Stage Bart Wijnands _ __
Bureau B.M.G.T.
. . . . . . . . . ··Sl'AG~RSLA~······. ·• · · · · ·
. ·()u~e~DOM~ER~~~~E~bE·.·.•··i.·< .
ci~,tt::~:t:~I~i/ .~. aart~nd8/·
1
Stage Bart Wijnands
o
Bureau B.M.G.T.
SamenvaHing
Ooel van de stage is het toegankelijker maken van het onderzoek naar ouderdom-gerelateerde veranderingen aan het bewegingsapparaat met het oog op toepassing in ergonomische richtHjnen. Hlertoe zijn interviews gehouden met onderzoekers. In hoofdstuk 3 wordt een kader gegeven. dat bij het onderzoek als handvat is gehanteerd. In hoofdstuk 4 wordt een overzicht gegeven van de mogelijke onderzoeksvormen. Daarbij worden twee 'dimensies' gebruikt: het niveau van detaillering en het tijdsaspect (1ongitudinaal vs. cross-sectioneel). In hoofdstuk 5 wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste veranderingen aan het bewegingsapparaat. die optreden met het toenemen van de leeftijd. Deze worden opgespHtst naar de verschillende onderdelen van het kader uit hoofdstuk 3. In hoofdstuk 6 worden conclusies getrokken waarbij een splitsing in korte en lange termijn behoeften. en een suggestie wordt gedaan voor een passende onderzoeksvorm. De belangrijkste conclusie hierbij is, dat de ouderdom-gerelateerde veranderingen ean sterk individueel bepaald uralder hebben.
2
Bureau 8.M.G.T.
Stage eart Wijnands
1
Jnhoudsopgave
o
Samenvatting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
2
1
Inhoudsopgave ....................................................
3
2
Inleiding ...................... , . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
4
3
Het kader ........................................................
5
4
Onderzoeksopzetten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
8
4.1
Detijd ....................................................
8
4.2
Het niveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 11
5
6
7
Ouderdomsveranderingen . . . . . . . . . . . . . . ..
............................ 14
5.1
Het multi-body systeem ........................................ 14
5.2
Het spiersysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 15
5.4
Het cognitieve systeem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 15
5.5
Het cardio-respiratiore systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 16
5.6
Aigemene trends ............................................. 16
Suggestie voor onderzoeksopzet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 18 6.1
Korte-terrnijn behoefte ..............................,.......... 18
6.2
Oe lange-termijn behoefte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 18
6.3
Samenvatting behoeften ...... ................................. 19
Referenties ............ .................. ....................... 20
BIJLAGE: MEMO'S . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
3
Bureau B.M.G.T.
Stage Bart Wiinands
2
Inleiding
Ais doel voor daze stage is geformuleerd: Maak het onderzoek toegankelijker naar leeftijd-gerelateerde veranderingen, op functioneel niveau, van het bewegingsapparaat. Dit met als uiteindelijke bedoeling, dat de resultaten van zo'n onderzoek made te gebruiken zijn in de ergonomie. De achtergrond van dit doel is als voigt. De bevolking vergrijst, waardoor de ouderen een steeds belangrijkere groep gaan vormen. Ook de techniek zal hier op in moeten spelen. Het praduktontwerp en de 'werkplek' van een oudere vragen om andere richtlijnen en normen dan die van een jongere. De bestaande ergonomische richtHjnen zijn achter op de gemiddefde werknemer gebaseerd. Het is dus noodzakefijk te onderzoeken welke veranderingsprocessen er optreden als men ouder wordt. Hoewel het bewegingsapparaat (zelfs van de jongere) nog een relatief onbekend gebied is, is het toch zinvol om daze veranderingen te bekijken. Enerzijds orndat de ouderen zo'n grote groep zijn. dat men eigenUjk niet meer kan spreken van een afwiJkende groep. Anderzijds orndat de normen en richtnjnen in de praktijk. nadig zijn en men beter kan handelen vanuit een beperkt inzicht, dan vanuit geheeJ ontbrekend inzicht.
Er moet dus een inventarisatie gemaakt worden van wat er al bekend is. Daarbij moaten mogeHjke opzetten voor een onderzoek aangegeven worden. Om dit te bereiken zijn persoonlijke gesprekken gevoerd
met verschiUende
onderzoekers en is het literatuur geraadpleegd (zie referenties).
4
3
Het kader
Het bewegingsapparaat is een complex systeem met veel onderdelen. Niet aileen de spieren, batten en gewrichten behoren hiertoe, maar ook de fongen, het motorische zenuwstelsel, het hart en de bIoedsomloop [1,16]. Het omvat dus bijna het volledige Hchaam. Om het overzicht te behouden,
moet er een onderverdeftng binnen het bewegingsapparaat gehanteerd worden. Er bestaan echter verschillende verdefingen: Animaall Vegetatief. Mentaal! Fysiek. Perceptief I Cognitief I Motorisch. Uchaamscompositie en -structuur! Neuro-Musculair I Cardio-Respiratoir [1,16]. Passief I Actief I Sturend systeem. AI deze verdelingen hebben hun fundie. Ze worden dan ook vaak door elkaar gebruikt. Om een
overzicht te krijgen over de verschillende verdelingen, is geprobeerd een model van het bewegingsapparaat te maken, waarop deze verdelingen geprojecteerd kunnen worden. Het model is ontstaan door naar het Hchaam te kijken door een bril van een meet- en regeltechnicus (afbeelding 1). De toefichting voigt hieronder.
..... .... -,...... -- .._l1li., ·~···III.1e1n.M'
Albeelding 1 Het lichaam wordt beschouwd als het te besturen proces, met als proces-uitgang varia belen als verplaatsingen, snelheden, versnellingen en krachten. Met het 6chaam wordt hier dan bedoeld de
5
Bureau B.M.G.T.
!Stage Bart Wijnands
structuur en compositie. Het proces dat bestuurd moet worden is dus een zgn.'Multi-Body-Systeem' (M.B.S.). De werkelijke toestand (TwerkelijJ, waarin het lichaam zich bevindt, wordt met behulp van sensoren waargenomen: het perceptief systeem
(Pl. Cit levert een waargenomen toestand
op
(Twaargenomenl. Binnen het cognitieve systeem (C) wordt deze toestand vergeleken met de gewenste
toestand (TgewemJ. Deze wordt aangeleverd door de hogere cognitieve processen. Hoe deze wens of
wil tot stand komt speelt hier geen rol, we beschouwen het als een gegeven ingang. De uitgang van het cognifieve systeem wordt gevormd door de stuursignalen, die via de zenuwen naar de juiste spieren gestuurd worden. Deze spieren vormen de actuatoren, die de krachten en verplaatsingen leveren waarmee ons M.B.S. in beweging wordt gezet. De krachten en verplaatsingen van de verschillende spieren zijn echter niet aneen afhankefijk van de stuursignalen, maar ook van de hoeveelheid energie, die ze aangeleverd krijgen. Oeze energietoevoer wordt verzorgd door hat hart en de longen. De spieren staan via de bIoedsomloop in een kring met de Iongen (of respiratior systeem) en het hart (die samen met de bIoedsomloop hat cardio-vasculaire systeem vormt). Hiermee is het plaatje van figuur 1 compleet.
Hieronder staan de verschillende verdeHngen op het bovenstaande model geprojecteerd.
Afbeelding 2a
Afbeelding 2b
Afbeelding 2c
Albeelding 2d
6
Albeelding 2e Hiermee is het kader gegeven. In een van de volgende hoofdstukken zal nader ingegaan worden op de verschillende veranderingen van het systeem, waarbij het beschreven model weer als leidraad wordt gehanteerd.
7
4
Onderzoeksopzetten
De ouderdom-gerelateerde veranderingen vertonen een grote spreidlng [o.a. 5,10, 17,20}. Enerzijds zijn er verschillen tussen individuen: de inter-indMduele versehillen. De veranderingen gaan nlet bij ledereen even snel en beginnen nlet op hetzelfde moment. Anderzijds zijn er de verschillen binnen &en en dezelfde persoon: de intra-individuele verschillen. Ais bijvoorbeeld de ene spier 30% in kracht aehteruit gegaan is, hoeft dat nog niet voor de andere spieren te gelden [o.a. 3,4.191. Verschillen van de eerste soort kunnen onder andere verklaard worden door verschillen in leefwijze, -omstandigheden en levensgebeurtenissen (Biological Ufe Events, B.l.E.
[~.a.
13,15]). Spreiding
binnen een persoon kan verklaard worden door verschillen in training en gebruik van de verschillende onderdelen van het bewegingsapparaat en tijdsaspecten als gevofg van ritmes (bijv. :daglnaeht; maandeUjkse eyelus).
Mensen verschillen al als ze geboren worden, maar die verschillen nemen dus aileen maar toe als de leeftijd vordert. Cit heeft ook zijn invloed op de manieren van onderzoeken. Er bestaat immers niet zoiets als een stereotiepe bejaarde en vergaande conclusies op basis van gemiddelden moeten
met enige seepsls worden bekeken. Er zullen nu een aantal verschillende opzetten bekeken worden, met de bijbehorende voor- en nadelen. Er zijn globaal twee parameters die kunnen vari6ren: de tijd [6,16] en het niveau van detail/ering 17, 19].
4.1
De tijd
Wat de tijd betreft zijn er globsal twee mogelijkheden: 1
De eerste mogefijkheid is het cross-sectioneel of doorsnede onderzoek. men neemt een steekproef uit de volledige bevolking en vergeBjkt de verschillende leeftijdsgroepen met elkaar. Uit deze verschillen leidt men dan de 'veranderingen gerelateerd aan ouderdom' af. Cit zijn dus altijd gemiddelden met de bovengenoemde problemen. Deze gemiddelden zijn
wei uitstekend geschikt om een snelle afschatting te maken. 2
De tweede mogelijkheid is het Iongitudinaal onderzoek. Herbij voigt men een steekproef van personen uit een bepaalde leeftijdsgroep over een langere tijd (vele jaren). Blj deze methode kan men individuele veranderingen bekijken.
8
Eventueel zou men nog als derde mogelijkheid een tussenvorm kunnen nemen: 3
Een onderzoek waarbij men meerdere groepen voigt en steeds om een bepaalde periode weer een nieuwe groep van de bepaalde beginleeftijd werft.
De voor- en nadelen van de eerste twee methoden (die van de derde kan men hieruit afleiden) zijn in de volgende tabel weergegeven [6}: Cross-sectioneel
longitudinaal
Daze methode !evert refatief snel
Deze vorm vergt een lange aanloop
resultaten op en is daarom geschikt
periode, hat duurt vaak jaren voordat
voor een afschatting van de
men genoeg gegevens heeft om ook
veranderingen die men kan
maar iets te publiceren.
verwachten.
*
Aileen gemiddelde veranderingen
*
Men kan nasst de gemiddelde veranderingen ook de individuele
kunnen waargenomen worden.
veranderingen waarnemen, waardoor men misschien verbanden ken ontdekken.
*
Sr is geen onderscheid waameembaar
Men heeft niet te maken met periode-
tusseh de veranderingen als gevolg
effecten, aileen maar met leeftijd-
van ouderdom en die als gevolg van
effecten. Bij de mengvorm (methode
de periode waarin men geleefd heeft.
3) kan men ook de periode effecten waamemen, los van de leeftijdeffecten .
...
...
Men heeft bij deze vorm geen last van
Omdat de deelnemers meerdere
het 'tesl- of Hawthome-effect': dat de
malen aan het onderzoek deelnemen,
deelnemers baat hebben gehad bij de
ken het zijn dat de resultaten hierdoor
deelname.
beTnvloed worden. De deelnemers kunnen ervaren in de test worden .
...
...
Van de deelnemers wordt slechts een
Men meet de deelnemers over
maal deelname verwacht. waardoor
langere tijd volgen. Hierdoor kan het
men geen last heeft van uitvallers.
gebeuren dat mensen gedurende het
Hooguit een selectieve weigering kan
onderzoek uitvallen. Oit heeft een
de resultaten bei·nvloeden.
naderlge invloed op de resultaten.
9
Stage Bart Wijnands
*
Bureau B.M.G.T.
*
De steekproef is vrij gemakkelijk
De steekproef bRjft over een lange tip
representatief voor de maatschappij te
geHjk. terwijl de maatschappij kan
kiezen.
veranderen. Hierdoor kan de steekproef minder representatief worden.
*
*
De metingen zijn onafhankelijk.
De metingen zijn njet onafhankeUjk, de meetfouten zijn gecorreleerd. Hierdoor kan het effect van 'regressie naar het gemiddelde' optreden.
*
Men heeft te maken met een, met de
In de loop van het onderzoek zljn
leeftijd toenemend, aantal 'elite'·
populatieveranderingen als gevo!g van
overlevenden. Dit kan leiden tot een
sterfte ook waar te nemen.
onderschatting van de veranderingen.
*
Er is geen informatie over het verleden
*
Men voigt een groep, dus er is
aanwezig, waardoor er ook geen
informatie over het verleden. Cit
conclusies voor de toekomst te geven
maakt het beter mogelijk om
zijn.
voorspellingen voor de toekornst te doen.
Het valt op dat er een zekere symmetrie bestaat tussen deze twee vormen van onderzoek. D.Deeg
(61 beschrijft het verband als voigt:
A=P-C Waarbij:
A=Age P=Period of time C=birth Cohort (cohort=steekproefgroep)
Bij cross-sectioneel onderzoek wordt P constant gehouden en bij Iongitudinaal onderzoek wordt C constant gehouden. Er zijn drie variabelen, dus men kan wei sen variabele constant houden, maar dan is het geheel nog steeds ongedetermineerd. Uit dit idee is de derde methode, de mengvorm, ontstaan. Hierbij worden twee variabelen gecontroleerd gevaneerd, waarbij de derde wordt bekeken. Deze methode wordt oak wei het sequentieel ontwerp genoemd. Het hierboven beschreven verband komt niet voort uit een algemene consensus. Het is 8en altematiet dat wei degeHjk ter dlscussie staat. Zo zijn er ook onderzoekers, die van mening zijn dat het geheel wei degeHjk gedetermineerd is als men een vanabele constant houdt.
10
Bureau B.M.G.T.
Stage Bart Wijnands
4.2
Het niveau
Wat het niveau van detaillering betreft kan de onderzoeker twee kanten op: 1
Hij kan op een gedetailleerd niveau beginnen en van daaruit proberen de resultaten naar een meer globaal niveau te vertalen: de opwaartse methode.
2
Hij kan onderzoek doen wat de veranderingen op een globaal niveau zijn en vervolQens kijken welke veranderingen op een meer gedetailleerd niveau hier de oorzaak van zijn: de neerwaartse methode.
In de doelstelling is gesteld dat we de veranderingen op een functioneel niveau willen onderzoeken. Hierbinnen kan echter nog steeds het bovengenoemde onderscheid worden gemaakt. Men kan namelijk als functioneel niveau nemen: de kracht van een spier, de range van een gewricht, etc.; maar echt functioneel is eigenlijk het niveau van de dagelijkse handelingen. Bij een dagelijkse handeling spelen meerdere spieren gewrichten en andere onderdelen van het bewegingsapparaat een rol. De hier beschreven situatie is in de afbeelding hieronder weergegeven.
Oagelijkse handelingen (aankleden, lopen, afwassen, etc.)
Vertaalslag Variabelen
(kracht v.e. been . . of armspier, range v.d. schouder, etc.)
Afbeelding 3
11
De voor- en nadelen zijn aangegeven in de volgende tabel: NEERWAARTSE METHODE ."
OPWAARTSe METHODE
*
Meer de aanpak van de (werkplek·)
Meer 'exacte' technisch
ergonomie (taak-. situatie., mens-
wetenschappelijke aanpak, minder
analyse), wat gunstig kan zijn voor de
gebruikeUjk binnen de ergonomie.
acceptatie van de voortvloeiende normen door ergonomen. ."
."
Niet elke veranderende variabele hoelt
tot een
probleem in het dagelijks leven
Men onderzoekt de veranderingen, niet de problemen (die komen pas tevoorschijn bij de vertaalslag).
te leiden. Hierdoor zou deze methode misschien efficiinter tot de aanpak van de problemen kunnen leiden. ."
."
In de (werkplek-)ergonomie heelt men vaak te maken met een herhaalde
De te onderzoeken variabele is vaak eenvoudiger te definiiren.
beweging en enkele dUidelijk aanwijsbare knelpunten. Oit is bij het bestuderen van Ouderen minder het geval. Oaarom is het waarschijnHjk moeilljker om representatieve problemen aan te wijzen. ."
."
Het is moeilijk om dagelijkse
Voor het meten van een bepaalde
handelingen te standaardiseren. Ais
variabele kan men afspraken maken
men dit toch probeert loopt men het
over de meetwijze. De procedure
gevaar dat men verder van de
feent zich waarschijnlijk beter voor
werkelijkheid at komt te stun.
een standaardisatie dan die van het onderzoek naar dagelijkse handelingen.
Door het grate aantal handeingen en variabelen, die bij ouderen meespelen. wordt het aantal richtJijnen oak erg groot. Men ontkomt echler niet aan specifieke (dus een groot aanta~ richtMjnen, omdat anders de spreiding van de resuttaten groot wordt. Categorisering is dus een noodzaak [o.a.
7,1',19J. globaal kan men de verschillende opzetten in de volgende matrix weergeven: De twee cross-sectionele varianten worden het meest toegepast.
12
Bureau B.M.G.T.
Stage Bart Wijnands
Afbeelding 4 Cross-sectioneeVneerwaats: Oeze methode is erg gebruikelijk in de {werkptek-)ergonomie. Eerst worden de handefingen In kaart gebracht, dan Wordt gekeken welke factoren de knelpunten vormen en vervolgens worden er oplossingen gezocht. Oeze methode is sterk gericht op practische oplossingen voor problemen bij alledaagse handelingen. Cross-sectioneeVopwaarts: Oeze methode komt met name in de bewegingswetenschappen voor. De verandering van (evt. samengestek:Je) variabelen wordt onderzocht. weama bekeken wardt hoe dit ingrijpt op het degeHjks leven. De twee longitudinale varianten zijn minder gebruike6jk, omdat Iongitudinaal onderzoek duur is (m.n. in de aanloopfase) en een hele eigen organisatie v~~r lange tijd nodig heeft [6]. LongitudinaaVneerwaarts: Oit is, van deze twee, de meest gebruikte variant. Omdat van tevoren niet bekend is welke variabelen van belang zijn, neemt men zo'n breed mogelijk gebied. Men kan namelijk niet het risico Iopen een belangrijke variabele te missen. Met deze variant is het mogeHjk om individuele veranderingsprocessen te onderzoeken en daarmee verbanden te ontdekken. Periode-invloeden kunnen niet bepaald worden [6]. longitudinaaVopwaarts: Vanwege de bovengenoemde bezwaren wordt deze variant met veel gebruikt. De twee sequentiile varianten komen zelden veor. Ze zouden waarschijnlijk wei de meeste inzicht verschaffen, omdat ook de periode-effecten onderscheiden kunnen worden. Ze zijn echter duur en wagen om een stabiele financiering en organisatie, omdat de aanloopfase lang is.
- - - - - - ,-----,--- - - - - , - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
13
5
Ouderdomsveranderlngen
Om de ouderdom-gerelateerde veranderingen nader te bekijken, wordt de indeling gebruikt volgens het schema dat in het kader gegeven is. Het valt op dat het bewegingsapperaat zo ongeveer het gehele Ichaam omvat. Oil geeft meteen het probleem aan. Het bewegingsapparaat is erg complex en bevat een groot aantaf onderdelen, die eigenfijk niet los van elksar gezien kunnen worden. Het is niet moge6jk om een onderdeel te !soleren zonder gevolgen voor het gehele systeem [12].
5.1
Het multi-body systeem
De structuur en het gewicht van het lichaam hebben een belangrijke lnvloed. Met de spieren moeten immers de massa's van de verschiHende fichaamsdelen versneld of veJtraagd worden. Oil levert de uiteindelijke belasting van het bewegingsapperaat op. De gewichtsopbouw verandert bil het ouder worden. De vetweefsels nemen vaak in gewichtsaandeel toe. Andere weefsels nemen globaal in gewichtsaandeel af [o.a. 1,3}. Het vermogen om water vast te houden vermindert [3}. De totale hoeveelheid bot neemt at. Hierdoor neemt de sterkte van het bot at. Het bot verfiest door de ouderdom ook aan elasticiteit. Hiermee worcft vaak het verhoogde aantal botbreuken onder ouderen verklaard. Met dit soort conclusies moet men wei voorzichtig ziJn. De breuken vinden meestal plaats door een val en de reden zou dus ook de verminderde stabifiteit kunnen zijn [11]. De elasticiteit van de pezen neernt gemiddeld af. Ais gevolg van ouderdom of ziekte kan de bewegingsruimte van een gewricht verminderen. De gewrichten bestaan zelf ook weer uit verschillende onderdelen. Een verandering van de bewegingsruimte kan dus verschillende oorzaken hebben. Het meest voorkomende probleem aan de gewrichten is reuma. Het eigenlijke reuma is een ontsteking van het gewrichtskraakbeen. Oil is dus een ziekte en geen normate ouderdomsverandering. Wei een veel voorkomende ouderdomsverandering, die (onterecht) oak vaak reuma genoemd wordt, is de slljtage van het kraakbeen [11}. Oft kan veel piJn tot gevolg hebben. Ook kunnen de kspsels in elasticiteit verminderen, waardoor de bewegingsrange beperkt wordt.
- - - - - - - - - - - _ _-_._._-----...
14
5.2
Het spiersysteem
Net als de botten nemen ook de spieren in gewieht af. Oit heeft een vermindering van de kraeht tot gevotg. Met name het aantal type II vezels (snelle vezels) neemt aft waardoor de spieren minder snel worden. Niet aile spieren verminderen even veel. Spieren die veel gebruikt worden blijven langer in een goede conditie. Training blijkt een goed resultaat te hebben. De trainbaarheid neemt wei af, maar bHjft aanwezig [o.a. 1.3}.
5.3
Hat perceptieve systeem
Ais gevolg van ouderdom gaan de verschillende onderdelen van het perceptieve systeem achteruit. Het sterkst geldt dit voor het gehoor en het zieht, het minst voor reuk en smaak. De leeftijden waarbij gemiddeld een significante aehteruitgang kan worden waargenomen, staan weergegeven in de volgende tabel [bron: 171: FUNcnE
LEEFT1JD VAN GEMIDDELDE SIGNIFICANTE AFWI_tKlNG [171.
Zien
50
Horen
40
Voelen
55
Proeven
55-59
Ruiken
Na 70
5.4
Het cognitieve systeem
Het zenuwstelsel vertoont bij ouderen vee I veranderingsversehijnselen. Oit geldt vooral voor de hersenen, de periferie speelt een minder belangrijke rol. In de hersenen neemt het aantal cellen en
het aantal verbindingen tussen zenuwcellen af. De weg die afge/egd moet worden voor bepaalde informatie de juiste plaats bereikt. wordt hierdoor langer. Ook de efficiency, waarmee de prikkels geleid worden. neemt af. Het energieverlies (dus informatie-verlies) in de zenuwen wordt hoger. De hersenen worden dus trager. In het dagefijks leven merkt men dit door een aantal problemen: -Men kan moeitijker complexe bewegingen maken. De hersenen kunnen nlet snel genoeg de stuursignalen bepalen om de verschillende bewegingen op elkaar af te stemmen. Oit heeft ook gevolgen voor de houding en het evenwieht. -Men is eerder afgeleid. Men kan de aandacht maar bij een ding tegelijk houden. 15
Stage Bart Wijnands
Bureau B.M.G.T.
-Men kan moeilijker iets nieuws leren. Dingen die al sinds lange tijd in het geheugen Hggen opgeslagen (ervaring) kunnen nog wef vaak goed worden gebruikt. Net als bij de spieren neernt de trainbaarheid van het zenuwstelsel af. Training blijft echter weI mogelijk [o.a. 5.13,15,20}.
6.5
Het cardio-respiratiore systeem
De homeostase in het lichaam
moet in stand gehouden worden. Hierdoor krijgt het achterliggende
systeem niet de gelegenheid om veel te veranderen. De zuurstofopnarne in
rust neemt maar weinig
at. De maxirnale zuurstofopname (V02max) neemt wei af. Dit lijkt vooral veroorzaakt te worden door de vermindering van de Ifcardiac output". ottewel de bloeduitstroom van het hart. De weerstand van het peritere vaatbed neernt toe. De vaten nernen af in elasticiteit en de doorbloeding van het weefsel vermindert. Dit heett een hogere bIoeddruk tot gevolg. Door de vermindering van de maximale zuurstofopname kunnen ouderen minder inspanning leveren. De trainbaarheid van hart en longen vermindert. maar bRjft weI aanwezig (net als bij de spieren) [o.a. 1,10}.
5.6
Algemene trends
Veel veranderingen aan het bewegingsapparaat vertonen een
t
verloop, zoals in afbeefding 5 getekend staat [1]. De onderste lijn geeft het verloop voor een ongetraind iemand en de bovenste
- - - - kritiSdi8 WUrde -
die voor een getraind persoon. De
!
top ligt rond de 25 Ii 30 jaar. Uit de grafiek blijkt dat door training de kritische waarde voor een
25\30 Jr.
bepaalde variabele pas op een
leeftijd'"
fatere feeftijd bereikt wordt. lemand die in zijn leven altijd
AfbeekIing 5
actief is geweest, zal dus langer zelfstandig kunnen blijven functioneren.
De veranderingen treden op bij veel verschillende onderdelen van het bewegingsapparaat. De functionele achteruitgang als gevolg van de combinatie van veranderingen is echter niet gelijk aan
16
--~
-----;----
Stage Bsrt VViinanda
----------------:--~=
Bureau B.M.G.T.
de sam van de verschillende achteruitgangen [10]. De sam van een aantal betrekkefijk kleine veranderingen kan namelijk een veel grotere functionele achteruilgang
tot gevolg hebben. Zo kan
het zijn dat een tamelijk fichte achteruitgang van het gehoor, gecombineerd met een verminderde informatieverwerkingssnelheid in de hersenen, resulteert in een emstige slechthorendheid. Hier moet een onderzoeker rekening mee houden.
17
--------;-------------------=-::-;;7.-;:;-:;:~MlLB8rt
6
Bureau B.~.G.T.
Wilnende
Suggestie voor onderzoeksopzet
Er zijn met betrekking tot het bewegingsapparaat globaal twaa behoaften Ie onderscheiden. Op de Korte !ennijn is er behoalte aan richtlijnen en normen voor oueleren, waarbij men genoodZaakt is om uil te gaan van de beperlde kennis, die aanwezig is. Op de lange lenni)n is er behoafte aan een grotere kennis en begrip van het bewegingsapparaat in het algemeen. Deze twee behoalten vragen ook om twaa verschiflende aanpakken.
6.1
Korte-termijn behoafte
Oeze behoelte is ean van de uitgangspunten. Oe normen en richtliinen worden immers in de doelstelHng vernoamd. Longitudinaal onderzoek valt vOOt dit doal af als optie. vanwege de lange tijd tot de eerste resultaten (zie hoofdstuk 3). Bii het bepalen van normen en richtlijnen zal men zljn toavlucht moaten zoaken tot crOSlMleCtioneel onderzoak. AIs ouderen problemen hebben, dan bevinden die zlch op het nlveau van de dageUjkse handeUngen en nlet (althans, niet direct) op het nlveau van de variabelen. Om een voorbeeld te noemen: een ouelere 281 niet vertellen "Mijn baanstrekkers leveren nag maar sen Kracht van X Newton", maar wei zoiets als "Ik ken mijn steunkausen niel meer aantrekken", Het is bij deze korte term!jn behoalte, met de problemen op het nlveau van de dagelijkse handeHngen, dat de ergonomie de grootste bijdrage ken leveren. AIs men de problemen van oueIeten op relatief karte tenni)n wit aanpakken, zal men op het niveau van de dagelijkse handelingen moeten starten. Niet elke verandering hoaft namelijk tot een probleem !e leiden. Een aanpak van onderaf Ieldt waarschijnnjk minder snel tot werkenjke oplossingen.
6.2
De lange-lenni)n behoefte
De veranderingen, die optreden met toanemende ouelerdom, zijn divers. Meerdere veranderingen !reden tegenjk op, maar niet siles verandert mea en niet alles verandert even snel. Hierdoor levert de bepafing van gemiddelden weinig begrip op van de veranderingsprocessen. Het begrip moet maar gezocht worden in de verbanden tussen de verschillende veranderingen. Hiervoor is het van belang dat het verloop van de veranderingsprocessen gevolgd word!. Hierblj gaat het om indlviduele ontwikkeUngen, die aileen door Iongitudlnaal onderzoek bepaald kunnen worden. Gegevens ult zo'n onderzoek kunnen als ingang worden gebruikt bij een andere belangrijke onderzoeksrichting: de modelvorming. --~--
18
-
- - -.. ~----------
6.3
Samenvatting behoeften
Korte termijn: "cross-sectionefe studie om de capaciteiten (statisch) van de huidige ouderen te bepalen. *ergonomisch onderzoek om de produkt-omgeving van de oudere hieraan aan te passen. Lange termijn: *Iongitudinale studie om de veranderingsprocessen (dynamisch) te bepa\en. "modelvorming om verbanden tussen deze processen te begrijpen.
19
7
Referenties
1
Binkhorst, R.A. & Kemper, H.C.G. (1991). Exercise physiological consequences of the
aging
process. Artikel voor de ERGO-conferentie: The next generation of longitudinal studies of health and aging. Amsterdam.
2
Bult, Po. Sportwijzer voor ouderen. Brochure van de Werkgroep Bewegingswetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen.
3
Costongs, C. & Mercus, P. (1990). Ouderen en beWegen. Eindhoven: Bureau B.M.G.T., Technische Universiteit Eindhoven. rapportnr. .
4
Costongs, C. & Mercus, P.(1991). lnvloed van lichameHjke activiteit og de spierfunctie van ouderen. Eindhoven: Bureau B.M.G.T.• Technische Universiteit Eindhoven, rapportnr. .
5
Craik, F.I.M. & Bosman, E.A.. Age changes in memory. In H.Bouma & J.Graafmans (Eds.), Studies in Health Technology and Informatics. Volume 3: Gerontechnology. Amsterdam: lOS
6
Press. In Press.
Deeg, O.J.H. (1989). Experiences from longitudinal studies of aging. NederJands Instituut voor Gerontologie.
7
Delleman, N.J. (1992). PersoonHjk gesprek. Leiden: Nederlands Instituut voor Praeventieve Gezondheidszorg, T.N.O ..
8
Evers P.H.M. en Snijders M.C.L. (1990). Zichl og evenwicht. Eindhoven: Bureau B.M.G.T., Technische Universiteit Eindhoven, rapportnr. .
9
Evers P.H.M. en Snijders M.C.L. (1991). Onderzoek naar de Drirnaire readies van het progrioceptieve systeem bij een externe verstoring og voetniveau. Eindhoven: Bureau B.M.G.T., Technische Universiteit Eindhoven. rapportnr. .
20
10
Fozard, J.L., Metter, J.E., Baker, G.T., Brant, L.J., & Pearson, J.D.. Physiology of Aging. In H.Bouma & J.Graafmans (Eds.), Studies in Health Technology and Informatics, Volume 3: Gerontechnology. Amsterdam: lOS Press. In Press.
11
Huiskes, (1992). Persoonliik gesprek. Nijmegen: Instituut voor Orthopedie, KathoHeke Universiteit Nijmegen.
12
Janssen, J. (1992). Persoonlijk gesprek. Eindhoven: vakgroep WFW, Facutteit Werktuigbouwkunde, Technische Universiteit Eindhoven.
13
Jolles, J. (1990). Cognitieve veranderingen bij het ouder worden. Maastricht: vakgroep Neuropsychologie en Psychobiologie, Rijksuniversiteit Umburg.
14
Jones, J. Umburg (1991). Mogefijke ontwikkefingen in de gerontologie en geriatrie, gezien vanuit een cognitieve invalshoek. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, nr.22., p.89-91.
15
Jolles, J. (1992). PersoonDik gesprek. Maastricht: Vakgroep Neuropsychologie en Psychobiologie, Rijksuniversiteit Limburg.
16
Kemper, H.C.G. (1992). Persoonliik gesprek. Amsterdam: Vakgroep Gezondheidkunde, Facutteit der Beweglngswetenschappen, Vrije Universiteit en Universiteit van Amsterdam.
17
KonceUk, J.A. (1982). Aging and the product environment. Environmental design series, vol.1.
18
Lemmink K.A.P.M., Brouwer W.H .• Bult P., van Heuvelen M.J.G., Rispens P. (1990). Een fitheidstest voor ouderen. Groningen: Werkgroep Bewegingswetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen.
19
Lemmink K.A.P.M. & van Heuvelen M.J.G. (1992). PersoonHik gesprek. Groningen: Werkgroep Bewegingswetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen.
21
20
Rabbitt, P.. Cognitive changes with age must influence human factors design. In H.6ouma &
J.Graafmans (Eds.). Studies in Health Technology and Informatics, Volume 3; Gerontechnology. Amsterdam: lOS Press. In Press. 21
Werkgroep Bewegingswe1enschappen. Een fftheidstest veor ouderen, beschriJving van een veorlopige test. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
22
Werkgroep Bewegingswe1enschappen (1991). Oe groninger fftheidstest yeor ouderen (G.F.O.l. Groningen: Rijksuniversitelt Groningen.
22
BIJLAGE: MEMO'S
- - -
-
.. --~ ....-
....
23
-
...
~
Stage Bart Wiinands
MEMO bij het gesprek met:
Prof. J.Janssen [12] 7-1-1992 om 9.00 uur T.U.E.
1
Extrapolatie naar afwijkende groepen, zoals ouderen, is pas zlnvol als de normale situatie goed begrepen wordt. Dit laatste is. echter nag lang niet het geval. De bestaande modellen zljn nag zeer eenvoudig van aard en op een bepaalde situatie of belastingstoestand gebaseerd. resultaten zeggen wei iets over deze ene toestand, maar men kan geen voorspellingen doen over andere situaties. Zo zijn er bijvoorbeeld modellen van de rug, die iets zeggen over de belasting van de wervelkolom bij het tillen van een voorwerp dat voor je ligt, maar als dat voorwerp van schuin-voor gepakt wordt, vertiest het model zijn waarde.
2
Wat betreft de veranderingen als gevolg van ouderdom kunnen er wei globsle zaken bepaald worden, maar deze leveren weinig inzicht op in het waarom. Bovendien geeft de interpretatie nag al eens problemen. De conclusies zijn vaak kwatitatief.
3
De kennis van het funktioneren van het totale bewegingsapparaat is tot nu toe nag erg marginaal. Dit heeft ook te maken met de gecompUceerdheid van het systeem. Alles hangt met elkaar samen (verbonden door het zenuwstefsel) en als men een onderdeel weghaalt heeft dit gevolgen voor het gehele systeem. De funktie van de verschillende onderdelen is vaak niet eenduidig. Bij het wegvallen van een onderdeel kunnen taken door andere onderdelen overgenomen worden. Het is dus vaak niet magelijk iets geTsoleerd te bekijken.
4
Het onderzoek naar het gehele bewegingsapparaat zou via twee wegen moeten gaan. Ten eeme moet er gewerkt worden aan de modelvorming. De bestaande modellen voldoen vaak nag lang niet. Op dit gebied is een nag lange wag te gun. Ten tweede zoo er een kennissysteem opgebouwd moeten worden om de kennis en ervaring. die aanwezig is (bij huisarsten. chirurgen. orthopeden, etc.) in kaart te brengen en met elkaar in confrontatie te brengen.
24
Stage Bart Wiinands
MEMO bij het gesprek met:
Prof. Kemper [16] 7-1-1992 om 15.00 uur
A.M.C.
1
Veranderingen in het bewegingsapparaat kunnen opgedeeld worden in veranderingen in: 1 Hat neuro-musculaire systeem 2 Het lichaamsgewicht en -structuur 3 Het cardio-respiratoire systeem De veranderingen bij deze verschillende delen worden behandeld in "Exercise Physiological Consequences of the aging process" (een literatuurstudie).
2
De afname van functies als gevolg van ouderdom kan verminderd worden door middel van training. De trainbaarheid van ouderen neemt wei af, maar blijft aanwezig.
3
Een moeilijk oplosbare vraag is, of de veranderingen die optreden weI werkeHjk een gevolg
zijn van de ouderdom, of van de verminderde activiteit. Om hier een antwoord op te vinden, zou een longitudinaaf onderzoek (mensen volgen over een periode van jaren) met activiteit als parameter moeten pla8tsvinden.
4
Het effect van parameters zoals bij het voorgaande, kan niet bepaald worden door hiervoor twee groepen uit de bevolking te selecteren (bijvoorbeeld een actieve en een niet-actieve groep). Dit zou namelijk het gevaar van zeifs&fectie geven. Zo zou het bijvoorbeeld kunnen zijn, dat de groep niet-actieven minder aelief is, omdat ze zich altijd al minder fit hebben gevoeld.
25
Stage Bart Wijnands
MEMO bij het gesprek met:
Prof. Huiskes [11} -8-1-1992 om 16.00 uur Radboudziekenhuis, Nijmegen
1
Op het gebied van het bewegingsapparaat is nog veel niet bekend, maar dit neemt niet het belang weg van onderzoek naar ouderdomsveranderingen. Artsen, arbeidsinspecties, etc. moeten nameHjk wei beslissingen maken over wat personen nog mogen doen, en wat niet. Enige kennis is hierbij dan wei belangrijk.
2
Normen zijn bedoeld om schade te voorkomen. Het doel is dus om een relatie te vinden tussen functionele taak en schade. Hiertoe kan men \wee wegen nemen: - epidemiologische relatie ( statistiek ) - Mechanische relatie Epidemiologische onderzoeken zijn wellastig uit te voeren, omdat men een greta groep gedurende lange tijd moet volgen. St,atistisch onderzoek moet op een mechanische relatie duiden.
3
Normen komen tot stand uit consensus binnen een normcommissie. Ze zijn dUs gebaseerd op meerdere onderzoeken en belangen.
4
Het probleem bij normen is dat ze voor aile personen gebruikt worden en gebaseerd zijn op een gemiddelde. Oit levert problemen op, omdat er zoveel verschillen tussen individuen zijn. Oit probleem zou gedeelte6jk verkleind kunnen worden door een opdeling in categorie6n. Bijvoorbeeld, als men een relatie zou kunnen vinden tussen de stabiliteit ( laksiteit ) van het kniegewricht en kniebandscheuring, dan zou men verschillende norman kunnen hanteren voor mensen met een hoge of lage kniestabiliteit.
5
Blj het onderzoek naar ouderdomsveranderingen zou het misschien verstandig zijn om zich te richten op een bepaalde afwijking. in plaats van op een bepaald onderdeel.
26
Stage Bart Wiinands
MEMO bij het gesprek met:
Prof. J.Jolles [15] 14-1-1992 om 11.00 uur Biomedisch Centrum, Maastricht
Dhr.Jolles is professor aan de afdeling neuropsychologie en psychobiologie van de Rijksuniversiteit Umburg. Hij onderzoekt geheugenstoornissen als gevolg van ouderdom, zowet bij proefdieren als bij mensen.
1
Raakvlak met mijn interessegebied bestaat uit de cognitieve aspecten van het bewegingsapparaat. Daze zijn: -het zien, om de ori6ntatie en de positie van het "chaam, de voorwerpen en de bewegingen te bepalen (coOrdinatie).
-de stabiliteit, hat aannemen en vasthouden van de gewenste houding. -de mate waarin men van de activiteiten, waarrnee men bezig is, afgeleid wordt.
2
Ouderen kunnen veel dingen nog wei zeit doen, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt: -Er moet sprake zijn van simpele motorische hande"ngen, dus geen complexe gecombineerde bewegingen. -Het moet geen dubbeltaak zijn, de aandacht moet bij een taak gehouden kunnen worden. -Er moet geen afleiding zijn van de handeling waarmee men bezig is. De maatschappij vraagt echter steeds meer snelheid en efficiency van de mensen. Ouderen hebben geen gewaardeerde fundie meer. De omgeving wordt door hen als complex en dreigend ervaren, ze raken gedeprimeerd en gaan zich afzonderen.
3
Ais gevolg van ouderdom neemt de snelheid van de hersenen af. Het aantal verbindingen tussen de zenuwen wordt minder, waardoor er tangere wegen afgelegd moeten worden om de signalen op de juiste plaats te krijgen. Ook de efficiency, waarmee de signalen door de zenuwen geleid worden, daalt. De prikkels worden dus minder goed geleid. Ook de fijnheid van bijsturing vermindert. De hersenen worden gevoetiger voor toxische stoffen (bijv.
27
Stage Bart Wijnands
Bureau 8.M.G.T.
alcohol) en zuurstofgebrek. De trainbaarheid van het zenuwstelsel neemt af, maar blijft aanwezjg. Een belangrijke voorwaarde voor een goede conditie van de hersenen is gezond leven.
4
De achteruitgang wordt op een aantal manieren veroorzaakt: -genetisch --door slijtage --door verminderde activiteit (=training).
5
In de ergonomie zou men de problernen, als gevolg van ouderdornsveranderingen, misschien gedeeltelijk kunnen ondervangen door in te spelen op de dingen die ouderen nag wei kunnen. Men zou kunnen proberen zodanig te ontwerpen, dat: --de gevraagde acties stap voor slap kunnen worden uitgevoerd; -ar weinig afleiding vanuit de orngeving is; --de gevraagde acties aansluiten op reeds lang verworven bewegingen, die men uit ervaring kan maken.
28
Stage Bart Wiinands
MEMO bij het gesprek met:
Dhr. N.J.Delieman [7] 15-1-1992 om 10.00 uur T.N.O.-N.LP.G., Leiden
De afdeling Houdings- en Bewegingsonderzoek van het N.I.P.G. houdt zich bezig met de preventie van beroepsgebonden aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Met de aanwezige kennis en methoden wordt ook onderzoek gedaan op de gebieden: sport, therapie-evaluatie en ouderenzorg. Onderzoek wordt uitgevoerd door: -epidemiolagen (o.a. het probleem in kaart brengen); -ergonomen (o.a. het zoeken naar oplossingen); -GezondheidsVoorlichting en Opvoeding (GVO-) wetenschappers (o.a. het implementeren en evalueren.
1
Je kunt de ouderdornsveranderingen op het niveau van een spier/gewrichtlbot bekijken met als uitkomst een krachtlbewegingsbereiklsterkte, maar dan ben je nag steeds niet op een echt functioneel niveau bezig. Het is misschien meer function eel om uit te gaan van dageHjkse handeHngen, waar problemen bij optreden en dan van daaruit te gaan kijken welke spieren en gewrichten hiervoor verantwoordelijk zijn. Een verandering hoeft nameHjk niet per se tot een probleem te leiden. Men kan een true ontwikkelen om een beperking te ornzeilen (bijV. als men niet sterk genoeg meer is in de benen om uit een stoel op te staan, kan men gebruik maken van de armleuningen). Ais men dus bij een probleem in het dagelijks leven begint kan men waarschijnlijk eerder resultaat boeken. Aan de andere kant kan het ook zo zijn dat een verandering op een verkeerde manier met een true gemaskeerd wordt. waardoor er in een later stadium problemen optreden die voorkomen hadden kunnen worden als men meteen van de veranderingen uit was gegaan.
2
Er zijn in de ergonomie universele en specifieke, taakgebonden normen en richtlijnen. Een spfltsing naar persoonseigenschappen, zoals leeftijd is echter nag nauweHjks aanwezig. Er is vaak sprake van erg grote spreidingen op relevante gebieden. Een norm die voor bijna iedereen moet gelden zal dan zo exstreem moeten zijn, dat men de norm niet zal accepteren.
29
3
Normen komen tot stand op basis van beschikbare kennis en overteg. Een van de wegen om kennis te verwerven start met het op een meetbare manier formuleren van het doel van de norm. Bijv.: kan een bepaalde handeling 'a' uitgevoerd worden, of treedt er bijv. lichamelijke schade OPt en welke waarde heeft een variabele 'b' (bijv. een kracht of gewrichtsbeperking), waarmee een relatie verwacht wordt. Deze gegevens worden bij een grote populatie verzameld. Bij een aangetoonde relatie (zie figuur) kan aan de hand van 'a' een grenswaarde bij 'b' worden vastgesteld: de norm.
'al : ++++++++++V/IIII1I11" - - .................... .. 'b'-as:
30
Stage Bart Wiinands
MEMO bij het gesprek met:
Koen Lemmink en Marieke v.d.Heuvelen [19}
16-1-1992 om 11.00 uur Bewegingswetenschappen, Groningen
Koen Lemmink en Marieke v.d.Heuvelen zijn beide bezig met een onderzoek naar fitheid onder ouderen. Ze hebben hiervoor een fitheidstestbatterij ontwikkeld. Beide zijn verbonden aan de afdeling bewegingswetenschappen van de Rijksuniversiteit van Groningen.
1
Bij de fitheidstest worden een aantal motorische eigenschappen gemeten. De keuze van deze eigenschappen is op twee onderzoeken gebaseerd: -een onderzoek onder ouderen, met behulp van vragenfijsten. -een factoren-onderzoek van Fleischer onder jong volwassenen. Hierbij werden zeer veel eigenschappen. die geacht werden iets over de fitheid te zaggen, getest. Na een analyse van de resultaten werd uiteinde6jk een
set van circa 11 onafhankefijke
eigenschappen gevonden, die de fitheid redefijk bleek te beschrijven. Voor deze eigenschappen werden tests ontworpen. Hierbij speelden nag wat eisen een rol, zoals relevantheid voor het dageHjks leven en geschiktheid voor gebruik in het veld.
2
Er is een verband tussen de gemeten motorische eigenschappen en het functioneren in het dageHjks leven, maar de vraag is hoe? Een andere vraag, die op dit moment verder uitgediept wordt, is hoe sterk het verband is tussen beweging en fitheid.
3
Er wordt bij deze test dus uitgegaan van de veranderingen, die men dus vervolgens naar hat dagefijks leven gaat vertalen. Deze vertaalslag is 1astiQ, want een verandering hoeft niet altijd een probleem te zijn. Men verDest natuurUjk wei reserve. Ais men van dageHjkse activiteiten uit wil gaan en die wi. terugvertalen naar bepaalde veranderingen, krijgt men een ander probleem te maken. Het is namefijk nauweHjks te doen om dagelijkse bewegingen te standaardiseren. Ais men dit toch probeert komt men vaak ver van de werkelijkheid af te staan.
31
met
4
Er zijn nog een aantal problemen met ete test. Zo is de onderzochte groep niet representatief. Aile deelnemende ouderen woonden nOQ' op zichzelf. Voor deze groep gaven de gebruikte ADL-lijsten te weinig de verschillen weer. Deze fijsten gaan hier niet diep genoeg voor. Een mogefijke oplossing zou het gebruik van de 'Quality-of-Ufe scale' zijn. een andere oplossing ,W8armee men nu bezig is, is het testen van mensen die niet meer zelfstandig wonen. De gebruikte vragenlijsten zijn bedoefd om te testen of verschillen ook als zodanig ervaren worden. Zo blijkt dat actieve ouderen wei iets fitter zijn, maar zich veel fitter voelen.
5
Bij het onderzoek is niet getest op dubbeltaken. Wei is yoor de test van het reactievermogen het effect van afleiding bekeken. De betrouwbaarheid bleek hoger te zijn in een rustige omgeving. Er wordt om nog een meervoudige reactie-test toe te voegen.
32