodemkaartcode Hn21). Veldpodzolgronden zijn laag gelegen zandgronden met een humeuze tot humusrijke bovengrond, die dunner is dan 30 cm. Onder deze bovengrond bevindt zich een bruin gekleurde inspoelingslaag, die deze kleur verkregen heeft als gevolg van de inspoeling van humusstoffen (een humuspozol-B horizont). Soms bevindt zich tussen de humeuze bovengrond en de inspoelingshorizont een loodzandlaag voor (AE-horizont). Deze gronden zijn kenmerkend voor gebieden waar oorspronkelijk lage heidevelden lagen, die vrijwel allemaal ontgonnen zijn. In het plangebied geldt een grondwatertrap VI. Dit betekent over het algemeen dat er sprake is van relatief hoge en droge gronden, waar de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) tussen 40 en 80 cm –Mv ligt en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) beneden 120 cm –Mv voor kan komen. Voor een grondwatertrap VI bestaat de verwachting dat (onverbrande) organische resten nagenoeg volledig gedegradeerd zijn. De grondwaterstanden hebben naar verwachting weinig invloed gehad op anorganische resten, zodat deze naar verwachting juist goed geconserveerd zullen zijn gebleven. Archeologisch vooronderzoek Binnen de contouren van het plangebied is recentelijk door Transect een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd (Nales 2015b): Bekende waarden Er heeft eerder archeologisch onderzoek plaatsgevonden in het kader van het opstellen van het bestemmingsplan Velmolen-Oost (onderzoeksmelding 22.662). Het betreft hier een karterend booronderzoek van een gebied, waar het plangebied deel van uitmaakt (Coolen, 2008). In het plangebied zelf zijn toen geen boringen gezet. In dit onderzoek wordt gesteld, dat het plangebied een van nature relatief nat gebied is geweest, dat waarschijnlijk na de Middeleeuwen is opgehoogd. Op grond van die natheid en het ontbreken van archeologische indicatoren, zijn toen geen vindplaatsen in het gebied verondersteld. Ongeveer 450 meter ten oosten van het plangebied is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, waarbij geen vindplaatsen zijn aangetroffen. Ongeveer 420 meter ten westen van het plangebied is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (Hakvoort, 2014) waarbij met name relicten van de (voor)historische verkaveling werden gevonden in 8
de vorm van greppels. Ook werd een grote, langwerpige kuil met op de bodem een rieten mat gevonden. Deze kuil is geïnterpreteerd als drenk-, blus- of rootkuil. Booronderzoek Nales (2015b) Uit het booronderzoek is gebleken dat de bodemopbouw binnen het plangebied vrijwel intact is. Bovendien werden in de boorkernen enkele archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op mogelijke nederzettingsactiviteiten dan wel de aanwezigheid van een grafveld. Het gaat om de volgende drie componenten:
Een component van laatmiddeleeuws aardewerk met een datering vanaf de 12 de eeuw.
Een fragment Romeins aardewerk.
Fragmenten verbrand bot, in combinatie met houtskool. Dit kan wijzen op de aanwezigheid van een crematiebegraving.
Historische situatie Het plangebied maakt lange tijd deel uit van het agrarisch gebied rondom Uden. Op de kadastrale minuut van 1811-1832 staat het perceel aangegeven als zijnde beplant met dennenbos. De varkensboerderij die tot op heden in het plangebied staat is gebouwd in 1925 (figuur 2).
Figuur 2: De bestaande boerderij in het plangebied. Aan de achterzijde waren enkele varkensstallen aangebouwd.
9
3.
Aard en doel van het archeologisch onderzoek
Het doel van het archeologisch proefsleuvenonderzoek is inzicht te verschaffen in de aan- of afwezigheid van (behoudenswaardige) archeologische resten in het plangebied. Om dit doel te kunnen realiseren is een aantal onderzoeksvragen geformuleerd waarop het onderzoek een antwoord dient te geven. Tevens heeft het proefsleuvenonderzoek ten doel het in kaart brengen van eventuele verstoringen binnen het plangebied. Algemene vragen die bij een dergelijk proefsleuvenonderzoek horen zijn: zijn binnen de grenzen van de voorgenomen bodemingrepen in het plangebied archeologische waarden aanwezig? Wat is hun aard en wat vertellen deze over de bewonings/gebruiksgeschiedenis , bewonings-/gebruikscontinuïteit en locatiegebruik van het plangebied en zijn directe omgeving? De volgende onderzoeksvragen zijn in het PvE geformuleerd en dienen te worden beantwoord: 1. Wat is de aard van de onderscheiden bodemniveaus in het plangebied? 2. Is er gelaagdheid in het plaggendek te onderscheiden? Zo ja, is er een differentiatie in datering aan te brengen in de verschillende lagen binnen het plaggendek? 3. Is aan de basis van het plaggendek nog een oud akkerniveau aanwezig? Zo ja, kan dit plaggendek gedateerd worden? 4. Wat is de aard van de onderscheiden archeologische waarden (complextypen, sporen, structuren, vondsten)? 5. Wat is de stratigrafische en ruimtelijke positie en spreiding van de archeologische waarden (diepteligging, begrenzing, omvang)? Wat is de relatie met de omliggende historische/archeologische waarden? 6. Wat is de datering van de archeologische waarden op basis van (chrono-)stratigrafie en typochronologie)? En in hoeverre is er sprake van (dis-)continuïteit in gebruik/bewoning? 7. Welke categorieën van vondstmateriaal zijn aanwezig en in welke mate (ook in relatie tot elkaar)? Wat zegt de aard en mate van voorkomen van het vondstmateriaal over het gebruik van het plangebied in het verleden? 8. Welke (post-)depositionele processen zijn te onderscheiden en in hoeverre hebben deze invloed gehad op de bewoningsgeschiedenis en vondstcontexten? 9. Wat is de fysieke kwaliteit van de aangetroffen archeologische waarden (gaafheid en conserveringsgraad)? Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.3 (KNA 3.3) en het Programma van Eisen voor dit onderzoek (Hakvoort 2015).
10
4.
Resultaten veldonderzoek
Onderzoeksmethodiek Voorafgaand aan het onderzoek is een indicatief puttenplan opgesteld, waarin voorzien is in de aanleg van twee proefsleuven. De proefsleuven zijn 4 meter breed met wisselende lengte (figuur 3). De uiteindelijke ligging van de sleuven is weergegeven in de Allesporenkaart, bijlage 1. De sporenvlakken per proefsleuf zijn afgebeeld in bijlage 2.
Figuur 3: Het indicatief puttenplan voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek.
De proefsleuven zijn met een mobiele graafmachine, met ‘gladde’ bak uitgegraven, onder begeleiding van een senior KNA archeoloog. Tijdens het machinaal verdiepen zijn de vlakken en putwanden geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische sporen, vondsten en/of eventueel muurwerk. Hierbij is ook gebruik gemaakt van een metaaldetector, zowel voor wat betreft de bouwvoor, de tussenliggende (verploegde) laag, als voor wat betreft het aangelegde sporenvlak. Hierbij werd ijzer niet ‘gediscrimineerd’. Per proefsleuf is een archeologisch vlak in de top van het pleistocene zand aangelegd. Vlakken zijn geïnspecteerd op sporen, zowel archeologische als natuurlijke. Het vlak is vervolgens gefotografeerd, beschreven in een database en digitaal getekend met een dGPS. De profielen van de proefsleuven zijn bodemkundig beschreven om inzicht te krijgen in de landschapsgenese en post-depositionele processen. Per proefsleuf is de profielwand op enkele plekken opgeschaafd over een breedte van 1,0 meter. Alle profielkolommen zijn gefotografeerd en lithologisch beschreven.
11
Vondstmateriaal is verzameld per spoor en/of per laag. Bij de aanleg van het vlak zijn vondsten verzameld in vakken om 5 meter per de breedte van de proefsleuf. Lithologie De vlakken van de proefsleuven zijn aangelegd in het grof, leemarm en grindhoudend zand van de onderliggende rivierafzettingen (figuur 4) . Het vlak bestond uit afwisselend een C-horizont, waarin in grote delen nog restanten van een B-horizont aanwezig was. Ook waren veel zogenaamde boomvallen aanwezig; zones waar door de aanwezigheid van bomen en bosjes de bodemvorming in een sterkere mate is opgetreden, met name rondom de wortels. In bodemkundige termen spreekt men wel van een basketpodzol. Het vlak wordt afgedekt door een verstoord pakket van ca. 40 cm dik in proefsleuf 1. In proefsleuf 2 is een ca. 24 cm dik akkerpakket aanwezig. Het akkerpakket bestaat uit opgebracht materiaal.
Figuur 4: Foto van de bodemopbouw in het plangebied in respectievelijk proefsleuf 1 (links) en proefsleuf 2 (rechts).
Sporen en structuren Het onderzoek heeft slechts een beperkt aantal archeologische sporen opgeleverd. Hieronder zullen zij per proefsleuf worden besproken. De vlaktekeningen zijn weergegeven in bijlage 1 en 2. De ligging van proefsleuf 2 is iets anders uitgevallen dan in het indicatief puttenplan is voorgesteld. Hierbij zijn de bestaande bebouwing en boomaanplant, een klein groentenkasje en de oprijlaan naar de voordeur ontzien. Werkput 1 De werkput (figuur 5) is 24,4 meter lang en 4,1 meter breed. De hoogte van het vlak van proefsleuf 1 ligt op ongeveer 15,15 m +NAP. Het vlak is aangelegd in de grofzandige C-horizont, waarin veel natuurlijke sporen zichtbaar zijn in de vorm van zogenaamde boomvallen. Bovendien bevat het vlak veel recente vergravingen, die waarschijnlijk te maken hebben met activiteiten op het boerenerf, of verdwenen bebouwing op dit erf.
12
Figuur 5: Het aangelegde vlak in proefsleuf 1.
Werkput 2 Proefsleuf 2 is in twee afzonderlijke delen aangelegd, te weten een sleuf van oost naar west van 11,7 meter lang en een sleuf van noord naar zuid van 6,3 meter lang (figuur 6). De breedte is 1,9 meter. De hoogte van het vlak ligt op 15,30 m +NAP. Het vlak is aangelegd in de BC-horizont van een podzolprofiel. In het vlak van het noord-zuid gerichte deel is een greppel (rs.12) aangetroffen met een oriëntatie van noordoost naar zuidwest. De greppel is in het vlak 1,5 meter breed. Vanaf het vlak is de greppel slechts 10 cm diep en heeft een vlakke bodem. De greppel was herkenbaar vanuit het afdekkende akkerpakket en houdt hier waarschijnlijk verband mee. De greppel zal onderdeel gemaakt hebben van de verkaveling van het terrein. Enkele (recente) baksteenfragmenten dateren de greppel in elk geval in de 19de eeuw. In het vlak van het oost-west gerichte deel is één kuil herkend (s.1). Deze kuil bleek echter bij nader onderzoek een doordruk van het afdekkende akkerpakket in het onderliggende vlak.
13
Figuur 6: De aangelegde vlakken van werkput 2, O-W (links) en N-Z (rechts)
Metaalvondsten Tijdens de aanleg van de vlakken is gebruik gemaakt van de metaaldetector. Dit leverde geen vondsten op. Anorganische vondsten Aardewerk en bouwmateriaal is verzameld bij de aanleg van de vlakken. De vondsten zijn verzameld uit het afdekkende akkerdek en bestaan uit fragmenten rode dakpan en enkele aardewerkscherven. Een van de aardewerkscherven is gemaakt op de draaischijf, heeft een licht baksel en is gemagerd met chamotte. Op basis van deze kenmerken kan de scherf mogelijk in de Romeinse tijd dan wel de volle middeleeuwen gedateerd worden. Organische vondsten Organische vondsten zijn niet aangetroffen tijdens het onderzoek.
14
5.
Synthese
Het plangebied ligt landschappelijk gezien in het Zuid-Nederlandse zandgebied en maakt deel uit van de Peelhorst. De Peelhorst is een tektonisch actief stijgingsgebied ten oosten van de Peelrandbreuk, dat bestaat uit een serie tot verschillende hoogten opgeheven schollen. Direct ten westen van Uden begint de Centrale Slenk. Dit is een door tektonische bewegingen ontstane laagte, waar de rivierafzettingen diep zijn weggezakt en begraven liggen onder een metersdik pakket jongere afzettingen. Uit het booronderzoek (Nales 2015) is gebleken dat de bodemopbouw binnen het plangebied nauwelijks verstoord is door recente bodemactiviteiten. Bovendien werden in de boorkernen enkele archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op mogelijke (pre)historische nederzettingsactiviteiten. Door de aanleg van twee proefsleuven verspreid over het plangebied kon de verwachting nader gespecificeerd worden en kon tevens een aanbeveling voor het vervolgtraject worden geformuleerd. Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn vrijwel geen sporen aangetroffen. Een N-Z georiënteerde greppel houdt verband met de verkaveling van het agrarisch gebied tot in de 19 de eeuw en een mogelijke kuil was bij nader inzien een doordruk vanuit het bovenliggende akkerpakket. Alle overige sporen bestaan uit zowel natuurlijke, als recente verstoringen. Het vondstmateriaal bestaat voornamelijk uit dakpanscherven die in de Nieuwe Tijd C te dateren zijn. Een scherf gedraaid aardewerk dateert mogelijk in de Romeinse tijd of volle middeleeuwen. Alle vondsten zijn echter uit de bovenste geroerde laag, de bouwvoor, of uit recente verstoringen verzameld. De oorspronkelijke context is daarom niet te bepalen. De vondsten die tijdens het booronderzoek gedaan zijn moeten ook als akkervondsten geïnterpreteerd worden. Ze zijn tijdens het bemesten van de akkers in het plangebied terecht gekomen. Hoewel in een van de boringen fragmenten verbrand bot zijn gevonden, is hiervan niets tijdens het proefsleuvenonderzoek terug gevonden.
15
6.
Beantwoording van de onderzoeksvragen
1. Wat is de aard van de onderscheiden bodemniveaus in het plangebied? De bodemopbouw in het plangebied wordt gevormd door een basketpodzol, waarbij direct onder de verstoorde bovenlaag dan wel akkerlaag een B-horizont en een C-horizont te herkennen zijn. Deze horizonten behoren tot een podzol die in het grove zand van de Maasafzettingen gevormd zijn. 2.
Is er gelaagdheid in het plaggendek te onderscheiden? Zo ja, is er een differentiatie in datering aan te brengen in de verschillende lagen binnen het plaggendek? In het plangebied is sprake van een dun, homogeen plaggendek op de natuurlijke ondergrond. In het plaggendek zijn geen afzonderlijke lagen te herkennen. De vorming van het plaggendek lijkt een relatief jonge datering te hebben.
3.
Is aan de basis van het plaggendek nog een oud akkerniveau aanwezig? Zo ja, kan dit plaggendek gedateerd worden? Er is geen oud akkerniveau aanwezig.
4.
Wat is de aard van de onderscheiden archeologische waarden (complextypen, sporen, structuren, vondsten)? Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn vrijwel geen sporen aangetroffen. Een N-Z georiënteerde greppel houdt verband met de verkaveling van het agrarisch gebied tot in de 19de eeuw en een mogelijke kuil was bij nader inzien een doordruk vanuit het bovenliggende akkerpakket. Alle overige sporen bestaan uit zowel natuurlijke, als recente verstoringen. Het vondstmateriaal bestaat voornamelijk uit dakpanscherven die in de Nieuwe Tijd C te dateren zijn. Een scherf gedraaid aardewerk dateert mogelijk in de Romeinse tijd of volle middeleeuwen. Alle vondsten zijn echter uit de bovenste geroerde laag, de bouwvoor, of uit recente verstoringen verzameld. De oorspronkelijke context is daarom niet te bepalen.
5.
Wat is de stratigrafische en ruimtelijke positie en spreiding van de archeologische waarden (diepteligging, begrenzing, omvang)? Wat is de relatie met de omliggende historische/archeologische waarden? Het aangelegde vlak bevindt zich direct onder het afdekkende verstoorde pakket dan wel de opgebrachte plaggendek, op een diepte van 25 tot 40 cm –Mv.
6. Wat is de datering van de archeologische waarden op basis van (chrono-)stratigrafie en typochronologie)? En in hoeverre is er sprake van (dis-)continuïteit in gebruik/bewoning? Er is slechts sprake van één relevant spoor, te weten een greppel die N-Z gericht is. De greppel snijdt zich in vanuit de bovenliggende akkerlaag en heeft ook dezelfde vulling als de akkerlaag. Op basis van het weinige vondstmateriaal kan een datering in de 19de eeuw verondersteld worden. 7.
Welke categorieën van vondstmateriaal zijn aanwezig en in welke mate (ook in relatie tot elkaar)? Wat zegt de aard en mate van voorkomen van het vondstmateriaal over het gebruik van het plangebied in het verleden? Het vondstmateriaal bestaat hoofdzakelijk uit materiaal daterend in de Nieuwe Tijd C. De grootste categorie is bouwmateriaal en aardewerk.
16
8.
Welke (post-)depositionele processen zijn te onderscheiden en in hoeverre hebben deze invloed gehad op de bewoningsgeschiedenis en vondstcontexten? Proefsleuf 1 aan de westzijde van de nog bestaande boerderij is in grote delen van het vlak verstoord door vergravingen vanuit het maaiveld. Mogelijk dat deze vergravingen toe te schrijven zijn aan het gebruik van het boerenerf.
9.
Wat is de fysieke kwaliteit van de aangetroffen archeologische waarden (gaafheid en conserveringsgraad)? Hoewel de stratigrafische opbouw van de bodem grotendeels intact is, zijn slechts enkele sporen aangetroffen. De fysieke kwaliteit van het anorganisch vondstmateriaal is fysiek van goede kwaliteit. Organische vondsten zijn niet aangetroffen. De ligging van het plangebied zorgt voor droge omstandigheden waarbij het grondwaterniveau vrijwel altijd laag is (geweest). Organisch materiaal zal in deze droge zandgronden zijn verteerd.
10. Wat is de inhoudelijke kwaliteit van de aangetroffen archeologische waarden (zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde)? Inhoudelijk gezien levert dit plangebied weinig informatiewaarde. Akkerlagen en diens (relatief recent) vondstmateriaal zijn beslist geen zeldzaamheid.
17
7.
Conclusies, waardestelling en advies
Conclusies Op basis van het proefsleuvenonderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden: Het plangebied is landschappelijk gesitueerd te midden van grofzandige afzettingen in de Peelhorst in het Zuid-Nederlandse dekzandgebied. De bodemopbouw is vrijwel intact aangetroffen, met restanten van een basketpodzol. Binnen de grenzen van het plangebied zijn beperkt gebruikssporen aangetroffen. Waardestelling De waardestelling zoals voorgeschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.3) gebeurt op drie niveaus: belevingswaarde, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit (tabel 2). De eerste is niet van toepassing, omdat de vindplaats niet bovengronds zichtbaar is. Alleen de laatste twee niveaus zijn op dit onderzoek van toepassing. De fysieke kwaliteit is gebaseerd op de conservering en gaafheid van de aangetroffen archeologische resten. De conservering geeft aan in hoeverre de resten behouden zijn, de gaafheid in hoeverre de vindplaats nog compleet is. De beoordeling is voor zowel gaafheid als conservering: drie punten voor hoge, twee punten voor middelhoge en één punt voor lage kwaliteit. Op het selectiecriterium ‘gaafheid’ scoort de vindplaats laag. Weliswaar is de archeologisch interessante bodem intact, slechts een beperkt aantal archeologische sporen zijn aangetroffen. De fysieke kwaliteit van de aangetroffen grondsporen is af te meten aan de mate van conservering van de grondsporen zelf en aan de hierin aangetroffen vondsten en botanische resten. Tijdens het verdiepen zijn aardewerkfragmenten aangetroffen van goede kwaliteit, mede dankzij hun relatief recente datering. Organische resten, zoals archeozoölogsiche en paleo-botanische resten, zijn niet aangetroffen. De waardering van beide fysieke kwaliteitscriteria is in totaal 3 van de 6 mogelijke punten. De aangetroffen resten worden vervolgens getoetst op inhoudelijke kwaliteit. Het gaat hierbij om de zeldzaamheidswaarde, de informatiewaarde, ensemblewaarde (of contextwaarde) en de representativiteit. Ook hier geldt: drie punten voor een hoge, twee punten voor een middelhoge en één punt voor een lage beoordeling. Voor dit onderzoek geldt een lage waardering voor alle vier de beoordelingspunten ten behoeve van de inhoudelijke kwaliteit, resulterend in een lage score: in totaal 4 van de 12 mogelijke punten. De greppel die is aangetroffen is geen zeldzaamheid en voor een hogere waarde wat betreft de informatiewaarde, dan wel de ensemblewaarde, zijn er te weinig andere archeologische indicatoren aanwezig.
18
Tabel 2: Waardestelling volgens Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (versie 3.3).
Waarden
Criteria
Scores Hoog
Beleving
Schoonheid Herinneringswaarde
Fysieke kwaliteit
Gaafheid Conservering
Inhoudelijke kwaliteit
Midden
Laag
Wordt niet gescoord Wordt niet gescoord 1 2
Zeldzaamheid
1
Informatiewaarde Ensemblewaarde Representativiteit
1 1 1
Selectieadvies Het archeologische niveau is binnen het plangebied goed bewaard gebleven, getuige de aanwezige greppel. Het beperkt aantal sporen dat is aangetroffen in combinatie met de lage waardering dat het onderzoek scoort, geeft geen reden voor een archeologisch vervolgtraject. Hier hoeft geen nader veldonderzoek aan plaats te vinden. Wij adviseren dat het terrein daarom kan worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling met dien verstande dat de uitvoerder van de grondwerkzaamheden volgens de Monumentenwet verplicht is om eventuele vondsten te melden bij de bevoegde overheid, in deze de gemeente Uden.
19
Geraadpleegde bronnen Archeologische kaarten en databestanden: Archeologisch Informatie Systeem II (Archis2), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007. Archeologische Monumenten Kaart (AMK), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007. www.ahn.nl www.watwaswaar.nl Literatuur: Berendsen, H.J.A., 2008a. De vorming van het land, Assen (Fysische Geografie van Nederland). Berendsen, H.J.A., 2008b. Landschappelijk Nederland, Assen (Fysische Geografie van Nederland). Coolen, J., 2008. Onderzoeksgebied Velmolen-Oost, gemeente Uden. Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (karterende fase). RAAP-rapport 1586. Hakvoort, A., 2015. Programma van Eisen Uden, Morgenweg 45. Gemeente Uden (Noord-Brabant). Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. Proefsleuven, Utrecht. Nales, T., 2015. Uden, Morgenweg 45. Gemeente Uden (Noord-Brabant). Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (IVO; karterende fase), Utrecht (Transectrapport 595).
20
Bijlage 1: Allesporenkaart
21
Bijlage 2: Allesporenkaart proefsleuf 1
22
Bijlage 2: Allesporenkaart proefsleuf 2
23
Bijlage 3: Archeologische periode-indeling voor Nederland (conform ABR) Periode
Deel-/subperiode
Van
Tot
Nieuwe Tijd
Nieuwe Tijd C Nieuwe Tijd B Nieuwe Tijd A
1850 na Chr. 1650 na Chr. 1500 na Chr.
heden 1850 na Chr. 1650 na Chr.
Middeleeuwen
Late Middeleeuwen B Late Middeleeuwen A Vroege Middeleeuwen D Vroege Middeleeuwen C Vroege Middeleeuwen B Vroege Middeleeuwen A
1250 na Chr. 1050 na Chr. 900 na Chr. 725 na Chr. 525 na Chr. 450 na Chr.
1500 na Chr. 1250 na Chr. 1050 na Chr. 900 na Chr. 725 na Chr. 525 na Chr.
Romeinse Tijd
Laat-Romeinse Tijd B Laat-Romeinse Tijd A Midden-Romeinse Tijd B Midden-Romeinse Tijd A Vroeg-Romeinse Tijd B Vroeg-Romeinse Tijd A
350 na Chr. 270 na Chr. 150 na Chr. 70 na Chr. 25 na Chr. 12 voor Chr.
450 na Chr. 350 na Chr. 270 na Chr. 150 na Chr. 70 na Chr. 25 na Chr.
IJzertijd
Late IJzertijd Midden-IJzertijd Vroege IJzertijd
250 voor Chr. 500 voor Chr. 800 voor Chr.
12 voor Chr. 250 voor Chr. 500 voor Chr.
Bronstijd
Late Bronstijd Midden-Bronstijd B Midden-Bronstijd A Vroege Bronstijd
1100 voor Chr. 1500 voor Chr. 1800 voor Chr. 2000 voor Chr.
800 voor Chr. 1100 voor Chr. 1500 voor Chr. 1800 voor Chr.
Neolithicum
Laat-Neolithicum B Laat-Neolithicum A Midden-Neolithicum B Midden-Neolithicum A Vroeg-Neolithicum B Vroeg-Neolithicum A
2450 voor Chr. 2850 voor Chr. 3400 voor Chr. 4200 voor Chr. 4900 voor Chr. 5300 voor Chr.
2000 voor Chr. 2450 voor Chr. 2850 voor Chr. 3400 voor Chr. 4200 voor Chr. 4900 voor Chr.
Mesolithicum
Laat-Mesolithicum Midden-Mesolithicum Vroeg-Mesolithicum
6450 voor Chr. 7100 voor Chr. 8800 voor Chr.
4900 voor Chr. 6450 voor Chr. 7100 voor Chr.
Paleolithicum
Laat-Paleolithicum B Laat-Paleolithicum A Midden-Paleolithicum Vroeg-Paleolithicum
18.000 BP 35.000 BP 300.000 BP -
8.800 voor Chr. 18.000 BP 35.000 BP 300.000 BP
24