HOE VERTEL IK HET MIJN KINDEREN?
I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
VOORWOORD Met mijn verhalen over vroeger toen ik klein was, had ik nooit veel succesbij mijn kleinkinderen. Daarom besloot ik maar om mijn verhalen op papier te zetten. Zo begon ik aan dit boek: Hoe vertel ik het mijn kleinkinderen
Dezeverhalen borrelden spontaan op toen ik door mijn chronische ziekte in het Ankerlicht kwam te wonen. Ik was getuige van de kritieken van bewoners van het bejaardentehuis, waar ik dagelijks aanschuif om de warme maaltijd te nuttigen, die commentaar hadden op het eten. We krijgen elke dag heerlijk eten voorgeschoteld, klaargemaakt in de Kombuis van de Talma. Waren deden/doen
ze dit?
INLEIDING
Eénvan mijn kleinkinderen, opgegroeid met tv, cd's, mobiele telefoons en verdere technische snufjes, vroeger mij eens: Opa hadden jullie ook tv en computer vroeger? Dat hij dit vroeg, verbaasde mij zeer, want ik had al eens geprobeerd over vroeger te vertellen. Geboren in de crisistijd en later de oorlog en bezetting, merkte ik al dat deze verhalen niet overkwamen. Eenjonger kleinkind, wat vrijer in zijn taalgebruik, waagde het om te zeggen: opa zwetst weer eens! Ontgoocheld zweeg ik maar en hield alle verhalen in mijn herinnering. Wel heb ik geprobeerd mijn buitenlands reizen in boekvorm uit te geven. Maar eerst probeer ik ze over mijn vroegere tijd, toen ik nog klein was, te vertellen. Als ze geluisterd hadden had ik kunnen vertellen dat we niet alleen geen tv, radio of andere apparaten hadden. Ook hadden we geen drinkwater uit de kraan. Mijn moeder had geen wasmachine. De kleren waste zij in een boalum met een wasbord. 'Zaterdags moesten wij in bad, dit was dezelfde boalum met wat zeep. Eerst gingen de meiden (3). Toen de jongens in hetzelfde sopje. En ik als laatste terwijl ik nog een jongere broer had. Dezewas zeker kieskeuriger dan ik, zodoende. Thuis in de spaarbank was geen regenbak. Waar kwam dit vandaan? Dit raadsel heb ik kortgeleden kunnen oplossen. We kregen het water uit de spaarbank, waar ze wel een regenwaterbak hadden met pomp. Verder hadden we geen luxe als wasmachines ed. alleen hadden wij een SCHEURKALENDER.!!! !
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
I·
1 1 1
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
BIOGRAFIE VAN EVERT BRANOS
Doordat mijn bèbe van moeders kant, Evert van Urk en Marretje van Urk-Roos, aan de beurt was met vernoemen werd ik een Evert. Mijn vader was een zoon van KlaasBrands en Marretje Kroon Mijn kennis van mijn voorgeslacht is minimaal, omdat deze ook karig waren in hun mededelingen aangaande hun geslacht. Later heb ik nog geprobeerd om inlichtingen en feiten aangaande mijn voorouders te verzamelen, maar er rustte blijkbaar een taboe op deze navraag van jongeren naar ouderen. Mijn beide grootvaders waren vissers. Mijn grootvader aan moederskant was een vooruitstrevende visser, als één der eersten op Urk liet hij omstreeks 1915 een 1-cilinder Kromhout-hulpmotor installeren in zijn botter de UK 166. De kennis van de inbouw van motoren in houten botters was toen nog minimaal. De gevolgen bleven niet uit. Tijdens het vissen op de Noordzee voor Egmond barstte de schroefaskoker. Er zat niet anders op dan het schip op het strand te zetten. De bemanning kwam er zonder kleerscheuren vanaf maar de botter was tltotal loss". Van de strandvonder kregen ze wat geld voor de terugreis naar Urk. De botter was onverzekerd. wat in die tijd normaal was op Urk. Door de lage verdiensten konden de premies niet opgebracht worden. Door deze stranding was mijn grootvader schipper-af, een hard gelag voor het gezin van deze hardwerkende visserman dat het in de crisistijd heel moeilijk had. Mijn vader werd geboren in 1891 in een groot gezin en daar moesten vele monden gevoed worden In die tijd kon je op je twaalfde de school verlaten. Mijn vader werd blijkbaar voor die tijd van school gestuurd, dit kwam omdat hij het kannetje koffie van de meester had opgedronken en het koekje daarbij had opgegeten. Hij had 's morgens nog niets gegeten en was met een lege maag naar school gegaan. Ook omdat de visserij op de Zuiderzee slecht was, ging hij op nog zeer jonge leeftijd vissen bij een Vlaardingse logger. Tussen1903 en 1920 voer mijn vader regelmatig op loggersvanuit Vlaardingen en het Duitse Emden. In het boek "Zee op" schreef Lubbertje Kramer dat hij samen met mijn vader op zo'n logger viste op haring. Elke morgen moesten Lubbertje, mijn vader en de kok de zo goed als lege vleet in het ruim trekken.
Het was geen begeerd baantje, maar er moest toch volk voor zijn, en wij waren de jongste matrozen. De oudste matroos was een 70-jarige Vlaardinger en was tevens kok en bovenwant staander. Wanneer hij boven de pan met bonensoep of snert stond te roeren, drupte zijn neus boven de soep. Een kniesoor die daar op lette. Ook kwamen ze na een teelt van 8 weken met nog geen 12 last naar huis. Aan de wal kreeg men tussen de 4 of 8 gulden. Zij gingen niet naar Urk en monsterden aan op de volgende reis en gingen weer 8 weken zeewaarts. Mijn vader had later een schouwtje aangeschaft en hij viste met een noodvergunning, tot grote ergernis van de traditionele vissers die de gelegenheidsvissers niet erg mochten. Verschillende brieven werden in verband daarmee naar Domeinen in Alkmaar gestuurd over mijn vader. Ook mijn vaders broers waren vissers, waarbij afwisselend op ansjovis werd gevist op de Zuiderzee en op haring in de Noordzee. In 1920 zei mijn vader de visserij vaarwel: hij kon aan het werk bij de aanleg van de Afsluitdijk die in 1932 gereed kwam. Na enige tussenpozen van werkloosheid, kon hij in 1936 bakkenschipper worden bij de Zuiderzeewerken, die op Urk weer voor werk zorgden. AI vrij snel na het begin van de oorlog kwamen die werken echter grotendeels stil te liggen als gevolg van onder andere schaarste aan olie en kolen. Wel maakte hij nog enige beschietingen vanuit jachtvliegtuigen mee. Ondanks alles kwam in 1942 de Noordoostpolder gereed, waarbij deze werd leeggemalen. Mijn vader kon toen weer zijn oude vissersberoep beoefenen: veel vis bleef in grote kuilen in de polder achter. Deze viste mijn vader op met staande netten. In die tijd kwam ik van school af en ik begon mijn vader te helpen bij zijn visserij-activiteiten. Ik moest zorgen voor emmers en teilen die ik van de plaatselijke vuilnisbelt ophaalde. Ikzelf werd geboren op 28 oktober 1930 als vierde kind van Riekelt Brands en Femmetje Brands-van Urk Ik werd geboren in een crisistijd met daar achteraan een wereldoorlog.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
1940 - Geen visser De crisistijd en de Tweede Wereldoorlog heb ik bewust meegemaakt, evenals de aanvankelijk trage opbouw van de vissersvloot in de na-oorlogse jaren. Ik stond dan ook niet te trappelen om visserman te worden. Verder had mijn vader al vrij snel door dat er geen visser in mij school. Veel keus had ik niet in de oorlog en daarna. De banen lagen niet voor het oprapen. Ik kon kiezen tussen visser, bij een machinefabriek of timmerman. De visserij stelde na de oorlog op Urk nog niet zoveel voor, omdat veel schepen door de bezetter gevorderd waren. En omdat niks doen niet beloond werd in die tijd, ging ik maar in de plaatselijke motorenfabriek werken, met een beginloon van f 7/50 in de week.
Bij de nog altijd gerenommeerde Urker Machinefabriek Hoekman kon ik uiteindelijk aan het werk komen. Daar deed ik mijn eerste ervaringen op met het inbouwen van motoren en ander installatiewerk in visserschepen. Mijn kans kreeg ik toen van regeringswege een fonds werd ingesteld voor zonen van vissers (tenminste wanneer ze daarvoor in aanmerking kwamen). En zo kreeg ik een plaatsje op de technische school (oftewel de "ambachtschool") in Kampen. De kosten van de opleiding evenals de reis- en verblijfkosten kwamen voor rekening van dit fonds. In de zomer gingen we elke dag met de boot heen en terug van Urk naar Kampen. Voor de winter moest ik echter een kosthuis zoeken in Kampen.
Nadat ik mijn opleiding had afgerond op de technische school, werd ik opgeroepen voor de militaire dienst. Mijn militaire dienstplicht, van 1950 tot 1952, vervulde ik bij de Marine in de wateren van Nieuw Guinea. EenUrker moet je niet bij de Landmacht stoppen, zullen ze bij Defensie hebben gedacht.
TIJDVAK1930 TOT 1945 Ik werd geboren op 28 oktober 1930 in, wat ze toen noemden, de Kamper Spaarbank en mijn moeder noemden ze Firn van de Spoarbank, terwijl ze mijn vader aanduidden als Riekelt van het grote huishouden. Was mijn bebe de enigste op Urk met een groot gezin? Ik kreeg de bijnaam Evert van Firn. Hierover heb ik nooit mijn hoofd gebroken, bijnamen hoorden nu eenmaal op Urk. Mijn moeder dreef een manufacturenwinkeltje boven op de zolde, hoofdzakeijk kleren voor de Urker dracht. Mijn vader moet nog met een kar gelopen hebben wegens langdurige ziekte. Mijn broers en zusters liepen met de mand langs de deur want het was kommer en kwel in de crisisjaren alsje geen inkomen had. Meer winkeltjes en nering kwamen er in die tijd, zewaren daartoe gedwongen als er geen inkomsten waren. Een winkeltje beginnen
In de uitgave van het Urker volksleven van december 1984 genaamd 'Volluk', schreven ze een uitgebreide opsomming van het wel en wee wat de neringdoenden verkochten, omlijst met foto's. Volgens het Urker volksleven moesten er 121 zijn geweest. Mijn moeder gebruikte kleine gele boekjes waar met potlood het openstaand bedrag was ingevuld. Ook de klant had zo'n boekje, waar soms een lager bedrag openstond, er was dan geprobeerd met gum.... Sommige vrouwen kwamen maandagmorgen langs om een betaling te doen. Na de oorlog in 1945 woonden wij niet meer in de Spaarbank, maar waren we ingetrokken bij onze bessies. Dit was ook een episode waar onze notabelen zich voor moesten schamen.(zie 'met zachte dwang uit huis gezet') Enfin het zij hun vergeven, maar niet vergeten. Na school kreeg ik een vergunning om te gaan handeldrijven. Mijn moeder wilde me een startkapitaal geven en gaf me haar gele boekjes, waar nog een groot bedrag aan openstaande rekeningen in stond.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Optimistisch ging ik op stap. Ik zal jullie de commentaren maar besparen en de nagegooide klomp. Ik was zo ontgoocheld en zwaar teleurgesteld, dat ik de pofboekjes teruggaf. Zonder woorden gooide mijn moeder de boekjes met mijn beloofde handelsgeld in de kachel. Weg handelsgeld. In die tijd gebeurde dit wel vaker bij een kleine neringdoende die stopte.
'Mijn voorgeslacht Doordat mijn bèbe van moeders kant, Evert van Urken Marretje van Urk-Roos, aan de beurt was met vernoemen werd ik een Evert. Mijn vader was een zoon van KlaasBrands en Marretje Kroon. Mijn kennis van mijn voorgeslacht is minimaal, omdat deze ook karig waren in hun mededelingen aangaande hun geslacht. Later heb ik nog geprobeerd om inlichtingen en feiten aangaande mijn voorouders te verzamelen, maar er rustte blijkbaar een taboe op deze navraag van jongeren naar ouderen. Mijn beide grootvaders waren vissers. Mijn grootvader aan moederskant was een vooruitstrevende visser, als één der eersten op Urk liet hij omstreeks 1915 een 1-cilinder Kromhout-hulpmotor installeren in zijn botter de UK 166. De kennis van de inbouw van motoren in houten botters was toen nog minimaal. De gevolgen bleven niet uit. Tijdens het vissen op de Noordzee voor Egmond barstte de schroefaskoker. Er zat niet anders op dan het schip op het strand te zetten. De bemanning kwam er zonder kleerscheuren vanaf maar de botter was "total loss". Van de strandvonder kregen ze wat geld voor de terugreis naar Urk. De botter was onverzekerd. wat in die tijd normaal was op Urk. Door de lage verdiensten konden de premies niet opgebracht worden. Door deze stranding was mijn grootvader schipper-af, een hard gelag voor het gezin van deze hardwerkende visserman dat het in de crisistijd heel moeilijk had. Met zachte hand uit huis gezet Het was 1942. Kort bericht kwam als donderslag bij heldere hemel bij huize Brands. Was het om reden van huurschuld of toch om een andere reden. Toentertijd verhuisde je niet zomaar en waar moest je naartoe? Het was een strenge winter en oorlogstijd, dit kon ik mij ervan herinneren. De reden dat wij uit de Spaarbank moesten was dat het verbouwd moest worden. Mijn ouders trouwden op 18 april 1919 en kwamen in de Spaarbankte wonen, alle kinderen werden daar geboren. Wij woonden aan de achterkant in het steegje van bakkerij Brouwer.
Op een januaridag kwam er een timmermansknecht die met een ladder naar boven ging en de schoorsteen afsloot. Dus stikkende van de rook stonden wij buiten met stomme verbazing, als kind het schouwspel gade te slaan. Mijn vader kookte van woede en dreigde de timmermansknecht eigenhandig van het dak te gooien. De knecht zag dat wat hij had gedaan niet in de haak was, kwam naar beneden en bood zijn verontschuldigingen aan. Maar degenen die hem de opdracht hadden gegeven, steunpilaren van de kerk, bleven buiten schot. Dit was ook Urk. Enzo kwamen wij uit nood bij onze bessien inwonen met een gezin van 8. In een klein achterkamertje op het Noorden. De voorkamer was voor mijn bessien want daar scheen de zon. Ik was de laatste die uit dit huis trouwde in 1963. Mijn moeder stierf in 1976 en mijn vader in 1981. Toen werd wijk 6 nr. 37 verkocht voor weinig en nadien helemaal verbouwd.
I
t
I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Mijn voorgeslacht
In 1811 werd Grubbelt Brands als schout van Urk afgezet, dit als gevolg van de inlijving van ons land bij het Franse Keizerrijk. Om nou uit te pluizen wie nou schout Brands was, raakte ik het spoor bijster toen ik de krantenknipsels uit het Urkerland van historicus Klaasde Vries onder ogen kreeg.(junifjuli 2009) Ik waag mij dan niet aan de stelling of mijn voorvaderen van die brave lieden waren. Mijn voorgeslacht lag overhoop met kerk en magistraat. Toentertijd ging het er soms vreemd aan toe in de kerk. Met de avondmaalsviering kwamen de onderlinge verhoudingen pijnlijk naar voren. Klaasde Vries schreef dat de eerste tafel bestemd was voor 'de agtbare heer schout ende agtbare heer burgemeester'. Aan de tweede tafel ging de kerkenraad aan en pas daarna mochten de gewone gelovigen aan tafel gaan. In 1795 kwam aan al die verhoudingen een einde, met de dans om de meiboom vierden zij de afzetting van schout Brands.
Foto: mijn bebe, bessien, omes en mijn vader:
I De plaatselijke kerken en de School met de Bijbel Over de verhoudingen tussen de plaatselijke kerken en de school met de Bijbel valt hee1 veel te zeggen. Misschien zou het beter zijn er maar weinig van te zeggen, maar in het kader van een historisch overzicht moeten bepaalde zaken toch wel eens worden belicht. Uit de voorgeschiedenis van de oprichting blijkt, dat de plaatselijke kerken geen enkel initiatief hebben ontwikkeld om te komen tot een school met de Bijbel. Van de toendertijd heel kleine Hervormde en Christelijke Gereformeerde groeperingen valt dat te begrijpen, maar de grote Gereformeerde Kerk bleef ook passief. Toen de oprichting door particulier initiatief tot stand kwam, en het duidelijk werd dat buiten de directe invloed van de grootste plaatselijke kerk om, een vrije school zou ontstaan, kwam er zelfs sterke tegenstand van die zijde. In een kleine besloten gemeenschap als Urk was dat uiteraard van grote betekenis. Weliswaar hadden bijkans alle ouders van schoolgaande kinderen hun handtekening gezet voor de Christelijke school, maar dat was geen beletsel voor toendertijd invloedrijke kringen in ons dorpsleven om alles in het werk te stellen om de oprichters dwars te zitten. Een der eerste besluiten welke het bestuur na de oprichting nam, was het schriftelijk vragen om goedkeuring en instemming van de plaatselijke kerken. Men wilde blijkbaar officieel vastleggen in hoeverre en van wie men steun kon verwachten. In de notulen van 13 december 1926lezen we, dat de Nederl. Herv. Kerk als eerste reageert en aan het bestuur bericht, dat besloten is goedkeuring te verlenen op de arbeid der schoolvereniging en het bestuur daarbij de leiding des Geestes toewenst. In de volgende bestuursvergadering, op 31 jan. 1927, komt een brief aan de orde van de Christelijke Geref. Kerk waarin deze verklaart "volkomen in te stemmen -met de arbeid van de schoolvereniging" . In dezelfde vergadering blijkt van de Gereformeerde Kerk een negatieve reactie te zijn entvan16
gen, waarom het bestuur besluit om andermaal met een nadere toelichting om goedkeuring te vragen. De daarop volgende notulen wijzen uit dat dit veel stof tot bespreking gaf en dat verdere briefwisseling en mondelinge besprekingen volgden, zonder dat van werkelijke toenadering sprake was. Men moet daaruit beslist niet de conclusie trekken, dat de Gereformeerde kerkeraad tegen het Christelijk onderwijs was, maar de redenen van de afwijzende opstelling veel meer zoeken in de persoonlijke sfeer. Gewone mensen hadden buiten de invloedrijke dorpskringen om een eigen school gesticht en deze laatsten konden dat maar moeilijk verkroppen. Het werd dan ook een strijd van personen tegen personen met alle kleinmenselijke facetten, welke dan aan de dag treden. Als gevolg daarvan moeten we dan ook zien, dat de Geref. kerkeraad wel toestemming gaf om de plechtige opening van de school in de Bethelkerk te doen geschieden, maar een uitnodiging voor een officiële vertegenwoordiging daarbij van de hand wees, tevens zijn predikant ds. Bouman verbood om het woord te voeren (hij moest nadrukkelijk als vader spreken!), verbood om daarbij een collecte te houden en weigerde om de opening van de school met de Bijbel vanaf de kansel af te kondigen. Gelukkig heelt de tijd de wonden. Reeds enkele jaren na de oprichting blijken de betrekkingen te zijn verbeterd. Op 21 maart 1931- vier jaar na de opening dus - zien we Ds. Doorenbos de eerste steen leggen voor de verbouwing van de schooL Een van de wensen van de Geref. Kerk was, dat de hoofden der scholen belijdend lid moesten zijn van de Geref. Kerk. Deze bepaling is terwille van dat verzoek naderhand in de statuten vastgelegd, doch dat was eigenlijk in strijd met de breedheid van visie welke de oprichters kenmerkte. Die wilden n.l. bewust geen specifieke Gereformeerde school. Later bleek de betreffende bepaling dan ook in de praktijk telkens weer problemen op te leveren.
I I I I I I I I I I I I I I I I I,
I 1 I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Dat was eerst het geval toen één der hoofden met de Vrijmaking meeging en men eigenlijk tot ontslag moest overgaan, wat gelukkig niet is geschied. Maar formeel lag het nu eenmaal zo. Later kwamen er telkens problemen doordat de kleine kerken steeds weer bezwaar maakten tegen deze clausule. Op een gegeven moment dreigde er zelfs een Hervormde school te zullen ontstaan, omdat de Herv. kerkeraad niet langer zo wilde doorgaan. Ook van Christ. Geref. zijde kwamen er ernstige bedenkingen. Het is dan ook maar goed, dat het gewraakte artikel eindelijk uit de statuten is verdwenen. Zoals gezegd paste het dan ook helemaal niet in de samenwerkingsvorm zoals de eerste oprichters die hebben gewild. Daarin was geen plaats voor overheersing of preferenties. Van officieel en regelmatig contact tussen
••
kerk en school is in de historie maar weinig sprake geweest. De noodzaak daarvan is door het huidige bestuur - anno 1977 erkend en uit hoofde daarvan worden contacten gelegd. Een aantal jaren geleden heeft de kerkeraad van de Oud-Geref. Gemeente besloten zelf een school te stichten. Uiteraard heeft men daar het volste recht toe, maar het blijft triest dat de ene School-met-de-Bijbel in Urk daardoor werd gedeeld. Ook de Gereformeerd Vrijgemaakten zijn hun eigen weg gegaan en hebben medegewerkt aan de stichting van een kerkelijke school te Emmeloord. In 1977 wordt binnen de schoolvereniging "Rehoboth" samengewerkt door vier plaatselijke kerken, te weten de Gereformeerde Kerk, de Christelijke Gereformeerde Kerk, de Ned. Hervormde Kerk en de Geref. Kerk vrijgemaakt buiten verband.
..
\:ot-
Zà0-eJ
,(r €0V
,IS
cd.
e.-lMS )
17
I I I I .I
I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
--------------------------------------------
LAATSTE ARMADA NAAR DE GROTE OOST SIGNALEMENT
VAN
DE
TROEPENSCHEPEN
1945-1950
Tussen 19-15 ['111950 brachten -IJ grote schepen een compleet leger van meer dan 120,000 \ ederlvndsc militairen en, .. uljbehonmd materiaal naar de andere leant ',).111 de ;:,_ ercld. ll(Jotddoe/: orde en 1'/1:;/ berstellen in het tropische deelonn ons ',,-'ereldnïk, Een klein zeeu.t c ut ,I)I/.., dat mociliile aj;,_hcid leon nemen uan een roemritebt ·t crledcn, bäld( nog een keer dc tuion.tle vuist. Oott stuurde de «ereldmucln Spanje 01lS, de 'l/'-<-'ûllz:rse 'Grote Noord', een 001IOl!.sdIJot op hel d,tk. Dat hielp niet! \\'II}' deden 'vele eeusccn [ater he/ulfde en stu urden ('CII laatste 'Armada' naar onze 'Grote Oost '. Vel'geef;'.Z()Ld~',;:ij nu teeten.
Ik gJl1~ met een van de troepen schepen "de Tabinta ", als laatste van de grote Anllada die voorafhun menselijke lading in Indië (nu Indonesië)
atleverden en ik dan op het laatste schip. lIet doek IS gevallen, dankzij onze vrienden (Amerika en Engeland) die niets hebben nagelaten om ~I1S uit onze koloniën te verwijderen. Nederland was na de Tweede Wereldoorlog niet bij machte hieraan wat te doen.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
1950 - De deserteur Na de keuring voor de militaire dienst, waar ik niets onbeproefd had gelaten om afgekeurd te worden, kwam in 1950 de oproep voor Koninklijke Marine, nl als matroos speciale diensten bij de marine. En deze laatste werd geselecteerd voor dienst in onze nog overgebleven overzeese gebiedsdelen. Dit was nog na Indië, Nieuw Guinea. Ik moest mij melden in Hilversum, waar midden op de heide het Marinekamp Loosdrecht lag. Enom toch in de sfeer van het marinegebeuren te blijven, een betonnen boot was gebouwd. Na mijn plunjezak met inhoud in ontvangst te hebben genomen, werd ik ingedeeld als matroos speciale diensten A.T.D. 111. Als derdeklasser werd ik gedrild en kregen we een paar keer een geweer in handen, om op de schietbaan op de heide een paar schoten te lossen. Ik was geen pacifist maar voor wapens had ik een heilig ontzag. Maar gelukkig na onze verplichte schoten gelost te hebben, zag ik alleen met wachtlopen nog wat op een wapen leek. In het zwembad zag ik kans om 200 meter te zwemmen zonder te verdrinken. Eenoudere bootsman verklaarde dat dit meer dan genoeg was. Want alsje na 200 meter nog geen land had moest je je maar laten zinken. Echter een neef van mij, Gerrit Brands, een marine man, zwom 24 uur voordat hij aan land kwam. Dit kwam toen zijn schip, tijdens een zeeslag met de Japanners in de Javazee,door een torpedo werd geraakt en zonk.
Na mijn zesweekse opleiding kreeg ik de aanzegging dat ik was uitgekozen voor 1 jaar Nieuw Guinea. Ik vertrok naar Urk voor inschepingsverlof met gemengde gevoelens en verre van vrolijk. Na het debacle met Indië, nu Indonesië, waar de laatste Urker Indiëganger weer veilig op de bult teruggekeerd was, keek men toch meewarig naar mijn geplande vertrek naar Nieuw Guinea.
Twee dagen voor mijn vertrek kwam politie Kok, met de mededeling dat hij opdracht had gekregen mij naar Amsterdam te begeleiden (lees arresteren) en mij moest afleveren bij de Marine Kazerne, vanwaar ik in ging schepen op het troepentransportschip MSTabinta Grote konsternatie en schrik in huize Brands. Ik verzekerde politie Kok, dat ik geen plannen had om te deserteren, maar dat ik mij in de datum vergist had. Ik beloofde Kok mijn plunjezak te pakken en af te reizen naar Amsterdam. In Amsterdam bezocht ik naaste familie en sliep daar ook, zodoende kwam de MP nog 's nachts bij mijn ouders op Urk aan de deur. Mijn vertrek aan de kade van de maatschappij "Nederland", waren familie van de overige marinemannen en mariniers die al aan boord waren op de kade het vertrek gade te slaan. Met piepende remmen stopte een jeep en ik werd tussen twee norsuitziende mensen van de Militaire Politie aan boord gebracht. Op de loopplank werd het Wilhelmus gespeeld, de MP'ers sprongen in de houding en bleven stokstijf staan. Kwaad liep ik door en werd opgewacht door de vlootpredikant, ds. Jolink. Dezewas de enigste vriendelijke officier die ik tegen het lijf liep, de overigen beschouwden mij als een deserteur die toevallig gepakt was. Voor straf mocht ik in de machinekamer werken tot mijn stomme verbazing, want het militaire gedriI, wachtlopen en saaie uiteenzettingen over de krijgsmacht verveelden mij stierlijk. In de machinekamer kon ik mijn hart ophalen, dit was iets anders dan een 20-pk Kromhout, waar ik op Urk mee te maken had gehad bij de fa. Hoekman. Na een stormachtige Noordzee en de Golf van Biscaye kwamen wij in de Middellandse Zee. Daar was het in de slaapruimtes vanwege de hitte driehoog nog wel uit te houden. De luchthappers opgehangen in de mast, bliezen genoeg verse lucht in de door zweetsokken en transpiratie vergeven ruimtes, nog wel een dragelijke temperatuur. Na een reis van drie weken meerde De Tabinta aan een houten steiger in de baai van Hollandia aan. De mariniers gingen naar de Mariniers Kazerneen de overige marinejongens van divers pluimage naar het Kloofkamp Kazerne. Dit was een verzameling missiehutten achtergelaten door de Amerikanen, met een hoog hek er omheen en een wachtpost, daarnaast een vlaggemast met het rood,wit en blauw. Ik had het geluk ingedeeld te worden bij de Vaartuigendienst en werd ondergebracht op een door de Amerikanen achtergelaten landingsvaartuig in de baai van Hollandia. Dit vaartuig had zijn beste tijd ook gehad, want we moesten voor het slapengaan eerst gaan pompen om 's nachts niet te zinken. Daar ontmoette ik Cor de Ruiter (bijgenaamd De Scheveninger). Met nog een aftandse sleepboot en twee pontons die langszij lagen werd deze verzameling schroot "kleine vaartuigendienst" genoemd. Deze 2 pontons met elk 3 grote motoren waar we vracht en mariniers op vervoerden. Ook moesten we de achtergelaten Amerikaanse dumps leeghalen en op zee dumpen.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Samen met Cor besloten we wat te doen aan de klamme hitte en verveling. Samen met een Papoeagingen we op zoek naar een vaartuig. In het oerwoud zochten we een geschikte boom uit, die geschikt was voor een prauw om te vissen. Dat is zo'n rank bootje, dat ook de Papoea'sgebruiken om te vissen. Je moet maar zo rekenen: 's lands wijs, 's lands eer. Het viel ons echter niet mee. We moesten eerst bij een berg op en toen een weg banen door de dichte begroeiing van het oerwoud. Eindelijk hadden we dan een boom uitgezocht, die ons geschikt leek voor_het doel. Tussen de dichte struiken of Boes Boes, zoals ze dat noemen, togen we aan het werk. En nu nog de gereedmaking of uitholling tot prauw, maar daar wist de Papoea raad op. Het was wel een heel werk maar, dat gaf niet. We kregen ons schuitje en daarna ging ik meestal vissen, want een Urker kan niet zonder z'n visje. Mijn dagelijks werk was op een ponton te varen, waar ik dienst deed als motordrijver, dus mooier kon het niet. Eensvingen we een vis van niet minder dan 24 pond. Hij was 1.20 meter lang en die hebben we gebakken en lekker opgegeten. Wij niet alleen want we werden geholpen door een 20 man. Zo was er gauw weinig meer, dan wat graat over. Hij was gauw op. Daar de vissers van Nieuw Guinea nog in het stenen tijdperk leefden, bijna naakt en met een primitieve levenswijze en daarbij de schamele behuizing, vroegen wij ons af wat het materiaal was waar ze mee visten. Dat was hoofdzakelijk met pijl en boog en speer. Dit probeerden wij ook, helaas zonder succes.Tijdens ons nachtelijke vissen met de prauw, zagen wij bij het passeren van een vissersdorpje een visser een netje breien, maar wat gebruikte hij voor materiaal? Tot onze stomme verbazing lag onder handbereik een landingswiel van een Amerikaanse bommenwerper, waar de aluminium binnenring was uitgesneden en voorzichtig werd de kern eruit getrokken en werd het netje gebreid. Onder de indruk van dit schouwspel werd dit de basis, waarvoor ik mij later zou inzetten: Hulp aan vissers in de Derde Wereld. Door de schuld van anderen o.a. een sleepboot die ipv achteruit vooruit voer, kreeg ik een zware balk op mijn hoofd, en verdween in het hospitaal met een hersenschudding. Na zes weken kwam ik weer in de roulatie en kort daarna kreeg ik een gevaarlijke tropeninfectie, er moest snel operatief ingegrepen worden. Dit was in Ifar, waar ik aan mijn hand geopereerd werd. Hier werd ik vertroeteld als enige blanke, door Ambonese zusters. Teruggekeerd in Hollandia, mijn hand was genezen, kreeg ik bericht dat ik overgeplaatst was naar Biak, een groot eiland in de Geelvinkbaai. Met de forpedojager de HMS Evertsen werd ik overgeplaatst. Mijn slaapplek werd de Bakstafel, dit had tot nadeel dat ik een half uur eerder op moest staan. Verder was mijn taak het helpen van de kok aan boord. Tijdens een stop tussen Hollandia en Biak liet de Evertsen het anker vallen zo maar aan de kust. Hier waren de grootste Amerikaanse legerdumps achteloos achtergelaten. Het meeste was reeds overwoekerd door het oerwoud. Ik was met enkelen van de bemanning een kijkje wezen nemen. Plots stond ik tegenover een blanke man met een lange witte baard. Ik groette hem maar hij zei niets en vervolgde zijn weg. Verbaasd vertelde ik aan boord mijn ontmoeting met de geheimzinnige blanke man met de baard. Ook navraag bij de officieren leverde niets op, zodat ik maar zweeg over de verschijning. Wie was dat en wat deed hij daar? Dat zal tot op de dag van vandaag onbeantwoord blijven.
I
I'
r~~A- i(' "
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Op Biak kwam ik in een grote Marine en Marinierskazerne terecht en moest ik in een grote loods werken waar diverse machines draaiklaar gemaakt moesten worden. Het werk was met het vele wachtlopen door de broeierige temperatuur afmattend, zodat ik blij was dat mijn tijd erop zat. Een vlucht met een Cataline vliegboot naar de Wisselmeren ging niet door, omdat de Malaria mij geveld had. Achteraf was ik blij omdat een van de Cataline vliegboten een noodlanding had moeten maken, waarbij 1 dode en een paar zwaargewonden waren gevallen.
1952 - Terug op de bult Ik ging per troepentransport naar Nieuw Guinea (nu west Irian) weg en kwam per KLM Lockhead Constallation de PH TES"Soerabayo" terug, dit laatste ging heel wat vlugger. Bij mijn terugkeer op Urk, bleek het met de visserij nog steeds kwakkelen te zijn, en was Urk in de ban van Argentinië waar 18 Urkers als visser naar toe zouden gaan.
Mijn latere schoonvader Meester Bos en burgemeester Keizer maakten de voorbereidingen hiervoor. Burgemeester Keizer schreef in zijn jaarrede van januari 1952, toen vissers met hun gammele boten op weg waren naar Mar del Plata, het volgende: "Een evenement was de emigratie vanuit onze gemeente. ft Is bijna niet te geloven dat een aantal Urkers werd gegrepen door het ideaal om in een ver vreemd land een nieuwe toekomst te zoeken. Deze ondernemingszin verdient onze bewondering en waardering. Blijvend in het eigen geliefd beroep van visser, zullen onze 18 mannen trachten in Argentinië zich een behoorlijk bestaan te verwerven en wel met de visserij op makreel en ansjovis. Met de grootste belangstelling volgen we hun belevenissen. De vervaarlijke reis is tot dusver gunstig verlopen en over enige dagen kunnen de schepen in Mar del Plata arriveren,
enz"
Op Urk volgde ik deze koortsachtige bedrijvigheid. Net terug uit Nieuw Guinea moest ik weer wennen aan deze gang van zaken. Dezeberoering onder de Urker vissersgemeenschap bevreemde mij een beetje. Een oude Urker zou onder de afslag zeggen,terwijl hij wat pruimsap op de stenen spuugde: "Een Urker is net als blik, gauw warm maar ook gauw weer koud." Mijn maat Lub probeerde mij ook enthousiast te maken, maar ik zat nog met mijn gedachten bij de Papoea's. Na Nieuw Guinea moest ik mij aanpassenen opnieuw beginnen Om weer bij de fa. Hoekman te beginnen had ik niet veel trek, financieel ging ik er op achteruit. Ik wilde het eens buiten Urk proberen, de kansen op Urk waren minimaal, de Noordzee vloot en de daaraan gekoppelde visverwerking. De vloot was in die tijd nog in opbouw. Het visverwerken kwam jaren later aan de orde toen men een oplossing zocht voor de doorgedraaide schol. Na mijn diensttijd had ik het op zee voor een tijdje bekeken. Via een advertentie werd ik aangenomen als leerling-machinist, met opleiding bij een elektrische centrale in Nijmegen. Ik haaldemijn diploma, maar door de instroom van machinisten van de Grote Vaart kwam ik niet aan bod. Toen ik een advertentie van de PGEM zag,waarin men een machinist zocht voor één van hun electrische centrales,solliciteerde ik daarnaar en met succes.Ik werkte ervan 1952 tot 1953. In die tijd behaalde ik ook mijn diploma "landmachinist". Die baan bleektoch een beetje "te rustig" voor mij te zijn. Ik schudde het 'kolenstof van mijn kleren en vertrok naar een onzekere toekomst op de 'wilde vaart'. 1950-1952 Vliegen en gevlogen worden NIEUW GUINEA Was de heenreis als dienstplichtige bij de marine naar Nieuw Guinea per troepentransportschip. De terugreis zou per vliegtuig worden. Dit werd ons verteld bij aankomst in het bloedhete en vochtige Hollandia. (foto) Zie verslag uit het Jeugdleven Het verblijf zou een jaar duren en de dienstplichtigen, waarvan ik er één was, gingen terug op alfabetische volgorde. Ik had dus het geluk om bij de eersten te zijn die vertrekken zouden naar Nederland. Dit gebeurde na een goed jaar ploeteren en zweten met een KLM vliegtuig. De vlucht De aanwezige stewardessen waren nerveus met zoveel gezonde Hollandse jongens die meer dan een jaar geen blanke vrouw hadden gezien. Zou dit goed aflopen? Het drinken werd in het toestel voortgezet, het vliegtuig vloog boven Nieuw Guinea's jungle als een veld boerenkool. Het vliegtuig (een constellation) produceerde een zwaar bromgeluid van propellers en motoren, dat zich vertaalde in een ferme trilling in de stoelzitting. Met een kruissnelheid van 515 km per uur en op 8000 meter hoogte nam de vermoeidheid toe. Door slaapgebrek van de 60 marinemensen, die voor 4 dagen 'olieboorder' waren geworden. (Uitleg: in die tijd kon je in bepaalde landen niet zeggen datje marinier was, dus kreeg je een andere functie toebedeeld). Van de overnachtingen in Singapore, Calcutta en Damascusweet ik weinig van. In Damascus bezocht ik nog de straat de Rechte waar Saulus/Paulus woonde. Vermoeid kwamen we 4 dagen later op Schiphol aan.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
1953 - Amstelbrug Daarom monsterde ik aan bij de Rederij Amsterdam als bankwerker op één van hun wildevaart vrachtschepen. Ik maakte onder andere twee flinke reizen mee met de tramper "Amstelbrug". De Amstelbrug behoorde tot een zustermaatschappij van de Maatschappij Nederland.
Na gekeurd te zijn en bij de Waterschout mijn monsterboekje in ontvangst te hebben genomen, vertrok ik met de Amstelbrug op 25 september 1953 uit de haven van Amsterdam, via Bremen-Hamburg naar Necochea -Bahia Blanca in Argentinië. Dit was mijn eerste reis. Het schip, blijkbaar een afdankertje, vertoonde allerlei gebreken en achterstallig onderhoud. Als bankwerker waar ik voor gemonsterd had, moest ik dagelijks reparaties en kunstgrepen uitvoeren om de zaak draaiende te houden. De bemanning en officieren waren een samenraapsel van allerlei lieden van bedenkelijk allooi. Onze eerste haven was Hamburg en ik zag toen wat voor vlees we in de kuip hadden, o.a. zuiperijen en het bezoeken van vrouwen die het oudste beroep van de wereld beoefenden. Na van deze schokkende ervaring getuige te zijn geweest, wist ik dat deze lui allen een strafblad hadden. Maar wonderlijk genoeg behandelden ze mij voorbeeldig. Volgens de bootsman, een pokdalig getekend figuur, was er nu een rechtvaardige aan boord en zou de schuit niet zinken. Vanuit Hamburg voeren we naar Zuid-Amerika: Argentinië We meerden af in Necochea niet ver van de havenplaats Mar del Plata. Dezelfde avond al werd een deel van de bemanning opgepakt wegens dronkenschap en het verbouwen van een dranklokaal. Met de bus ging ik naar Mar del Plata op zoek naar de overgebleven Urkers. Maar waar woonden die? Bij toeval kwam ik Meindert Ruiten en Jaap Rastegen op de haven. Maar deze zetten het op een lopen toen ik op zijn Urkers begon te schreeuwen, de kreet van toen, Hooibroei. Ik werd meegenomen naar hun huis. Hier hoorde ik het wel en wee en de gerezen moeilijkheden met de reder van Iseghem (of Isechem). De visserij was winstgevend, maar doordat ze op zondag moesten vissen kregen ze moeilijkheden met de reder. Na een gezellig weekend bij een van de Urkers heb ik genoeg zware shag achtergelaten van de weduwe van Nelle. Ik vertrok per bus naar Necochea waar de Amstelbrug lag. Ik was nog net op tijd aan boord, de trossen werden losgegooid en we voeren naar Montevideo in Uruguay waar nog eens een gedeelte van de bemanning droste, zodat we met een uitgedunde bemanning in Nederland arriveerden. Eenervaring rijker en een illusie armer kwam ik net voor Kerstmis 1953 weer thuis. Daarna had ik het wat betreft de wilde vaart ookwel weer bekeken.
1954- De reis met de Banka Ik wilde na mijn ervaring met de Amstelbrug wel eens op een net schip varen en monsterde op "De Banka", ook van Maatschappij Nederland. Ik vertrok op 6 februari 1954 en kwam via Engeland, Arabië, Singapore, Nieuw Guinea, Thailand, Borneo en Ceylon in Port Said waar ik op de MS Pulu-Laut overstapte. Het varen en het werk aan boord beviel mij uitstekend, maar ik had geen zeebenen en geen sterke maag, zodat ik regelmatig de inhoud van mijn maag aan de zee moest toevertrouwen. Een oudere matroos gaf mij het volgend recept omdat hij medelijden met mij kreeg nl. oude jenever op je nuchtere maag. Volgens mij zocht de Banka de stormweer en depressies op zodat mijn zeeziekte chronisch werd. Maar 0 wonder de twee slokken oude jenever hielpen en fluitend liep ik de kombuis binnen en bestelde eieren met spek. Ik werd aangegaapt door de kok die vroeg wat er was gebeurd. Ik begreep dat het bij die enkele slokken oude jenever niet zou blijven en het gevaar groot was een alcoholist te worden. Daarom wilde ik het varen opgeven en een baan aan de wal zoeken. Na een periode van zwerven over de wereldzeeën, kwam ik in Singapore aan. Deze haven zouden we oorspronkelijk niet aandoen, maar door oorlogshandelingen in Dien Bien Phu verlegde de Ms. Banka zijn koers naar Singapore. Hier liep ik dorpsgenoot Jelle Koffeman (bijgenaamd Jeka) tegen het lijf, deze woonde daar met zijn gezin voor een Nederlands handelshuis Lindeteves als servicemonteur voor latexseparatoren, deze werd gebruikt in de rubber plantages. 's Avonds haalde Jeka mij van boord in de haven van Singapore. Onder het genot van een Urker bekkien, vertelde hij waarom hij hier was. Plotseling stopte het gesprek en Jelle zei dat ze nog iemand zochten voor de dieselmotoren of dat niet iets voor mij was. Jelle had al gauw in de gaten dat varen op den duur ook niets was voor Evert. Vanuit Singapore solliciteerde ik naar dit baantje. Op 18 juni 1954 kwam ik weer terug in Nederland. Hierna deed ik nog twee reizen met Ms Johan van Oldenbarnevelt. De eerste met emigranten naar Canadaen de tweede reis naar Melbourne, Sydney in Australië en via de Barrierrif naar Indonesië voor het ophalen van gestrande en uit het land gezette landgenoten. Volgens de toenmalige regering werd Nederland te vol (+/- 10 miljoen) en konden Nederlanders die dat wilden een bestaan opbouwen in Canada en Australië. Toch een vreemde zaak, 1500 Nederlanders naar Canada en Australië zenden en er 1000 terug uit Indonesië. Daarna met moslim bedevaartgangers naar Saudi Arabië. Op 18 september 1954 kwam ik in Amsterdam terug met de Johan van Oldenbarnevelt en eenmaal thuis lag er een brief van Lindeteves-Jacoberg met een uitnodiging voor een gesprek. Lindeteves-Jacobsbergzocht dus iemand met verstand van dieselmotoren om uit te zenden naar het Verre Oosten. Lindeteves-Jacobsberghad toen voor dat deel van de wereld een vertegenwoordiging van de MWM-motorenfabrieken.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Ik werd aangenomen en zo begon het tijdperk lindeteves-Jacoberg, waar ik eerst stage moest lopen, o.a. bij MWM in Mannheim (nu Deutz). Daar kreeg ik een gedegen opleiding van 1%jaar, dit hield in dieselmotoren van 5 tot 2500 pk. Verder bezocht ik fabrieken voor fabricage van pompen, separatoren en kettingzagen. 1956 - Naar het verre oosten
In 1956 was het zover: met de "Oranje" voer ik naar Singapore, het was een prachtreis daar naar to. Mijn rayon omvatte onder andere de Oost- en Westkust van het toenmalige Malakka (nu Maleisië), Thailand en Borneo. Ik reisde daar rond om motoren, pompen en diverse machineriëen te verkopen; te assisteren bij de installatie daarvan en het uitvoeren van servicewerkzaamheden. Dezeinstallaties werden onder andere gebruikt in rijstpellerijen en tinmijnen. Verder kreeg ik te maken met lokale vissersdie wilden overschakelenvan zeilen op motorische voortstuwing. Doordat de de vissersdorpen nogal ver elkaar lagen en de vaak geïsoleerde ligging, hadden de vissersdie al beschikten over een gemotoriseerd vaartuig nogal eens problemen om aan vervangende onderdelen te komen. Met een service-auto van MWM bezocht ik met enige regelmaat die vissersdorpen, samen met een Chinesemonteur. Ter plekke repareerden we dan de motoren. Ook legde ik contacten om geschikte dealers aan te stellen en deze bevoorraadden we met de juiste onderdelen. Het was dan ook niet verwonderlijk dat er vervolgens heel wat vissershun schepen met MWM-motoren lieten uitrusten! Mijn regelmatige aanwezigheid in die dorpen bleek een flinke toegevoegde waarde te hebben. We leefden in feite nog in het koloniale tijdperk, waarbij blanken zich in dieafgelegen streken zelden lieten zien. In die tijd nam ik vlieglessenen ik haalde mijn vliegbrevet, zodat ik sneller bij mijn klanten kon komen. Later was ik een regelmatige gast op Pankor Island (voor de kust van Malakka), waar grotere motoren tot 250 pk in houten vissersschepenwerden gebouwd. Na een geslaagdeproefvaart van zo'n schip rond het eiland, volgde een Chinesemaaltijd die soms aardig uit de hand liep! Maar, een verzoek om een nachtje mee te gaan vissen, liet ik me niet gauw ontgaan. Langkawi is een eiland voor de Westkust van Maleisië en op de grens met Thailand. Tegenwoordig is dat een populair toeristeneiland, maar in 1956-1961 was het een visserseilandje. Hier moest een ijsfabriekje opgezet worden, de vitale machines en onderdelen kwamen uit Nederland en werd via lindeteves geleverd. We hadden een koelexpert uit Nederland, maar die bakte er weinig van, zodat ik hem helpen moest. Het fabriekje zou staven ijs leveren aan de visserij, dus werd hij op het strand geprojecteerd. Wat later veel problemen gaf met koelwater en zoet water voor de ijsproductie. Ik sliep onder een afdakje op het strand en een chinees zorgde voor het eten. Alles moest van het vaste land moest komen, zoalsgroente en brood. Dit isvoor blanken dagelijkse kost, maar onze chinees had hier erg veel moeite mee. Hij vroeg elke dag trouw wat ik wilde eten en dit gaf ik ook elke dag door. Maar meestal zei hij dat heb ik niet, kan ik wat anders klaarmaken? EenEuropesetechnicus zou met deze primitieve levensstijl geen genoegen genomen hebben en zou zijn biezen hebben gepakt. Ik vond het nogal een spannende tijd en kwam tot rust op dit eilandje. Heb toen met de chinees overlegd wat hij wel goed kon klaarmaken, dit was vis. Dus serveerde hij vis voor het ontbijt, vis voor de lunch en vis voor het avondeten.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I
Dit hield ik vol totdat het fabriekje klaar was tot verbazing van de lokale vissersbevolking, die onderling al gewed hadden wanneer de tropenkolder zou toeslaan. 's Avonds op het strand, omringd door de lokale jeugd en de oude vissers, rookte ik nog alle soorten vis.
Met de M.S. Oranje naar Singapore
Deze reis was voor mij niet nieuw, enkel ik was nu passagier,met de voordelen en pleziertjes daaraan verbonden. Van Amsterdam gingen we naar Southampton, waar ik een bustocht maakte door de omgeving. Dezelfde dag vertrokken we weer met als doel Port Said. Laat ik eerst iets vertellen over de Oranje. Dit is een 3-schroefsschipvan 21000 ton, met 3 motoren van samen 36000 pk (Sulzer). Met een bemanning van 500 kop en kan hij totaal 800 passagiersmeenemen. De snelheid per uur is ongeveer 22-24 mijl. Hij vaart op rechte stukken en op lange af- standen automatisch. Ik heb het gehele schip van voren naar achteren bekeken. Maar er was voor mij niet veel nieuws te ontdekken want mijn laatste reis was met de Johanvan Oldenbarnevelt. De reis van tlmuiden is ongeveer 10000 mijl. We hadden een prachtige reis met prachtig mooi weer. Men kon in een luie stoel met een parasol het een tijd lang uithouden. Verveelde dat, dan sprong je in het zwembad. Wasje na al die bezigheden hongerig geworden, dan kon je aan de lunch 's middagsje keusmaken uit 20 nummers op de spijskaart. Daar ik alles onmogelijk kan opsommen hoe die spijzen heetten zal ik jullie die maar besparen. Ik ben trouwens al die vreemde namen al vergeten. Alles wordt opgediend door Indonesischebedienden. Van de reis kan ik niet veel nieuws vertellen, want het was voor mij geen nieuwtje. In Port Said gingen we 's avonds de wal op. Dezebewoners zijn de mening toegedaan dat iedereen met een blank velletje wel schatrijk moet zijn. Met mijn bezittingen die ik stevig vasthield in mijn zakken probeerden we bedelaars en Arabieren van ons afte schudden. Ik was blij toen ik 's avonds weer aan boord was. We gingen weer door het Suezkanaal en kwamen toen in de RodeZee, waar het altijd bloedheet is.Toen we daar uit waren kwamen we in de IndischeOceaan,op weg naar Ceylon. We arriveerden in Colombo op Ceylonop 4 mei. We gingen de stad in, maar het viel ons dik tegen. Achtervolgd door bedelaars en kooplui vluchtten we een Bhoedda-tempel binnen. We trokken onze schoenen uit en rondgeleid door een priester bekeken we de door hen vereerde heiligdommen. Het leek allemaal erg geheimzinnig, overal brandden kleine pitjes.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
~~--1 -..... . .'1 i
DINER
Soepen
Julienne Soep 2 Comtesse Soep 1
Kalfsvleespasteitjes
Rump Steak
Brussels Lof Aardappel Puree
Wener Chocolade Rol
Fruit
K01'FIE WORDT GESERVEERD IN DE DEKSALONS
Maandag 2fl Abril 1956 ms.. ,Oranje" 2e Klasse
De priester legde ons allemaal uit wat al die beelden en schilderijen te betekenen hadden. Maar plotseling veranderde hij in een keiharde zakenman. Hij verlangde van ons ongeveer 2 gulden de man. Erwerd een rode stip op ons voorhoofd gedrukt. Ik veronderstelde dat het een vrijgeleide was, om zonder moeilijkheden door de stad te komen. Enwaarlijk, op de terugweg werd ons niets in de weg gelegd. We vertrokken 's avonds weer met alseindbestemming Singapore,waar we 's morgens de 8e mei aankwamen. Met nog 2 van dezelfde firma werden we afgehaald door de grote baas,of de managervan Singapore. We gingen naar het kantoor. Ik zat al uit te kijken naar JK,maar deze was druk bezig met verhuizen. Want die zou de volgende dag naar Kuala-Lumpur.Maar enkele ogenblikken later kwam hij met Zwaan het kantoor instuiven. We schakeldendirect over op oenze Urker toal. Ik wisselde de laatste nieuwtjes uit van oenze Urker bult. Daar ik direct door moest reizen met het vliegtuig naar Kuala Lumpur, (dezevertrok om 2 uur 's middags, dus ik had weinig tijd) dineerde ik eerst nog in Singapore: met gezelschapvan Jelle en Zwaan en de kinderen en enkele van kantoor. Toen werd ik naar het vliegveld gebracht, met nog een van de firma zou ik eerst naar Kuala Lumpur reizen. Het vliegtuig van de Malaya Airways stond al te draaien. We stapten vlug in en na enkele minuten vlogen we boven Singapore en verder de jungle in naar Malakka. Na ongeveer een uur landde hij in Kuala Lumpur. Daar overnachtte ik in een hotel. De volgende morgen vertrok ik weer met een Dakota van de Malaya Airways naar Ipoh. Maar op het vliegveld verwelkomde ik eerste JKen zijn vrouw, die arriveerde met de kinderen. Over een kwartier zou mijn toestel vertrekken. JKzelf zou met de auto komen. We praatten nog over koetjes en kalfjes,toen het sein werd gegeven dat ik in moest stappen. Na enkele ogenblikken zat ik hoog in de lucht, uit het raampje naar het onmetelijke oerwoud van Mallaka te kijken. De afstand van Kuala Lumpur naar Ipoh is ongeveer een 100 mijl. Een half uur later had ik vaste voet op de grond van Ipoh. Dat werd mijn toekomstige dorp. Ipoh was' niet groot, maar erg druk. In de omgeving waren hoofdzakelijk tinmijnen en rubbertuinen. Mijn werk was hoofdzakelijk voor de M.W.M. motoren, die ze in de tinmijnen gebruikten. Maar het is wel een afwisselend beroep. 's Morgens ging ik op de motor diverse tinminers Chinezen bezoeken. Daar hier de omgangstaal Engelswas, moest natuurlijk Engelsgesproken worden. Maar de meeste Chinezenspraken geen Engels.Dus moest ik in het Maleis de conversatie beginnen. In het begin vlotte het niet zo. Maar op Urk zeggenze wel eens: met Urkers kom je ver. Maar toch niet bij die Chinezen.Ze hebben wel veel gemeen met Urkers, zoals:gastvrij, vriendelijk en handig. Daarom kon ik ook goed met ze opschieten. Ze kunnen de Rniet uitspreken en die kennen ze ook niet. Daarom noemden ze mij: Belans. De bevolking van Singaporeen de Federation of Malaya bestaat uit Maleiers, Chinezenen Indiërs. De Maleiers zijn arm en hebben op economisch gebied niks te vertellen, dit is in handen van Chinezen. Het geld was de Stratesdollar, deze had een waarde van f 1,25. Erwaren hier veel dingen goedkoper dan in Holland. Ik woonde in een messroom van de firma buiten Ipoh met nog twee vrijgezellen van kantoor. We hadden twee baboes en een tuinman. Onzetuin was net zo groot als een voetbalveld.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Kort verhaal: Vreemde culturen en eetgewoontes Eten wat de pot schaft
En die pot wat op tafel kwam in de crisistijd en daaraan gekoppeld de oorlog, stond 'ik lust dit niet!' niet op het menu bij mijn ouders. We werden grootgebracht met een biet en een knol en wie dit niet at, kreeg het de volgende dag weer voorgeschoteld. Dusje at wel, want honger maakt rauwe bonen zoet en toentertijd waren er ook nog geen tussendoortjes. In de 5 oorlogsjaren die daarop volgde werd het keuzemenu niet veel beter en kwam er veel meelkost op tafel, zoals: pokkoek. dikkoek of pappezak. Ook aten we erwtensoep of snert als mijn vader een halve varkenskop of poten op de kop had getikt. Maar het bleef bij schaarste. Met gestoofde paling op het oorlogsbrood wegens gebrek aan boter en beleg. Mijn zuster in Den Haag kreeg bloembollen! Dus schraalhans was hier keukenmeester, de grote steden leden nog het meest. Militaire Dienst
Bijde marine in opleiding kwam ik voor het eerst in aanraking met het cafetaria-systeem. Ook hier was het 'eten wat de pot schaft'. En dat deed ik dan ook, met de herinnering van de oorlogstijd, zonder te klagen. MS troepentransport Tabinta
Doordat ik voor straf de gehele reis in de machinekamer van de Tabinta moest werken, kreeg ik van de machinisten allerlei lekkere hapjes toegeschoven met fruit, iets wat ik niet kende. Op Urk kreeg men een sinaasappel met Kerst op zondagschool. Nieuw Guinea
Dit werd een ander verhaal en kregen wij het eten aangevoerd per truck. Meestal koud eten en uit blik. Dit was bereid onder toezicht van de officier van administratie in Nederland. Die goeie man wist ook niet wat hij in al die blikken moest laten stoppen. Toen gingen we maar vissen, vis was er genoeg. Nieuws was schaars op Nieuw Guinea. Dat gold ook voor het vertier. De afwisseling van het dagelijks menu mocht er geen naam hebben. De maaltijden van de militairen bestonden meestal uit driemaal per week aardappelen met spinazie en voor de rest rijst met vis of vlees. Project in Azië 1956-1961
Hier kwam ik in een andere wereld terecht wat het eten betreft. Daar mijn werk veel met de chinezen te maken had, werd ik vaak uitgenodigd. Wat ik in Nieuw Guinea tekort kwam en de na-oorlogse pot op Urk ook nog aan de magere kant was at ik deze, voor mij exotische, gerechten met veel smaak, soms niet wetende wat het was. Alleen moest ik nog wennen aan deze etenscultuur. Spugende en boeren latende chinezen kreeg men er gratis bij aan tafel. Ik vergeleek ze in het begin met knorrende varkens. Maar hier raakte ik gauw aan gewend. Ook kreeg ik te maken met verschillende eetgewoontes door verschillende Chinese bevolkingsgroepen. Dus je had dan verschillende Chinese restaurants met geheel andere gerechten.
I Op een keer werd ik ook uitgenodigd 's avonds in een exclusief restaurant voor een diner met enkele zakenmensen. Daar ik geen wijs kon worden wat er in het chinees op de kaart stond, zochten mijn mede tafelgenoten een exclusief diner voor mij uit. Ik kreeg van alles wat, het lekkerste vond ik waren de rode stukjes vlees. Toen alles was genuttigd, na het gepaste geboer, wilden ze weten wat ik het lekkerste van deze maaltijd vond. Vol verwachting keken ze mij aan, hun ogen schitterden. Ik zei dat ik het lekkerste het rode vlees vond. Ze antwoorden dat ze nog nooit een Europeaan hadden gezien die dit gerecht zonder vragen wat het was het opgegeten. Het was namelijk een culinair hoogstandje. Ze vertelden me wat het was, ik had waarschijnlijk voor het eerst HONDENVLEES gegeten. Ik wist niet of ik nu moest overgeven of snel het restaurant moest verlaten. Verder wordt er in landen in West en Oost Afrika kikkerbilletjes en vlees van boesratten gegeten. EET SMAKEUJKI/ Het eten op de reis met de MS Oranje Hier hadden ze alle vrijgezellen die aan boord waren aan één tafel geplaatst. Volgens mij dachten ze: die komen nooit op tijd of helemaal niet. Die kunnen we niet bij echtparen met kinderen aan tafel zetten. We kregen dagelijks de menukaart om wat uit te zoeken. Daar ik in het verleden niet veel gewend was, zei ik maar 'breng maar wat'. Toen waren de menu's nog sober en niet overdadig maar voor diegene die niet veel gewend was en altijd met schaarste had geleefd was dit meer van wat de pot schaft: Trouwens ik had later in Malakka veel variaties: of een goed restaurant of een stalletje langs de weg of saté eten op een krukje langs voortrazende en dieselrook uitbrakende vrachtauto's.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I
GROOT-VERLOFPAS Ingevolge machtiging van de minister van manne verleent de commandant
van
HET MAl1INE OPKOMST CENTRUM TE VOORSCHOTEl\!
GROOT
VERLOF
tot nadere oproeping aan de zeemilicien matr.oos van. speoiale der
3
e klasse
stam boekn ummer: geboren
Evert BRANDS
66278
28 Oot ober 1930
, te
Urk
gewoon dienstplichtige der lichting .. 195:0 .
.
Gemeente of plaats
uit de gemeente ._--~._van vestiging na vertrek met groot verlof: -
--- -
-
..
) .
.
-
)
. .
... .
..
,
o.
provincie of gewest:
Onafgebroken in werkelijke dienst sedert Het groot verlof vangt aan op . ..... .
L
diensten (ATD)
.8 Mei .
7 FebruarL1952 ....
1950 . te 24.00 uur
(Deze datum duidt aan de laatste dag van de werkelijke dienst. De groot-verlofganger is derhalve op die dag nog militair. Hij is als zodanig onderworpen aan de krijgstucht en dient zich dienovereenkomstig Voorschoten
te gedragen)
, de .
4 Februari .
1952
~ee
Ce
Hendrikse,,-
DE MINISTER VAN DEFENSIE KENT TOE
AAN
E. Brands
HET NIEUW-GUINEA-
HERINNERINGSKRUIS INGESTELD BIJ KQNINICLlJK BESLUIT VAN 29 SEPTEMBER 1962. NR. 1
'S-GRAVENHAGE:
16 februari 1996
DE MINISTER VOORNOEMD.
~
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
1956-1961 Vliegen in Malakka In Malakka werd ik lid van de Ipoh vliegclub. Ik begon met het nemen van vlieglessen in zweefvliegtuigen. Dit was wel leuk en de vluchten boven het zinderend oerwoud buiten lpoh was imponerend. De stilte, alleen verbroken door de trillende vleugels, was fantastisch. Maar de kunst met zweefvliegtuigen was om zo lang mogelijk in de lucht te blijven door een thermiekbel op te zoeken. Daarna ben ik begonnen met het nemen van vlieglessen. Dit gebeurde in een Tigermoth. Het opstijgen had ik zo onder de knie, het landen was een ander verhaal. Volgens mijn instructeur was het een gevoelskwestie. Na een tijdje was ook dat geen probleem meer en kreeg ik mijn voorlopig vliegbrevet. Onder de leden van de vliegclub werd ik de Flying Dutchman genoemd. Na 6 vluchten kreeg ik mijn brevet en mocht ik solovliegen. Dit dankzij mijn Australische instructeur met oorlogservaringen. Zo had ik niet alleen het vliegen, maar ook de trucs gauw onder de knie. Om mijn vlieguren op te voeren en mijn kosten te drukken, ging ik 3 keer in de week geld droppen op de rubberplantages. Het geld was voor het uitbetalen van de duizenden koelies die op de plantages aan het werk waren. Het geld werd door de lucht vervoerd omdat er grote risico's kleefden aan het vervoer over de weg. Het aanwezig zijn van communistische rebellen of terroristen die een jungleoorlog voerden tegen de Engelsenen de legale regering van Malakka. Dus 's morgens kwam de gepantserde geldauto en bracht de zakken geld, voorzien van een code en goed afgesloten met een hangslot naar het vliegveld. Wij zaten al te wachten met draaiende motor en wanneer de geldauto het geld afgeleverd had, verdween de auto en gewapende politie in de vroege morgenstond. Op de startbaan moest nog warmgedraaid worden met honderdduizenden dollars in zakken om mij heen voelde ik mij niet echt veilig, want een slimme overvaller kon hier ook nog zijn slag slaan. Maar gelukkig gebeurde dat niet en konden wij elke keer ons geld veilig afleveren. Tot op het moment dat wij een noodlanding op een voetbalveld moesten maken in een of ander dorpje. Het veld was nogal ruim uitgevallen maar tussen de bomen werd het wel een probleem. Toen het euvel verholpen was, vroegen wij de toegesnelde nieuwsgierigen om tijdens het warmdraaien de staart naar beneden te drukken. Ik zag tussen de omstanders al een crimineel, maar gelukkig konden we opstijgen en scheerden rakelings langs de boomtoppen.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
.L
S;WDE"'iTPtto-r-:s:Ua:;"-":R ,11."'L"0
lij
.!.IACttL....~,
~"':'8fIt:or ,,( I~ .••..
r: .~~
~ -:.
..
1961 - Eenperiode van 5 jaar afgesloten Ik kwam per passagiersschipvijf jaar geleden in Singapore aan. Ik wist dat mijn standplaats Ipoh zou worden. Maar voor mijn werk, dat niet alleen met dieselmotoren te maken had, zwierf ik door Maleisië, Thailand, Singaporeen Borneo. Het waren de nadagen van het koloniale tijdperk. Aan de ene kant heersten er nog patriarchale werkomstandigheden die nu onbestaanbaar zijn (langdurige contractduur en geen vakantie). Ook een slechte betaling, was de oorzaak dat jongeren uit Europa het voor gezien hielden. Aan de andere kant had je te maken met de opkomende onafhankelijkheids- bewegingen, kompleet met terroristische akties, zodat ik nog al eens risico's liep onderweg in de binnenlanden. Een revolver weigerde ik dan ook bij mijn in dienststelling. 1961 - Weer aan de slag in Nederland In 1961 was mijn vijfjarige contract om. Ik voelde er niet zoveelvoor om dat contract te verlengen. Ik had aan het eind van dat contract nog wat maanden verlof van Lindeteves te goed en die moest ik maar doorbrengen op Urk, ik verveelde mij stierlijk. Mijn moeder probeerde mij met zachte dwang en moederlijke liefde mij de aandacht op de andere sekse te laten vestigen op Urk. Voor zij stierf wilde zij de enige vrijgezelle zoon nog zien trouwen, dat zei zij meerdere malen.
In Nederland aangekomen, kwam ik snel in contact met Deutz in Rotterdam. Daar kon ik direct aan de gang als verkoper in de binnendienst. Dit was in feite een kantoorbaan en al snel begonnen de muren op me afte komen. Ik zocht dus weer een buitenbaan. In 1963 kon ik in dienst komen bij de SHValsadviseurjverkopervan smeermiddelen voor de binnenvaart (vanaf Maastricht tot Delfzijl) en in het bijzonder de visserij. Nou, die sector kende ik als mijn broekzak. Ondertussen solliciteerde ik bij Deutz motoren en werd aangenomen voor de verkoopafdeling op de Sluisjesdijk in Rotterdam. Eengebouw met veel glas, die al gauw omgedoopt werd in aquarium. Helaas werd het hier mij al gauw te benauwd, de hele dag tussen vier glazen muren offertes te sturen naar potentiële klanten. Een beloofde buiten of buitenlandse functie bleef uit.
Zo werd ik gevraagd door de Steenkolen Handelsvereniging (SHV) in Utrecht als adviseur verkoper in de visserij en kustvaart voor Oostelijk Nederland; dit hield in van Delfzijl tot Maastricht elke dag op de weg. Vrijdag en zaterdag onderhield ik de kontakten op Urk. Door het geschuif in de SHV-PAM organisatie verdween ik uit Utrecht en belandde ik in Rotterdam bij Vekoma (dit bedrijf was overgenomen door de SHV). Bij een volgende reorganisatie zou ik overgeplaatst worden naar Leeuwarden had men mij meegedeeld.
Kort nadat ik in dienst was gekomen bij de SHV(ik woonde toen weer op Urk) passeerdeik van huis komend een plaatsgenote die stond te liften. Zij bleek bij een electriciteitsbedrijf in Amersfoort te werken waar ze les gaf in electrisch koken. Devonk sloeg over we spraken af dat ze, als het even uitkwam, met me mee kon liften. Enfin, in dat zelfde jaar (in 1963) zijn we getrouwd. Getrouwd op Urk streek ik neer in het landelijke Harderwijk, ik moest namelijk in het midden van het land gaan wonen volgens de directie van de SHV.Ik wachtte de overplaatsing naar Leeuwarden niet af, ik werd weer ongedurig. Ik kwam in kontakt met mijn vroegere baas van Lindeteves Jacoberg in Maleisië, die nu in de directie in Amsterdam zat. Zodoende ging ik in 1969 opnieuw naar Maleisië, ditmaal met het gezin (Gré, Rein en Femmy). Tot verdriet en frustratie van wederzijdse ouders. 1969 - Maleisië Mijn taak was het om daar weer MWM-motoren te gaan verkopen, de inbouw te regelen en service te verlenen. Samenmet mijn vrouw hebben we twee jaar in Kuala Lumpur en Singapore gewoond. Zo raakte ik in die tijd bijvoorbeeld betrokken bij een plaatselijk werfje waar houten vissersvaartuigjeswerden gebouwd. Daar kon ik verschillende MWM-diesels verkopen en ik 7""'""""" ook voor de inbouw.
-
lindeteves-Jacobsberg bleek toen al flink op zijn retour te zijn. Het handelshuis kon in feite niet concurreren tegen de opkomende plaatselijke technische handelsbedrijven. Direkt na onze aankomst in Kuala Lumpur begon het te rommelen in de politiek. We hadden een prachthuis gevonden even buiten Kuala Lumpur, toen we terugreden was in Kuala Lumpur de vlam in de pan geslagen. De Maleiers en Chinezen gingen elkaar te lijf en slachtten elkaar af. Vreemd genoeg lieten ze de Europeanen met rust. Via de radio werden we gewaarschuwd binnen te blijven. We zochten en vonden onderdak bij een Philipsman, deze woonden buiten Kuala Lumpur. Ik had daarna de situatie verkend, uitgebrandde auto's en lijken lagen op de weg. Zinloze moord en slachtpartijen hadden zich ontladen, zo had in een furie van haat had een Maleise buurman zijn Chinese buurman de keel doorgesneden.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I
De noodtoestand werd afgekondigd en de avondklok werd ingesteld, dit betekende binnenblijven. Gelukkig hadden onze gastheren voldoende eten en drinken in voorraad. De derde dag werd de toestand gedeeltelijk opgeheven en gingen wij, goedmoeds, op de terugweg naar ons hotel in Kuala lumpur. Op de stadsgrens braken opnieuw etnische rellen uit en probeerden de soldaten ons te ontzetten uit deze turmoil. De soldaten waren doodnerveus, gelukkig hield ik het hoofd koel, de kinderen echter waren doodsbang. We bereikten veilig het hotel Merlin. Ik kon enkele weken niets doen, het economische leven was ingestort en er was geen handel. Zo besloot de firma mij over te plaatsen naar Singapore, want ik was te duur om niets te presteren. Gelukkig kwam aan deze vervelende periode een einde toen het projekt Trengganu kwam, dit projekt kwam voor lindeteves ook als een geschenk uit de hemel. In KualaTrengganu, een vissersdorpje aan de Oostkant van Maleisië werd werd, op kosten van de Duitse ontwikkelingshulp, een houten viskotter gebouwd met een 360 pk motor van MWM. Het plan was een expert te sturen vanuit Duitsland, maar dat bleek een dure grap te worden, want men werkt hier niet zo vlug, dus dat gaat in de papieren lopen. Duswerd ik er naar toegestuurd, en aan de glinsterende oogjesvan de baaste zien, werd het van onze kant nu ook niet bepaald een liefdedienst, maar volgens de baaswas er al zoveel duizenden guldens tussen de wal en het schip gevallen, dat die paar van ons geen kwaad konden. Dus besloot ik met de gehele familie te gaan, dan kregen die ook een verzetje, om bloedheet Singaporete ontvluchten. Begin november 1969 maakte ik met de auto met mijn gezin de lange tocht naar Kuala Trengganu. Toen het nog stikdonker was verlieten wij Singaporeen reden wij door de rubberondememingen van Johore. Honderden rubbertapsters waren al bezigde latex te verzamelen, uit de potjes, welke aan de boom hangen en waar langzaamde latex indruppelt. Na een 150 km kwamen wij in onze eerste pleisterplaats Mersing, een vissersdorp, waar wij in een Resthouse,een soort motel, ons verfristen en de inwendige mens verzorgden. Na dit, en genoeg te drinken ingeslagente hebben voor onderweg, want wij zouden door een junglegebied trekken, waar nog olifanten en tijgers veel voorkomende dieren waren. Wij kwamen ze niet tegen. De eerste rivier moesten we met een pontje oversteken, het zager erg primitief en onbetrouwbaar uit. Het was gratis, maar op eigen risico, was in 4 talen vermeld op een groot bord aan de rivier. Zonder ongelukken kwamen wij aan de overkant; er zouden nog 3 rivieren volgen. Het landschapwisselde steeds, in jungle, palmbomen met kampongs op palen, waar hele gezinnen in een ruimte van 6 bij 5 meter gelukkig bij elkaar leefden. Ze deden echter niets, alleen maar kijken en praten. De moskee zager heel duur uit voor de omgeving. Dit is een heel normaal verschijnsel in die gebieden, waar overwegend moslims wonen. 's Middags om 1 uur kwamen wij aan in Kuantan, dit was een flinke stad met een grote vissersvloot, maar het zijn allemaal kleine bootjes. In Kuantangingen we weer in een Resthouseeten. Na het eten vertrokken we om de laatste 200 km naar Trengganu af te leggen,wat meest langshet strand zou wezen.
Zonder waarschuwing begon het te regenen. Dit is heel zachtjes uitgedrukt, het kwam met bakken uit de lucht. De Chinesezee werd zeer ruw. Later zouden we vernemen, dat de Moeson was begonnen aan de Oostkust en dat zou duren tot de eerste week van januari. Om 6 uur 's avonds kwamen we doodmoe in KualaTrengganu aan. Wij hadden 675 km gereden, de afstand Amsterdam- Wenen. Het onderzoekschip voor de visserij van 25 meter lengte lag nog hoog en droog op de werf. Zo te zien een prachtschip, van het beste houtsoort wat beschikbaarwas in Malaysia. Onder de waterlijn werd hij beplaat met koperen platen, wat een prachteffect gaf op het donkere hout. Ik moet zeggen, de Maleise timmerlieden verstonden hun vak. EenDuitse visserij-expert, kapitein Eggers,een vroegere bokkenvisseruit Cuxhaven,was blij een Europeaante zien. Hij hield toezicht op de bouw, en leerde ook de visserlui vissenen netten maken. het was een schilderachtige figuur, met witte kapiteinspet en een onafscheidelijke pijp in de mond. Hij werd door de lokale vissersop de handen gedragen. De hoofdmotor een langzaamlopende360 pk MWM was ook een gift van de Duitse ontwikkelingshulp. Het was een langzaamlopende motor en deze grote motor kwam in het voorste gedeelte van het schip, zodat een lange schroefas over de lengte van het schip geplaatst moest worden. Dat is een heel precies werkje. Een houten schip werkt en daar kan die schroefas niet tegen. Ik had dus mijn bedenkingen bij deze motor. Ik vroeg MWM Duitsland waarom ze geen snelloper (een kleinere motor die achterin het schip geplaatst wordt) geleverd hadden. Het antwoord was dat ze daar niet genoeg op verdienden, een snelloper is namelijk veel goedkoper. Tegen deze beweringen kon ik helemaal niet op. De firma in Singapore beurde een flink bedrag aan de inbouwen de Nederlandse manager zat danig met mij in zijn maag dus die zei: Bouw die motor er nou maar in, het brengt veel geld op voor ons. Tegen deze logica was ik niet opgewassen. Ik gaf mijn verzet op, wetende dat na de proefvaart, het schip wat niet kon functioneren, in een hoek van de haven of simpeler een stranding tegemoet kon zien. Na weken ploeteren met ondeskundig werfpersoneel kreeg ik de lange schroefas op zijn plaats. Het zou ook moeten vissen, dus ik plaatste een winch aan dek, dat was ook meegeleverd. 's Avonds aan het strand, onder de palmbomen en bij het geraasvan de branding, keken wij naar de halsbrekende toeren van de kleine vissersscheepjes,om door de branding te komen. De meesten bleven binnen. Zij vonden het te gevaarlijk. Dit betekent voor deze Maleise vissers geen verdiensten (ongeveer 3-4 gulden per nacht). Hierover zal ik later meer vertellen. Kapitein Eggerskende de Urkers wel: goede vissersop tong. En meteen er achteraan: "Ze lusten graag een borre!!", Maar, betoogde hij verder, in Duitsland weten ze ook wel van wanten. De andere dag vroeg, gingen we naar de haven, om te kijken of er nog wat gevangen was, en om wat vis te kopen voor te roken. Devangst viel tegen. Dit kwam door de moesson.Grote golven en regen, vertelde ons een grijnzende Mohammed, een Maleise visserman. Zijn enigste kleding bestond uit een smerig broekje. Hij bracht de vangst op de wal. De Chineseeigenaar, Mr. Um, stond met een ondoorgrondelijk gezicht het tafereeltje gade te slaan. Kapitein Eggersstootte mij aan en fluisterde: "Nu moet je opletten". De Chinees liep om de vangst heen, zijn spleetogen waren gesloten. Hij schatte de vangst. Hij loerde naar ons, hij voelde zich niet op zijn gemak. Plotseling mompelde hij in het Maleis: zoveel kilo. Ik dacht dat ik hem niet verstond, maar bij navraagbleek, dat hij de vangst op 100 kg geschat had. Maar er was beduidend meer. Ik schatte het op ongeveer 250 - 300 kg.
I I I
I
I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I
Zo worden deze Maleise visserlui beduveld, door zo'n vette Chinees.Mohammed incasseerde zijn 4 gulden en ging grijnzend zijn hut binnen. Eenmatje op de kale vloer; een stuk of 8 kinderen speelden in deze benauwde ruimte. Mohammed gaf zijn vrouw de 4 gulden. Deze nam ze dankbaar in ontvangst. In gedachten verplaatste ik mij naar de goudkust op Urk, met vloerbedekkingen, bankstellen, auto's enz. Wat een verschil met Mohammed zijn hutje. Ik wachtte niet af dat de firma failliet zou gaan en nam ontslag en ging na een jaar terug naar Nederland via Thailand, Bangkok en Griekenland waar we een week vakantie namen. Vele Nederlandse handelshuizen opgebouwd in het Koloniale Tijdperk verdwenen van het toneel. Ook het feit dat de firma in Nederland ons onder een listige construktie, de zogenaamde Singapore constructie, mij had misleid en mij hier niet van op de hoogte had gebracht deed de deur dicht. Door deze beruchte constructie zou ik later te maken krijgen met een lagere AOW uitkering. Gelukkig werd dit gecompenseerd door een pensioen uit Duitsland en van de Staat der Nederlanden. 1971- Handelsonderneming in scheepsbenodigdheden Na het debacle in het Verre Oosten met de firma LindetevesJacoberg,was ik een ervaring rijker en een illusie armer geworden en daarom keerden wij in 1971 terug naar Urk. Eenbaan lag er voor mij niet te wachten, ik had geen recht op sociale voorzieningen omdat mijn vorige werkgever een listige constructie had toegepast, waardoor ik in Nederland nergens recht op had. Gelukkig hadden we ons huis nog in Harderwijk en met nog een spaarpotje op de bank, begon ik een Handelsonderneming in visserijbenodigdheden onder de Urkervloot. Dit was een riskante onderneming daar vele kottereigenaren onder de buik van het paard zaten met andere woorden, ze mochten niet bij mij kopen wegens verplichtingen bij andere leveranciers. Dit hield ik vol totdat er een oliecrisis in Nederland plaatsvond en de vissersvloot uitweek naar andere havens,o.a. Delfzijl, Lauwersoog, Harlingen, Umuiden en Scheveningen.Dit werd een onmogelijke opgave om deze schepen te bezoekentijdens het weekend. Het inkomen 'verminderde zienderogen en de uitgaven stegen, dus stoppen was de enige mogelijkheid, want ik was financieel flink ingeteerd, een onplezierige gedachte voor een jonge ondememer. Maar mijn moeder zei altijd: Als er een raampje dichtgaat, gaat er altijd wel weer een venstertje open. Nu was ik al vrij lang bevriend met mijn plaatsgenoot Teun Ras.Dezevoerde toen al regelmatig visserijprojecten uit die door de Nederlandse Overheid werden gesubsidieerd in het kader van de ontwikkelingshulp (over "ontwikkelingssamenwerking" begon men pas later te praten). Dat werk leek me wel wat. Ik liep op een goede dag in 1974 binnen bij het Directoraat Generaal voor Internationale Samenwerking oftwel DGIS(dat kon toen nog) en ik raakte aan de praat met een paar ambtenàren. Daaruit kwam een uitnodiging voort voor een project in Tanzania.In 1974 had de Nederlandse Overheid namelijk voor een visserij-trainingsproject in Dar-es-Salaam(Tanzania) de voormalige Noordzeekotter "Tiny Cornelia" 00 10 overgenomen. Studenten van het visserijopleidingsinstituut moesten daarop, wat ze geleerd hadden, in de praktijk brengen.
I De kotter was inmiddels herdoopt in "Mbudja" en het was de bedoeling ermee te vissen in de Indische Oceaan. Dat project was echter in het slop geraakt. Of ik er wat voor voelde om dat project weer in goede richting te krijgen. 1974 - Tanzania
In 1974 reisde ik af naar Dar-es-Salaam(Tanzania)en daar trof ik de kotter "Mbudja" (ex "Tiny Cornelia" OD 10) aan met een gebroken schroefas.Voor het vertrek naar Tanzania,was de kotter in Nederland ingrijpend verbouwd en verlengd. Deverblijven waren van alle gemakken voorzien en er was airconditioning aangebracht.Degeheel gerenoveerde kombuis was bijvoorbeeld uitgerust met roestvrijstalen pannen.Toen de kotter eindelijk eens werd drooggezet bij Dar-es-Salaam,werden die pannen gebruikt bij het teren van het onderwaterschip.
Het project was in het slop geraakt en in verband daarmee verzocht DGIS,Den Haagmij om ter plaatse de situatie op te nemen en er weer vaart in te krijgen. Het bleek dat al een paar keer eerder de schroefas was gebroken. Na de situatie goed opgenomen te hebben, keerde ik terug naar Nederland om daarover te rapporteren aan DGIS.Mij werd verzocht om vervolgens weer naar Dar-es-Salaamaf te reizen om de kotter vaarklaar te krijgen en te houden. Toen ik daar eenmaal was, kreeg ik het verzoek om mijn contract nog eens met zes maanden te verlengen. Dit met het oog op de technische zakendie betrekking hadden op het schip. Ik kon ook aantonen dat de eigenlijke oorzaak van het breken van de schroefas samenhing met de verlenging van de kotter. Daardoor was de verbinding tussen motor en schroefaste star geworden. We moesten echter eerst een flinke tijd wachten totdat de onderdelen uit Nederland waren gearriveerd om de schroefasschadete herstellen. Ik lijnde toen de assengoed uit en vervolgens manoeuvreerden we de kotter (die toen helemaal leeg was) dwars in de branding voor de kust. We stopten vervolgens de motor en we maten de uitslag van de krukas. We schrokken zo van de resultaten dat de Zweedse monteur van Caterpillar die ook aan boord was, ons verbood verder te varen. Met kunst en vliegwerk zag ik kans deze uitslag tot normale proporties terug te brengen door de koppeling en de trillingdempers flexibeler uit te voeren. Het schip dat toen nog steeds Nederlandseigendom was, kon vervolgens worden overgedragen aan de Tanzanianen. Dezewaren trouwens niet erg blij met deze gift van de Nederlandse regering. De kotter was te duur in het gebruik en de studenten voelden niet veel voor het visserijleven op zee. Later nam het semi-overheidsbedrijf F.A.F.I.C.O.de kotter over. Ik kwam toen als machinist aan boord, samen met een IJmuidenaar die alsschipper was aangetrokken. Dezeschipper had een uitgesproken hekel aan Urkers, maar er gebeurde zoveel aan boord dat we geen tijd kregen om ruzie te maken.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
GIFTIGE VANGSTEN Eénvan de taken die DGISmij had opgedragen, was dat ik een Tanzaniaanzou opleiden voor de technische taken die verband hielden met de "Mbudja". Ik vond inderdaad een slimme en gemotiveerde Tanzaniaanom als motordrijver te varen. Hij deed het goed, dus ik kon langzamerhand alle technische zaken aan hem overlaten. Wanneer het net aan boord werd gehaald was ik er altijd als de kippen bij. Bij het openen van de box spartelden dan allerlei soorten, voor mij vreemde vissen op het dek. Op een keer kwam een meer dan polsdikke zeeslangdie bruin van kleur was en een lengte had van zo'n drie meter, uit het net. Dat gaf grote consternatie onder de bemanningsleden. In no-time zat de hele bemanning hoog in de achtermast en daar hingen ze in als vleermuizen in een grot. Door deze paniekreactie kreeg ik ook in de gaten dat deze slang wel uiterst giftig moest zijn, dus ik besloot ook mijn vege lijf te redden. Later hoorde ik dat een beet van zo'n slang dodelijk was. Deschipper zagvanuit zijn stuurhut dat het achterdek plotseling verlaten was. Hij stormde naar beneden en zagtoen de grote zeeslangdie op het dek een uitweg naar zee zocht. De schipper probeerde de slang te pakken omdat hij dacht dat het een zeepalingwas. Vanuit mijn hoge en veilige positie in de achtermast die ik evenals de andere bemanningsleden had opgezocht, kon ik de schipper nog net op tijd waarschuwen dat dat beest heel gevaarlijk was. Geschrokken droop de schipper af naar de stuurhut. De slangvond in de tussentijd een uitweg en hij verdween in zee. Voortaan bleef ik op mijn hoede wanneer bij het leegschuddenvan het net alle soorten vis op het dek kronkelden. Op een zekere dag kwam op het dek een forse pijlstaartrog terecht die met zijn giftige staart in het rond sloeg. Ik waarschuwde de bemanningsleden voor het gevaar dat daarin stak. De meesten liepen namelijk op blote voeten. Voor één van hen kwam de waarschuwing te laat. Hij was al gestoken en het gif deed zijn werk. Kronkelend van de pijn werd hij in zijn kooi gelegd. Wat moest er aan tegengif worden gegeven en moest hij een zeemansgraf krijgen als hij dood ging? Dat waren vragen waarmee ik worstelde. We waren toen drie tot vier dagen varen van de dichtstbï linde haven verw derd.
De bemanning zou geen zeemansgraftoestaan, stelde men bij voorbaat vast. De vis en de garnalen moesten maar over boord om het ijs voor het conserveren van het lijk te bewaren, wanneer het slachtoffer zou sterven. Zo kregen we een probleem op ons bord. De schipper schoof dit in paniek in mijn schoenen. Onzezender was tot overmaat van ramp kapot, zodat we geen contact met de wal konden maken. Onzeeerste-hulp-kist, ook een geschenkvan Ontwikkelingshulp, was een houten kist die vroeger voor het vervoer van eieren was gebruikt. Er zat geen handleiding in wat te doen bij calamiteiten, noch een lijst van de inhoud. Goede raad was duur: deed je iets niet goed met de patiënt, dan kon dat verkeerd worden uitgelegd door de zwarte bemanning. Na wat zoeken vond ik een injectiespuit en een flesje-met- inhoud, waarop stond vermeld: "voor het opwekken van barensweeën".
De toestand van de man verslechterde echter met de minuut, dus ik besloot toch maar wat te doen. De injectie die ik met de inhoud van dat flesje toediende, leek levensreddend uit te werken. Eenuur later verscheen de man tot mijn grote verbazing weer op het dek. Was dat nu het gevolg van mijn injectie of was er zwarte magie in het spel? Ik zal het nooit te weten komen. VISBORDEN Ik kreeg niet veel tijd om na te denken over mijn medische escapade.Ik had het druk met het uitvoeren van allerlei reparaties en het uit elkaar halen van de visdraden, wanneer de winch het weer eens liet afweten en de bomen of bokken op de gekste momenten op het dek smakten. Voor ons was het een frustrerende gebeurtenis en voor de bemanning een ramp omdat ze niet wisten wat ze in zo'n geval moesten doen. Verder hadden we houten visborden aan boord, waarvan het hout verrot en doorwaterd was. Ik bood de schipper aan om nieuwe borden te maken op de wal. Dit had ik kort na de oorlog vaak moeten doen bij Machinefabriek Hoekman op Urk. De schipper zag dat blijkbaar niet zitten; hij zei geen hoge pet op te hebben van Urkers. Op een gegeven ogenblik werd het de schipper toch te veel: hij deed zijn beklag bij de Nederlandse ambassadeur in Dar-es-Salaam. De schipper vroeg om visborden; een uitdrukking die vissers onderling begrijpen. Voor de ambassadeur betekende dat heel wat anders. Maar, de ambassadeurwas toch blij dat hij iets voor het kreupele schip kon betekenen. Zo liet hij in Dar-es-Salaameen dozijn borden kopen en hij bracht ze persoonlijk naar ons toe. Triomfantelijk liet hij de chauffeur een doos met etensborden uit de achterbak halen. De schipper stond erbij met zijn mond vol tanden. Onze Afrikaanse bemanning stond met stomheid geslagendeze directe ontwikkelingshulp gade te slaan. Ik dook achter de kombuis weg, omdat ik mijn gezicht niet in de plooi kon houden. FIASCO Wanneer er geen mankementen waren, konden we voor Afrikaanse begrippen nog wel een aardige besomming maken. Dat ging echter ten koste van de kleine kustvissers,waarvan we de netten niet altijd konden mishouden. We zaten soms zo dicht onder de kust dat we hun bootjes op het strand in ons net kregen. Waarschuwingenvan mijn kant werden in de wind geslagen door de schipper. Wij waren hier echter niet gekomen om arme strandvissertjes brodeloos te maken. Bij ons ging het trouwens ook somsvreemd toe. AI gauw bleek dat de (semi-overheids)firma die eigenaar was van de kotter, met verlies draaide. De organisatie aan de wal was chaotisch en diefstal van vis werd als heel normaal beschouwd. Zo vernamen we meer dan één keer dat een vrachtauto die we vol met vis hadden geladen, nooit op zijn bestemming was aangekomen. De lokale directeur had echter wel een bungalow laten bouwen. Op een zaterdagmorgen liepen we met flink wat vis de haven van Dar-es-Salaambinnen. De schipper vertrok met de mededeling dat hij voor transport zou zorgen. Hij vroeg mij om met de bemanning de kisten met vis op de wal te zetten, want de visauto zou spoedig komen. Het was toen 9.00 uur in de morgen. Drie uur later stond de vis nog steeds in de zon bij een temperatuur van ruim 30 graden C. De kwaliteit van de vis ging dus snel achteruit. De koeling van het schip had ik afgezet, dus ik kon maar één ding doen: de vis aan de wachtende bedelaars uitdelen. Ik was nog nooit zo snel van onze vis af geweest. Na het weekend moest ik me verantwoorden bij de Ambassadewaar men het moeilijk had met deze directe ontwikkelingshulp. Enzo bleven we nog wat doormodderen. Van de Tanzaniaandie ik in de tussentijd wegwijs had gemaakt in de machinekamer, dacht ik dat hij nu wel zelfstandig zou kunnen werken.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Toen de man hoorde dat ik spoedig zou vertrekken, raakte hij in paniek. Later hoorde ik dat, kort nadat ik Dar-es-Salaamhad verlaten, de "Mbudja" met machineschadeaan de kant was gelegd. Mijn betrokkenheid bij de "Mbudja" (de voormalige Noordzeekotter "Tiny Cornelia" OD 10) en mijn geploeter om het schip in de vaart te houden, was ook bij Ontwikkelingshulp in Den Haag niet ongemerkt gebleven. Hen was ter ore gekomen dat ik had weten te voorkomen dat het schip zonk. Door het scheuren van een mofvan de buitenkoeling, maakte het schip tijdens één van de visreizen water. Eenblik op de dieptemeter leerde me dat we in behoorlijk diep water voeren. Eigenlijkwas dit het moment om de "steen des aanstoots" te laten zinken. De kotter was nu eenmaal niet bepaald succesvolgebleken in deze wateren. De autoriteiten zouden nooit weten dat het zinken ook te voorkomen zou zijn geweest. Hier en daar zou misschien ook een zucht van verlichting te horen zijn geweest! Maar, mede gezien de reactie van de schipper en de paniek die inmiddels aan boord was uitgebroken, repareerde ik toch met succeshet gescheurde koelsysteem. Vanuit Den Haagkreeg ik een project aangeboden bij het Victoriameer. Dat gebeurde toen mijn vrouwen kinderen bij me met vakantie in Tanzaniaverbleven. In een weekend gingen wij in Mwanza aan het Victoriameer poolshoogte nemen. Onze kinderen bleven achter in Dar-esSalaambij Gert Lont en zijn vrouw (ook Nederlanders waarmee ik in Dar-es-$alaambevriend was geraakt). Dat weekend verbleven we bij onze oude vrienden Teun en Marij Rasuit Urk, die al langere tijd voor de Ontwikkelingshulp werkten in Mwanza. Zij hadden het daar best naar hun zin. Verder bleek de behuizing die men voor ons op het oog had, heel redelijk te zijn. Er was wel wat schaarsteaan eerste levensbehoeften, maar de plaatselijke school was goed. Voor onze kinderen was dus een goede opleiding gewaarborgd. Gerust gesteld tekende ik een contract voor 2 jaar (met de mogelijkheid van verlenging voor onbepaalde tijd) en wij reisden terug naar Nederland.
I 1974 - MWANZA
Het bericht dat ik met mijn gezin naar Tanzaniazou vertrekken, sloeg bij wederzijdse families op Urk in als een bom. Mijn schoonouders hadden het idee dat hun dochteren kleinkinderen terecht zouden komen in het Donker Afrika (net als toen Albert Schweitzer begon in lambarene met zweren en enge ziektes). Na ons vertrek geregeld en injecties bij de GGDgekregen te hebben, pakten we onze spullen in, verhuurden ons huis en we vlogen met de KLM naar Dar-es-Salaam. De kinderen vermaakten zich elke dag aan het strand, en woonden tijdelijk in een bungalowtje aan het strand. Met 's avonds eten in een toeristenhotel vlakbij ons huis. Erwas ook al een Urker gezin nl. Teunisen Marij Ras(Teunisvan Jakke),dus voor de kinderen, die nog geen vreemde taal spraken, was dit mooi meegenomen. Ze konden, toen het project in Mwanza aanving, goed met elkaar omgaan. Het Nederlands/Deens visserijproject NyanzaFishingand ProcessingCompany (NFPC)aan het Victoriameer betrof de assemblagevan een viertal vissersbootjesvoor de vangst van furu's en de bouw van een vismeelfabriek. Alleswas tot in de puntjes geregeld door TNO en RIVOdie ook de haalbaarheidsstudie had uitgevoerd.
.
Niets stond in de weg om het project te starten met geld en mankracht uit Denemarken en Nederland. De Denen zouden de vismeelfabriek en de visverwerking voor hun rekening nemen. De vier viskottert jes waren door het RIVOontworpen. Ze zouden als bouwpakketten via Mombassa naar Kisumu in Kenia aan het Victoriameer over de weg vervoerd worden. De assemblagevan de vaartuigen zou daar onder mijn supervisie plaatsvinden. Tot zover leek alles van een leien dakje te lopen. Ter plaatse bleek de situatie heel anders te liggen. Eénvan de moeilijkheden, waarmee ik te maken kreeg was dat ik de kosten van deze assemblageuit eigen zak moest voorschieten. Die kosten zou ik later in Tanzaniaterugkrijgen. Hoe dan ook: ik kreeg de kottertjes vaar- en visklaar. Ze waren in onderdelen gebouwd door Holland launch (Zwolsman) in Zaandam. De scheepjeszouden later in Mwanza worden gedoopt in "Rasimali", "Furu", "Chacula" en "Nyengezi". Het was de bedoeling om hen samen met een loods naar Mwanza aan de andere kant van het Victoria meer te varen.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
KAPING Tegen de tijd dat de bootjes klaar waren, vlogen Keniaen Tanzaniaelkaar in de haren en de grenzen werden gesloten. Overen weer ontstond er heel wat paniek. Boten, treinen en vliegtuigen werden geconfisceerd.lkzelfzat in Keniaen mijn familie in Tanzaniaen ik kon dus ook geen contact meer onderhouden met mijn familie. De problemen moest ik maar zelf zien op te lossen. In die dagen zorgde ik ervoor dat de tests en de proefvaarten met de bootjes werden uitgevoerd. In de tussentijd trof ik in het geheim voorbereidingen om één van de bootjes te kapen en ermee naar Mwanza te varen. Deassistentie van een loods was daarbij onontbeerlijk. We zouden namelijk in het donker met gedoofde lichten moeten vertrekken. Ik vond al gauw iemand die zich uitgaf als loods. Hij bleek echter niet zo'n beste te zijn. 's Avonds kwam hij "met een flinke snee in zijn neus" aan boord. Eerstwilde hij zijn roes uitslapen. Naveel overredingen (en wat Amerikaanse dollars) kreeg ik hem zover dat hij niet meer tegenstribbelde om met het bootje te vertrekken. Met troebele ogen (en ik in mijn piepzak)vertrokken we uit Kisumu en we voeren het Victoria meer op. Onderweg stak de wind op tot stormkracht. Net op tijd vonden we een plek om achter een eilandje in de luwte te schuilen. Natwee dagen kwamen 'f'Je doodmoe in Mwanza aan. Ik dacht toen nog dat de Tanzaniaanseoverheid mijn eigenzinnige daad wel zou waarderen, maar daarin vergiste ik me deerlijk. We waren namelijk volgens de douane als illegalen gearriveerd zonder geldige papieren en visa's. Het scheelde weinig of ze hadden me als ongewenste vreemdeling het land uitgezet. Bij het afrekenen van de gemaakte kosten voor de assemblagewerkzaamhedenin Kisumu,viste ik eerst ook nog achter het net. De boekhouder van het visserijproject hield eerst vol dat hij de kosten al gedeclareerd had. Geschoktdoor zoveel boekhoudkundig onbenul moest ik de arme man met enig fysiek geweld tot andere gedachten brengen. "Creatief boekhouden" deed zo zijn intrede bij dit project. Na betaling van mijn kosten, vernietigde hij direct daarna het deel van de boekhouding dat met deze uitgaven te maken had. De Deenseaccountant die ik dit voorval later vertelde, raakte daardoor danig uit balans. Hij vroeg zich ook af wat hij hier nog moest doen. WRAAK De bouw van de vismeelfabriek is een ware lijdensweg geweest. Het begon al toen bij graafwerkzaamheden men niet alleen op rotsen stuitte, maar ook een oude begraafplaats blootlegde. Allerlei menselijke stoffelijke resten waren her en der verspreid. Niemand had van dit bestaan afgeweten en de autoriteiten zaten er flink mee in de maag.Toen men ook nog een vergane dolk vond (of iets dat daarop leek),was de boot aan. De bouw moest worden gestopt. Devondst van de dolk gaf namelijk aan dat er een "chief' was begraven en dat deze niet in zijn rust mocht worden gestoord. Na een paar weken rust en af en toe bezoekvan de politie die ook niet wist wat ze met dit geval aan moesten, stelde ik voor om de stoffelijke resten te herbegraven in een daarvoor geschikt stuk land. De politiebaas zei dat daar geen bezwaar tegen was, maar dat wel bekend moest zijn of de beenderen van mannen of vrouwen waren. Ener waren geen deskundigen inTanzania die dat konden uitzoeken. Ik stelde voor om dat zelfte doen omdat ik aan de bottenstructuur kon zien wat aan mannen ofvrouwen had toebehoord (!) Dat gaf een grote opluchting. Erwerden twee grote kisten gebracht en binnen korte tijd had ik de beenderen gesorteerd in "mannelijke" en "vrouwelijke" .... Bij de vindplaats stond ook een grote boom. Hierin zag men ook een teken dat er ooit een belangrijke "chief' was begraven. Deze boom bleek echter een sta-in-de-weg te zijn voor de bouw van de fabriek. Ik durfde geen opdracht te geven om de boom om te hakken.
In die tijd arriveerde een Deense vismeelspecialist. Deze moest de machines installeren en hij werd toen de baas voor de afbouw van de fabriek. Ik vertelde hem over de moeilijkheden die te verwachten waren wanneer hij de boom omhakte. Hij gaf vervolgens opdracht om de boom te verwijderen. Niemand wilde dat echter doen. Uiteindelijk zaagde de Deen de boom zelf om. Meewarig keek hij me vervolgens aan: een Europeaan die blijkbaar ook in deze hocus-pocus geloofde. Plotseling ontlaadde zich toen boven de bijna afgebouwde fabriek een hevig onweer. De lucht werd inktzwart. Het leek wel nacht. Het dak van de fabriek werd voor een deel weggerukt. Het vreemde was dat op enige afstand rond de fabriek de zon scheen. Mijn vrouwen kinderen die op de veranda van ons huis zaten, zagen tot hun ontzetting dat de natuurelementen zich boven de fabriek ontlaadden. De Tanzanianen kropen van angst dicht tegen mij aan. Ik had trouwens ook een schuilplaats opgezocht voor dit ongewone natuurgeweld. Toen ik zei dat de chiefwraak kwam nemen, rolden hun ogen bijna uit hun kassen van angst. Maar, even plotseling als het was gekomen, verdween het noodweer. Uiteindelijk bleek de schade nog wel mee te vallen. De omgehakte boom bleef echter nog lang op het terrein liggen, ondanks de schaarste die er aan brandhout was. Uiteindelijk kwam de fabriek gereed, maar het bleef van begin af aan kwakkelen met de productie. Het vreemdste was dat, toen de fabriek eenmaal volop draaide, de furu's (de vis die niet geschikt was voor menselijk consuptie, maar wel voor vismeel) ploteling verdwenen waren. En dáárvoor was die visserijproject nu juist opgezet! De biologen van de FAO waren uitgegaan van een jaarlijkse visvangst van 100.000 ton. De biologen gaven de schuld voor het verdwijnen van de furu's aan de oprukkende Nijlbaars. 1978 - Firma Reiss Eind 1977 arriveerden wij weer in Nederland en begin 1978 kwam ik via relaties in contact met de firma Reiss in Amsterdam. Dit was een handelsonderneming, waarvan zich het hoofdkantoor in Amsterdam bevond. Dit bedrijf had ook vestigingen in Egypte, Gambia, Sierra Leone en Nigeria. Zij bleken iemand te zoeken die ervaring had met de visserijsector in de ontwikkelingslanden had. Dat was echt iets voor mij. "We kwamen al snel tot overeenstemming om een 5-jarig contract afte sluiten. Mijn eerste opdracht betrof een haalbaarheidsstudie om know-how en visserijbenodigdheden in de ruimste zin van het woord te leveren. Ik zou in Nigeria beginnen vanuit het kantoor van Reiss dat zich in Lagos bevond. Met een kort contract zou ik eerst naar het West-Afrikaanse land Nigeria. Daar hadden ze een kantoor in Lagos. Wanneer het mij en hun zou bevallen zou ik met mijn gezin voor 3 jaar naar Nigeria verhuizen met als standplaats Kano. Op 18 februari 1978 vloog ik met de KLM van Schiphol naar Lagos. Ik dacht wel wat gewend te zijn wat betreft de gewoonten in Afrikaanse landen. Maar, bij mijn aankomst in Lagos kreeg ik toch te maken met een cultuurschok. Mijn vertrouwen in de mensheid werd er flink op de proef gesteld. Afhalers van Europeanen en gezeten Nigerianen bleken van te voren even een douanehokje in geweest te zijn. Zonder plichtplegingen konden de luchtreizigers zo doorlopen nadat hun paspoort was afgestempeld. Helaas had mijn "afhaler" verstek laten gaan en dat heb ik geweten. Als laatste was ik aan de beurt, met mijn geopend paspoort in de hand wachtte ik geduldig op mijn stempel.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I
De arm van de douanier met de stempel in de hand bleef hangen boven mijn geopende paspoort en hij keek mij veelbetekenend aan en wachtte met stempelen. Ongerust vroeg ik of hij iets aan zijn arm had, hij schudde zijn hoofd en vroeg om een kleine tegemoetkoming van mijn kant. Hij verwachtte geld, geen Nigeriaans natuurlijk maar harde valuta nl. Amerikaanse Dollars. Dit had ik niet bij mij en de aangeboden Nederlandseguldens werd achteloos opzij geschoven, ook een fles Berenburg kon hem niet overhalen. Eindelijk en met tegenzin accepteerde hij mijn slof sigaretten en kreeg ik mijn begeerde stempel. Buiten gekomen stortten kofferdragers en taxichauffeurs zich op me. Gelukkig werd ik ontzet door een ingenieur van de BallastAannemingsmaatschappij die mij meenam naar zijn huis. Bij hem thuis kwam ik op verhaal en hij vertelde mij over het vreemde land Nigeria. Het is een vreemd land aldus mijn vriendelijke gastheer de baggeraar. Een mensenleven is er kennelijk niet veel waard. Eendode verkeersslachtoffer laten ze rustig een paar dagen langsde weg liggen. Op zijn vraag wat ik in dit bar en boos land kwam doen, met zijn piraterij, corruptie en verkeerschaos.Antwoordde ik om iets te doen in de visserij. Hij viel van zijn stoel van verbazing en zei dat door de olie de landbouw en de visserij sterk verwaarloosd werd. Hij vertelde het volgende: Eenaantal jaren geleden hebben hier Nederlandse vissers geprobeerd een visserij op te zetten. Dezevertrokken zonder iets te kunnen doen en lieten de bijna nieuwe schepen achter, achteloos gedumpt in een moeras. Nigeriaanseautoriteiten deden er ook niets mee, totdat de Nederlandse baggermolens met veel materiaal kwamen om een nieuwe haven te maken, buiten Lagos. Door de olie in de grond dacht Nigeria dat ze rijk was en verwaarloosde de landbouw en visserij, Volgensde ingenieur lagende gedumpte vissersschepenin de weg en vroeg hij aan de autoriteiten beleefd om ze weg te halen. Toen dit niet gebeurde zeiden de Nederlandse baggeraarsvertwijfeld dan spuiten we ze onder het zand. Tot verbijstering van de Nederlandse baggeraars,vonden de Nigeriaanseautoriteiten dat nog niet eens zo'n slecht idee. Enzo werden de schepen onder het zand gespoten, waarbij alleen de toplichten boven het zand bleven uitsteken. Mijn werk om de visserij op poten te zetten, kwam hierdoor in een schril daglicht te staan. Vervolgens op zoek ging naar mijn "afhaler". Toen de Hollandsevertegenwoordiger van de firma Reisseindelijk gevonden was, toonde deze weinig belangstelling voor mijn activiteiten, zodat ik zelf op zoek ging naar mogelijkheden om mijn taak uit te voeren. Na een paar weken kwam ik tot de overtuiging dat ik hier nooit vijf jaar zou kunnen werken. Ik besloot ook dat mijn gezinvoorlopig nog maar in Nederland moest blijven. Toen mijn chauffeur ook nog door een woedende meute werd gemolesteerd, terwijl de politie toekeek, had ik genoeg van Nigeria en in maart ik vloog terug naar Nederland. Bij de firma Reisswas het inmiddels ook duidelijk geworden dat het met visserijprojecten in West Afrika een kwestie van lange adem was en investeringen daarin niet verantwoord waren. Wel bracht ik in juni nog een bezoekaan Gambia en in juli aan Sierra Leone. Maar, ook daar waren de perspectieven te onzeker. Er was daar wel veel belangstelling voor de (kust)visserij maar die werd in feite om zeep geholpen door grote buitenlandse fabrieksschepen.
Dezevingen alle vis met fijnmazige netten weg, zodat er bijna niets overbleef voor de lokale visserij. Ik adviseerde de fa. Reisadviseerde hier geen geld in te steken. Terug in Nederland bracht ik verslag uit aan de directie van Reiss& co., deze zag nog een mogelijkheid in een visserijproject op lake Nasserin Egypte.De daarin gevangenvis moest verwerkt, ingevroren en verscheept worden naar Cairo. Daaronze firma dit niet op zijn eentje kon doen vormden wij een consortium met een Nederlandsescheepswerf Rijn Waal en Atlas uit Denemarken. Fa.Reisshad met dezetwee partners ingeschrevenvoor dit visserijproject. De Aswan-dam is in elf jaar tijd gebouwd met behulp van het voormalig Sovjet Unie en werd in 1971 geopend. Hierdoor werd de 6671 km lange Nijl afgesloten. De oorsprong van de Nijl ligt in Rwanda en stroomt door Uganda naar Soedan en krijgt de naam Witte Nijl. Bij Khartoum voegt zich het water van de Blauwe Nijl erbij die in Ethiopië ontspringt. De Aswan-dam stuwde het water op en vormde in Egypte het Nasser of High Dam meer en in Soedan werd dit het Nubische meer genoemd. Met beide landen had je te maken, wanneer je het meer regelmatig wilde bevaren. 1978 - lake Nasser in Egypte In augustus 1978 ging ik naar Lake Nasserwaar ik de vissers bezocht en ik ontdekte dat ze onder erbarmelijke omstandigheden leefden en visten. Defirma Reisshad ingeschrevenop een tender voor het vangen en verwerken van vis uit het take Nasser.Vanuit Caïro reisde ik met de bioloog de heer Klein. Ik bracht vele bezoekenaan (dwarse) ministeries in Caïroen aan de visserster plaatse. Dat hadden nog niet veel Europeanengedaan. Reissnam vervolgens deel in een consortium waarin onder andere ook een Nederlandsescheepswerf en het Deensebedrijf Atlas deelnamen. Verder namen er nog enige Egyptischepartners deel. Ik stelde een simpele en goedkope manier voor om de gevangen vis vanuit het meer naar een te bouwen visverwerkingsbedrijf in Aswante transporteren. Hierin waren de ambtenaren van het EgyptischeMinisterie van Visserij ook geïnteresseerd. Maar, het consortium kwam met een heel andere en peperdure oplossing: een mobiele drijvende visverwerkingsinstallatie op het meer. Dezevorm van visverwerking nabij de visserijgronden, is niet nieuw, maar te duur voor een ontwikkelingsland. Ik bleef van begin af aan erop hameren dat de kostprijs van de vis daardoor te hoog zou zijn voor de lokale markt. Het idee van een mobiele visverwerking was waarschijnlijk ontstaan in een luxueuze bar in een 3-sterren hotel in Caïro. Behalveik, had niemand (ook de Egyptenaren niet) de moeite genomen om zich ter plekke op de hoogte te brengen van de situatie. Het was een hectischetijd, vergaderingen in Nederland, terug naar Cairo en dan weer een vergadering in Denemarken bij Atlas. Bij de eerste begrotingen kwamen prijzen op papier van zo'n 2S miljoen gulden. De hebzucht sloegtoe bij het consortium in verband met de commissie die ze konden krijgen. Ik pendelde in die tijd heel wat af tussen Amsterdam en Egypte, waarbij ik in het begin steeds in dure hotels verbleef. Het verblijven in hotels werd mij te veel en zo ben ik in de flat van Rijn Waal in Cairo komen te wonen.
I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I
I I I
I I I
Na enige tijd werd Reissbuiten spel gezet wat betreft de deelname aan de besprekingen in het consortium. Wij kregen daardoor veel minder zeggenschap.Mijn inbreng en waarschuwingen vielen niet in goede aarde bij de partners. Het was duidelijk dat het consortium geen boodschap had aan een paar duizend, in het stenen tijdperk levende vissertjes die onder een afdakje woonden en met een oude boot en niet al te beste netten het hoofd boven water moesten houden. Het project waaraan ik werkte, zou deze vissershelemaal brodeloos maken. Mijn voorstel was om deze mensen eerst uit het sociale isolement te halen, waarin ze verkeerden en de medischeverzorging te verbeteren. Pasdaarna zouden de vismethoden en de daarvoor benodigde boten, uitrustingen, ijsvoorziening en dergelijk aan de orde moeten komen. Aan dit voorstel hadden onze partners duidelijk geen boodschap. Na het indienen van de tender, die gelukkig niet gekozen werd, viel voor mij ook het doek in Egypte.Daarmee kwam tevens het einde aan de firma Reiss:toen ik in december 1978 terug kwam in Nederland, bleek dat de onderneming failliet was verklaard. Ik ervoer ook in Egypte,evenalseerder in Tanzania,dat het opzetten van visserijprojecten in ontwikkelingslanden een moeilijke onderneming is. De invoering van nieuwe visserijtechnologieën leidt vaak tot vergroting van sociale tegenstellingen. Naastverwaarlozing van sociale factoren, spelen vaak te optimistische inschattingen over visbestanden, hun vangbaarheid en de daarop gebaseerde economische haalbaarheid de projecten parten. Deze projecten zijn veelal afgestemd op Westerse visserijopvattingen. 1980 - Scheepswerf in Ossenzijl AI voordat ik in Nederland terug was gekomen, liep ik met plannen rond voor een eigen scheepswerfje om daar als bouwpakket vissersbootjes voor de Derde Wereld te gaan bouwen, compleet met netten. In Kisumu in Kenia had ik immers in 1974 al eens vier van dergelijke bootjes geassembleerd voor de visserij op het Victoriameer. Omdat ik bij mijn terugkeer in Nederland geen werk had ging ik op zoek naar zo'n werfje. In Ossenzijlvond ik in 1980 een verlopen werfje dat voor mijn plannen wel geschikt was. Dezehad ook de casco'sgebouwd voor een Zaansewerf die later door mij geassembleerd werden in Kisumu. Later zou ik deze bootjes, afgedankt en als wrakken, terugvinden op het Victoriameer. Dit werfje was kort te voren overgenomen en de nieuwe eigenaar zagwel wat in mijn ideeën, zodat ik de werfvan hem kon "leasen". Er bleken namelijk mogelijkheden te zijn om in aanmerking te komen voor een overheidssubsidie, die achteraf zou worden uitgekeerd. Naast deze vissersvaartuigjes,zouden we ook jachten voor de Nederlandseen Duitse markt bouwen. Met medewerking van het RijksInstituut voor Visserij Onderzoek (RIVO),onder leiding van ing. G. de Wit ontwikkelden we speciaalvoor de Derde Wereld een vissersvaartuigje dat de naam "Daphnia" ("watervlo") kreeg. Ook de HTSin Zwolle zou de bouw van dit vaartuigje begeleiden als studie-opdracht. Het betrof een Uitgekiend ontwerp, toegesneden op de behoeften die in ontwikkelingslanden aan de orde zijn. Vanuit deze landen kregen we enthousiaste reacties. Helaaskwam de overheid niet over de brug met de toegezegde subsidie, zodat ik de bouw van het vaartuigje zelf moest financieren.
I De jacht- en constructie bouw bleek helaas verliesgevend te zijn. Een opmerkelijke opdracht die we uitvoerden betrof de bouw van een landingsvaartuigje voor de Albert Schweitzerstichting in lambarene. Wij hadden ingeschreven voor een bedrag van 65.000 gulden, wat beduidend lager bleek te zijn dan de prijs die de andere werven hadden geoffreerd.
Ondanks die relatief lage prijs, maakten we toch winst bij de bouw van dit scheepje, dankzij het gemotiveerde personeel dat eraan werkte. Maar, de Derde Wereld en de jachtbouw bleken voor het werfje een te smalle basis om te overleven. In 1982 zaten we dan ook "stevig aan de grond"; een uitermate onaangename situatie. Ik vertrok uit Ossenzijl op zoek naar een ander project in de Derde Wereld. 1982 - Soedan AI gauw kwam ik in contact met het consultancy-bureau
Berenschot, Moret & Bosboom (BMB)
in Tilburg. Dit bureau bleek iemand te zoeken voor een visserijproject in Soedan. In de ontwikkelingssamenwerking spelen particuliere consultants een vrij belangrijke rol. Overheidsinstanties (zoals het Ministerie van Ontwikelingssamenwerking, ofvan Landbouw en Visserij, of op internationaal niveau: EG-instanties, de FAO en de Wereldbank) nemen doorgaans het initiatief voor dergelijke projecten. Zij stellen ook de financiën daarvoor beschikbaar. Om een dergelijk project van de grond te krijgen, worden veelal onafhankelijke consultants aangetrokken. Deze plaatsen dan de opdracht voor aanschaf van benodigde apparatuur, schepen en dergelijke en ze trekken specialisten aan voor de uitvoering van de projecten. In dit geval ging het om een Chinees project dat zou worden overgenomen door de Europese Gemeenschap (EG). Na enige bezoeken aan het BMB-kantoor bleek dat ik de enige sollicitant was. Na het salaris en andere voorwaarden besproken te hebben, ging ik akkoord met een contract van een jaar. Ik was ingehuurd om de Chinezen die het project in Wadi Halfa in Soedan hadden opgestart, te vervangen en er een gezond bedrijf van te maken. Nederland gaf in 1982 voor 51 miljoen gulden ontwikkelingshulp aan Soedan in de vorm van schenkingen. BMB profiteerde ook van dit ontwikkelingshulpproject in Wadi Halfa. In 1979 was namelijk een moderne visverwerkingsfabriek gereed gekomen die door de Chinezen was gebouwd. Daarmee waren ze in 1976 begonnen. Na de bouw van de Aswandam die in 1964 gereed kwam, was inmiddels een kunstmatig meer van ongeveer 4000 km2 gevormd, waarvan 75 % op het grondgebied van Egypte en 25 % op dat van Soedan lag. Helaas kwamen de berekeningen van de vorming van het meer niet helemaal uit.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Daardoor waren het eindpunt van de spoorlijn en de viswerkingsfabriek in Wadi Halfa een paar mijl vanaf het meer komen te liggen.Voor de fabriek was deze problematiek hard aangekomen in verband met de aanvoer van de op het meer gevangenvis en de levering van ijs aan de vissersvaartuigen. De fabriek stond dus midden in de woestijn. Dezehad een vriescapaciteit van 19 ton ijs en 40 ton vis per dag. De Chinezen hadden verder 40 door dieselsvoortgestuwde vissersbootjes geleverd (35 met een waterverplaatsing van 2 ton en 5 van 10 ton). Dezebootjes waren simpel gebouwd, maar functioneel. Enof het niet op kon: de Japannershadden ook nog 42 open kunststof bootjes met buitenboordmotor geleverd. Deze lagen keurig opgeslagenop het terrein en ze mochten niet beschikbaarworden gesteld aan de lokale vissers. Door de slechte verhoudingen met de directie (in verband met de lage prijzen die men bood voor de gevangenvis en het sjoemelen met het gewicht), wilden de meeste lokale vissersde vis niet aan deze fabriek leveren, maar deze buiten de fabriek om, rechtstreeks naar Khartoem afvoeren. Vissersuit het zuiden, waarmee de visverwerkingsfabriek een contract had afgesloten, konden het niet uithouden in deze omgeving. Zij verdwenen weer snel. In verband met al die problemen, zat de fabrieksmanager meer in Khartoem dan in Wadi Halfa. De grote bazen in Khartoem lieten zich echter nooit zien in Wadi Halfa. Dit was de situatie die ik aantrof nadat ik er arriveerde. Zonder enige voorbereiding arriveerde ik op een goede dag in 1983 na een bijna duizend kilometerlange treinreis vanuit Khartoem, midden in de nacht in Wadi Halfa, de plaats van bestemming in de woestijn. Eenslaperige politieagent wist me aan een slaapplaatste helpen. Ik had al gauw in de gaten dat ik van het management van het Soedanesesemioverheidsbedrijf APPCdat eigenaar was van het visverwe rkingsbedrijf, weinig medewerking had te verwachten. De achtergebleven Chinezenzaten me met hun ondoorgrondelijke gezichten aan te staren. Engelsspraken ze niet en ze gingen hun eigen weg. Op het kantoor werd alles in het Arabisch genoteerd. Men gaf me daar geen enkele informatie. Toch wist ik al vrij snel op goede voet te komen met de bewoners van Wadi Halfa; dat in tegenstelling tot de manager van de viswerkingsfabriek, waarmee ik geacht werd samen te werken. Het vervoer was voor mij een groot probleem, want de beloofde "landrover" liet op zich wachten. Dezekwam pasdrie maanden na mijn aankomst. Op het station waar deze toen stond, bleek dat de contactsleutel zoek was geraakt. Dat was niet toevallig. Ik liet door een monteur een ander contactslot monteren en ik dacht dat ik het pleit gewonnen had. Nee dus. Ik had buiten de waard gerekend wat betreft de manager van de visverwerkingsfabriek. Dievond dat de landrover voor hem bestemd was. Hij weigerde me om dieselolie te verstrekken. Deze tegenwerking was de bewoners van Wadi Halfa niet ontgaan. Zij waren mij gunstig gezind. De man van het SheUstationleverde me vervolgens gratis dieselolie. Met een deel van de dorpsbevolking kreeg ik het trouwens wel aan de stok. De "headmaster" van de plaatselijke meisjesschool had me namelijk benaderd om de meisjesvan zijn school in te zetten als nettenboetsters en de visverwerking. Ik ging daarop in, maar ik had buiten de moslimfundamentalisten gerekend. Dezeprobeerden me vervolgens zwart te maken door me af te schilderen alsvijand van de Koran. De meisjes en vrouwen mochten van hen niet naar buiten om te werken. Ze moesten achter hoge muren en schuttingen blijven.
Nu had ik gelukkig een Engelseuitgave van de Koran en op de markt vroeg ik één van de fundamentalisten die goed Engelssprak, me aan te wijzen waar in de Koran stond dat vrouwen niet mochten werken. Endat lukte hem niet! Toen ik het groene licht had gekregen, probeerde ik sponsorste vinden voor een nettenboetproject. De Nederlandse ambassadevond het project wel sympatiek, maar ze waren bang dat het in de toekomst problemen zou geven. Helaasontbrak me de tijd om dit project te realiseren. Plaatselijke vissers,waarmee ik een goed contact had opgebouwd, vroegen mij in die tijd om advies en ze nodigden me uit in hun samenkomsthuis. Daar wisselden we van gedachten over mogelijkheden om vis te fileren en vers of op ijs naar Khartoem te transporteren. Ik hielp hen met het huren van een treinwagon en we brachten aan de binnenkant een isolatielaagvan zaagselaan. Op de dag die gekozen was om de beladen wagon aan de trein naar Khartoem te koppelen, bleek tot onze verbijstering dat de trein zonder deze wagon was vertrokken. De stationschef wrong zich in alle bochten en putte zich uit met excuses.Later bleek dat hij van de managervan de visverwerkingsfabriek opdracht hadgekregen om de wagon te laten staan. Uiteindelijk drong het ook door bij de Soedanesregering en de top van APPCdat de sfeer tussen de lokale vissers en de bedrijfsleiding van visverwerkingsfabriek verziekt was. Een delegatie van wijze mannen bracht daarom (per vliegtuig) een bezoekaan Wadi Halfa.lk werd ook geïnterviewd en ik vertelde over de onwerkbare situatie. VriendeliJk lachend praatten ze wat, dronken wat en plasten nog wat en lieten alleszoals het was. Op een zekere dag verschenen er bijna honderd gewapende militairen, bepakt en bezakt in Wadi Halfa. Zij moesten op de eerste plaats de (open) grens met Egyptebewaken, zowel over land als op het Nubiameer. Hun soldij konden ze verdienen door te gaan vissenvoor het APPC. Dus het mes sneed aan twee kanten, dacht men in Khartoem. Immers: de door de Chinezen getrainde vissers waren inmiddels verdwenen. Onder leiding van majoor Hrssam Bashirkreeg ik 95 soldaten toegewezen. Ze sloegen hun kampementen op zo'n twee uurvaren van Wadi Halfa. Daar werd een aantal door China geleverde vissersbootjes gestationeerd en het vissen kon beginnen. Ze namen wat netten mee en een vistransportboot om de vis naarde fabriek te vervoeren. De aangevoerde vis was van een dusdaniggeringe kwantiteit en kwaliteit dat ik besloot om eens poolshoogte te gaan nemen. Dat was geen echt aanlokkelijk karwei. Ik moest overnachten in een tent bij de militairen op een plaatswaar het wemelde van de schorpioenen, wolven en wilde honden. Ik nam dus een veldbed mee, maar de enige veilige plaats was voor zover ik kon bekijken de voorplecht van een vissersbootje. Ik installeerde me onder een wollen deken (de nachten zijn daar namelijk heel koud), terwijl de militairen me aangaapten in hun gore katoenen hemden. Hoofdschuddend zochten ze vervolgens een plekje in hun tenten die overdag snikheet waren. 's Nachts werd ik wakker omdat het bootje begon te schommelen. Ik keek over de rand van het bootje en ik keek in de ogen van .... een grote krokodil. Versteend bleef ik op mijn veldbed liggen. Het vrij boord van het bootje was slechts70 cm. Gelukkig bleek de krokodil niet erg hongerig te zijn. Ik deed die nacht echter geen oog meer dicht. Toen de militairen landerig ontwaakten, was ik getuige van hun sanitaire bezigheden. Later op de dag ging ik met hen mee om de staande netjes te lichten. Op een afstand zagen we al dat er iets niet pluis was. Eenkrokodil (misschiendezelfde als die ik 's nachts had ontmoet), zat helemaal verstrengeld in een net.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
De bijna 4 meter lange wild om zich heen slaande, springlevende krokodil konden we niet in een bootje van een meter of 7 krijgen. Uiteindelijk wisten we het net los te krijgen en dit sleepten we met krokodil en al naar de wal. Daar werd het beest vakkundig gedood en het slachten kon beginnen. De andere militairen zagen daarin een welkome afleiding. De hele dag werd er vervolgens gekookt en gebakken. Als kinderen op zomerkamp waren ze bezig. De overige netten werden niet gelicht die dag. De volgende dag zagenwe grote vissen, waaronder Nijlbaarzen met hun buik naar boven komen drijven. Zij waren verstrikt geraakt in de netten en gestikt. Het bleek dat per vissersboot maar 2 tot 3 perkjes netten waren uitgezet. Zeer onregelmatig werd de vis eruit gehaald. Drogen van netten en boeten werd gemakshalve vergeten. Trouwens, geen van de militairen kon netten boeten. Ik besloot vier oude vissersdie graag wat wilden bijverdienen, te stationeren bij dit kampement om de netten te repareren. Daarmee haalde ik het paard van Troje binnen: het boetmateriaal werd voor andere doeleinden gebruikt. Devis werd aan repen gesneden,gedroogd in de woestijn bij een temperatuur van 35-40 graden C en vervolgens in Wadi Halfa verkocht . De bedrijfsleiding van de fabriek had geen belangstelling voor de "criminele acties" van de door mij ingehuurde vissers.Zij hadden zo hun eigen bezighedenop dit gebied. Erverdwenen wel grotere partijen vis. Toen er een vrieswagon met 11 ton vis niet in Khartoem was aangekomen (zoalsmen ons meldde), was voor mij de maat vol. Ik vertrok met de trein naar Khartoem en ik vroeg bij elk stationnetje waar de trein had gestopt, of daar een witte wagon was gepasseerd. Endat bleek het geval te zijn. Na bijna 40 uur in de bloedhete trein zonder glas in de raamopeningen, arriveerde ik doodmoe in Khartoem. Ik vroeg daar aan de stationschef of er de vorige week een witte wagon met vis was gelost. Dit bleek het geval te zijn en de chef vertelde dat de vis in een andere koelauto was geladen dan in vorige gevallen. Dezewas tot zijn verbazing ook een heel andere richting op gereden dan gewoonlijk. Ik liet me vervolgens met een taxi afzetten bij het APPC-hoofdkantoor. Ik deed mijn verhaal aan de directeur in zijn airconditioned kantoor. Die bracht me aan mijn verstand dat ik niet was ingehuurd om dieven te vangen. Verslagen en verbitterd aanvaardde ik de terugreis. Ook in Soedanwordt de vis duur betaald! Ondertussen liep mijn contractperiode ten einde, zonder verder merkbare belangstellingvan enige instanties te hebben ondervonden. Het resultaat van mijn activiteiten laat ik maar aan de verbeelding over. In 1984 was mijn niet bepaalde succesvolverlopen tweejarige contractperiode bij het visserijproject in Wadi Halfa afgelopen. Hierna volgden een tweetal projecten die al mislukten voordat ze goed en wel begonnen waren. Kort voor mijn vertrek uit Wadi Halfa werd mij verzocht door de Eritrean Relief Associationom een project op te zetten voor de visvangst in de RodeZee. Dit was bedoeld voor vluchtelingen uit Ethiopië. Nadat ik mijn rapport over mijn verblijf (van een paar dagen) in Wadi Halfa bij de Nederlandse ambassadein Soedan had afgeleverd, vertrok ik begin 1984 naar Nederland, met het idee spoedig afte reizen naar de oeversvan de Rode Zee.Ik vernam echter nooit meer wat over dat project, via via hoorde ik dat ergeen geld beschikbaarwas.
Toen ik weer terug was in Nederland, kwam ik in contact met een Nederlands/Indonesisch project. Doelstelling daarbij was om in Nederland woonachtige Molukkers op te leiden om deel te nemen in een visserijproject in Indonesië. Dit zou een mogelijkheid kunnen zijn om werkloze jongeren uit die bevolkingsgroep te remigreren. Consultant Meijer uit Terwolde heeft samen met groepen Molukkers de basisgelegdvoor dit plan. Hiervoor meldden zich zo'n dertig jongeren aan die op Urk een training zouden krijgen aan de visserijschool en bij bedrijven, betrokken bij de visserij. Maar, voordat dit plan van start kon gaan, moesten zowel de Nederlandse en Indonesische regering hiervoor "groen licht" geven. Het rapport over dit project, verdween vervolgens diep in een lade en daar is het voor zover ik weet, niet meer uit gekomen..... 1983 - Ethiopië Door de Lutheran World Federation in Geneve (LWF)werd er in april 1983 in Ethiopië een visserijstudie uitgevoerd aan de Baro Rivier, ten behoeve van de aldaar langs de rivier wonende Anuaks. Gambela ligt in de provincie Illubabor in Ethiopië, dicht bij de grens met de SOEDAN. Het project werd aangevraagd door de Kaffa Illubabor Bethel Synod van de Evangelical Church Mekane Yesus(EECMY).Na deze studie bleef het een lange tijd stil, want de uitvoering van een gemaakt rapport laat meestal op zich wachten, want waar komen de fondsen vandaan en wie moet het uitvoeren. Door de bezoeken van de Interkerkelijke Stichting Ethiopië (ISE)in Urk aan Ethiopië werd er contact met Dr. Solomon Didado, de development director van de EECMY. In juni 1983 benaderde hij mij en vroeg op eigen kosten naar Ethiopië te komen, maar dat geld had ik niet. Maar in oktober 1983 kwam Dr.Solomon naar Urk om met ISEover het visserijproject te praten. In november 1983 ging ik naar Geneve om met hoofdsponsor LWFover dit project te praten. Deze gaf het groene licht geven voor de verdere uitvoering. Na deze besprekingen besloot ISEmet dit project te starten en twee vissers te vragen zo snel mogelijk de benodigde netten te maken en te verzenden. In hoog tempo werden de benodigde netten gemaakt door de Noordzeevissers Lub Korf (UK 136) en Jurie van den Berg (UK 243) en in december al verzonden. Ook gingen deze twee vissers op 17 januari 1984 naar Gambella (aan de Baro-rivier) om de netten uit proberen en een korte training aan de vissers te geven. Ikzelf ging mee als begeleider en tolk, want beide vissers spraken geen Engels. In Ethiopië was men echter niet ze vlug en er moesten dan ook diverse telefoongesprekken gevoerd en telex worden verzenden voor we konden vertrekken. Dit was vooral te dank en aan de inzet van Ato Daniël Endal Ketchen, development coordinator van de Bethel Synod. De reis was voorspoedig, na eerst op een ongewoon vroeg uur en een leeg Schiphol hun te zware koffers te hebben aangeboden aan de balie, in de verwachting voor al het overwicht een lieve som te zullen moeten betalen. Misschien was de baliebediende nog niet goed wakker, maar zonder enig commentaar werd de bagage op de lopende band gelegd.
I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
In Frankfurt stapten we over en arriveerden met de Lufthansa IS avonds om 9 uur in Addis Abeba. We werden afgehaald door Ato Endal Kachew, die met visa's klaarstond en niet meer van onze zijde wijken zou. Hij bracht ons naar het gasthuis van de Bethel Synod (West), van de Ethiopische Evangelical Church of Mekane Yesus.Verder waren in de aankomsthal aanwezig, Dr.Solomon, develop Director van de E.E.C.M.Y.en dhr. Niels Nikolaisen van de Lutheran World Service Federation, deze verwelkomden ons maar moesten andere gasten afhalen. Het gasthuis was van alle gemakken voorzien en na een heet bad gingen we vroeg naar bed. Woensdag 18 Januari. 's Morgens om 8 uur gingen wij ons eerst voorstellen aan de President of KAFFAILUBABOURBETHELSYNOD,ATO GUTEMA RUFOen zijn staf. Hierna gingen wij met het voor ons beschikbare vervoer en onze begeleider Daniel, naar het kantoor van Dr. Solomon, deze had een vergadering maar stelde ons voor aan alle aanwezigen in deze vergadering van E.E.C.M.Y. Vergaderingen of meetings, zouden ons verder verhinderen personen te ontmoeten het bleek een speciale dag hiervoor te zijn, zelfs de banken hadden hun deuren gesloten, zodat wij de door hen zo felbegeerde harde valuta niet in konden wisselen voor de zwakkere Birr. Op de Nederlandse Ambassade hadden wij meer succes, want de Charge d-Affair Henk Heynen kwam met de Agricultural Attaché de Heer Arnold Parzer net binnen. Ze waren zeer geïnteresseerd in onze missie naar Gambela en vroegen ons verslag uit te brengen bij onze terugkeer Bij Hope Enterprises was het frame voor de raamkuil klaar, het voldeed aan onze verwachtingen, de maten waren goed zodat hij weer uit elkaar geschroéfd kon worden en klaar gemaakt voor transport naar Gambela. Op donderdag 19 januari vertrokken we naar Jimma. Dit was onze eerste stopplaats op weg naar Gambela. Omdat wij de netten en verdere bagage eerst moesten inladen en goed gepakt was voor onze tocht, vertrokken wij tegen de middag. Na een reis van 7 uur door een prachtig afwisselend landschap, o.a. koffieplantages, kwamen wij moe en stoffig aan in ons hotel in Jimma, verlangend naar een verfrissend bad. Groot was de teleurstelling, toen bleek dat het water het af liet weten, zodat we moe en ongewassen maar gingen slapen. Gewekt door honderden hanen, die ver voor zonsopgang de dag aankondigden, reden wij weer om half zeven bet laatste traject naar Gambela. Het was een prachtig landschap en niet gehinderd door veel verkeer konden wij enkele malen stoppen om te genieten van de mooie vergezichten en natuur. Langzaam begon het landschap te veranderen en toen wij na een stijle beklimming en vele haarspeldbochten de zeer hoge berg in een ademstokkende afdaling bedwongen hadden, reden wij u een kaal en zeer warme lIIubabor binnen, over een slechte weg, met vele vele kuilen. Juist voor dat het donker werd, reden wij over een nieuwe brug, die de Baro river overspande, Gambela binnen, onze optimistische verwachtingen sloegen de bodem in bij de aanblik van de armzalige hutten en een verzameling gebouwtjes met roestige daken. We zagen onszelf al slapen in een hangmat tussen twee bomen, maar het bleek mee te vallen, het Gambela Hotel was voor deze omstreken goed te noemen.
Zaterdagmorgen leverden wij de kist met meegebrachte netten af, bij de Bethel Presbyterian Church, waar de pastor Akway - Uchodo in aanwezigheid van de toekomstige vissers, voorging in gebed en een zegen vroeg over dit voor Gambela zo belangrijke werk, dit ging in de taal van de Anuaks, dit werd weer vertaald in het Amhara, daarna in het Engelsen tenslotte in het Urkers. Onder grote belangstelling, werd de kist met netten uitgepakt, ook de plaatselijke burgemeester (administrator) Ato Gimma Wusellas was hierbij aanwezig. Tot op dat moment werd er zeer primitief gevist, meestal met de speer en met antieke kubben. Netten en haken zijn wel bekend en waren vanuit Soedan gesmokkeld. Later op de dag hebben we nog enkele goede visplaatsen uitgezocht, voor de raamkuil, strandzegen en de kieuwnetten. De stroom in de Baro-river was op enkele plaatsen nog erg sterk, dit kwam door de grillige loop van de rivier met daarin de zandbanken. De lengte van de Baroriver in Ethiopië is 282 kilometer lang. De waterstand is in april het laagste en van juli tot september het hoogst. In deze maanden wordt er door de Anuak landbouwers niet gevist, het vistuig is hiervoor dan niet geschikt. Ook moet hij zich dan aan zijn landbouwaktiviteiten wijden. I
Op maandag 23 Januari begonnen we met onze visserijaktiviteiten. Vier plaatsen waren al geselecteerd n.1. Phinkiwi 9 km van Gambela Phimelle 18 km van Gam Bela Abele 20 km van Gambela 31 km van Gambela Akade We begonnen met de nauwe strandzegen met de lange zak. Deze bleek te lang te zijn en moest worden ingekort. Er moest meer zwaarte aan de onderpees, dit werd gedaan door er steentjes aan te binden. Toen waren de resultaten beter, maar ja alles moest eerst wennen, want de lokale vissers moesten vooral wennen aan de Urker uitdrukkingen. Langzamerhand was iedereen op elkaar ingespeeld. De lokale vissers waren vlug van begrip, in het begin hadden ze nogal moeite met de zak van de zegen. De beschikbare boten waren van aluminium, te klein voor ons doel, met vele scheurtjes en scheuren in het materiaal, dus veel heften en schade bij het uitvieren van de netten. Verder waren er wat open kano's, welke niet berekend waren op de lichaamsbouw van de Urkers. Ook hadden wij geen roeiriemen en moesten wij ons met bamboestokken voortbewegen, wat door de sterke stroom heel wat krachtsinspanning vergde. Na twee dagen vissen met wisselvallige vangsten, de netten moesten ingevist worden, werd woensdag besloten, het repareren - uitsnijden van netten en het boeten te leren. Doordat wij wel eens een plek uitgekozen hadden, waar de bodem rotsachtig was, was de strandzegen nogal beschadigd. De enorme schade aan de strandzegen was voor onze toekomstige vissers nog een onoverkomelijk karwei.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Na een paar uur onderricht door lub en Jurie, waren er toch twee, die goede resultaten boekten. In een paar weken kan men geen volwaardige nettenmakers of nettenboeters afleveren. Dit moet met een lokale training van enkele weken mogelijk zijn. Toch blijft dit een probleem, gezien de slechte financiële situatie in Ethiopië, ook wanneer de vissers zelf netten kunnen breien zal het moeilijk zijn om deviezen te krijgen voor het importeren van garens. Met dit probleem kampen momenteel de mensen van het project aan lake Ziway, hier zijn door de EEGvia GOPAConsultancy veel netten meegebracht, deze ready to fish netten werden onder de kostprijs verkocht aan de vissers (op afbetaling), de netten waren ook vrij van invoerrechten en door de grote hoeveelheid waren ze met hoge kortingen geleverd. Het grote probleem zal komen als deze vissers-coöperaties later netten moeten bestellen, dan zal de prijs veel hoger zijn, als de mogelijkheid er is om ze in te voeren. Over deze problematiek wil ik met het Fishing Department spreken voor ik vertrek. Deze waren zeer hulpvaardig en deden alles om het ons naar de zin te maken. In Gambela wad de Fishery Inspector Ato Endala lemma. deze was zeer behulpzaam, ging als we vroeg naar de visplaatsen gingen, met ons mee, niets was hem teveel. Hij boekte en registreerde de vangsten en zette in Gambela de verkoop. Vissen: Op vrijdag 27 Januari gingen wij met de wijdmazige strandzegen vissen, we vingen geen kleine vis, want deze kon onder het trekken ontsnappen, daardoor kreeg deze zegen ook de goedkeuring van het Fishery Department, omdat de maaswijdte 12 cm. de kleine vis doorlaat. Na het invissen, was deze zegen beter in het vangen van grote vis o.a. de nijlbaars in 3 trekken vingen wij 190 kg. waaronder een nijlbaars van 35 kg. Op vrijdag 3 februari probeerden we de raamkuil met frame midden in de Baro rivier voor anker te zetten, gezien de staat van de bootjes en de grootte bleek dit een hachelijke operatie te zijn. De twee bootjes werden met touwen aan elkaar gebonden en met het stalen raam en de daaraan gebonden kuil naar het midden van de rivier gepeddeld. De stroom was echter zo sterk, dat het onmogelijk was de kuil goed te verankeren, het frame bleek te zwak en brak door de krachten die er op werkten. later op de dag, verdween alles onder water en was het een enorme opgave alles weer op de wal te krijgen. later werd de raamkuil met succesgebruikt (als een soort zegen), door de kuil van de ene kant van de wal naar de overzijde te trekken, de vissers (lokaal) waren over deze manier van vissen reuze enthousiast en vonden het de beste manier om vis te vangen. Kieuwnetten; de meegebrachte netten werden 's middags in de rivier gezet, dwars over van de ene naar de andere zijde, van deze netten hadden wij veel verwachtingen De volgende morgen was er geen vis in het net, alleen boombladeren, de vis was blijkbaar afgeschrikt door het bladeren gordijn. Als treknet, tussen twee bootjes, bleek het later beter te voldoen. Op maandag 6 Februari was de laatste vis- en trainingsdag. Het vissen met de zegen en raamkuil was geen probleem meer voor de Anuak vissers, het repareren van kapotte netten zou zonder verdere training nog wel wat problemen geven. Eenvoorstel aan lWF om een training programme in het project op te nemen, is van zeer groot bela ng.
Dinsdag vertrokken
wij weer uit Gambela.
Op zaterdag 11 februari gingen we naar Lake Ziway om te zien of de bootjes daar geschikt waren voor de Baro rivier, ze werden stevig gebouwd met overlappende naden en koperen spijkers, echter te klein voor onze doeleinden, voor de Baro moeten ze 1 meter langer zijn, dan zou het een geschikte boot zijn. Volgens de Branch Manager, Ato Engida Desalegne, welke niet scheutig was met informatie, konden deze boten niet langer gemaakt worden. In een afrondend gesprek met het hoofd van het visserij departement, Ato Welde Mikael werd ik hierover ook niet veel wijzer. Om nu boten te verkopen voor andere projecten, terwijl ze zelf nog niet voldoende boten hadden, was onmogelijk, ze bouwden er maar 12 per jaar, de laatste boot had zelfs vier maanden gekost. De boten bouwer wilde in zijn vrije tijd wel een boot voor ons bouwen, dan zou het veel vlugger gaan beloofde hij. Omdat er in Ethiopië verder geen botenbouw is, moeten we naar andere mogelijkheden zoeken. Hout is schaars en dus moet er een vervanging komen, polyester, staal of ferrocement, dit laatste wint het steeds meer van staal of polyester, ondanks de sceptische vissers in de ontwikkelingslanden. Want een boot van beton, dat is volgens deze mensen onmogelijk. Bij Hope Enterprises nog geïnformeerd of in de workshop een stalen boot gebouwd kan worden, er zou dan een prefab pakket gezonden moeten worden. Ik dacht aan een model welke de Urker vissers op het usselmeer gebruiken voor de fuiken visserij en de zegen. Dit moet ik nog met enkele experts opnemen. De boot kan wel bij Hope Enterprise samengebouwd
worden, maar dan wel onder supervisie
van een Europeaan. Nadat Lub Korf en Jurie van den Berg, maandag 13 februari 1984 vertrokken
waren, bleef ik
nog enkele dagen om enkele zaken af te handelen en bezoeken af te leggen. Ethiopië behoort tot de landen, waar het minst vis gegeten wordt (0,4 kg p.p. per jaar tegen Tanzania 12,6 kg. p.p, per jaar). De visprijs is ten opzichte van de vleesprijs veel te hoog.
De wonderbare visvangst aan de 8aro rivier in Ethiopië Toen de Urker vissers de zegen in de 8aro rivier lieten uitvieren, wisten ze niet dat er een 'Wonderbare visvangst' zou komen. Onder leiding van Lub Korf moesten de lokale vissers gelijkmatig aan de touwen trekken om de zegen gelijkmatig binnen te halen. Toen de zegen scheel getrokken werd schreeuwde hij met stemverheffing: "trekken verd...•" Als bij toverslag werd deze schreeuw overgenomen door de lokale vissers in een mono toom gezang. Ademloos keken de vissers en omstanders toe, toen de zegen op het droge lag. 120 kg grote vissen, tilapia's, labeo lorskali, bagrus en andere soorten in het net. Was dit toverij ol gezichtsbedrog, zij renden weg om later aanelend terug te komen. Later zou er nog een nijlbaars van 150 kg gevangen worden.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
1984 - SOMALlE
Ik moest na het in de kiem gesmoorde visserijproject in Indonesië, weer op zoek naar een volgend project. Ik kwam toen in contact met het Duitse consultancy-bureau Gopa. Dit bureau zocht iemand die ervaring met visserij-projecten in de Derde Wereld had. Het ging daarbij om een visserij-project in Somalië. In Duitsland had men kennelijk niemand daarvoor kunnen vinden. Op 16juli 1984 vertrok ik met een vliegtuig van Singapore Airlines naar Rome en stapte daar over in een vliegtuig van Somalian Air om naar Mogadishu te vliegen. Twee dagen later reisde ik met een auto naar de havenplaats Kismayo(een tocht van 8 uur). De volgende dagvloog ik met een particulier vliegtuigje naar RasKramboni, de uiteindelijke plaats van bestemming. Het vliegtuigje behoorde aan het aannemers- en constructiebedrijf ARABCO dat het verouderde visverwe rkingsbedrijf van Somali Marine Products (SMP)in RasKramboni moderniseerde. Ik vroeg me wel meteen af nadat ik rondgekeken had: "Waar zijn dan de vissers gebleven?" Dit aspect bleek men bij het opzetten van het project te hebben vergeten ..... Projecten, gericht op het ontwikkelen van de visserij in de Derde Wereld, ontstaan namelijk vaak aan een bureau in een regeringskantoor in een ontwikkelingsland. Ze lijden dan ook nogal eens aan simplificatie van de problematiek en ze zijn niet vrij van zucht naar prestige. Het moderniseren van bijvoorbeeld een vissersvloot betekent in dit kader meestal dat Westerse technieken worden opgedrongen aan lokale vissers die de mentaliteit (nog) missen om daarmee adequaat om te gaan. De Somalischedagvisserij is daar een voorbeeld van. De vissersgaan vroeg in de morgen de zee op en ze zijn 's middags weer terug. Veel vissersdie ik in de loop der jaren sprak in de Derde Wereld, wijzen de Westerse vistechnieken (en de langere reizen die in verband daarmee 'gemaakt moeten worden) af: in het donker voelen de meeste Afrikaanse visserszich niet thuis op zee. Desondankswerden er in de Noordkop van Somalië twee visverwerkingsfabrieken gebouwd. Dat deze in het heetste deel van het land en op de verkeerde plaats (te ver van de visgronden) stonden, merkte ik pas later. De ene fabriek was in 1966 door de Amerikanen gebouwd met de bedoeling om daarin tonijn te verwerken. Omdat er in die streek geen visserswaren om de fabriek van vis te voorzien, ging die na zes maanden over de kop. De Russenbouwden in 1969 ook een visfabriek. Endie lag eveneens op de verkeerde plaats. Bovendien liep de fabriek bij slecht weer onder water. Ook de vissersboten die de Russen hadden geleverd in het kader van dat visserijproject, voeren niet uit. Erwaren geen vissers voor. Van deze miskleunen leerde men niets. In het begin van de '80-er jaren had de Duitse regering besloten om de oude, door de Amerikanen gebouwde visverwerkingsfabriek te renoveren. Onderdeel van het project vormden verder twee vistransportschepen (ontworpen in München en gebouwd in Berlijn). Dezezouden worden ingezet om langsde kust te varen en vis van de lokale vissersop te kopen ofte ruilen tegen drinkwater, zout en meel. Verder behoorden tot het project twaalf polyester boten, uitgerust met netten. Dezewaren beschikbaarvoor iedere belangstellende vissers. Deze"belangstellenden" waren duidelijk geen vissers, maar lieden die er andere werkzaamheden mee uitvoerden, zoals het vervoer van schapen en allerlei goederen. Devisaanvoer met die scheepjes beperkte zich echter tot enige kilogrammen ....
De koelcontainers op het dek van de vistransportscheepjes, waren niet zeewaterbestendig en deze roestten onder onze ogen weg. Tijdens de moeson was het overigens flink onstuimig op zeevoor de kust van Somalië,zodat de schepen wel zeewaardig moesten zijn. Deeerste reis met één van de twee in Duitsland gebouwde vaartuigjes zal ik dan ook niet licht vergeten. Het scheepje dat toen vol geladen was met zout, meel en volle zoetwaterbunkers, vertoonde rare kuren. Wanneer de boeg in een golf dook, richtte het schip zich vervolgens heel moeizaam op. Het schip trilde dan als een gek. We waren dan ook opgelucht wanneer de kop van het schip uiteindelijk weer boven water kwam. Ik nam me voor zo snel mogelijk hierover informatie in te winnen bij de Duitse autoriteiten. Ik had echter geluk: Toen we de havenvan Kismayobinnenliepen, lag daar een spierwit koelschip van Seatrade (uit Groningen), waarachter we aanmeerden. Omdat op ons scheepje de Duitse vlag woei, begon de kapitein van de Seatrade-boot, een praatje in het Duits, terwijl hij over de achterverschansing leunde. Ik antwoordde in het Nederlandsen het ijs was meteen gebroken. Ik had wel trek in een koud drankje en hij nodigde me bij hem aan boord uit. Na wat over koetjes en kalfjes gesproken te hebben, begon hij over de bouw van ons scheepje. Hij was geïnteresseerd in de tekeningen en de ontwerpgegevens. Die papieren had ik gelukkig aan boord. Na wat gereken en wat vragen beantwoord te hebben, gingen we de ladingbehandeling op de wal en aan boord bekijken. Het commentaar van de Seatrade-kapiteinwas vernietigend: zijns inzienswaren de schepen levensgevaarlijkwanneer ze niet zeer zorgvuldig beladen waren. Met deze wetenschap ging ik niet meer zo vlot met één van de twee vistransportscheepjes mee. We gingen in verband met de twijfelachtige zeewaardigheid niet meer buiten de eilanden om, maar we voeren zoveel mogelijk "binnen-door" langsde kust. Eenander voorval had ook mijn argwaan opgewekt. Kort nadat ik achter de stabiliteitsproblemen was gekomen, kreeg ik bezoekvan een verzekeringsexpert. Dezewas door de Duitse ontwikkelingssamenwerkingsorganisatie uitgezonden om schade aan de bootjes op te nemen. Bovendien waren we de ankers kwijtgeraakt en de oorzaak daarvan moest hij ook onderzoeken. In Duitsland leefde men in de veronderstelling dat de verzekering van de boten was overgenomen door de SMP.Nadat de expert het onderzoek had afgerond, merkte hij lachend op dat de schepen nooit door de SMPwaren verzekerd! Verder waren de polyester vissersboten een grote verliespost voor het project geworden. Ik had dat deel van het project gestopt en de zogenaamde "vissers" naar huis gestuurd. Over al deze miskleunen deed ik schriftelijk mijn beklag in Duitsland (waarbij ik ook de stabiliteitsberekeningen van de schepen had mee gestuurd). Dit had een averechts effect. De Duitsers konden mijn kritiek op het project moeilijk verkroppen. Van mijn teamgenoten kreeg ik daarbij weinig hulp. De teamleider (een Deen) bleef liever in de hoofdstad en hij bemoeide zich praktisch niet met het project. Met mijn twee Duitse collega's in Kismayo had ik weinig contact. Zij liepen het grootste deel van de tijd beneveld rond door het drinken van te veel alcoholische dranken. Zij bemoeiden zich eveneensweinig met het project. Ik stond er dan ook alleen voor toen een commissie van onderzoek een bezoekaan Kismayoen RasKramboni bracht. De Duitse commissie was duidelijk bevooroordeeld. Het Duitse consultancy-bureau was nu eenmaal mijn werkgever. Daar was men in alle staten. Zij zagen mij als een dwarsligger en ze waren bang dat ik alles aan de grote klok zou hangen. Ondanks alle visserijperikelen raakte toch het vrieshuis vol met vis. Entoen deed zich weer een nieuw probleem voor: er bleken geen afzetmogelijkheden te zijn voor de vis! Via Seatrade heb ik nog geprobeerd de vis te exporteren. Maar, die pogingen liepen door tegenwerking van de Somalischeautoriteiten op niets uit.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Bovendien verslechterde in die tijd de politieke toestand in Somalië. Het uiteindelijke resultaat was: een koelhuis vol met rottende vis. Ik stelde dan ook voor om het licht maar uit te draaien en naar huis te gaan. Niet alleen bij Nederlandseontwikkelingssamenwerkingsprojecten gaat weleens iets mis. Eind 1984 was ik weer thuis. In februari 1985 bracht ik een bezoek aan TNO in umulden, Ik had namelijk gehoord dat men bezig was met de ontwikkeling van zogenaamdeviscrackersdie vervaardigd zouden kunnen worden uit visafval en bepaalde goedkope vissoorten, een zeer interessant product voor de Derde Wereld leek me. Het onderzoek naar de mogelijkheden van dit product bleek nog niet afgerond te zijn. Omdat ik toen toch in tlmulden was, ging ik ook langs bij ing. J.G.de Wit, ouddirecteur van het RIVOdie vijf jaar eerder had meegewerkt aan de ontwikkeling van een vissersvaartuigje, speciaalvoor de Derde Wereld, toen ik nog een werfje in Ossenzijlhad. Dat project kwam helaas nooit van de grond. De Wit bleek nog steeds veel interessete hebben in de kleinschaligevisserij in de Derde Wereld. 1985 - Het lagdo-meer in Kameroen In die tijd raakte ik betrokken bij de voorbereiding van een visserijproject (het Lagdo-project) in Kameroen. Daarvoor was Haskoning in Nijmegen als consultancy-bureau ingeschakeld.Op 6 maart 1985 nam ik daar het contract door dat zij me aanboden om voor dit project te worden uitgezonden. In verband met dit project bracht ik een dag later een bezoekaan PROMACin Zaltbommel in verband met de levering van scherfijsmachinesvoor dit project. In die zelfde week bezocht ik verder de HISWAin Amsterdam om naar kleine polyester visboten met buitenboordmotor te kijken. Omdat ook door Frankrijk zou worden geparticipeerd in het project in Kameroen,volgde ik in maart 1985 een veertiendaagse intensieve cursus Fransbij het Interlingus Talenprakticum in Zwolle. Verder bracht ik onder andere een bezoekaan de werkgroep kleinschaligevisserij van de Landbouwhogeschool in Wageningen. Daarwas men ook bezig met het Lagdo-project. Ikvoelde me goed voorbereid voor dit project toen ik op 10 april 1985 naar Kameroenvertrok. In Nederland had ik al gehoord dat de voormalige Fransekolonie Kameroen die in 1960 zelfstandig werd (gelegen in de 'oksel' van West Afrika), het land van waarzeggersen tovenaars wordt genoemd. Je hebt er te maken met een enorm ingewikkelde staatsinrichting. Je moet rekening houden met zo'n 200 verschillende stammen met hun "marabouts" ("wijze mannen" en waarzeggers).Met het visserijproject in het Lagdo-meerzou ik daar ook mee te maken krijgen. Op 11 april 1985 landde ik op het vliegveld van Garoua, waar het inklaren van de bagage(weer) de nodige strubbelingen gaf. Vervolgens vloog ik door naar Douala aan het Lagdomeer.Daar werd ik verwelkomd door Peter Schroeder die er toen al enige tijd voor het visserijproject werkte. De huisvesting bleek verre van optimaal te zijn. Met ons team zaten we in een klein kantoortje opgepakt in Yaouda.Onze privé-onderkomens waren helemaal niet om over naar huis te schrijven. Devoor ons bestemde huizen, kantoren en werkplaatsen in Lagdo,60 km verderop, bleven maar onafgewerkt. De aanlegvan water- en stroomtoevoer was nog niet geregeld en dat zou zo blijven, ondanks de druk van het Nederlandse team. We gingen daar regelmatig heen omdat we in ons piepkleine kantoortje in Yaouda niets te zoeken hadden. Ik kreeg ook te maken met de "marabouts". Uitgedost in hun veelkleurige kledij, lieten ze duidelijk blijken dat ze ons project niet zo zagenzitten.
Ze waren dan ook niet bereid om ons toestemming te geven om te beginnen met onze visserijactiviteiten op het meer. Met een "cadeau of kleine vergoeding" van onze kant zou er echter wel over gepraat kunnen worden In het Westen noemen we deze zogenaamde cadeautjes of vergoedingen "smeergeld" die in dit geval al gauw in de duizenden dollars liepen. Voor deze "autoriteiten" was dit maar een magere fooi ("peanuts"). Ik deed aan die onderhandelingen niet mee, want die maffia-achtige toestanden vond ik maar niets. Volgens mij geeft het geen pasvoor een ontwikkelingswerker om daaraan mee te doen. In de week van 15 tot 20 april 1985 bezochten Peter en ik de lokale markten om de prijzen en de versheid van de vis te bestuderen. Verder keken we uit naar geschikt materiaal om kieuwnetten te maken. Dit liep op een teleurstelling uit: kurk en lood was niet te krijgen. Bij vissers die in de buurt van Lagdovisten (vooral op tilapia's), had ik gezien dat er op het meer vooral werd gevist met kieuwnetten. Zij visten in kleine vaartuigjes ("piroques") die met peddels werden voortbewogen. De meeste netten hadden een maaswijdte van 4,5" en een twijndikte van 3. Hierin zat wel wat variatie. De netten waren primitief in elkaar gezet met dunne top- en bodemlijnen. De "kurken" bestonden uit stukjes piepschuim en het "lood" uit stenen aan touwtjes die aan de onderkant van het net hingen. Lijnvisserij kwam voor zover ik kon nagaan, niet voor. Materiaal om kieuwnetten te maken kon ik op de markten van Lagdoen Garoua niet vinden. Ik overwoog nog na te gaan of de netten in Douala,of Nigeria verkrijgbaar waren, maar de kans daarop achtte ik bijna nihil. Voor het project vond ik het van essentieel belang dat er kieuwnetten met verschillende maaswijdtes en diktes van het garen werden gemaakt van het zelfde ontwerp als ik enige jaren eerder met succesop het LakeNubia en LakeNasserhad toegepast in samenwerking met de biologen die daartoe werkten. Dergelijke netten zouden niet in Kameroengemaakt kunnen worden in verband met het ontbreken van drijvers van kurk, of kunststofschuim en zinkers van lood, of loodlijn. Vervolgens maakte ik een begin aan mijn onderzoek van de toegepaste vismethoden op het meer en van het gebruikte vistuig en de toegepaste vaartuigjes. Over deze bevindingen maakte ik een rapport (en een wensenlijst) en dat stuurde ik naar mijn Nederlandse opdrachtgevers. Aan de hand van deze eerste informatie, stelde ik een voorlopige inventarisatie samenvan te zijndertijd te bestellen materialen en andere voorzieningen. De bedoeling was dat ik dan experimentele netten zou kunnen laten maken zoalsfuiken, liftnetten, trammelnetten en vistuig om bij kunstlicht te vissen. Bij dit vooronderzoek zou ik gebruik moeten maken van echo-sounders (die daarvoor beschikbaargesteld zouden moeten worden). Verder maakte ik een voorontwerp van later te bouwen visboten. Hierover rapporteerde ik naar Nederland. Ik had inmiddels ontdekt dat de tot nu toe op het Lagdo-meergebruikte vissersvaartuigjes(zogenaamde "piroques") van zeer slechte kwaliteit waren. Dezegingen hooguit twee jaar mee. De bootjes waren van een slechte kwaliteit triplex gebouwd en ze werden verder nergens mee behandeld. Ik stelde een stappenplan voor, waarbij de eerste stap zou zijn het behandelen van de piroquevloot met beits die in Garoua verkrijgbaar was. Daardoor zouden de bootjes beter bestand zijn tegen de felle zonneschijn en water. Als tweede stap stelde ik voor om te onderzoeken of de piroques bekleed zouden kunnen worden met glasfiber.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Deze methode wordt met succestoegepast in verschillende ontwikkelingslanden, zoals in Indonesië, waar bij relatief geringe kosten, de lokale prauwen op deze wijze worden behandeld. Als derde stap dacht ik aan de bouw van een vistransportboot met een inboard diesel. Het materiaal om zo'n boot te bouwen zou moeten bestaan uit planken of waterbestendig multiplex en glasfiber als bescherming. De vierde stap zou dan de bouw van stalen boten kunnen zijn; te beginnen met een vistransportboot. Die stap zou echter alleen gezet kunnen worden, wanneer de lokale vissers een dergelijke stap zouden accepteren. Samen met Peter Schroeder maakte ik een tocht mee aan boord van een vissersvaartuigje van een lokale visser. Mijn belangstelling ging vooral uit naar de kieuwnetten en de maaswijdten die gebruikt werden. Veel keuze was er niet, want het aanbod aan nettenmateriaal was beperkt, zoals ik al had ontdekt. Erwas echter een tendens merkbaar om grotere maaswijdten te gebruiken. Dat was niet vrijwillig gegaan,want het gebruik van kleine maaswijdten was op het meer officieel niet toegestaan. De levensduur van de kieuwnetten was volgens de vissers slechts 3-6 maanden. Het geboomte langshet meer bepaalde voor een belangrijk deel die levensduur: je zager geen boom zonder een kapot net aan de takken. Het materiaal voor de netten bleek in rollen te worden geleverd. De vissersverknipten die en ze zetten die netten dan zelf in elkaar. Verder volgden we ook de bouw van een piroque. De bouwtijd ervan was slechts een paar dagen. We experimenteerden verder met een buitenboordmotor. Eenvermogen van 25 pk bleek het beste uit te vallen. Het project was door slechte organisatie nog niet van de grond gekomen. Wij, het team (Haskoning),zaten in een klein kantoortje opgepropt in Yaounde. De huizen, werkplaatsen en het kantoor in Lagdo,60 km verderop, bleven onafgewerkt. Water en stroom was nog niet geregeld en dat zou ook zo blijven ondanks de druk van het Nederlandseteam. We gingen er regelmatig heen, daar we in Yaounde met het piepkleine kantoortje niets te zoeken hadden. Op het project aan het Lagdomeerzaten twee jonge vrijwilligers(-sters}, een Franseen een Amerikaanse. Ik probeerde met ons team een samenwerking te creëren, maar dit mislukte jammerlijk omdat onze Nederlandse bioloog dwars lag over het te voeren onderzoek. Daar beide biologen vrijgezel waren, probeerde ik het over een andere boeg te gooien, te proberen om een huwelijk te forceren. Dit bleek helemaal niet te werken, zodat ik het maar opgaf. Zo verliep ook ons project, het was een komen en gaan van consultants. Ik kon weinig doen, en onze bioloog, de teamleider, kon door zijn besluiteloosheid niets organiseren. Met huisvesting zaten we danig omhoog, omdat ik met een familie met twee kinderen samen in een huis zat. Hun eigen woning die toegezegd was, moest nogveel aan gebeuren. De situatie was onhoudbaar en ik stelde aan de teamleider voor dat ze de familie met twee kinderen in een hotel zouden zetten. Maar hij zagtegen de kosten op. Bij hem thuis was schraalhans keukenmeester, zodat ik ging uitkijken naar een housewarming. Dit lukte bij een Nederlandse familie die ging op verlof en ik kon hun royale bungalow tijdelijk bewonen. In juni 1985 was ik tot de conclusie gekomen dat een reis naar Nederland onontbeerlijk was voor het bestellen van netten, vistuig en om allerlei technische zaken door te nemen.
Verzoeken aan Haskoningen de Mission d'Etude hadden echter geen succes.Bij de Mission d'Etude was men overigensvan mening dat het project vanachter het bureau uitgevoerd diende te worden. Voor de voortgang van het project op het Lagdo-meervonden de Fransen het van belang dat ik de vismethoden ging bekijken die in het LakeMaga werden uitgevoerd. Na een bezoek aan dat meer onder leiding van een Fransevisserij-expert, werd me al gauw duidelijk dat dit stuwmeer niet te vergelijken was met het Lagdomeer. De expert (monsieur B. Rouget) had kieuwnetten in Frankrijk besteld en die zonder winst aan de lokale vissers verkocht. Wij zagenechter geen van deze netten in het meer. Daargebruikten ze netten die in Nigeria waren gemaakt. De botenbouw was daar ook geen succes.Ze waren wel stevig gebouwd, maar veel te duur. Die fout wordt wel meer gemaakt bij pogingen om de visserij in Afrika te ontwikkelen. Detocht naar Lake Maga was interessant en in sommige opzichten ook leerzaam.Verder leverde dit bezoek een nieuwe visserij-expert op, de Belgischeheer De Visscher.De Fransen waren zeer gecharmeerd van hem. Dit was blijkbaar ook de reden dat op 13 juni 1985 een telex werd verstuurd naar Haskoningom mij terug te roepen. Als reden gaf men op dat mijn kennis van het Fransontoereikend was. Dat er in de omgeving rond het Lagdo-meergeen Franswerd gesproken, was hen niet bekend..... De plaatselijke vissersspraken namelijk een soort "pidgin-Engels" en met hen kon ik goed opschieten. Maar tegen de plaatselijke politiek, Fransevooroordelen en het Afrikaanse geboefte aan de top kon ik niet opboksen. Ik was inmiddels tot het inzicht gekomen dat het project door slechte organisatie en onderlinge strubbelingen niet van de grond kwam. Zo zaten op het project aan het Lagdo-meereen jonge vrijwilliger en een vrijwilligster (een Franseen een Amerikaanse). Ik probeerde een samenwerking te creëren. Dat mislukte jammerlijk omdat onze Nederlandse bioloog dwars lag over het te voeren onderzoek. Zo verliep ons project: het was een komen en gaan van consultants. Ik kon er weinig aan doen. Onze bioloog (de teamleider) kon door zijn besluiteloosheid niets organiseren. Eenandere complicatie vormde het feit dat we in een Fransemission zaten, waar men in de praktijk de scepter zwaaide over het project. Ende Fransenhadden de schurft aan de Nederlanders. Ook met de marabouts bleef het stroef lopen. Ze eisten een deel op uit "de pot" en later voegden zich ook de hoofden van de politie en bestuurders erbij. AI met al was ik er niet rouwig om dat Haskoningmijn contract met het Lagdo-project voortijdig beëindigde. In de korte periode die ik aan het Lagdo-meerverbleef, waren er al zes Europese experts vertrokken, zonder iets gedaan te hebben. Later zou een ander team hetzelfde lot ondergaan. Inmiddels waren er al zes Europeseexperts vertrokken, zonder ooit iets gedaan te hebben. Het enigste positieve was dat ik mijn culinaire lijstje kon uitbreiden met een broodje aap en krokodil, afgewisseld met een geroosterde bushrat. Van de gestampte pot uit Urk naar een culinair hoogstandje in Kameroen. Hoe dan ook: in juli 1985 was ik weer terug in Holland. Thuis op Urk pakte ik de draad weer op, na mijn niet bepaald opbeurende ervaringen als visserij-consultant in Kameroen. Eenprobleem om weer aan de bak te komen was dat je maar moest afwachten of een bedrijf dat je had aangezochtvoor een bepaald project in de Derde Wereld, ook werkelijk de opdracht kreeg om dit project uit te voeren.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I
Tussende beëindigingvan een contract en het aangaanvan een nieuw contract, lagensoms vele maanden van gedwongen niets doen. Jewas dan aangewezen op een W.W.-uitkering en die lag heel wat lager dan je reguliere inkomsten. 1986 - SIERRA lEONE Halverwege 1986 kwam ik in contact met een onderneming die een visserijproject in Sierra Leone wilde opzetten. Helaasbleek dit later geen zuivere koffie te zijn. Zo op het oog leken de mensen, waarmee ik in contact kwam, betrouwbaar. Zij hadden ervaring met de handel in West Afrikaanse landen. Definanciële man J.B.maakte op mij een zakelijke indruk. Verschillende keren kwam hij met zijn niet zo erg oude Mercedes naar Urk, waar we de mogelijkheden van een visserijproject in Sierra Leone bespraken. "Geld is niet het probleem", zei hij. Uiteindelijk kocht hij fuiken van een IJsselmeervisserin ruste. Die werden naar Sierra Leonegezonden in een container die ook met andere goederen was gevuld. Dezefinanciële man spiegelde grote winsten voor. Hij zou een garnalenbedrijfje beginnen en ik zou de leiding krijgen, maar dan wel op de wijze van "No cure, no pay". In de tussentijd hoorde ik dat de fuiken in Sierra Leoneverloren waren gegaan (door ondeskundigheid). Nawat aandringen van mijn kant, hoorde ik dat deze fuiken zondermeer in de snelstromende rivier waren gegooid. De stroom had ze vervolgens naar de oceaan gevoerd.... Ik werd door onze man aan het lijntje gehouden en zijn portefeuille bleef potdicht. Omdat voor niets de zon opgaat, zette ik onze (toekomstige) miljonair voor het blok. Plotseling kwam alles in een stroomversnelling terecht. Hij vroeg me om met spoed met hem naar Sierra Leoneaf te reizen. Hoewel ik niets kon aanwijzen dat niet door de beugel kon, zat me op de een of andere manier de gang van zaken niet lekker. Hoe dan ook: op een goede dag in juli 1986 kwam J.B.me met een aftandse wagen ophalen op Urk. We zouden uit Engelandvertrekken. Daar waren volgens hem de tickets goedkoper. Erggerust was ik er niet op toen ik afscheid nam van mijn gezin. In Zeeland pikte hij een maat op en in België nog een vrouwelijke passagier.Ik had het voorgevoel dat er iets niet klopte, maar wat? Het geld zou geen problemen opleveren in Sierra Leone,was me gezegd.We konden er een gezond bedrijf opzetten. Nu was ik al eens eerder in Sierra Leonegeweest (in 1978). Voor een Nederlands bedrijf moest ik toen de mogelijkheden van de visserij onderzoeken. Toentertijd waren de Russenheer en meester in de wateren voor de kust van Sierra Leone. Ze stroopten met fijnmazige netten de visserijgebieden af. Ook binnen de territoriale wateren visten ze de zee leeg en ze lieten niets over voor de lokale vissers. Hierover sprak ik met hoge militairen die me uitgenodigd hadden in hun kantine. Zij beklaagden zich over die situatie. Ik stelde hen voor om er wat aan te doen en dat er ook wel wat aan te verdienen was. Dezemilitairen reageerden enthousiast op deze suggestie.Ze wilden me zelfs inhuren voor het uitvoeren van een visserijproject in Sierra Leone. Maar, sommige dingen kunnen in die landen snel veranderen. De andere dag kreeg ik te verstaan dat ik niet langer welkom was in Sierra Leone. Een"hoog geplaatst iemand" zag blijkbaar gevaar voor zijn positie; zo doende. Ik wist duszo ongeveer wat ik te verwachten had. Wel was er in de tussentijd een coup gepleegd, dus ik hoefde niet bang te zijn voor represailles.
Ik zou echter tijdens deze reis nooit SierraLeone bereiken. In Duinkerken sloeg het noodlot toe. Toen onze financiële man geld wisselde in een lokale bank, werden wij omsingeld door nors uitziende politiemannen. Wat bleek? Het geld was vals. Omdat onze financiële man daar heel wat van bij zich had, werden we zonder plichtplegingen in de bak gesmeten. Eengekke ervaring om samen met allerlei geboefte vast te zitten in een oude gevangenis.Ik hoorde dat daarin vroeger lang gestraften zaten te wachten op transport naar het Duivelseiland. Nu zaten er in deze gevangenis lichtgestraften en clochards. Daarmee kon ik het wonderwel vinden. Na een week was mijn onschuld vastgesteld.Zo'n tien kilo lichter alsgevolg van het slechte eten en met een behoorlijke kater, werd ik in Duinkerken op straat gezet. Vervolgens ging ik weer richting "De Bult" (Urk); een illusie armer en een ervaring rijker. 1987- PUM
Ik was inmiddels 56 jaar; nu niet bepaaldeen leeftijd waarbij je overstroomd wordt met aanbiedingen voor werk. In die tijd kwam ik in contact met het Programma Uitzending Managers (PUM) oftewel Netherlands Management Cooperation Program (NMCP).Dit programma werd in 1978 gestart door het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW). Later gingen het NCWen het VNO (Verbondvan NederlandseOndernemers) een samenwerkingsverband aan met de Overheid op initiatief van de CommissieOntwikkelingslanden. Dezeorganisatie houdt zich bezig met het sturen van managers,technici en dergelijke naar ontwikkelingslanden. Sinds 1978 zijn er al meer dan tweeduizend managersen technici uitgezonden. Dezezijn doorgaans gepensioneerdof ze maken gebruik van een VUT-regeling.Ze hebben met elkaar gemeen dat ze nogvitaal genoeg zijn om hun bedrijfservaring en kennis ten dienste te stellen van de Derde Wereld en daar de handen uit de mouwen te steken. Voor mij bood deze organisatie ook perspectief omdat inmiddels de stroom visserijprojecten vanuit Nederland, via het Directoraat Generaalvoor Internationale Samenwerking (DGIS)of consultancy-bureaus was opgedroogd. Bij het PUM kon men mijn ervaring ook wel gebruiken, omdat in hun bestand weinig visserijexperts voorkwamen. Wel had men gesignaleerddat de visexport vanuit de Derde Wereld nog in de kinderschoenen stond en dat er daarbij heel wat mis ging op logistiek gebied. Ook de visverwerking en de hygiëne was in de meeste ontwikkelingslanden beneden peil. Daardoor werd vaak niet voldaan aan de EG-kwaliteitseisen(respectievelijk de Amerikaanse HACCPeisen). 1988 - Lake Tanganyika in zambia
Op 4 januari 1988 vertrok ik naar Lusaka(Zambia). Daar bracht ik een bezoek aan de Nederlandse ambassade. Ik zou me vooral bezighouden met een onderzoek naar de mogelijkheden van Mpulungu FisheriesLtd die een vloot vissersvaartuigen exploiteert op het Tangajika-meer. Dit bedrijf startte in 1983 met één vissersboot. In de volgende jaren kwamen daar nog drie boten bij, uitgerust als purse-seiners.Verder beschikte het bedrijf over een 5-tal "lichtbootjes", bemand met oudere vissers.Deze lichtbootjes moesten met sterke kerosine- of gaslampen 's nachts de vis naar de vissersboten lokken. Wanneer er genoeg vis was aangelokt, gaf het bemanningslid op de "lichtboot" een seintje. De purse-seinervoer dan met grote snelheid om het lichtbootje heen, terwijl de vissersde netten uitvierden. Vervolgensvoer het lichtbootje met gedoofde verlichting over het net weg. Daarna werd het net aan de onderkant gesloten en de vissers haalden het net met een kleine winch naar boord.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Wanneer het net langszijlag, moest dit met de hand naar binnen worden gehaald. Met een mandje schepten de vissersdan de hevig spartelende vis op het dek. Dit was een tijdrovende bezigheid. Per nacht werden met zo'n purse-seiner hooguit drie trekken gedaan. Overdag en met volle maan viste men niet. Op het meer waren nog drie industriële visserijbedrijven actief, namelijk de St. George Fisheries (met een Griekse eigenaar), de Somalia FisheriesLtd (ook met een Griekse eigenaar) en de SopelacFishing Enterprises Ltd. (een Somalischesemi-staatsonderneming). Op het meer werd door de vier bedrijven gevist met 14 flinke vissersvaartuigen, 14 volgboten en 84 boten, uitgerust met kunstmatige verlichting. Erwerd steeds op de zelfde plaats gevist (op Buka-Buka,oftewel LatesStappersii).Deze plaats bevond zich op ongeveer 2,5 uur varen van de kust. Devisvangsten namen de laatste jaren af. Visserijbiologen hadden echter ontdekt dat in het Nsumbaarea (6-8 uur varen) veel meer vis zat. De afstand was echter een probleem en dat moest eerst worden opgelost. De vis moet namelijk gekoeld (of in ijs)vervoerd worden bij een dergelijke langevaartijd. Ik maakte een voorstel en een calculatie voor de aanpassingvan vaartuigen en visuitrusting om de visserij naar dat gebied te verplaatsen. Definanciële voordelen waren echter aanzienlijk. Bij de Mpulungu Fisherieswas ook belangstelling voor het aanleggenvan visvijvers. Met name Nile Tilapia is daarvoor zeer geschikt. Ik maakte hiervoor een plan en ik kwam tot de conclusie dat de uitvoering van een dergelijk project zeer kansrijk was. Wat overigens ook ontbrak bij het Tanganjika-meer was een werkplaats waar viskisten en (buitenboord)motoren gerepareerd konden worden. Endat terwijl er honderden Johnson-, Yamaha-en Evenrude-motoren in gebruik waren (alsmede een flink aantal Caterpillarmotoren in de grotere vissersvaartuigen).Ook daarvoor maakte ik een voorstel om te komen tot een goed uitgeruste werkplaats en procedures om een regelmatige aanvoervan reservedelen op te zetten. De Mpulungu Fisheriesstelden me voor om gedurende een drietal jaren bij hen in dienst te komen om deze plannen uit te voeren. Daarvoor was echter hulp van een ontwikkelingsorganisatie zoalsWereldbank nodig. Die hulp werd helaas niet verleend. Als gevolg daarvan was ik in maart 1988 weer op Urk. 1988 - SIERRA LEONE In 1988 was ik nog maar een paar weken thuis, toen ik in het kader van het PUM werd benaderd voor een project in Sierra Leone. Dit betrof een haalbaarheidsonderzoekvoor een nog af te bouwen garnalenkotter. De EcumenicalDevelopment Cooperative Society (EDCS)in Amersfoort had namelijk een lening verstrekt van 400.000 USdollars aan de Freetown Fish Marketing Cooperative (waarbij Mr. Williams van Ajua Consultants Ltd. was betrokken) voor de aankoop van twee vissersvaartuigen. De bedoeling was om daarmee de plaatselijke visverkoopsters ("Fishmammies") dagelijksvan verse vis te voorzien. In verband daarmee was een nog niet afgebouwde cascovan een Nederlandse garnalenkotter aangekocht. Dit casco,afkomstig uit een faillisement, lag al een paarjaar in de haven van Urk. Omdat EDCSniets van visserijschepenafwist, had deze organisatie een bedrijf uit Amsterdam in de arm genomen die de afbouw van het schip moest verzorgen. Dat bedrijf bleek echter noch van de garnalenvisserij in West Afrika, nogvan de visserij in het algemeen iets afte weten. EDCSwerd vervolgens geconfronteerd met forse budget-overschrijdingen.
Omdat men nattigheid voelde, kwamen ze bij het PUM terecht en zo werd ik betrokken bij het project. Eenbezoek bij Bureau Veritas bevestigde mijn vermoeden dat de kotter, die inmiddels de naam 'Ajua' droeg, niet geschikt was voor de boomvisserij die men op het oog had (in verband met de te geringe stabiliteit). Verder bleek al gauw dat het beschikbare budget veel te laag was om het schip verantwoord afte bouwen (om nog maarte zwijgen over de aanschaf van een tweede schip). EDCSwilde ook meer informatie hebben over het reilen en zeilen van de Freetown Fish Marketing Cooperative. Daarom kreeg ik opdracht om ter plaatse in Freetown informatie in te winnen. Op 28 april 1988vloog ik er naar toe. Ik merkte al gauw dat de overigenszeer charmante Mr. Williams me afschermde om objectief informatie in te winnen. Ik had echter geluk: Mr. Williams nam me op een zaterdagavond mee naar een feest van de plaatselijke golfclub. Ik zag kansaan de aandacht van Mr Williams te ontsnappen en zo hoorde ik voldoende om EDCSte waarschuwen voor zijn wijze van zaken doen. Verder concludeerde ik aan de hand van mijn onderzoek ter plaatse dat de exploitatie van een moderne "shrimper" vanuit Freetown een riskante onderneming zou zijn. Hoewel er al heel wat geld in het project was gestoken, werd dit snel gestopt door de EDCS.De 'Ajua' heeft daarna nogjarenlang werkloos in een hoek van de haven van Urk gelegen. 1992 - Mwanza in Kenia Op 18janauari 1992vertrok ik naar Nairobi en de volgende dag reisde ik door naar Kisumu, gelegen aan de Keniasekant van het Victoriameer. Ik zou me daar vooral bezighouden met de visserij op Nijlbaars en de verwerking ervan voor de export. Nadat ik in Kisumueen auto had gehuurd reed ik langsde verschillende plaatsen waar vissers de vis aan land brachten. Daar stonden meestal al koelwagenste wachten om vis naar de verwerkingsfabrieken afte voeren. De chauffeurs bleken contant af te rekenen met de vissers. Ik vernam al snel dat de Nijlbaars die werd aangevoerd, steeds kleiner werd. Erwas duidelijk sprake van overbevissing. Ik kreeg de indruk dat de visverwerkingsfabrieken ook uit Uganda en Tanzaniavis lieten aanvoeren om hun fileerderijen draaiende te houden. Dit werd me bevestigd bij mijn bezoek aan een Ugandesegrensplaats.Er bleek op grote schaal,Nijlbaarsgesmokkeld te worden. Als Urker kon ik me wel wat voorstellen bij 'gesjoemel' met vis. Met één verschil: Op Urk voeren in die tijd de visserser wel bij; dit in tegenstelling tot de vissersop het Victoria meer. Daar werden alleen de eigenaarsvan de fileerderijen er beter van. Overigenswas toen al een duidelijke tendens merkbaar dat de export van Nijlbaars steeds meer in buitenlandse handen kwam. Bij de visserij-coöperaties werden mijn vragen ontweken en als 'niet aan de orde' afgedaan. De NijIbaars (Lates Niloticus) heeft voor de vissers op het Victoria meer voor veel verandering gezorgd. Vóór 1970 moesten ze veel moeite doen om de door hen gevangen kleine visjes te verkopen. Pasin de '70-er jaren werd Nijlbaars in steeds grotere hoeveelheden in het Victoriameer gevangen. Dezegrote roofvis kwam oorspronkelijk vooral voor in de benedenstroom van de Nijl in Soedanen Egypte. In de '60-er jaren is men in Uganda begonnen met het uitzetten van Nijlbaars in het Victoriameer met als doel om de voedselvoorziening te bevorderen. Dezevissoort bleek er goed te gedijen. Volgens de biologen was de zich snel uitbreidende Nijlbaarspopulatie een regelrechte ramp omdat deze vissoort het ecologischesysteem ontwrichtte.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I 1 1 1
1 1 1
I.
Volgens de visserswas het echter hun redding. Bij mijn bezoek in 1992 zagen de vissers in verband met de te intensieve bevissing,hun toekomst (weer) somber tegemoet. Devangsten waren toen al zover teruggelopen dat verschillende plaatselijke fileerderijen over de kop waren gegaan. Een belangrijk onderdeel van mijn opdracht vormde de bouwbegeleiding van een nieuwe fileerderij in Mwanza (gelegen aan de Tanzaniaansekant van het Victoriameer). Toen ik er op 27 januari 1992 arriveerde, waren er zo'n 60 mensen bezig met de bouw van de visverwerkingsfabriek. De bouw verkeerde nog in een beginstadium. Door gebrek aan bouwmaterialen en problemen met de financiering, verliep de bouw zeer traag. De bouw daarvan was als turn-keyproject aangenomen door Sabroe Refrigation. De plaatselijke aannemer (die in Mwanza goed bekend stond) volgde nauwgezet de tekeningen en aanwijzingen van Sabroe Refrigation. Namensde opdrachtgever trad Mr. Sioutis (een Griek) op. Deze bleek niet veel begrip te kunnen opbrengen voor de kwaliteitseisen waaraan later de verwerkte Nijlbaars-filets zouden moeten voldoen. Eenbelangrijke rol daarbij speelden namelijk de waterbehandelingsvoorzieningen. Volgens de EG-bepalingenmoet het water dat gebruikt wordt bij de verwerking van vis, aan hoge eisen voldoen wat betreft bacteriologische zuiverheid. Eenconstatering van bacteriolgische besmetting zou onherroepelijk leiden tot vernietiging van de desbetreffende partijen visfilets. Mr. Sioutis wilde echter het te gebruiken water hetzij uit het meer (dat zo'n 200 m verderop lag), hetzij uit gegraven putten zonder behandeling gebruiken. Hij liet verschillende Europese experts opdraven, maar die gaven allen het zelfde advies, overeenkomend met wat ik hem ook al had gegeven. Dat allesveroorzaakte een zeer forse vertraging. Verder wilde hij de fabriek veel groter maken dan volgens mij noodzakelijk was. Hij ging uit van een productie van 10 ton Nijlbaarsfilet per dag. Ik had inmiddels al doorgekregen dat de aanvoer van vis flinke problemen zou gaan opleveren. Mr. Sioutis had namelijk verzuimd om een regelmatige toevoer van vis veilig te stellen. Lokalevisserstoonden echter weinig bereidheid om vis aan hem te gaan leveren. Hierover had ik inmiddels contact gelegd met de visserij-coöperatie Tafico. In Mwanza kende men me nog wel, omdat ik in 1974 geruime tijd bezigwas geweest met het Nyanza FishingProject. In 1992 Mwanze was er niets meer over dan een ontluisterde fabriek en een paar kapotte vissersbootjes. Na het vertrek van de Europeanen was het namelijk snel gedaan met dit project. Onderdeel van dat project vormde toen een viertal vissersbootjes. Die waren als bouwpakket uit Nederland aangevoerd en ik had ze ter plaatse in Kisumu geassembleerd. Twee van die bootjes lagen nog werkloos in Mwanza, en zowel Tafico als ik zagenwel perspectief om die in te zetten voor de vangst en de aanvoer van vis voor de nieuwe
1
visverwerkingsfabriek. Mr. Sioutis bleef echter in gebreke om in mijn levensonderhoud te voorzien, ondanks de afspraken die daarover gemaakt waren met het PUM. Ook bij de Tafico had men voor mij geen financiën beschikbaar.Uiteindelijk hakte men bij het PUM eind februari 1992 de knoop door en
1
ik vloog weer terug naar Nederland.
1 1 1 1
1993 - Naivash Wildlife and Fisheries Institute in Kenia De Nijlbaars bleef me echter (achtervolgen'. Beginjanuari 1993 benaderde het PUM me omdat inmiddels bekend was geworden dat Nijlbaarzen zich in grote aantallen ophielden op zo'n 30 tot 50 meter onder de waterspiegel van het Victoriameer. De lokale vissers konden met hun primitieve boten en netten geen vis vangen in diep water.
Op Urk was door nettenexperts een net ontwikkeld met mazenvan 200 mm bij de netopening en 100 mm in de "zak" om grote Nijlbaarzen in de diepere delen van het Victoriameer te vangen. Het net (dat de klassiekeZuiderzeenaam"wonderkuil" had gekregen), moest met twee bootjes worden gesleept. Ik kreeg als opdracht om jonge visserste trainen in het NaivashaWildlife and Fisheries Traininginstitute. Hiervoor werd twee tot drie maanden uitgetrokken. Ik vertrok op 6 februari 1993 naar Nairobi en de volgende dag reden we met de auto van Mr. Perlet van het instituut naar Naivasha.Mijn onderkomen was schoon, maar sober. Ik kwam echter al snel tot de ontdekking dat het instituut in grote financiële problemen verkeerde. Het instituut bestond uit twee delen. In het ene deel werden reservaatparkwachters ("rangers") opgeleid. De bedoeling was dat in het andere deel visserijdeskundigen zouden worden getraind. Het in de jaren '80 door de Wereld Bankgefinancierde FisheriesField Station aan het LakeNaivasha bleek vrijwel helemaal overwoekerd te zijn door het oprukkende oerwoud. Waterbuffels en giraffen liepen vrij rond tussen de schoolgebouwen. Bij nader onderzoek bleek dat in de schoolgebouwen nooit een student of een vissersboot was gesignaleerd. Het personeel van het instituut wist zichgeen figuur te geven,toen ik het een en ander gadesloeg. Het bleek al gauw dat ik in dit instituut niets te zoeken had omdat men er eigenlijk alleen 'rangers' opleidde om de wildstand te beschermen tegen stropers (op zich ook een nuttige taak). Ik oefende wel druk uit om het FishingStation in gebruik te nemen. De directeur bleef echter zorgelijk kijken en hij herhaalde steedsdat hij daarvoor van het ministerie geen toestemming kreeg. Uiteindelijk besloot ik naar de Nederlandseambassadein Nairobi te gaan,want ik wilde nu weleens haring of kuit hebben. Bij de ambassadehield men zich echter op de vlakte. Wel werd enige tijd later een nieuwe directeur op het instituut aangesteld. Maar die kreeg, kort na zijn aanstelling, een vliegtuigongeluk en verdween in een hospitaal. In de periode dat ik bij het NaivashaWildlife and FisheriesInstitute betrokken was, maakt ik nog een 'uitstapje' naar een scheepswerfje in de nabijheid. Daar lag in aanbouw een vissersbootje van Mr. Otieno. Dezehad problemen om het bootje vaarklaar te krijgen. Hij had bij het PUM een aanvraag gedaan om hulp te krijgen om het scheepje in de vaart te brengen. Ik kwam al gauw tot de ontdekking dat daarin geen perspectief zat. Omdat er ook geen schot zat in de trainingsactiviteiten bij het FishingStation, vloog ik op 6 april 1993 weer terug naar Nederland. In dat zelfde jaar verzocht het PUM me om naar Kisumu af te reizen in verband met het Project PecheFood. Dit betrof een fileerderij van Nijlbaars die (ook) in problemen was gekomen. De oorzaak daarvan was dat de eigenaarals gevolg van een hartaanval plotseling was overleden. Dezeeigenaar bezat ook onder andere broodfabrieken en een hotel. Door zijn overlijden, bleek de fileerderij slecht geleid te worden. Als snel nadat ik er was gearriveerd kwam ik tot de ontdekking dat het PUM nooit assistentie aan dit project had mogen verlenen. Desondankskreeg ik het voor elkaar dat het bedrijf in het gareel werd gebracht en dat de export van Nijlbaarsfilets weer gezond werd. De PUM-vertegenwoordiger ter plaatsebleek namelijk ook een handelsbedrijf te bezitten dat Nijlbaarsfilets naar Nederland exporteerde. Hij zag mogelijkheden om met een gelijkgestemde PUMmer, tegen een zacht prijsje de fileerderij over te nemen.
I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Hij had gehoopt dat ik daarin zou trappen; dit ondanks het feit dat in de PUM-contracten heel duidelijk was vastgelegd dat je geen medewerking aan dergelijke praktijken mocht geven. Ik stelde dat ze maar een betaalde adviseur voor dit werk moesten aantrekken. Dat gebeurde uiteindelijk ook. Ik werkte de man in en daarna werd ik bedankt voor mijn diensten. 1994 - NICARAGUA
Door een plaatselijke PUM-vertegenwoordiger was assistentie aanvraagddoor het Nicaraguase bedrijf Agromarina. Dit betrof het bepalen van het (economische) potentieel voor "blue crab" (collinectes sapidus) in de kustwateren van de Atlantische en Stille Oceaan.Verder wilde men, wanneer zou blijken dat economische hoeveelheden aanwezig waren, het vangstgebied vaststellen. Daarmee zou dan ook de lokatie van de verwerkingsfaciliteiten samenhangen. Voorts had men behoefte aan adviesop het gebied van visvangst, technologie en methodieken van verwerking, opslag en export naar Europa en de USA.In verband daarmee wilde men advies over de marktbehoefen, de wijze van verpakking, financiële haalbaarheid, financieringsbronnen en mogelijkheden om in joint-venture verband met Europese bedrijven een dergelijk project op te zetten. Zij zochten een adviseur met een ruime industriële (vis)ervaring: met als kwalificaties: "niet een intellectueel die ons inzienste theoretisch is". Kortom: ze zochten gewoon een ervaren "praktijkman". Enzo kwam ik in beeld. Na een gedegen voorbereiding vertrok ik samen met mijn echtgenote op 11 juni 1994 naar Nicaragua. Ik onderzocht daar de wijze waarop op krab werd gevist. Ik kwam al gauw tot de ontdekking dat de vangsthoeveelheden van 'blue crab' gering waren aan de Atlantische zijde van Nicaragua.Ik vernam dat de mogelijkheden aan de Pacific-zijde beter waren. Ook de vistechnieken waren voor verbetering vatbaar. Ik stelde daarover een rapportage samen. Dezewerd overigens door de plaatselijke leiding van Agromarina niet in dank afgenomen, wat de nodige communicatieverstoringen opleverde. Dergelijke ervaringen had ik ook in Afrika opgedaan. Persoonlijke belangen wegen nu eenmaal veelal zwaarder dan algemeen belang. Ook de woonomstandigheden waren weer zeer matig (met name voor mijn vrouw). Gelukkig was het een vrij kortstondig verblijf. Mijn rapportage leidde ertoe dat ik het verzoek kreeg om in september 1995 nog eens naar Nicaraguaaf te reizen om aanvullend advies te verstrekken. (Tussentijds had ik nog visserijprojecten in Ghanaen Oeganda bezocht.) Na een voorspoedige reis met een stop-over in Houston, waar ik Mr. Kirk Funkhouser gesproken heb. Dezecrab-expert werkte einde 1994 bij Oceanic SA in EI Bluff, later zou ik vernemen dat Oceanic meer crab-experts, waaronder een crab bioloog, naar EISluff had laten komen. Eénervan vroeg zonder blikken of blozen $1200 per dag exclusief reiskosten, dit werd $600, geen slechte consultancy fee en dan te bedenken dat de consultants van de PUM het voor heel wat minder moeten doen. Om op Mr. Kirk Funkhouserterug te komen, deze had het ook niet gratis gedaan, maar had ook nog persoonlijke belangen in deze missie, nl. het projekt zou bij opzetten, de vangsten en de processingcoördineren en dan het eindprodukt naar de Verenigde Staten exporteren. Het mes sneed aan twee kanten voor hem.
Ik kreeg ook veel informatie over Oceanicen de gangvan zaken in EIBluff. Later zou ik ervaren dat deze informatie en zijn rapport te optimistisch gesteld waren. Na het lezenvan deze rapporten en haalbaarheidsstudies,en mijn bezoekenaan de vissersen hun dorpen, en steekproeven met staande crab traps kreeg ik een andere indruk, waar ik niet zo optimistisch over was. Ook de gesprekken met de Nederlandersvan DIPAL (een Nederland/Nicaragua project op de lagoons) bevestigden mijn vermoedens dat Oceanicnog heel wat onderzoek zelf moet doen in samenwerking met DIPAL om te bekijken of het bouwen van een crab processingplant haalbaar is (geschatte kosten $350.000 en misschienmeer alsje vissersvan boten en traps en andere vistechnieken wil voorzien). De boten van Oceanicwaren continue in reparatie. Ook miste ik de elan en de agressiviteit van de personen die met de crab visserij bezigwaren, waaronder een expatriate uit de Verenigde Staten. Dezewas eerst General Managervan Oceanicen nu Technisch Manager die verantwoordelijk is voor de visserijactiviteiten. Ik besprak deze problemen met Mr. Jaime Martinez Roman (directeur Mamica) die een dag voor de komst van John Vogel (eigenaarvan Oceanic)arriveerde in EIBluff. De mogelijkheden zijn, afgezien van de crab, enorm. Hier moet nog veel onderzoek naar gedaan worden, dit geldt ook voor de experimentele visserij. Niet alleen op de laguneszit veel vis, garnalen en seabob (dit is een kleine garnaal ook wel cocktail garnaal genoemd), maar ook buiten op de Atlantische Oceaanzijn enorme mogelijkheden voor Oceanic.(o.m. export van filets naar de USAen Europa). Met ing. HansBouwsma (deze kende ik nog van de tijd in Tanzania) besprak ik de grote mogelijkheden hier op de lagunes en de Atlantische Oceaan. Hij is hier al geruime tijd, uitgezonden door DGIS,en doet hier onderzoek naar de visserij. De heer John Vogel kwam op woensdag 6 september waar ik een gesprek mee had over de crab. Zonder omhaal van woorden zei hij dat ik de resterende tijd maar aan visserij onderzoek voor andere commerciële vissoorten moest gaan doen. Dezeverandering bevreemde mij ten zeerste, maar later zou ik inside information krijgen dat Gulf King,voor 500Ál eigenaar isvan Oceanic, niet achter de crab visserij staat en daar ook niet in wil investeren. Gulf King is een Amerikaanse onderneming met een eigen vloot van garnaIenboten in EIBluff; die Oceanic alleen gebruikt om de garnalen te verwerken, in te pakken en hoofdzakelijk naar de Verenigde Staten te zenden. De andere 500Ál van Oceanicis in handen van Marnica. Hierdoor zou het zeer moeilijk zijn een visserij en processingvan crab of een andere vissoort op te zetten, vooral zonder voldoende financiën. Na enkele weken kwam ik dan tot de conclusie, dat op deze manier geen vooruitgang mogelijk was. Zelf zie ik grote mogelijkheden, samen met de heer Bouwsma in een Nederlandse opzet van vangen, verwerken en exporteren. Mits wij de vrije hand hierin hebben en met buitenlands kapitaal export te plegen. En hierdoor meer Nicaraguanenaan het werk te helpen.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Ik heb met HansBouwsma besproken om met een subsidie van DIPALen organisaties zoalseBI (deze helpt ondernemers in ontwikkelingslanden met de export) te starten met zulk een onderneming. Devraag blijft moet dit in Oceanicof een nieuw te starten onderneming? Ook de technische know-how baart mij veel zorgen. Ik had niet veel vertrouwen in de technische kennisvan de technici van Oceanicna hun reparatie van 'Oceanic5', deze boot was bestemd voor crab onderzoek en andere visserij activiteiten. In mijn rapport aan Oceanic heb ik aan training de hoogste prioriteit gegeven.Gulf King heeft deze problemen niet, daar is een team van technici uit de Verenigde Staten met alles wat daaraan vast zit, zoals import van onderdelen en een grote werkplaats en werf. Het crabonderzoek (experimentele visserij) is, na een proef met 20 traps, op een mislukking uitgelopen, dit was op 18 september twee dagen voor de komst van John Vogel. Ik kreeg de indruk dat ze dit deden om John Vogel te laten zien dat er nog steeds onderzoek gedaan werd. Zoals ik al zei, dit liep uit op een mislukking. De traps werden (zo'n 20 minuten varen van EI Bluff) dicht aan de kust geplaatst in een diepte van 1,5 tot 2 meter. De eerste morgen gingen we de traps lichten daar zaten gemiddeld zo'n 3 tot 4 kleine crabben in. De andere dag zouden we ze weer gaan lichten, we waren op weg naar ASTILLKEYen gingen over de Atlantische Oceaan. Het weer was nog net goed voor onze open boot, maar hevige slagregensmaakte deze tocht niet tot een plezierreisje. Na de regens nam de wind toe, we waren vele mijlen uit de kust en we konden deze niet meer zien. Gelukkigwist de roerganger de weg. Toen zagenwe een groot wit pak recht voor ons drijven. We namen het aan boord en het bleek 26 pakkenvan 1 kg te zijn. We schrokken van deze vondst maar een van de bemanning verstopte gauw een plak, voor hem vertegenwoordigde dit een klein fortuintje. Maar dit moest weer overboord, want aangeven bij de politie had ook grote risico's in zich. Daar deze corrupt zijn. We wisten niet of we in een dropping-zone terecht waren gekomen. De wateren voor Nicaraguazijn berucht om zijn piraterij en drugtransporten. Regelmatigworden garnalenboten aangehouden, en wordt niet alleen de vangst (enkele duizenden kilo's garnalen) maar ook andere waardevolle zaken meegenomen. In de verte zagenwe nog een pak drijven. maar zagenook een snelle boot naderen. Duswas het zaakom het pak met inhoud overboord te zetten en snel te verdwijnen. Wat een Pummer al niet mee kan maken. Na herhaald verzoek, ook schriftelijk, werd ik gevraagd mijn eindrapport te maken. Dit viel niet mee, maar met ruggespraakvan Marvin Happel heb ik toch een kritisch rapport gemaakt over Oceanic. Mijn conclusie is ook er heel wat moet gebeuren bij Oceanic. Mijn verblijf, gezien de traagte van het uitvoeren, had minstens een jaar moeten zijn. De problemen met Oceanic maar ook met de visserszijn enorm. Ik was de vierde expert die door Oceanicwas uitgenodigd. De vijfde wordt begin november verwacht, ook weer hoofdzakelijk voor het crab projekt.
1994-Ghana Tussendeze eerste en tweede reis naar Nicaragua,bracht ik tussen 2 september en 26 oktober 1994 nog een bezoekaan Ghana,één van de belangrijkste Afrikaanse landen op het gebied van de visserij (kleinschalig,op industriële schaalen in viskwekerijen). Via het PUM kreeg ik het verzoek om bij Fresh& Green Food Ltd. adviezen op te stellen over de visverwerking. Eigenaressevan het bedrijf was Mrs. NanaOffer Nkansa.Zij was onder andere opgeleid in Engeland.Haar bedrijf maakte op het eerste gezicht geen slechte indruk. Erwas het nodige gedaan om de visverwerkingsruimten aan de EG-normente laten voldoen. Bij nadere inspectie bleek er toch heel wat te mankeren. Zo waren koel- en vriesruimten van veel te geringe omvang en capaciteit. Ik had een aantal video's meegenomen over vistechnieken en visverwerking. Dezetrokken veel aandacht. Samen met Nana maakte ik verschillende tochten door Ghana om contacten te leggen met de plaatselijke vissers(vooral in verband met de aanvoer van gevangen vis naar het bedrijf van NanaI). Als gevolg van deze "voorlichtingsactiviteiten" werd ik benaderd door Ghana Export Promotion uit Accra. AI met al kon ik toch een basisleggenvoor verbetering van vistechnieken en de visverwerking. Ik kwam onder andere in contact met Mr. en Mrs. Botsio die een nieuwvisverwerkingsbedrijf wilden opzetten. Onzecontacten ontwikkelden zich zo goed dat ze een aanvraag deden bij de PUM om hen te adviseren. Mr. Botsio (zoon van een voormalige Ghaneseminister, zoals hij te pasen te onpas vertelde) bracht later een bezoek aan Nederland, waarbij ik hem in contact bracht met enige bekende visimporteurs. Dit leidde tot een volgende reis naar Ghana begin 1995. Daar kwam ik tot de ontdekking dat de geplande visverwerkingsfabriek nog slechts op papier bestond. Erwas niets gedaan aan de voorbereidingen van de bouw. Verder bleek dat de Botsio's, na enige mislukte avonturen in de visexport naar Italië, vrijwel al hun geld waren kwijt geraakt. Enzo ging het project, waarvoor ik was aangetrokken, als een nachtkaarsuit. 1995 - Oeganda AI snel nadat ik uit Ghanawas teruggekeerd, werd in via het PUM benaderd voor een visserijproject in Oeganda.Op 8 juli 1995 vertrok ik naar Kampalaom het visverwerkingbedrijf FishmastersLtd te adviseren bij de export naar de EU.Het bedrijf lag achter een abattoir en overal lag bloed van het geslachtevee, vermengd met visafval dat afkomstig was van de visfileerderij. Op de daken zaten heel wat kariboes (aasvogels)die zich er ongeremd te goed konden doen. In één oogopslagzag ik dat FishmastersLtd een zeer lange weg zou moeten gaan om voor een EU-exportvergunning in aanmerking te kunnen komen. In de volgende dagen stelde ik een lange lijst op van wat er allemaal mis was en wat gedaan moest worden om deze vergunning te verkrijgen. Ik concludeerde dat nieuwbouw op een andere plaats in feite de enige mogelijkheid was. Bij elkaar bleef ik zes weken bij de overigens de zeer gastvrije familie Hashan,de eigenaarsvan het bedrijf. Zij toonden uiteindelijk begrip voor mijn advies en ze lieten me ook een brief zien van de Ugandeseoverheid dat deze hen al hadden gedreigd hun exportvergunning in te trekken. Direct na mijn verblijf in Uganda,volgden in snel tempo mijn tweede bezoek aan Nicarqgua(zie boven) en een kortlopend visserijproject in Suriname. Vervolgens kreeg ik via de PUM het verzoek om naar de Filipijnen afte reizen om advies te verstrekken in verband met verschillende visverwerkingsbedrijven.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I
Gedurende mijn verblijf van 2 september tot 2 oktober 1996 bezocht ik bedrijven in Luzon (Manila), Palawan, Mindanao, Bicol en Leyte. Ik ontdekte daar situaties die nogal wat overeenkomst vertoonden met het visverwerkingsbedrijf in Kampala (Oeganda),dat ik een half jaar eerder bezocht. In ontwikkelingslanden heeft men nu eenmaal nog niet zoveel oog voor hygiëne. Endat is wel een voorwaarde om te kunnen exporteren naar bijvoorbeeld de USAen de EU.lk vertoonde op de verschillende plaatsen video's over vistechnieken en visverwerking. Dezetrokken veel belangstelling, maar het realiseren van de gewenste situaties, is een ander verhaal. 1995 - Suriname
Toen Suriname nog een kolonie van Nederland was, was het leven tot eind jaren zestigte omschrijven als gemoedelijk met veel aandacht voor leuke dingen van het leven met de slogan "No Sjan" (maak je niet druk). Echter begin jaren zeventig begint het te rommelen in Suriname en denken enkele partijen aan onafhankelijkheid. In 1975 werd die door onze toenmalige Minister-President door de strot geduwd, en tot op heden is het niet meer rustig geweest in Suriname, de bevolking verarmde zienderogen door machtswellust, drugs en corruptie en zelfverrijking. De belangstelling van Urkervissers en visbedrijven en werven voor Suriname begon in de jaren tachtig. Over en weer bezochten Urkers Suriname en omgekeerd kwam er een delegatie (Horizon 2000) in 1985 naar Urk. In 1985 bezochten de eerste Urker vissersSuriname,zij gingen met een lokaal vissersvaartuig,een week mee ter visvangst.Zij waren onder de indruk van de mogelijkheden voor de Urker vissers,die door opgelegde vangstbeperkingen door de EEGtoen al naar andere visgronden zochten. Uit hun verslag het volgende: Eengesaneerde viskotter met efficiëntervangstmethodes en met aangepaste netten kan bij 6 dagen vissen de volgende vangsten verwachten: • 1000 kg garnalen staarten • 1000 kg hoogwaardige vis zoals Kandratiki, red snapper, enz. • 1000 kg catfish, bang bang enz. • 4000 kg wit wittie • 3000-4000 kg haring / sardines • ±10.000 kg vis voor vismeel Over de garnalenvisserij stelde men kort dat daar genoeg over bekend was o.a. de verwerking en export. Men betreurde de altijd overvloedige mee gevangenvis (bycatch) die zondermeer overboord werd gezet. Het ging blijkbaar nog te goed met de visserij op de Noordzee, zodat deze missie in 1985 geen resultaat behaalde. De eerste aanvraag door SAILaan PUM dateert al van 17 september 1990. Men zocht namelijk een PUM-consultant met de volgende kwalificaties: Eenconsultant die grote ervaring heeft in de visserijsector en in staat is kennis over te dragen: op het gebied van het vervaardigen van trawlnetten geschikt voor de vangst van vissen op een diepte van ±10 mtr met gebruikmaking van garnalentrawlers met een motor vermogen van ±350 pk een bruto tonnage van ±110 ton.
Betrokkene moet bereid zijn aan boord aanwijzingen te geven m.b.t. de aanbevolen vistechnieken. Naast praktische voorlichting op het gebied van nettenmakerij en vangtechnieken is het van belang dat de consultant ook praktische kennis heeft van verwerkingstechnieken. Meer in het bijzonder gericht op het beroken van verschillende vis soorten, conserveren van vis middels inzouten en vervaardigen van andere afgeleide producten waaronder: Fishsticks,kroketten etc.... Zo'n schaap met vijf poten was voor de PUM natuurlijk onvindbaar! In 1992 was het eindelijk zo ver, ik zou naar Suriname gaan. Dit ging op het laatste moment niet door vanwege de "telefooncoup" kerstmis 1992. Eensimpel telefoontje van de militairen onder aanvoering van de sergeant majoor Desi Bouterse gericht aan de regering was voldoende om deze naar huis te sturen. Van 2 tot 13juni 1994 bracht een multi-disciplinair samengestelde delegatie een bezoekaan Suriname. In samenwerking met IWA (Instituut voor Werkeloosheid en Achterstandsvraagstukken) in Zwolle, een sociaal ingenieurs-bureau brachten directeuren uit het Berechja-College(afd. Zeevaart en een leidende visverwerkend bedrijf uit Urk op uitnodiging van SAILNV in Paramaribo om de mogelijkheden tot samenwerking op het terrein van visserij, visverwerking en visserijopleidingen te onderzoeken. Met een gedegen rapportage van de visserijmissie (IWA, Zwolle en het BerechjaCollege)en bezoeken over en weer, kwam de gewenste samenwerking tot stand. Daarna kwam SAILin opspraak en werd verdacht van witwassen van drugsgelden. Dit bericht in één van de morgenkranten in 1994 sloeg op Urk in als een bom. Hierdoor kwamen de gemaakte afspraken en samenwerking met Urker bedrijven en IWA ook, volgens mij, op losse schroeven. In 1995 kwam kwam er opnieuw een PUM-aanvraagvan SAIL,een voormalig Amerikaans bedrijf. Zo kwam ik weer in beeld. Nu ging de missie wel door, al kon ik mij maar een maand vrij maken, omdat een andere missie uitgesteld was. Ik kwam van 9 januari tot 7 februari 1995. Mijn vertrek op 9 januari 1995 begon al met tegenslagen, doorat het spiegelgladop de wegen was, en mijn Schiopholtaxi een uur te laat op Urk arriveerde. Hierdoor arriveerde ik ook te laat bij de vertrekbalie op Schiphol; en hoorde dat het vertrek vertraagd was en de Jumbo 747 nog aan de grond stond. Met meer dan 1%uur vertraging werden de passagiers,meest Nederlandse Surinamers, met soms meer dan 250 kg handbagage ingeladen.Aan boord als businessclasspassagierkwam ik op verhaal met een drankje en een hapje. Mijn aankomst op Zanderije was een complete chaos, allereerst met een onwillige douane. De afhandeling door de militaire politie en douane tartte iedere beschrijving. Maar de nasleepvoor het verkrijgen van een ID-kaart zou nog enige druppels zweet en frustratie kosten. Ik kon mijn koffers naar enig zoekwerk ongeschonden terugkrijgen. Door de chaos op Zanderij Airport liep ik de heer Heidanus mis, zodat ik op eigen gelegenheid naar hotel Torarica ging. Ik zat in mijn luxe-kamer in het Hotel Torariqa toen de verloren gewaande afhaler van het bedrijf SAILNV (Surinam American Industries LTD.)zich melde.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
De andere morgen werd door de heer Heidanusvan Planning opgehaald,en bij de heer Errol Mannes voorgesteld aan de staf, waar ik de komende weken mee zou werken. Ook werden bij Planning elke dag de plannen besproken en uitgevoerd. Het zwaartepunt kwam te liggen op hygiëne en upgrading van de fysieke visverwerking naar internationale standaarden, de sanitaire inrichting van de verwerkingsfaciliteiten. SAILhad zich hoofdzakelijk toegelegd op verwerking van garnalen, gevangen door schepen uit Zuid-Korea. In Nederland en speciaal Urk had ik contacten met een missie en personen die een bezoekaan Suriname hadden gebracht. De missie IWA wilde in samenwerking met Urker vissersen het bedrijfsleven (visverwerking) iets opzetten om de infrastructuur in Suriname te verbeteren. Ik begon met de cursus "Fileren kun je leren" en selecteerde enkele vrouwelijke medewerkers. Tijdens mijn bezoek kwam via de heer van Ommeren het verzoek voor technische assistentie voor de SurinaamseLuchtvaart Maatschappij (SLM)van de president, de heer R.H.Palor. Deze vroeg of ik een haalbaarheidsstudie wilde maken voor koeling en vriezen van vis op vliegveld Zanderij. Dit zou een gecombineerd SAIL/SLMproject worden. Dezewerkzaamheden zouden in Paramaribo in overleg met beide partners geregeld worden bij mijn eventuele follow-up. GarnalenvisserijSAIL Dagelijkswerden door de Koreaansegarnalenvissersdie voor SAILvisten, ettelijke tonnen vis, de zogenaamdebijvangst, teruggegooid in zee. Dezevis kan een waardevolle bron van eiwitten zijn voor mens en dier (gedroogd of gezouten voor menselijke consumptie en de resterende vis verwerkt tot veevoer). Voor iedere kilo garnalen werd 5 tot 10 kilo bijvangst verspild. De Koreaansevissersredeneerden dat deze bijvangst te weinig opbracht en teveel ruimte in de boten innam. Kort voor mijn vertrek naar Nederland, nam Mr. JaeWon lee van SEWon FisheriesCo. contact met mij op. Hij werkte op contract voor SAll en vroeg mijn advies om deze bijvangst beter te gebruiken. Ik beloofde hem om contact op te nemen met de FAOin Rome en TNO/RIVOin IJmuiden. De FAOhad in 1983 deskundige bijstand gegeven in Brazilië waar deze bijvangst tot een vloeibare substantie wordt gemaakt (veevoer) . Dit zou voor Suriname een uitkomst zijn, daar zij kampten met dure import van kippevoer en voer voor het kweken van garnalen. Het RIVO-DlO in llrnuiden had nog onderzoek naar deze materie gedaan en een kleinschaligevismeelmachine geleverd. De aanvoer van verse vis bestond uit de bijvangst van de Koreaansevissers.Ze verwerkten eerst de dure garnalen en daarna pas de bijvangst. De kwaliteit was bij invriezen niet optimaal. Zodra deze bij SAILbinnen kwam was de kwaliteit tijdens het transport al behoorlijk achteruit gegaan. Bij SAILwerd in de oude fileerhal ook niet volgens de regelsgewerkt omdat men blijkbaar ervan uitging, dat het toch voor lokale verkoop was. SAILhads een verkooppunt voor lokale verkoop van vis, omdat de prijzen bij SAll goedkoper lagendan op de lokale markt. Op de lokale markt werd de vis zonder ijs verkocht.
SAILwerd voorgesteld: Eenvisverwerkingsfabriek zonder regelmatige aanvoer kan niet opereren. Het is raadzaam nu al stappen te ondernemen om wanneer de fabriek gaat werken, en afzetmarkten zijn gevonden, vissersschepente vinden die deze fabriek van vis voorzien. Ik had dit verschillende keren bij SAILmondeling en schriftelijk naar voren gebracht. SAILging ervan uit dat de eigenaarsvan de schepen,de gebroeders Kroon, naar Suriname zouden komen. Ik vreesde dat dit een misvatting van de kant van SAILzou gaan worden. Ook besteedde ik veel tijd aan het koud roken van Cavali(Scomberomorus Cavalla).Dezevis was daar uitermate geschikt voor. Bij mijn terugkeer in Nederland heb ik bij het RIVO-DLOde meegebrachte gerookte Cavalilaten testen. Alleen koudgerookte Cavalizou als Surinaamsezeezalmop de Europesemarkt een kans maken. Met RudySoeraditnedjo voerde ik verschillende testen uit. Door omstandigheden kon helaas de Schotsemanier niet plaatsvinden. Er isgrote vraag naar gerookte visproducten in de USAen Europa, maar dan in combinatie met de Caraïbischemanier. De bottleneck was de aanvoer van Cavali.De prijs was op dat moment nog gunstig, maar lokale vissers hebben de neiging de prijs op te drijven, zodra er vraag naar een soort vis ontstaat. De laatste week van mijn verblijf bij SAILwas er geen aanvoer van Cavalivoor het roken. Dit is wel een eerste vereiste wanneer men het gerookte produkt gaat exporteren naar de USAof Europa. Verder beval ik verse Cavaliop ijs aan, om een goed gerookt produkt te krijgen. Na het roken moet het produkt vacuum verpakt worden. Wanneer er geen garantie isvoor een regelmatige aanvoer van Cavali,zijn pogingen om deze als gerookt produkt te exporteren verloren moeite van tijd en geld. Op 15 februari 1995 bood ik ambachtelijk gerookte Cavaliaan de heer Bonvan het RIVO/DLO voor onderzoek aan. Ook bood ik de eigenaarvan Rainbow Fishuit Heemskerk monsters van Cavaliaan. Wij proefden het in Van Esvisrestaurant met de eigenaar van dit restaurant. Commentaar zeer positief. Maar ook hier kwam de vraag: Hoeveelen voor welke prijs kan SAILleveren? Mijn werkzaamheden bij SAILwerden zeer op prijs gesteld, maar door tijdgebrek kon ik hier alleen de aanzet voor geven. Mijn indruk was dat SAILop de goede weg zat, maar er moet nog wel veel gebeuren. Indien SAILplanmatiger te werk was gegaan, dan had de indeling misschienanders verlopen. De nieuwe fileerhal was op de plek gekomen waar nu de Tilapia visvijvers staan. De garnalenhal was dan in deze nieuwe hal gekomen, de oude garnalenhal had dan gerenoveerd kunnen worden, hiervoor was dan tijd genoeggeweest. Verder zou nog bekeken moeten worden of een en ander nog te realiseren zou zijn. De kweekvijvers zouden alsnogverplaatst kunnen worden naar een andere locatie. Alle visverwerking zou dan in in een zone komen, die niet vervuild zou kunnen worden door activiteiten van andere, niet visverwerkende bedrijven. Dezezone zou dan alleen toegankelijk zijn voor visverwerkers/sters.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Trainen van toekomstige vissers Tijdens het eerste multi-disciplinaire bezoek in 1985 was al een rapport van de directeur van het Berechja Collegeop Urk, waarin een voorstel is gemaakt. Hier werd gesteld dat 2~ Surinamers naar Urk zouden komen voor opleiding. Zo'n training was zeer kostbaar en de vraag bleef of deze opgeleide Surinamersterug gaan naar Suriname en of ze alsnog in de visserij terecht komen. Mijn idee was dat de training in Suriname moest plaatsvinden, eventueel met hulp van het bovengenoemde BerechjaCollege. Hiervan zouden twee à drie docenten in de vakantietijd een cursusvan zestot acht weken in Paramaribogeven met behulp van de aanwezige krachten in Suriname. Ik dacht aan SAILmet zijn aanwezige onderwijskrachten op het gebied van visverwerking, hygiëne en andere nuttige opleidingen. Ook dacht ik aan personen van het VisserijCentrum en het bestaande onderwijs in Paramaribo. Praktische ervaringen zouden de studenten op kunnen doen aan boord van aanwezige Nederlandse vissersschepen.Aan de wal zou netten boeten en repareren ter hand kunnen worden genomen (eventueel met Fisheries/adviserusvan PUM?) De kosten zouden enorm meevallen en zou gefinancierd kunnen worden vanuit Nederland (EEG?). Verder zou SAll met expertise uit Nederland de lokalevolksvisserij verder kunnen ontwikkelen met nieuwe vistechnieken en de benodigde materialen zoals netten, technische assistentie in betere boten en ijsopslagen reparatie van motoren. Het bezoek was zo succesvoldat er een follow-up missiewerd aangevraagdvoor 1996. Op 17 februari 1996 vertrok ik vanaf schiphol per KLMvlucht 715, door de grote toeloop van passagierswas het toestel vol geboekt, toch vertrok het op tijd. De aankomst op Zanderij was op 16.00 uur locale tijd en ik werd afgehaald door dhr. R.Purperhart. De paspoort controle afhandeling was soepeler dan verleden jaar, alleen de bagagevan de band liep niet zo vlot. Dhr. R.Purperhart vertelde onderweg van Zanderij naar Paramaribo dat hij van het nieuwe bedrijfsbureau was samen met mw. M. Eiloof, onder dhr. L. Heidanus. Ik begon mijn werkzaamheden de volgende dag bij dhr. L. Heidanus die vertelde, dat men nu geboekt had bij Torarica voor een gewone kamer, maar als mijn vrouw kwam een week later, wij een andere kamer zouden krijgen. Dhr. L. Heidanusvertelde dat er een reorganisatie had plaatsgevonden en dat nu een bedrijfsbureau onder zijn supervisie was gecreëerd met als verantwoordelijke voor de verse vis afdeling dhr. R. Purperhart en mw. M. Eiloof. Het zou mijn toekomstige onderkomen worden. Er was wel het een en ander gebeurd en veranderd, door de gebeurtenissen van verleden jaar. Door de reorganisatie die in het bedrijf had plaatsgevonden en de gebeurtenissen van het vorig jaar moest ik op deze nieuwe situatie inspelen. Ik maakte weer opnieuw kennis met allen waar ik verleden jaar mee samen gewerkt had. Maar ik proefde niet dezelfde sfeer en motivatie, maar meer wantrouwen en demotivatie. Deze interne sociale onrust was SAILen Suriname niet mee gediend. De heer R.S.die ik in 1995 opgeleid, een slim gemotiveerd iemand, was vakbondsbestuurder geworden, en zat lusteloos onderuitgezakt achter zijn bureautje en veinsde mij niet meer te kennen. Jammer voor SAIL, want er lagen grote mogelijkheden, als het bedrijf van para-statel (semi-overheid) geprivatiseerd zou worden onder een goed management.
Ik had de kapitein, Tom Lucksonbij het bedrijfsbureau ontmoet in gesprek met dhr. Purperhart. Dit schip was binnengekomen met 12 ton verse vis. Hij was op 6 februari binnengekomen. Hij lanceerde nogal wat eisen bij dhr. Purperhart die kant nog wal raakten. Ik vroeg hem of er niet meer te vangen was en waarom hij geen garnalen had aangevoerd want hij viste met een garnalennet.lk werd afgescheept met een smoes. Later hoorde ik de kosten van deze boot. Na 12 dagen rond gelummeld op het SAILterrein vertrok hij op 18 februari. Dat hij altijd in het weekend binnen komt geeft te denken. Maar duidelijk is dat dezevisserij niet winstgevend is, en afgestoten moet worden. De oude fileerhal van de dhr. Davids had te kampen met weinig of geen aanvoer. De Koreanen voerden weinig of niets aan. Ik kan mij voorstellen dat de directie van SAILvan deze negatieve ontwikkeling af wil en zoekt naar alternatieven. Ik sprak met het planbureau over de nieuwe fileerhal en over de inrichting daarvan.Ten einde een constante aanvoer van vis voor de tileerhal te garanderen is het noodzakelijk dat of bestaande schepen (de ijsboten) gerenoveerd of afgestoten worden. Daar deze ijsboten niet voor een gegarandeerde aanvoer kunnen zorgen en ze te duur in onderhoud zijn moeten er naar andere oplossingengekeken worden. Daarom zocht zij in 1994 participatie met een modern visverwerki ngsbedrijf en met enkele eigenaren van vissersschepenin Urk maar dat is niet gelukt. Ik maakte een aanvang met de fileertraining en vertoonde de video "Fileren kun je Ieren". Er was geen verse vis beschikbaarvoor een training op de werkvloer. Van de vrouwen die vorig jaar een praktische training onder leiding van de dhr. W. Sloot gekregen hadden waren er enkelen naar elders overgeplaatst. In spijt van alle wetenschappelijke studies, onderzoeken en de bezoekenvan gouvernementele zakelijke en prive-ondernemingen is een goede visserij in Suriname niet van de grond gekomen. Volgens mij is het noodzakelijkst en eerste vereiste n.1.training. Zonder training van toekomstige vissersgeen Surinaamsevisserijvloot . Zonder visserijvloot geen vis. De fellow-up in 1996 was minder succesvoldoor interne moeilijkheden met het personeel en de directie. Meer dan 10 jaar later, is er in de Surinaamsewateren nog niet veel veranderd. Enkelevissers uit Nederland zijn hier neergestreken met hun schepen meegebracht uit Nederland. Later heb ik nog geprobeerd contact te maken met deze vissers,die ik persoonlijk ken. Maar ze bleven gesloten als een oester en wilden alleen kwijt dat ze niet veel vangen en het zeer moeilijk was de eerste jaren. Zevertelden niet wat zij in Nederland voor hun gesaneerde schepen als premie gekregen hebben van de Nederlandse regering. Het is algemeen bekend, dat niet de succesvolstevissersin Nederland deze stap maken. Ook werden enkele Urker kotters door Urker vissersnaar Suriname overgevaren. Ook de Berendina Hermina (UK 175) met als schipper Lub Kramer verliet de Urker haven op weg naar Suriname om daarvoor een Surinaamsbedrijf te gaan vissen. Dit was na mijn tweede missie naar Suriname. Ik was persoonlijk getuige van de afvaart. Ik was pasterug na mijn tweede bezoek aan Suriname in 1996 bij het Visserijstaatsbedrijf SAIL.Ik vertelde de schipper Lub Kramer, dat er nog geen vergunning afgewezenwas voor deze visserij.
I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Vol ongeloof en hoofdschuddend bij de schipper, gooiden de trossen los, en vertrokken voor . mij een onzekere toekomst tegemoet. Zij moesten nog minstens vier maanden wachten in Paramaribo om te mogen vissen. EnkeleUrker vissers kwamen na enkele maanden tot een jaar alweer terug op de bult. Schipper _ Lub Kramer verblijft daar nog steeds en is in Paramaribo al aardig ingeburgerd, en laat het zich aanzien daar wel zal blijven in Suriname.Verder vissen daar nog enkele schepen uit Harlingen en Den Helder met wisselend succes.Ook enkele Urker vissersvan de Stichting Vissersvoor VissersbezoekenSuriname regelmatig. 1997 - Senegal De lange reeksvisserijprojecten in de Derde Wereld, waarbij ik betrokken was, sloot ik begin 1997 af in Senegal.Dit betrof trouwens één van de betere visserijprojecten, waarbij ik betrokken was. Het bedrijf (Amerger Casamance)was in de '80-er jaren gesticht door de llmuldense visserij-onderneming Kennemerland, met hulp van Nederlandsefinancieringsbank voor de Derde Wereld (FMO). Nadat Kennemerland het nieuwe visverwerkingsbedrijf in Dakar had gesticht, huurde men de voormalige Urkerviskotters UK36 en UK37 die onder Senegalesevlag gingen vissen voor deze onderneming. Later werden nog enige andere voormalige Nederlandsevissersvaartuigen hiervoor ingezet. De onderneming bleek uiteindelijk zwaar verliesgevend uit te pakken. De schepen waren namelijk voor een groot deel bemand met Nederlanders die om de twee tot drie weken naar Nederland vlogen voor hun verlof. Uiteindelijk trok Kennemerland zich terug uit de visserij-onderneming en Amerger Casamancekwam geheel in Senegalesehanden. Toen ik daar op 20 januari 1997 in Dakararriveerde, trof ik er een modern visverwerkingsbedrijf aan met zo'n 130 personeelsleden in vast dienstverband en zo'n 500 op tijdelijke basis.De visverwerkingstechnologie bleek de toets der kritiek goed te kunnen doorstaan in vergelijking met Europesebedrijven. Men exporteert nog steeds op grote schaal naar Frankrijk. Wel had men forse managementproblemen. Ook traden er (te) vaak stagnaties in de visaanvoer op. Devis werd op lokale markten aangekocht en daar zat weinig lijn in. De door artisanale vissersgevangen vis bestond uit soorten die goed bruikbaar waren, maar de kwaliteit was lang niet altijd voldoende alsgevolg van gebrek aan gekoelde opslagmogelijkheden. Grotere vissersvaartuigen leverden de vis ingevroren aan maar dit betrof allerlei vissoorten door elkaar (ook veel ondermaatse vis). Toezicht op de vangst van ondermaatse vis (en de daarmee samenhangende te kleine maaswijdten van de netten) is nog nauwelijks aanwezig. Het gevaar is dus aanwezig dat Senegalhaar "kip met gouden eieren slacht". AI met al was Senegaltoch op weg om op een goede wijze de visserijbedrijfstak te ontwikkelen. Op 8 maart 1997 arriveerde ik weer in Nederland. Ik was inmiddels bijna 67 jaar, een goed ogenblik om een punt te zetten achter mijn reizen en trekken in de Derde Wereld. Ik liet vervolgens min of meer definitief mijn anker vallen op Urk". Terugblik Eenzeer groot deel van die visserijprojecten, waarbij IK en veel van Mijn collega's betrokken waren, liep op een mislukking uit. Dit heeft vele oorzaken. Zo merkte al in mei 1980 de heer H.C.Besanconvan het Ministerie van Landbouw en Visserij tijdens een symposium over de kleine visserij in ontWikkelingslanden op: "De maatschappelijke positie van de visserijgemeenschappen is in het algemeen zeer ondergeschikt aan het landsbestuur.
Hun leven (beter gezegd: hun worsteling daarmee) speelt zich in veel gevallen ver afvan de brandpunten van het maatschappelijke en politieke leven". Voorts stelde hij dat, om een visserijproject kansvan slagente geven, er gewerkt moet worden naar een situatie zodat na een begeleideaanvangsfase,de plaatselijke bevolking het project op eigen kracht kan voortzetten. Helaasis dat in de praktijk vaak niet het geval. Wanneer Westerse (maar ook Chineseen Japanse)visserijspecialistenhun hielen hebben gelicht, betekent dit vaak het einde van het project. In Wereldbankregionen heeft men daar zelfs een uitdrukking voor: "White Elephants". Verder bestaat ervaak geen duidelijkheid over de rol van degenen die naar de Derde Wereld worden uitgezonden. Ook blijkt nogal eens dat de aanvragenvanuit de ontwikkelingslanden voor de uitvoering van projecten in het kader van de ontwikkelingssamenwerking, in de praktijk al een mislukking bij voorbaat inhouden. Dezeaanvragenkomen bovendien uit landen die politiek zeer instabiel zijn. Defunctionarissen diedeze aanvragen indienen hebben dan ook vrij vaak niet direct het landsbelangvoor ogen! Ter plaatse komen de ontwikkelingswerkers regelmatig in een conflictsituatie terecht. Van de ontwikkelingswerkers wordt heel wat gevergd om toch een effectieve bijdrage te leveren. Daarbij komt dat de opvang en huisvestingveelal matig tot slecht is. Bij de uitvoering van ontwikkelingssamenwerkingsprojecten moet je een onverbeterlijke optimist zijn. Ik blijf echter van mening dat deze projecten zinvol zijn, hoewel ik wel kritische kanttekeningen plaats: "Je hebt te maken met een lappendekenvan allerlei instanties die naast en tegen elkaar in werken. Er heerst een enorme bureaucratie. Van efficiëntie hebben slechts weinig ambtenaren in deze sector gehoord. Verder heb je te maken met zowel idealistischeals zeer "commerciële" instellingen. Op deze markt opereren bijvoorbeeld bedrijven die als enige belang lijken te hebben: een zo groot mogelijke greep te doen in de staatsruif. Of de producten die ze leveren ook maar enigszinsbruikbaar zijn voor de Derde Wereld, zal hen een zorg zijn. Aan de andere kant heb je te maken met pure idealisten, gespeend van elke realiteitszin en praktisch inzicht. Helaasis de noodzakelijke combinatie van commercieel en praktisch inzicht, alsmede financiële (overheids)mogelijkheden tamelijk zeldzaam. Eenprobleem bij de door de overheden gestarte projecten is dat ze veelal geen continuïteit bezitten. Het gevolg is dat, net wanneer een project levensvatbaar lijkt te worden, het contract afloopt, zodat het toch nog mislukt. Verder blijkt dat het ter plaatse opleiden van toekomstig leidinggevend personeel veel problemen met zich meebrengt. Het zou volgens mij veel beter zijn om meer jonge ambitieuze mensen uit de Derde Wereld (en die zijn er echt weil) naar het Westen te halen om hen hier op te leiden. Verder is het veel beter om in te haken op initiatieven vanuit de Derde Wereld, dan een project achter het bureau uit te denken.
1998 - letland In november 1997 hadden de vissers uit Liepaja een Urker kotter 'Nelie' UK 216, met een lening van EDCS(nu Oikocredit) van in totaal f 480.000. Vol trots en enthousiast voeren zij de haven van llmuiden uit. De kotter vertrok met een leeg dek en leeg nettenruim. Onderweg zouden ze Denemarken aandoen om al de nodige visserijbenodigdheden aan te schaffen. Ze hadden genoeg geld meegekregen, helaas vergaten ze Denemarken aan te doen! Ze zouden in de Oostzee op kabeljauwen haring gaan vissen, helaas was de 'Nelie' hier niet op ingericht. Zijn visruim was hier te klein voor.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Bij aankomst in Liepaja wachtte hen een grote teleurstelling. Ze kregen geen visvergunning voor de kotter en kregen geen kabeljauwen haring quotum, ook was de kotter te duur gekocht. Kostbare maanden verliepen, totdat ze eindelijk een tijdelijke visvergunning en een klein quotum van het departement van visserij kregen. Hierdoor stagneerden ook de afbetalingen aan Oikocredit. Ik zat in het buitenland voor de PUM, ik had van de hele onderneming geen weet. Pas bij de PUM hoorde ik van deze missie, een andere PUMmer had deze opgezet en EDes onder druk bereid gevonden deze viskotter te financieren. Deze man had geen weet van de visserij en daarbuiten en ook zijn betrokkenheid met Jura investments in Liepaja was een mislukking. De bank (Oikocredit) zag met lede ogen deze ontwikkeling in letland aan. Ze vroegen mij en de PUM of ik de financiële directeur, dhr. Erik Heine, financieel directeur van Oikocredit, vergezellen wilde om een evaluatie uit te voeren in letland. Op 18 februari 1998 vertrok ik met hem naar Liepaja in letland. De viskotter las werkeloos en slecht onderhouden aan de kant. Er waren niet alleen financiële maar ook technische problemen. Tijdens het onderzoek in de boeken en een rondgang door het schip was mijn reactie direct: Stoppen met Jura Investments! Helaas mocht de gesaneerde Urker kotter niet meer terug naar Nederland. Eengoedbedoelde poging van Oikocredit die zijn geld van kerken en leden uit de gehele westerse wereld ontvangt. Zij stellen het dan weer beschikbaar voor duurzame ontwikkeling van kansarmen in ontwikkelingslanden. We konden ondanks ons bezoek niets voor Jura Investments doen. Tijdens dit bezoek kwam er een verzoek van visverwerkingsbedrijf Runda ltd. uit Liepaja. Ook Runda had te maken gehad met Jura Investments. Runda had aan Jura geld geleend. Tijdens onze bespreking met de heer Neserenko over de moeilijkheden met Jura Investments, bood hij aan de viskotter te kopen. Hij bood 100.000 dollar wat toen voor Oikocredit een laag bod was. Ik adviseerde Oikocredit dit maar te accepteren daar de schulden van Jura Investments alleen maar op zouden lopen en de kwaliteit van de kotter zonder onderhoud er alleen maar duurder op zou worden. De PUM-missie voor Rundavond plaats van 9 tot 28 oktober 1998. Dit ging over het renoveren van een oude Russischevisfabriek. Uiteindelijk bleek dat dit te duur zou worden. ten opzichte van nieuwbouw en geld was niet beschikbaar. 1999 - Estland De aankomst eind 1997 van de viskotter Nelie in Liepaja was niet ongemerkt voorbij gegaan door de vissers in Estland. Deze kwamen in 1998 op eigen initiatief naar Urk, om via een scheepsmakelaar een schip te kopen. Een lening zou hij wel versieren, werd de arme vissers voorgespiegeld. Regel is dat men 10% van de koopsom voldoet, krijgt men de lening onverhoopt niet rond, dan is men die aanbetaling kwijt. Doordat de verkoop mij erbij betrok kon ik deze vissers gevrijwaard voor een financiële aderlating en geen schip.
Via de PUM kwam er een verzoek om technische assistentie en mijn eerste bezoek was in 1998. In 1999 volgde een follow up. Mijn derde bezoek was samen met Erik Heinen van Oikocredit, dit was een gecombineerd bezoek aan Liepaja (Letland) en Saarema (Estland). Door dit bezoek in begin 1998 aan Saare Rand door Oikocredit kwam eind oktober 1998 de toestemming voor een lening voor een tweedehands kotter. Zo goed en zo kwaad probeerde ik vanuit Urk Saare Randte behoeden voor een kat in de zak en een herhaling van Liepaja, Letland. In 1999 kwam er een aanvraag voor een visverwerkingsbedrijf. De viskotter 'Salme' van Saare Rand was ook in zwaar weer terecht gekomen. Dit kwam door de crisis in Rusland in 1999. Daar de meeste gesaneerde kotters die voor een redelijk bedrag buiten de EEGverkocht waren, bleek er in Nederland geen kotter die gespecialiseerd op de haringvisserij meer voorhanden was. Goede raad was duur. De lening van f 500.000 was toegezegd en het haringseizoen was al begonnen. Toen kwam er een haringkotter uit de Faroer beschikbaar. De koop werd snel besloten, maar de afwerking en het omvlaggen duurde onnodig lang. De haringvisserij en de export hiervan naar Ruslandverliep dramatisch. Door de crisis met de Russischeroebel werd er geen haring meer naar Rusland geëxporteerd. Voorheen kregen de haringvissers nog een goede prijs voor de haring, maar nu was er geen markt meer voor. Een pijnlijke situatie voor onze Estlandsevissers toen ze met hun schip een van de havens van Saarema binnenvoeren. Visverwerkingsfabrieken werden gesloten, de visverwerkers werden zonder uitkering de straat opgestuurd. Het regende faillissementen, voornamelijk onder de vissers met hun afgeleefde Russische trawlers. Mijn berekening aan de kredietverschaffer was ook waardeloos geworden. In plaats het schip in vijf jaar terug te betalen, dreigde er een faillissement. De resterende twee maanden die nog restte van het haringseizoen, visten zij nog met succesop haring. In Estland konden ze de tonnen haring niet kwijt. In het verre Zweden was een vismeelfabriek bereid de haring te kopen voor f 120 per ton. Eenalternatief was om de bot (flounder) visserij op te zetten. Bot was in Estland weinig waard en er was geen afzet. In Nederland daarentegen was door de hoge prijzen van de schol, de bot in de belangstelling gekomen met hogere prijzen. Door de hoge watertemperatuur van de Baltische Zee en de problemen met de Russische roebel, hadden de Estlandsevissers de haringvisserij uitgesteld tot 1 oktober. In de maand september zouden enkele vissersschepen op bot vissen en die gezamenlijk naar Sasnitz in Duitsland aanvoeren. Eenvistruck zou de vangst naar Urk brengen. Helaas het liep anders, door de grote aanvoer van kleine schol, kelderde de prijs van bot. Als ook de vissers uit Urk schrale tijden kenden, waren de Estlandse vissers, die jaren onder de knoet van de Russenzuchtten en eindelijk licht aan het eind van de tunnel zagen, weer terug bij af.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
I· 1 1 1 I I
Maar met een toekomstige aansluiting bij de EU met een grote afzetmarkt voor vis blijft Rusland toch interessant voor de afzet van haring en sprot. In oktober 1999 waren de laatste berichten uit Estland dat de Ukraine weer geld had om haring te kopen, dus stegen de haringprijzen weer. In totaal heb ik nu zes reizen gemaakt naar deze Baltische staten, en heb ik, ondanks de taalbarrière meer inzicht gekregen over de visserij en handel van vis ook in Rusland. Om deze kennis door te spelen naar onze Urker visimporteurs bleek een teleurstelling. Conclusies en aanbevelingen De ervaring leert dat gesaneerde viskotters uit de EUgeen oplossing zijn voor ontwikkelingslanden. Meestal zijn deze schepen te oud en vol met gebreken dat vissers in ontwikkelingslanden niet gebaat zijn met deze schepen. De oplossing zou zijn om jongere schepen van 10-15 jaar aan te passen voor de visserij in deze landen. (bijv. Eurokotters) Maar wegens gebrek aan financiën en de onwil van lokale banken om leningen te verstrekken is het haast onmogelijk om een goede tweedehands kotter te kopen. Nieuwbouw is zonder hulp van de overheid, EU, Wereldbank of FAOnog ver weg voor de vissers in de Baltische Staten. Hopende dat, als de toegang van Estland in de EUeen feit wordt, zij wel kunnen beschikken over een subsidie uit Brussel. In de komende jaren zou blijken dat ik nog niet van de vissers uit Saarema af was. De berichten uit Estland in augustus 2006 waren hoopgevend, in 2005 is hun schip de Salme afbetaald aan Dikocredit. Ze houden mij op de hoogte wat zij verder gaan doen. Gaan zij hun oude schip 'Salme' inruilen voor een jongere? 2001- Vemen Vemen wordt ook wel de straatarme parel van het Midden-Oosten genoemd. Lage politieke prioriteit, zwakke overheidsinstellingen, onvoldoende gegevens, slecht uitgeruste controlediensten, karige kredietfaciliteiten, gebrekkige infrastructuur, slinkende natuurlijke rijkdommen door illegale vissersschepen, hierover steeds minder zeggenschap en dan ook nog de mislukte ontwikkelingsprojecten en buitenlandse geldelijke hulp, die niet de visserman ten goede komt. Er is de kleine visserman in Vemen de afgelopen jaren weinig bespaard gebleven. Ik constateerde dat tijdens zijn bezoek aan de Rode Zee en de Gulfvan Aden. Hun noodkreet: "Ze roven onze zeeën leeg" wordt niet gehoord door hun minister van visserij en de EU. Op 12 februari 2001 vertrok ik met LH625 (lufthansa) via Frankfurt, via Cairo naar Saana. De aankomst in Sanaawas 1 uur 's nachts. Ik werd afgehaald door een grote delegatie van Abaid Baguais, Mr. FarsalThabel. AI Abai met als vertaler Mr. Nagwa Alhaij. Het verbaasde dat ze 's nachts op mij wachtten, ik was dat anders gewend, helaas. De volgende dag maakte ik kennis met de mensen op kantoor, Mr. Baaquais, Mr. Faisal Thabet al Absi, Mr. Nagwa Ajhay die ook het secretariaat deed. Uit Aden kwam Mr. Hasin al Sagaff die mij als counterpart zou begeleiden als lokale visserij deskundige.
We maakten een programma voor het verblijf met alleen in Sanaa,maar ook aan de kust van de Rode Zee en de Golf van Aden. Ook had Mr. Baguaistwee visserijexperts uit Aden uitgenodigd, om ons te vergezellen. Ik bezocht de Nederlandse Ambassade, sprak met dhr. Dirk van Eijk en hadden een lunch met de PUM-vertegenwoordiger Graalman. Ook was onze lokale vertegenwoordiger Mr. Abdullah H.Robaidi hierbij aanwezig. Ik had videofilms over het vissen meegenomen van de visserijschool te Urk. Samen met de Hr. Baquais en Hasim vertrokken we per auto vanuit Sanaa naar Hodaida aan de Rode Zee kust (260 km) waar we de PUM-vertegenwoordiger en zijn vrouw ook weer tegenkwamen, maar die waren per vliegtuig gegaan, dat gaat ze vlugger. Tijdens deze tocht ontvouwde Mr. Baquais zijn toekomstplannen over de visserij en visverwerking in Vemen. Hij is al vanaf 1997 bij de visserij in de RodeZee betrokken. Hij kocht in Egypte vier trawlers (met ingehuurde bemanning), deze schepen kocht hij niet alleen te duur maar ook waren ze niet geschikt voor trawling. In het begin werd er nog winst gemaakt maar de laatste jaren waren volgens hem verliesgevend, ook zouden de Egyptische partners niet betrouwbaar zijn. We bezochten de lokale vismarkt, of wat daarvoor doorging, alles werd getransporteerd met aftandse vrachtwagentjes, ezels, per kruiwagen, deze transporteerde de goedkopere vissoorten. De duurdere vissoorten gingen per betere transport, al dan met met ijs. 70% - 80% werd geëxporteerd naar Saoedi-Arabië en Oman. We bespraken in bijzijn van Baguaisen de lokale PUM-vertegenwoordiger een follow-upmissie, maar dan ook met een economist uit Nederland. Ik had al iemand op het oog, nl. J. de Jager van het LEI. Ik kreeg niet het idee dat onze landen-vertegenwoordiger een follow-up zag zitten, gezien zijn budget. Hij deed veel projecten in de hotel-business. We overnachten bij aankomst in Hodaida in een bijkantoor aldaar, met slaapgelegenheid. De volgende morgen bezochten wij de lokale visafslag. Hier kwam veel vis in allerlei soorten aan land. Het had een ruime visserij haven, gebouwd door de Wereldbank/Danida project in 1982/83. Na Hodaidah bezochten we nog enkele kleinere visserijhavens o.a. Khokha en Mocha. Hier lagen ook de vier in Egyte gebouwde trawlers, opgelegd waren ze nog niet, maar ze visten bijna niet meer door langdurige reparaties, aan schip en netten. De Egyptische bemanning vond het wel goed. Om toch de schepen varende te houden, stelde ik voor ze te gebruiken voor: Klondiken. Dit is een Nederlandse manier van het verhandelen van vis op zee, door ditmaal ruilen van benzine en gasolie. Ik stelde voor om op zee, de in Vemen gekochte goedkope benzine en gasolie te ruilen met vissers uit Eritrea, die meer dan 2 dollar moesten betalen in Eritrea.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
De Egyptische vissersschepen lagen nu in ASSalif, maar zouden op mijn suggestie Hodaida als thuishaven gaan nemen, deze heeft een betere infrastructuur. Verder dan ASSalif wilde de nerveuse bewaking, die we bij ons hadden niet gaan, omdat ik als buitenlander gekidnapt zou kunnen worden. Dus gingen we weer terug naar Hodaida en vertrokken de volgende dag weer per auto naar Sanaa. Mr. Baguais kreeg de smaak te pakken, en stelde voor om een trip te maken naar de kust van de Golfvan Aden. We vlogen op 20 februari van Sanaa naar Riyan en kwamen middernacht aan. Vanuit ons hotel planden wij onze trip, langs de kust van Mukalla naar Shirer, vandaar naar AI-Halimmi, EIKarn en Dusayar. Mr. Mohamed Deria, die in dit gebied de lokale vissers traind met geld van de Wereldbank, ging ook mee. We bezochten eerst Birali,daar werd op de visafslag (een betonnen vloer met een afdakje) verse vis aangevoerd (grote rog en tonijn) en op enige meters afstand lagen grote hoeveelheden visafval. Niemand scheen zich hier aan te storen, een fabriek die door de regering was gebouwd werkte niet meer, door geldgebrek en desinteresse. Met gemengde gevoelens keerden we naar ons hotel terug in Mukalla, na de lunch naar Shieher, hier was het beter georganiseerd, een schone visafslag met een ijsfabriekje en koelcel (Sabroe) opgezet door de EU. Hier werd de gehele dag tonijn aangevoerd, de tonijn werd met veel ijs meteen ingeladen en vertrokken z.s.m. naar Saudi-Arabië. Hier waren ook drie visserij-coöperaties, ook bezochte we nog de volgende visserij plaatsen AI-Halihn - AI Karn en Orusayar, dit waren de grotere aanvoerhavens met veel boten. De kleine haventjes( strandjes) konden we door tijdgebrek niet meer bezoeken. Er waren drie kleine ijsfabriekjes langs de kust die min of meer in bedrijf waren (prijs: 25 kg $ 1,50) In de maanden juni en oktober waren er grote vangsten van tonijn met een gemiddelde prijs van 100 real per kg ($ 1,00 = 164 reaI). Verder van Makulla af werden de prijzen lager i.v.m. het ontbreken van ijs en transport. In Shiher waren drie visserij-coöperaties met plm. 4000 vissers en 1300 boten met buitenboord. Eentocht naar AI Gelda aan de grens met Oman ging niet door, daar er geen lokale vlucht naar toeging. Hier stond een grote visfabriek, gebouwd en gefinancierd door de Wereldbank. Mr. Baguaiswilde deze wel bezoeken en vroeg mijn advies. Tijdens mijn tochten werd ik vergezeld door twee visserijexperts van de regering, die alles van de Rode Zee visserij en de Golf van Aden afwisten. Eenversmarkt van vis, annex visrestaurant. Eenvoorstel van mij om kleinschalig te beginnen met een viswinkel in Sanaa, om ervaring te krijgen in het vis fileren, werd eerst verworpen, maar later toch serieus overdacht, om zo dure vis in Sanaaaan buitenlanders en gegoede Yemenieten te verkopen. Of dit mogelijk is moet nog worden bekeken, maar gezien de verkoop op de lokale markten (verre van hygiënisch) moet dit haalbaar zijn.
Gezien de onhygiënische toestanden op de lokale vismarkt in Sanaaen de soms slechte kwaliteit, zou het voor de Baquaisgroup aantrekkelijk en haalbaar zijn, dit te beginnen, eerst in Sanaaen later b.v. in Aden en andere steden. Hij verwachte van mij, dat ik in Nederland zou bekijken wat het kostenplaatje zou zijn van de inrichting van een vis-versmarkt. Ook voor andere problemen vroeg hij om uitleg en oplossingen. Omdat door mij hiervoor kosten gemaakt moeten worden en deze niet door de PUM worden vergoed, vroeg ik de dhr. Baquaisom deze kosten te betalen, hij beloofde geld over te maken, om contacten te leggen in binnen- en buitenland, maar dit is nooit gebeurd. In de vele gesprekken over vis en visverwerking kon hij zich geweldig opwinden over de lakse houding van zijn regering. Hij was onder de indruk van de Nederlandse hulp aan Vemen maar verbaasde zich erover, dat er geen Nederlandse zakenmensen kwamen om na deze hulp zaken te doen en ze Vemen links lieten liggen. Hij stelde voor, als er een mogelijkheid is, een seminar in Nederland te houden. Als ik terug kwam voor een follow-up wilde hij met mij Aden bezoeken en het eiland Socrata, gelegen tussen Somalië en Vemen. Net voor mijn vertrek nog een goed gesprek gehad met de Hr. Dirk van Eijk van de Ambassade, deze kwam net terug van een trip naar de visserijdorpen van Kamulla en omstreken. Hij vertelde dat Nederland en de EUgeen particulieren of coöperaties kunnen helpen, maar kunnen wel iets doen of een bijdrage leveren aan de visserij-opleiding en het verpestte milieu aan de stranden. Dhr. Baqaisvroeg een follow-up aan bij de PUM,ik zou dan op zoek moeten gaan naar business partners in Europa, en dan is het ook van belang dat bij een fellow-up er een Economisch Financieel Expert van de PUM meegaat. Ik beloofde Baquais dat ik in Nederland eens zou rondkijken naar een geschikte kandidaat. Helaas, het verzoek werd niet gehonoreerd, de landen-coördinator had andere prioriteiten. Jammer, het had een succesvolle missie kunnen worden, ook omdat we van de Nederlandse Ambassade de volle medewerking kregen. De problemen in Vemen waren: • Geen hulp van de regering van Vemen. • Te kleine boten • Te lage visprijzen. • Het ontbreken van allerlei voorzieningen in de kleine visserijdorpen (Iicht-waterscholen-medische voorzieningen). • Vervuiling van de stranden, door de ingewanden van tonijn. • Het ontbreken van visserijtraining. • Het ontbreken van effectieve controle en toezicht en handhaving van de voorschriften leidt tot grootschalige stroperij in de kustwateren van Vemen, door nationale en internationale vissersschepen • Het verkopen zonder controle van vis door eigen schepen aan buitenlanders. • Het verbeteren van traditionele vismethoden. • Boeren, die vanwege de droogte het binnenland verlaten om aan de kust in de visserij hun geluk te beproeven.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Het visafvalprobleem was via de Kamer van Koophandel al bij de Nederlandse Ambassade terecht gekomen. Ik beloofde om in Nederland of Denemarken een oplossing te zoeken. Zo kwam ik in contact met de Interkerkelijke Stichting Ethiopië/Eritrea uit Urk die in Eritrea een project gestart was om van vis en visafval vismeel te maken, als voedsel voor mens en dier. Het eindproduct valt goed in de smaak bij de lokale bevolking die het verwerken in de soep. Een aantal vrouwen is bij het drogen en malen van de vis werkzaam.
Het redden van een schidpad in YEMEN. Aan de stranden van Yemen zijn ook de schildpadden voor de stropers, toen mijn gastheer de Hr. Baques en ik n.l. een wandeling langs het strand van Hodaida (aan de Rode Zee) maakten ontmoetten wij twee vissers die een flinke schilpad aan een grote stok droegen, de schildpad leefde nog en ik zag tranen in zijn/haar ogen. Deze taferelen was ik wel gewend aan de stranden van AFRIKA - ZUID AMERIKA en AZIE, maar toch was dit even anders. Deze vissers beseften niet dat ze een beschermd dier hadden gevangen en wilden gaan verkopen, en al hadden ze het geweten, als je een lege beurs hebt en een lege maag moet je wel eens wat doen wat niet mag, Mijn gastheer vroeg de vissers hoeveel ze moesten hebben. Deze roken meteen een goed handeltje, bij de hotels kregen ze niet al teveel. 25 USO.omgerekend in hun lokale munt 4125 real, een vermogen voor deze twee mensen. We gingen accoord en ze vroegen waar ze de schildpad moesten brengen. Ons antwoord was, terug brengen in zee. Verbijsterd keken ze ons aan en je zag ze denken weer een gekke blanke. Vol ongeloof brachten ze de schildpad terug in zee De milieubeschermers hadden wel wetten uitgevaardigd maar vergeten een alternatief voor deze arme mensen te bieden. Vandaar dat niemand zich aan het verbod hield. 2001 - Honduras Op het meer van Yojoa, 18 km lang en 11 km breed, en het ### stuwmeer Francisco Morazun wordt door ongeveer 600 personen verdeeld in 5 visserijcoöperaties de visvangst bedreven. Ook bestaan er verscheidene kwekerijen (Farms) waar Tilapia wordt gekweekt. Deze fileren en verwerken de tllapia als visfilets voor export (USA). Dit was een gedeelte van de aanvraag, die Honduras aan de PUM stuurde. Jammer was dat de huiden van de tilapia bij het afval terecht kwam, en dus geen waarde had. Terwijl in de omringende landen het verwerkt werd tot visleer. Dat was een tweede reden van de vraag om een expert aan de PUM. Daar deze organisatie geen blik kon opentrekken om een visleer-expert eruit te trekken, werd ik uit de kast gehaald, toen ik de leeftijd van 70 jaar al bereikt had. Op 24 juli vertrok ik met de KLM, comfortabel in een business class gezeten, vanaf Schiphol naar Houston.
Hier overnachtte ik in Continental-Air. De volgende dag reisde ik verder naar San Pedro Sula, waar ik afgehaald werd door Mr. Marco Tulio Sarmento (team leader) en de tolk Hermann Castro van Dige Pesca(S.A.G)Tegucigalpa.. Deze brachten mij naar hotel Gloria aan het Yojoa-meer. Het team van DICTAwerd uitgebreid met Mrs. Ava Grisela Zwazo, de locale vertegenwoordigster van DICTAvoor LakeYojoa. Bij het Yojoa meer aangekomen, bleek dat er twee partijen waren, die verschillende ideeën hadden over de visserij op het meer. Op het meer visten in de eerste plaats de vissers met kleine bootjes en amper wat goede netten, die amper het hoofd boven water konden houden. En dan een steeds groter wordende groep Tilapia kwekers, die met hun kweek kooien het grootste deel van het meer gebruikten, maar ook de eerste groep wilde nu overgaan tot het kweken van Tilapia. omdat dit meer geld opbracht. We bezochten de volgende dagen vijf coöperaties waarbij ongeveer 500 vissers aangesloten waren, maar net als in Nederland waren ze huiverig om met elkaar één coöperatie te vormen. Iedere afdeling had ongeveer 15 afgevaardigden gestuurd en deze luisterden heel belangstellend naar die grijze Europeaan uit dat verre Nederland. AI snel bleek, toen hun wensen en verlangens op tafel kwamen, het Hans Blankert Fonds, met een maximum van f 10.000 per aanvraag geen soulaas zou bieden. Hun wensen logen er niet om: • Een ijsfabriekje. • Een klein vrieshuis (Coldstore) • Betere boten, de huidige zijn te klein. • Een patrouille bootje. • Eenfileerfabriekje, enz, enz. Ook waren er praktische wensen, zoals een cursus in het roken van tilapia en het verwerken van het visafval tot vee- en kippenvoer. Ook werd gevraagd naar scholing. Bij allen kwam steeds naar voren: We worden in Tegucigalpa vergeten. Vervolgens bezocht ik twee tilapia-kwekerijen n.l.: Aquacorp en Saint Peter. Hier werd op professionele wijze de tilapia van eitje naar volwassen 900 gram vis gekweekt. Ze haalden soms de experts van elders, die deze kweekmethode soms met toediening van technische en andere kunstmatige ingrepen, nl. hormoonbehandeling. Het vetmesten duurde ongeveer 8 tot 9 maanden, daarna gingen ze levend naar de verwerkingsfabriek waar de vis, hygienisch en professioneel verwerkt en verpakt voor export naar de USAvoor zeer lage prijzen. Ze vroegen mij wat de mogelijkheden waren om een toegevoegde waarde aan de filet te geven door b.v. de Tilapia filet te roken en zo een toetreding tot de EU markt te zoeken. Kon ik ze daarbij helpen? Ze hebben van mij een boek gekregen met voorschriften voor "Import in de EU", ze zullen dit bestuderen.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I
Enkele groepen bestaande vissers wilden met grote vlotten met daartussen leefnetten gebonden vis gaan kweken van 'fingerling' naar een 900 gram gewicht. Dit werd al gedaan door de bestaande visfarms, die niet alleen op het land kweekvijvers/kanalen hadden, met vers water uit de aanwezige rivieren en beken. Maar later bleek dat het niet de bedoeling van het ministerie van visserij was dat ik deze bedrijven meer aandacht gaf. Ze wilden dat ik meer aandacht zou geven aan de vissers van het Yojoa-meer, dit bleek een blok aan het been van de regering van Honduras te zijn. Omdat deze om hun positie wilden verbeteren en ontkomen aan de dreigende overbevissing van het meer, hadden ze de regering gevraagd om oplossingen aan te dragen. Deze legden het weer op mijn bordje.
Na een week van vergaderen met de vijf groepen (600 vissers) die allen vroegen om: Financiële bijstand en assistering van Nederland in de bouwen aanschaf van een ijsfabriekje, een koelruimte, kweekkooien en een visleerproject. Verder hadden alle groepen van vissers het opzetten van een gezondheidsdienst en onderzoek van visvoorraden op het meer. Ook de vervuiling waar niet over gesproken werd, was aanleiding voor de vissers om aan de bel te trekken. Het meer zelf ten grootte van 90 km2, 18 km lang en plm. 5 km breed was omgeven met koffieplantages, die bijna dagelijks bespoten werden, wat bij bij hevige regenval in het meer terecht kwam. Volgens de vissers was de vervuiling de schuld van de koffie boeren. Helaaswas de koffie op de wereldmarkt ook op een dieptepunt gekomen, en vielen er ontslagen, deze zochten hun heil dan weer op het meer met vissen; een visvergunning was niet nodig. De druk op de karige visbestanden was zo hoog dat het meer overbevist werd en zienderogen vervuilde. Ik gaf het advies om een visvergunning stelsel in te voeren en langzamerhand de helft van de vissers te saneren. Dit viel bij de aanwezige vissers niet in goede aarde. Ook had men het over het verwerken van de vishuiden tot visleer. Er zijn twee fabrieken waar deze vis wordt verwerkt t.b.v. de export van de visfilets. De huiden van de verwerkte tilapia komen tot op heden echter bij het afval terecht, hoewel dit bijproduct in enkele landen wel een commerciële waarde bezit. Dit bijproduct zou een alternatief kunnen zijn, waar de vissers en de producenten economisch van kunnen profiteren. Wij zijn niet alleen onbekend op het terrein van de verwerking van de tilapiahuiden, maar ook weten wij niets afvan de eigenschappen en de omvang van de afzetmarkt waarop men deze producten zou kunnen verkopen. Hiervoor is een expert nodig. Ondanks de meegebrachte visleer-monsters van de Piet Post uit Urk en zijn aanbod om de kennis voor het maken van visleer over te brengen bleef het verzoek onbeantwoord. Na terugkeer heb ik met Piet Post gesproken om zijn kennis van visleer en de machines naar Honduras over te brengen, uiteraard hing hier een prijskaartje aan. Ondanks een verzoek van de tilapia-vissers voor een follow-up van 3 à 4 weken en mijn advies ging dit niet door.
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
VUIA4 Klaas Riekeltsz BRANDS, geboren op 05-06-1863 te Urk. Gehuwd op 22-jarige leeftijd op 15-08-1885 te Urk met Marijtje Jurieaans KROON, 20 jaar oud, geboren op 12-11-1864 te Urk, dochter van Jurlean KROON en Jannetje MOLENAAR, Uit dit huwelijk: l.Riekelt Klaasz BRANOS, geboren op 15-01-1886 te Urk, overleden op 31-01-1886 te Urk, 16 dagen oud, 2.Jurie Klaasz BRANOS, geboren op 15-01-1886 te Urk, overleden op 26-01-1886 te Urk, 11 dagen oud. 3.Riekelt Klaasz BRANOS, geboren op 03-01-1887 te Urk, overleden op 21-11-1887 te Urk, 322 dagen oud. 4.Marretje Klaasdr BRANOS, geboren op 15-02-1888 te Urk, overleden op 21-02-1895 te Urk op 7-jarige leeftijd. 5.J_y_rL~~n __ l{laasz BRANOS (zie IX.35). 6H~iekelt Klaasz BRANDS, geboren op 13-04-1891 te Urk. 2,' e. \X. \ Gehuwd op 28-jarige leeftijd op 18-04-1919 te Urk met Femmetje van URK, 24 jaar oud, geboren op 16-01-1895 te Urk, dochter van Evert van URK en Marretje ROOS.. 7.Klaas Klaasz BRANOS, geboren op 12-10-1893 te Urk. Gehuwd op 26-jarige leeftijd op 10-04-1920 te Urk met Jannetje KRAMER, 25.jaar oud, geboren op 29-07-1894 te Urk, dochter van Gerrit KRAMER en Aaltje KRAMER. 8.Marretje Klaasdr BRANOS, geboren op 12-04-1896 te Urk. Gehuwd op 24-jarige leeftijd op 16-04-1920 te Urk met Fokke Jansz WAKKER, 24 jaar oud, geboren op 13-06-1895 te-Urk, zoon van Jan WAKKER en Geesje de VRIES. 9.Jannetje Klaasdr.BRANDS, geboren op 09-10-1897 te Urk, overleden op 12-08-1905 te Urk op 7-jarige leeftijd. 10.Jan Klaasz BRANOS, geboren op 09-01-1900 te Urk. l1.Willem Klaasz BRANOS, geboren op 26-06-1902 te Urk.
IX.35 Juriean Klaasz BRANOS, geboren op 10-10-1889 te Urk. Gehuwd op 26-jarige leeftijd op 16-10-1915 te Urk met Hendrikje WESTERNENG, 21 jaar oud, geboren op 25-09-1894 te Urk, dochter van Gerrit WESTERNENG en Marretje HAKVOORT. Uit dit huwelijk: l.Klaas Juriansz BRANOS, geboren circa 1921 te Urk, overleden op 12-02-1922 te
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
~.~1
Gemeente
T
tusse~..
--_.~ -...... _ ..... -
...,.._;_I.."w. ~.~.~9.v.$)~ ----
~Ç}.~;.):_'
l.t ..~.~.~.~~.iY..~.~._
zoon van
. en
..
~_
~ "'"
-
is het huwelijk voltrokken
en~
___ J~ 9. ~')--<ë=
~1__ .... _ ------' -.--~..:~.i.~1J~.-~ _ .u-~l~'--_··...,rr-' ..-,:."...
... --.. --... -9..~ .. ~..
geboren te .. op ..
\.~ b.~.
..\.L :~.~.~ ~ tn.~.~.~
OP
':I ~~~1_,
proVincie_~"\?
geboren te
.....~Gj.~.Q
a..~~
~.1~..~:Q...5 ..
'1T--~_~.i~_1.f.l_1h
.V.~l~ ..~.~.kt~
__ -:-_._. __~
. __ ._~
_...r.~n~'~'~'~J~' hh
.... Vrij van .tegelingèvolgeart. 32,lid
J, (jO,
der Zeg:lw:t I917,juncto art. 136
op ..J~
..~~-k
dochter van .~
......l(j.~.Ig. _ ___.,___.___.__
..9.-:$..)
?1Z>
,
. :.~.~.1.~.__ '1'
. T:'~ en
.'
.~~.~.~.~.,
.~.~.1y.~.~.~~.~
--_ .._ ....-....__ ..... .•..
-
....
~"
~.;
M
Burgerlijk Wetboek
De anz_b~;
ot}
....
van de burgerlijke stand,
J~Á.~."? De kerkelijke bevestiging van het huwelijk heeft tussen
3~..~ .4. ..~~:4
..... ~;
.
.
I
, ..
plaatsgehad op .. 1..r ; , ;.J;,L~ ...::: ~';.:...'
... ' . in de ..
rJ,
,p.t·t_'i(l.l{i.Jk<~:.~,
.,~~-,H...R..~.~.1U.~;{
..
Voor de Kerkeraad,
I I I I I I I I I I