u·· li, .
Beverwijk, september 1995 Aan de leden. Het was in 1975 dat de besturen van de Kennemer Oudheidkamer (thans Museum-Kennernerland) en het Historisch Genootschap MiddenKennemerland besloten - als proef - een Ledenbulletin uit te geven. Het doel was het contact met en tussen de leden te bewaren en te verbeteren en informatie over de Oudheidkamer en Genootschap te verschaffen. Dit was hun inziens noodzakelijk omdat vergaderingen, bijeenkomsten en excursies geen publiek trokken. Nu, twintig jaar later, blijkt dat zij" goed geschoten hebben". Wij zijn verheugd U weer een nieuw Ledenbulletin te mogen aankondigen. De inhoud is als altijd divers en boeiend. Het Ledenbulletin opent met een artikel van J. van Venetien over enkele bijzondere aanwinsten van het Museum-Kennemerland. Besproken worden onder meer een hondepenning, een gedenkpenning van gebouw Concordia (papierfabriek Van Gelder), een penning bij gelegenheid van een vijftigjarig huwelijk en een verhaal van generaal Chassé en de Kennemer poëet Willem Hofdijk. Het tweede artikel, van de hand van 1. van der Linden, verhaalt over de handel en wandel van Pieter Stelt, een vergeten burgervader. Hij overleed in 1823, na een bestuursperiode van 28 jaar, waarvan 20 jaar als burgemeester. Het derde artikel, door R. van Gulik, draagt de titel "Schoon gewasschen net gevouwen" en neemt ons mee naar de wereld van de archeologie. Wij zijn de schrijvers dankbaar voor het vele werk dat zij hebben willen . verzetten. Daarnaast mag genoemd worden C. de Boer jr. die voor het fotografisch werk verantwoording wilde dragen. Ook de redactieleden mogen niet vergeten worden. Zij zijn het immers die voor de vormgeving en de juiste datum van verschijnen verantwoordelijk zijn. Wij hopen dat U net als wij van dit Ledenbulletin zult genieten. Voorzitter Historisch Genootschap Midden-Kennemerland Annemiek van der Veen-van der Vliet Voorzitter Museum-Kennemerland Jan Camfferman
redactie-adres: Westerhoutplein 1, 1943 AA Beverwijk.:
HGMK Ledenbulletin 20, 1995
Aanwinsten Museum Kennemerland Hondepenning uit 1904.
deel rood is en een drietal lelies van goud draagt, waarvan er een bovenaan staat en de twee andere daaronder naast elkaar zijn geplaatst. De onderste helft is ook horizontaal doorsneden; het bovenstuk bestaat uit een golvende zee, de onderste helft is van zilver. Dit wapen is in het begin van de vorige eeuw vastgesteld door de Hoge Raad van Adel. De officiële beschikking, die indertijd aan het gemeentebestuur van Wijk aan Zee en Duin is uitgereikt, bevindt zich nu in het museum. Het gemeentewapen staat er in kleuren op afgebeeld. Wijk aan Zee en Duin voerde in 1861 voor het eerst een hondenbelasting in. Het uitreiken van penningen liet men toen nog achterwege. Dat veranderde in 1897. De gemeenteraad besloot toen de belastingregeling te wijzigen en elk jaar penningen uit te reiken. Die situatie bleef bestaan tot 1936, toen Wijk aan Zee en Duin opging in de nieuwe gemeente Beverwijk. De kort daarna ingevoerde regeling inzake de hondenbelasting voorzag niet meer in het uitreiken van penningen. Daar is sindsdien geen verandering in gekomen.
De heer Herman Peekei te Beverwijk schonk aan het museum een hondepenning van de gemeente Wijk aan Zee en Duin uit 1904. De penning is gevonden op de plaats waar tot 1993 een tuinderswoning van de familie Peekei stond. Dit huis, dat toen afgebroken is, bevond zich aan de westzijde van de Heemskerkerweg, ten zuidwesten van de tegenwoordige Laan der Nederlanden. Eertijds behoorde dit gebied tot de gemeente Wijk aan Zee en Duin. De genoemde penning, die voorzien is van een draag-
Literatuur: - C Karshoff en A.l van der Aa, De ambachtsheerlijkheid Wijkaan-Zee-en-Wijk-aan-Duin. Zuid- en Noordhollandsche Volks-almanak voor 1845. Gorinchem, 1844, blz. 81-96. - A. Schweitzer, De geschiedenis van de hondenbelasting. De hondenbelasting in de praktijk in Midden- Kennemerland. - Nederlandsche gemeentewapens of wapenboek der gemeenten, heerlijkheden, waterschappen en corporatiën ... Getrokken uit de officiële registers bij het ministerie van Justitie te s-Gravenhage bewaard. Verzorgd door WJ. d' Ablaing van Giessenburg.
Gedenkpenning van "Concordia" Een penning van geheel andere aard schonk H. van Willigen te Castricum enige tijd geleden aan het museum. Het is een gedenkpenning die in 1929 geslagen werd bij het 25-jarig bestaan van het ontspanningsgebouw "Concordia", dat behoorde bij de papierfabriek van Van Gelder in Velsen-Noord. Het gebouw, dat op de penning staat afgebeeld, is er nog wel maar het heeft zijn oorspronkelijke functie verloren. In 1895 koos de Zaanse papierfabrikant Pieter Smidt van Gelder een terrein aan de noordzijde van het Noordzeekanaal uit als vestigingsplaats voor een nieuwe fabriek voor de vervaardiging van krantepapier. De ligging aan diep vaarwater, dichtbij zee gaf bij de keuze de doorslag. In de omgeving van de fabriek verrezen weldra woningen voor het personeel. Zo gaf de stichting van de papierfabriek een belangrijke aanzet tot een geheel nieuwe ontwikke-
oog. is van rood koper vervaardigd en draagt aan de voorzijde het wapen van Wijk aan Zee en Duin, het getal 159 en het jaartal 1904. Het cijfer 159 is het registratienummer waaronder de hond, waarvoor belasting was betaald, bij de gemeente te boek stond. Het wapen vereist enige toelichting. De gemeente Wijk aan Zee en Duin bestaat al bijna zestig jaar niet meer en er zullen maar weinig mensen zijn die nog weten hoe het blazoen van die gemeente eruit zag. In een 19de-eeuwse beschrijving heet het: "Het wapen .... is coupé, het eerste deel van keel, met drie leliën van goud, staande een en twee; het tweede deel weder coupé, waarvan het eerste eene zee en het tweede van zilver". Het taalgebruik in de heraldiek stelt niet-ingewijden nogal eens voor raadsels. In gangbaar Nederlands zou men zeggen dat het wapen horizontaal doorsneden is, dat het bovenste HGMK Ledenbulletin 20, 1995
2
Aanwinsten Museum Kennemerland ling van Wijkeroog, zoals Velsen-Noord toen nog werd genoemd. Waren er tot die tijd vooral buitenplaatsen te vinden van welgestelden, die hun domicilie vaak elders hadden, nu ontstond er een industrieel woongebied, waar de papierfabriek van Van Gelder in belangrijke mate haar stempel op drukte. Men heeft het wel eens zo geformuleerd: "De naam Van Gelder betekende tot aan de Tweede Wereldoorlog voor iedereen: Velsen-Noord en Velsen-Noord stond gelijk aan Van Gelder" . De toename van het personeelsbestand deed de behoefte aan een gevarieerd verenigingsleven ontstaan. Geheel in de stijl van de tijd meende de directie hierbij sturend te moeten optreden. Reeds in 1900 werd door een aantal personeelsleden, hierin aangemoedigd door de directie, een harmoniekapel opgericht die naar de fabriek de naam "De Eendracht" kreeg. Directeur P. Smidt van Gelder droeg zijn steen bij en bood behalve financiële steun een muziektuin met muziektent aan. In het oude dorp Velsen bestond toen al een aantal jaren een muziekvereniging onder de naam Euterpe.
ging. Het eindigde met de veiling van de instrumenten, die voor een zacht prijsje terecht kwamen bij de in 1909 in Driehuis opgerichte rooms-katholieke vereniging Soli Deo Gloria (Alleen God de eer). Die vereniging is nog steeds actief. Wel heeft zij het Deo Gloria intussen uit haar naam laten vallen. In 1904 deed Pieter Smidt van Gelder een volgende stap om het verenigingsleven in Wijkeroog verder te bevorderen. In de muziektuin werd een feestgebouw opgetrokken, dat de naam Concordia kreeg, het Latijnse woord voor eendracht. Het gebouw bevatte een toneelzaal, die ook als gymnastiekzaal gebruikt kon worden, een sociëteitskamer, die wel als vergaderruimte gebruikt zal zijn, en een badhuis. Dat badhuis voorzag zeker in een behoefte in een tijd waarin de meeste mensen thuis nog niet over een bad of zelfs maar over een douche konden beschikken. De stichting van Concordia stimuleerde volgens de verwachting het tot stand komen van nieuwe personeelsverenigingen . Weldra werd het gebouw het tehuis voor een toneelvereniging, een gymnastiekclub en een vereniging van administratieve en technische employé's. Maar ook groeperingen in de bevolking van buiten de fabriek konden van de beschikbare ruimten gebruik maken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam het gemeenschapsleven stevig in de knel. Een deel van de bevolking van Velsen-Noord verdween door gedwongen evacuatie. Jonge mannen kwamen in Duitsland terecht of moesten onderduiken. Allerlei verenigingen staakten, al of niet gedwongen hun activiteiten. Met Van Gelder ging het niet goed. Ook na de oorlog slaagde de fabriek er niet in haar vroegere betekenis te herwinnen. De problemen van het concern namen mettertijd zulke vormen aan dat aan een faillissement niet viel te ontkomen.
Tegen het financiële geweld van Van Gelder kon deze vereniging niet op. Toen bovendien leden van Euterpe die bij de papierfabriek werkten, om voor de hand liggende redenen overliepen naar de Eendracht, duurde het niet lang meer voordat Euterpe ter ziele HGMK Ledenbulletin 20, 1995
3
Aanwinsten Museum Kennemerland deelnemers aan het feestmaal werd een exemplaar in brons geschonken, zoomede, naar oud gebruik, een aan de stad Amsterdam". Henrik Hoeufft erfde in 1835 van zijn vader het recht om zich "Heer van Velsen en de Santpoort" te noemen en bovendien de buitenplaats Watervliet in het huidige Velsen-Noord en landgoederen Velserbosch, Kralenberg en de Breesaap, alle gelegen onder Velsen. Die bezittingen deed hij vermoedelijk reeds in 1836 van de hand. De heerlijkheid Velsen en de Santpoort was aan de Hoeuffts gekomen door vererving. In 1722 kocht de latere Amsterdamse burgemeester Gerrit Corver, eigenaar van de Velser buitenplaats Watervliet, de heerlijkheid van de Staten van Holland. Door het huwelijk van een kleindochter met een Hoeufft kwam de titel in die familie terecht.
Er wordt intussen weer papier gemaakt in VelsenNoord. Ingeklemd tussen fabrieken schijnt Concordia nu dienst te doen als kantine. De verenigingen van weleer bestaan niet meer en aan een badhuis heeft nauwelijks meer iemand behoefte. Geraadpleegd: - Jane de longh, Van Gelder Zonen 1784-1934. Haarlem. 1934. - Officieel programma Concordia ... 1929. - Siebe Rolle, Gisteren haast onherkenbaar. Velsen toen en thans. IJmuiden, 1982. - Van toen naar nu. 80 jaar St. Jozef Parochie Velsen-Noord. Geschiedenis St Jozef Parochie Velsen-Noord. Uitgegeven ter gelegenheid van het 80-jarig bestaan van de St Jozef parochie 1950-1985.
Bronzen penning van een 50-jarig huwelijksfeest. Sinds enige tijd beschikt het museum over een vrij zeldzame bronzen penning uit I 890, die geslagen is ter gelegenheid van het 50-jarig huwelijksfeest van Jhr. mr. Henrik Hoeufft, "heer van Velsen en de Santpoort" en Ernestina Lucretia Roukens. Op de voorzijde zien we de wapenschilden van de echtgenoten, waarbij in het wapen van Hoeufft als hartschild het wapen van Velsen is opgenomen. De namen van het echtpaar en de vermelding van het vijftigjarig huwelijksfeest completeren het beeld. De keerzijde draagt de namen van de toen nog levende kinderen en behuwdkinderen. Over dit huwelijksfeest schrijft een nazaat in 1905: "Den lOden Juli 1890 hebben Henrik en Ernestina Lucretia hunne gouden bruiloft gevierd met een groot feestmaal in het AmstelHotel te Amsterdam, alwaar de geheele familie vereenigd was. Bij die gelegenheid is er eene herinneringsmedaille geslagen .... Er werden afslagen van gemaakt in goud, zilver en brons en aan ieder der
Gerrit Corver (1690-1756) : kocht de heerlijkheid Velsen en de Santpoort in 1722
I
Maria Margaretha Corver (1723-1777)
x 1747 Nicolaas Geelvinck (1706-1764)
Margaretha Levina Geel vinck (1750-1818)
x 1775
I
Mr. Henrik Hoeufft (1747-1823)
Mr. Jacob Pompejus Hoeufft (1779-1835)
I
Jhr. mr. Henrik Hoeufft (1812-1894)
HGMK Ledenbulletin 20, 1995
4
x 1840 Ernestina Lucretia Roukens (1822-1894)
Aanwinsten Museum Kennemerland Chassé in Wijk aan Zee en Duin ofeen vergeten held op een wandbordje.
Aan het bezit van de heerlijkheid waren in de dagen van Jhr. mr. Henrik Hoeufft al geen rechten van betekenis meer verbonden. In 1842 werd Henrik door Koning Willem 11 in de adelstand verheven met het predikaat Jonkheer. De adelsbriefbepaalde tevens dat de titel "Heer van Velsen" steeds zou kunnen overgaan op de oudste zoon, mits daartoe bij testament zou worden beschikt. In 1965 verviel die titel, omdat er door de laatste rechthebbende geen testamentaire beschikking had plaatsgevonden. Uit het huwelijk van Henrik Hoeufft met Ernestina Lucretia Roukens, dat in 1840 tot stand kwam, werden drie zoons en drie dochters geboren. Bij de viering van de gouden bruiloft waren er nog drie kinderen in leven: Henriëtte Judith Catherina (gehuwd met Johann Gottlieb Sillem), Jacob Pompejus Ernst (gehuwd met Adrienne de Perez) en Jan Arend (gehuwd met Cornelia Henriëtte Backer)
Tot de recente aanwinsten behoort ook een 19d- eeuws wandbordje van aardewerk, met daarop een afbeelding van de generaal baron Chassé. Nog maar anderhalve eeuw geleden werd deze man met veel fanfare bijgezet in de galerij van vaderlandse helden. In onze tijd roept zijn naam nauwelijks nog reacties op. We zullen proberen hem weer enigszins tot leven te wekken. David Hendrik Chassé (1765-1849) was nog maar tien jaar oud toen hij in dienst trad van het leger van de Republiek der Verenigde Nederlanden. In de Patriottentijd nam hij ontslag uit de dienst om zich te voegen bij het Patriottische legertje van Holland. Toen de Pruisen in 1787 het land binnentrokken om stadhouder Willem V weer in het zadel te helpen moesten de Patriotten het veld ruimen. In groten getale namen zij de wijk naar Frankrijk. Zo ook Chassé. In het daar gevormde Bataafse legioen, dat onder bevel stond van generaal Daendels, bekleedde hij na enige tijd de rang van luitenant-kolonel. In de winter van 1794-' 95 keerden de kansen voor de Patriotten. Een revolutionair Frans leger, waar Daendels en zijn legioen deel van uitmaakten, trok over de bevroren rivieren en maakte een eind aan het oude regeringsstelsel in ons land. Chassé wist ook zijn persoonlijke belangen veilig te stellen. Weldra trad hij als luitenant-kolonel in dienst van de nieuwgevormde Bataafse Republiek. Tijdens de Engels-Russische inval in Noord-Holland
Henrik Hoeufft woonde 's winters te Amsterdam op de Heerengracht en zomers eerst in Velsen-Noord op het buitengoed Meeroogh (later Meerzigt genaamd), vervolgens te Heemskerk op Bijenlust en daarna te Oosterbeek op Rijnzigt. Hij is werkzaam geweest in allerlei bestuurlijke functies. Zo was hij lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en hoofdingeland van de Velserbroek. Henrik overleed op 2 januari 1894, zijn echtgenote negen dagen later. Zij werden begraven te Velsen op Westerveld (graf D 21). De oudste zoon, Jacob Pompejus Ernst, voerde voortaan de titel "Heer van Velsen en de Santpoort" , maar was woonachtig in Den Haag. De andere kinderen woonden in Amsterdam. In het museum bevindt zich een stenen paal met het opschrift "Hoeufft", die afkomstig is uit de Breesaap, het gebied waar later het Hoogoven-bedrijf zou verrijzen. De paal zal eens gediend hebben om het grondgebied van de Hoeuffts af te bakenen.
Literatuur: - A.H. Drijfuout van Hooff, Beschrijving eener verzameling papieren, afkomstig van Jhr. mr. Henrik Hoeufft van Velsen. Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven, XLIII dl. 1, 1920, blz. 455-520. - Genealogie van het geslacht Hoeufft met vermelding van wapens en kwartieren alsmede een aanhangsel. Naar het handschrift van wijlen Jhr. D. Hoeufft bewerkt en aangevuld door Jhr. mr. W.H. Hoeufft. Middelburg, 1905. - Siebe Rolle, Memoriaal van Velsen. Een sociaal economische beschrijving tot 1900. IJmuiden, 1985. - w.K.F. Zwierzina, Beschrijving der Nederlandsche .... penningen geslagen van 1864-1898; no. 874.
HGMK Ledenbulletin 20, 1995
5
Aanwinsten Museum Kennemerland in 1799 leidde hij het 2de Bataljon Jagers, dat intensief bij de strijd betrokken was. De sluiting van de Vrede van Amiens in 1802 tussen Engeland en Frankrijk, en daarbij de Bataafse Republiek, leidde slechts een korte periode van rust in. Nauwelijks een jaar later verklaarde Engeland opnieuw de oorlog aan Frankrijk. Onder deze omstandigheden werd het 2de Bataljon Jagers, nog altijd onder Chassé, aan de Hollandse kust gelegerd. In juni 1803 ontving Chassé daar zijn bevordering tot kolonel. Incidenteel trad hij nu op als commandant van enige samengevoegde bataljons jagers.
den zij niet meer terug naar Beverwijk. In maart 1806 bevonden zij zich in garnizoen te Breda. Intussen waren er staatkundige veranderingen op til. Weldra zou de Bataafse Republiek, onder druk van Napoleon, plaatsmaken voor het Koninkrijk Holland, waarin Napoleons broer Lodewijk de scepter zou zwaaien. Chassé doorstond de omwenteling zonder kleerscheuren. Koning Lodewijk benoemde hem tot generaalmajoor en in die rang leidde hij in 1808 een aan het Franse leger in Spanje toegevoegde "Hollandse Brigade". De oorlog daar ging gepaard met stuitende gruwelen, die door de Spaanse schilder Goya treffend in beeld zijn gebracht. Door het massale verzet van de Spanjaarden, die gesteund werden door een Brits landingsleger, kregen de Fransen geen vaste voet op het Iberische schiereiland. Chassé, die zich tijdens de strijd bijzonder had onderscheiden, ontving van Napoleon de titel "baron de l'Empire" en het ridderkruis van het Legioen van eer. Gedurende de inlijving van ons land bij Frankrijk (1810-1813) deed Chassé dienst als generaal in het Franse leger. Na de troonsafstand van Napoleon in 1814, verliet hij de Franse krijgsmacht, maar niet voordat hij verzekerd was van een functie als generaal-majoor in het nieuw gevormde Nederlandse leger. Toen de terugkeer van Napoleon van Elba naar Frankrijk tenslotte uitmondde in de slag bij Waterloo (1815), streed Chassé zonder scrupules en op bekwame wijze tegen zijn vroegere broodheer. Moeten we Chassé nu zien als een weerhaan, die bereid was bij elke gezagswisseling de voor hem meest voordelige zijde te kiezen? Het lijkt er meer op dat hij als beroepsmilitair eenvoudig van de nuchtere feiten uitging. Wie aan de macht was kon op zijn loyaliteit rekenen, mits daar aantrekkelijke stoffelijke voorwaarden tegenover stonden. In dit verband moet worden opgemerkt, dat heel wat overheidsdienaren, waaronder zeer hooggeplaatste, toen eenzelfde gedragslijn volgden, zonder dat de tijdgenoten hen daarvoor als landverraders aanmerkten. Geheel terecht zegt Karel van het Reve daarover: "Men kon in Nederland carrière maken door achtereenvolgens in dienst te zijn van de Republiek der Verenigde Nederlanden, de Bataafse Republiek, het Franse Keizerrijk en het Koninkrijk der Nederlanden. Niemand die dat gek vond". In dit rijtje hoort ook nog het Koninkrijk Holland (1806-1810) thuis. Bijzondere roem, althans in het noorden, oogstte generaal Chassé toen de Belgen in 1830 een opstand begonnen met de bedoeling zich los te maken uit het in 1814 gevormde koninkrijk der Nederlanden. Als militair commandant te Antwerpen kreeg Chassé
Op 5 augustus 1804 schrijft Chassé, "commanderende het kamp bij Beverwijk en posten langs de kusten", aan het gemeentebestuur van Wijk aan Zee en Duin dat het kamp te Egmond opgebroken zal worden en dat er een nieuw kamp zal worden gevestigd in de duinen tussen Beverwijk en de zee. In oktober van hetzelfde jaar krijgt dat gemeentebestuur alweer van Chassé te horen dat het nieuwe kamp op 30 oktober zal worden opgebroken. Mogelijk heeft dit besluit te maken met de voorbereidingen voor een Frans-Bataafse invasie in Engeland. Daaraan zouden ook twee bataljons jagers onder bevel van Chassé deelnemen. In augustus 1805 was het gehele FransBataafse legerkorps in Den Helder ingescheept. Toen kwam plotseling het bericht dat de strijdmacht weer aan land diende te gaan. De expeditie naar Engeland was afgeblazen. De troepen moesten in ijltempo naar de Donau marcheren om daar het hoofd te gaan bieden aan de opdringende Russissche en Oostenrijkse legers. Chassé en zijn jagers leverden toen onder Napoleon strijd tegen de Oostenrijkers.Daarna keerHGMK Ledenbulletin 20, 1995
6
Aanwinsten Museum Kennemerland rechtstreeks te maken met de revolutie, toen ook in die stad ongeregeldheden uitbraken. Hij probeerde de stedelijke autoriteiten onder druk te zetten door hun het volgende onverhulde dreigement te doen toekomen: "Ik zweer U bij de Godheid, die ik aanbid en op mijn eer, welke nimmer gefaald heeft, dat wanneer er vijandelijkheden tegen Zijner Majesteits troepen gepleegd worden, ik de stad zoodanig zal beschieten, dat men over drie eeuwen nog van Chassé zal spreken". Toen hij daartoe aanleiding zag voegde hij de daad bij het woord en liet vanaf de citadel (vesting) en door oorlogsschepen op de Schelde de stad bombarderen. Het behoeft geen betoog dat hij zich daarmee bij de bevolking bijzonder gehaat maakte. Twee jaar later verdedigde Chassé de citadel tegen een Frans leger dat de Belgen te hulp was gekomen. Pas toen de vesting door de Franse bombardementen in een puinhoop was veranderd, wenste hij zich over te geven. Zo verontwaardigd als de Belgen waren over Chassé's optreden tegenover Antwerpen, zo enthousiast reageerde men in het noorden op zijn daden. Tot in onze eeuw roemden de Nederlanders hem als een nationale held, als een lichtend voorbeeld van krijgsmansdeugd en krijgsmanseer. Vleinamen als "Papa Chassé" en - iets grimmiger - "Generaal Bajonet" gaven blijk van de bewondering die men hem toedroeg. Het 19de eeuwse wandbordje dat nu aan de museumcollectie is toegevoegd past geheel in die traditie. Over Chasé's verdere loopbaan kunnen we kort zijn. Na "Antwerpen" kwam hij in rustiger vaarwater. In 1833 volgde zijn benoeming tot commandant van Breda en tot lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Hij stierf in 1849 te Breda en werd daar begraven. In 1907 heeft men zijn gebeente overgebracht naar Ginneken. Daar ligt hij nu naast het massagraf van de militairen die op de Antwerpse citadel gesneuveld waren. Op dit graf is een gedenkteken aangebracht, dat het volgende opschrift draagt:
Literatuur: - P.N. van Doorninck, Inventaris van het oud archief der gemeente Wijk aan Zee en Wijk aan Duin. Haarlem, 1899; no 70: twee brieven van kolonel Chassé, "commanderende het kamp bij Beverwijk" aan het gemeentebestuur, 1804. - Grote Winkier Prins Encyclopedie. Amsterdam-Antwerpen, 1990-1993; deel 6, 1991. J.A. de Moor en H.Ph. Vogel, Duizend miljoen maal vervloekt land. De Hollndse Brigade in Spanje 1808-1813. Amsterdam, 1991. - Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Leiden, 1911-1937; deel Vlll, 1930. - Karel van het Reve, De ondergang van het morgenland. Amsterdam, 1990, blz. 101. - 1.L. Uijterschout, Beknopt overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit de Nederlandsche krijgsgeschiedenis van 1568 tot heden. Den Haag, (1937).
Willem Hofdijk en de Beverwijkse arts Dirk Dorbeek, vrienden voor het leven. Van de schrijver Willem Hofdijk (1816- 1888) bezat het museum tot voor kort geen enkel portret terwijl zijn naam toch nauw met Kennemerland is verbon-
"Hoe klein hun erf ook zij, Dat volk weet van geen buigen: Want wat daar zwichte, wat er val!': Oud hollands trouw staat pal ! " Ronkend kreupelrijm, oordeelt allicht de Nederlander van nu. Chassé leeft hier en daar in ons land voort in straatnamen. In Breda staat een kazerne die zijn naam draagt en kort geleden is in die stad een nieuw theater van grootstedelijke allure gereed gekomen dat naar deze houwdegen is genoemd. Het museum in Tiel, Chassé's geboorteplaats, bewaart nog een aantal memorabilia die op hem betrekking hebben. HGMK Ledenbulletin 20, 1995
Willem Hofdijk in 1854. Lithografie door A.J. Ehnle.
7
Aanwinsten Museum Kennemerland den en hij bovendien niet geheel zonder literaire betekenis is. In dat tekort is nu eindelijk voorzien. De collectie is aangevuld met een portret in steendruk door A.J. Ehnle (1819-1863) en een later portret, uitgevoerd in staalgravure, door P.1. Arendzen (1846- 1932). We
deeltjes, in "Verspreide gedichten" (1859-1861) en in "Kennemer legenden", dat omstreeks 1865 het licht zag. Om eens kennis te maken met zijn werk kiezen we de ballade "De vloek der onschuld", waarvan het verhaal in 1156 speelt. Heer Aelbrecht Banjaert, bewoner van het slot Banjaert bij Beverwijk, waarvan de juiste ligging intussen niet bekend is, betreedt het huis van een van zijn horigen in Wijk aan Zee. Heer Aelbrecht was 't die binnentrad, En eischte een koelen dronk. En Lysbeth, Poppes dochter, was 't Die hem het duinval schonk. Heer Aelbrecht zag de frissche maagd, En 't bracht zijn borst in vlam: De woudwolf zag met vonklend oog Op 't rein en schuldloos lam. "Schoon kind!" zoo sprak hy met een lach: "Die teuge dient betaald. "Ik wil u op den Banjaert zien, Als de avondschemer daalt. "Op morgen kunt ge, schoone duif! "Weer fladdren naar uw til. "Maar pas, te komen op het uur: "Het is uws Heeren wil." Vader en dochter proberen te vluchten, maar zij worden achterhaald. Hem klonken ze aan de banpaal vast, Haar brachten zy op 't slot.
Dirk Dorbeek, arts te Beverwijk.
hebben er aanleiding in gezien om Hofdijk, de "minstreel van Kennemerland", weer eens onder de aandacht te brengen. Willem Jacobszoon Hofdijk, die in Alkmaar werd geboren, is een van de meest uitgesproken romantische dichters in de Nederlandse letterkunde. Hij koesterde een grote belangstelling voor de middeleeuwse geschiedenis van Kennemerland. Zelf overtuigd van zijn talent, publiceerde hij een lange reeks dichtwerken over dit onderwerp. Bij de meesten van zijn literaire tijdgenoten vielen die echter niet bijzonder in de smaak. De dichter Tollens ging zelfs zover te zeggen: "Daar moest een wet gemaakt worden, dat die vent geen verzen meer mocht schrijven". Sindsdien is er echter meer waardering ontstaan voor althans een deel van zijn werk. Een aantal van zijn verhalende gedichten is gesitueerd in en om Beverwijk. We vinden ze o.a. in Hofdijks belangrijkste werk "Kennemerland, Balladen", dat voor het eerst verscheen van 1850 tot 1852 in vijf HGMK Ledenbulletin 20, 1995
Als het meisje in de ochtend het kasteel verlaat, is haar vader reeds gestorven. Zij volgt hem in de dood. Zijn kind lag voor hem neergekromd, Gehavend en bebloed, Nog in den dood heur killen arm Geklemd op 's grijzaarts voet. Heer Aelbrecht mocht zijn straf niet ontlopen. Zijn kracht verzwond en stierf daarheen; Ras zonk zijn trotsche kruin. En de eeuw was naauw ten eind gespoed, Toen lag ook 't slot in puin. De historische betrouwbaarheid van Hofdijks verhalen is in de regel ver te zoeken, maar ze hebben zeker de verdienste gehad dat ze de belangstelling voor de tot dan duistere middeleeuwen hebben aangemoe-
8
Aanwinsten Museum Kennemerland digd en historici ertoe hebben aangezet zich meer in het rijke verleden van Kennemerland te verdiepen.
In de hierboven geciteerde brief noemt Hofdijk terloops zijn "lijfmedicus" Dorbeck. Dr. Didericus T. Dorbeek (1815-1888), geboren in Schagen en de dichter Willem Hofdijk hadden elkaar omstreeks 1835 in Alkmaar leren kennen en waren vrienden voor het leven geworden. Zij hadden hun belangstelling voor de natuur en de Kennemer historie gemeen. Dirk Dorbeek hield zich ook bezig met het schrijven van gedichten. Veel hebben die helaas niet te betekenen. Dorbeek koesterde een mateloze bewondering voor Hofdijk. Toen de laatste
In juni 1850 nam Hofdijk zijn intrek in het buitenverblijf Holland op zijn smalst, dat gelegen was ten westen van Scheybeeck, op Velsens grondgebied. Men kon daar toen kamers huren. Er is een brief van Hofdijk bewaard gebleven, geschreven op Holland op zijn smalst, op 14 november 1850, waarvan de inhoud te aardig is om hier niet te vermelden. "Hedenmorgen komt een scheefhalzige
Het huis Holland op zijn smalst in het begin van deze eeuw. Rechts het geboomte van Scheybeeck.
kaerel aankruien met een kist van de diligence". Die kist bleek een geschenk te bevatten van koningin Sophie, als dank voor de toezending van het eerste deeltje van Hofdijks "Balladen". "Hoezee! Leve de Koningin - voor mijne wijd gesperde oogen staat een prachtige zwarte marmeren pendule.... Dorbeek kwam tegen één uur oploopen; ... en de pendule stond op de kommode ... Nu had gij mijn lijfmedicus moeten zien, toen hij onverwacht een blik op dit benijdbaar prachtstuk wierp; nu hadt ge die uitroepen eens moeten hooren .... Mijn kachel snort, mijn theewater raast, mijn pendule tikt en ik, ik zou van louter pret wel over 't kleed willen gaan rollen". In september 1851 kreeg Hofdijk een benoeming als leraar aan het stedelijk gymnasium te Amsterdam. Niet lang daarna is hij naar Amsterdam verhuisd.
HGMK Ledenbulletin 20, 1995
zich, behalve met schrijven, ook met schilderen ging bezighouden, dichtte zijn vriend in de almanak Vergeet mij niet van 1848:
o Gij
! door God met beide gaven Gezalfd; gy, die aan dubble bron Uw zucht naar schoonheid vrij moogt laven, En koesteren in heur gloriezon.
Deze overdreven loftuigingen droegen er, in de woorden van de schrijfster Truitje Toussaint, in niet geringe mate toe bij "om Hofdijk nog zotter, ijdeler en opgewondener te maken dan hij is". Dorbeek had zich in 1841 als arts in Beverwijk gevestigd. Misschien was het door zijn toedoen dat Hofdijk zijn intrek nam in Holland op zijn smalst. Hofdijk had sinds 1847 in Haarlem gewoond en zich daar in volle overgave gestort op de schilderkunst.
9
Aanwinsten Museum Kennemerland Hij kende zichzelf een groot talent toe en meende dat zijn gaven slechts in vrijheid en ongebondenheid tot bloei zouden kunnen komen. Een betaalde werkkring, met al zijn beperkingen paste daar niet bij. Dat betekende in die dagen wel dat hij een beroep moest doen op welgestelde lieden die zijn talenten wilden erkennen en bereid waren hem financieel bij te staan. Gezien de blinde adoratie van Dorbeek voor Hofdijk zal er ook van hem wel hulp te verwachten zijn geweest. In diverse almanakken en dichtbundels van die tijd komen we de romantisch getinte gedichten van Dorbeek tegen. Ze kunnen ons niet erg meer boeien. Zo is er het gedicht "De vier linden op Akerendam" , dat is opgenomen in het Zaanlandsch jaarboekje voor het jaar 1845. Het thema is dramatisch genoeg. Twee mannen die een liefdesrelatie hebben met hun respectievelijke zusters doden elkaar.
te vinden dat aan de "minstreel van Kennemerland", zoals Hofdijk zichzelf graag noemde, herinnert. Het huis Holland op zijn smalst is gesloopt. Een paar gedichtenbundels en nu de beide portretten in de museumcollectie, het is wat mager, maar er is toch enige reden tot tevredenheid. Literatuur: - A.Hendriks, Willem Hofdijk, de minstreel van Kennemerland. Diss. Utrecht. Amsterdam, 1928. - M Mathijsen, De kring van Heiloo. Met medewerking van M. de By, M. v. Driel en J. Plug. Heiloo, 1982.
J. van Venetien, Santpoort.
6 Wee! mijn liefste neergeveld Door 's broeders wreede hand! 6 Wee! mijn broeder door het staal Van dien ik min vermand! De ene vrouw berooft zichzelf van het leven. "Ik wil geen leven zonder U, Geen endeloze smart ..." Ze greep het jachtmes van zijn zij', En stiet het zich in 't hart. De andere sterft ter plaatse van verdriet. Heur stem wierd mat, heur oog verschoot, Al bleeker wierd heur blos ... Zy klemde 't bloedig lijk aan 't hartEn liet het niet meer los. Volgens de overlevering zouden de vier doden begraven liggen onder de linden voor het huis Akerendam . Vier oude linden zwaar van blad, En breed van tak en stam, Verheffen trotsch de kruin omhoog Voor 't lommrijk Akerendam. En heeft het oude volksverhaal De waarheid niet verdicht, Dan dekt ook iedre lindeboom Een somber grafgesticht. De herinnering aan Dirk Dorbeek is in Beverwijk geheel vervaagd. Naar Hofdijk is tenminste nog een straat genoemd. Verder is er in de omgeving weinig HGMK Ledenbulletin 20, 1995
10
Al enige tijd isde Werkgroep van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland bezig met onderzoek naar het feest gehouden in Beverwijk in 1936 ter gelegenheid van de fusie van deze gemeente met Wijk aan Zee en Duin. Alhoewel het geschreven woord in de archieven over 1936 in ruime mate aanwezig is, steekt de hoeveelheid foto-materiaal daar magertjes bij af.
Wij willen dan ook graag aan U een oproep doen eens te gaan snuffelen in uw familie foto-album of oude schoenendoos:
wellicht bent U in het onvermoede bezit van foto's van de feestweek van 1936 en bent U bereid deze even aan ons uit te lenen! Enige onderdelen van de feestweek - om U op het goede spoor te zetten - waren: Het landsspel "Kennemerland's Glorie", de optocht "Mode voorheen en thans", sportwedstrijden, sterritten, lunapark met daarnaast grote handel- en landbouwtentoonstellingen, kinderfeesten, harddraverij, bal champêtre enz. enz. Uw reakties graag naar:
Mevrouw E. Toepoel. Telefoonnummer: 02510-28497. Mevrouw L. Duyn. Telefoonnummer: 02510-25902.
Bij voorbaat onze hartelijke dank! Historische Werkgroep, L. Duyn, W. Meijer, A. Post, E. ToepoeI.
Heeft U oude gebruiksvoorwerpen, foto's of andere zaken, die betrekking hebben op de geschiedenis van Beverwijk en omstreken?
Schenk ze aan het iD.) D .....
HGMK Ledenbulletin 20, 1995
11
Pieter Stelt een vergeten burgervader Inleiding. De gemeenteraad van Beverwijk heeft diverse bestuurders geëerd, door straten naar hen te vernoemen. De ene bestuurder was voor de gemeente belangrijker dan de andere. Merkwaardig genoeg is er geen enkele straat of plein vernoemd naar Pieter Stelt. Voor een man die zo'n 28 jaar in het plaatselijk bestuur zat, waarvan zo'n kleine 20 jaar als burgemeester, doet dat vreemd aan. Misschien heeft de gemeenteraad hem bewust vergeten omdat hij burgemeester werd onder het Franse bewind, maar hij kan natuurlijk ook gewoon in de vergetelheid zijn geraakt. Wie was eigenlijk deze Pieter Stelt en hoe was de situatie in Beverwijk tijdens die periode? In de raadsnotulen van de extra gehouden vergadering op zondag 23 november 1823, lezen wij hoe Pieter Stelt door een noodlottig ongeval kwam te overlijden. De gemeenteraad betuigt haar leedwezen met de erfgenamen, maar geen woord van lof of iets anders van die strekking. Was de man niet geliefd en/of heeft hij niet veel voor de gemeente betekend? Het hart vol water. Stelts dood was tragisch. Samen met zijn gerechtsdienaar, Jacob Heinen, was hij naar een verpachting van de Hondsbossche te Alkmaar geweest. De Hondsbossche was een voorloper van het waterschap en is later opgegaan in het Noorderkwartier. Tijdens de terugweg, op "een stikdonkere avond omstreeks 7 uur". ", geraakte even buiten Alkmaar, om onverklaarbare reden het rijtuig links van de straatweg. Paard en rijtuig belandden in een sloot van zo'n drie voeten wijd (± 40 cm). Tijdens de val was Pieter onder de Chais terecht gekomen en zat vast in de modder. Mede omdat hij "zwaar van lichaam en belast was met twee volle zakken geld in zijn zakken", kon hij zich niet bevrijden. Hij stikte omdat "het water zijn hart heeft overstelpt", volgens de raadsnotulen. Zijn bediende, die tijdens de val uit het rijtuig op de weg gevallen was, heeft hem nog getracht te redden, door hem op de wal trekken. Het lichaam van Pieter werd naar de dichtbij staande herberg "de Rode Leeuw" gebracht. Hier trachtte lector Van Dam nog tot twaalf uur middernacht de levensgeesten in hem op te wekken, helaas vruchteloos. Die volgende morgen werd het lichaam van Pieter Stelt naar Beverwijk vervoerd. De haastig bijeen geroepen gemeenteraad besluit nog diezelfde zondag een brief naar de Gouverneur te schrijven, waarin zij melden dat de gemeente door dit overlijden in een onaangename en treurige situatie geraakt is. Nog voordat Pieter Stelt begraven wordt, doet de gemeenteraad al een voorstel voor een nieuwe burgemeester. De dans om de Vrijheidsboom. Pieter Stelt kwam in het lokale bestuur, in een voor ons land belangrijke periode, want de basis van ons huidige staatsbestel werd juist in deze tijd gelegd. Hoewel in de nacht van 18 op 19 januari 1795, Prins Willem V en zijn gezin met een vissersboot vanuit HGMK Ledenbulletin 20, 1995
Scheveningen naar Engeland was gevlucht, was er hier in Beverwijk van een machtswisseling nog geen sprake. 's Morgens den 22 januari arriveerde hier een contingent Franse militairen, bestaande uit ruim 100 Franse huzaren en ruim 500 man soldaten, zogenaamde Carmagnole (Jakobijnen, Franse revolutionairen van het eerste uur), onder leiding van een generaal. Dit blijkt Jan Willem de Winter te zijn, een vurig patriot die in 1787 naar Frankrijk was gevlucht en nu als Brigade Generaal terug keerde. Nadat deze militairen op kosten van de Vroedschap van het nodige bier en kaas waren voorzien, trokken zij verder richting Alkmaar. 1 Waarschijnlijk hierdoor gesterkt zag een aantal inwoners hun kans schoon om hun beklag te doen bij de Commandant van de Franse Troepen in Haarlem. Hun eis was dat de leden van het Vroedschap hun ambt zouden neerleggen en zijn steun was hierbij gewenst. Maar het volledige Vroedschap had de bui al zien hangen en had al besloten om op 24 januari hun ambt vrijwillig neer te leggen. Onder leiding van notaris Gerrit van der Jagt, als stem des volks, werden de leden van de regering binnen de stede Beverwijk op 25 januari als onwettig aangemerkt en van alle posten en invloed vervallen verklaard. Tevens werden alle burgers van 18jaar en ouder opgeroepen om 12 uur in de Grote Kerk aanwezig te zijn, om uit hun midden een vijftal kiesmannen aan te wijzen. Deze kiesmannen moesten het nieuwe bestuur, de Municipaliteit genaamd, samenstellen. Alle vijf waren patriotten van het eerste uur, want onder een gezonden rekwest voor vernieuwing, gestuurd aan de Vroedschap in 1786, komen hun namen al voor.2 . Een van die vijf kiesmannen was Pieter Stelt. Aan de burgerij werd bij publikatie en ondertekend door Gerrit van der Jagt als revolutionair secretaris, kennis gegeven van de gewijzigde samenstelling van het
12
Pieter Stelt een vergeten burgervader stedelijk bestuur. Toch veranderde er niet zoveel, want zes van de achttien gekozenen waren afkomstig uit de oude Vroedschap en de meeste anderen hadden al eerder een ambt bekleed. Het stedelijk bestuur stond nu onder leiding van een president, welke om de veertien dagen wisselde. Er werd door deze Municipaliteit veel vergaderd, soms wel dagelijks. De verlichters Pieter Stelt was het klassieke voorbeeld van een patriot. Hij werd op 10 december 1766 Rooms Katholiek gedoopt te Beverwijk. Zijn vader, Lourens Joannes Stelt, was een gerenommeerd azijnmaker. Deze azijnmakerij was hier al voor vele jaren op de Meer gevestigd. Zijn grootvader, Pieter Laurensz, was halverwege de 18e eeuw met deze azijnmakerij begonnen. Zijn moeder, Geertruida Waardenburg, was afkomstig uit Hoorn. Haar familie genoot daar veel aanzien en bekleedde diverse posities en ambten in verschillende instanties van de Roomse Kerk. Pieter was het eerste kind van dit echtpaar, na hem kwamen er nog vijf kinderen. Hiervan bleef enkel en alleen zijn zuster Maria Catharina in leven, de anderen stierven vlak na hun geboorte. Pieter moest al op jonge leeftijd zijn vader verliezen, deze werd namelijk op 29 september 1784 te Beverwijk begraven. Hierdoor was hij al op jonge leeftijd genoodzaakt
om samen met zijn moeder de azijnmakerij voort te zetten. Pieter was bevriend met enkele vooraanstaande inwoners zoals met de al eerder vermelde Gerrit van der Jagt en Agge Roskam Kool, ook azijnmaker van beroep. Regelmatig legden zij bezoeken af bij de schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken. Beide dames woonden van 1782 tot 1788 op huize Lommerlust in Beverwijk. Dat deze schrijfsters een grote liefde koesterden voor de Verlichting, maakt men op uit hun boek "De historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart", welke zij samen op Lommerlust geschreven hebben. De jonge Pieter verkeerde dus in kringen die vernieuwing voorstonden, daarom doet het niet vreemd aan zijn naam onder het eerder vermelde rekwest van 14 september 1786 te zien staan. Pieter was rijk en genoot aanzien, maar had geen invloed op de lokale bestuurszaken. In het overwegend Rooms Katholieke Beverwijk bepaalden de gereformeerde regenten het wel en wee van de plaats. De enige toegestane functie voor Pieter als katholiek, was een officiersrang in de burgerwacht "Eendracht en Vrijheid". Toen in 1787 Stadhouder WiIIem V weer in ere hersteld was, werd dit Vrijcorps ontwapend. Voor Pieter was het nu zaak zich rustig te houden. De Oranjegardisten provoceerden
Inkwartiering was in Beverwijk tijdens Pieter Stelts burgemeesterschap aan de orde van de dag. HGMK Ledenbulletin 20, 1995
13
Pieter Stelt een vergeten burgervader de voorstanders van de Verlichting, bij verschillende patriotten werden de ruiten ingegooid. Zijn vriend, Gerrit van der Jagt, werd zelfs door enkele aanhangers van de stadhouderlijke partij op de Breestraat gemolesteerd. OfPieter ook last heeft gehad van deze treiterijen is niet bekend. De beide schrijfsters, Aagje Deken en Betje Wolf, waren al eerder overhaast naar Frankrijk gevlucht met achterlating van hun bezittingen. Maar op 25 januari 1795 waren de kaarten opnieuw geschud, en maakten de Verlichters weer de dienst uit, nu samen met de Fransen. Die kale Fransen. Of de Beverwijkse bevolking nu wel zo uitbundig rond de opgestelde vrijheidsboom heeft gedanst, valt te betwijfelen. Het toen populaire liedje: Hop Marjanneke stroop in 't kanneke laat de poppekes dansen vroeger was er de Pruis de baas en nu die kale Fransen was zeker van toepassing op die militairen die Beverwijk aandeden. In de notulen van de Municipaliteit lezen wij dat de bevolking ramen en deuren gesloten hielden. Het werd aan herbergiers, hospes, logementhouders en bakkers verboden om hun uithangbord naar binnen te halen en ze moesten de Franse militairen van het nodige voorzien /. Per Franse soldaat, in dienst van de Bataafsche Republiek, moest men dagelijks 1,5 pond brood, 112 pond vlees, 1 ons rijst, 1 ons zout, azijn, jenever en in de winter 5 turven en 's zomers 3 turven verstrekken. Voor de eventuele paarden betrof dit 10 pond haver en 15 pond hooi, of 10 pond hooi en 10 pond stro. Op een bevolking van 1639 inwoners:' drukte elke keer zo'n inkwartiering van circa 200 armoedige huzaren zwaar en gaf veel spanning. Meestal bleef het enkel en alleen maar bij een scheldpartij, maar op 16 november 1795 liepen de spanningen wel erg hoog op. Die avond schoolden verscheidene personen samen voor het huis van Pieter Stelt. Scheldend en provocerend roepende, "Oranje boven, het zal zoveel maanden niet meer duren of men zal hier roodrokken (Engelse militairen) dien God den zeggen moeten inkwartieren" 4. Kennelijk doelende op een eventuele Engelse invasie die verwacht werd. Bij een ander lid van de Municipaliteit, Martin Langevelt, werden die avond een aantal ruiten ingegooid. De aanleiding van deze onrust was een vechtpartij die eerder op die dag had plaats gevonden, tussen een aantal soldaten enerzijds en een aantal burgers met twee leden van de Municipaliteit anderzijds. Die maandag moest er een aantal Franse militairen HGMK Ledenbulletin 20, 1995
van het eerste Bataljon van de derde halve Brigade, onder het commando van Luitenant Kolonel Abbema ingekwartierd worden. Deze waren op weg van Haarlem naar Alkmaar en de inkwartiering zou maar voor één nacht zijn. Om enige onvrede bij de bevolking weg te nemen, werden er zelfs militairen ingekwartierd bij twee leden van de Municipaliteit. Ene onderluitenant, Jan van Esse, die samen met zijn vrouw was, wilde samen met haar op een adres ingekwartierd worden. Dit was volgens de Municipaliteit onmogelijk, en men kon hieraan niet voldoen daar er voor beiden geen plaats was. Er werd zelfs aan getwijfeld of zij wel verplicht waren om de vrouw een logeeradres aan te bieden, daar zij geen soldaat van de Staat was. Zij lieten zich niet dwingen als "vrije republikeinen, Hollanders (de bewuste soldaat was een Duitser) en geen slaaven". Na deze woorden ontstond er een handgemeen tussen de soldaten en burgers. Een van de officieren trok zijn zijdgeweer en verwondde hiermee een lid van de Municipaliteit zijn bovenlip. Een andere soldaat liep met getrokken bajonet op het andere lid af. Gelukkig wist deze laatste de aanval te pareren, maar kon toch niet voorkomen dat andere soldaten hem verschillende slagen toebrachten met hun geweerkolven. De twee leden van de Municipaliteit wisten het vege lijf te reden door weg te vluchten. De militairen joelden de vluchtende na met de kreet "Pakje Hond". Een achtergebleven burger werd door een soldaat bij zijn haar vast gehouden, terwijl een andere soldaat hem verschillende vuistslagen toebracht. Ook op hem stormde een soldaat met getrokken bajonet af. Maar hier wist de toegesnelde gerechtsbode tussen beide te komen, al liep deze hierbij wel een houw van een sabel op, zodat zijn hoed een diepe snee vertoonde. Voordat het gevecht verder uit de hand liep, kwam gelukkig de Commandant tussen beide en wist de gemoederen te sussen. De bewuste burger bood nu aan om beiden, man en vrouw, in zijn huis te nemen. De Municipaliteit nam het voorgevallene zeer hoog op en riep diezelfde avond nog de Commandant ter verantwoording. Deze kon niets anders doen dan zijn excuses aanbieden. Daar hij een burger in bescherming had moeten nemen, wist hij niet wie de schuldige was die het lid van de Municipaliteit beledigd en bedreigd had. De volgende morgen, nog voor hun vertrek, zouden alle militairen aangetreden staan, zodat de schuldigen aangewezen konden worden. Maar het was voor het lid van de Municipaliteit te moeilijk om te schuldigen aan te wijzen, daar het voorval zich in de schemer had afgespeeld. De Commandant wist nu wel
14
Pieter Stelt een vergeten burgervader wie de schuldige was, maar deze was helaas al vertrokken naar Alkmaar, maar zou hier zeker in arrest worden genomen. Eenmaal vertrokken wordt de zaak door de Commandant in Alkmaar en door ontkenning van de betrokkene, gerekt. Uiteindelijk wordt de zaak voorgelegd aan het Provinciaal Bestuur. Deze laat de Municipaliteit per brief dd 27 februari 1796 weten, dat zij de zaak als afgedaan beschouwen, daar er geen schuldigen gevonden konden worden.
Het eerste jaar van de Bataafse Vrijheid. De schuldenlast van de gemeente werd door de vele inkwartieringen steeds hoger, vooral ook omdat deze moest worden voorgeschoten. Herhaaldelijke verzoeken naar Den Haag tot restitutie van deze voorschotten haalden niets uit en men bleef opdraaien voor de onkosten. Zo riep de Municipaliteit in april 1795 de bevolking in de Grote kerk bijeen en verklaarde dat de gemeente een totale schuld had van f 4624:-:8. Hierin waren de kosten à 25 gulden voor het schilderen van de vrijheidsboom nog niet bij inbegrepen. Men stelt voor om een inzameling te houden van het ongemunte goud en zilver onder de welgestelde burgers. Op de lijst van gevers staat de naam van de erve Stelt met een bedrag f 1991.5 bovenaan, gevolgd door de weduwe Stree met het bedrag van f 824.18 als tweede.' Hieruit blijkt wel hoe groot het vermogen van de familie Stelt was en wat zij voor het nieuwe bewind over hadden, want het jaarinkomen van een dagloner was ongeveer 130 gulden. Nu de patriottische partij haar greep op het lokale bestuur verstevigd heeft, wordt er een aantal personen aan de kant geschoven en komen anderen naar voren. Hiervoor wordt er op 12 april 1796 het Reglement voor het Stedelijk Bestuur opgesteld, samen met een nieuwe verkiezingsprocedure. Iedere burger van 20 jaar of ouder was stemgerechtigd en diende op 17 april 1796 te gaan stemmen in de Grote Kerk voor het "effectief Stedelijk bestuur". Bij deze verkiezing wordt Pieter tot Civiel-secretaris gekozen, wat zeker als een belangrijke post gerekend mag worden. De notulen van de nieuwe Municipaliteit getuigen van een democratische instelling en er is intensief overleg tussen de bestuurders en bevolking. Ook met de omliggende plaatsen wordt er regelmatig vergaderd. Tussen de verschillende kerken vindt er nu een definitieve gelijkschakeling plaats. Maar ook andere zaken worden gereorganiseerd, zo wordt o.a. het plaatselijke onderwijs gemoderniseerd met de nieuwe leerboeken van de "Maatschappij tot Nut van het Algemeen". De verantwoordelijkheid van
HGMK Ledenbulletin 20, 1995
de burger blijft niet beperkt tot het stemmen. Het wordt de burgers voortaan verboden enig tuin óf groentesnoeisel op straat te deponeren, maar ze moeten dit mee geven aan de vuilnisman. Bij brand dienen de burgers te assisteren en worden ze verplicht gesteld om een lantaarn met kaars buiten de deur te hangen. Ook worden er verschillende maatregelen genomen tegen de bandeloosheid die er ontstaan is. Maar welke rol Pieter bij alle besluiten van de Municipaliteit speelde is niet meer te achterhalen. Daar hij zitting had in deze raad, was zijn stem wel medebepalend. Blijkbaar was hij een goed bemiddelaar, want hij wordt regelmatig voor onderhandelingen naar Haarlem of Den Haag gestuurd. Zo ook in juni 1796, toen men hier door het Provinciaal Bestuur verplicht gesteld werd om voor het leger elf paarden te leveren. Kennelijk had men hierbij een aantal oude paarden meegestuurd, want Pieter werd hiervoor naar Haarlem gezonden om de zaak te klaren. Misschien was dat sturen van die oude paarden wel een vorm van protest, omdat men wegens inkwartiering nog een bedrag van f 1576.6.0. tegoed had. Om dit bedrag te innen, vertrok Pieter naar Den Haag. Op 12 januari 1797 keerde hij slechts met een gedeelte van dit bedrag terug. Het is was een druppel op een gloeiende plaat, want het water staat de gemeente tot aan de lippen en men heeft hard geld nodig. Om de nood te lenigen besluit de Municipaliteit een lening uit te schrijven, waarop verschillende burgers kunnen inschrijven. Hier tekende de erve wed. Stelt in, met een het aanzienlijke bedrag van 2000 gld. Ondanks alle inspanningen, sloot de Municipaliteit toch het eerste jaar van de Bataafsche Vrijheid af met een enorme schuldenlast. Maar ook de gewone burger heeft het niet gemakkelijk gehad in dit eerste jaar van vernieuwing. Hij moest regelmatig op komen draven in de kerk voor de vele raadplegingen, vreemde militairen in huis nemen, terwijl men zelf al moeite genoeg had om de dagelijkse kost te bemachtigen. De handel lag bijna stil waardoor de werkloosheid onder de bevolking zeer hoog was. Bijvoorbeeld op de vacature van turftonster, een overheidsfunktie die voornamelijk door armlastige vrouwen gedaan werd, reageerden 19 burgers". In de voorgaande jaren solliciteerde meestal een stuk of vijf inwoners hierop. Aan eind van het jaar schrijft de Municipaliteit in een brief aan de regering in den Haag, "de Stede reeds zoo verre vervallen is, dat negen voornamen huizen te huur of te koop staan. 7
15
Pieter Stelt een vergeten burgervader Beverwijk krijgt straatverlichting. De vele inkwartieringen in samenhang met het vrouwenoverschot zal wel de voornaamste reden zijn geweest van het aantal kinderen dat in ontrouw geboren wordt. Hierdoor moet er steeds vaker een beroep gedaan worden op de armenkassen. Deze waren zelf o.a. door het afschaffen van verschillende privileges al in een zorgwekkende toestand komen te verkeren. Om de toestand van de armenkassen te onderzoeken stelde de Municipaliteit een commissie in. Deze bracht het volgende rapport uit: Het Gasthuis heeft een tekort van f 652:4:-, de diaconie armen (waaronder het weeshuis viel) een bedrag van f 1097:4:- en de Roomse armen komen f 942:12:6. te kort. De afgeschafte privileges worden weer hersteld en met de invoering van verschillende belastingen (o.a.
ten veel meer zelfstandigheid toekennen, meer terug naar de oude staatsvorm, terwijl de Unitaristen veel progressiever waren en een staat voorstonden naar Frans voorbeeld. Actief bleef hij wel, zo stelde hij samen met Andries de Wolf voor, om Beverwijk te voorzien van een aantal lantaarnpalen. Dit voorstel wordt door de Municipaliteit aangenomen en dus bestelt men bij een stadsblikslager in Amsterdam achtenzestig lantaarnpalen met boheemse glazen. De totale rekening, van lantaarnpalen, oliepitten en -kannen bedraagt f 566.8.-, en valt lager uit dan het door Pieter geraamde bedrag van f 660.7.-. 9 Beverwijk was nu een stad met aanzien geworden door als een van de eerste in zijn omgeving straatverlichting te bezitten. Intussen vond er in Den Haag weer de zoveelste
Kerkstraat naar H. Tavenier, 1784
de nog steeds geheven hondenbelasting), besluit de Municipaliteit deze tekorten aan te vullen en zo de nood te lenigen. Ook werd nog de oprichting van een Wolfabriek overwogen, maar hier zag men toch maar vanaf, wegens de eventuele afzet." Na de gehouden verkiezingen van 19 april 1797 keerde Pieter Stelt niet terug in de Municipaliteit. De reden is dat de nieuwe leden aanhangers zijn van het Federalisme en Pieter van het Unitarisme. De Federalisten waren gematigder, zij wilden de gewesHGMK Ledenbulletin 20, 1995
machtswisseling plaats, waarbij de Unitaristen uiteindelijk de macht verkregen. Dit had zijn effect op het lokale bestuur hieL Op 14 maart 1798 arriveerden er twee agenten van het Administratief Bestuur van de Provincie. Dezen stuurden de Municipaliteit naar huis en stelden een nieuwe Municipaliteit aan, bestaande uit personen beoordeeld op hun aanhankelijkheid ten aanzien van het nieuwe bewind. In de nieuwe vroedschap keerden vier personen niet terug.
16
Pieter Stelt een vergeten burgervader inlijving van ons land bij het Keizerrijk op 9 juli 1810, werd het voormalig Koninkrijk Holland in nieuwe departementen verdeeld. Beverwijk werd ingedeeld in een arrondissement dat onderdeel was van het departement van de Zuiderzee. Op 28 februari 1811 werd er weer een nieuw voorlopig bestuur benoemd met als Maire (burgemeester) Jacob Aggesz Kool en Pieter Stelt als adjunct-maire. Maar Pieter volgde Kool al vrij snel op, want op 21 september van dat zelfde jaar wordt hij beëdigd als Maire. Een van zijn eerste officiële taken als Maire, zal zeker de ontvangst van de Franse Keizer Napoleon en zijn vrouw zijn geweest. De 17de oktober 1811 keerde Napoleon terug van een inspectiereis naar Den Helder en tijdens deze terugreis zou hij Beverwijk aandoen. De volgende feestelijkheden voor dit hoge bezoek werden bedacht. Bij de gemeentegrens van Beverwijk werd een groenboeg opgesteld en waar de Keizer toegesproken zou worden, werd een grote ereboog gebouwd. In de herbergen en logementen werd het toegestaan om muziek te maken en op een aantal punten zullen enige pikkransen en pektonnen branden. Na lang wachten, arriveerde tegen de avond de Keizer met zijn gevolg. Op de gemeentegrens werd de hij door de volledige raad o.l.v. Pieter Stelt verwelkomd. Als Maire sprak hij de Keizer in het Frans als volgt toe: "Sire, de gemeente Beverwijk was ten allen tijde gehoorzaam aan haar Souverein, maar doordrongen van de welwillendheid Uws harten, paart zi] aan de gehoorzaamheidjegens Uwe Majesteit aanhankelijkheid en trouw. Dat Uwe Majesteit zich verwaardigde onze gevoelens en de ware vreugde aan te nemen, die ons bezielen op het ogenblik, dat Uwe Majesteit, onze zeer beminde Keizer, zich te midden van ons bevindt':", Misschien was Napoleon wel door deze ontvangst of door de lovende woorden geïmponeerd, want niet veel later besloot hij dat de gemeenten van Wijk aan Zee en die van Wijk aan Duin op moesten gaan in die van Beverwijk, ingaande 1januari 1812. Alle pogingen ten spijt werd de financiële situatie van de gemeente er in die jaren niet rooskleuriger op. Het kwam regelmatig voor dat Pieter en de andere leden van de raad de tekorten aanvulden uit eigen middelen. De inkomsten van de verschillende ingevoerde belastingen waren ontoereikend en de lastenverzwaring voor de burger was na de inlijving bij het Onze Beminde Keizer of Oranje boven? Ook deze Municipaliteit werd door het Departement- Keizerrijk alleen maar nog groter geworden. aal bestuur van Holland op I april 1803 ontslagen. Vooral door de zeer hoge impost op dranken, kaarOndanks de vele machtswisselingen, was de ster van ten, de zout-en zeepbelasting, maakten de Fransen Pieter nog steeds rijzende. Hij werd bij decreet van zich gehaat onder de bevolking. Maar de Franse adehet Dep. bestuur van Holland d.d. 1 april 1803 be- laar begon al verscheidene veren te verliezen, de noemd tot lid van het gemeentebestuur. Na de Grande Armee was na de smadelijke terugtocht uit
Pieter Stelt werd nog die zelfde dag tot schout-civiel aangesteld en beëdigd. Hij legde de volgende eed af; "Ik verklaare te hebben een onveranderlijke afkeer tegen het Stadshouderschap, Aristocratie, Regeringloosheid en het Federalisme.ï" Er werd nu voor het eerst een scheiding tot stand gebracht tussen de rechtspraak enerzijds en de wetgeving samen met de uitvoering anderzijds. De Schout kreeg als hoofd-officier in het college van Schepenen en als Hoofdschout in het college van wethouders slechts een adviserende stem. In Beverwijk werd Jan van Blarkom benoemd als hoofdofficier en aldus rechtsvorderaar in strafzaken, terwijl Pieter Stelt als Schout-civiel de handhaving van de politie in enge zin behartigde. Maar wat merkte nu de gewone burger van dat alles? Hij zag alleen maar vreemde militairen, die hij van eten en logies moest voorzien. Regelmatig werden er nog steeds militairen bij verschillende burgers ingekwartierd, hoewel de Municipaliteit voor dit doel de herberg "De Nieuwe Zwaan", gelegen in de Kerkebuurt, gekocht had. Er was regelmatig sprake van een op handen zijnde landing van Engelse militairen. Er was zelfs door de Municipaliteit een bedrag van 50 gulden uitgeloofd voor diegene die als eerste melding maakte van Engelse oorlogsschepen voor de kust. In augustus 1799 vindt deze verwachte landing plaats bij Callantsoog.Van de oorlogshandelingen zelf had men hier minder te lijden dan de aangrenzende plaatsen. Alleen was er materiële schade o.a. door het vorderen van zo'n 180 wagens met paarden. De opperbevelhebber, de Franse Generaal Brune, vestigde in Beverwijk zijn hoofdkwartier en maakte zich op voor het bloedige treffen bij Castricum. Volgens het notulenboek van de Municipaliteit, verbleven er voor deze slag zo'n tienduizend militairen in Beverwijk. Nadat deze soldaten een hevige strijd bij Castricum hadden geleverd, werden zij hier o.a. voorzien van 18 ankers wijn, 50 vaten bier en 20 koeien. De totale kosten hiervan bedroegen zo'n 6000 gulden, gelukkig voor de Municipaliteit werd dit bedrag snel uit Den Haag vergoed. Misschien wel omdat de bevolking niet de zijde had gekozen van het Engels-Russisch invasieleger. Nu de rust op het slagveld was weergekeerd, kon de politieke strijd weer oplaaien.
HGMK Ledenbulletin 20, 1995
17
Pieter Stelt een vergeten burgervader Rusland verslagen bij Leipzig. In Amsterdam braken verschillende rellen uit, vele Franse ambtenaren en militairen vertrokken richting Frankrijk. Hiervan was in Beverwijk niets te merken. Op 19 november 1813 schreef de onderperfect van het Arrondissement Haarlem naar Beverwijk dat hij "uit hoofde van de tijdsomstandigheden" zijn functies had gestaakt en verzocht de Maire in zijn ressort de nodige maatregelen te treffen ter handhaving van rust en orde. De Maire werd gelijk in deze brief benoemd tot president van de Raad. 12 De Maire en de Raad van Beverwijk deden op de 20 november 1813 een oproep aan de burgerij om de stedelijke regering te steunen in het handhaven van de orde en rust. Het dragen van Oranje linten en strikken door burgers werd door de Municipaliteit toegestaan, ondanks dat de Franse Commandant van Halfweg nog op zijn post zat. Zo'n zevenentwintig Franse militairen die op terugtocht waren, leverden hier in Beverwijk bij de Vrederechter in ruil voor reisgeld hun geweren in. 's Avonds op 23 november 1813, meldde zich lste Luitenant F.W. Schrikkel aan het stadhuis, in naam van de Prins van Oranje en Nassau. Hij kwam met een order van de Graaf van Limburg Stirum, om die zevenentwintig geweren in beslag te nemen. Pieter en de raad weigerden ze in te leveren. Zij wilden eerst de kat uit de boom kijken, want voorzichtigheid was geboden. Het probleem van de geweren legde men op 29 november voor aan Lucas Boreel, chef der Nationale Garde (een soort Burgerwacht). Boreel verscheen de volgende dag op het stadhuis, waarna men besloot deze geweren aan hem over te dragen. Diezelfde avond arriveerden er Russische kozakken met in hun kielzog een commissie van het Algemeen Bestuur. Later die avond gevolgd door nog eens een zestigtal kozakken. Nadat deze waren voorzien van brood en jenever, vertrokken deze richting Alkmaar. 13 Pieter en de andere leden van de Municipaliteit konden toen niet meer afwachten en moesten kleur bekennen. Zo werd op de 3 december de bekende proclamatie van het Driemanschap d.d. 21 november 1813 gepubliceerd.
Bijltjesdag? Na het vertrek van de Fransen bleef het gemeentebestuur in functie. Waarom ontstonden er niet zulke taferelen die bekend zijn van bevrijding in 1945 ? Toen de Fransen vluchtten, ontstond er een soort van machtsvacuum. Wat achterbleef was een uitstekende georganiseerde administratie, die door Nederlandse ambtenaren zeer kundig gevoerd werd. Koning Willem I wenste een snel en goed bestuur en daarbij
HGMK Ledenbulletin 20, 1995
waren goed ingewerkte ambtenaren nodig. Klachten van de zijde van de oude Regenten bleven niet uit, deze oude vurige oranjemannen hoopten natuurlijk wel op een soort bijltjesdag. Maar Willem I had als souverein vorst aangekondigd dat het verleden vergeten en vergeven was. Op 11 december 1813 werden alle ambtenaren ontslagen van hun eed aan de Keizer. Aan Pieter Stelt werd als Maire een opgave gevraagd van alle personen die een overheidsfunktie bekleedden. Deze moesten namelijk gescreend worden... Op 21 maart 1815 schrijft Pieter Stelt aan de Gouverneur op diens vraag, dat er hier geen personen uit hun ambt gezet zijn, omdat alle trouw aan de Koning ZIJn. Pas op 3 april 1817 trad, op grond van KB d.d. 19 februari 1817, de nieuwe organisatie van de gemeentebesturen ten plattelande in werking. Het plaatselijk bestuur werd voortaan gevormd door Schout met assessoren (Burgemeester en wethouders) samen met een gemeenteraad. Ook de heerlijkheden werden in ere hersteld, maar met zeer sterk beknotte bevoegdheden. Hiermee hadden de bestuurders van Beverwijk zeer zeker te maken. In 1757 was de heerlijkheid van Beverwijk te koop aan geboden. Deze rechten waren gekocht door de familie Harencarspel en waren in 1817 nog steeds in hun handen. De ambachtsvrouwe, Helena Margaretha van Harencarspel, bezat zo het recht om een voordracht in te dienen voor de benoeming van Schoutciviel en secretaris, hiervoor ontving zij een recognitie (vergoeding). Na de machtswisseling in 1795 had de toenmalige Municipaliteit deze benoeming aan zich getrokken en geen recognitie meer betaald. In 1797 eiste en kreeg zij van de Municipaliteit een schadevergoeding van f 300,- voor het verlies van dit benoemingsrecht. Beide partijen sloten een overeenkomst die geldig zou blijven totdat de Nationale Vergadering een beslissing inzake heerlijke rechten had genomen. Deze beslissing is nooit genomen, zodat er in 1817 een geschil ontstond tussen de ambachtsvrouwe en de gemeente inzake de voordracht van benoeming van Burgemeester en secretaris. Het volgende compromis kwam men overeen: Beverwijk zou een recognitie van f 400,- betalen, terwijl de ambachtsvrouwe verplicht werd de door de gemeente aangewezen kandidaten voor te dragen. Zo wordt volgens deze afspraak in een schrijven d.d. 18 augustus 1817 van de ambachtsvrouwe, Pieter Stelt voorgedragen als Schout van Beverwijk en Wijk aan Zee en Duin. Tot 1834 bleef de ambachtsheerlijkheid in particu-
18
Pieter Stelt een vergeten burgervader liere handen, toen kocht de gemeente de laatste rechten van de toenmalige ambachtsvrouwe af, waaronder de in 1817 getroffen regeling van recht van voordracht voor de posten van burgemeester en secreta-
ten van Holland, voorstelde om het Wijkermeer droog te maken, reageerde hij hierop gelijk. Hij zond op 21 mei 1819 aan de Koning een brief, waarin hij wijst op de armoedige en vervallen toestand van BeverfIS. wijk, dat het uitbaggeren van de Pijp (vaargeul naar Op 18 oktober 1817 wordt Pieter Stelt door de Gou- het Wijkermeer) veel geld kost. verneur van Holland, als Schout geïnstalleerd. In de De beurtvaart naar Velsen heeft men moeten staken aanstellingsbrief van de Gouverneur d.d. 7 maart omdat de boten klein en ondiep moeten zijn. De leer1815 aan Koning Willem I, wordt Pieter Stelt als volgt markt van Beverwijk is verdwenen, terwijl deze in omschreven "Zeer knap en accuraat, onpartijdig, zeer het verleden veel welvaart had gebracht. De Azijnwelwillig en men kan volkomen op zijn getuigenis- makerijen floreren niet meer zoals vroeger. Wijkersen en renseignementen staat maken, behartigt zeer vruchten werden zeer verlangd in Amsterdam, maar goed het interest van zijne gemeente ".14. de vruchten worden nu net als de vis, soms door arbeiders te voet naar Haarlem gebracht om ze van Een armlastige gemeente daaruit naar Amsterdam te vervoeren. Daarom is Wijk Dat Pieter de belangen van zijn gemeente altijd goed aan Zee mede in verval en armoede geraakt, omdat heeft behartigd, kunnen wij opmaken aan zijn da- de vissers 's zomers met een veel grotere kans op den. Hij is nog maar net geïnstalleerd als burgemees- bederf naar Amsterdam gaan om hun vis te slijten. ter, of hij vraagt al een onderhoud aan met de Gou- Het transport van schulpen (schelpen), die aan de kust van de Noordzee worden gevist, kampt met grote problemen in verband met het feit dat de schippers niet weten of ze met hun last kunnen vertrekken. De werkloosheid onder de arbeiders is groot, omdat er weinig schippers komen om de last op te halen, zodat er lange tijd bergen schulpen op de kade blijven liggen. Ook wijst de burgemeester in de brief op het feit dat er vroeger een aantal Amsterdammers hier kwamen jagen. Deze kwamen 's zaterdags met hun vaartuig hier om zich aangenaam te verlustigen. Door hun wegblijven hebben logementhouders en winkeliers minder klandizie. De kosten van het uitdiepen van de vaargeul kunnen niet worden gedragen door de steeds drukkende last. In 1794 had de gemeente Gezicht op Beverwijk" door 1. de la Chambre 1793 meer dan honderdduizend gulverneur, wegens de slechte financiële situatie van dens in effectieve waarde, zonder schulden, terwijl Beverwijk. het nu een armlastige gemeente is. Zestienhonderd In een brief d.d. 13 juni 1818 aan de Gouverneur zielen met een jaarlijkse behoefte van achtduizend brengt hij de miserabele toestand van Beverwijk nog- guldens, waarvan twee vijfde nodig is voor het maals onder diens aandacht. Er zijn geen fabrieken, bevaarbaar houden van de Pijp, vaargeul. De burgealleen vijfazijn-makerijen die een kwijnend bestaan meester is er van overtuigd dat na uitvoering van het plan de welvaart van Beverwijk en Wijk aan Zee weer leiden. Waar slechts een tot vier man werken, die 90 cents daags verdienen'>. Een oplossing voor dit zouden toenemen. Helaas voor Beverwijk en Wijk economische probleem had Pieter ook. aan Zee werd dit plan niet uitgevoerd. Toen Jonkheer Willem Philip Barnaart als lid der Sta- Op aandringen van Pieter Stelt wordt er in oktober HGMK Ledenbulletin 20, 1995
19
Pieter Stelt een vergeten burgervader 1818 een nieuwe plaatselijke belasting ingevoerd, naar de structuur van Nieuwer Amstel. Hierdoor veranderde de financiële situatie van de gemeente in de goede richting, maar heel langzaam. Na het vertrek van de Franse soldaten blijkt het probleem van de inkwartiering nog niet voorbij te zijn. Op 9 oktober 1818 klaagt Pieter in een brief aan de Gouverneur, dat zijn gemeente twee maal snel achter elkaar huisvesting en voedsel moest verzorgen. Het was voor een colonne militairen die met buskruit van Amsterdam naar Alkmaar onderweg waren. Niet alleen de kosten waren reden tot klagen, maar ook over het buskruit uitte Pieter een klacht. Het buskruit moest worden opgeslagen worden in het gemeentehuis. Maar aangezien het donker was, diende dit bij kaarslicht te gebeuren, wat niet veilig was. Pieter vraagt of Beverwijk in het vervolg van inkwartiering verschoond kan blijven. Maar helaas voor hem en de gemeente bleef dit ongemak van het verschaffen van onderdak aan militairen nog vele jaren bestaan. Pieter Stelt heeft ook getracht de economie van Beverwijk te verbeteren door zelf verschillende maatregelen te nemen. De handel werd bijvoorbeeld in 1817 gestimuleerd met de doortrekking van de Alkmaarseweg met de Breestraat en met het verharden van beide wegen.
keIaar had geweigerd. Pieter gaf de Gouverneur de volgende uitleg: Beverwijk had als plattelandsgemeente aan twee makelaars voldoende. In zijn antwoord verwijst Pieter Stelt naar de weigering van de benoeming van dokter Halder als vroedmeester, omdat er al een vroedvrouw was. De Gouverneur stelde Pieter in het gelijk en Christiaan Stumphius jr. verkreeg zijn patent in 1823, nadat zijn vader zich als makelaar had teruggetrokken. Dat Stelt in zijn brief naar de zaak van de vroedvrouw wees is opmerkelijk, het verwijst naar een ruzie tussen hem en Chr. Stumphius sr. Op 8 oktober 1817 overleed te Beverwijk de vroedvrouw Anna Bievink. Nu wilde Pieter Stelt dokter Halder als verloskundige benoemen in plaats van een nieuwe vroedvrouw. Deze dokter woonde in Beverwijk en had tijdens de ziekte van de vroedvrouw al menige verlossing verricht. Stumphius sr. was het hiermee niet eens en protesteerde heftig. Hij liet zelfs een petitie door Beverwijk rondgaan. Stumphius kreeg verschillende medestanders, want Dr. Halder werd niet benoemd, ondanks de persoonlijke inzet van Pieter Stelt. In september 1820 waagde de dokter nog een poging om betaald te worden uit de gemeentekas als vroedmeester, nu had hij meer succes. De gemeenteraad bepaalde toen dat hij jI2,- vergoeding kreeg voor iedere verlossing. Bij het volgende voorval komt de kleinschaligheid van Beverwijk goed naar voren. Op 20 juni 1818, verschijnt er voor burgemeester Stelt een aantal burgers. Zij beklagen zich over ene Jacob Heisenberg, deze zou zich misdragen en geeft zich dagelijks over aan de sterke drank. Dronken gaat hij ongevraagd de huizen binnen, scheldend en tierend begeeft hij zich over straat, met achter zich aan een horde spottende jongens. Nu was deze Jacob Heisenberg geen onbekende van Pieter Stelt. Heisenberg had al eens in zijn dronkenschap de ingekwartierde militairen uit zijn huis gejaagd. Kort geleden nog had hij hem tijdens een wandeling in dronken toestand aangesproken. Jacob begon toen ook tegen hem te razen, te schelden en te beledigen. Waarop Pieter hem gelastte naar huis gegaan, schoorvoetend voldeed Jacob hieraan. Eenmaal binnen, begon Jacob scheldend zijn ruiten in te gooien. Pieter wist met behulp van de dienstmeid Jacob op bed te krijgen. Eenmaal op bed viel Jacob in een diepe slaap en sliep zijn roes uit. Jacob werd voor zes maanden gevangen gezet. Voordat de zes maanden om zijn, vraagt de Officier van Haarlem, of er bedenkingen zijn tegen het ontslag van Jacob. Pieter Stelt bericht de Officier dat er niets tegen is om Jacob in begin januari vrij te laten, maar spreekt tevens de hoop uit dat hij zich nu als een goed burger zal gedragen.
Te bed gestopt door de Burgemeester. Beverwijk was in 1820 een kleine plattelandsgemeente van zo'n 1672 inwoners. Pieter Stelt woonde samen met zijn vrouw, Johanna Margaretha Höhmann, met wie hij 24 november 1801 te Beverwijk gehuwd was, op de Breestraat nr. 95. Zij was weduwe van het voormalige lid van de Municipaliteit, Laurens van Lidt, die 31 oktober 1796 te Beverwijk begraven werd. Het huwelijk met Pieter Stelt bleef kinderloos. Hoe waren de persoonlijke contacten tussen Pieter Stelt en de andere Beverwijkers? In het raadsnotulenboek komen we een enkele maal iets tegen, waaruit zijn persoonlijke bemoeienis blijkt. Zo heeft hij zich persoonlijk ingezet om een zekere Jan Zoon een baan te bezorgen, zodat deze in zijn eigen levensbehoefte kon voorzien. Jan Zoon was als militair in 1815 gelegerd in België. Tijdens een transport was hij met paard en wagen gevallen en had hierbij vier vingers van zijn linkerhand verloren, zodat hij armlastig geworden was. Maar door de inzet van Pieter werd Jan aangesteld als tolgaarder. Niet alle ingezeten waren blij met Stelt als Burgemeester. In augustus 1819 beklaagde Christiaan Stumphius jr. zich bij de Gouverneur over het feit dat de Burgemeester hem het patent als maHGMK Ledenbulletin 20, 1995
20
Pieter Stelt een vergeten burgervader IJdele hoop naar bleek. Nadat Jacob vrijkwam, hield hij een ware triomftocht naar zijn huis. Bij elke kroeg werd stil gehouden voor sterke drank, zodat hij stom dronken thuis kwam. Hierna hield Jacob zich een aantal weken rustig, maar viel toch weer terug in zijn oude gewoonte en kwam weer elke dag dronken thuis, zodat Pieter op 21 november 1818 aan de Officier van Justitie een verzoek richt voor de in hechtenis neming van Jacob Heisenberg. In zijn brief stelt Pieter dat het gevaar van brand niet onwaarschijnlijk geacht moet worden. Als Jacob dronken thuiskomt, lopende met een brandende kaars in een huis vol hooi en stro. De burgemeester vraagt of het mogelijk is om Jacob onder curatele te stellen voor één jaar, daar deze geen verwanten of vrienden heeft die hem zouden kunnen helpen. Het is nog maar de vraag of Jacob geholpen wil worden, want in 1820 is het met hem nog niet veel beter gesteld. De voorgevel van zijn huis is een ruïne en is hij nog steeds
dagelijks dronken. Nu besluit Pieter Stelt 'dat Jacob maar naar een tuchthuis gestuurd moet worden, waar een strenger bewind heerste dan in een verbeteringshuis. Hieruit blijkt wel dat Pieter Stelt het beste voor had met de inwoners en het lijkt mij onterecht dat er geen straat of plein naar hem vernoemd is. Misschien speelde de ruzie tussen hem en die van de familie Stumphius een rol. Op 19 maart 1848 werd Christiaan Stumphius als burgemeester beëdigd, dezelfde aan wie Pieter het patent als makelaar had geweigerd. Maar het is te hopen dat de gemeenteraad bij een eerst voorkomende gelegenheid eens denkt aan zijn eerste Burgemeester in de huidige vorm.
Velsen-Noord 26 augustus 1995. J.van der Linden.
Gebruik is gemaakt van de volgende gegevens, c.q. bronnen. Doop-, Trouw-, Begraafboeken van Beverwijk. - Burgerlijke stand Beverwijk. Resolutiën van Burgemeesteren en Vroedschap 1788 - 1794. Stukken betreffende verkiezing en. ontslag leden van de Vroedschap 1793. Resolutiën Municipaliteit 1795 - 1811. Handelingen van de provisionele maire 1811 - 1814. Resolutiën van de Municipale raad 1813. Notulen van de gemeenteraad 1815 - 1850. Kabinetsarchief van Gouverneur. o OAB; Raadsnotulen 1817 - 1823.
OAB nr. 4 resolutieën van Burgemeesteren en vroedschappen.. 2 OAB 5 ingekomen brieven 14-09-1787 3 OAB nr. 410 4 OAB inv. nr. 417 5 OAB inv. 411 27-05-1795 6 OAB inv.nr. 412 (02-06-1796) 7 OAB inv.nr. 412 8 OAB inv.nr. 413 (20-01-1797) 9 OAB inv.nr. 501 10 OAB inv.nr. 412 11 G.F. Gijsberti Hoedenpijl, Napoleon, 1904. 12 OAB inv.nr. 542 13 Gedenkboek 1813 deel II blz. 197 14 RAH inv.16.2805 15 OAB Notulen van Schout en Assessoren 1817-1824 I
HGMK Ledenbulletin 20, 1995
21
,...----------1
SCHOON GEWASCHEN, NET GEVOUWEN
Schoon gewaschen net gevouwen, is de Pronk der jonge Vrouwen Zo luidt de tekst op een schotel die gevonden werd op een terrein langs de Laan der Nederlanden in Beverwijk. Veel "puzzelen" met de scherven en het vervolgens aan elkaar lijmen leverden verscheidene min-of-meer complete voorwerpen op waarvan enkele hier zullen worden besproken.
In 1991 werd een terrein op de hoek van de Laan der Nederlanden en de Hoflanderweg bouwrijp gemaakt voor de bouw van een terrasflat. In een vulling van een sleuf werden veel scherven gevonden. Daar het bouwterrein nog niet was afgezet, kon iedereen naar hartelust zoeken en graven: lieden met metaaldetectoren, schatgravers en natuurlijk de leden van de archeologische werkgroep BeverwijkHeemskerk (foto 1). De hoeveelheid scherven was zo groot, dat de werkgroep zich beperkt heeft tot de scherven van het wat bijzondere aardewerk en steengoed. Bovendien leek het schervenmateriaal niet erg oud te zijn. l Sde eeuws, mogelijk zelfs 19de eeuws. Het bijzondere aardewerk betreft hier vooral de scherven van blauwop-wit aardewerk, Chinees of Europees porselein, industrieel wit aardewerk en steengoed. De eerst genoemde soort, het blauw-op-wit, wordt faience of HGMK Ledenbulletin 20, 1995
Delfts aardewerk genoemd. Faience is afgeleid van Faenza, een belangrijk pottenbakkerscentrum in Italië. In de 17de eeuw werd het "Hollants Porcelijn " genoemd; het duidt op de beïnvloeding van de produkten (en vooral de decoraties) uit ons land door het Chinees porselein. Porselein en industrieel vervaardigd, wit aardewerk blijven hier onbesproken. Als eerste voorbeeld van het faience de schotel met de spreuk (foto 2). De letters en lijnen zijn uitge-
voerd in blauw op een witte ondergrond, het zogenaamde tinglazuur. Alleen rechtsonder is een klein
22
SCHOON GEWASCHEN, NET GEVOUWEN
stukje van de rand nog aanwezig. De lijnen op de rand vormen een vierkant van 25 cm. Samen met de lijnen om de tekst en de getrokken- en stippellijnen in de hoeken geeft het een wat vreemd effect op de ronde schotel. Schotels met teksten zijn geen zeldzaamheid, maar eenmaal in scherven gebroken komt het niet vaak voor dat, na het vinden van de scherven, een tekst weer geheel is te lezen. De tekst op onze schotel spreekt voor zich en is kennelijk van alle tijden.
tieven lijken verwant te zijn met afbeeldingen op Chinees poselein. Als men goed kijkt ziet men in het midden een engeltje geschilderd. In het middengedeelte en in de rand ontbreken enkele scherven. Het blijft verrassend dat uit de grote hoeveelheid gevonden scherven toch een bijna complete schotel
Het tweede voorbeeld van faience of Delfts aardewerk is een scheerbekken of scheerkom (foto 3). Het is een schotel met een doorsnede van 23 cm en een hoogte van 7 cm. Een scheerkom is altijd makkelijk
te herkennnen aan de uitsparing in de rand, aan de onderzijde. Dit werd bij het inzepen onder de kin gehouden van de man die zich bij de kapper of barbier liet scheren. Op de rand is een lijn met stippen en een lijn met eenvoudige bloem- en bladmotivieven aangebracht. In het middenvlak (de spiegel) is een bloemenvaas (of bloempot?) afgebeeld. Aan de bovenzijde zijn nog 2 gaten zichtbaar; na gebruik kon de scheerkom worden opgehangen. Als laatste voorbeeld van deze groep aardewerk toont foto 4 een grote schotel of schaal (diameter 35 cm) waarvan de rand en de spiegel geheel gevuld zijn met steeds dezelfde blad- en bloemmotieven. Deze mo-
HGMK Ledenbulletin 20, 1995
is samen te stellen. Aan het vele "puzzelen" met de scherven hebben ook de dames L. Duin en E. Toepoel vele uren besteed. (foto 5). Schotels met een geheel ander decor zijn afgebeeld op foto 6. De diameter is 34-36 cm. Ze zijn gemaakt van witbakkende klei. De schotel rechts is bedekt met een roodbakkende engobe (dunne kleipap), op de schotel links is alleen een transparante glazuur aangebracht waardoor op het witte aardewerk een licht. gele kleur ontstaat. Opvallend op dit soort schotels zijn de fantasie letters en woorden op de randen. Men moet bedenken dat veel pottenbakkers in die tijd tot de grote groep ongeletterden hebben behoord. Het jaartal 1833 op de schotel rechts is, naar we hopen, wel juist. Het past namelijk goed binnen de dateringen van de andere vondsten. Scherven van tenminste 6 andere soortgelijke schotels zijn gevonden; hierbij is een randfragment met het jaartal 1826. In schervenmateriaal uit de 18de-19de eeuw ontbreken nooit de scherven van steengoed-kruiken. Op foto 23
SCHOON GEWASCHEN, NET GEVOUWEN bedekt met bruin en groen glazuur.
7 staat links een kruik met een rond stempel met de tekst "SELTERS". Rond het stempel is in blauw een ring aangebracht. Dit stempel werd gebruikt in de eerste helft van de 19de eeuw. De kruiken bevatten mineraalwater en kwamen uit de omgeving van het Westerwald en de Taunus in Midden-Duitsland. Mineraalwater werd gebruikt om zijn geneeskrachtige werking. In de 19de eeuw werden miljoenen kruiken per jaar gemaakt, gevuld en geëxporteerd tot in Amerika en Zuid-Afrika aan toe. De meest bekende bron, die ook de grootste omzet had, was Selters-Nieder, Mineraalwaterkruiken werden gebruikt van de 17de tot de 20ste eeuw. Van tenminste 3 andere mineraalwaterkruiken zijn scherven gevonden. De kruik rechts op foto 7 komt uit de omgeving van Keulen. Van dit type kruik zijn tenminste 5 exemplaren gevonden. Daarbij bevindt zich ook een exem-
plaar van een zogenaamde baardmankruik. De datering is vanaf de 17de eeuw. De kruiken werden gebruikt voor de opslag en transport van vloeistoffen (wijn).
Tot zover de beschrijvingen van de meest complete voorwerpen. Verder zijn ook nog gevonden een deel van een gesp en fragmenten van tinnen beelden. Blijft over de vraag hoe dit materiaal hier terecht is gekomen. Op een 18de eeuwse kaart van het landgoed Meerestein is iets ten zuiden van de vindplaats een boederij getekend. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat een huishouden een zo grote hoeveelheid afval aan gebroken aardewerk produceert, ook al zou dit over enkele tientallen jaren hebben plaatsgevonden.
Een meer aannemelijke verklaring is de volgende. Wordt de vindplaats geprojecteerd op een kaart van de landmeter S.P. van Diggelen uit 1820-1830, dan blijkt de afvalsleuf zich te bevinden vlakbij of binnen een van de lunetten van de Linie van Beverwijk. Deze linie werd in 1800 door de Bataafse Republiek aangelegd om een nieuwe aanval van vijandige legers te voorkomen. Het jaar daarvoor, in 1799, had immers een invasie van een gecombineerd EngelsRussisch leger op de Noordhollandse kust plaatsgevonden. De linie bestond uit 26 lunetten of fortificaties, aarden wallen met geschutsopstellingen, en liep vanaf het Wijkermeer tot aan Wijk aan Zee. Lunetten in de voorste linie, waartoe ook de lunet (nr. 3) op onze vindplaats behoort, waren aan de frontzijde voorzien van een gracht. Waarschijnlijk is na de Franse tijd deze gracht gebruikt als stortplaats voor scherven van gebroken aardewerk, niet alleen door de bewoners van de nabij gelegen boerderij maar vermoedelijk door alle bewoners van het nabij gelegen Hofland.
Tenslotte de afbeelding van een spaarvarken (foto 8). Het is natuurlijk vroeger gebroken om het geld er uit te halen. Beide helften hebben we gevonden en weer aan elkaar gelijmd. De lengte is 12 cm, de hoogte 7 cm. Het is uit witbakkende klei gegoten en HGMK Ledenbulletin 20, 1995
R. van Gulik, Haarlem. foto 1: foto's 2 t/m 8:
24
EM. Wiegmans, Heemskerk C.E. de Boer, IJmuiden.