Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent
Academiejaar 2009-10
TUCHTSANCTIES IN DE ADVOCATUUR Onderzoek naar historische en geografische varianten
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door
Matthias Adams Studentennummer 20050930
Promotor: Prof. Dr. G. Martyn
“Uit de grootste discipline groeit de grootste vrijheid.” Paul Valéry (Frans dichter en aforist) (°1871, ┼1945)
“Wie verslaafd is aan de tucht, is evenmin vrij.” Paul de Wispelaere (Vlaams auteur) (°1928)
2
Voorwoord Tijdens het schrijven van deze masterproef zijn er een aantal mensen tot wie ik een bijzonder woord van dank wil richten voor hun steun. Zonder hen zou het onmogelijk zijn tot dit resultaat te komen. In de eerste plaats wil ik een woord van dank richten tot mijn promotor Prof. Dr. G. Martyn die mij twee jaar bijstond met raad en daad tijdens het schrijven van deze masterproef. Hij wist mij steeds te motiveren en maakte terechte opmerkingen bij mijn ingediende voorlopige versies. Hij twijfelde niet om zijn relaties binnen de rechtspraktijk aan te spreken en stelde zich wetenschappelijk verantwoordelijk voor het door mij verrichte opzoekingswerk. Geen enkele e-mail bleef onbeantwoord en steeds kon ik bij hem terecht voor inhoudelijke vragen. Graag wil ik ook de medewerkers van de balie van Kortrijk bedanken voor hun hulp bij mijn opzoekingswerk. Zij verleenden mij toegang tot de archieven van de Raad van de Orde en waren gedurende mijn volledige aanwezigheid op de rechtbank beschikbaar voor al mijn vragen. Een bijzonder woord van dank wens ik te richten tot Stafhouder F. Cambien. Mijn bijzondere dank gaat ook uit naar Stafhouder en tevens voorzitter van de Tuchtraad voor advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent C. Deleu. Hij twijfelde geen seconde om mij na een dringend verzoek tot informatie onmiddellijk te overladen met informatie en uitspraken van de instelling waar hij het voorzitterschap van waarneemt. Naast deze personen die mijn werk inhoudelijk maakten tot wat het is wens ik ook mijn ouders te bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun gedurende mijn gehele rechtenopleiding. Elk dipje, van mijn eerste college vijf jaar geleden, tot deze tijdens het zweten in mijn laatste masterjaar wisten ze met de nodige warmte en motiverende gesprekken weg te nemen. Bovendien lazen zij tot vervelens toe mijn werk na op schrijffouten. Mijn vriendin Tatjana, die mij hard aan de haren trok als ik slabakte tijdens het schrijven van dit werk, verdient ook een bijzondere plaats in dit voorwoord. Matthias Adams 10 mei 2010
3
Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................3 Inhoudsopgave .......................................................................................................................................4 1.
Theoretisch kader ...........................................................................................................................8 1.1
Inleiding ..................................................................................................................................8
1.2
De advocaat ............................................................................................................................8
1.2.1
Geschiedenis van de advocatuur ....................................................................................8
1.2.1.1
België onder Frankrijk .................................................................................................8
1.2.1.1.1 Inleidende opmerking ...........................................................................................8 1.2.1.1.2 De advocaat ..........................................................................................................8 1.2.1.1.3 De pleitbezorger .................................................................................................10 1.2.1.2
Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden ................................................................10
1.2.1.3
Het jonge België ........................................................................................................11
1.2.1.4
Recente ontwikkelingen ...........................................................................................13
1.2.1.4.1 Invloed van de Europese Unie op de Belgische advocatuur ...............................13 1.2.1.4.2 Invloed van het EVRM op de Belgische advocatuur ............................................14 1.2.1.4.3 Het sociaal statuut van de advocaat ...................................................................15 1.2.1.5
De positie van de vrouw binnen de advocatuur .......................................................17
1.2.1.5.1 Historisch overzicht ............................................................................................17 1.2.1.5.2 De huidige positie van de vrouw binnen de advocatuur.....................................19 1.2.1.5.2.1 Vrouwen aan de Vlaamse balies ..................................................................19 1.2.1.5.2.2 Vrouwen in de Raad van de Orde ................................................................20 1.2.2
Organisatie van de advocatuur .....................................................................................20
1.2.2.1
Inleiding ....................................................................................................................20
1.2.2.2
De Organisatie van de advocatuur ............................................................................21
1.2.2.2.1 De situatie voor het Gerechtelijk Wetboek ........................................................21 1.2.2.2.2 De huidige situatie ..............................................................................................23 1.2.2.2.2.1 De Orde van Vlaamse Balies (O.V.B.) ...........................................................24 1.2.2.2.2.2 De Orde van Advocaten bij het Hof van Cassatie .........................................26 1.2.2.2.2.3 De Orde van Advocaten ...............................................................................26 1.2.2.2.2.4 De Stafhouder (Art. 447 e.v. Ger. W.) ..........................................................27 1.2.2.2.2.4.1 Algemeen ..............................................................................................27 1.2.2.2.2.4.2 Verkiezing van de Stafhouder ...............................................................27 4
1.2.2.2.2.4.3 Takenpakket van de Stafhouder ...........................................................27 1.2.2.2.2.4.4 De Raad van de Orde (Art. 448 e.v. Ger. W.).........................................28 1.2.2.2.2.4.5 Het bureau voor juridische bijstand ......................................................30 1.3
Het tuchtrecht voor advocaten ............................................................................................30
1.3.1
Inleiding ........................................................................................................................30
1.3.2
Disciplinaire sancties versus straf- of burgerlijke vordering .........................................31
1.3.3
Kenmerken van deontologische normen ......................................................................32
1.3.4
Constitutieve bestanddelen die aanleiding geven tot de tuchtprocedure ....................33
1.3.5
De Tuchtprocedure .......................................................................................................35
1.3.5.1
Inleiding ....................................................................................................................35
1.3.5.2
De procedure van het Keizerlijk decreet van 1810 ...................................................35
1.3.5.2.1 Toepasselijke wetgeving .....................................................................................35 1.3.5.2.2 Het initiatief tot de tuchtprocedure ...................................................................36 1.3.5.2.3 Procedure voor de Raad .....................................................................................36 1.3.5.2.4 De tuchtrechtelijke straffen ................................................................................37 1.3.5.2.5 De bekendmaking van de beslissing van de Raad ...............................................39 1.3.5.2.6 Rechtsmiddelen ..................................................................................................40 1.3.5.3
De procedure van het Gerechtelijk Wetboek van 1967 ............................................40
1.3.5.3.1 Toepasselijke wetgeving .....................................................................................40 1.3.5.3.2 De administratieve fase ......................................................................................41 1.3.5.3.3 De disciplinaire fase ............................................................................................41 1.3.5.3.4 De fase voor de raad ...........................................................................................42 1.3.5.3.5 De verschijning ter zitting ...................................................................................43 1.3.5.3.6 De verdediging ....................................................................................................44 1.3.5.3.7 Het beraad en de beslissing ................................................................................44 1.3.5.3.8 Rechtsmiddelen ..................................................................................................44 1.3.5.3.8.1 Verzet ..........................................................................................................44 1.3.5.3.8.2 Beroep .........................................................................................................45 1.3.5.3.8.3 Het cassatieberoep ......................................................................................47 1.3.5.3.9 Het gezag van gewijsde van de tuchtrechtelijke uitspraak .................................47 1.3.5.3.10 De Tuchtstraffen ...............................................................................................48 1.3.5.4
Beteugeling disciplinaire inbreuken door de gewone rechter ..................................49
1.3.5.5
Evaluatie van de tuchtprocedure van het Gerechtelijk Wetboek .............................50 5
1.3.5.5.1 Conformiteit van de tuchtprocedure met de Grondwet en het E.V.R.M. ...........50 1.3.5.5.2 Visie van de advocatuur op de procedure van het Gerechtelijk Wetboek ..........52 1.3.5.6
Het wetsvoorstel van april 2005 met betrekking tot de tuchtprocedure .................53
1.3.5.7
Het nieuwe tuchtprocesrecht voor de advocatuur ...................................................54
1.3.5.7.1 Inleiding ..............................................................................................................54 1.3.5.7.2 De krachtlijnen van de nieuwe wet ....................................................................55 1.3.5.7.3 De nieuwe tuchtprocedure .................................................................................56 1.3.5.7.3.1 Het tuchtonderzoek .....................................................................................56 1.3.5.7.3.2 Procedure voor de Tuchtraad ......................................................................57 1.3.5.7.3.2.1 Algemeen ..............................................................................................57 1.3.5.7.3.2.2 Samenstelling........................................................................................57 1.3.5.7.3.2.3 Procedure voor de Tuchtraad ...............................................................58 1.3.5.7.3.2.4 De sancties ............................................................................................61 1.3.5.7.3.2.5 De bekendmaking van de beslissing van de Tuchtraad .........................62 1.3.5.7.3.3 Rechtsmiddelen ...........................................................................................63 1.3.5.7.3.3.1 Verzet....................................................................................................63 1.3.5.7.3.3.2 Hoger beroep ........................................................................................63 1.3.5.7.3.3.3 Het Cassatieberoep ...............................................................................65 1.3.5.7.4 Overgangsbepalingen en inwerkingtreding ........................................................65 1.3.5.8
Evaluatie van de nieuwe tuchtprocedure .................................................................66
1.3.5.8.1 Het arrest van 17 januari 2008 van het Grondwettelijk Hof ...............................66 1.3.5.8.2 Visie van de advocatuur op de nieuwe tuchtprocedure. ....................................66 1.3.5.8.3 Visie van voorzitter Christian Deleu op de nieuwe tuchtprocedure ...................66 2.
Law in action: de tuchtprocedure voor de advocatuur in de praktijk ...........................................68 2.1 Inleiding ......................................................................................................................................68 2.2
De procedure van het Keizerlijke Decreet van 1810 .............................................................68
2.2.1
Algemeen overzicht ......................................................................................................68
2.2.2
Recidive ........................................................................................................................70
2.2.3
Verzwarende en verzachtende omstandigheden .........................................................72
2.2.4
Beroepen tegen de beslissingen van de Tuchtraad ......................................................74
2.2.5
Tuchtpraktijk met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog ........................................74
2.3
De procedure van het Gerechtelijk Wetboek .......................................................................76
2.3.1
Algemeen overzicht ......................................................................................................76 6
2.3.2
Recidive ........................................................................................................................79
2.3.3
Verzwarende en verzachtende omstandigheden .........................................................81
2.3.4
Beroepen tegen de beslissingen van de Tuchtraad ......................................................82
2.3.5
De tuchtpraktijk van vrouwelijke advocaten ................................................................84
2.4
De nieuwe procedure volgens de wet van 21 juni 2006 .......................................................85
2.4.1
Algemeen overzicht ......................................................................................................85
2.4.2
Recidive ........................................................................................................................89
2.4.3
Verzwarende en verzachtende omstandigheden .........................................................90
2.4.4
Samenloop procedure van het Gerechtelijk Wetboek en de nieuwe tuchtprocedure .90
3.
Besluit...........................................................................................................................................92
4.
Bibliografie ...................................................................................................................................95 4.2
Niet gepubliceerde bronnen .................................................................................................95
4.2.1
Archief van de balie van Kortrijk ...................................................................................95
4.2.2
Archief van de balie van Gent .......................................................................................98
4.3
Gepubliceerde bronnen ........................................................................................................98
4.3.1
Wetgeving.....................................................................................................................98
4.3.1.1
Belgische Wetgeving .................................................................................................98
4.3.1.2
Voorbereidende documenten ..................................................................................99
4.3.1.3
Reglementen van de Raden van de Orde..................................................................99
4.3.2
Rechtspraak ..................................................................................................................99
4.3.2.1
Internationale Hoven ................................................................................................99
4.3.2.2
Nationale rechtspraak ..............................................................................................99
4.3.2.3
Tuchtrechtspraak ....................................................................................................100
4.3.3
Rechtsleer ...................................................................................................................100
4.3.3.1
Boeken ....................................................................................................................100
4.3.3.2
Tijdschriften ............................................................................................................101
4.3.3.3
Websites .................................................................................................................102
7
1. Theoretisch kader 1.1
Inleiding
Alvorens tuchtrechtspraak wetenschappelijk te kunnen benaderen, is een grondige kennis van het theoretisch kader vereist. Vertrouwdheid met de begrippen en inzicht in de historische evolutie van de advocatuur in het algemeen en de tuchtprocedure in het bijzonder zijn een must. Men kan immers geen uitspraken van een instelling analyseren zonder die instelling en haar historische achtergrond te kennen. In dit eerste deel volgt dan ook de nodige schets van het theoretische kader. In een eerste hoofdstuk zal ik de advocatuur in het algemeen toelichten. Alvorens te kunnen spreken van advocatentucht moet men immers weten op wie die tucht van toepassing is. Een toelichting van de historiek van het beroep van advocaat is nodig om historische varianten te begrijpen alvorens ze te onderzoeken. Analyse van uitspraken van de instellingen van de advocatuur vereist vertrouwdheid met de organisatie en de actoren, daarom wordt in een tweede paragraaf de organisatie van de advocatuur uiteengezet. In het tweede hoofdstuk komt de tuchtprocedure aan bod. Tuchtrechtspraak analyseren zonder te weten hoe de tuchtprocedure in elkaar zit is zinloos. Gezien de historische varianten onderzocht zullen worden is een overzicht van de verschillende procedures doorheen de tijd aangewezen.
1.2
De advocaat
1.2.1
Geschiedenis van de advocatuur
1.2.1.1
België onder Frankrijk
1.2.1.1.1 Inleidende opmerking In de geschiedenis bestaat het beroep van advocaat, zoals we het de dag van vandaag kennen, niet. De taak van de huidige advocaat splitst zich in twee deeldomeinen. Men heeft de advies- en pleitfunctie die tegenover de procesvertegenwoordigingsfunctie staat. Deze twee verschillende taken schrijft men respectievelijk toe aan de advocaat en de pleitbezorger. Deze tweespalt neemt een einde met de invoering van het Gerechtelijk Wetboek die aan de advocaat een pleitmonopolie toekent. 1 Bij een bespreking van de geschiedenis van de advocatuur vanaf de Napoleontische periode moet dus ingegaan worden op deze twee beroepen. In een eerste titel wordt de advocaat besproken, in een tweede titel komt de procureur of pleitbezorger aan bod. 1.2.1.1.2 De advocaat Sinds 1 oktober 1795, hoort het huidige België bij Frankrijk. In de gebieden die het huidige België vormen geldt vanaf dan de Franse wetgeving. Bij decreet van 2 september 1790 van de Assemblée Constituante wordt de orde van advocaten in Frankrijk afgeschaft. Vanaf dat moment kan iedereen de taak van advocaat waarnemen en verliest de orde haar monopolie. De advocatuur wordt vervangen door een stelsel van défenseurs officieux die geen juridische opleiding genoten maar een eenvoudig bewijs van burgerzin moeten voorleggen.
1
Art. 440 Ger.W.
8
De oude garde Parijse advocaten willen zich onderscheiden van de professioneel ongeorganiseerde pleiters die vanaf nu de rechtbanken overspoelen. Ze richten vrijwillig een eigen organisatie op die enkel geschoolde juristen toelaat. Ze worden de advocaten van de Marais genoemd, naar de Parijse wijk waar de meeste van hen wonen. Het spreekt voor zich dat de afschaffing van de professionele structuur van de advocatuur aanleiding geeft tot problemen en misbruiken. De Franse wetgever ervaart dit ook zo en bij wet van 13 maart 1804 worden een aantal reglementen van kracht met betrekking tot de orde en de advocatentucht. De uitvoering van deze wet wordt concreet bij Keizerlijk Decreet van 14 december 1810. Het decreet zal de basis vormen voor de instellingen van de latere Belgische balie. Het decreet weerspiegelt de machtsverhoudingen in de Franse staat van die tijd. De reglementering van de advocatuur is heel streng. Getuige hiervan is de mogelijkheid voor de justitieminister om de advocaten tuchtrechtelijk te sanctioneren als hem dat nodig lijkt. Bovendien loopt Napoleon niet zo hoog op met de advocaten. In een brief aan Cambacérès, tweede consul en auteur van de Code Napoléon, noemt hij de vereniging van advocaten: “tas de bavards, artisans de révolutions, qui ne sont inspirés presque tous que par le crime et la corruption.” 2 Napoleon weigert bovendien de ondertekening van een aanvankelijk veel liberalere wetgeving: “je ne signerai jamais un décret aussi absurde; je veux qu’on puisse couper la langue à un avocat qui s’en servirait contre le gouvernement”3 Het is voor advocaten verboden zich professioneel te groeperen buiten de Orden. Het spreekt voor zich dat in de Orden enkel plaats is voor politiek correcte, lees als behoudsgezinde, niet-revolutionaire advocaten. Op basis van het decreet van 1810 organiseren zich verschillende Franse balies. Zo ook de balie van Brussel in 1811 waarbij zich 174 advocaten inschrijven. In het reglement van de orde4 wordt in het artikel 1 een “Conseil” opgericht, een raad van de orde die elke eerste maandag van de maand samenkomt. Op afwezigheid bij deze samenkomst staan boetes in het artikel 3. Om te beraadslagen moeten minstens 9 leden aanwezig zijn en van de processen verbaal opgesteld door de raad wordt een register bijgehouden. In het artikel 2 van het reglement wordt de bevoegdheid van de Stafhouder omschreven. Hij kan een bijzondere vergadering samenroepen telkenmale hij dit nodig acht. De Brusselse balie doet haar werk goed conform het decreet van 1810. Ze velt verschillende beslissingen over verscheidene onderwerpen. Dit allegaartje van beslissingen vormt “Les Précédents du Conseil”.
2
G. DUCHAINE en E. PICARD, Manuel pratique de la profession d’avocat en Belgique, Bruxelles, Claassen, 1869, 14. 3 G. DUCHAINE en E. PICARD, Manuel pratique de la profession d’avocat en Belgique, Bruxelles, Claassen, 1869, 14. 4 G. DUCHAINE en E. PICARD, Manuel pratique de la profession d’avocat en Belgique, Bruxelles, Claassen, 1869, 15.
9
1.2.1.1.3 De pleitbezorger5 Zoals reeds vermeld in de inleidende opmerking vallen de taken van de huidige advocaat tot 1970 uiteen in twee functies: de advocaat en de procureur of de pleitbezorger. In de huidige Nederlandse betekenis6 is een pleitbezorger iemand die voor iets ijvert en, vooral mondeling, voor zijn zaak argumenteert. Desalniettemin is de pleitbezorger uit de geschiedenis de procesvertegenwoordiger die het pleiten en dus het mondelinge argumenteren overlaat aan de advocaat. De pleitbezorger heeft de exclusieve procesvertegenwoordigingsbevoegdheid wat impliceert dat enkel de pleitbezorger de partijen rechtsgeldig voor een rechter kan vertegenwoordigen. Er bestaan hier echter uitzonderingen op wat betreft de rechtbanken van koophandel, de vredegerechten en de werkrechtersraden.7 In het algemeen kan men stellen dat de procesvertegenwoordiging in burgerlijke zaken minimaal tot onbestaande is. De taken van de pleitbezorger zijn tweeërlei. In de eerste plaats regelt hij alle formaliteiten en akten die een zaak vereist, dit noemt men postuleren (=postuler). Naast deze formalistische taak maakt hij een samenvatting van de middelen en eisen van de partijen en legt ze neer in de handen van de rechter, hier spreekt men van concluderen (= concluder). De advocatuur wordt bij wet van 1804, maar pas echt bij decreet van 1810, in ere hersteld (supra). Hoewel het decreet een onverenigbaarheid invoert tussen het beroep van advocaat en dat van pleitbezorger bezitten de advocaten in 1810 nog steeds de pleitmogelijkheid die hen wordt geboden in zaken waar zij postuleren op basis van de wet van 1804. Deze pleitmogelijkheid geldt zonder meer voor de pleitbezorger die het rechtendiploma bezit, een pleitbezorger zonder dat diploma moet om te mogen pleiten een bijzondere toestemming vragen aan de rechtbank. De pleitbezorgers trekken het laken steeds meer naar zich en breiden hun pleitbevoegdheid uit tot situaties waarin de wet of het decreet hen die bevoegdheid formeel niet verleent. Het hoeft geen betoog dat deze gang van zaken aanleiding geeft tot spanningen tussen de gediplomeerde advocatuur en de niet (noodzakelijk) gediplomeerde pleitbezorgers 8. 1.2.1.2 Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden Van 1815 tot de Belgische onafhankelijkheid vormen België en Nederland samen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Willem-Frederik van Oranje-Nasseau, beter gekend als Willem I, heerst er als een verlicht despoot. Van dit doorgedreven despotisme dat de staatstructuren overheerst vinden we ook sporen terug in de advocatuur.
5
G. MARTYN, “Evoluties en revoluties in de Belgische advocatuur” in D. HEIRBAUT, X; ROUSSEAUX en K. VELLE, Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, die Keure, 2004, 227-255. 6 Van Dale 7 K. VELLE, “In de schaduw van de advocatuur. De Belgische pleitbezorgers (1800-1969).” In G. MARTYN, G. DONKER, S. FABER, D. HEIRBAUT (red.), Geschiedenis van de advocatuur in de Lage Landen, Hilversum, Verloren, 2009. 8 Zie hierover infra 1.2.1.3 Het jonge België
10
Een voorbeeld van dit doorgedreven despotisme is de gevangenzetting van Vanderstraeten. In zijn “De l’état actuel des Pays-Bas” klaagt hij het gedrag van de ministers aan. Als een staatsvijand wordt hij gevangengezet en het zwijgen opgelegd. Als reactie hierop schrijven zeven advocaten in een advies dat het monddood maken van personen die tegen de schenen van de machthebber schoppen de zekerheden van het koninkrijk ondergraaft. De minister van justitie, Van Maanen, schorst de zeven en zet ze gevangen. De kamer van inbeschuldigingstelling spreekt ze vrij van de klacht maar de schorsing blijft gelden. In 1827 introduceert Van Maanen zijn plan om het Hollands als taal voor het gerecht te introduceren. Het spreekt voor zich dat de (Franstalige) Brusselse balie hier rechtstreeks door getroffen wordt. Hoewel de Luikse advocaten actie willen ondernemen blijven de Brusselse advocaten rustig. Zij willen liever niet tegen Van Maanens kar rijden en zo hetzelfde lot als Vanderstraeten en de zeven klokkenluiders ondergaan. Naarmate de revolutie van 1830 nadert wordt de taalkwestie wel een middel om zich af te zetten tegen het bewind. De Gentse balie verzet zich ook tegen de taalpolitiek van Willem I. In 1829 vraagt zij de vrije keuze van Frans of Nederlands voor de pleidooien en procedurestukken.9 Naast de taalreglementering verandert er niet zo veel na de losmaking van Frankrijk. De keizerlijke decreten worden niet ingetrokken en blijven integraal geldig in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Meer dan de eed, die vanaf nu trouw aan de Koning zweert, verandert er niet. 1.2.1.3 Het jonge België10 Aanvankelijk verandert er niet veel aan de Franse wetgeving die door het onafhankelijke België wordt overgenomen. Veel meer dan een aanpassing van de eed aan de nieuwe staatsstructuur gebeurt op het vlak van de wetgeving met betrekking tot het regelen van de advocatuur niet. Het decreet van 1810 blijft ten volle gelden. De Belgische revolutie van 1830 is er één gebaseerd op de vrijheidsgedachte. Het spreekt voor zich dat de despotische trekken die de advocatuur sinds de Nederlandse overheersing kenmerkt niet in dit plaatje passen. De wetgever treedt aanvankelijk niet op om een antwoord te bieden op deze problematiek waarop de advocaten zelf overgaan tot initiatief. Gesteund op de algemeen heersende vrijheidsgedachte en op de liberale progressieve grondwet van het jonge België kunnen de verschillende balies hun onafhankelijkheid installeren. De balie van Brussel neemt het voortouw en organiseert in 1832, volledig in strijd met de nog geldende bepalingen van 1810, het decreet verbiedt namelijk de samenkomst van advocaten buiten de orde, eigen Stafhouder- en raadverkiezingen. Het hoeft niet gezegd dat het (illegaal) initiatief van de Brusselse balie aanleiding geeft tot commotie. In 1836 wordt een Koninklijk Besluit van kracht dat de advocatuur vanaf dan zou regelen. De eigen
9
G. BAERT (ed.), Gedenkboek. De Vlaamse Conferentie der balie van Gent, 1873-1973, Gent, Vlaamse Confederatie der Balie, 1974, 6. 10 G. MARTYN, “Evoluties en revoluties in de Belgische advocatuur” in D. HEIRBAUT, X, ROUSSEAUX en K. VELLE, Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, die Keure, 2004, 227255.
11
Stafhouder- en raadverkiezingen zoals in 1832 georganiseerd door de balie van Brussel worden de norm. De regeling van het Koninklijk besluit impliceert echter niet dat de advocatuur vanaf haar inwerkingtreding nationaal georganiseerd wordt. De organisatie van het beroep bleef vooral op het niveau van de gerechtelijke arrondissementen. België wordt door de evoluerende maatschappij steeds “kleiner”. De advocatuur heeft dan ook nood aan een overkoepelend overlegorgaan dat problemen die de gerechtelijke arrondissementen overstijgen kan oplossen. Door de stijgende mobiliteit komt het immers vaker voor dat advocaten van verschillende balies in contact, en onvermijdelijk ook in conflict, komen. Het onderscheid tussen, pleitbezorger, met zijn vertegenwoordigingsmonopolie, en de advocaat met zijn pleitmonopolie geeft ook aanleiding tot discussie. Zoals boven reeds summier uiteengezet worden de bevoegdheden van de niet (noodzakelijk) gediplomeerde pleitbezorger op eigen initiatief steeds groter tot ongenoegen van de juridisch geschoolde advocaten. Op het einde van de negentiende, begin van de twintigste eeuw is het discours van bevoegdheid van advocaat en pleitbezorger een “hot topic” in juridische kringen. Vooral de pleitbezorgers vrezen, terecht zo zal later blijken, voor het behoud van hun beroep wanneer ze de stevige fundamenten in de wetgeving waarop hun functie is gestoeld voelen verzakken door nieuwe wetgeving die hun bevoegdheid inperkt.11 Naarmate de burgerlijke rechtspleging evolueert, komt het beroep van pleitbezorger steeds meer in het gedrang. In 1866 wordt de vrees van de pleitbezorgers werkelijkheid wanneer de parlementaire commissie belast met de herziening van de burgerlijke rechtspleging zich formeel uitspreekt over de afschaffing van het ambt van pleitbezorger12. De commissie oordeelt dat een juridisch geschoolde advocaat, door de zware studies en het doorlopen van de stage, de rechtsonderhorige meer garanties kan bieden voor een behoorlijke rechtspleging dan een ambtenaar die voor zijn benoeming slechts vijf jaar stage bij een pleitbezorger moest doorlopen en dus geen theoretische vooropleiding geniet . Het belangrijkste motief van de commissie om tot de afschaffing van het beroep van pleitbezorger te besluiten, is echter van financiële aard. De commissie stelt in haar conclusie letterlijk dat de procesvoering traag en duur is, legt de oorzaak hiervan bij de pleitbezorgers en ziet de oplossing door het takenpakket van de pleitbezorger ook toe te vertrouwen aan de advocaat: “Etablir l’avoué dans la procédure, c’est introduire le loup dans la bergerie …” In de loop van de jaren die volgen op de publicatie van het verslag van de commissie ontstaat zowel voor- als tegenstand met betrekking tot de voorgestelde hervormingen met als belangrijkste punt de afschaffing van het beroep van pleitbezorger.13 Zowel voor- als tegenstanders hebben stevige
11
Concrete voorbeelden van nieuwe wetgeving zijn deze van 25 maart 1841 en 16 december 1851 die de bevoegdheden van de pleitbezorger inperken en hen dus financieel doen inleveren. 12 A. ALLARD, ‘Révision du code de procedure civile. Rapport fait au nom de la commission’, in La Belgique judiciaire, 1870,1-10, 18-26, 34-41. 13 De Luikse pleitbezorgers zijn felle tegenstanders van de afschaffing van hun beroep. Ze stellen dat de hervormingen binnen de rechtspleging ook mogelijk zijn zonder het verdwijnen van de pleitbezorger en dat de
12
argumenten achter de hand. Het belangrijkste argument van de voorstanders van de afschaffing is de kostenbesparing die de hervorming met zich zal meebrengen, er moeten immers heel wat ambtenarenlonen minder betaald worden. De tegenstanders beroepen zich op het feit dat de advocaten zullen verdrinken in het werk en dat de afschaffing van de pleitbezorger een grote kost voor hen zal betekenen. Een definitieve oplossing zal er echter pas een kleine eeuw later komen met het Gerechtelijk Wetboek. Het nieuwe gerechtelijk wetboek van 1967 lost beide problemen op in haar Boek II “Balie”. In de eerste plaats wordt een nationaal georganiseerde Orde geïnstalleerd. Van een succes kan men onmogelijk spreken daar de Orde slechts een kleine 30 reglementen uitvaardigt. De stroeve werking van de Nationale Orde is enerzijds te wijten aan de moeilijke besluitvorming, de wet schrijft strenge meerderheidsquota voor, anderzijds aan de beperkte gelding van de reglementen. De reglementen uitgevaardigd door de Nationale Orde hebben enkel rechtskracht tussen advocaten van verschillende balies. Bij een geschil tussen twee advocaten van de balie van Gent zal het reglement van de Gentse Balie de voorrang genieten. Het Gerechtelijk Wetboek schaft het beroep van de pleitbezorger af14. Vanaf haar afkondiging zijn de procesvertegenwoordigingsbevoegdheid en het pleitmonopolie verenigd in de persoon van de advocaat. De daadwerkelijke uitwerking van deze regel vindt pas enkele jaren later plaats als alle pleitbezorgers van rechtswege op rust worden gesteld. Naar aanleiding van de discussies en incidenten tussen de Nederlands- en Franstalige balies worden eind jaren ’90 een Vlaamse en een Franstalige Orde opgericht. Deze orde van Vlaamse Balies en Conférence des Barreaux francophones et germanophone vinden hun legale basis in de wet van 4 juli 2001. 1.2.1.4
Recente ontwikkelingen
1.2.1.4.1 Invloed van de Europese Unie op de Belgische advocatuur De bevoegdheden van de Europese Unie worden steeds groter en de uitbreidingen van die Unie impliceren dat er rekening moet worden gehouden met een groot aantal deelnemers aan het vrije verkeer. Deze verregaande europeanisering strekt zich ook uit tot de advocatuur. Het Europese Hof van Justitie interpreteert de bepalingen in de verdragen met betrekking tot vrij verkeer ruim 15 wat gevolgen met zich meebreng in de Belgische Cassatierechtspraak. Dit impliceert dat advocaten uit andere lidstaten hun beroep in België kunnen uitoefenen en dat Belgische advocaten dat kunnen in de andere lidstaten. Een ander, minder voor de hand liggend, gevolg van de europeanisering van de Belgische wetgeving in het algemeen en de advocatuur in het bijzonder is de kwalificering van de advocaat als
taakverdeling tussen pleitbezorger en advocaat in tegendeel enkel positieve aspecten met zich meebrengt. In het gezaghebbende tijdschrift Journal des Tribunaux verschijnen verschillende brieven van advocaten die voorstander zijn van het plan van Allard, zo bijvoorbeeld de brief van P. HEUSE, “l’avocat sait remplir les fonctions de l’avoué. Supprimons l’avoué. Il nous coûte trop cher.”, JT 1888, 942. 14 De belangrijkste speler bij de opstelling van het nieuwe Gerechtelijk Wetboek, de specialist in het burgerlijk procesrecht Charles van Reepinghen is immers een fel tegenstander van het bestaan van de pleitbezorgers. 15 Cass. 14 januari 1993, RW 1992-93, 1269.
13
ondernemer en van de balies en de Orden waarvan zij deel uitmaken als ondernemersvereniging.16 Advocaten kunnen op grond van het Belgische recht geen daden van koophandel stellen maar worden op basis van recente rechtspraak van het Europese Hof voor Justitie gezien als verstrekkers van economische diensten. Het arrest van 19 februari 2002 inzake Wouters e.a. t. Algemene Raad Nederlandse Orde van Advocaten formuleert deze visie van het Europese Hof voor Justitie eenduidig.17 Het Hof stelt dat de leden van de Orde een economische activiteit ontplooien en dus onderworpen zijn aan de Europese regelgeving inzake mededinging. Advocaten verlenen immers in ruil voor betaling diensten onder de vorm van juridische bijstand of vertegenwoordiging van cliënten in rechtszaken. Ze dragen dan ook het financiële risico verbonden aan dit soort van activiteit en staan zelf in voor het eventuele verlies van hun activiteit. Concreet komt het er op neer dat gedragingen van advocaten als ondernemer en van de Orde als ondernemingsvereniging onderworpen zijn aan het verbod van artikel 81 EG wanneer ze de mededinging tussen advocaten onderling of ten aanzien van derden beperken en de interstatenhandel ongunstig beïnvloeden. “Opgemerkt zij evenwel, dat niet elke overeenkomst tussen ondernemingen of elk besluit van een ondernemersvereniging die de handelingsvrijheid van de partijen of van een van hen beperkt, automatisch onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag valt. Bij de toepassing van deze bepaling op een concreet geval moet namelijk in de eerste plaats rekening worden gehouden met de algehele context waarbinnen het betrokken besluit van de ondernemersvereniging is genomen of zijn werking ontplooit, en meer in het bijzonder met de doelstellingen daarvan, welke in casu verband houden met de noodzaak om regels vast te stellen inzake organisatie, bekwaamheid, deontologie, toezicht en aansprakelijkheid, die aan de eindgebruikers van juridische diensten de nodige garantie van integriteit en ervaring bieden en een goede rechtsbedeling verzekeren (zie in die zin arrest van 12 december 1996, Reisebüro Broede, C-3/95, Jurispr. blz. I-6511, punt 38). Vervolgens moet worden onderzocht, of de daaruit voortvloeiende beperkende gevolgen voor de mededinging inherent zijn aan deze nagestreefde doeleinden.”18 Samengevat komt het er dus op neer dat regelingen genomen ter bescherming van economische aspecten van de rechten en beroepsbelangen van advocaten verboden zullen zijn indien zij de mededinging beperken. Regelingen die in het belang zijn van de rechtzoekende of van een goede rechtsbedeling ontsnappen aan de mededingingsverboden. Van Gerven maakt hier de terechte opmerking dat “regelingen die naar verluidt in het belang van rechtszoekenden of het algemeen belang worden uitgevaardigd wel eens andere doelstellingen op het oog hebben: het zou niet de eerste keer zijn dat motieven als waardigheid van het beroep, of onafhankelijkheid worden ingeroepen om in wezen economische belangen van de beroepsbeoefenaars te beschermen.” 19
1.2.1.4.2 Invloed van het EVRM op de Belgische advocatuur Niemand kan ontkennen dat de bepalingen van het Europese verdrag voor de rechten van de mens steeds belangrijker worden. Getuige hiervan is de veelheid aan rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens.
16
W. VAN GERVEN, “Pleidooi voor een beleid van de advocatuur”, NjW, 2002, 7. HvJ 19 februari 2002, nr. C-390/99, Wouters e.a./Algemene Raad Nederlandse Orde van Advocaten. 18 HvJ 19 februari 2002, nr. C-390/99, Wouters e.a./Algemene Raad Nederlandse Orde van Advocaten, overweging 97. 19 W. VAN GERVEN, “Pleidooi voor een beleid van de advocatuur”, NjW, 2002, 8. 17
14
Een interessante uitspraak met betrekking tot recente evoluties in de advocatuur, en de advocatentucht, is het arrest van 21 maart 2002, in de zaak Nikula t. Finland.20 Hoewel het hier gaat om een Finse zaak kan de invloed van het arrest op de Belgische advocatuur niet ontkend worden. In het voormelde arrest komt de vraag ter sprake of de vrijheid van meningsuiting van een advocaat beperkt kan worden op basis van zijn plichten van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die we, voor België althans, terug vinden in artikel 456 van het Gerechtelijk Wetboek. Het Europese Hof voor de rechten van de mens oordeelt in haar arrest dat een advocaat in procedurestukken vrijuit kritiek moet kunnen uitoefenen op het openbaar ministerie maar met die verstande dat deze vrijheid van meningsuiting niet onbegrensd is omwille van hun centrale positie in de rechtsbedeling. Advocaten moeten het vertrouwen in de rechtsbedeling helpen handhaven: “While lawyers too are certainly entitled to comment in public on the administration of justice, their criticism must not overstep certain bounds. In that connection, account must be taken of the need to strike the right balance between the various interests involved.”21 In de Kortrijkse praktijk van de periode 1942 – 1967 vinden we de gevolgde redenering van het Europese Hof voor de rechten van de mens uit 2002 reeds terug in de beoordeling van enkele zaken met betrekking tot collaboratie na de Tweede Wereldoorlog.22 De Kortrijkse Tuchtraad merkt op dat de betrokken advocaat tengevolge van zijn eed, meer nog dan de gewone staatsburger, de plicht heeft zich loyaal te gedragen tegenover zijn Vaderland. Bovendien past het niet dat een advocaat als intellectueel in oorlogstijd meehelpt aan de propaganda ter misleiding van het volk. De Kortrijkse Tuchtraad oordeelt dus een kleine 60 jaar voor het Europese Hof dat het recht op vrije meningsuiting van een advocaat beperkt kan worden op basis van zijn plichten van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid en dat advocaten het vertrouwen in de rechtsbedeling moeten helpen handhaven. 1.2.1.4.3 Het sociaal statuut van de advocaat23 Reeds geruime tijd wordt aanvaard dat beoefenaars van vrije beroepen verbonden kunnen zijn door een arbeidsovereenkomst. Deze visie komt echter niet vanzelf en er gaat een lange discussie aan vooraf. De jurisprudentie oordeelt nog tot het begin van de jaren vijftig dat de technische en intellectuele onafhankelijkheid volstrekt onverenigbaar is met arbeid in ondergeschiktheid. Voor de beoefenaar van vrije beroepen wordt in het bijzonder de waardigheid, het hoogintellectuele karakter en het grote aanzien van de professie onverenigbaar geacht met het arbeidscontract. Geleidelijk wordt zowel door de doctrine als door de jurisprudentie aangenomen dat zowat alle beroepen, ook de vrije, in ondergeschiktheid kunnen worden uitgeoefend. Zo wordt thans algemeen aanvaard dat geneesheren, architecten, journalisten, apothekers, enz. in dienstverband kunnen worden tewerkgesteld, zonder daarom hun beoordelingsvrijheid aangetast te zien.
20
EHRM 21 maart 2002, nr. 31611/96, Nikula/Finland. EHRM 21 maart 2002, nr. 31611/96, Nikula/Finland. 22 Zie hierover 2.2.5 Tuchtpraktijk met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog. 23 M. DE VOS, “De advocaat: zelfstandige of werknemer?”, NjW, 2004, 542-545 en D. MATTHYS, “De advocaat: zelfstandige of schijnzelfstandige”, Ad Rem, 2003, afl. 3, 17-25. 21
15
De doctrine en de jurisprudentie zijn, zoals dat vaak het geval is, de vertaling van evoluties binnen de maatschappij, met name het technisch ingewikkelder worden van de arbeidsverhoudingen, het juridisch vervagen en abstracter worden van het begrip werkgever, en de flexibiliteit in gezagsuitoefening. Steeds meer werknemers genieten, in het kader van hun arbeidscontract, een verregaande technische, morele en sociale onafhankelijkheid, die men beoordelingsvrijheid zou kunnen noemen. Ook in de advocatuur kan men de ontwikkelingen in de jurisprudentie en de doctrine niet blijven negeren.24 Het meest kenmerkende bestanddeel van een arbeidsovereenkomst is het bestaan van een gezagsverhouding tussen partijen. Een arbeidsverhouding is vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt een arbeidsovereenkomst dan wel een overeenkomst waarbij de partijen op zelfstandige basis met elkaar samenwerken, naar gelang de juridische relatie van deze laatste al dan niet gepaard gaat met een gezagsverhouding. Het al dan niet bestaan van een ondergeschikt verband is met andere woorden bepalend voor het antwoord op de vraag of de partij die voor een ander arbeid verricht, werknemer dan wel zelfstandige is. De overeenkomst tussen de partijen is niet het enige middel voor de rechter om de relatie te kwalificeren. Naast de overeenkomst zelf baseert hij zich op praktische indicaties om de arbeidsrelatie te kwalificeren en kan ze indien nodig op basis van die praktische indicaties zelfs herkwalificeren. De arbeidsrelaties binnen de advocatuur zijn van oudsher op zelfstandige basis. Deze zelfstandigheid zit diepgeworteld in de deontologie van de advocaat. Op basis van die deontologie kunnen we echter niet besluiten tot de zelfstandigheid van elke advocaat, deontologische of wettelijke regels kunnen de samenwerkingsvorm niet definiëren, het is slechts de rechter die in laatste instantie op basis van feiten de rechtsverhouding bindend kan kwalificeren. De beslissing van het arbeidshof te Brussel in haar arrest van 16 maart 200425 kadert in deze problematiek. De arbeidsrechtbank wordt geconfronteerd met de vraag van een advocaat-stagiair naar achterstallig loon, een opzeggingsvergoeding en een vergoeding voor misbruik van ontslagrecht naar aanleiding van de eenzijdige beëindiging van de samenwerking door de beherend vennoot van de advocatenassociatie. De stagiair beweert dat de arbeidsrelatie er één is van schijnzelfstandigheid en er sprake is van een gezagsverhouding wat het bestaan van een arbeidsovereenkomst impliceert. De stagiair geniet immers een forfaitair loon, beschikt over de nodige werkinstrumenten ingericht door de associatie, moet voltijds aanwezig zijn, moet zijn tijdsgebruik verantwoorden, moet afwezigheden verantwoorden en kan zelf geen personeel aanwerven. De arbeidsrechtbank26 kwalificeert de bovenvermelde arbeidsrelatie als een arbeidsovereenkomst en baseert zich hierbij louter op de feitelijkheden van de zaak. De boven opgesomde arbeidsomstandigheden duiden op een gezagrelatie en dus een arbeidsovereenkomst. Het hof daarentegen spreekt de kwalificatie, louter gebaseerd op indiciën, in eerste aanleg gewezen tegen en stelt dat het vrije karakter van de advocatuur niet verlaten mag worden. Artikel 437, 4° en 444 van
24
Parl.St. Senaat, 2002-03, nr. 2-1576/1. Arbh. Brussel 16 maart 2004, NjW 2004, 561. 26 Arbrb. Brussel 8 december 2000, AJT 2000-01, 646, noot S. RENETTE. 25
16
het Gerechtelijk Wetboek en de deontologische regels bevestigen alle de intellectuele vrijheid en onafhankelijkheid van de advocaat. De indiciën zijn, zo stelt het hof, ondergeschikt aan deze wettelijk en deontologisch gestelde onafhankelijkheid. Het hof kwalificeert toch als een zelfstandige samenwerking en de geëiste vergoedingen eigen aan de arbeidsovereenkomst worden niet toegekend. Tussen de fase van eerste aanleg en deze van het beroep voor het arbeidshof komt de problematiek op initiatief van Vincent Van Quickenborne op de agenda in de senaat27. In een wetsvoorstel probeert hij de belangen van de advocaten-stagiairs en -medewerkers te verzoenen met de belangen van de advocaten of advocatenkantoren die hen tewerkstellen. In het voorstel komt naar voor dat men de negatieve formulering van het huidige artikel 437 van het Gerechtelijk Wetboek wil vervangen door een positieve. De negatieve wekt immers de indruk dat de onverenigbaarheid van het beroep van advocaat met andere beroepen de regel is en de combinatie de uitzondering. Door de bepaling in positieve zin te herformuleren wordt deze indruk weggenomen. Tot een aanpassing van het Gerechtelijk Wetboek komt het echter niet, tot op heden is het advocaten in België niet toegelaten hun vrij beroep in dienstverband uit te oefenen. Een advocaat ingeschreven op de lijst der stagairs of op het tableau van de orde is een zelfstandige die zijn beroep zelfstandig uitoefent. Naast de vraag omtrent de gezagsrelatie binnen het kantoor rijst deze naar de relatie tussen de individuele advocaat en zijn tuchtrechtelijke overheid. Tijdens de analyse van de theorie van de advocatentucht enerzijds en de praktijk anderzijds blijkt een ondergeschikte rol van de advocaat tegenover zijn Orde en Stafhouder. De advocaat blijft sowieso zelfstandig maar de tuchtrechtelijke mogelijkheden van de Tuchtraad kunnen toch zware verplichtingen inhouden. Zo kan de Tuchtraad een advocaat verplichten dossiers over te maken of de Stafhouder verantwoording af te leggen. De advocaat blijft natuurlijk vrij om hier al dan niet op in te gaan maar door zijn nalaten, zo blijkt uitvoerig uit de tuchtrechtelijke praktijk, onderwerpt hij zich aan eventuele verzwarende omstandigheden in een tuchtzaak en de daar uit voortvloeiende zwaardere tuchtsancties. 1.2.1.5
De positie van de vrouw binnen de advocatuur28
1.2.1.5.1 Historisch overzicht In Deel II dat de analyse van de tuchtrechtspraak behandelt, zal de tuchtpraktijk tegenover vrouwelijke advocaten onderzocht worden 29. Om dit verschil te kunnen plaatsen en historisch te kunnen kaderen volgt een uiteenzetting over hoe de positie van de vrouw binnen de advocatuur historisch is geëvolueerd. Het juridisch landschap wordt in de geschiedenis gekenmerkt door mannelijkheid. Het is pas met de figuur van Marie Popelin dat de positie van de vrouw in de advocatuur voor het eerst ter sprake komt. Als allereerste vrouw studeert zij af aan de rechtenfaculteit van de Université Libre de
27
Parl.St. Senaat, 2002-03, nr. 2-1576/1. P. HUMBLET, “De vervrouwelijking van de advocatuur en van het juridische werkveld” in G. MARTYN, G. DONKER, S. FABER, D. HEIRBAUT (red.), Geschiedenis van de advocatuur in de Lage Landen, Hilversum, Verloren, 2009, 227. 29 Zie hierover 2.3.5 De tuchtpraktijk van vrouwelijke advocaten 28
17
Bruxelles in 1888 en wil zij zich inschrijven aan de balie te Brussel. Ze vindt een stagemeester die haar belangen verdedigt voor het hof van beroep te Brussel. Het hof verzet zich tegen de toegang van vrouwen tot de advocatuur en verwerpt de aanvraag in december 188830. In de jaren ’90 van de 19 de eeuw ontstaat zowel in academische als politieke milieus publiek debat over de toegang van vrouwen in openbare functies in het algemeen en in de advocatuur in het bijzonder. De conservatieve mannelijke meerderheid, met Charles Woeste van de Katholieke Partij voorop, die het publieke leven van die tijd beheerst, slaagt er echter in de vrouw aan de haard te houden en grote veranderingen tegen te gaan. In 1922 verschijnt een wet in het Belgische Staatsblad31 die vrouwen toelaat tot de advocatuur. De wet, die slechts twee artikels bevat, laat vrouwen formeel toe tot de advocatuur mits, indien ze getrouwd zijn, expliciete toestemming van hun echtgenoot. De toestemmingsvereiste wordt gezien als slechts een formaliteit, de wetgever gaat er van uit dat vrouwen met dergelijk opleidingsniveau trouwen binnen hun milieu en er dus slechts een kleine kans bestaat dat hun echtgenoot de toestemming zou weigeren. Geleidelijk aan komen er meer vrouwelijke advocaten. In 1935 bedraagt hun aantal 60 of minder dan 2% van alle advocaten, in 1950 zijn 5% van het Belgische advocatenkorps van het vrouwelijke geslacht.32 De groei zet zich verder, in 1983 zijn 1.007 van de 5.106 advocaten vrouwen, wat hun aandeel op 19,72% brengt. Deze groei wordt bevestigd door het aantal stagairs, 34,08% van de stagairs zijn vrouwen. Opmerkelijk is wel dat de doorstroming naar de hoogste niveaus nog te wensen overlaat. Hoewel bijna 1 op de 5 advocaten in 1983 van het vrouwelijk geslacht is, bestaat de orde voornamelijk uit mannen. Slechts een dikke 2% leden van de Raad van de Orde zijn vrouwen 33. In 2007 zijn de vrouwen er al iets beter aan toe, een kleine 40% van de advocaten is van het vrouwelijk geslacht en de vertegenwoordiging in de Raad van de Orde bedraagt 11 vrouwen tegenover 60 mannen. Vrouwen zijn, hoewel hun aandeel van 1/5 binnen de advocatuur, in mindere mate het voorwerp van tuchtprocedures voor de periode 1971 – 2006. Van alle tuchtprocedures is slechts een kleine tien procent tegen vrouwen. Dit bevestigt het cliché van de hardwerkende professionele advocate die de deontologische regels volgt. Een wandeling door de auditoria van de Gentse rechtenfaculteit leert dat de vervrouwelijking van justitie in het algemeen en van de advocatuur in het bijzonder grotere proporties begint aan te nemen. Stellen dat vrouwen het niet slecht doen op de universiteit is een understatement indien men gepubliceerde examenresultaten van mannen en vrouwen gaat vergelijken.
30
La Belgique judiciaire 1888, 1. W. 7 april 1922, BS, 22 april 1922. 32 H. SABBE, “Vrouwe Justitia” in Jaarboek van de Vrouw 1994, een uitgave van de Nederlandstalige Vrouwenraad. 33 www.vrouwenraad.be 31
18
1.2.1.5.2 De huidige positie van de vrouw binnen de advocatuur Zoals boven reeds uiteengezet zijn er meer en meer vrouwelijke advocaten hoewel ze in de minderheid blijven tegenover de mannen. Om een duidelijk beeld te scheppen van hoe de verhoudingen juist liggen zijn hieronder enkele grafiekjes opgesteld van de verhouding mannen en vrouwen aan de balie in het algemeen en de geografische spreiding in het bijzonder. 34 1.2.1.5.2.1
Vrouwen aan de Vlaamse balies
Verhouding man/vrouw aan de Vlaamse balies (Ad Rem 2006)
Mannen Vrouwen
2500 2000 1500
% Vrouw
1000 500
Man Totaal
0
34
Zie ook de figuren onder 2.3.5 De Tuchtpraktijk van vrouwelijke advoaten.
19
1.2.1.5.2.2 Vrouwen in de Raad van de Orde Zoals hieronder uiteengezet zal worden heeft de raad van de Orde belangrijke bevoegdheden met betrekking tot de tucht binnen de advocatuur. We kunnen ons afvragen of de aanwezigheid van vrouwen in dit tuchtorgaan enige invloed heeft op de tuchtrechtspraak.
16 14 12 10 8
Vrouw
6
Man
4 2 0
1.2.2
Organisatie van de advocatuur35
1.2.2.1 Inleiding Als ‘bijgeroepene’ is het de taak van de advocaat om de belangen van zijn cliënt te behartigen tegenover de instelling die zal oordelen over deze belangen. Het spreekt voor zich dat een enkele advocaat als individu niet opgewassen is tegen het systeem van de rechterlijke macht die deze oordelen velt. Daarom is het belangrijk dat de advocaten zich kunnen groeperen in verenigingsvormen die de gemeenschappelijke belangen van de individuele advocaten rechtstreeks en dus onrechtstreeks die van hun cliënten, behartigen. De advocaat blijft in de eerste plaats de verdediger van zijn cliënt en is in die zin partijdig. Dit brengt met zich mee dat de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van de advocaat de basis vormt voor een correcte beroepsuitoefening. De cliënt moet er immers zeker van zijn dat de advocaat volledig losstaat van het systeem en zo optimaal diens belangen voor de organen van dat systeem zal behartigen. We kunnen stellen dat het voor de advocaat belangrijk is zich te groeperen om een sterker front te vormen tegen het systeem, maar dat hij te allen tijde zijn onafhankelijkheid en zelfstandigheid moet
35
H. DE MEYER, “Structuur en organisatie van de Balie – Tuchtrecht” in G. NAESENS (ed.), Syllabus lessen beroepsopleiding centrum Gent gerechtelijk jaar 2008-2009, onuitg.
20
behouden als partijdige deelnemer van het proces waarin hij de belangen van slechts één partij behartigt. De Orde is een groeperingsvorm die specifiek voldoet aan de noden die de advocaat stelt voor zijn ‘beroepsvereniging’. Belangrijke tekenen van de doorgedreven zelfstandigheid van de beroepscategorie van de advocaat vinden we dan ook terug in het Gerechtelijk wetboek. Zo wordt het beroep tegen beslissingen van de Tuchtraden niet langer behandeld door het hof van beroep maar door de Tuchtraad van Beroep 36, de rechter zelf kan de advocaat die ter zitting in gebreke blijft niet langer sanctioneren, hij kan enkel proces verbaal overmaken aan zijn disciplinaire oversten 37. De Orden kunnen hun eigen regels uitvaardigen maar moeten hierbij rekening houden met het legaliteits- en specialiteitsbeginsel. Als belangrijke uitzondering op de zelfstandigheid van de orden is het hof van Cassatie bevoegd om de reglementen te toetsen aan de wet, in de eerste plaats het Gerechtelijk Wetboek. Bovendien bestaat het Cassatieberoep tegen beslissingen van de Tuchtraden in Beroep.38 1.2.2.2
De Organisatie van de advocatuur
1.2.2.2.1 De situatie voor het Gerechtelijk Wetboek In de eerste paragraaf die de geschiedenis van de advocatuur behandelt, wordt verwezen naar het Keizerlijke Decreet van 14 december 1810 dat de uitoefening van het beroep van advocaat en de discipline van de balie regelt. 39 Het artikel twee van het voormelde decreet stelt: “Dans toutes les villes où les avocats exèdent le nombre de vingt, il sera formé un conseil pour leur discipline.”40 In dit artikel wordt gesteld dat een lokale tuchtinstelling moet gevormd worden zodra een stad meer dan twintig advocaten telt. Lokale balies zullen ontstaan zodra er in de stad meer dan twintig advocaten hun beroep uitoefenen. Nadat een houder van het diploma doctor in de rechtsgeleerdheid de eed heeft afgelegd wordt hij toegelaten tot de stage of tot het tableau. In principe stelt het Keizerlijk decreet in haar artikel 9 dat de advocaten van het tableau (en dus niet de advocaat - stagairs) de enige leden van de Orde zijn. De praktijk echter leert dat ook de stagairs als leden van de Orde worden gezien zij het dan met verminderde rechten. De Orde heeft geen rechtspersoonlijkheid. Iedereen die voldoet aan de hierboven gestelde voorwaarden (houder van het diploma en afleggen van de eed), gaat er deel van uitmaken. De advocaten verliezen hun zelfstandigheid niet door het lidmaatschap, gezien deze beroepseigenschap
36
Art. 464 Ger. W. Art. 761 Ger. W. 38 J. DU JARDIN, “Rechtspraak in Tuchtraden door de beroepsOrden: Toetsing van de wettigheid door het Hof van Cassatie”, RW 2000-2001, 785. De mogelijkheid om in Cassatie te gaan moeten we nuanceren. De praktijk toont aan dat er bijna nooit Cassatie wordt ingesteld en dat het Hof van Cassatie, als het toch gebeurt, een groot respect heeft voor de onafhankelijkheid van de Orden. 39 Keizerlijk decreet 14 décembre 1810, Décret contenant réglement sur l’exercice de la profession d’avocat et la discipline du Barreau, Bull. des lois, 332, n°6177, voortaan afkort: Keizerlijk Decreet 1810. 40 Art 2, Keizerlijk Decreet 1810. 37
21
één van de meest essentiële is van de advocatuur. Een advocaat handelt als zelfstandige en is nooit een openbare ambtenaar. Ze behouden te allen tijde hun zelfstandigheid en vrijheid. Het feit dat de advocaten onderworpen zijn aan een disciplinair orgaan neemt het zelfstandig karakter van hun beroep niet weg. In het verleden41 groeperen ze zich immers vrijwillig om de eer van hun beroep te garanderen. Het keizerlijke decreet geeft de tuchtinstellingen enkel een legale basis. Aanvankelijk verbiedt het Keizerlijk decreet in haar artikel 33 de advocaten zich te verenigen zonder de toelating van de Procureur -Generaal. De Stafhouder kan de Orde pas samenroepen mits toelating van de Procureur. Het hoeft geen betoog dat deze afwezigheid van het recht van vereniging niet strookt met de vrijheidsgedachte die nazindert na het ontstaan van België in de jaren dertig van de negentiende eeuw. De Belgische grondwet bevat de garanties van vrijheid van vereniging en vergadering. Het Koninklijk Besluit van 183642 vernietigt in haar eerste artikel het artikel 33 van het Keizerlijk Decreet van 1810. Het is de Stafhouder vanaf dan vrij om de Orde samen te roepen wanneer hij dat nodig acht. Het recht de Orde samen te roepen is exclusief voorbehouden aan de Stafhouder. De Raad van de Orde heeft deze mogelijkheid niet.43 Het Keizerlijk Decreet bevat in haar artikel 20 de regelingen omtrent de samenstelling van de raden van de Orde. Orden met minder dan dertig advocaten tellen vijf leden in hun Raad, Orden met meer dan dertig leden zeven, Orden met meer dan vijftig leden negen en Orden met honderd of meer advocaten hebben vijftien leden in hun raad. Aanvankelijk stelde het Keizerlijke Decreet44 dat de Procureur–Generaal de Stafhouder aanduidt. Met het Koninklijk Besluit van 1936 wordt deze bevoegdheid verleend aan de Orden zelf. Alle advocaten van de orde, met uitzondering van de advocaat – stagairs, kunnen deelnemen aan de verkiezingen. De Stafhouder, aanvankelijk aangeduid door de Procureur–Generaal maar later door de Orde zelf, heeft een zeer grote invloed binnen de Orde. Elk jaar wordt de Stafhouder opnieuw aangeduid. De traditie leert dat de Procureur–Generaal vaak jaar na jaar dezelfde Stafhouder aanduidt. Deze gang van zaken blijft bestaan, zelfs na het Koninklijk Besluit van 1836. Het niet herverkiezen van de Stafhouder wordt gezien als een daad van vijandigheid jegens hem 45. Duchaine en Picard46 verdelen de bevoegdheden van de Raad van de Orde in twee. Ze onderscheiden de administratieve en de tuchtrechtelijke bevoegdheden. 47 De administratieve bevoegdheden
41
Zie hierover 1.2.1 De geschiedenis van de advocatuur Koninklijk Besluit, 5 augustus 1836, contenant règlement sur la profession d’avocat et sur la discipline du Barreau, Bull. Off., n°49, voortaan afgekort: Koninklijk Besluit 1836. 43 Op basis van het Koninklijk Besluit 1836 heeft de Procureur – Generaal ook het recht de Orde samen te roepen, maar hij maakt hier zelden of nooit gebruik van. 44 Art 21 Keizerlijke Decreet 1810 45 Aan de Brusselse balie neemt Meester Gendebien de functie van Stafhouder waar van 1934 tot 1947, in Gent is meester Metdepenningen, de eerste afgestudeerde jurist van de Universiteit Gent, lange tijd Stafhouder. 46 G. DUCHAINE en E. PICARD, Manuel pratique de la profession d’avocat en Belgique, Bruxelles, Claassen, 1869, 109. 47 Zie voor de bespreking van de tuchtrechtelijke bevoegdheden 1.2 Het tuchtrecht voor advocaten 42
22
situeren zich op het gebied van de stage, het tableau en het bureau voor juridische bijstand. De Raad van de Orde bezit ook de bevoegdheid reglementerend op te treden. “Le Bâtonnier est le chef de l’Ordre”48. De Stafhouder is de vertegenwoordiger en verdediger in alle zaken waarin de Orde betrokken is. Aanvankelijk is het takenpakket van de Stafhouder beperkt. Hij heeft enkel bevoegdheden met betrekking tot het voorstellen van de leden van de Orde waaruit de Procureur–Generaal dan de samenstelling kiest. In de tuchtprocedure heeft hij enkel een schriftelijk adviesrecht. Deze bevoegdheid wordt uitgebreid met het Koninklijk Besluit van 1836.49 1.2.2.2.2 De huidige situatie Het is pas in 1967 met de invoering van het Gerechtelijk Wetboek dat het Keizerlijke Decreet van 1810 en het Koninklijk Besluit van 1836 worden gewijzigd. Het Gerechtelijk Wetboek ondergaat in haar geschiedenis enkele wijzigingen maar hier wordt enkel de huidige situatie uiteengezet. 50 In de hoofdplaats van ieder gerechtelijk arrondissement wordt uiterlijk op 1 december van elk jaar een tableau opgemaakt van de Orde van advocaten, een lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie en een lijst van stagiairs, die hun kantoor in het arrondissement hebben.51 De Orde van advocaten bestaat uit de advocaten die op het tableau, op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie of op de lijst van de stagiairs zijn ingeschreven. Zij bezit rechtspersoonlijkheid.52 De Orde van advocaten te Antwerpen, Brugge, Dendermonde, Gent, Hasselt, Ieper, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oudenaarde, Tongeren, Turnhout en Veurne vormen samen met de Nederlandse Orde van advocaten bij de balie te Brussel, de Orde van Vlaamse balies. De Orde van advocaten te Aarlen, Bergen, Charleroi, Dinant, Doornik, Hoei, Luik, Marche-en-Famenne, Namen, Neufchâteau, Nijvel, Verviers en Eupen vormen samen met de Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel de Ordre des barreaux francophones et germanophone. De Orde van Vlaamse balies en de Orde des barreaux francophones et germanophone bezitten rechtspersoonlijkheid en zijn gevestigd te Brussel. 53 Zoals blijkt uit de bovenstaande passages uit het Gerechtelijk Wetboek is de Belgische advocatuur wettelijk ingericht. Deze invoering in de wet komt er op vraag van de advocatuur zelf, het keizerlijke decreet van 1810, dat bij Koninklijk Besluit van 1836 wordt aangevuld54, biedt onvoldoende waarborgen voor de onafhankelijke advocatuur en de rechten van de verdediging. Gezien de regelgeving van 1836 bij Koninklijk Besluit wordt ingevoerd kan ze immers door het enkel optreden van de uitvoerende macht ongedaan gemaakt worden. Het is door de invoering bij wet dat het bestaan van de balie en de waarborgen van haar goede werking gegarandeerd zijn.
48
Art 21 Keizerlijke Decreet 1810 Zie hierover 1.2 Het tuchtrecht voor advocaten 50 Op de wijzigingen van de tuchtprocedure wordt wel dieper ingegaan 51 Art 430, 1° Ger. W. 52 Art. 431 Ger. W. 53 Art. 488 Ger. W. 54 Zie supra 1.1 De geschiedenis van de advocatuur, Het jonge België. 49
23
De organen van de balie genieten een grote autonomie aangaande de vaststelling van regels en gebruiken in verband met de betrekkingen tussen advocaten onderling, met de cliënten en met de magistratuur. De handelingen van de overheden van de balie zijn onttrokken aan de algemene bevoegdheid tot nietigverklaring van handelingen en reglementen van administratieve overheden die de Raad van State bezit55. Zowel de algemene reglementen uitgevaardigd door de Orden als hun individuele disciplinaire uitspraken zijn onderworpen aan het toezicht van het Hof van Cassatie. 56 De Orde is een publiekrechtelijk lichaam dat rechtspersoonlijk geniet. 57 De grootste jurist bij het opstellen van het huidige Gerechtelijk Wetboek, Charles van Reepinghen, schreef als koninklijk commissaris in zijn verslag dat de balie één van de grondslagen van het gerecht is en dat haar organisatie en werking essentieel belang hebben.58 “De handelingen van de Raden van de Orde hebben tot doel de kwaliteit van de dienstverlening door de advocaat te verzekeren en zijn onafhankelijkheid te waarborgen. De wetgever heeft het beroep van advocaat rechtstreeks betrokken bij de openbare dienst van de rechtsbedeling en het is in die hoedanigheid verbonden met de rechterlijke orde. Door de betwisting betreffende de handelingen en reglementen van de balies toe te vertrouwen aan overheden en aan een rechtscollege die ook tot de rechterlijke macht behoren, heeft de wetgever een maatregel genomen die in verhouding staat tot de doelstelling die hij nastreeft.” 59 1.2.2.2.2.1 De Orde van Vlaamse Balies (O.V.B.) Zoals boven uiteengezet is voor elk gerechtelijk arrondissement een Orde van advocaten ingesteld die alle advocaten en stagiairs groepeert. Het overkoepelende orgaan dat boven al deze lokale Orden staat was tot eind jaren ’90 de Nationale Orde van Advocaten. Deze wordt vervangen door de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone, gereglementeerd en wettelijk erkend bij wet van 4 juli 2001.60 Enkele reglementen van de Nationale Orde blijven wel geldig. De Orde van Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophones hebben, elk voor de balies die er deel van uitmaken, de taak te waken over de eer, de rechten en de gemeenschappelijke beroepsbelangen van hun leden en zijn bevoegd voor de juridische bijstand, de stage, de beroepsopleiding van de advocaten-stagiairs en de vorming van alle advocaten behorende tot de balies die er deel van uitmaken. Ze nemen initiatieven en maatregelen die nuttig zijn voor de opleiding, de tuchtrechtelijke regels en de loyauteit in het beroep en voor de behartiging van de
55
Art 14, §1 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; RvS 15 juni 1956, Pas., 1957, IV, 99; RvS 31 oktober 1991, RW, 1991-92, 638. 56 Art. 610 en art. 611 Ger. W. 57 M. MAHIEU en J. BAUDREZ, De Belgische advocatuur, Kuurne, Leieland, 1980, 188; A. BRAUN en F. MORREAU, La profession d’avocat, Brussel, Bruylant, 1985, 188. 58 C. VAN REEPINGHEN, “Verslag gerechtelijke hervorming”, BS, 1964. 59 R.M. DE PUYDT, Deontologie van de advocaat, Antwerpen – Oxford, Intersentia, 2006, 29. 60 W. 4 juli 2001, BS 25 juli 2001.
24
belangen van de advocaat en van de rechtzoekende. Elk van beide kan betreffende die aangelegenheden voorstellen doen aan de bevoegde overheden. 61 “De Orde vertegenwoordigt alle 14 Nederlandstalige balies van België, in totaal meer dan 9000 advocaten die in België verplicht lid is van een lokale balie. Ze ziet er op toe dat elke burger of rechtzoekende voldoende middelen en kansen krijgt om zijn rechten te laten gelden. Daarnaast volgt zij alle wetgeving op die gevolgen kan hebben op de werking van justitie en meer bepaald op het dagelijkse werk van de advocaat. Ze gaat daarom permanent een dialoog aan met de overheid over alle onderwerpen die voor de advocatuur en rechtzoekenden van belang zijn en laat niet na om hierover haar ideeën en bedenkingen te uiten. De Orde is als overkoepelend orgaan van alle Vlaamse balies betrokken bij de rechtshulp die lokaal georganiseerd wordt door de bureaus voor juridische bijstand. Haar barometerfunctie is een onmisbare schakel om de toegang tot justitie voor veel rechtzoekenden te blijven garanderen. Ze ondersteunt de opleiding van advocaten-stagiairs en de algemene permanente vorming van advocaten. De Orde van Vlaamse Balies is lid van verschillende internationale advocatenorganisaties (zoals Union Internationale des Avocats, Fédération des Barreaux d’Europe, American Bar Association) en speelt een actieve rol bij de verdediging van de principes en de prerogatieven van het advocatenberoep. De O.V.B. stelt zelf reglementen op die de naleving van de beroepsregels moeten ondersteunen en voert procedures wanneer zij meent dat de rechten van de advocaten of burgers in gedrang komen.” 62 De OVB heeft een raad van bestuur die bestaat uit acht leden met een mandaat van drie jaar dat eenmalig hernieuwbaar is. Binnen de raad van bestuur bestaan acht departementen. De Raad van bestuur beslist bij meerderheid van stemmen, de voorzitter ervan 63 vertegenwoordigt de OVB bij alle gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen en vaardigt vijf van zijn leden af in de Federale Raad van balies. Naast een raad van bestuur heeft de OVB ook een algemene vergadering die bestaat uit minstens 67 leden64. De algemene vergadering houdt maandelijks zitting en vergadert telkens de raad van bestuur het nodig acht of een vijfde van de leden het vraagt. Vermits de algemene vergadering alle advocaten vertegenwoordigt en het hoogste orgaan is, heeft ze ook de meest uitgebreide bevoegdheid.65
61
Art 495 Ger. W. www.advocaat.be 63 Stafhouder Jo STEVENS is voorzitter van de Orde van Vlaamse Balies sinds september 2005. 64 Momenteel zetelen 72 leden in de Algemene vergadering van de OVB, de 14 Stafhouders van de verschillende Vlaamse balies, de Stafhouder bij het Hof van Cassatie (= raadgevende stem), een vertegenwoordiger van de CCBE (= Council of Bars and Law Societies of Europe, met raadgevende stem) en 56 rechtstreeks verkozen leden uit de diverse balies: Brussel NL (15), Antwerpen (11), Gent (6), Brugge (3), Kortrijk (3) Leuven (3), Dendermonde (3), Hasselt (3), Tongeren (2), Mechelen (2), Turnhout (2), Oudenaarde (1), Veurne (1) en Ieper (1). 65 Art 6.1 Reglement Orde van Vlaamse Balies. 62
25
De OVB vaardigt sinds haar oprichting een reeks nieuwe reglementen uit.66 Gezien de Belgische Nationale Orde de voorloper is van de OVB zijn de eenheid die ze bracht in de regels en gebruiken door het vaststellen van reglementen in een aantal domeinen nog steeds bindend voor alle advocaten. Deze reglementen blijven van kracht binnen de nieuwe structuur zolang de OVB er geen wijzigingen in aanbrengt en zijn dwingend voor alle 14 balies , die slechts aanvullend reglementen kunnen uitvaardigen. 67 Zoals boven reeds aangehaald verliest de Raad van State haar bevoegdheid om de reglementen van de Orde van Vlaamse Balies te toetsen aan hun wettelijkheid en komt deze bevoegdheid toe aan het Hof van Cassatie68. Dit beroep wordt ingesteld door de Procureur-Generaal bij het Hof van Cassatie. In een arrest van 2003 69 oordeelt het Arbitragehof dat dit recht voorbehouden aan de ProcureurGeneraal bij het Hof van Cassatie indruist tegen het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en nondiscriminatie. De individuele advocaat en bij uitbreiding elke burger heeft immers recht op jurisdictionele bescherming. 70 Het Arbitragehof vernietigt de artikelen 501 en 502 van het Gerechtelijk wetboek. De vordering moet nu voor een scheidsgerecht gebracht worden bestaande uit 7 leden, en moet worden voorafgegaan door een advies van de Federale Raad van Balies. 71 1.2.2.2.2.2 De Orde van Advocaten bij het Hof van Cassatie Volledigheidshalve wordt hier melding gemaakt van de afzonderlijke Orde 72 die de advocaten bij het Hof van Cassatie groepeert. Om bij het Hof van Cassatie een zaak aanhangig te maken is er de noodzaak om een beroep te doen op een advocaat bij het Hof van Cassatie. 1.2.2.2.2.3 De Orde van Advocaten Zoals boven reeds aangehaald heeft elk arrondissement zijn eigen Orde van Advocaten. In het gerechtelijk arondissement Brussel, dat tweetalig is, bestaan er sinds 1 januari 1985 twee Orden van Advocaten, de Nederlandse en de Franse Orde van Advocaten bij de balie te Brussel. Jaarlijks wordt een lijst opgemaakt van de advocaten verbonden aan de Orde, het tableau dat de advocaten oplijst en de lijst van de advocaten stagiairs. 73
66
De OVB vaardigt een reeks reglementen uit betreffende publiciteit, vestiging van meerdere kantoren, advocaat-syndicus, … . Deze zijn alle te raadplegen op http://www.advocaat.be/Page.aspx?genericid=87#ovb . 67 Art. 506 e.v. Ger. W. bevat het overgangsrecht. 68 Art. 611 Ger. W. 69 Arbitragehof 28 januari 2003, nr. 16/2003. 70 “Door het recht om dat beroep in te stellen, voor te behouden aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en aan de andere gemeenschapsorde, en door geen beroep te organiseren ten voordele van de advocaat of van diegene die het wenst te worden, die zich persoonlijk benadeeld zou achten door het reglement van een gemeenschapsorde, heeft de wetgever daarentegen op een onverantwoorde wijze inbreuk gemaakt op het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie krachtens hetwelk alle burgers een gelijk recht op een jurisdictionele bescherming hebben.” Arbitragehof 28 januari 2003, nr. 16/2003, B14. 71 De Federale Raad van de balies bestaat uit tien leden van wie er telkens vijf respectievelijk voor een termijn van twee jaar, éénmaal hernieuwbaar, afgevaardigd worden door de Orde van Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophones. De Raad wordt voorgezeten door de Stafhouder van de Orde van advocaten bij het Hof van Cassatie. Art. 503 Ger. W. 72 Art. 481 Ger. W. 73 Art 430, 1° Ger. W.
26
Naast de Stafhouder en de Raad van de Orde (zie infra) bestaat er binnen de Orde ook een algemene vergadering. De algemene vergadering van de Orde, waarvoor alle op het tableau ingeschreven advocaten, alle advocaten ingeschreven op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie en alle op de lijst van de stagiairs ingeschreven advocaten worden opgeroepen, kiest rechtsreeks de raadsleden van de Raad van de Orde74. Deze algemene vergadering wordt jaarlijks door de Stafhouder bijeengeroepen en voorgezeten.75 1.2.2.2.2.4
De Stafhouder (Art. 447 e.v. Ger. W.)
1.2.2.2.2.4.1 Algemeen De Stafhouder is het hoofd van de Orde. Hij roept de algemene vergadering van de advocaten en de raad van de Orde bijeen en zit deze voor.76 Het Gerechtelijk Wetboek blijft heel vaag rond het concrete takenpakket van de Stafhouder. De Stafhouder is in de eerste plaats de “primus inter pares”. Hij is de “eerste” advocaat van zijn orde. Hij is voor de advocaten van de orde een rechtstreeks aanspreekpunt waarbij zij terecht kunnen met alle eventuele problemen. “De Stafhouder beschikt over een uitgebreide initiatieffunctie zodat hij de hele dynamiek van het apparaat beheerst.”77 1.2.2.2.2.4.2 Verkiezing van de Stafhouder De Stafhouder wordt gekozen uit de leden van de balie ingeschreven op het tableau of op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie.78 De raad van de Orde kan bepalen op welke wijze en onder welke voorwaarden de kandidaten voor het Stafhouderschap en voor de raad worden voorgedragen.79 De artikelen 450 en verder van het Gerechtelijk wetboek regelen de verkiezing van de Stafhouder. Artikel 451 geeft de lokale balies de mogelijkheid om de verkiezing volgens hun eigen inzichten in te vullen. Vele balies hebben hier in hun eigen baliereglementen gebruik van gemaakt. In principe geldt het mandaat van Stafhouder voor één jaar. In de praktijk zien we dat een Stafhouder na één jaar quasi automatisch wordt herkozen, meestal is er immers geen tegenkandidaat, waardoor de mandaten voor twee jaar gelden. 1.2.2.2.2.4.3 Takenpakket van de Stafhouder De Stafhouder is de draaischijf van de orde. Zowel intern; hij bepaalt de agenda en heeft een uitgebreid inititiatiefrecht, als extern; hij vertegenwoordigt de balie op het hoogste niveau van de Orde van Vlaamse balies.
74
Art 450 Ger. W. Art 447, 2 Ger. W. 76 Art. 447 Ger. W. 77 H. DE MEYER, “Structuur en organisatie van de Balie – Tuchtrecht” in G. NAESENS (ed.), Syllabus lessen beroepsopleiding centrum Gent gerechtelijk jaar 2008-2009, onuitg. 78 Art. 450, tweede lid Ger. W. 79 Art. 451 Ger. W. 75
27
Het Gerechtelijk wetboek geeft de Stafhouder bovendien een adviserende bevoegdheid met betrekking tot de gerechtelijke organisatie. 80 De Stafhouder heeft een arbitrerende en raadgevende functie. Hij beslecht geschillen tussen de verschillende advocaten van de orde enerzijds en staat hen bij met raad en daad anderzijds. Zijn dagelijkse aanwezigheid in het gerechtsgebouw, ter beschikking van advocaten en hun cliënten, maakt van hem een onmiddellijk bereikbaar gezagsorgaan. Op die manier kan hij problemen zeer snel oplossen zelfs in Orden met meer dan duizend advocaten. De Stafhouder voert de beslissingen van de Raad van de Orde uit en ziet er op toe dat de advocaten van de Orde zich houden aan de deontologie. Hij geniet een grote morele autoriteit op basis van de verkiezing door zijn pairs als hoofd van de Orde. Zijn recht de Raad van de Orde de adiëren in tuchtzaken, maakt dat hij in staat is de discipline in de Orde te verzekeren met een minimum aan tuchtrechtelijke vervolgingen. Een belangrijke taak van de Stafhouder situeert zich dus in het tuchtrecht. Deze bevoegdheid wordt door de Wet van 21 juni 200681 nog uitgebreid. De Stafhouder heeft een rechtstreeks initiatiefrecht om een tuchtzaak aanhangig te maken bij de voorzitter van de Tuchtraad.82 Indien het feit dat de advocaat ten laste wordt gelegd een gevaar betekent voor de integriteit van zijn beroep of de reputatie van de Orde kan schaden, kan de Stafhouder bewarende maatregelen opleggen. Zo kan de Stafhouder een advocaat verbieden gedurende ten hoogste drie maanden het gerechtsgebouw te betreden.83 Naast deze bevoegdheid binnen de tuchtprocedure heeft de Stafhouder ook een praetoriaanse functie: hij kan de zaken van disciplinaire aard afhandelen binnen zijn eigen bevoegdheden, met een vermaning of met een gebod of verbod dat hij ex autoritate uitspreekt. 84 1.2.2.2.2.4.4 De Raad van de Orde (Art. 448 e.v. Ger. W.) Voor elke balie wordt een Raad van de Orde gevormd. Evenwel, voor de balie te Brussel hebben de beide bij artikel 430, 2° (Ger. W.), bedoelde Orden iedere hun eigen Raad. Is de Raad van de Orde bij de heropening van de hoven en de rechtbanken niet wettelijk gevormd of vernieuwd, dan worden zijn werkzaamheden voorlopig verricht door de aftredende Raad van de Orde.85 De raad van de Orde bestaat uit de Stafhouder en Zestien leden indien vijfhonderd of meer advocaten ingeschreven zijn op het tableau, op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie en op de lijst van de stagairs; Veertien leden indien dit aantal honderd of meer bedraagt; Acht leden, indien dit aantal vijftig of meer bedraagt;
80
De Stafhouder geeft advies over de dienstreglementen van verschillende rechtbanken. Zo bijvoorbeeld verleent art. 66 Ger. W. hem die bevoegdheid voor de vredegerechten. 81 Wet van 21 juni 2006 tot wijziging van een aantal bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de balie en de tuchtprocedure voor haar leden, BS, 20 juli 2006. 82 Art. 458, §2 Ger. W. 83 Art. 473 Ger. W. 84 Cass. 31 januari 1980, Arr. Cass. 1979-80, 639. 85 Art 448 Ger. W.
28
Zes leden, indien het dertig of meer bedraagt; Vier leden, indien het vijftig of meer bedraagt; Twee leden, indien het minder is dan vijftien. 86
De leden van de Raad van de Orde worden gekozen uit de leden van de balie ingeschreven op het tableau of op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie. 87 De dagelijkse werking van de balie behoort tot de bevoegdheid van de Stafhouder maar het zwaartepunt van de beslissingsbevoegdheid ligt ongetwijfeld bij de Raad van de Orde, het is een orgaan van overleg en actie. Deze Raad wordt jaarlijks verkozen en neemt haar beslissingen collectief. Haar voornaamste taken bestaan in het vaststellen van de reglementen en het toezicht op de deontologie. Beslissingen van de Raad worden eerder door interne consensus dan door loutere meerderheidsstemming tot stand. Hoewel de opsomming van bevoegdheden van de Raad van de Orde wettelijk omschreven wordt88, is deze opsomming niet exhaustief 89. De Orde kan bijvoorbeeld overeenkomsten sluiten met een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn om juridische bijstand te verlenen aan personen die recht hebben op sociale bijstand vanwege het O.C.M.W. 90 De Raad van de Orde heeft de opdracht om de eer van de Orde van advocaten op te houden en de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep van advocaat ten grondslag liggen en een behoorlijke beroepsuitoefening moeten waarborgen, te handhaven. 91 De Raad van de Orde stelt het huishoudelijk reglement van de Orde op. Hij stelt jaarlijks het tableau van de advocaten, de EU-lijst en de lijst van de advocaten-stagiairs op en is hierover meester. 92 Onverminderd de bevoegdheid van de organen van de Orde van Vlaamse balies legt hij de voorwaarden vast tot het vervullen van de stageverplichtingen, waakt hij over het nakomen ervan en kan hij de opname op het tableau weigeren. 93 De beslissingen van de Raad van de Orde inzake toelating tot de stage zijn administratief en niet rechtsprekend van aard. Dit heeft tot gevolg dat dergelijke beslissingen niet open staan voor de prejudiciële procedure van art 234 EG. 94 De Raad van de Orde kan de op het tableau ingeschreven advocaten, de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie de advocatenstagiairs en de ere-advocaten verplichten tot het betalen van de bijdragen die hij bepaalt. Hij waakt
86
Art 449 Ger. W. Art 450, tweede lid Ger. W. 88 Art 455 en art. 456 Ger. W. 89 J. STEVENS, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1990, 97-132. 90 RvS 19 februari 1982, Arr. RvS, 1982, 386. 91 Art 455 Ger. W. 92 Art 432 Ger. W. 93 Art 435 Ger. W. 94 HvJ 24 november 1977, Cah.dr.europ. 1978, 296. 87
29
voor het nakomen van de wetten en verordeningen betreffende de betaling van de bijdragen aan de voorzorgsinstellingen van de balie.95 Deze bijdragen kunnen eventueel worden bepaald in verhouding tot het inkomen van de advocaat. 1.2.2.2.2.4.5 Het bureau voor juridische bijstand Met de wetswijziging van 199896 wordt het Bureau voor consultatie en verdediging vervangen door het Bureau voor juridische bijstand. Voortaan wordt een onderscheid gemaakt tussen eerstelijns- en tweedelijnsbijstand97, waarbij de eerstelijnsbijstand niet langer een exclusieve bevoegdheid is van de Raden van de Orde maar opengetrokken wordt naar de O.C.M.W.’s en erkende organisaties voor juridische bijstand.98 Het Bureau voor juridische bijstand heeft geen rechtspersoonlijkheid en kan bij gebrek aan enige wettelijke bepaling niet in rechte worden vervolgd, ze is een orgaan van de Orde van advocaten, die wel rechtspersoonlijkheid bezit.99 In elk gerechtelijk arrondissement wordt er een commissie voor juridische bijstand opgericht die wel eigen rechtspersoonlijkheid bezit. De commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van de balie, de O.C.M.W.’s en erkende organisaties voor juridische bijstand.
1.3
Het tuchtrecht voor advocaten
1.3.1 Inleiding Gedurende de gehele geschiedenis komen we verenigingsvormen tegen van uiteenlopende beroepscategorieën. Sommige van deze categorieën beschikken over een disciplinair recht dat voornamelijk bestaat uit overgeleverd gewoonterecht. Het tuchtrecht, dat inbreuken tegen dit disciplinaire recht sanctioneert, is integraal onderdeel van de gebruiken van de beroepsgroep. De advocatuur is zich in Orden gaan organiseren100 wat impliceert dat de gebruiken zich lokaal verder ontwikkelen en bovendien aan uitgebreidheid en afdwingbare kracht winnen. Door wetgevend ingrijpen worden de private corporaties met disciplinaire macht aan het staatsgezag onderworpen. Door dit optreden krijgt het disciplinair recht van de beroepsgroepen een wettelijke basis, de beroepsgroep echter blijft de bevoegdheid bezitten om disciplinaire normen te bepalen en te sanctioneren middels eigen tuchtrechtspraak. Een eerste wettelijke basis voor de organisatie van de advocatuur wordt gevonden in het Keizerlijk Decreet van 14 december 1810101. Verdere uitwerking en concrete invulling na het ontstaan van België wordt aan dit Franse decreet verleend met de uitvaardiging van het Koninklijk Besluit van 1836. In een eerste deel zal deze procedure uiteengezet worden.
95
Art 443 Ger. W. W. 23 november 1998, BS, 22 december 1998. 97 Eerstelijnsbijstand beperkt zich tot eenvoudige, algemene adviezen en wordt verleend door advocaten en de organisaties voor juridische bijstand. Tweedelijnsbijstand is een omstandige bijstand, al dan niet gepaard met de aanstelling van een advocaat en wordt verstrekt door het Bureau voor juridische bijstand. 98 Art 508/1 tot en met 508/23 Ger. W. 99 Cass. 19 april 2004, RW 2004-2005, 1584-1587, noot C. Driesen en S. Gibens. 100 Zie supra 1.1 Geschiedenis van de advocatuur. 101 Zie supra 1.1 Geschiedenis van de advocatuur. 96
30
Het Gerechtelijk wetboek dat op dit decreet voortbouwt, wijzigt het decreet en de procedure op sommige punten. In een tweede deel wordt deze procedure uit de doeken gedaan. Het Gerechtelijk Wetboek bepaalt de inhoud van de beroepsregels en de handhaving ervan middels tuchtrechtspraak. Zoals in vorige alinea aangehaald blijven beide, bevoegdheden van de beroepsgroep zelf, het Gerechtelijk Wetboek vertrouwt ze toe aan de Orde van Advocaten. Artikel 456 van het Gerechtelijk Wetboek draagt de Orde op de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan hun beroep ten grondslag liggen te handhaven en de inbreuken daarop tuchtrechtelijk te beteugelen of te straffen. Het Hof van Cassatie stelt in een arrest van 31 januari 1980102 dat de deontologische regels van de balie de concrete uitwerking zijn van deze algemene wettelijke principes. “De staat die zich het toezicht over de deontologie en het tuchtrecht heeft voorbehouden, delegeert dus zijn normatieve macht en zijn rechterlijke macht in tuchtzaken terug aan de orde.” 103 De procedure van het Gerechtelijk Wetboek blijft niet beantwoorden aan de noden van de moderne advocatuur. Zo blijkt onder meer uit de kritieken die de beroepsgroep op de regelgeving uit. 104 In 2006 wordt de tuchtprocedure grondig vernieuwd. De kern van de wijziging is het feit dat men de lokale tuchtuitoefening per lokale balie gaat vervangen door een meer gecentraliseerde, per zetel van het Hof van Beroep. 105 Vooreerst moet een onderscheid worden gemaakt tussen deontologie en tucht106. Deontologie heeft betrekking op trouw, professioneel en maatschappelijk verantwoord gedrag tegenover de cliënt. Tucht is de vertaling van deze deontologische plichten binnen de instelling waar de dienstverstrekker aan verbonden is. Tucht situeert zich op het institutioneel niveau, waar zij vooral betrekking heeft op de relatie dienstverstrekker en instelling, terwijl de deontologie dit niveau overstijgt en gaat over de verhoudingen dienstverstrekker versus eindgebruiker/maatschappij. 1.3.2 Disciplinaire sancties versus straf- of burgerlijke vordering De tuchtvordering staat los van de strafvordering en van de burgerlijke rechtsvordering 107. Het Gerechtelijk Wetboek bevestigt hier één van de fundamentele principes van de disciplinaire sancties. Het is mogelijk dat een bepaalde inbreuk, hoewel ze geen strafrechtelijk misdrijf in de zin van het strafwetboek uitmaakt, disciplinair vervolgd wordt. Het is daartegenover ook mogelijk dat een handeling aanleiding geeft tot strafrechtspleging maar geen disciplinaire gevolgen met zich meebrengt. Bovendien sluiten beide sanctiemechanismen elkaar niet uit; het starten van een disciplinaire actie belet geenszins de strafrechtelijke procedure en bovendien kan naast de strafrechtelijke sanctie ook een disciplinaire opgelegd worden. Een strafvonnis heeft gezag van gewijsde erga omnes wat impliceert dat een tuchtoordeel niet kan ingaan tegen feiten die in de strafprocedure als bewezen worden verklaard. Anders dan voor de burgerlijke vordering heeft de strafvordering in principe echter geen voorrang op de
102
Cass. 31 januari 1980, Arr.Cass. 1979-80, 639. J. STEVENS, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer, 1997. 104 Zie hierover infra: 1.3.5.5 Evaluatie van de tuchtprocedure van het Gerechtelijk Wetboek 105 Zie hierover infra: 1.3.5.7 De nieuwe tuchtprocedure 106 K. GEENS, “De reglementering van het vrij beroep”, TPR, 1998, nr 1, 238-239. 107 Art 417 Ger. W. 103
31
tuchtvordering.108 Het is bovendien perfect mogelijk, hoewel er een erga omnes strafrechtelijke vrijspraak plaatsvindt, dat de disciplinaire instelling een disciplinaire fout sanctioneert. De vraag naar de voorrang van de strafvordering wordt door het Hof van Cassatie109 ontkennend beantwoord. Er bestaat geen regel ‘le criminel tient le disciplinaire en état’. De disciplinaire rechter moet zijn uitspraak niet laten voorafgaan door de strafrechtelijke procedure. Het Hof gaat zelfs verder en besliste dat de tuchtrechter zelfs de procedure niet moet schorsen zolang een procedure loopt voor het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. 110 Hoewel er dus geen algemeen principe van voorrang van de strafvordering bestaat, doet de tuchtrechter er toch goed aan de strafuitspraak af te wachten gezien de beperkte onderzoeksmogelijkheden waarover hij beschikt in tegenstelling tot de uitgebreide mogelijkheden van de strafrechter. Van Lennep111 stelt dat in geval van wettelijk bekrachtigd disciplinair recht de regels die de strafprocedure beheersen integraal van toepassing zijn op de disciplinaire rechtspleging. Zijn visie wordt met de invoering van het Gerechtelijk Wetboek waardeloos. Dit wetboek prevaleert, zoals hierboven geciteerd, de onafhankelijkheid van de tuchtactie en stelt voor deze actie eigen procedureregels vast. De tuchtrechter heeft niet de bevoegdheid om te oordelen over de eventuele burgerlijke patrimoniale eisen die in het disciplinaire onderzoek naar boven komen. Hij kan dus geen schadevergoeding opleggen of betaling bevelen. Het Hof van Cassatie112 stelt dat het oordelen over geschillen met betrekking tot burgerlijke rechten tot de uitsluitende bevoegdheid van de rechtbanken behoort en dit op basis van artikel 144 van de Grondwet. Deze onafhankelijkheid van de tuchtvordering vinden we terug in de tuchtrechtelijke praktijk. In een aantal zaken van de Kortrijkse balie met betrekking tot collaboratie wordt abstractie gemaakt van eventuele strafrechtelijke gevolgen van de tuchtuitspraak. De Kortrijkse Tuchtraad oordeelt dat de strafrechtelijke gevolgen niet voortvloeien uit de tuchtrechtelijke veroordeling maar uit de handelingen van de betrokkene zelf. Deze visie komt geregeld terug in de praktijk van de Kortrijkse Tuchtraad. 1.3.3 Kenmerken van deontologische normen Zoals boven reeds uiteengezet zijn de regels verbonden aan een bepaalde beroepscategorie gegroeid uit het overgeleverde gewoonterecht. Het hoeft geen betoog dat dit met zich meebrengt dat de deontologie een wisselend karakter heeft. 113 Mondelinge overlevering zal immers steeds invloed ondervinden van interpretatie die nauw verbonden is met de omstandigheden van plaats en tijd. Zo moeten de advocaten de begrippen eer van de orde, de principes van waardigheid,
108
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht en Internationaal Strafrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006. 109 Cass. 29 mei 1986, Arr. Cass. 1985-86, 1329. 110 Cass. 18 november 1994, RW, 1994-95, 1266. 111 R. VAN LENNEP, Handboek van het disciplinair recht en het disciplinair procesrecht, Leuven, De Vlaamse drukkerij, 1963. 112 Cass. 28 april 1988, Arr.Cass. 1987-88, 1083. 113 R. VAN LENNEP, Handboek van het disciplinair recht en het disciplinair procesrecht, Leuven, De Vlaamse drukkerij, 1963, 12.
32
rechtschapenheid en kiesheid, zoals ze voorkomen in artikel 456 van het Gerechtelijk wetboek, concreet invullen naar de tijdsgeest waarin ze werken. Dit alles impliceert dat het moeilijk is om deontologische regels in ‘vaste’ geschriften te vatten en dat ze niet noodzakelijk neergeschreven moeten zijn om gekwalificeerd te worden als deontologische regel. De Orde van Vlaamse Balies en de lokale Orden bezitten de bevoegdheid om regelgevend op te treden. Met betrekking tot dat uitvaardigen van reglementen rijst de vraag wat juist de juridische waarde is van deze normen. In 1985 stelt het Hof van Cassatie114 dat de reglementen van de toenmalige Algemene Raad115 materiële wetten zijn in de zin van artikel 608 Gerechtelijk Wetboek. Hieruit volgt noodzakelijk dat de schending van deze reglementen aanleiding kunnen geven tot Cassatieberoep. Het spreekt voor zich dat bij het regulerend optreden de Orden beperkt zijn door het algemene specialiteits- en legaliteitsbeginsel en dat de reglementen als lagere normen ondergeschikt zijn aan de grondwet, de wetten, de algemene rechtsbeginselen en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. 1.3.4 Constitutieve bestanddelen die aanleiding geven tot de tuchtprocedure Het spreekt voor zicht dat vooraleer er sprake kan zijn van enige tuchtprocedure de betrokkene een fout, concreet een inbreuk tegen de eer van de orde of de waardigheid van het beroep, moet begaan. Niet elke beroepsfout houdt een deontologische fout in. Er is pas sprake van een fout die tuchtrechtelijk gesanctioneerd wordt als de beroepsbeoefenaar in gebreke blijft ten overstaan van de finaliteiten van het beroep. Zoals boven reeds uiteengezet 116 heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid te oordelen over burgerlijke vorderingen. Het Hof van Cassatie117 stelt dat een bijzonder opzet niet vereist is, nalatigheid, slordigheid of onverschilligheid kunnen ook aanleiding geven tot sanctionering. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat niet de kleinste inbreuk aanleiding geeft tot deontologische sancties, kleine onachtzaamheden ontsnappen aan de tuchtrechtelijke procedure. Of er een tuchtprocedure komt zal grotendeels afhangen “of in concreto door de gepleegde feiten en omstandigheden en opgelopen strafveroordeling, en de eraan verbonden publiciteit, de beroepseer en de deontologische regels van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid specifiek geschonden zijn”118. Hoewel het tuchtrecht enkel eigen gedragingen sanctioneert kan de advocaat ook disciplinair aansprakelijk gesteld worden voor de fouten begaan door zijn stagiairs en medewerkers. Van de advocaat wordt immers verwacht dat hij de touwtjes binnen zijn kantoor stevig in handen heeft en dat hij controle heeft over ieders doen en laten.
114
Cass. 12 december 1985, Arr.Cass. 1985-86, 533. Dit was de Algemene Raad van de Nationale Orde, we kunnen er van uit gaan dat dit ook geldt voor de reglementen van de Orde van Vlaamse Balies. 116 Zie 1.3.2 Disciplinaire sancties vs. burgerlijke – of strafvordering 117 Cass. 25 maart 1977, Arr.Cass 1977, 806. 118 J. STEVENS, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer, 1997, 867. 115
33
Hierboven wordt aangehaald 119 dat de tuchtprocedure, zeker sinds de invoering van het Gerechtelijk Wetboek, een onafhankelijke is, los van enige band met het strafrecht. Artikel 71 van het strafwetboek vormt de toepassing van het algemene rechtsbeginsel van de onoverkomelijke dwaling, en dit rechtsbeginsel wordt toch aanvaard als een reden van verschoning die het foutkarakter van de disciplinaire inbreuk doet verdwijnen en dus aanleiding kan geven tot disciplinaire vrijspraak. Het Hof van Cassatie120 bevestigt deze these met betrekking tot de Orde van Geneesheren. De tuchtrechtelijke praktijk van de Kortrijkse balie bevat voorbeelden van de toepassing van de dwaling als verschoningsgrond. In 2004 worden een hoop waarschuwingen, in eerste aanleg gewezen wegens het niet volgen van permanente vorming, in beroep vernietigd. Alle betrokkenen worden vrijgesproken wegens de nieuwheid van en de weinige vertrouwdheid met het reglement dat massaal wordt overtreden. Het Gerechtelijk Wetboek van 1967 veegt elke verbondenheid van de tuchtprocedure met het strafprocedurerecht van tafel gezien haar artikel 2 bepaalt dat haar regels het gemeen procedurerecht uitmaken. Het gevolg hiervan is dat de bewijsregeling met betrekking tot Boek III ‘Balie’ deze is van art 870 Ger. W. gezien dat Boek III zelf niets specifiek bepaalt. De regel is dus dat elke partij het bewijs moet leveren van wat zij aanvoert. Deze regel zonder meer toepassen op de tuchtprocedure getuigt van weinig inzicht gezien er bij de tuchtprocedure niet echt sprake is van partijen en dat het Hof van Cassatie121 stelt dat er zelfs geen vervolgende partij optreedt. De bewijsregels van het burgerlijk recht kunnen ook geen soelaas bieden gezien ze de nadruk leggen op patrimoniale rechten en dus moeilijk toepasbaar zijn op de rechtsfeiten, die de tuchtinbreuken zijn. Hieruit kan besloten worden “dat het bewijs in tuchtzaken een vrij bewijs is, volgens de algemene principes van het gemeen bewijsrecht in burgerlijke zaken, zonder de specifieke beperkingen van het bewijs van patrimoniale rechten.” 122 Het algemeen beginsel dat men niet moet getuigen indien men door verklaringen zichzelf blootstelt aan strafrechtelijke vervolgingen valt moeilijk te rijmen met de deontologie. De beroepsgroep is onderworpen aan het beroepsgeheim en kan zich dus te pas en te onpas verschuilen achter dit beroepsgeheim en er misbruik van maken om zijn persoonlijke fouten te onttrekken aan de tuchtprocedure. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor de Stafhouder, hij moet de deontologie in de eerste plaats bewerkstelligen en oordelen over de hoegrootheid van het belang van de confidentialiteit en ze indien nodig bewaren.
119
Zie 2.3.1 Disciplinaire sancties vs. burgerlijke – of strafvordering Cass. 13 juni 1980, JT, 1980, 157. Het betreft hier een zaak waar een geneesheer geen nieuwe tuchtstraf wordt opgelegd omdat de niet uitvoering van de eerste straf te wijten was aan onjuiste inlichtingen van zijn raadsman. 121 Cass. 14 november 1980, Arr. Cass. 1980-81, 295 en Cass. 18 februari 1994, RW, 1994-95, 548. 122 J. STEVENS, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Die Keure, 1997, 874. 120
34
1.3.5
De Tuchtprocedure
1.3.5.1 Inleiding De tuchtprocedure voor advocaten wordt gekenmerkt door drie grote periodes. Vooreerst is er de procedure zoals geregeld in het Keizerlijke decreet van 1810 en het Koninklijk Besluit van 1836 dat hieraan verdere uitvoering verleent. Het Gerechtelijk Wetboek van 1867 wijzigt deze procedure. In 2006 wordt het tuchtrecht voor advocaten grondig vernieuwd. Deze procedure komt in de bespreking als laatste aan bod. 1.3.5.2
De procedure van het Keizerlijk decreet van 1810123
1.3.5.2.1 Toepasselijke wetgeving “Le conseil de discipline sera chargé: de veiller à la conservation de l’honneur de l’Ordre des Avocats, de maintenir les principes de probité et de délicatesse qui font la base de leur profession, de réprimer ou de faire punir, par voie de discipline les infractions et les fautes, sans préjudice de l’action des tribunaux, s’il y a lieu.” 124 Het boven geciteerd artikel vormt de basis voor de oude tuchtprocedure. Het is de Tuchtraad die de eer van de orde moet bewaren en moet waken over de principes van waardigheid en kiesheid die de basis vormen van het beroep. Om deze taak te kunnen volbrengen krijgt de Tuchtraad van de orde uit het decreet de bevoegdheid om inbreuken te sanctioneren via disciplinaire maatregelen. Een belangrijke vraag die naar voor komt bij de lezing van dit artikel 23 is in hoeverre de Tuchtraad bevoegd is om sanctionerend op te treden. Het artikel spreekt van het beroep van advocaat, kan de raad ook gedragingen die zich in het private leven van de advocaat voordoen en in strijd zijn met de principes van waardigheid en kiesheid die aan het beroep ten grondslag liggen beteugelen? Hierover bestaat geen eensgezindheid in de oude rechtsleer. Een eerste groep is van oordeel dat de Orde, om haar eer te bewaken, ook de bevoegdheid bezit om te oordelen over de eerbaarheid van gedragingen van haar leden in hun privéleven. Een advocaat moet zich immers niet enkel onderscheiden in zijn kennis van het recht, zijn welsprekendheid en zijn wetenschap maar ook, en des te meer, in zijn kwaliteiten en waardigheid als burger. Het is dus onmogelijk om de eer van de Orde, als vereniging van individuele advocaten, los te koppelen van de eer van haar individuele leden, ook in hun privéleven. In hun visie beschikt de tuchtrechtelijke overheid over de bevoegdheid om laakbare gedragingen in het privéleven gesteld door de leden van de Orde tuchtrechtelijk te sanctionern. Een tweede visie in de rechtsleer stelt dat elk individu een aantal plichten te vervullen heeft afhankelijk van zijn hoedanigheid. In de eerste plaats moet elk persoon zich waardig gedragen als burger, iedere inwoner van het Rijk is immers verantwoording verschuldigd tegenover haar wetten en regels. Naarmate men ook lid wordt van andere groeperingen of instellingen onderwerpt men zich, al dan niet vrijwillig, ook aan de normen en regels van deze groep. Zo bijvoorbeeld heeft een lid
123
G. DUCHAINE en E. PICARD, Manuel pratique de la profession d’avocat en Belgique, Bruxelles, Claassen, 1869, 164 e.v.; P. VERMEYLEN, Regles et Usages de l’Ordre des Avocats en Belgique, Bruxelles, Larcier, 1940. 124 Art 23 Keizerlijk Decreet 1810.
35
van een familie bepaalde familiale verplichtingen, de ouders tegenover hun kinderen en omgekeerd. Elk van die lidmaatschappen impliceert verantwoordelijkheden die beteugeld worden op een manier eigen aan de groepering of instelling waar men lid van is. Het spreekt voor zich dat de ene beteugeling zich niet mag inlaten met de inbreuken gepleegd op het niveau van een andere instelling. Uit deze redenering volgt dat een instelling die de advocaten professioneel groepeert, slechts bevoegd is om te oordelen over inbreuken of gedragingen die betrekking hebben op dat beroep. De Tuchtraad mag zich op basis van deze zienswijze niet inlaten met de inbreuken gepleegd op het niveau van het privéleven. Het antwoord op de vraag naar de tuchtrechtelijke bevoegdheid van de Raad van de Orde ligt ergens tussen beide extremen. Zodra feiten gepleegd in het privéleven een invloed kunnen uitoefenen op het beroepsleven als advocaat of op zijn reputatie, is het aan de tuchtinstellingen om hiertegen sanctionerend op te treden. 1.3.5.2.2 Het initiatief tot de tuchtprocedure Gezien het belang van de onafhankelijkheid van de advocatuur van de rechterlijke macht als dien opponent in de rechtspleging, spreekt het voor zich dat de tucht van de advocatuur volledig los staat van deze staatsmacht. De tuchtrechtelijke bevoegdheid behoort exclusief tot de Raad van de Orde zonder enige bevoegdheid voor de ministeriële ambtenaren. Dit principe vinden we terug in het artikel 8 van het Koninklijk Besluit van 1836: “ Le conseil de discipline statue, sauf appel à la Cour du ressort, sur toutes les plaintes des parties, ainsi que sur les réquisitions écrites du ministère public.”. Zowel particulieren, confraters als een Officier van Justitie kunnen een schriftelijke klacht neerleggen bij de Raad van de Orde. Het is de exclusieve bevoegdheid van de Raad om te beslissen of ze al dan niet overgaat tot een disciplinaire procedure. Het is enkel de Raad van de Orde zelf die kan oordelen of ze een advocaat voor haar laat verschijnen of niet. Het openbaar ministerie kan slechts via schriftelijke vorderingen de Raad in kennis stellen van de vermeende disciplinaire inbreuken. Artikel 12 van het Koninklijk Besluit van 1836 stelt: “Le conseil de discipline statue sur toutes les plaintes des parties, ainsi que sur les réquisitions écrites de notre Procureur General.” De Raad heeft de bevoegdheid om een zaak ambtshalve voor de Tuchtraad te brengen. Het is haar taak om te waken over de eer en de waardigheid van de advocatuur dus heeft ze om dit doel na te streven een tuchtrechtelijk initiatiefrecht. De Raad moet niet wachten op een klacht, die om bepaalde redenen zelfs nooit geformuleerd wordt, om een zaak te onderzoeken. Het gevolg van deze bevoegdheid is dat de Raad een klacht, die wordt ingetrokken op eigen initiatief, kan verder zetten en dus niet gebonden is door de intrekking van de klacht door de betrokken klager. 1.3.5.2.3 Procedure voor de Raad Alvorens een onderzoek naar een advocaat in te stellen en hem te onderwerpen aan haar rechtsmacht, overlegt de Raad over de wenselijkheid van het instellen van een tuchtprocedure. Net zoals de Raadkamer of de Kamer van inbeschuldigingstelling vraagt de Raad zich af of de tenlasteleggingen zwaarwichtig genoeg zijn om de betrokkene te onderwerpen aan de tuchtprocedure.
36
Als de Raad na haar beraadslaging van oordeel is dat een tuchtprocedure gevolgd dient te worden wordt de betrokken advocaat uitgenodigd ter zitting. Op de zitting wordt de advocaat de mogelijkheid geboden zijn zaak uiteen te zetten. Het recht van verdediging dient in tuchtzaken, hoewel haar onafhankelijkheid van strafzaken, gewaarborgd te worden. De disciplinaire maatregel is geen strafrechtelijke in de letterlijke zin van het woord, maar het hoeft geen betoog dat ze de eer en de reputatie van de advocaat beïnvloeden. Het Keizerlijke Decreet van 1810 voorziet reeds in waarborgen voor het recht van verdediging. “Le conseil de discipline n’exercera le droit d’avertir, censure ou réprimander, qu’après avoir entendu l’avocat inculpé. Il ne pourra prononcer l’interdiction qu’après avoir entendu ou appelé au moins deux fois, à huit jours d’intervalle, l’avocat inculpé. Si un avocat commet une faute grave qui paraisse exiger qu’il soit rayé du tableau, le conseil de discipline ne prononcera qu’après avoir entende ou appelé au moins trios fois, à huit jours d’intervalle, l’avocat inculpé, qui pourra demander un délai de quinzaine pour se justifier; ce délai ne pourra lui être refuse.” 125 Gezien de onafhankelijkheid en het intiem karakter van de tuchtrechtelijke procedure blijft de gerechtsdeurwaarder erbuiten. Het dagvaardingsexploot wordt in de tuchtprocedure vervangen door een gewone ter post verzonden brief ondertekend door de Stafhouder en de secretaris. De brief bevat de motieven die aanleiding geven tot het instellen van de tuchtprocedure. De Franse wetgeving bevat een dagvaardingstermijn van 8 dagen, het Belgische recht vermeldt hier niets over. De opgeroepen advocaat is verplicht te verschijnen voor de Raad, behalve wanneer hij verhinderd is door een wettelijk excuus. Het hierboven uiteengezette recht van verdediging houdt in dat de advocaat het recht heeft te worden gehoord in de procedure gezien er geen sancties kunnen opgelegd worden zonder de betrokkene te hebben gehoord. 126. Een procedure gevoerd in afwezigheid van de betrokkene miskent dit recht van gehoord te worden wat impliceert dat aan de niet verschenen advocaat het recht op verzet verleend wordt. 127 Als de opgeroepen advocaat verschijnt, zet hij de feiten uiteen en voert hij zijn verdediging. Er kan een contradictoir debat ontstaan, waarbij getuigen kunnen worden uitgenodigd. De getuigen worden onder ede gehoord door de Raad en van hun tussenkomst wordt proces verbaal opgemaakt. Na de debatten krijgen de betrokken advocaat en de klager opnieuw het woord alvorens de Raad overlegt en overgaat tot de stemming. De tuchtrechtelijke praktijk leert dat het niet noodzakelijk is dat alle Raadsleden die deelnemen aan de procedure, deelnemen aan de stemming. Twee derde van de Raadsleden moet aanwezig zijn opdat de Raad rechtsgeldig beslissingen zou kunnen nemen. 1.3.5.2.4 De tuchtrechtelijke straffen Artikel 25 van het Keizerlijke Decreet van 1810 stelt: “Le conseil de discipline pourra, suivant l’exigence des cas: avertir, censurer, réprimander, interdire pendent un temps qui ne pourra excéder
125
Artikelen 26, 27 en 28 Keizerlijk Decreet 1810. Art 26 Keizerlijk Decreet 1810. 127 Het Franse Hof van Cassatie beslist in 1823 dat het recht van verzet niet moet worden toegestaan door een specifieke wet, dat het een recht inherent is aan elke procedure zolang het niet wordt ontkent door een specifieke wetsbepaling. 126
37
une année et exclure ou rayer du tableau.” De raad kan dus de waarschuwing, de censuur of de berisping opleggen voor de relatief lichte tuchtrechtelijke inbreuken. Voor de ernstigere inbreuken beschikt ze over de mogelijkheid de betrokken advocaat te schorsen voor een periode van maximum één jaar. Naar aanleiding van de zwaarste inbreuken loopt de betrokkene het risico te worden geschrapt van het tableau. Specifiek voor de jonge advocaten geeft het artikel 23 van het Keizerlijke Decreet van 1810 de Raad een bijzondere bevoegdheid. “Il (= le conseil) portera une attention particulière sur les moeurs et la conduit des jeunes avocats qui feront leur stage; il pourra dans le cas d’inexactitude habituelle ou d’inconduite notoire, prolonger d’une année la durée de leur stage, meme refuser l’admission au tableau.” De Raad kan dus de gedragingen van jonge advocaten sanctioneren door de stage met maximum een jaar te verlengen en hen zelfs de toegang tot het tableau weigeren. In de eerste plaats is er de waarschuwing. Deze lichtste tuchtrechtelijke sanctie is voorbehouden voor de lichtste vergrijpen. De advocaat die een lichte fout begaat wordt tot de Tuchtraad geroepen en deze maakt hem duidelijk dat zijn gedragingen niet door de beugel kunnen. Gezien de waarschuwing de lichtste inbreuken sanctioneert hoort deze niet bekend gemaakt te worden. Het kan niet de bedoeling zijn de reputatie van een advocaat die uit onnauwkeurigheid een kleine fout begaat te schaden. De censuur gaat een trapje verder, bij deze sanctie keurt de Raad expliciet de gedraging van de betrokkene af. De berisping is “de zwaarste van de lichtste” straffen. De Raad tikt de advocaat hard op de vingers en stelt dat zulke gedragingen in de toekomst moeten vermeden worden. Het komt er op neer dat de Raad een eerste kleine inbreuk meestal sanctioneert met de waarschuwing. Hervalt de betrokkene in zijn slechte gewoonten of wordt een ernstigere fout begaan zal de Raad de censuur uitspreken. Ze zal niet berispen als het gaat om een jonge advocaat of de betrokkene een blanco tuchtverleden heeft of er andere verzachtende omstandigheden in rekening kunnen gebracht worden. De berisping wordt pas uitgesproken als de advocaat omstandig in herhaling valt of als de ernst van een eerste inbreuk direct de berisping vereist. De bedoeling van deze drie lichte straffen is vooral voorkomen dat de advocaat zich in de toekomst inlaat met de foutieve gedragingen. De tuchtrechtelijke praktijk toont aan dat de Raad soms simpelweg de advocaat wijst op zijn plichten als maatschappelijk eerbaar persoon. Deze vorm van vermaning is nog lichter dan de waarschuwing en heeft geen legale basis. Ze moet gezien worden als een vorm van vaderlijke vermaning. Naast de boven uiteengezette drie lichte straffen, beschikt de Raad ook over een zwaarder straffenarsenaal. De Raad kan een advocaat schorsen voor een periode die de termijn van één jaar niet mag overschrijden. De laatste trede in de tuchtrechtelijke ladder is deze van de schrapping van het tableau. Een advocaat die omstandig tekortkomt te voldoen aan zijn plichten wordt van de balie geschrapt. Hierbij mag de schrapping niet verward worden met de weglating. Deze weglating wordt verleend aan advocaten die de balie vrijwillig wensen te verlaten, dit kan ten gevolge van het stopzetten van de beroepsactiviteit of wegens verplaatsing van het kantoor naar een ander rechtsgebied.
38
De gevolgen van de schorsing en de schrapping zijn in die mate gelijklopend dat ze een verbod impliceren om te pleiten. De schorsing brengt een tijdelijk en de schrapping een permanent verbod met zich mee. De vraag hierbij kan gesteld worden wat de territoriale strekking is van dergelijk verbod. Kan de advocaat nog pleiten voor een andere rechtbank dan deze voor dewelke de lokale balie hem een verbod heeft opgelegd? De traditie heeft hier geen bezwaar tegen. De redenering wordt gevolgd dat een advocaat tuchtrechtelijk wordt gesanctioneerd omdat hij zich onwaardig heeft gedragen tegenover zijn confraters. Als zijn ‘nieuwe’ confraters van een andere balie geen probleem maken van zijn juridische activiteiten op hun toneel staat niets de mogelijkheid om te pleiten voor de geschorste advocaat in de weg. De geschorste of geschrapte advocaat verliest dus enkel het recht te pleiten voor de rechtbanken van de lokale balie die de schorsing of de schrapping uitspreekt, zijn vraag tot inschrijving bij een andere balie moet niet noodzakelijk geweigerd worden. Duchaine en Picard uiten hun oneensheid met deze traditionele opvatting. 128 Zij stellen dat de balie een hele andere betekenis en belang heeft gekregen dan traditioneel het geval was. De inschrijving aan de balie is een conditio sine qua non om te mogen pleiten in het Rijk. Zodra deze inschrijving verdwijnt, verdwijnt het pleitrecht. De geschrapte advocaat die dit recht verliest, verliest het niet enkel in het lokale ressort, maar in het gehele land. Duchaine en Picard zijn van oordeel gezien het definitieve karakter van de schrapping dat een aanvraag tot herinschrijving aan een andere balie negatief moet beantwoord worden. Volgens hen wordt de beslissingsmacht van de Raad van elk belang ontbloot als de ene geen rekening houdt met de beslissingen van de andere. De twijfel omtrent de territoriale strekking van de uitspraken wordt volgens hen volledig weggenomen eens de schrapping wordt bevestigd door het Hof van Beroep. Artikel 31 van het Keizerlijke Decreet van 1810 stelt een bijzondere sanctie op de herhaling. “Tout avocat qui, après avoir été deux fois suspendu ou interdit de ses fonctions, soit par arrêt ou jugement, soit par forme de discipline, encourrait la même peine une troisième fois, sera, de droit, rayé du tableau. Zodra een Raad voor de derde maal de sanctie van de schorsing uitspreekt, is automatisch de schrapping het gevolg. Duchaine en Picard bekritiseren dit artikel. Het ongewilde gevolg van dergelijke strenge sanctionering van de herhaling zou kunnen tot gevolg hebben dat de Raden terughoudend worden om een schorsing uit te spreken gezien drie schorsingen een definitieve schrapping impliceren. “Le résultat le plus plausible d’un semblable système, est d’empêcher les Conseils de se prononcer en toute liberté, en les faisant reculer, pour eu éviter les suites, devant l’application de la peine.” 129 1.3.5.2.5 De bekendmaking van de beslissing van de Raad Het spreekt voor zich dat de beslissingen van de Raad bekend dienen gemaakt te worden aan de partijen in het geding. De betrokken advocaat krijgt zo een inzicht in de doorlopen procedure en kan er eventueel beroep tegen aantekenen. De wetgeving bevat echter niets over de termijnen waarbinnen en de wijze waarop de bekendmaking dient te geschieden. Als er één van de drie
128
G. DUCHAINE en E. PICARD, Manuel pratique de la profession d’avocat en Belgique, Bruxelles, Claassen, 1869, 182. 129 G. DUCHAINE en E. PICARD, Manuel pratique de la profession d’avocat en Belgique, Bruxelles, Claassen, 1869, 184.
39
lichtere straffen wordt uitgesproken roept, in de Brusselse praktijk, de Stafhouder de betrokken advocaat bij zich om hem op de hoogte te stellen van de uitspraak van de Tuchtraad, soms roept de Tuchtraad de advocaat ter zitting om de uitspraak voor te lezen, meestal echter stelt de secretaris de betrokken advocaat in kennis van de beslissing via gewone brief. Aanvankelijk gaat men er van uit dat in geval van schorsing of schrapping de bekendmaking iets formeler dient te gebeuren. De uitspraak wordt via gerechtsdeurwaarderexploot betekend aan de advocaat. Vanaf de jaren ’70 van de 19de eeuw gaat men dit exploot vervangen door de gewone brief, net zoals bij de lichtere straffen. Het artikel 9 van het Koninklijk Besluit van 1836 stelt de manier waarop de beslissing van de Raad ter kennis gebracht dient te worden aan de Procureur. “Toute décision du conseil de discipline portant interdiction, exclusion ou radiation du tableau des avocats, est transmise par le Batonnier, dans les huit jours de sa prononciation, à notre Procureur Général, qui en assure l’exécution. “ Het artikel 10 van het Koninklijk Besluit geeft de procureur ook de bevoegdheid om te vragen in kennis gesteld te worden van de beslissingen die een lagere tuchtsanctie opleggen. 1.3.5.2.6 Rechtsmiddelen Het artikel 29 van het Keizerlijke Decreet bevat de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen de beslissingen van de Tuchtraad. “L’avocat censuré, réprimandé, interdit ou rayé du tableau, pourra se pourvoir, si bon lui semble, à la Cour impériale par la voie d’appel.” In tegenstelling tot de situatie in Frankrijk kan de straf, in een beroepsprocedure door de advocaat aanhangig gemaakt, niet verzwaard worden. Naast de betrokken advocaat bezit de Procureur Generaal ook de mogelijkheid beroep aan te tekenen tegen de beslissing van de Raad.130 Gezien de wetgeving niets bevat over de formaliteiten voor het aantekenen van beroep moeten we het antwoord op de formaliteitsvraag gaan zoeken in de praktijk. De praktijk leert dat de advocaat beroep aantekent door gewone brief gericht aan de Stafhouder, de Procureur heeft de gewoonte zijn beroep aan te tekenen via gerechtsdeurwaardersexploot. 1.3.5.3
De procedure van het Gerechtelijk Wetboek van 1967
1.3.5.3.1 Toepasselijke wetgeving Zoals hierboven uiteengezet genieten de balies een grote onafhankelijkheid om normen uit te vaardigen en inbreuken op de deontologie te sanctioneren. Met de invoering van het Gerechtelijk Wetboek van 1967 worden deze oude gewoonten steunend op het Keizerlijk Decreet en het oude Koninklijk Besluit, geformaliseerd in een wetboek. De regels hebben hun specifieke plaats in het Gerechtelijk Wetboek gekregen maar er mag niet worden vergeten dat de deontologische procedures ook onderworpen zijn aan de algemene regels van het Gerechtelijk Wetboek, behoudens wanneer deze geregeld worden door niet uitdrukkelijk opgeheven wetsbepalingen of door
130
Hierover ontstaat grote discussie in de rechtsleer en de rechtspraak vanaf de helft van de 19 de eeuw. Voor een uitgebreide bespreking zie: G. DUCHAINE en E. PICARD, Manuel pratique de la profession d’avocat en Belgique, Bruxelles, Claassen, 1869, 188 e.v.
40
rechtsbeginselen, waarvan de toepassing niet verenigbaar is met de toepassing van de bepalingen van het wetboek.131 Hierboven wordt verschillende malen aangehaald dat de regels van het strafrecht in principe niet van toepassing zijn op de tuchtprocedure hoewel er zich grote raakpunten voordoen, wel dient er op gewezen dat de principes van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en het recht op een eerlijk proces in haar artikel 6 wel van toepassing zijn op de tuchtprocedure. 132 Opgemerkt dient te worden dat de lokale Orde en de Orde van Vlaamse Balies met hun huishoudelijke reglementen en andere regelgevende akten bijdragen tot de vorming van procedureregels buiten het Gerechtelijk Wetboek. Deze reglementen kunnen gezien worden als uitvoeringsbesluiten op het Gerechtelijk Wetboek. De Antwerpse balie vult het Gerechtelijk Wetboek aan door haar reglement op de tuchtrechtspleging van de Raad van de Orde van 29 januari 1990 en 8 december 1995. 1.3.5.3.2 De administratieve fase De centrale rol wordt hier gespeeld door de Stafhouder. Hoewel het Gerechtelijk Wetboek hieromtrent niets bevat, is deze gang van zaken gegroeid uit de gebruiken en vaste gewoonte geworden. De Stafhouder, als hoofd van de Orde, kan via verschillende wegen informatie krijgen van problemen met advocaten. Hij zal de advocaat verhoren en correspondentie hieromtrent voeren. De Stafhouder kan de informatie verkrijgen van de Procureur-Generaal naar aanleiding van een strafzaak jegens een advocaat, van de cliënten van de advocaat, van de oversten van de gerechtelijke ambtenaren en zelfs van derden. De fase voor de Stafhouder wordt de administratieve fase genoemd. In eerste instantie probeert de Stafhouder het gerezen geschil op te lossen zonder verdere stappen. De loutere consultatie, verzoeningshandelingen of geven van individuele richtlijnen kunnen voor beide partijen aanleiding geven tot voldoening. Naast de kennisgeving bij de Stafhouder kan deze laatste ook op eigen initiatief vooraleer een tuchtonderzoek wordt aangevat, overgaan tot gegevensverzameling, bepaalde gesprekken en briefwisseling voeren. Het doel hiervan is nagaan of een tuchtonderzoek noodzakelijk is. Nadat hij deze informatie verzameld heeft kan de Stafhouder de zaak sluiten, mits eventueel aanwijzingen of vaderlijke vermaning, ofwel de zaak voorleggen voor een tuchtrechtelijk onderzoek. De beslissing om een tuchtonderzoek in te stellen luidt het einde van de administratieve en de start van de disciplinaire fase in. 1.3.5.3.3 De disciplinaire fase De Stafhouder die besluit tot een onderzoek brengt de advocaat hiervan schriftelijk of mondeling op de hoogte. Ofwel voert de Stafhouder het onderzoek zelf ofwel stelt hij een lid van de Raad van de Orde aan als verslaggever. De onderzoeker, de Stafhouder of het lid van de raad, bepaalt de nodige onderzoeksdaden. In deze fase bestaat de mogelijkheid tot horen van alle partijen waarvan geschrift
131 132
Art 2 Ger. W. Zie hierover 1.3.5.5.1 Conformiteit van de tuchtprocedure met de Grondwet en het E.V.R.M.
41
kan opgesteld worden. Alle stukken worden verzameld en gebundeld in één dossier op naam van de betrokken advocaat. Bepaalde auteurs 133 zijn van oordeel dat het recht op tegenspraak ook in de disciplinaire fase voorzien moet worden. Gezien de tegenspraak binnensijpelt in het gerechtelijk onderzoek dient deze evolutie zich ook door te zetten naar de tuchtprocedures. Dergelijk recht is reeds een feit in Frankrijk waar het tuchtonderzoek contradictoir gevoerd wordt en men in tuchtzaken recht heeft op de bijstand door een advocaat. 1.3.5.3.4 De fase voor de raad De procedure van 1810 en 1836 wordt gekenmerkt door een grote verwevenheid van de balie met de uitvoerende en rechterlijke macht. Getuige hiervan is het feit dat de Raad gevat kan worden door een geschreven vordering van het openbaar ministerie. Het Gerechtelijk Wetboek geeft een grote autonomie aan de balies en legt de bevoegdheid om een zaak aanhangig te maken bij de Raad van de Orde, bij de Stafhouder. De Raad van de Orde neemt, door toedoen van de Stafhouder, kennis van de tuchtzaken, hetzij ambtshalve, hetzij op klacht, hetzij op schriftelijke aangifte door de ProcureurGeneraal.134 Hoewel de parlementaire voorbereiding van het Gerechtelijk Wetboek niets over dit artikel zegt, staat haar betekenis vast. Enkel de Stafhouder kan de Raad adiëren met een tuchtzaak; hem alleen behoort de saisine van de Raad. De beoordelingsbevoegdheid van de Stafhouder wordt in die mate groot dat hij alleen onaantastbaar beslist of een zaak voor de Raad gebracht moet worden en dus verder zal afgehandeld worden op disciplinair vlak. Zoals boven reeds aangehaald kan hij er immers voor kiezen in plaats van de Raad te adiëren de zaak binnen zijn eigen bevoegdheid op te lossen via een vaderlijke vermaning of via een gebod of verbod dat hij ex autoritate uitspreekt. Artikel 457 is van algemeen belang en raakt dus de openbare orde135. Dit impliceert dat ze een belangrijk vormvereiste met zich meebrengt. Een oproeping voor de Raad die niet ondertekend is door de Stafhouder, maar bijvoorbeeld enkel door het lid van de Raad dat door de Stafhouder met het onderzoek wordt belast, maakt de vordering onontvankelijk en kan de raad dus geen kennis nemen van de zaak. De Procureur-Generaal kan de Orde op de hoogte stellen van een strafonderzoek lastens een advocaat maar hij kan onder geen beding de disciplinaire vordering zelf in gang zetten.136 Zoals boven reeds kort aangehaald bestaan er geen partijen binnen de tuchtprocedure. De Stafhouder treedt door zijn aangifte bij de Orde op als orgaan van de Orde. Dit impliceert dat de uitoefening van de vordering en de beoordeling ervan beide bevoegdheden zijn van de Orde zelf. Er is dus geen vervolgende partij, noch de Stafhouder noch de Raad vervult deze opdracht. 137
133
P. LEMMENS en D. D’HOOHGE, Recht van verdediging in tuchtzaken, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1989, 16. 134 Oud artikel 457 Ger. W. 135 Cass. 18 februari 1994, Arr.Cass. 1994, 177. 136 M. MAHIEU en J. BAUDREZ, De Belgische advocatuur, Kuurne, Leieland, 1980, 1365. 137 Cass. 3 juni 1976, Arr.Cass. 1976, 1105; Cass. 20 september 1979, Arr.Cass. 1979-80, 77.
42
Door middel van oproeping brengt de Stafhouder de zaak voor de raad. Dit is een “dagvaarding “138 die geschiedt bij aangetekend schrijven. Een dagvaardingstermijn van 15 dagen moet worden gerespecteerd. De juiste aanduiding en kwalificatie van de feiten in de dagvaarding is van groot belang gezien de oproeping geldt als dagstelling. De oproeping geeft met andere woorden de grenzen aan van het tuchtrechtelijk geschil en beperkt de beoordelingsbevoegdheid van de tuchtrechter tot deze grenzen. De wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen is niet van toepassing gezien de beslissing er één van jurisdictionele en geenszins van administratieve aard is.139 1.3.5.3.5 De verschijning ter zitting De uiteindelijke behandeling van de zaak heeft plaats voor de voltallige Raad voorgezeten door de Stafhouder. De advocaat verschijnt in persoon zonder dat hij zijn toga draagt, deze persoonlijke verschijning is de regel maar is geen absolute verplichting. Het tegensprekelijk karakter van de procedure is immers ook gewaarborgd indien de verdediging zijn verweer schriftelijk voert. Voor dit schriftelijk tegensprekelijk verweer is echter in elk geval afzonderlijke toelating van de Raad vereist. Op verzoek van de advocaat kan een termijn toegestaan worden om zijn verdediging voor te bereiden. In principe behandelt de raad van de Orde de zaak in openbare zitting, tenzij de verdachte advocaat of de persoon die om zijn inschrijving of wederinschrijving verzoekt, de behandeling met gesloten deuren vraagt. De raad van de Orde mag eveneens met gesloten deuren zitting houden gedurende de gehele rechtspleging of een gedeelte ervan, in het belang van de goede zeden of van de openbare orde, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé-leven van de verdachte advocaat of van de persoon die om zijn inschrijving of wederinschrijving verzoekt, dit vereisen of, in de mate als door de Raad van de Orde onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaarheid de belangen van de rechtsbedeling zou schaden.140 Het is een essentieel onderdeel van het recht van verdediging dat de betrokken advocaat gehoord wordt ter zitting.141 De advocaat wordt uitgenodigd zijn verdediging voor te brengen en hij krijgt het laatste woord. Wat betreft de klager en de getuigen oordeelt de Raad soeverein en op onaantastbare wijze of zij al dan niet moeten gehoord worden ter zitting. Van de zitting wordt verslag opgemaakt door de secretaris dat wordt ondertekend door de Stafhouder na goedkeuring door de Raad. Deze hebben authentieke bewijswaarde. Hun onregelmatigheid tast de beslissing zelf niet aan indien de beslissing zelf vermeldingen bevat waaruit blijkt dat de wettelijke voorgeschreven vormen nageleefd werden. 142
138
Artikel 465 Ger. W. noemt de oproeping dagvaarding Cass., 25 januari 1996, RW, 1996-97, 309. Dit arrest is er één met betrekking tot de Orde der Apothekers. 140 Oud artikel 465 Ger. W. 141 P. LEMMENS en D. D’HOOHGE, Recht van verdediging in tuchtzaken, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1989, 19. 142 Net zoals de terechtzittingsbladen van artikel 783 Ger. W., P. LEMMENS en D. D’HOOHGE, Recht van verdediging in tuchtzaken, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1989, 20. 139
43
1.3.5.3.6 De verdediging De raad nodigt de advocaat uit zijn verdediging voor te brengen en verleent hem, alvorens de debatten te sluiten, het laatste woord. De betrokken advocaat voert ofwel zelf zijn verweer of stelt hiervoor een raadsman aan. De betrokken advocaat en zijn raadsman hebben recht op kennisname van alle stukken en dienen op de hoogte gesteld van alle feiten die de Raad bij haar beraad ter overweging kan nemen. Gedurende de gehele procedure geldt de tegensprekelijkheid van de debatten en genieten advocaat en zijn raadsman dezelfde rechten, privileges en vrijheden als een advocaat die optreedt voor de gewone rechtbanken. De schending van de rechten van de verdediging kan echter niet voor de eerste maal in Cassatie worden aangevoerd. 1.3.5.3.7 Het beraad en de beslissing Zoals hierboven vermeld krijgt de verwerende advocaat het laatste woord. Hierna worden de debatten gesloten en de zaak in beraad gesteld. De raad spreekt zijn beslissing uit op dezelfde zitting of bepaalt een datum voor uitspraak die ter zitting wordt meegedeeld. Hoewel het beraad geheim is brengt de schending ervan niet de nietigheid van de uitspraak mee. 143 De Stafhouder of het lid van de Raad die het onderzoek heeft gedaan neemt geen deel aan de beraadslaging, noch aan de beslissing. Deze afwezigheid van de Stafhouder of het lid van de Raad zijn uitlopers van de onpartijdigheid van het rechtscollege. Artikel 149 van de Grondwet vereist de motivering van de beslissing van de Raad en eist een antwoord op elk van de middelen die in regelmatige conclusies worden neergelegd. De beslissing moet worden ondertekend door alle leden van de Raad die aan de beraadslaging deelnemen. Binnen acht dagen na de uitspraak geeft de secretaris van de Orde van iedere beslissing in tuchtzaken kennis aan de Procureur-Generaal en aan de advocaat bij een ter post aangetekende brief.144 1.3.5.3.8
Rechtsmiddelen
1.3.5.3.8.1 Verzet Indien de advocaat niet verschijnt ter zitting kan hij tegen de beslissing, bij verstek gewezen, verzet aantekenen. De advocaat kan zijn recht om verstek te maken uitoefenen zonder bewijs te hoeven leveren van de eventuele onmogelijkheid om te verschijnen. Het algemene rechtsbeginsel ‘opposition sur opposition ne vaut’ vinden we terug in artikel 467 Ger. W. dat in haar laatste lid stelt dat de beslissing na verzet in ieder geval geldt als op tegenspraak gewezen. Artikel 467 Gerechtelijk Wetboek legt in haar eerste lid een verzetstermijn op van vijftien dagen, te rekenen van de dag waarop hem kennis is gegeven van de beslissing bij verstek. Deze termijn start concreet vanaf de dag volgend op deze van de verzending van de aangetekende brief waarin artikel 466 van het Gerechtelijk Wetboek sprake is. Laattijdig verzet wordt niet-ontvankelijk verklaard tenzij
143 144
Cass. 29 mei 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1329. Oud artikel 466 Ger. W.
44
de Raad de verzetdoende advocaat van verval ontheft. Hierover oordeelt hij in hoogste feitelijke aanleg en zonder dat hiertegen enig rechtsmiddel openstaat. 145 Het derde lid van artikel 467 van het Gerechtelijk Wetboek legt de vormvoorwaarde van de aangetekende brief gericht aan de secretaris van de Orde op voor het verzet. Gezien het voorgaande lid van dat artikel laattijdig verzet mogelijk maakt, kan de advocaat die per gewone brief verzet aantekent deze vergissing rechtzetten door buiten de termijn alsnog een aangetekende brief aan de secretaris te verzenden. Degene die verzet heeft gedaan, wordt door de raad opgeroepen in de vorm en binnen de termijnen van de oorspronkelijke oproeping. De Raad doet uitspraak, zelfs in diens afwezigheid. Voor het overige verloopt de verzetprocedure volledig parallel aan de gewone procedure voor de Raad, waaruit volgt dat net zoals bij de oorspronkelijke beslissing de secretaris, ex artikel 466 Gerechtelijk wetboek, binnen de acht dagen na de uitspraak van iedere beslissing in tuchtzaken kennis aan de Procureur-Generaal en aan de advocaat doet bij een ter post aangetekende brief. De advocaat kan na een beslissing op verstek tegelijk verzet en beroep instellen, beide termijnen lopen immers gelijk en zijn even lang. Het zal er dan op aankomen welk rechtsmiddel, het verzet of het beroep, het eerste wordt aangevoerd. Wanneer het verzet eerst wordt ingesteld is het beroep overbodig en wordt de zaak opnieuw behandeld door de Raad. De Tuchtraad van beroep die geconfronteerd wordt met een beroep dat ook het voorwerp is van een ontvankelijk verzet, het beroep zonder voorwerp verklaren. Indien eerst beroep wordt aangetekend zal ten gevolge van de devolutieve werking van het hoger beroep146 is het verzet niet ontvankelijk. Worden beiden gelijktijdig ingesteld, geniet het verzet de voorrang gezien het beginsel van de dubbele aanleg. 147 Indien de advocaat verstek laat bij een in beroep gewezen beslissing bezit hij de mogelijkheid, op basis van artikel 477 alinea 2 Ger. W., om verzet in te stellen. Het verzet loopt volledig gelijk met dit tegen de in eerste aanleg gewezen beslissing. 1.3.5.3.8.2 Beroep Tegen alle beslissingen in tuchtzaken, die met redenen moeten worden omkleed, gewezen door de Raad van de Orde en houdende veroordeling of vrijspraak, kan de betrokken advocaat of de Procureur-Generaal hoger beroep instellen.148 Dit beroep heeft een opschortende werking zolang de procedure loopt, behalve in geval van de bewarende maatregelen uit artikel 464 van het Gerechtelijk Wetboek.149 Artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek stelt dat de rechtsvordering enkel kan toegelaten worden indien de eiser getuigt van een belang. Dit geldt ook voor de betrokken advocaat of de Procureur-
145
Oud artikel 467 tweede lid Ger. W. Dit impliceert dat het geschil in zijn geheel aanhangig wordt gemaakt bij de appelrechters, zie hiervoor infra de tittel ‘Het beroep’. 147 Zie hierover uitgebreid K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van dubbele aanleg in het civiele beding, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1995, 43 en verder. 148 Oud artikel 468 Ger. W. 149 Parl. St. Senaat 1964-65, 170, 86. 146
45
Generaal die beroep wenst in te stellen. Een beslissing van de Orde die een vrijspraak van tuchtstraf inhoudt maar de Stafhouder toch aanmaant om een maatregel te nemen, bijvoorbeeld een vaderlijke vermaning, impliceert dat de betrokken advocaat, hoewel er vrijspraak is, toch een rechtmatig belang heeft bij het instellen van hoger beroep. De Orde die de beslissing in eerste aanleg velt, verliest haar volledige beoordelingsbevoegdheid bij het instellen van het beroep. Zij kan in eigen naam geen beroep instellen, noch tussenkomen in de procedure. De Orde heeft geen vertegenwoordigingsbevoegdheid in de procedure. 150 De derde klager kan ook niet optreden in de tuchtprocedure en bezit logischerwijs dus ook geen rechtsmiddel tegen een eventuele vrijspraak. Van het hoger beroep wordt aan de secretaris van de raad van de Orde bij ter post aangetekende brief kennis gegeven binnen vijftien dagen, te rekenen van de dag waarop de kennisgeving van de beslissing is opgestuurd. Nadat de secretaris kennis heeft gegeven van het hoger beroep, doet hij daarvan bij ter post aangetekende brief aangifte, naar gelang van het geval, aan de ProcureurGeneraal of aan de verdachte advocaat. Vervolgens stuurt hij het dossier aan de secretaris van de Tuchtraad van Beroep.151 De advocaat of de Procureur-Generaal kunnen tegenberoep instellen. Gezien het Gerechtelijk Wetboek voor dit incidenteel beroep geen termijn voorschrijft kan dit ingesteld worden tot de sluiting der debatten in beroep. 152 De Tuchtraad van beroep is heterogeen samengesteld en bestaat uit een beroepsmagistraat, die de Tuchtraad voorzit en een aantal tijdelijk benoemde advocaten. De voorzitter is de eerste voorzitter van het Hof van Beroep of de Kamervoorzitter die de eerste voorzitter aanwijst. Jaarlijks maken de Stafhouders van het rechtsgebied van het hof van beroep samen onder het voorzitterschap van de eerste voorzitter van het Hof van Beroep een lijst van de advocaten op die kunnen geroepen worden om als assessor zitting te nemen. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen advocatenstagiairs en tableau-advocaten.153 In eerste instantie, voor de wetswijziging van 19 november 1992, stelde artikel 476 van het Gerechtelijk Wetboek dat de debatten voor de Tuchtraad van Beroep enkel in openbare zitting plaatshebben als de betrokken advocaat hier om vraagt. Gezien de strijdigheid van deze regel met het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat in haar artikel 6 het recht op een eerlijk proces waarborgt, wordt het aangepast en geldt de principiële openbaarheid van de behandeling en van de uitspraak. Zoals bij de bespreking van het verzet reeds kort aangehaald geniet het hoger beroep devolutieve werking wat impliceert dat de zaak zelf in zijn geheel aanhangig gemaakt wordt bij de appelrechters.154 De insteller van het beroep, de betrokken advocat of de Procureur-Generaal moet
150
Tuchtraad van Beroep, Gent, 4 maart 1975, RW, 1974-75, 2425. Oud artikel 469 Ger. W. 152 Cass., 5 januari 1979, RW, 1979-80, 2026. 153 P. LEFRANC, “Advocatentucht”, in Vlaamse Conferentie der balie van Gent, Tuchtrecht, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 2000. 154 Art 1068 Ger. W. is van toepassing op de Tuchtraad van Beroep; Cass. 18 februari 1994, RW, 1994-95, 548. 151
46
wel de grenzen van het geschil afbakenen. De Tuchtraad van Beroep kan niet oordelen over zaken die de partijen niet omschrijven als onderdeel van het geschil. 155 Een ander gevolg van de devolutieve werking van het beroep is het feit dat de Tuchtraad geen oordeel kan vellen over nieuwe feiten die niet worden beoordeeld voor de Raad van de Orde. De gemotiveerde uitspraak van de Tuchtraad heeft plaats op dezelfde dag als het beraad of op een later aangemerkte datum. De motivatieverplichting houdt in dat de Tuchtraad die een beslissing vernietigt, deze vernietiging moet steunen op nieuwe motieven die niet reeds aan bod komen in de vernietigde beslissing. Boven wordt de onafhankelijkheid van de tuchtprocedure tegenover de strafprocedure uiteengezet.156 Deze onafhankelijkheid brengt ook met zich mee dat het beroep in de tuchtprocedure wel, in tegenstelling tot het strafrechtelijk beroep, een strafverzwaring voor de betrokkene kan impliceren.157 De Tuchtraad kan haar beslissing uitvoerbaar verklaren bij voorraad wat impliceert dat de schorsende werking van het cassatieberoep uitgesloten wordt. 1.3.5.3.8.3 Het cassatieberoep De betrokken advocaat zowel als de Procureur-Generaal kunnen Cassatieberoep aantekenen tegen een in laatste aanleg gewezen beslissing van de Tuchtraad in beroep binnen de termijn van één maand.158 Het Hof van Cassatie beperkt zijn beoordeling tot wettelijkheden van de zaak. Ze gaat na of diegene die de bestreden beslissing velt uit de voorgelegde feiten wettelijk heeft kunnen afleiden dat de betrokkene een inbreuk op de deontologie heeft gepleegd. 159 Het Hof bezit geen enkele bevoegdheid om te oordelen over het al dan niet bewezen karakter van de feiten in de zaak. Hierboven wordt melding gemaakt van de mogelijkheid voor de Tuchtraad van Beroep om haar beslissing uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, in dat geval werkt het Cassatieberoep niet schorsend. De rechtsingang voor Cassatie in tuchtzaken is dezelfde als deze in burgerlijke zaken160, en impliceert de noodzakelijkheid van het beroep een advocaat bij het Hof van Cassatie. Nadat het Hof de middelen als gegrond beoordeelt verwijst ze de zaak, in tegenstelling tot de burgerlijke rechtspleging, naar dezelfde Tuchtraad van Beroep met een andere samenstelling.161 1.3.5.3.9 Het gezag van gewijsde van de tuchtrechtelijke uitspraak De regelen met betrekking tot het gezag van gewijsde van rechtelijke uitspraken die in het Gerechtelijk Wetboek aan bod komen in de artikelen 23 tot en met 28 zijn integraal van toepassing op de tuchtprocedure. De onafhankelijkheid van de tuchtprocedure tegenover de straf- en de burgerlijke rechtsvordering brengt echter met zich mee dat deze eerste beslissing geen gezag van gewijsde geniet tegenover de laatste twee. De burgerlijke – en de strafrechter zijn dus volledig vrij om een daad die tot disciplinaire
155
Cass. 21 november 1991, RW, 1991-92, 1332. Zie §1 Disciplinaire sancties versus straf- of burgerlijke vordering. 157 Cass. 21 november 1991, RW, 1991-92, 963. 158 Oud artikel 477 al. 3 Ger. W. 159 Cass. 13 februari 1986, RW, 1986-87, 110. 160 Cass. 12 mei 1978, RW, 1978-79, 1511. 161 Oud artikel 477 Ger. W. 156
47
vrijspraak aanleiding geeft, toch als foutief te beoordelen in het licht van het eraan koppelen van burgerlijke of strafrechtelijke gevolgen. Een tuchtbeslissing geniet wel gezag van gewijsde tegenover andere tuchtbeslissingen. Een ingestelde of afgeronde vervolging verhindert een tweede vervolging op basis van dezelfde feiten. Er dient echter opgemerkt te worden dat het voortzetten van een reeds gesanctioneerd tuchtvergrijp het voorwerp kan uitmaken van een nieuwe veroordeling. Hier vinden we veelvuldig voorbeelden van terug in de Kortrijkse praktijk. 1.3.5.3.10 De Tuchtstraffen Artikel 460 van het Gerechtelijk wetboek spreekt van vijf tuchtstraffen. Men onderscheidt de waarschuwing, de censuur, de berisping met of zonder verbod van deelname en kandidaatstelling bij de verkiezingen in de Orde, de schorsing en de schrapping. “De eerste drie straffen hebben vooral een moreel effect, de laatste twee hebben zwaardere gevolgen, ook op materieel vlak.”162 Het beslissend orgaan oordeelt soeverein en naargelang het geval welke straf wordt opgelegd, ze beoordeelt vrij de zwaarte van de inbreuk en de zwaarte van de daarop toe te passen sanctie. Het doel van de waarschuwing is vooral preventie, de censuur is de sanctie voor ernstige inbreuken of herhaaldelijk lichtere fouten, de berisping is een ernstige vorm van een waarschuwing waarbij men de advocaat een laatste kans wil geven alvorens tot schorsing over te gaan. De schorsing en de schrapping zijn straffen die worden uitgesproken voor ernstige misdrijven. Hoewel er in de rechtsleer ontkenningen te vinden zijn kan de Raad van de Orde enkel de wettelijk voorziene tuchtsancties opleggen en geldt dus het principe van “Nulla poena sine lege”. Gezien de wet niet voorziet in de mogelijkheid van opschorting van de tenuitvoerlegging van tuchtsancties of in de eventuele voorwaardelijkheid van de sancties kan de Raad deze dus niet uitspreken. De praktijk van de tuchtrechtspraak strookt hier niet altijd mee, zo leert de praktijk dat soms geen sancties worden opgelegd, hoewel de feiten als bewezen worden verklaard, maar de betrokkene wordt doorverwezen naar de Stafhouder voor een vaderlijke vermaning. Zoals boven reeds aangehaald bepaalt de Raad van de Orde volledig soeverein de aard en de zwaarte van de tuchtinbreuk. Dit volgt uit artikel 460 van het Gerechtelijk Wetboek dat bepaalt dat de Raad van de Orde naar gelang van het geval één der voorziene tuchtsancties kan opleggen. Het artikel 460 zet het legaliteitsbeginsel buiten spel en heeft tot gevolg dat het Hof van Cassatie geen enkele controle heeft over de evenredigheid van de tuchtinbreuk en de opgelegde sanctie. Het Hof ontwikkelde, om deze hiaat op te vullen, de theorie van de verantwoorde straf. Indien de Tuchtraad van Beroep verschillende disciplinaire inbreuken groepeert en slechts één sanctie oplegt is het Cassatiemiddel betreffende één onderdeel van de groepering van inbreuken onontvankelijk wegens gebrek aan belang indien de sanctie onveranderd zou blijven indien het bestreden onderdeel zou
162
J. STEVENS, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1997, 971.
48
wegvallen. Het Cassatiemiddel is in dat geval enkel ontvankelijk indien uit de beslissing van de Tuchtraad blijkt dat het wegvallen van één inbreuk een lichtere straf zou impliceren. 163 De tuchtcolleges houden rekening met verzwarende of verzachtende omstandigheden, de herhaling wordt het meest als verzwarende omstandigheid in rekening gebracht terwijl de jeugdige leeftijd, de beperkte ervaring, de afwezigheid van kwade trouw of de bekentenis voorbeelden zijn verzachtende omstandigheden. In het Gerechtelijk Wetboek vinden we in diverse bepalingen enkele andere maatregelen naast de vijf hierboven geschetste sancties. In het artikel 456 van het Gerechtelijk Wetboek vinden we de verlenging van de duur van de stage, de weigering tot opneming in het tableau en de weglating van de lijst van de stagiairs na vijf jaar. In artikel 459 wordt de vermindering van de begroting van de erelonen en het bevel tot teruggave behandeld. Artikel 464 bevat tenslotte de bewarende maatregelen. 1.3.5.4 Beteugeling disciplinaire inbreuken door de gewone rechter Hierboven wordt de tuchtprocedure uitvoerig gesproken en daaruit blijkt dat inbreuken op de deontologische regels van advocaten door de wetgever in het Gerechtelijk Wetboek toevertrouwd worden aan de lokale Tuchtraden. De gewone rechtbanken hebben, aldus in theorie, geen enkele tuchtrechtelijke bevoegdheid. De praktijk leert echter dat de gewone rechter het toch aandurft zich bezig te houden met deontologie en inbreuken te sanctioneren met niet-disciplinaire gevolgen. Dirk Lindemans164 geeft in 2004 een beknopt overzicht van rechtspraak waaruit blijkt dat de gewone rechter in disciplinaire wateren durft varen. Reeds in 1881 oordeelt de rechtbank van eerste aanleg te Nijvel165 dat de mededelingen tussen advocaten om een zaak in staat te stellen of om dadingen te sluiten vertrouwelijk zijn op grond van de gebruiken in het beroep. Deze uitspraak is in die zin merkwaardig dat de briefwisseling tussen advocaten, toen nog niet het voorwerp uitmaakt van regelgeving maar het om een deontologisch gebruik166 gaat. De rechterlijke macht acht zich dus bevoegd om te oordelen over disciplinaire kwesties op basis van deontologische gebruiken. Latere uitspraken daarentegen beperken zich tot geschreven en bekendgemaakte normen, de rechterlijke macht wordt terughoudender om zich te mengen in de beoordelingsbevoegdheid van de Raad van de Orde met betrekking tot het toetsen van handelingen van advocaten aan de waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid. Zodra algemene deontologische gebruiken voorwerp worden van geschreven regels, meestal gaat het dan om reglementen van de Orden, durft de gewone rechter de schending van deze geschreven regels te bestraffen. De bestraffing gaat niet zo ver dat er sprake is van disciplinaire sancties, de gewone rechter beperkt zich tot het weren van briefwisseling als bewijsmiddel uit het debat,
163
P. LEFRANC, “Advocatentucht”, in Vlaamse conferentie der Balie van Gent, Tuchtrecht, AntwerpenApeldoorn, Maklu, 2002. 164 D. LINDEMANS, “De beteugeling van inbreuken op de advocatendeontologie door de gewone rechter met niet-disciplinaire sancties”, P&B 2004. 165 CLAES et BONJEAN, XXXI, 517. 166 C. DOUCHMANS, De la profession d’Avocat et d’Avoué, Brussel, Larcier, 1907, 301.
49
onontvankelijkheidsverklaringen van vorderingen in strijd met de regels of de aansprakelijkheid van de advocaat voor schade veroorzaakt door schending van de regels. Voor het Hof van Cassatie kan men schendingen van deontologische regels aanvoeren indien deze regels wettig tot stand zijn gekomen en bekendgemaakt zijn.167 “Het moet dus gaan om een norm die een welbepaalde verplichting om te handelen of na te laten inhoudt.”168 Dat de rechterlijke macht een soort van toezicht uitoefent op de naleving van bepalingen die geconcretiseerd worden in regelmatig tot stand gekomen en bekendgemaakte reglementen lijkt voor de hand liggend. Minder vanzelfsprekend wordt het echter zodra het gaat om zeer vage en algemene principes waarover de tuchtinstellingen discretionaire bevoegdheid bezitten. Het voorbeeld bij uitstek hiervan is het artikel 455 van het Gerechtelijk Wetboek dat de algemene beginselen van de waardigheid, kiesheid en rechtschapenheid verwoordt. Het Hof van Cassatie bevestigt deze visie.169 De burgerlijke rechter is bevoegd om wettelijk tot stand gekomen en bekendgemaakte reglementen die geen beoordelingsmarge voor de tuchtoverheden overlaten als basis voor rechtsvorderingen te aanvaarden en uit de schending van deze regels fouten af te leiden, eventuele aansprakelijkheid daaraan koppelen en andere rechtsgevolgen zoals de nietigheid van proceshandelingen of onontvankelijkheid van de vordering. De burgerlijke rechter kan echter geen tuchtstraf opleggen en oordelen over regels waar de tuchtinstanties een grote discretionaire bevoegdheid wordt gelaten, deze bevoegdheid is exclusief voor de tuchtoverheden weggelegd. 1.3.5.5
Evaluatie van de tuchtprocedure van het Gerechtelijk Wetboek
1.3.5.5.1 Conformiteit van de tuchtprocedure met de Grondwet en het E.V.R.M. Voor de procedure in het Gerechtelijk Wetboek wordt ingeschreven geldt het tuchtrecht als een familiale aangelegenheid waar liefst zo weinig mogelijk buitenstaanders bij betrokken worden. In de oude gewoonten ontbreekt het aan een formele dagvaarding, wordt de procedure doorlopen achter gesloten deuren en is weinig oog voor algemene beginselen zoals de onpartijdigheid en de rechten van de verdediging. Het Gerechtelijk Wetboek van 1967 voert een aantal proceduregaranties in. Recht is in voortdurende evolutie en zo ook dus de rechten van verdediging. Deze evolutie zorgt ervoor dat, dan vooral ten gevolge van belangrijke uitspraken door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, de proceduregaranties van het Wetboek moeten inboeten aan volledigheid. De tuchtprocedure wordt gekenmerkt door een afdoende onpartijdigheid en billijkheid maar het Gerechtelijk Wetboek voorziet in te weinig uitwendige, vormelijke garanties, die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens juist hoog in het vaandel draagt. De organen van de Orde zelf hebben tuchtrechtelijke bevoegdheid en oordelen over disciplinaire geschillen. De Grondwet stelt in haar artikelen 144 en 145 dat de geschillen over burgerlijke en
167
Cass. 12 december 1985, Arr.Cass 1985-86, 533. D. LINDEMANS, “De beteugeling van inbreuken op de advocatendeontologie door de gewone rechter met niet-disciplinaire sancties”, P&B 2004, 6. 169 Cass. 27 november 1997, Arr.Cass. 1997, 511 en Cass. 24 juni 2004, RC04603_1. 168
50
politieke rechten bij uitsluiting tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht behoren. Het Hof van Cassatie170 oordeelt echter dat de tuchtrechtelijke procedure, uitgevoerd door de tuchtrechtelijke organen, met betrekking tot het uitoefenen van een beroep, hoewel ze eventueel een weerslag kunnen hebben op burgerlijke rechten niet gekwalificeerd kunnen worden als een geschil houdende burgerlijke rechten en artikel 144 van de Grondwet erop niet van toepassing is. Het Hof van Cassatie171 en de Raad van State172 oordelen dat de waarborgen van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens niet van toepassing zijn op de tuchtprocedure gezien deze procedure niet handelt over burgerlijke rechten. Het beginsel van de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid zijn door Cassatie 173 echter omschreven als algemene rechtsbeginselen die gelden in om het even welk geding en dus ook in de tuchtprocedure. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens174 daarentegen oordeelt dat het recht om een beroep te blijven uitoefenen, en dus het voorwerp van een tuchtprocedure, van burgerlijke aard is en dus artikel 6 E.V.R.M. er integraal op van toepassing is. Het Hof van Cassatie175 oordeelt uiteindelijk ook in die zin en gaat zelfs nog verder dan het Europese Hof door te oordelen dat de waarborgen van het E.V.R.M. niet enkel van toepassing zijn in disciplinaire geschillen die het recht om een beroep te blijven uitoefenen tot voorwerp hebben, maar gelden in elke procedure die aanleiding kan geven tot het ontnemen van een burgerlijk recht. Het staat dus vast dat het artikel 6 E.V.R.M. van toepassing is in tuchtprocedures. Dit heeft ontegensprekelijk enkele belangrijke implicaties. De advocaat, betrokken in een disciplinair geschil, heeft het recht op een beslissing van een rechterlijke instantie die voldoet aan de minimale vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Het Europees Hof 176 oordeelt dat de notie rechterlijke instantie ruim geïnterpreteerd dient te worden en gebruikt het criterium van de jurisdictionele functie. Het Hof stelt in haar arrest, in tegenstelling tot de Commissie, dat de Raad van de Orde een rechtbank is in de zin van het E.V.R.M.. Hoewel de rechters die zetelen in de disciplinaire instellingen de Grondwettelijke waarborgen van onafhankelijkheid niet genieten, het zijn immers gewone advocaten die niet benoemd zijn voor het leven, wordt hun onafhankelijkheid door het Hof van Cassatie177 en door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens178 aanvaard. Onafhankelijkheid impliceert immers gewoon dat de rechters beslissen zonder ingevingen van hogerhand. Voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens 179 valt de onpartijdigheid, het algemene rechtsbeginsel dat gewaarborgd moet worden in elk rechtscollege, uiteen in twee concepten. Het
170
Cass. 2 november 1989¸ RW, 1989-90, 924. Cass. 8 februari 1979, Pas., 1979, I, 676. 172 RvS 5 juli 1971, 14.865. 173 Cass. 14 november 1980, RW, 1980-81, 1252. 174 EHRM, Albert and Le Compte v. Belgium, 1983. 175 Cass., 14 april 1983, RW, 1983-84, 83. 176 EHRM, H. v. Belgium, 1987. 177 Cass. 14 november 1980, RW, 1980-81, 1252. 178 EHRM, H v. Belgium, 1987. 179 EHRM, Piersack v. Belgium, 1982. 171
51
Hof onderscheidt de structurele onpartijdigheid, een objectieve onpartijdigheid die impliceert dat het college met zijn samenstelling voldoende waarborgen moet bieden om de twijfel over eventuele partijdigheid uit te sluiten en de persoonlijke onpartijdigheid, een subjectieve onpartijdigheid die de vooringenomenheid van de rechter in een bepaald geval wil voorkomen. Zoals in de eerste alinea van deze titel aangehaald worden disciplinaire inbreuken als familiale aangelegenheden gezien wat de gesloten deuren bij tuchtprocedures impliceert. De idee van de gesloten deuren voor tuchtprocedures wordt verlaten door de rechtspraak van het Hof van Cassatie.180 De betrokken advocaat kan zo hij wil wel afstand doen van de openbaarheid, het is een waarborg waarvan de betrokkene het nut en de grenzen zelf dient te beoordelen, de regel van openbaarheid van de procedure moet wijken voor de belangen van de betrokkene. 181 1.3.5.5.2 Visie van de advocatuur op de procedure van het Gerechtelijk Wetboek Met de eeuwwisseling komt er vanuit de advocatuur zelf een wil naar hervorming van het tuchtrecht. De toenmalige Voorzitter van de Orde van Vlaamse Balies, Geneviève Boliau, stelt tijdens de academische zitting van 7 september 2002 in het Vlaams Parlement naar aanleiding van de oprichting van de Orde van Vlaamse Balies dat “Een deugdelijk systeem van tuchtrechtspraak een volwassen beroepsgroep kenmerkt en waarborgt, en er in eerste instantie oog moet zijn voor het tuchtrecht dat aan hervorming toe is.” Voorts pleit de voorzitter voor een uitbreiding van de toegangswegen tot de tuchtrechtspraak en de verhaalsmogelijkheden om een kwalitatieve beroepsuitoefening te waarborgen. 182 De voorzitter van de Orde van Vlaamse Balies is niet de enige die deze visie propageert. Drie dagen na haar toespraak verschijnt er in de Juristenkrant 183 een artikel dat de wil van de Stafhouders naar een nieuw tuchtrecht weergeeft. Tijdens het proces Van Noppen bleek dat de lokale balies184 elk een eigen invulling geven aan deontologie wat zich veruitwendigt in druk overleg tussen de betrokken Stafhouders. De wil wordt geuit om een reglement uit te vaardigen in de schoot van de Orde van Vlaamse Balies dat zal bepalen welke Stafhouder bevoegd is wanneer zich incidenten voordoen waarbij advocaten van verschillende balies betrokken zijn. Jo Stevens geeft in het artikel zijn visie op de nood aan hervormingen binnen de advocatentucht. “We denken dan ook aan een organisatie per rechtsgebied, zodat het tuchtcollege niet meer verbonden is aan de plaatselijke balie. Er zou bovendien nog één tuchtcollege in beroep zijn, met het oog op de eenmaking van het tuchtrecht. Een beperking van het aantal tuchtcolleges zal er bovendien toe leiden dat de leden van die colleges meer ervaring opdoen met dit soort zaken. Er zal dus meer expertise voorhanden zijn. Een andere mogelijke wijziging betreft de rol van de Stafhouder. In België is de Stafhouder de enige die een vervolging kan inleiden. Zoiets ligt gevoelig, want de Stafhouder is ook raadgever, en dat verklaart mee dat er zo weinig tuchtzaken zijn. In Nederland kan daarnaast
180
Cass. 14 april 1983, RW, 1983-84, 83. Cass. 11 oktober 1991, RW, 1991-92, 655. 182 “Toespraak van voorzitter Boliau tijdens de academische zitting van 7 september 2002 in het Vlaams Parlement n.a.v. de oprichting van de Orde van Vlaamse Balies”, Ad Rem, 2002. 183 F. VOETS, “Stafhouders willen deontologie nieuw leven inblazen”, De Juristenkrant, 10 september 2002. 184 In casu ging het over die van Antwerpen en Gent. 181
52
nog iemand anders de rol van Procureur spelen. Zo’n tweede toegang, via iemand van de raad die de rol vanProcureur uitoefent, is iets wat we ook overwegen.”185 1.3.5.6 Het wetsvoorstel van april 2005 met betrekking tot de tuchtprocedure 186 Het wetsvoorstel van 22 april 2005 stelt een nieuwe tuchtprocedure vast die meer in overeenstemming is met de moderne opvattingen over het publiek belang bij de beroepsuitoefening door advocaten, namelijk het waarborgen van een behoorlijke beroepsuitoefening ten dienste van de rechtzoekenden. Drie Vlaamse parlementairen, C. Marinower, W. en T. Van Parys, dienen op verzoek van de Orde van Vlaamse Balies een wetsvoorstel in. Een eerste uitgangspunt van het voorstel is dat de tuchtrechtelijke bevoegdheid en beoordeling over advocaten door de advocaten zelf moet uitgeoefend worden, zoals thans het geval is. Eén van de hoofdkenmerken van de activiteit van de advocaat en één van de kernwaarden van het beroep die tezelfdertijd een deontologische plicht is, is de onafhankelijkheid. Het geldt als een verplichting van openbare orde. Eén van de voorwaarden voor een onpartijdig en eerlijk proces door een onafhankelijke rechter in een rechtstraat is de onafhankelijkheid van de advocaat welke moet kunnen terugvallen op en gesteund worden door een goedwerkende onafhankelijke balie. Hierbij hoort dat de balie eigen tuchtrechtelijke bevoegdheid bezit. De advocaat is immers de tegenspreker van het gerechtelijk apparaat en moet los van hen en los van de uitvoerende macht kunnen werken. De Orde moet zelf kunnen oordelen wat binnen haar beroepsuitoefening, los van het gemene strafrecht en aansprakelijkheidsrecht, verzoenbaar is met de eerbaarheid van het beroep. Er mag dus niet worden geraakt aan de onafhankelijkheid van het beroep. De Nederlandse Advocatenwet van 1984 oordeelt dat niet de eer van de Orde, maar de waarborging van een behoorlijke beroepsuitoefening met het oog op de belangen van de rechtszoekende de primaire doelstelling van de tuchtrechtspraak moet zijn. Het tuchtrecht moet in de eerste plaats niet worden gebruikt voor de handhaving van interne groepsregels en –afspraken waarbij het openbaar belang niet in het geding is en moet anderzijds de rechtspleging niet worden ontwikkeld tot een rechtsgang waarin wordt geoordeeld over de privaatrechtelijke verhoudingen tussen de beroepsbeoefenaren en hun cliënten. De basis is de relatie advocaat-cliënt, en de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid dienen om een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen ten dienste van de rechtzoekenden. Dit vormt de uiteindelijke toetssteen van het tuchtrechtelijk proces. De tuchtrechtelijke functie is in eerste aanleg voorbehouden voor de Raad van de Orde. Dit impliceert dat er 14 bevoegde rechtscolleges zijn voor de Vlaamse advocaten. Bovendien hebben de Raden van de Orde bijzondere bevoegdheden ten aanzien van advocaten die in een ander arrondissement dan datgene waar zij zijn ingeschreven de tuchtregels niet in acht nemen. Een advocaat met een groot kantoor kan aan meerdere balies ingeschreven zijn wat impliceert dat meerdere balies tuchtrechtelijke bevoegdheden bezitten over dezelfde advocaten. Bovendien heeft
185
F. VOETS, “Stafhouders willen deontologie nieuw leven inblazen”, De Juristenkrant, 10 september 2002. Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 1724/001, Wetsvoorstel (C. MARINOWER et al.) tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de tuchtprocedure voor de leden van de balie. 186
53
het tijdelijk mandaat van de Stafhouder en de leden van de Raad van de Orde tot gevolg dat er geen tijd is om enige expertise met betrekking tot tuchtzaken op te bouwen. Er is nood aan de professionalisering van de Tuchtraden. Het ontwerp voorziet dus in minder Tuchtraden, één per omschrijving van een Hof van Beroep, en er komt slechts één Tuchtraad van Beroep voor de ganse Vlaamse advocatuur. Om het onpartijdigheidgevoel en de dynamiek van het onderzoek te vergroten, en ook om een mogelijkheid van verhaal in te bouwen bij stilzitten of sepotbeslissing van de plaatselijke Stafhouder, wordt voorgesteld naast de vroegere exclusieve saisine van de Tuchtraad door de Stafhouder een bijkomende toegang te organiseren voor de klager. Wanneer de Stafhouder van oordeel is dat de particuliere klacht onontvankelijk, ongegrond of van onvoldoende gewicht is, brengt hij de klager daarvan op de hoogte. De klager kan deze beslissing betwisten bij de voorzitter van de Tuchtraad. Dat kan hij ook wanneer de Stafhouder binnen de zes maanden na het indienden van de klacht geen beslissing heeft genomen. De rol van de klager in het tuchtproces gaf reeds aanleiding tot uitgebreide discussies. Er was de vaste wil de positie van de klager te verbeteren, doch anderzijds is de klager geen partij in het tuchtgeding en heeft hij daarbij ook geen belang in de zin van artikel 17 Ger. W., vermits hij uit het tuchtgeding niets kan bekomen, geen schadevergoeding en geen genoegdoening. De tuchtrechter kan immers geen schadevergoeding toekenning en kan ook geen principiële aansprakelijkheden vaststellen, althans geen burgerlijke aansprakelijkheden. Gezien de klager geen voordeel kan halen uit het tuchtgeding is het onnodig van hem een volwaardige procespartij te maken. Verder dan het recht op informatie gaat het in het voorstel niet. De balie streeft reeds lange tijd naar meer publiciteit met betrekking tot tuchtprocedures. Een probleem dat hier kan rijzen is het beroepsgeheim. Tuchtbeslissingen die aan het licht komen door schendingen van het beroepsgeheim via de oprechtheidplicht van de advocaat jegens zijn oversten kunnen niet zonder meer gepubliceerd worden. Bijkomende publiciteit aan een uitspraak geven wordt bovendien gezien als een bijkomende bestraffing. Het schaadt immers ontegensprekelijk het imago van de advocaat als bekend raakt dat hij het voorwerp is van disciplinaire sancties. Het is echter evident dat niet het belang van de gestrafte advocaat, eventueel met het oog op zijn reïntegratie, doch dat van de balie en van de gemeenschap bij het uitzuiveren van slechte pionnen uit het advocatenberoep, en het recht op informatie van de cliënten en confrators moeten doorwegen. De indieners van het wetsvoorstel opteren voor de idee van de bijkomende straf, in die zin dat de Tuchtraad telkens op gemotiveerde wijze besluit of hij het dienstig acht om aan de schorsing of aan de schrapping een bepaalde bekendmaking te geven, en desgevallend, op welke wijze dit dient te gebeuren. 1.3.5.7
Het nieuwe tuchtprocesrecht voor de advocatuur
1.3.5.7.1 Inleiding Het minimale tijdsverloop tussen het hierboven geschetste wetsvoorstel van april 2005 en de wet van 21 juni 2006 toont het haast feilloze parlementaire traject dat de veranderingen voor de tuchtprocedure in de advocatuur doorloopt.187 Het wetsvoorstel komt voor de eerste maal op de
187
N. STAESSENS, “Een eigentijds tuchtrecht voor advocaten”, Ad Rem, 2006.
54
parlementaire agenda in november 2005 en wordt op 16 maart 2006 al goedgekeurd door de voltallige plenaire vergadering. Gezien de tekst bicameraal moet worden behandelt spreekt de Senaat zich ook uit over de tekst. In de Kamer wordt de tekst goedgekeurd met 128 stemmen voor en 5 onthoudingen, in de Senaat met 55 stemmen voor. In de loop van de parlementaire behandeling in beide kamers blijkt het brede draagvlak voor de voorgestelde hervormingen. 188 Het wetsvoorstel, waarvan de krachtlijnen hierboven worden uiteengezet, komt er als een reactie op de onvolmaaktheden van het Gerechtelijk Wetboek, hoewel dat Wetboek vooruitstrevend is en rekening houdt met de noden van de advocatuur in die zin dat het de onafhankelijkheid van de balie respecteert door het beroep tegen tuchtbeslissingen toe te vertrouwen aan de Tuchtraden voor Beroep, die organen van de Orde zijn. De voornaamste problemen met het Gerechtelijk Wetboek zijn de veelheid aan tuchtcolleges, de exclusieve saisine van de Raad door de Stafhouder, de verwijten van corporatisme, het afschermen van de buitenwereld van het hele tuchtgebeuren en de onvoldoende professionaliteit van de tuchtinstellingen die niet beschikken over een expertise ter zake. De wil tot verandering van een groot aantal, en niet de minste189, leden van de balie geeft aanleiding tot een relatief snelle verandering van het tuchtprocedurerecht. 1.3.5.7.2 De krachtlijnen van de nieuwe wet190 In de eerste plaats stelt de wet dat het tuchtrecht een zaak van de advocaten zelf moet blijven. Zoals hierboven reeds als argument aangehaald treedt de advocaat op als tegenstrever van de magistratuur en zijn disciplinair sanctierecht dient dus volledig los te staan van de rechterlijke macht en de uitvoerende macht. Een belangrijke doelstelling van het nieuwe tuchtrecht is de verbetering van de kwaliteit van de advocatuur in het algemeen. Dit doel indachtig moet het tuchtrecht ten dienste staan van het openbaar belang. Dit realiseert men door via het tuchtrecht de behoorlijke uitoefening van het advocatenberoep te waarborgen enerzijds en het ten dienste te stellen van de klager/cliënt anderzijds. De Tuchtraden moeten geprofessionaliseerd worden. Dit wil men realiseren door aan schaalvergroting te doen. Minder tuchtcolleges met meer zaken zullen aanleiding geven tot een grotere ervaring en expertise ter zake. De leden worden voor langere tijd benoemd wat resulteert in een grotere ervaring van de leden en meer eenheid in de tuchtuitspraken. Het gesloten karakter van de tuchtprocedure wordt aangepakt via de betrokkenheid van de klager in de procedure en de openbaarmaking van de tuchtbeslissingen. Hierin gaat men echter niet zo ver dat de klager een volwaardige procespartij wordt. Zijn positie wordt versterkt door hem schriftelijk op de
188
J. STEVENS, “Het tuchtprocesrecht voor advocaten vernieuwd: De wet van 21 juni 2006”, RW, 2006-07, 582. Zie hierboven 1.3.5.5 Evaluatie van de tuchtprocedure van het Gerechtelijk Wetboek waar onder andere de kritiek van Jo Stevens op de procedure wordt samengevat. 190 S. VOET, Advocatentucht: een procedurele analyse, Gent, Story Publishers, 1. 189
55
hoogte te stellen van de opening van het onderzoek, hem een hoorrecht te verlenen in de procedure en het recht toe te staan zich bijkomende informatie en stukken te verschaffen. 1.3.5.7.3
De nieuwe tuchtprocedure
1.3.5.7.3.1 Het tuchtonderzoek De Stafhouder ontvangt en onderzoekt de klachten tegen de advocaten van zijn Orde. Om ontvankelijk te zijn, moeten de klachten schriftelijk worden ingediend, moeten ze ondertekend en gedateerd zijn, en moeten ze de volledige identiteit van de klager bevatten. De Stafhouder kan eveneens ambtshalve of op schriftelijke aangifte door de Procureur-Generaal een onderzoek instellen.191 De Stafhouder kan dus de tuchtprocedure op drie manieren instellen, ofwel ambtshalve, ofwel na schriftelijke aangifte door de Procureur-Generaal ofwel na een schriftelijke, ondertekende en gedateerde klacht van een particulier. Na de klacht leidt de Stafhouder het onderzoek of stelt hij een onderzoeker aan. De klager en de advocaat die het voorwerp uitmaken van het onderzoek, worden van de instelling van het onderzoek schriftelijk op de hoogte gebracht. De klager heeft het recht om tijdens het onderzoek gehoord te worden en kan, in voorkomend geval, bijkomende informatie en bewijsstukken verschaffen. De advocaat die het voorwerp uitmaakt van een tuchtonderzoek kan zich laten bijstaan door een advocaat van zijn keuze maar kan zich niet laten vertegenwoordigen. Drie zaken kunnen zich voordoen nadat de Stafhouder een schriftelijke klacht ontvangt. In de eerste hypothese kan de Stafhouder oordelen dat er redenen bestaan om de advocaat te laten verschijnen voor de Tuchtraad. In dat geval zendt hij het dossier samen met zijn met redenen omklede beslissing over aan de voorzitter van de Tuchtraad, zodat deze de Tuchtraad kan samenroepen en hiervan de advocaat en de klager op de hoogte kan brengen. In de tweede hypothese kan de Stafhouder van mening zijn dat de klacht onontvankelijk, ongegrond of van onvoldoende gewicht is. In dat geval brengt hij de advocaat en de klager hiervan schriftelijk op de hoogte. De klager kan deze beslissing betwisten door binnen de drie maanden bij een ter post aangetekende brief te richten aan de voorzitter van de Tuchtraad. In het laatste geval verzaakt de Stafhouder te reageren binnen de zes maanden op de klacht en kunnen de advocaat en de klager binnen 3 maanden de voorzitter van de Tuchtraad hiervan op de hoogte stellen. De voorzitter van de Tuchtraad kan hierop reageren door de Stafhouder uit te nodigen zijn onderzoek te beëindigen binnen een bepaalde termijn of zelf het onderzoek verder zetten. De voorzitter kan na dat onderzoek weigeren gevolg te geven aan onontvankelijke, ongegronde of onvoldoende gewichtige klachten ofwel beslissen dat de advocaat moet verschijnen voor de Tuchtraad. Van deze beslissing ontvangen Stafhouder, advocaat en klager een afschrift. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.
191
Art 458, §1 Ger. W.
56
Schematische voorstelling van het tuchtonderzoek: Particuliere klacht
Aangifte ProcureurGeneraal
Stafhouder ambtshalve
Vervolgen Stafhouder start onderzoek
Stafhouder onderzoek laten afwerken of zelf onderzoek instellen
Voorzitter roept Tuchtraad bijeen
6 ma stilzitten Niet vervolgen
Klager of advocaat Klager
Voorzitter Tuchtraad
Vervolgen Niet vervolgen 1.3.5.7.3.2
Procedure voor de Tuchtraad
1.3.5.7.3.2.1 Algemeen Bij de zetel van ieder Hof van Beroep wordt een Tuchtraad ingesteld, die tot taak heeft de inbreuken op de eer van de Orde en op de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid, die aan het beroep ten grondslag liggen en een behoorlijke beroepsuitoefening moeten waarborgen, alsook de inbreuken op de reglementen te bestraffen, onverminderd de bevoegdheid van de rechtbanken, indien daartoe grond bestaat. In het rechtsgebied van het Hof van Beroep van Brussel worden twee Tuchtraden ingesteld één voor de Nederlandstalige Orden en één voor de Franstalige Orden. Deze Tuchtraden zijn bevoegd voor de advocaten behorend tot de Orden van het rechtsgebied van het betrokken Hof van Beroep.192 Door invoering van het nieuwe artikel 456 in het Gerechtelijk Wetboek wordt rekening gehouden met de problemen die gepaard gingen met de veelheid aan Tuchtraden in de oude procedure. Er worden minder Tuchtraden ingesteld , er zijn er slechts zes voor het gehele rijk. 1.3.5.7.3.2.2 Samenstelling De Tuchtraad is samengesteld uit één of meer kamers. De Tuchtraad heeft een voorzitter, die tot taak heeft de zaak bij de Tuchtraad aanhangig te maken. De voorzitter heeft geen zitting in de
192
Art 456 Ger. W.
57
Tuchtraad. De voorzitter van de Tuchtraad wordt verkozen voor een periode van drie jaar 193 door de Stafhouders die lid zijn van de Orde van Vlaamse balies respectievelijk van de Ordre des barreaux francophones et germanophone. De Tuchtraad heeft een secretaris en twee plaatsvervangende secretarissen. De Raden van de Orde van elke balie die deel uitmaakt van het betrokken rechtsgebied wijzen elk minstens twee effectieve leden en twee plaatsvervangers aan om in de Tuchtraad zitting te hebben. De voorzitter en de Kamervoorzitters worden gekozen uit de gewezen Stafhouders. De assessoren worden gekozen uit de gewezen leden van de Raden van de Orde. Om de drie jaar, bij de aanvang van het gerechtelijk jaar, stellen de Stafhouders van het rechtsgebied van het Hof van Beroep de lijst op van de effectieve en de plaatsvervangende Kamervoorzitters en assessoren. Ze wijzen eveneens de secretaris en de secretarissen-plaatsvervangers aan. De rang van de op de lijsten ingeschreven voorzitters en assessoren wordt bepaald met inachtneming van een billijk evenwicht tussen de balies van het rechtsgebied en van het aantal van hun leden. De mandaten van voorzitter, Kamervoorzitter, assessor en secretaris, evenals van hun plaatsvervangers zijn hernieuwbaar. De Tuchtraad houdt zitting met een Kamervoorzitter, vier assessoren en een secretaris, die niet deelneemt aan de beraadslaging. De Tuchtraad bevat ten minste één lid van de balie waartoe de advocaat tegen wie de tuchtrechtelijke vervolging is ingesteld, behoort. De Tuchtraad bij het hof van beroep te Luik heeft een kamer die is samengesteld uit ten minste twee leden die de Duitse en de Franse taal kennen en die geen deel uitmaken van de balie van Eupen. De secretaris stelt de kamers samen. De voorzitter en de assessoren worden, buiten beletsel, in de orde van hun rang geroepen. 194 Overzicht van de samenstelling van de Tuchtraad195
Voorzitter Secretarissen Kamervoorzitters Leden
Verkozen/aangewezen door Verkozen door de Stafhouders OVB/OBFG Aangewezen door Stafhouders ressort hof van beroep Verkozen door Stafhouders ressort hof van beroep Aangewezen door de Raden van de Orde
Gekozen uit Gewezen Stafhouders Advocaten Gewezen Stafhouders Gewezen leden van Raden van de Orde
1.3.5.7.3.2.3 Procedure voor de Tuchtraad De rechtspleging voor de Tuchtraad wordt gevoerd in de taal van de Orde waartoe de vervolgde advocaat behoort. Alle leden van de zetel moeten de taal van de rechtspleging kennen. Wanneer de
193
Stafhouder C. Deleu wordt als eerste tot voorzitter van de Tuchtraad van Gent voor een termijn van drie jaar verkozen. Zijn mandaat wordt in 2009 verlengd voor een nieuwe termijn van 3 jaar. 194 Art 457 Ger. W. 195 S. VOET, Advocatentucht: een procedurele analyse, Gent, Story Publishers, 2007, 8.
58
tuchtrechtelijke rechtspleging echter een Duitstalige advocaat betreft, mag deze zich in het Duits uitdrukken.196 De Tuchtraad neemt kennis van de tuchtzaken door toedoen van de Stafhouder van de betrokken advocaat of van de voorzitter van de Tuchtraad. De voorzitter van de Tuchtraad roept, ambtshalve of op verzoek van de Stafhouder, de advocaat bij een ter post aangetekende brief op om voor de Tuchtraad te verschijnen. De oproeping vermeldt de feiten die de advocaat ten laste worden gelegd. Op straffe van nietigheid bedraagt de oproepingstermijn minstens vijftien dagen. De voorzitter brengt de klager op de hoogte van de datum en de plaats van de zitting. 197 “De oproeping vermeldt best ook waar en wanneer de advocaat of zijn raadsman het tuchtdossier kunnen inzien. Het verdient aanbeveling om in de brief aan de klager ook te vermelden dat deze op zijn verzoek kan worden gehoord en geconfronteerd met de advocaat tijdens de zitting van de Tuchtraad. Daaraan kunnen bepaalde praktische modaliteiten worden gekoppeld. Zo kan aan de klager worden gevraagd dat hij vooraf de voorzitter verwittigt van het feit dat hij wenst te worden gehoord. De Tuchtraad zal evenwel niet kunnen weigeren de klager te horen, die zich meldt op de zitting en vraagt te worden gehoord, zonder dit vooraf te hebben gemeld.”198 De Tuchtraad behandelt de zaak in openbare zitting, tenzij de betrokken advocaat de behandeling met gesloten deuren vraagt. De Tuchtraad kan eveneens met gesloten deuren zitting houden, gedurende de gehele rechtspleging of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden of de openbare orde, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé-leven van de vervolgde advocaat dit vereisen, of in de mate dat dit door de Tuchtraad onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van de rechtsbedeling zou schaden.199 Tijdens de procedure voor de Tuchtraad draagt de betrokken advocaat de gewone burgerkleren. De leden van de Tuchtraad en de raadsman van de betrokken advocaat verschijnen in toga. Het algemene principe is dat de advocaat bij persoon dient te verschijnen. De klager heeft immers het recht met de betrokken advocaat geconfronteerd te worden 200 en het is essentieel om de waarheid te achterhalen dat de betrokken advocaat gehoord wordt door de Tuchtraad. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stelt in haar arrest van 21 januari 1999201, dat een versteklatende procespartij het recht heeft zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat. Het Hof erkent het grote belang van de persoonlijke verschijning van de beklaagde, maar stelt dat het belang van een adequate verdediging van de beklaagde, zelfs wanneer deze niet verschijnt voorrang heeft. Het EVRM geeft in haar artikel 6 de procespartij het recht om zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar zijn keuze. Ingevolge deze bepaling kan de Tuchtraad de advocaat niet verplichten zich te laten bijstaan door een advocaat en hem onmogelijk verbieden zijn
196
Art 457bis Ger. W. Art 459 §1 Ger. W. 198 P. DE JAEGERE, Vademecum tuchtprocedure voor advocaten, Brugge, Die Keure, 2007, 23. 199 Art 459 §2 Ger. W. 200 Art 459, § 2, lid 3 Ger. W. 201 EHRM, Van Geyseghem v. Belgium, 1999. 197
59
verdediging zelf waar te nemen ook al wordt soms geoordeeld dat het een blijk geeft van een gebrek aan kiesheid wanneer de advocaat persé zichzelf wil verdedigen. Iedere rechter kan worden gewraakt stelt het Gerechtelijk Wetboek 202, en deze bepalingen gelden ook voor de leden van de Tuchtraden. Gezien in de tuchtprocedure de taak van de griffie waargenomen wordt door de secretaris, wordt op straffe van nietigheid de vordering tot wraking ingeleid bij een bij de secretaris van de Tuchtraad neergelegde akte die de middelen bevat en ondertekend wordt door een advocaat die meer dan tien jaar bij de balie is ingeschreven. 203 Indien het gewraakte lid akkoord gaat met de wraking wordt hij vervangen. Indien hij weigert zich van de zaak te onthouden roept de Procureur-Generaal bij het Hof van Beroep te Brussel de Tuchtraad van beroep bijeen die binnen de acht dagen in laatste aanleg uitspraak doet over de wraking. 204 Verloop van de zitting:205 1. De voorzitter controleert de identiteit van de betrokken advocaat; 2. Aan de betrokken advocaat wordt gevraagd of hij de behandeling van de zaak met gesloten deuren wenst; 3. De Tuchtraad beslist over de behandeling met open of gesloten deuren 4. Alvorens de deuren te sluiten wordt aan de klager die aanwezig is, gevraagd of hij wenst te worden gehoord of geconfronteerd met de betrokken advocaat; in bevestigend geval wordt hem met de nodige uitelg gevraagd buiten de zittingszaal te wachten tot hij terug zal worden binnengeroepen; 5. De onderzoeker wordt gehoord in zijn verslag; lopende de behandeling kan de Tuchtraad nadere uitleg vragen aan de onderzoeker; 6. De klager (en desgevallend de getuigen) worden gehoord en eventueel wordt de klager geconfronteerd met de advocaat; 7. De raadsman van de advocaat wordt gehoord in zijn verdediging 8. De betrokken advocaat wordt als laatste gehoord 9. Aan de betrokken advocaat wordt gevraagd of hij de uitspraak met gesloten deuren wenst 10. De debatten worden gesloten en de zaak wordt voor uitspraak gesteld op een vaste datum Hoewel de klager geen partij206 is en de debatten dus niet kan bijwonen wanneer de zitting wordt gehouden met gesloten deuren wordt hij toch op zijn verzoek gehoord op de zitting en wordt hij eventueel geconfronteerd met de betrokken advocaat.207 Indien het verzoek van de betrokken advocaat om de behandeling met gesloten deuren te voeren door de Tuchtraad wordt ingewilligd, dient de klager zich van elke interventie te onthouden, tenzij wanneer de Tuchtraad hem hoort of confronteert met de advocaat.
202
Art 828 Ger. W. Art 835 Ger. W. 204 Art 838 Ger. W. 205 P. DE JAEGERE, Vademecum tuchtprocedure voor advocaten, Brugge, Die Keure, 2007, 26. 206 Cass. 17 maart 2005, . 207 Art 459, §2, lid 3 Ger. W. 203
60
De secretaris neemt de taak waar van de griffie van de Tuchtraad. Hij maakt een verslag op en vermeldt daarin onder andere de samenstelling van de Tuchtraad, de al dan niet aanwezigheid van de betrokken advocaat, de identiteit van de verslaguitbrengende onderzoeker, de al dan niet behandeling met gesloten deuren, verslag van de verklaringen van de klager die wordt gehoord, de getuigenverklaringen, de conclusies van de betrokken advocaat, de datum van de uitspraak en alles wat de voorzitter hem nog verzoekt te noteren. Na de behandeling ter zitting volgt het beraad. De secretaris en de aangewezen onderzoeker nemen geen deel aan de beraadslaging. De uitspraak na het beraad wordt door de Kamervoorzitter voorgelezen in openbare zitting tenzij de Tuchtraad ingaat op de vraag van de vervolgde advocaat om de uitspraak met gesloten deuren te vellen. 1.3.5.7.3.2.4 De sancties De Tuchtraad kan bij een met redenen omklede beslissing, naar gelang van het geval, waarschuwen, berispen, schorsen voor een termijn van ten hoogste één jaar, of schrappen van het tableau, van de lijst van advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie of van de lijst van stagiairs.208 Deze sancties zijn grotendeels gelijk aan deze van het Gerechtelijk Wetboek met dien verstande dat de censuur niet meer voorkomt. De Tuchtraad oordeelt soeverein over de sanctie, in tegenstelling tot het strafrecht waar aan welbepaalde misdrijven welbepaalde sancties worden gekoppeld. Herhaling is in een verzwarende omstandigheid in die zin dat de advocaat die voor de tweede maal wordt geschorst, krachtens dezelfde beslissing kan worden geschrapt. 209 Een bijkomende sanctie die de Tuchtraad kan opleggen bovenop de berisping of de schorsing is het verbod op gedurende ten hoogste drie jaar in geval van berisping en ten hoogste vijf jaar in geval van schorsing, deel te nemen aan de Stafhouders- en raadsverkiezingen. 210 “Het betreft hier dus enkel de kandidaatsstelling, de Tuchtraad kan geen verbod opleggen om te stemmen voor de verkiezing van de leden van de algemene vergadering van de Orde van Vlaamse Balies.”211 Zoals boven reeds aangehaald212 en zoals vermeld in het wetsvoorstel213 wordt publiciteit gezien als een bijkomende straf. Deze idee vinden we terug in de nieuwe tuchtprocedure. De Tuchtraad besluit met opgave van redenen, of hij het dienstig acht om de schorsing of de schrapping bekend te maken, en in voorkomend geval, op welke wijze dit dient te gebeuren. 214 Publiciteit komt de naleving van de tuchtstraffen ten goede, bovendien toont de publicatie dat de feiten die de advocatuur schade berokkenen aangepakt worden door de Tuchtraden. De publicatie van de tuchtuitspraken geeft ook aanleiding tot meer uniformiteit tussen de uitspraken van de verschillende Tuchtraden. Gewezen
208
Art 460, lid 1 Ger. W. Art 460, lid 2 Ger. W. 210 Art 460, lid 3 Ger. W. 211 P. De JAEGERE, Vademecum tuchtprocedure voor advocaten, Brugge, Die Keure, 2007, 30. 212 Zie supra: Het wetsvoorstel van april 2005 met betrekking tot de tuchtprocedure. 213 Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 1724/001, 20 en 33, Wetsvoorstel (C. MARINOWER et al.) tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de tuchtprocedure voor de leden van de balie. 214 Art 460, lid 4 Ger. W. 209
61
dient echter wel op het recht op de eerbiediging van het privé-leven dat wordt gewaarborgd door het artikel 22 van de Grondwet. Er moet een redelijk verband bestaan tussen de gevolgen van de publicatie voor de betrokken persoon, in casu de advocaat, en de belangen van de gemeenschap. 215 De extra publiciteit van de tuchtuitspraken kan er niet toe leiden dat in de strafrechtelijke, burgerrechtelijke of administratieve procedures melding wordt gemaakt van een tuchtprocedure, noch van de elementen daarvan. 216 Men wil voorkomen dat de klager, die in de nieuwe wet een uitgebreidere rol krijgt toebedeeld, middelen ter beschikking krijgt gesteld om een burgerrechtelijke dan wel strafrechtelijke procedure in te leiden217. Dit kan immers niet de bedoeling zijn van de tuchtvordering die volkomen los moet blijven staan van de strafvordering en de burgerlijke vordering218. De oprechtheidsplicht van de advocaat in de tuchtprocedure kan hem zuur opbreken in de latere strafrechtelijke – of burgerrechtelijke procedure. Het Gerechtelijk Wetboek bevat de mogelijkheid voor de Tuchtraad om in zijn beslissing de kosten voor het onderzoek en voor het onderzoek ter terechtzitting ten laste te leggen van de betrokken advocaat.219 Er dient op gewezen dat deze kosten aardig kunnen oplopen in geval van exptertise. De Tuchtraad kan, in voorkomend geval onder de bijzondere voorwaarden die hij bepaalt, de uitspraak van de veroordeling opschorten of de uitvoering van de tuchtsanctie uitstellen. Bij nietnaleving van de bepaalde voorwaarden, roept de voorzitter, ambtshalve of op verzoek van de Stafhouder, de advocaat op om op zitting van de Tuchtraad te verschijnen, met het oog op het horen uitspreken van een tuchtstraf of het horen opheffen van de opschorting.220 1.3.5.7.3.2.5 De bekendmaking van de beslissing van de Tuchtraad Binnen de acht dagen na de uitspraak ervan geeft de secretaris van de Tuchtraad van iedere beslissing in tuchtzaken bij een ter post aangetekende brief kennis aan de advocaat, aan zijn Stafhouder en aan de Procureur-Generaal.221 Een afschrift van alle beslissingen wordt overgezonden aan de Orde van Vlaamse balies, of aan de Ordre des barreaux francophones et germanophone. Zij kunnen indien zij dit dienstig achten, de beslissingen geheel of gedeeltelijk bekendmaken, zonder vermelding van de naam van de betrokken advocaat. 222 De schorsing of de schrapping wordt naast de naam van de betrokkene vermeld in een op het secretariaat van de balie en van de Orde van Vlaamse balies of van de Ordre des barreaux francophones et germanophones gehouden register, dat de advocaten kunnen inzien. 223 Tien jaar na de uitspraak kan een geschrapte advocaat herinschrijving vragen. Een geschorste advocaat kan aan de instantie die de schorsing uitspreekt eerherstel vragen na een termijn van zes jaar te rekenen van
215
GW-Hof, 20 oktober 2004, nr. 162/2004. Art 477 Ger. W. 217 Parl. St Kamer, nr. 1724/002, 6. 218 Cass. 3 juni 1976, RW 1976-77, 2050. 219 Art 460, lid 5 Ger. W. 220 Art 460, lid 4 Ger. W. 221 Art 461, § 2, lid 1 Ger. W. 222 Art 461, §2, lid 3 en 4 Ger. W. 223 Art 461, § 1 Ger. W. 216
62
de uitspraak. De lichtere tuchtstraffen worden van rechtswege uitgewist na een periode van zes jaar te rekenen van de uitspraak. De herinschrijving, het eerherstel, of de uitwissing van de straf brengen de doorhaling van de vermeldingen in het register met zich mee. 224 De Stafhouder, of in voorkomend geval wanneer hij de zaak aanhangig heeft gemaakt bij de Tuchtraad, de voorzitter van deze raad, kan aan de klager, indien hij erom verzoekt, mondeling of schriftelijk de inlichtingen verschaffen die hij gepast acht betreffende de genomen beslissing en betreffende de rechtsmiddelen die ertegen worden aangewend. 225 Hier dient opnieuw te worden gewezen op het gevaar dat het inlichten van de klager met zich meebrengt. De oprechtheidplicht van de advocaat in de tuchtprocedure kan hem immers gebieden verklaringen af te leggen die hij in de burgerlijke of strafrechtelijke vordering niet moet doen. De Stafhouder en de voorzitter zijn volledig vrij om te beslissen welke informatie zij zullen verstrekken en dienen rekening te houden met de gevolgen voor de advocaat die een te grote inlichting van de klager met zich mee kunnen brengen. 1.3.5.7.3.3
Rechtsmiddelen
1.3.5.7.3.3.1 Verzet De verzetprocedure wordt ongewijzigd overgenomen uit de oude procedure.226 Is de beslissing bij verstek gewezen, dan kan de advocaat ertegen verzet aantekenen binnen vijftien dagen, te rekenen van de kennisgeving. Laattijdig verzet wordt niet ontvankelijk verklaard, tenzij de Tuchtraad de verzetdoende advocaat van het verval ontheft, een beslissing waarover de Tuchtraad soeverein oordeelt en waartegen geen rechtsmiddel openstaat. Het verzet wordt bij een ter post aangetekende brief gezonden aan de voorzitter van de Tuchtraad. De voorzitter roept, in de vorm en binnen de termijn van de oorspronkelijke oproeping, de verzetdoende advocaat op om voor de Tuchtraad te verschijnen. De Tuchtraad doet uitspraak, zelfs in diens afwezigheid. De beslissing geldt in ieder geval als op tegenspraak gewezen.227 Opnieuw wordt de klager verwittigd van deze zitting om zijn recht gehoord te worden te kunnen uitoefenen. 1.3.5.7.3.3.2 Hoger beroep Het recht op hoger beroep kan naast door de betrokken advocaat en de Procureur-Generaal in de nieuwe procedure ook uitgeoefend worden door de Stafhouder228. De centrale rol van de Stafhouder in de tuchtprocedure verantwoord deze mogelijkheid.229 Het hoger beroep wordt aan de voorzitter van de Tuchtraad van Beroep ter kennis gebracht bij een ter post aangetekende brief binnen vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de beslissing. De voorzitter van de Tuchtraad van Beroep geeft bij een ter post aangetekende brief kennis van het beroep aan de voorzitter van de Tuchtraad en, naar gelang van het geval aan de betrokken advocaat, aan de Stafhouder van de Orde waartoe hij behoort of aan de Procureur-Generaal. De Procureur-
224
Art 472 Ger. W. Art 461, §2, lid 2 Ger. W. 226 De bewoordingen van het oude artikel 467 Ger. W. zijn nu opgenomen in het artikel 462 Ger. W. 227 Art 462 Ger. W. 228 Art 463, lid 1 Ger. W. 229 Parl. St. Kamer, nr. 1724/001, 34. 225
63
Generaal, de Stafhouder en de advocaat kunnen bij een ter post aangetekende brief tegenberoep instellen binnen een termijn van één maand te rekenen van het hoofdberoep. 230 In de nieuwe procedure zijn er slechts twee Tuchtraden van Beroep, één voor elk taalregime. Het hoger beroep tegen de beslissingen van de Nederlandstalige Tuchtraden wordt gebracht voor de Nederlandstalige Tuchtraad van Beroep. Het hoger beroep tegen de beslissingen van de Franstalige en Duitstalige Tuchtraden wordt gebracht voor de Franstalige en Duitstalige Tuchtraad van Beroep. De zetel van de Tuchtraden van Beroep is gevestigd te Brussel.231 De rechtspleging voor de Tuchtraad van Beroep wordt gevoerd in de taal van de beslissing waartegen hoger beroep wordt ingesteld. Wanneer de tuchtprocedure evenwel een Duitstalige advocaat betreft, mag laatstgenoemde Duits spreken.232 Elke Tuchtraad van Beroep is samengesteld uit één of meer kamers. Hij wordt voorgezeten door een eerste voorzitter, vier assessoren-advocaten en een secretaris –advocaat. Het voorzitterschap wordt beurtelings waargenomen door de eerste voorzitters van de Hoven van Beroep of door de Kamervoorzitter aangewezen door de eerste voorzitter. De Procureur-Generaal bij het Hof van Beroep van Brussel of een Advocaat-Generaal die hij aanwijst, oefent het ambt van het openbaar ministerie uit. Deze mandaten gelden voor drie jaar en zijn hernieuwbaar. 233
Tuchtraad van beroep Voorzitter = eerste voorzitter van het HvB
Kamer
Kamervoorzitter
4 Assessoren advodaten
Kamer
Secretaris-advocaat
OM = Procureurgeneraal bij HvB Brussel
De procedure voor de Tuchtraad van Beroep is dezelfde als deze voor de Tuchtraad.234 De secretaris geeft bij een ter post aangetekende brief kennis van de beslissing van de Tuchtraad van Beroep aan
230
Art 463, lid 2, 3 en 4 Ger. W. Art 464 Ger. W. 232 Art 466 Ger. W. 233 Art 465 Ger.W. 234 Deze verloopt dus volgens art 459§2 Ger. W. 231
64
de betrokken advocaat, aan de Stafhouder van de Orde waartoe hij behoort en aan de ProcureurGeneraal. Hij stuurt een afschrift van de uitspraak naar de Orde van Vlaamse balies of naar de Ordre des barreaux francophones et germanophone. Het verzet van de advocaat tegen de bij verstek gewezen beslissingen van de Tuchtraad van Beroep gebeurt in dezelfde vorm en binnen dezelfde termijn als de akte van beroep. Het verzet wordt behandeld en berecht met inachtneming van de regels die in eerste aanleg zijn toegepast. 235 1.3.5.7.3.3.3 Het Cassatieberoep Het Cassatieberoep kan in de nieuwe procedure, naast door de betrokken advocaat en de ProcureurGeneraal, ook door de Stafhouder van de Orde waartoe de betrokken advocaat behoort binnen een termijn van één maand vanaf de kennisgeving, in de vormen van de voorzieningen in burgerlijke zaken ingesteld worden.236 De burgerlijke aard van het Cassatieberoep vereist het beroep op een advocaat bij het Hof van Cassatie. De voorziening in Cassatie heeft, tenzij de beslissing anders luidt, schorsende kracht. Wordt de beslissing vernietigd, dan verwijst het Hof van Cassatie de zaak naar de Tuchtraad van Beroep, anders samengesteld.237 1.3.5.7.4 Overgangsbepalingen en inwerkingtreding De Tuchtraden en Tuchtraden van Beroep worden samengesteld binnen de drie maanden te rekenen van de bekendmaking van de wet. 238 De wet wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad op 20 juli 2006 wat met zich meebrengt dat de samenstelling uiterlijk op 20 oktober 2006 plaats moet vinden. De bepalingen omtrent de instelling van de Tuchtraden in de zetel van ieder Hof van Beroep, de organen van de Tuchtraden, de organen van de Tuchtraden van Beroep, de overgangsbepalingen en de inwerkingtreding treden inwerking op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad en dus op 20 juli 2006.239 De overige artikelen treden in werking de eerste dag van de vierde maand na de bekendmaking in het Belgisch staatsblad en dus op 1 november 2006.240 De tuchtzaken die vóór 1 november 2006 aanhangig zijn bij de Raad van de Orde of de Tuchtraad van Beroep worden voortgezet volgens de op het ogenblik van de bekendmaking van de wet geldende procedure. Dit impliceert dat ze worden behandeld door de tuchtcolleges in hun oude samenstelling.241
235
Art 468, § 1 en 2 Ger.W. Art 468, §3, lid 1 Ger. W. 237 Art 468, §3,, lid 2 en 3 Ger. W. 238 Art 42 ,§1, W. 21 juni 2006, BS, 20 juli 2006. 239 Art 43 § 1, W. 21 juni 2006, BS, 20 juli 2006. 240 Art 43 § 2, W. 21 juni 2006, BS, 20 juli 2006. 241 Zie hierover infra 2.4.4 Samenloop procedure van het Gerechtelijk Wetboek en de nieuwe tuchtprocedure. 236
65
1.3.5.8
Evaluatie van de nieuwe tuchtprocedure
1.3.5.8.1 Het arrest van 17 januari 2008 van het Grondwettelijk Hof242 Minder dan twee jaar na de afkondiging van de wet die de nieuwe tuchtprocedure invoert, buigt het Grondwettelijk Hof zich over de materie in een verzoekschrift dat de vernietiging van de artikelen 2, 18, 23 en 27 van de wet vordert. Het Hof gaat niet over tot een onderzoek naar de aanwezigheid van het belang van de verzoekende partij en dus ook niet tot behandeling van de grond van de zaak. Het Hof verwerpt het beroep wegens onontvankelijkheid. Er worden geen uitspraken gedaan over de grondwettelijkheid van het de nieuwe wet. 1.3.5.8.2 Visie van de advocatuur op de nieuwe tuchtprocedure. Patrick Hofströssler243 geeft één jaar na de invoering van de nieuwe wet een overzicht van de wijzigingen en maakt hierbij enkele bedenkingen. Hij stelt dat men de structurele verbetering van de tuchtrechtspraak niet mag overroepen gezien voor de klager-cliënt de tuchtprocedure die hij in gang zet een advocatenaangelegenheid blijft. De klager is en wordt nooit een partij in de tuchtprocedure. Volgens Hofströssler is het niet de structurele verbetering op zich die het verschil zal maken maar de wijze waarop, kordaat en efficiënt, de tuchtorganen hun wettelijke taak zullen waarnemen. Het is door een goede werking van de Tuchtraden dat de burger de voordelen van de veranderingen zal kunnen vaststellen en op die manier zijn vertrouwen in de advocatuur zal worden aangescherpt. De klager krijgt wel informatie met betrekking tot de procedure zodat hij “ziet en begrijpt wat met zijn klacht of zijn (gewezen) advocaat gebeurt. De wetgever opteerde dus voor communicatie en voor implicatie, doch niet voor deelname aan het tuchtproces.” 244 Één van de grootste bezorgdheden van de wetgever bij de invoering van de nieuwe wet was de effectieve verbetering van de kwaliteit van de professionele dienstverlening van de advocatuur. De wetgever doet dit niet door zich te mengen in het tuchtrecht of de daaruit voortvloeiende tuchtprocedure. De advocatuur vaardigt zelf de reglementen uit en onderzoekt zelf de eventuele inbreuken daarop via haar eigen tuchtrechtelijk systeem. In geval van een inbreuk gaat ze zelf tot sanctionering over. Hofstrôssler brengt aan dat de vraag of de transparantie, de rechtszekerheid of de kwaliteit van de tuchtrechtspraak zouden gediend zijn met geschreven deontologie onbeantwoord blijft. 1.3.5.8.3 Visie van voorzitter Christian Deleu op de nieuwe tuchtprocedure In het Aprilnummer 2010 van de Kortrijkse Baliekrant geeft Stafhouder en Voorzitter van de Tuchtraad van West- en Oost Vlaanderen Christian Deleu zijn visie op de nieuwe tuchtprocedure. Naar aanleiding van de afronding van de eerste werkingsperiode sinds de inwerkingtreding van het nieuwe tuchtrecht interviewt de Kortrijkse Baliekrant de Voorzitter.
242
GwH, 17 januari 2008, nr. 2/2008, BS, 28 januari 2008. P. HOFSTRÖSSLER, Tuchtrecht voor advocaten: omdat we anders zijn, in S. LUST en P. LUYPAERS, Tucht en deontologie, Brugge Die Keure, 2007. 244 P. HOFSTRÖSSLER, Tuchtrecht voor advocaten: omdat we anders zijn, in S. LUST en P. LUYPAERS, Tucht en deontologie, Die Keure, Brugge, 2007, 102. 243
66
Voorzitter Deleu vindt de nieuwe tuchtregeling een verbetering om verschillende redenen. In de eerste plaats is de formalisering van de procedure een grote vooruitgang gezien zo het recht van verdediging beter gediend wordt. Een tweede verbetering is het feit dat in het nieuwe systeem willekeur, subjectiviteit en corporatisme veel meer vermeden worden. De Tuchtraad is veel meer onthecht van de lokale verhoudingen. De Stafhouder heeft de indruk dat de huidige fase van de nieuwe procedure nog vrij mild is. De uitgesproken schrappingen zijn voor evidente zware oneerlijkheidsmisdrijven. Ook de uitgesproken schorsingen zijn gebaseerd op zware feiten. De voorzitter vindt dat sommige ernstige feiten te licht worden bestraft met slechts een waarschuwing of een berisping. Op de vraag naar zijn toekomstvisie van het tuchtrecht antwoordt de voorzitter dat de lokale Stafhouders meer ondersteuning moeten krijgen in tuchtzaken. Dit zal volgens hem automatisch leiden tot meer Stafhouderdossiers en minder klagerdossiers. De ervaring leert dat de klager zich veelal wendt tot de voorzitter van de Tuchtraad omdat hij niet wordt gehoord door de Stafhouder of omdat de beslissing tot seponering van de Stafhouder onvoldoende duidelijk gemotiveerd is. De loutere mededeling dat er geen deontologische fout is en men in beroep kan gaan, wordt veelal slecht begrepen en niet aanvaard, hoewel de beslissing dikwijls terecht is. Met een betere uitleg over de deontologie en het dossier en het verschil met de eigenlijke beroepsaansprakelijkheid, zal naar de mening van de voorzitter veel onvrede kunnen worden weggenomen.
67
2. Law in action: de tuchtprocedure voor de advocatuur in de praktijk 2.1 Inleiding Na een uiteenzetting van het nodige theoretische kader kunnen we nagaan in hoeverre de praktijk van de tuchtprocedures beantwoordt aan de wettelijke voorschriften. Om de toepassing van de tuchtprocedure in de praktijk na te gaan moeten we ons richten tot de originele bronnen. Wat betreft de oudste procedure en de procedure van het Gerechtelijk Wetboek wordt de balie van Kortrijk gekozen als onderzoeksdomein. Alle uitspraken die in de archieven terug te vinden zijn hebben we gelezen en samengevat. Zoals in het theoretisch kader uiteengezet, wordt de bevoegdheid van de lokale balies om de tuchtprocedures van hun advocaten te voeren, overgeheveld naar de Tuchtraad voor advocaten bij het Hof van Beroep. De uitspraken die we zullen bekijken om de praktijk van de nieuwe procedure te toetsen aan de nieuwe wettelijke bepaling, zijn deze van de Orden van het Rechtsgebied Gent, gezien de procedures tegen Kortrijkse advocaten daar zullen gevoerd worden.
2.2 De procedure van het Keizerlijke Decreet van 1810 2.2.1 Algemeen overzicht De Kortrijkse balie wordt opgericht in 1925 maar de eerste bewaarde archiefstukken dateren van 1942. In de periode 1942-1967 vinden we in de archieven 60 zaken.
Aantal tuchtzaken per jaar in de periode 1942 - 1967 9 8
7 6 5 4 3 2 1
0
Tien van de tuchtzaken hebben de vrijspraak als gevolg, bij twaalf van hen wordt een vermaning uitgesproken, bij drie van hen wordt er gewaarschuwd, vier advocaten wordt de censuur opgelegd, tien worden berispt, 12 keer wordt er geschorst en 3 advocaten worden definitief geschrapt van het 68
tableau. Opmerkelijk is dat er éénmaal geen uitspraak wordt geveld, er één keer wordt afgekeurd en er vier keer geen tuchtmaatregel maar wel een bijzondere plicht voor de advocaat om het vergrijp ongedaan te maken wordt opgelegd.
Verhouding verschillende tuchtsancties in de periode 1942 - 1967 Vrijspraak (10) Vaderlijke vermaning (12) Waarschuwing (3) Censuur (4) Berisping (10) Schorsing (12) Schrapping (3) Afkeuring (1)
Bijzondere taak (4) Geen uitspraak (1)
Bij het analyseren van het cirkeldiagram vallen een aantal zaken op. De Tuchtraad is in sommige zaken zeer mild, één derde van de zaken geeft aanleiding tot de vrijspraak of tot het niet tuchtrechtelijk vervolgen met de vaderlijke vermaning, en in andere zaken zeer streng, 41% van de tuchtzaken geeft aanleiding tot één van de drie zwaarste straffen, de berisping, de schorsing of de schrapping. In strijd met de wettelijke voorschriften op de tuchtprocedures legt de Raad in één geval de afkeuring op als sanctie, het gaat om een zaak waar de betrokken advocaat de erelonen van een gerechtsdeurwaarder verschuldigd blijft en deze na aanmaning nog altijd niet betaalt. De Raad legt de advocaat soms bijzondere verplichtingen, deze worden in het cirkeldiagram omschreven als bijzondere taak, op. Het komt er op neer dat de Raad de betrokkene vraagt bepaalde handelingen te stellen zodat deze kan ontsnappen aan tuchtrechtelijke vervolging. In een geval waar de advocaat ontvangen gelden niet overmaakt aan zijn cliënt245 geeft de Raad de betrokkene een maand de tijd om de zaak in de minne met de cliënt te regelen, in een zaak waar een advocaat de vraag van een confrater om stukken over te maken negeert en de brieven van die confrater onbeantwoord laat246, legt de Raad de eenvoudige verplichting op om de stukken en het antwoord op de brieven over te maken aan de Stafhouder die ze zal overmaken aan de confrater, zonder een tuchtmaatregel op te leggen.
245
Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 7 december 1945, archieven van de balie van Kortrijk. 246 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 21 mei 1953, archieven van de balie van Kortrijk.
69
2.2.2 Recidive Sommige advocaten dienen steeds terug voor de Tuchtraad te verschijnen en doorlopen in sommige gevallen volledig de ladder van de sancties. In totaal verschijnen in de onderzochte periode 34 verschillende advocaten voor de raad, 27 van hen verschijnen slechts één keer. De acht overgebleven moeten zich van twee keer tot in sommige gevallen zelfs acht keer verantwoorden voor de Raad. Verschijningen voor de Raad 1 2 3 5 8
Aantal advocaten 27 3 2 1 2
Bij de behandeling van de zaak van een stagiair die in 1942247 voor de Tuchtraad wordt geroepen voor collaboratie, het dronken verschijnen voor de rechtbank, het niet of laattijdig antwoorden op brieven van confraters en de Stafhouder en het overhandigen van stekjes aan gevangenen, wordt rekening gehouden met verzachtende omstandigheden. De advocaat verontschuldigt zich uitgebreid en legt de belofte af om in de toekomst dergelijke misstappen niet meer te begaan. De Raad bundelt alle klachten en legt de censuur op. Als de betrokkene in 1945 248 voor gelijkaardige feiten voor de Tuchtraad verschijnt, legt deze de schrapping van de lijst der stagedoende advocaten op. De advocaat die zes keer moet verschijnen duikt voor een eerste keer op in de archieven in 1956 249, hij wordt er tuchtrechtelijk vrijgesproken voor een niet nader bepaalde verkeersinbreuk waarvoor hij strafrechtelijk gesanctioneerd wordt. Een tweede keer, in 1960 250, wordt hij vaderlijk vermaand voor een nieuwe strafrechtelijke veroordeling waarvan hij de Stafhouder niet in kennis stelt, bovendien gedraagt hij zich bij de vaststelling van de feiten oneerbaar tegenover de agenten van de politie. In een derde zaak van 1963251 wordt de betrokken advocaat strafrechtelijk veroordeeld voor wederrechtelijke aanplakkingen op private gebouwen en langs de openbare weg. De Raad is na beraadslaging van oordeel dat er geen politieke motieven gemoeid zijn met de aanplakkingen, dat de openbare orde door de aanplakkingen niet wordt verstoord en dat de drijfveer van betrokkene ideële betrachtingen zijn zonder de minste lage baatzucht wat impliceert dat ze de waardigheid en kiesheid niet in het gedrag breng. De Raad gaat over tot vrijspraak. In 1964252 wordt de betrokkene opnieuw voor de Raad gebracht voor vergelijkbare inbreuken, ditmaal echter bevatten de
247
Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 3 december 1942, archieven van de balie van Kortrijk. 248 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 27 april 1945, archieven van de balie van Kortrijk. 249 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 23 februari 1956, archieven van de balie van Kortrijk. 250 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 11 februari 1960, archieven van de balie van Kortrijk. 251 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 3 mei 1963, archieven van de balie van Kortrijk. 252 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 30 januari 1964, archieven van de balie van Kortrijk.
70
aanplakkingen wel politiek gekleurde slogans. De Raad waarschuwt de betrokkene maar tilt vooral zwaar aan diens leugenachtige verklaringen met betrekking tot de aanplakkingen. In een laatste zaak253 wordt de betrokkene vaderlijk vermaand wegens het zich aan cliënten aanbieden als boekhouder en als advocaat. Een derde voorbeeld van recidive toont aan dat de Tuchtraad artikel 31 van het Keizerlijke Decreet van 1810254 onverkort toepast. Een advocaat komt voor de eerste keer in contact met de Tuchtraad in 1945255 en legt deze de verplichting op de zaak in der minne met de cliënt te regelen. De advocaat verschijnt verschillende volgende keren256 voor verschillende feiten die de Raad telkens sanctioneert met een berisping. Als de feiten zich blijven herhalen 257 besluit de Raad de betrokken advocaat te schorsen. Wanneer de betrokken advocaat in strijd met de schorsing toch zijn beroep blijft uitoefenen258 legt de Raad een nieuwe, langere schorsing op. In een volgende zaak 259 onthoudt de Tuchtraad zich van enige uitspraak gezien de betrokken advocaat de weglating van het tableau heeft gevraagd. Wanneer betrokkene zijn beroep opnieuw uitoefent na de weglating en dus zonder geldige inschrijving, hervormt260 de Tuchtraad haar eerder gedane beslissing en spreekt op basis van artikel 31 van het Keizerlijke Decreet van 1810 de schrapping uit. De analyse van de drie voorgaande zaken toont aan dat de Tuchtraad zeer streng optreedt tegen een stagiair die in herhaling valt. Hierbij past ze het artikel 23 van het Keizerlijk Decreet van 1810 onverkort toe. Een stagiair die niet voldoet kan op basis van dat artikel zijn stagetermijn verlengd zien of geweigerd worden tot het tableau. Het handelen in strijd met de gedane belofte wordt door de Raad als een zeer zware inbreuk gezien en de toelating van de stagiair tot het tableau wordt geweigerd. In de tweede uiteengezette zaak geeft de herhaling geen aanleiding tot zwaardere straffen en kunnen we stellen dat de Raad licht optreedt tegen de inbreuken in vergelijking tot haar optreden tegen de stagiair.
253
Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 23 april 1964, archieven van de balie van Kortrijk. 254 Dit artikel stelt dat bij een derde schorsing ambtshalve de schrapping van het tableau moet uitgesproken worden. 255 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 7 december 1945, archieven van de balie van Kortrijk. 256 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 28 maart 1947, archieven van de balie van Kortrijk; Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 15 maart 1951, archieven van de balie van Kortrijk; Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 21 april 1955, archieven van de balie van Kortrijk; Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 23 februari 1956, archieven van de balie van Kortrijk. 257 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 24 oktober 1957, archieven van de balie van Kortrijk. 258 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 3 juni 1958, archieven van de balie van Kortrijk. 259 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 1 oktober 1960, archieven van de balie van Kortrijk. 260 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 12 januari 1961, archieven van de balie van Kortrijk.
71
In een laatste zaak261 wordt de letter van het decreet zeer streng toegepast. De betrokken advocaat geeft blijk van een handelswijze die absoluut in strijd is met de waardigheid die aan het beroep ten grondslag ligt en de Raad treedt hier hard tegen op door, na twee uitgesproken schorsingen de betrokken advocaat te schrappen van het tableau. 2.2.3 Verzwarende en verzachtende omstandigheden De toepassing van de verzwarende en verzachtende omstandigheden heeft geen wettelijke basis in het Keizerlijke Decreet of het Koninklijk besluit van 1836. Duchaine en Picard 262 besluiten uit de Brusselse praktijk dat deze rechtsfiguren echter gewoonlijk worden toegepast om de sanctie op de tuchtinbreuken vast te stellen. Voorbeelden van de toepassing van verzachtende en verzwarende omstandigheden worden veelvuldig gevonden in de Kortrijkse tuchtrechtspraak van 1942 tot 1967. In de uitspraken van de Tuchtraad wordt systematisch verwezen naar omstandigheden die een lichtere, respectievelijk een zwaardere straf, verantwoorden. In één zaak op vier wordt rekening gehouden met verzachtende of verzwarende omstandigheden. In een kleine derde van deze gevallen gaat het om verzwarende omstandigheden.
Verzachtende en verzwarende omstandigheden in verhouding tot het aantal zaken in de periode 1942 - 1967
Verzachtende omstandigheden (11) Verzwarende omstandigheden (4)
Het is voor het eerst in 1945 263 dat specifiek de term verzachtende omstandigheden opduikt. De meest voorkomende verzachtende omstandigheid is deze eigen aan de feiten gevolgd door
261
Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 12 januari 1961, archieven van de balie van Kortrijk. 262 G. DUCHAINE en E. PICARD, Manuel pratique de la profession d’avocat en Belgique, Bruxelles, Claassen, 1869, 184. 263 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 26 juni 1945, archieven van de balie van Kortrijk.
72
verontschuldigingen geformuleerd aan de raad of aan de betrokken partijen, de meest voorkomende verzwarende omstandigheid is deze van de herhaling. Verzachtende omstandigheid Verontschuldigingen Belofte feiten in toekomst niet meer te plegen Blanco tuchtverleden VZAO eigen aan de feiten Aanvaarden onminnelijke inning Strafrechtelijke vrijspraak Reputatieschade ook sanctie Moeilijk familiaal kader Jeugdige leeftijd Dwaling TOTAAL zaken VZAO
Aantal 3 2 2 9 1
Verzwarende omstandigheid VZWO eigen aan de feiten Herhaling
Aantal
Liegen voor de raad
2
TOTAAL zaken VZWO
4
1 4
1 1 1 1 1 11
Opmerkelijk is dat in een aantal zaken verschillende verzachtende, respectievelijk verzwarende, omstandigheden in rekening worden genomen. De verzachtende of verzwarende omstandigheden worden zoals boven reeds aangehaald niet limitatief opgesomd in de wet, maar de Tuchtraad vult ze zelf in en houdt met verschillende zaken rekening. De Raad houdt in het algemeen zeer veel rekening met zaken die de feiten kenmerken en die een lichtere straf verantwoorden. Zo houdt ze in een zaak van overspel 264 van een advocaat rekening met de verzachtende omstandigheid dat “het begeesterende passionele avontuur wordt prijsgegeven” en dat de partij zich terug met zijn vrouw heeft verzoend. In deze zaak is de partij reeds op haar vraag weggelaten van het tableau. De Raad beslist hem toch te sanctioneren met de censuur gezien het overspel zich situeert in de periode dat betrokkene nog advocaat is. Een andere opmerkelijke verzachtende omstandigheid eigen aan de feiten is “dat betrokkene in dronken toestand van een bijeenkomst van de balie komt, na het drinken van één glas zonder dat men hem rondzwervend van herberg naar herberg trekkend aantreft” in een zaak 265 waarbij de betrokkene in staat van dronkenschap een voertuig bestuurt, daarbij onvrijwillige slagen en verwondingen toebrengt ten gevolge van een verkeersongeval en hierbij smaad pleegt aan agenten van de politie. De Raad legt, hoewel de verzachtende omstandigheden, toch de schorsing van twee weken op. Door deze beslissing geeft ze blijk van strengheid en kan ze geen doofpotacties verweten worden, nu de betrokkene in de zaak naar huis rijdt van een bijeenkomst van de balie.
264
Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 24 januari 1963, archieven van de balie van Kortrijk. 265 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 5 december 1963, archieven van de balie van Kortrijk.
73
Een opmerkelijke verzwarende omstandigheid is het feit dat de betrokken advocaat gewezen magistraat is. De Stafhouder wijst hem bij zijn herinschrijving aan de balie op het feit dat voor een persoon als hij, de eisen van waardigheid, stiptheid en nauwgezetheid des te meer gelden. Deze omstandigheid in rekening genomen legt de Raad, de relatief zware, sanctie van de schorsing voor één maand op ten gevolge van het vergrijp van het niet betalen van schulden en het vorderen van hoge erelonen.266 De sanctie is zwaar in die zin dat de Raad voor vergelijkbare feiten meestal een lichtere sanctie uitspreekt. 267 2.2.4 Beroepen tegen de beslissingen van de Tuchtraad Hoewel het Keizerlijke Decreet van 1810 in haar artikel 29 voorziet in een mogelijkheid tot beroep tegen de beslissingen van de Tuchtraad vinden we in de tuchtpraktijk van de Kortrijkse balie voor de periode 1942-1967 slechts twee uitoefeningen van het rechtsmiddel terug. In een eerste zaak268 wordt beroep aangetekend door de partij zelf. In de archiefstukken van de balie wordt van deze beroepsprocedure niets teruggevonden. Misschien heeft het feit dat de betrokken advocaat later benoemd wordt tot Stafhouder hier iets mee te maken. Ondanks de discussie gevoerd in de rechtsleer269 over de mogelijkheid van de procureur generaal om beroep aan te tekenen tegen beslissingen gewezen door de Tuchtraad vinden we in de archieven één beroep ingesteld door de Procureur.270 De Tuchtraad van beroep bij het Hof van Beroep te Gent verzwaart de in eerste aanleg gewezen sanctie van de berisping tot een schorsing van 3 maand. 2.2.5 Tuchtpraktijk met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog Na de geallieerde bevrijding van de Duitse bezetter doen zich op de verschillende juridische niveau’s processen voor tegen collaborateurs. De Raad van de Kortrijkse balie behandelt ook enkele tuchtdossiers met betrekking tot praktijken die als collaboratie worden bestempeld. Reeds in december 1944271 worden drie advocaten berispt voor hun lidmaatschap van verschillende collaborerende verenigingen. Op haar vergadering van 16 februari 1945 272 worden drie zaken met betrekking tot collaboratie één voor één behandeld. De tenlasteleggingen zijn deelneming aan het bestuur van de bezetter en lidmaatschap van collaborerende verenigingen. De zaken zijn bovendien
266
Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 24 oktober 1957, archieven van de balie van Kortrijk. 267 De Raad legt in het verleden de verplichting op om het financieel conflict tussen cliënt en advocaat in de minne op te lossen (Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 7 december 1945, archieven van de balie van Kortrijk), de berisping (Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 28 november 1956, archieven van de balie van Kortrijk), of zelfs de censuur op (Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 8 januari 1959, archieven van de balie van Kortrijk). 268 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 16 februari 1945, archieven van de balie van Kortrijk. 269 Zie hierover supra 1.3.5.2.6 Rechtsmiddelen. 270 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 28 nvoember 1956, archieven van de balie van Kortrijk. 271 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 1 december 1944, archieven van de balie van Kortrijk. 272 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 16 februari 1945, archieven van de balie van Kortrijk.
74
interessant omdat de Raad onderzoekt in hoeverre ze een advocaat kan sanctioneren voor handelingen volledig gesteld in zijn privéleven zonder verband met zijn beroep. 273 In een eerste zaak wordt een advocaat voor de Raad geroepen wegens het lidmaatschap van bepaalde collaborerende verenigingen. De advocaat voert in zijn verweer aan dat het beroep van advocaat en de politiek uit elkaar moeten gehouden worden en dat een advocaat onmogelijk aan de balie geweerd kan worden voor zijn politieke overtuiging. De verweerder voert verder aan dat zijn politieke hoedanigheid gekend was ten tijde van zijn inschrijving aan de balie en er dan geen woord wordt over gerept. De advocaat vraagt ten slotte om rekening te houden met het feit dat de disciplinaire uitspraak zeer zware gevolgen met zich mee zou kunnen brengen op strafrechtelijk vlak. De Raad stelt dat er een discrepantie is tussen het hebben van een bepaalde politieke overtuiging en het manifest steunen van groeperingen die zich in oorlogstijd ten dienste stellen van de vijand en zijn doelwitten in de hand werken. De advocaat heeft tengevolge van zijn eed, meer nog dan de gewone staatsburger, de plicht zich loyaal te gedragen tegenover zijn Vaderland. De Raad stelt bovendien dat ze ten tijde van de inschrijving van de betrokkene onmogelijk zijn politieke voorkeur kan nagaan. Op de vraag om rekening te houden met de eventuele strafrechtelijke gevolgen van haar uitspraak, antwoordt de Raad kort. De eventuele strafrechtelijke gevolgen van de disciplinaire uitspraak vloeien niet voort uit de handelingen van de Raad maar uit deze van de betrokken advocaat zelf. De Raad merkt bovendien op dat betrokkene als intellectueel en advocaat de plicht heeft in oorlogstijd niet mee te helpen aan de propaganda ter misleiding van het volk en trouw moet blijven aan Vorst en Vaderland. De Raad legt een schorsing op van 6 maanden rekening houdend met het blanco disciplinair register. In een tweede zaak wordt de voorzitter van de conferentie der jonge balie ter verantwoording geroepen. Als voorzitter van de conferentie die de jonge advocaten moet opleiden, staat hij in nauwe betrekking met de balie en haar bestuurders en moet hij stipter dan wie ook de beroeps- en burgerlijke plichten naleven. Door zijn lidmaatschap van een groepering die het recht wilt vernieuwen met het oog op germanisering van het recht, komt hij de bovengestelde plichten niet na. De betrokkene stelt dat hij nooit instemt met het lidmaatschap maar dat de secretaris van de conferentie op eigen houtje zijn lidmaatschap regelt. De Raad oordeelt dat de betrokkene, als voorzitter, een ruime nauwkeurigheidsplicht bezit en dus het lidmaatschap moet opgemerkt hebben. De Raad schorst betrokkene voor één maand. In een derde zaak wordt een advocaat tuchtrechtelijk gesanctioneerd voor handelingen gesteld alvorens hij wordt ingeschreven op het tableau. Betrokkene voert aan dat zijn inschrijving had moeten geweigerd worden op basis van de ten laste gelegde feiten, het lidmaatschap van een collaborerende vereniging. De Raad neemt het verweer enkel in overweging als verzachtende omstandigheid en ziet het feit dat hij niet, zoals de andere advocaten wel moeten, moet deelnemen aan de wacht en waakdiensten waardoor hij kan beschouwd worden als vriend van de Duitsers. De Raad legt een schorsing op van twee maand.
273
Deze discussie wordt gevoerd in de oude rechtsleer, deze wordt uiteengezet in supra 1.3.5.2 De procedure van het Keizerlijke Decreet van 1810 onder 1.3.5.2.1 Toepasselijke wetgeving.
75
2.3 De procedure van het Gerechtelijk Wetboek 2.3.1 Algemeen overzicht Het is pas vanaf 1971 dat er stukken opduiken in de archieven. Voor de periode 1967 – 1971 wordt geen enkele tuchtuitspraak gevonden. Waarschijnlijk is dit te wijten aan het vacuüm dat ontstaat tussen de afkondiging van het Gerechtelijk wetboek in 1967 en de inwerkingtreding van de nieuwe tuchtprocedure in 1970. In de periode 1967 – 2006 worden 122 zaken voor de Tuchtraad gebracht.
Aantal tuchtzaken per jaar in de periode 1971 - 2006 12 10
8 6 4
2 0
71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 90 91 92 94 95 96 97 98 99 0 1 2 3 4 5 6
Vijftien van de tuchtzaken hebben de vrijspraak als gevolg, bij 30 van hen wordt een waarschuwing uitgesproken, zeven advocaten wordt de censuur opgelegd, 40 advocaten worden berispt, 27 keer wordt er geschorst en drie advocaten worden definitief geschrapt van het tableau.
Verhouding verschillende tuchtsancties in de periode 1971 - 2006
Vrijspraak (15) Waarschuwing (30)
Censuur (7) Berisping (40) Schorsing (27) Schrapping (3)
. 76
Bij het analyseren van het cirkeldiagram vallen een aantal zaken op. De Tuchtraad is er naar aanleiding van de invoering van de procedure van het Gerechtelijk Wetboek niet milder op geworden, wel integendeel. In 57% van de gevallen wordt één van de drie zwaarste, berisping, schorsing of schrapping uitgesproken, tegenover 41% voor de periode 1942 – 1971. Een andere bijzonderheid is dat de censuur als sanctie bijna nooit voorkomt. Slechts in 5% van de gevallen wordt deze tuchtmaatregel opgelegd. Het is zeker niet verwonderlijk dat deze sanctie bij de invoering van de nieuwe procedure in 2006 niet meer voorkomt in de wet. Het Gerechtelijk Wetboek voorziet in haar artikel 460 de mogelijkheid om tot schorsing over te gaan voor een termijn van ten hoogste één jaar. Uit de 27 schorsingen die de Kortrijkse Tuchtraad uitspreekt in de periode 1971 – 2006 spreekt ze slechts drie keer een lange schorsing van een jaar uit. De praktijk leert dat er vooral kortere schorsingen worden opgelegd. In tweederde van de gevallen is de termijn van de schorsing korter of gelijk aan één maand.
Duur van de schorsingen in de periode 1971 2006 8 dagen 14 dagen 15 dagen 1 maand 2 maanden 3 maanden 6 maanden 1 jaar
Het Gerechtelijk Wetboek voorziet ook in de mogelijkheid om bij de berisping of de schorsing het verbod op te leggen om gedurende ten hoogste drie jaar in geval van berisping, en ten hoogste vijf jaar in geval van schorsing, deel te nemen aan de Raad- en Stafhouderverkiezing, alsmede het verbod op te leggen om gedurende deze periode te worden verkozen tot Stafhouder of tot lid van de Raad van de Orde of tot lid van de algemene vergadering of het bestuur van de overkoepelende Orde 274.275 De Raad legt deze extra sanctie slechts vier keer op. Twee keer koppelt ze het verbod, respectievelijk voor één en voor twee jaar, aan een berisping, twee keer wordt het verbod, voor vijf jaar, samen met de schorsing uitgesproken. Opmerkelijk hierbij is dat de extra sanctie voor de laatste keer in
274
Aanvankelijk de Nationale Orde, later de Orde van Vlaamse balies of de Ordre des barreaux francophones et germanophone. 275 Art 460 Ger. W.
77
1977 voorkomt. De Tuchtraden passen in het begin de wijzigingen zeer correct toe, naarmate de nieuwe procedure ingeburgerd raakt, wordt van de extra mogelijkheid geen gebruik meer gemaakt. “Het doel van de waarschuwing is vooral de preventie, de censuur is de sanctie voor ernstige inbreuken of herhaaldelijk lichtere fouten, de berisping is een ernstige vorm van een waarschuwing waarbij men de advocaat een laatste kans wil geven alvorens tot schorsing over te gaan.” 276 In de Kortrijkse tuchtrechtspraak vinden we deze gradatie in zekere mate terug. Waarschuwingen worden opgelegd voor de kleinste inbreuken, hoewel het sporadisch voorkomt dat ze ook voor zwaardere vergrijpen wordt opgelegd. Zo wordt een advocaat die zich grof beledigend uitlaat tegenover de Belgische magistratuur en de Belgische Rijkswacht of politie, in een gesprek met een journalist die deze beledigingen publiceert in een weekblad, slechts gesanctioneerd met een waarschuwing277. Meestal echter gaat het om kleinere inbreuken, de cumulatie van lid van de raad van bestuur, aandeelhouder en advocaat van een vennootschap278, het eenmalig niet betalen van baliebijdragen279, het onvoldoende genieten van permanente vorming 280, enz. Zoals boven reeds vermeld komt de censuur slechts in 5% van de gevoerde tuchtprocedures voor. Ze wordt opgelegd bij de cumulatie van lichtere fouten zoals het herhaaldelijk niet beantwoorden van brieven van de Stafhouder281, het niet betalen van baliebijdragen spijts herhaaldelijke herinneringen282 of niet overmaken van dossiers aan de opvolgende advocaat spijts herhaaldelijke vragen283. De berisping wordt zeer vaak opgelegd. Hierbij dient opgemerkt dat het in de meeste gevallen niet gaat om het geven van een laatste kans, maar dat de sanctie ook vaak onmiddellijk wordt opgelegd aan een advocaat die voor de eerste keer voor de Tuchtraad verschijnt. In het geval dat de berisping onmiddellijk wordt opgelegd gaat het meestal om zwaardere inbreuken, zoals bijvoorbeeld het feitelijk optreden voor beide partijen (met tegengestelde belangen) in een geding 284. De praktijk
276
Zie hierover supra 1.3.5.3.10 De Tuchtstraffen Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 30 maart 1971, archieven van de balie van Kortrijk. 278 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 3 maart 1972, archieven van de balie van Kortrijk. 279 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 26 april 1974, archieven van de balie van Kortrijk. 280 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 april 2002, archieven van de balie van Kortrijk. 281 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 6 december 1973, archieven van de balie van Kortrijk. 282 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 24 april 1975, archieven van de balie van Kortrijk. 283 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 mei 2000, archieven van de balie van Kortrijk. 284 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 25 juni 1981, archieven van de balie van Kortrijk. 277
78
toont aan dat partijen die in herhaling vervallen, voor elke volgende inbreuk automatisch de berisping krijgen opgelegd.285 Voor de ernstigste inbreuken, en de gevallen van omstandige herhaling, legt de Tuchtraad de schorsing op. De Kortrijkse Tuchtraad respecteert het principe “Nulla poene sine lege”. In tegenstelling tot haar uitspraken in de periode 1942 – 1967 legt ze in de periode 1971 – 2006 nooit bijzondere verplichtingen of andere extra legale sancties op . Bij de 122 uitspraken komen enkel sancties voor die het Gerechtelijk Wetboek voorschrijft in het artikel 460. Het Gerechtelijk Wetboek voorziet niet in de mogelijkheid van opschorting van tenuitvoerlegging van de tuchtsancties of in de eventuele voorwaardelijkheid van de sancties. In de Kortrijkse praktijk vinden we hier geen voorbeelden van terug. De balie van Kortrijk toont zich een goede leerling wat betreft het volgen van de wettelijke bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek in haar tuchtprocedures. 2.3.2 Recidive We vragen ons af hoe het aantal recidivisten in de praktijk van 1942 – 1967 zich verhoudt tot de tuchtprocedures voor de periode 1971 – 2006. In totaal komen er voor deze laatste periode 72 verschillende advocaten voor de Tuchtraad voor 122 procedures tegenover 34 advocaten voor 60 procedures in de eerste periode. Voor de periode 1971 – 2006 verschijnt 51 van de advocaten die voorwerp zijn van een tuchtprocedure slechts één keer. Dit is de grootste groep die 70% vertegenwoordigt tegenover de periode 1942 – 1967 waar 79% (27 van de 34) van de advocaten onderworpen aan een tuchtmaatregel slechts één keer verschijnt. Negen van de 72 advocaten moet 4 of meer keer verschijnen voor de Tuchtraad, deze 12,5% is procentueel slechts een klein beetje groter dan de 8% in de periode 1942 – 1967. Uit deze cijfers kunnen we afleiden dat het aantal recidivisten constant blijft en het nieuwe Gerechtelijk Wetboek er niet in slaagt dit aantal terug te dringen. Hierbij moeten we echter wel opmerken dat het aantal recidivisten met betrekking tot inbreuken tegen de discipline in de advocatuur laag zijn in vergelijking met het strafrecht. In de periode 1942 – 1967 recidiveert 23%, in de periode 1971 – 2006 is dat 29% van de gesanctioneerde advocaten, in het strafrecht vervallen 70% van de delinquenten in herhaling. Verschijningen voor de Raad 1 2 3 4 5 6
Aantal advocaten 51 5 7 6 2 1
Vooreerst vermeldenswaardig is het feit dat de grootste recidivist uit de periode 1942 – 1967, in 1971 zijn herinschrijving op het tableau vraagt 286. Na acht verschillende tuchtprocedures te zijner
285
Zie hierover infra 2.3.2 Recidive
79
laste, waarvan de Raad in de laatste drie de schorsing uitspreekt, spreekt de Raad bij de laatste schorsing, op basis van artikel 31 van het Keizerlijk Decreet van 1810, ambtshalve de schrapping uit. Op basis van het verstrijken van de termijn van tien jaar287 vraagt de betrokkene de wederinschrijving op de tabel. De Raad houdt rekening met het feit dat verzoeker ondertussen de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt, dat zijn zoon advocaat is aan de balie van Kortrijk en dit op voorbeeldige wijze, dat de betrokkene in eer wordt hersteld door de Kamer van Inbeschuldigingstelling, dat de advocaat zich sinds zijn schrapping onberispelijk gedraagt en dat de schrapping ambtshalve wordt opgelegd krachtens een wetsartikel288 dat niet meer in werking is. De Raad verleent gunstig gevolg aan de aanvraag tot wederinschrijving. De advocaat die zes keer het voorwerp is van een tuchtonderzoek wordt in een eerste zaak 289, wegens het niet betalen van baliebijdragen spijts herhaaldelijke aanmaningen, direct geschorst voor een termijn van 8 dagen. In zaken waar advocaten hun baliebijdragen niet betalen wordt in de Kortrijkse praktijk niet streng opgetreden als de betrokkene de verschuldigde bijdragen, zodra hij kennis heeft gekregen van zijn gebreke in bijdragen, direct betaalt. Betrokkene betaalt de bijdragen niet, zelfs na de oproeping en hem wordt dus een zware maatregel opgelegd. In een tweede zaak 290 wordt hem een schorsing van drie maanden opgelegd wegens het niet beantwoorden van brieven van de Stafhouder, aan die brieven geen gevolg geven en het niet naleven van de verplichting tot overlegging van de stukken aan de opvolgende advocaat. De Raad tilt zeer zwaar aan het feit dat betrokkene opnieuw omstandig weigert zich met de voorschriften te conformeren na herhaaldelijke aanmaningen. Na verschillende kleinere vergrijpen, schrapt de Raad, gelet op de zwaarwichtigheid en het herhaald karakter van de feiten die duidelijk in strijd zijn met de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep van advocaat ten grondslag liggen, de betrokken advocaat van het tableau291. Opnieuw worden voorbeelden gevonden van advocaten die de volledige ladder van de sancties doorlopen, te beginnen bij de waarschuwing292, over een berisping293, naar een korte schorsing294 eindigend bij een schorsing van 14 dagen. 295
286
Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 19 november 1971, archieven van de balie van Kortrijk. 287 Oud artikel 471 Ger. W. 288 Art. 31 Keizerlijk Decreet 1810. 289 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 20 november 1997, archieven van de balie van Kortrijk. 290 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 december 1997, archieven van de balie van Kortrijk. 291 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 november 1999, archieven van de balie van Kortrijk. 292 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 12 juni 1981, archieven van de balie van Kortrijk. 293 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 19 december 1986, archieven van de balie van Kortrijk. 294 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 27 maart 1987, archieven van de balie van Kortrijk.
80
2.3.3 Verzwarende en verzachtende omstandigheden In de Kortrijkse praktijk vinden we, net zoals voor de periode 1942 – 1967, verschillende voorbeelden van verzachtende en verzwarende omstandigheden terug. De meest voorkomende verzachtende omstandigheden zijn het blanco tuchtverleden en de geuite excuses van de betrokkene. De meest voorkomende verzwarende omstandigheid is deze van de herhaling.
Verzachtende en verzwarende omstandigheden in verhouding tot het aantal zaken in de periode 1971 - 2006
Verzachtende omstandigheden (19) Verzwarende omstandigheden (24)
In verhouding tot het aantal zaken wordt in de nieuwe procedure meer rekening gehouden met verzachtende omstandigheden dan in de oude, in respectievelijk 35% en 25% van de tuchtprocedures worden verzachtende of verzwarende omstandigheden in rekening gebracht. Opmerkelijk is ook dat in de periode 1971 – 2006 meer rekening wordt gehouden met verzwarende omstandigheden dan met verzachtende, terwijl dit in de periode 1942 – 1967 juist omgekeerd is. Verzachtende omstandigheid Blanco tuchtverleden Uitgedrukte spijt / excuses
Aantal
VZAO eigen aan de feiten
5
Onberispelijke loopbaan
1
Drukte op kantoor
1
10 11
Verzwarende omstandigheid Herhaling Plegen nieuwe feiten gedurende procedure Advocaat met uitgebreide ervaring Beloftes die eerder aanleiding gaven tot VZAO niet nakomen Valse verklaringen / liegen voor de Raad
Aantal 24 1 2 1
1
295
Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 16 november 1990, archieven van de balie van Kortrijk.
81
Invloed eventuele sancties op het gezin Eerlijkheid / spontane verklaringen Psychische toestand Jeugdige leeftijd Belofte in de toekomst inbreuken niet meer te begaan TOTAAL zaken VZAO
1 1 1 2 3
19
TOTAAL zaken VZWO
24
Een opmerkelijke verzachtende omstandigheid waarmee de Tuchtraad rekening houdt komt voor in een zaak van valsheid in geschrifte met bedrieglijk opzet. 296 In deze zaak vraagt de Stafhouder de betrokkene, nog voor enige tuchtrechtelijke procedure, zich niet meer in het gerechtsgebouw te vertonen. De advocaat gaat hier op in en blijft 2 jaar weg van het publieke toneel. De partij voert, in de later gevoerde tuchtprocedure, aan dat zijn instemming met de raad van de Stafhouder aanleiding heeft gegeven tot een feitelijke schorsing van 2 jaar. De Raad houdt rekening met de feitelijke schorsing en met de opschorting uitgesproken door de Kamer van Inbeschuldigingstelling. Uit de vrees om de declassering van de betrokkene in gevaar te brengen en de motivatie van de beschikkingen van de Kamer van Inbeschuldigingstelling en de Raadkamer te ontzenuwen, oordeelt de Raad dat een nieuwe schorsing niet opportuun is en berispt ze de betrokkene voor deze relatief zware feiten. 2.3.4 Beroepen tegen de beslissingen van de Tuchtraad Nu de beroepsprocedure in al zijn facetten wordt geregeld in het Gerechtelijk Wetboek van 1967 worden alle bestaande onduidelijkheden weggenomen. In de praktijk van de balie van Kortrijk merken we dat er veel meer rechtsmiddelen worden aangewend in de periode 1971 – 2006 dan in de periode 1942 – 1967. Van de negen keer dat het verzet wordt aangewend tegen een op verstek gewezen beslissing, wordt vier keer de sanctie bevestigd, vier keer wordt een lichtere sanctie opgelegd, en één keer oordeelt de Raad dat verzet tegen een onontvankelijke procedure, onontvankelijk is wegens gebrek aan belang van de partij. Van de 17 ingestelde beroepen worden er vier toelaatbaar maar ongegrond verklaard, dertien keer wordt de sanctie in eerste aanleg gewezen gemilderd. Tweemaal wordt er tegen de beslissing van de Tuchtraad van Beroep, tegen beslissingen in eerste aanleg door de Tuchtraad van Kortrijk gewezen, Cassatieberoep ingesteld. Één keer wordt het Cassatieberoep als ongegrond afgewezen, één keer wordt het beroep gegrond verklaard en wijst het Hof de zaak naar dezelfde Tuchtraad van Beroep zij het met een andere samenstelling.
296
Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 21 oktober 1983, archieven van de balie van Kortrijk.
82
Rechtsmiddelen tegen beslissingen van de Tuchtraad voor de periode 1971 - 2006
Verzet (9) Beroep (17) Cassatie (2)
Overzicht van het aantal aangewende rechtsmiddelen en hun resultaat in de periode 1971 - 2006 VERZET BEROEP 13 januari 1984: schrapping wordt omgezet 5 juni 1986: de berisping wordt omgezet naar naar schorsing van 3 maanden censuur 17 november 1994: schorsing van 3 maanden 15 juni 1990: het beroep wordt toelaat maar wordt omgezet naar schorsing van 2 maanden ongegrond verklaard, de sanctie wordt bevestigd 14 december 1995: verzet wordt toelaatbaar 12 juni 1996: berisping omgezet naar vrijspraak maar ongegrond verklaard, de sanctie wordt bevestigd 15 juni 2000: schorsing van 15 dagen wordt 18 oktober 2001: schorsing van 1 jaar wordt omgezet naar 7 dagen omgezet naar beroep van 4 maanden, na OPM: er wordt opnieuw verzet aangetekend gegrond cassatieberoep wordt in nieuwe maar de Tuchtraad weigert dit o.b.v. art. 467 beroepsprocedure schorsing van 4 maanden Ger. W. omgezet naar schorsing van 1 maand 3 september 2002: verzet wordt toelaatbaar 12/03/2003: 10 partijen gaan samen in beroep maar ongegrond verklaard, de sanctie wordt waarschuwing wordt omgezet naar vrijspraak bevestigd 15 december 2004: een verzet tegen een 1 oktober 2003: berisping wordt in beroep onontvankelijke tuchtvordering is ook bevestigd, partij gaat in cassatie maar deze onontvankelijk wegens gebrek aan belang bevestigd de uitspraak in beroep 14 april 2005: schorsing wordt omgezet naar 18 januari 2006: beroep mbt ongegrond verzet berisping (14 mei 2005) wordt ongegrond verklaard 14 mei 2005: verzet wordt toelaatbaar maar 17 mei 2006: beroep mbt ongegrond verzet (19 ongegrond verklaard, de sanctie wordt januari 2006) wordt ongegrond verklaard bevestigd 19 januari 2006: verzet wordt toelaatbaar maar ongegrond verklaard, de sanctie wordt bevestigd 83
Op 12 maart 2003 doet de Tuchtraad in Beroep bij het Hof van Beroep te Gent uitspraak over 10 beroepen ingesteld door 10 verschillende advocaten. Allemaal worden ze door de Tuchtraad in eerste aanleg bij de balie van Kortrijk gesanctioneerd met een waarschuwing voor het niet volgen van permanente vorming, die een reglement van 2002 verplicht stelt. De Tuchtraad in Beroep houdt rekening met de nieuwheid van de reglementering in het eerste jaar van het bestaan van het reglement en stelt dat er dus geen sprake kan zijn van een inbreuk op de beginselen van waardigheid, kiesheid en rechtschapenheid. De Tuchtraad in Beroep oordeelt dat de lichtste sanctie van de waarschuwing toch nog te zwaar is voor de te verschonen inbreuken en spreekt al de betrokken advocaten vrij.297 De problematiek van de permanente vorming is het voorwerp van een cassatiearrest van 2005 298. Het Hof stelt hier dat bij de uitoefening van hun bevoegdheid te waken over de bijscholing van de advocaten, de balies van de Orde van Vlaamse balies een zekere mate van vrijheid bij de beoordeling van de vorm van de opleiding hebben. Deze appreciatie van wat nuttig en passend is, wordt door het Hof getoetst op zijn redelijkheid. In de uitoefening van haar bevoegdheid de redelijkheid te toetsen is laat het Hof een grote vrijheid voor de Orde van Vlaamse balies en de lokale balies. 2.3.5 De tuchtpraktijk van vrouwelijke advocaten Via de tuchtpraktijk kunnen we nagaan wat de positie is van de vrouw aan de Kortrijkse balie. In de Kortrijkse praktijk vinden we slechts enkele uitspraken van de Tuchtraad gewezen tegen vrouwelijke advocaten. Voor de periode 1971 – 2006 vinden we tien uitspraken tegen zeven advocaten van het vrouwelijk geslacht. De eerste uitspraak dateert van 1983299, de laatste van 2005 300.
Aantal uitspraken tegen vrouwelijke advocaten voor de periode 1971 - 2006
Uitspraken tegen vrouwen
uitspraken tegen mannen
297
Tuchtraad in Beroep bij het Hof van Beroep te Gent, 12 maart 2003, archieven van de balie van Kortrijk. Cass. 22 december 2005, RC05CM1_1. 299 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 25 maart 1983, archieven van de balie van Kortrijk. 300 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 30 juni 2005, archieven van de balie van Kortrijk. 298
84
De eerste vrouw die voor de Tuchtraad gedaagd wordt301, wordt ter zitting geroepen wegens het niet beantwoorden van brieven van de Stafhouder en het achterhouden van gelden ontvangen ten gunste van een cliënt. De Tuchtraad spreekt voor het eerste feit een berisping uit en voor het tweede feit een schorsing van 15 dagen. Deze sancties zijn relatief zwaar gezien in de praktijk voor een eerste dergelijke inbreuk de raad de waarschuwing respectievelijk de berisping uitspreekt. Dezelfde advocate wordt een drie maanden later opnieuw veroordeeld en dit keer wordt de waarschuwing uitgesproken302 wegens het niet betalen van de baliebijdrage. Deze sanctie spreekt de Raad gewoonlijk uit voor dergelijke inbreuken. Nog eens zes maanden later303 spreekt de Tuchtraad de schorsing van drie maanden uit wegens het nog steeds niet betalen van baliebijdragen, het niet betalen van schulden en het niet beantwoorden van brieven van de Stafhouder. Opmerkelijk hierbij is dat de Raad toepassing maakt van artikel 462 van het Gerechtelijk Wetboek. Dit impliceert dat aan de tweede schorsing de schrapping van het tableau gekoppeld wordt. Het is de eerste en enige keer dat de Raad dit artikel zo streng, volgens de letter van de wet, toepast. Gezien de beslissing waarbij de schrapping wordt uitgesproken op verstek wordt gewezen tekent de betrokkene verzet aan. De schrapping wordt vernietigd, de schorsing van drie maanden blijft bestaan. In de overige gevallen kan de Tuchtraad onmogelijk een grotere strengheid tegenover vrouwelijke advocaten verweten worden. De raad spreekt, conform haar gewoonte, enkele waarschuwingen uit voor relatief lichte vergrijpen, enkele berispingen voor zwaardere inbreuken en drie schorsingen in gevallen van omstandige herhaling of zeer ernstige tuchtrechtelijke vergrijpen.
2.4 De nieuwe procedure volgens de wet van 21 juni 2006 2.4.1 Algemeen overzicht De bevoegdheid van de lokale balies om de tuchtprocedures van hun advocaten te voeren wordt met de wet van 21 juni 2006 overgeheveld naar de Tuchtraad voor advocaten bij het Hof van Beroep. De uitspraken die we zullen bekijken om de praktijk van de nieuwe procedure te toetsen aan de nieuwe wet zijn deze van de Tuchtraad van de Orden van het Rechtsgebied Gent, gezien de procedures tegen Kortrijkse advocaten daar zullen gevoerd worden. Sinds de inwerkingtreding van het nieuwe tuchtrecht 304 zijn er gedurende de eerste werkingperiode van drie jaar in het rechtsgebied Gent 102 zaken aanhangig gemaakt. Hiervan worden 49 zaken aangevoerd door de Stafhouders en 52 door de klagers. Één van de zaken betreft een verzoek tot eerherstel.
301
Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 25 maart 1983, archieven van de balie van Kortrijk. 302 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 10 juni 1983, archieven van de balie van Kortrijk. 303 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 13 januari 1984, archieven van de balie van Kortrijk. 304 Zie hierover 1.3.5.7.4 Overgangsbepalingen en inwerkingtreding, de meeste artikelen van de nieuwe wet treden in werking op 1 november 2006.
85
Aantal tuchtzaken per gerechtelijk jaar in de periode 2006 - 2009 60 50
40 30 20
10 0
2006 - 2007
2007 - 2008
2008 - 2009
Verhouding stafhouderdossiers, klagerdossiers en zaken door advocaten zelf aangebracht voor de periode november 2006 augustus 2009
Stafhouderdossiers (49) Klagerdossiers (52) Advocaat zelf (1)
Het grootste deel van de behandelde zaken, ongeveer 51 %, zijn aangebracht door particulieren. De betrachting om via het tuchtrecht de behoorlijke uitoefening van het advocatenberoep te waarborgen enerzijds en het ten dienste te stellen van de klager/cliënt anderzijds wordt dus op het eerste zicht bereikt. De betrokkenheid van de klager in de tuchtrechtspraak neemt toe, wat zijn positie zou moeten versterken. Er mogen echter niet te snel conclusies getrokken worden uit het grote aantal klagerdossiers. Als we het aantal klagerdossiers iets grondiger onder de loep nemen dient opgemerkt dat dit soort van dossiers bijna nooit aanleiding geeft tot effectieve sanctionering. Voor het gerechtelijk jaar 2006 – 2007 zijn twee van de tien klagerdossiers onontvankelijk en de overige acht ongegrond. Voor het 86
gerechtelijk jaar 2007 – 2008 zijn acht van de 27 dossiers aangebracht door particulieren onontvankelijk en achttien ongegrond, slechts in één van de 27 zaken wordt tot vervolging overgegaan, deze zaak is momenteel hangende in beroep. Voor het gerechtelijk jaar 2008-2009 worden 6 klagerdossiers ongegrond verklaart, de overige tien zijn nog in behandeling.
Uitspraak in dossiers aangebracht door particulieren voor de periode 2006 - 2009
Onontvankelijk Ongegrond In behandeling
We dienen dus vast te stellen dat, uitgaande van het aantal effectieve sanctioneringen na klachten van particulieren, de positie van de particuliere klager door het nieuwe tuchtrecht in de praktijk niet echt wordt versterkt. Één van de krachtlijnen van de nieuwe tuchtprocedure wordt dus in de praktijk niet bereikt. De Stafhouders brengen allemaal samen 49 dossiers voor de Tuchtraad. Het grootste deel van de zaken, 67 %, is afkomstig van de Brugse Stafhouders. Vanuit Kortrijk komen slechts zeven tuchtprocedures voor de Tuchtraad. Opmerkelijk is dat de grote balie van Gent slechts 3 zaken voor de Tuchtraad brengt.
87
Aantal tuchtzaken voor de Tuchtraad van de verschillende lokale balies voor de periode 2006 - 2009 Brugge Oudenaarde Gent Kortrijk Ieper Dendermonde
Wat de sancties betreft kunnen we algemeen stellen dat de nieuwe Tuchtraad zijn taak zeer ernstig neemt en vrij zwaar tilt aan de deontologische inbreuken. In vergelijking tot de Kortrijkse praktijk van de periode 1942 – 2006 worden in de nieuwe praktijk van de Tuchtraad voor advocaten van de Orden van het rechtsgebied Gent zwaardere sancties opgelegd.
Verhouding verschillende tuchtsancties in de periode 2006 - 2009
Vrijspraak Opschorting Waarschuwing Berisping Schorsing Schrapping
88
Terwijl in de Kortrijkse praktijk de schorsing en de schrapping uitzonderlijk voorkomen 305 en dit enkel voor de zwaarste inbreuken of voor gevallen van omstandige herhaling worden ze in de praktijk van de Tuchtraad van Gent in meer dan de helft van de gevallen uitgesproken. De wetswijziging van 2006 geeft de mogelijkheid om de opschorting van straf uit te spreken. Van deze mogelijkheid wordt door de Tuchtraad van Gent in beperkte mate gebruik gemaakt. Slechts in tien procent van de gevallen wordt van deze gunstmaatregel gebruik gemaakt. Redenen om tot opschorting van straf over te gaan zijn het blanco tuchtverleden, uitdrukkelijke verontschuldigingen door de betrokkene aangeboden en de belofte in de toekomst geen dergelijke inbreuken meer te plegen.306 Nieuw in de tuchtrechterlijke praktijk vanaf 2006 is het opleggen van een schorsing met uitstel. Aan deze sanctie wordt soms een bijzondere voorwaarde opgelegd. In een zaak aangebracht door de Stafhouder van Oudenaarde307 wordt aan de betrokkene een schorsing voor een termijn van zes maanden met uistel opgelegd, onder de bijzondere voorwaarde dat de meester binnen het jaar bewijs levert van de terugbetaling van het bedrag dat hij onrechtmatig zou hebben gevorderd en bekomen. 2.4.2 Recidive Zoals hierboven reeds aangehaald neemt de Tuchtraad van Gent de herhaling aan als verzwarende omstandigheid om tot een zwaardere straf te besluiten. Op 12 december 2007 moet een Kortrijkse advocaat voor de Tuchtraad van Gent 308 verschijnen wegens het uitoefenen van zijn beroep in strijd met een schorsing van 6 maanden die eerder door de Tuchtraad in Beroep wordt uitgesproken. De partij verschijnt niet wat een veroordeling bij verstek impliceert. Deze uitoefening van zijn beroep maakt een inbreuk uit op artikel 471 van het Gerechtelijk wetboek dat bepaalt dat een geschorste advocaat zich tijdens de duur van zijn straf van iedere beroepswerkzaamheid moet onthouden en wat tevens inbreuken uitmaakt op de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep ten grondslag liggen 309. Bij de bepaling van de sanctie houdt de Tuchtraad rekening met de eerdere sancties die beklaagde reeds opliep, maar vooral ook met het gegeven dat beklaagde reeds de op één na zwaarste sanctie opliep, een schorsing, dan nog van 6 maand, en zich nu dient te verantwoorden voor het flagrant en meermaals negeren van deze sanctie. De Tuchtraad betreurt dat geen enkele verantwoording wordt voorgebracht door de betrokken advocaat en sanctioneert deze onaanvaardbare en bewust gepleegde inbreuken met de schrapping van het tableau.
305
Voor de periode 1971 – 2006 wordt slechts in 25% van de gevallen overgegaan tot schorsing en schrapping, zie hierover supra 2.3.1 Algemeen overzicht. 306 Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 10 oktober 2007, archieven van de balie van Gent. 307 Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 2 mei 2007, archieven van de balie van Gent. 308 Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 12 december 2007, archieven van de balie van Gent. 309 Art 455 Ger. W.
89
2.4.3 Verzwarende en verzachtende omstandigheden Ook in de nieuwe procedure worden verzwarende en verzachtende omstandigheden in acht genomen bij het bepalen van de strafmaat. Wat de verzachtende omstandigheden betreft geven het uitdrukken van spijt, het rechtzetten van de begane fouten, de jeugdige leeftijd van de betrokkene, het blanco tuchtregister, de geuite verontschuldigingen en de aanwezigheid van een moeilijk familiaal kader aanleiding tot een lichtere straf. De jarenlange ervaring van de betrokkene, het bedrieglijk inzicht bij het plegen van de inbreuken, de herhaling en de ernst van de tenlasteleggingen leiden als verzwarende omstandigheid tot een zwaardere sanctie. Naast het opleggen van een lichtere straf heeft de Tuchtraad de mogelijkheid om de opschorting of de straf met uitstel uit te spreken. De praktijk toont dat de aanwezigheid van verzachtende omstandigheden vaak aanleiding geeft tot de toepassing van één van deze strafmodaliteiten. Een bijzonder motief van de Tuchtraad om tot de opschorting over te gaan is de onwil om het deontologisch strafregister van de betrokken advocaat te belasten. In die zaak310 is de Tuchtraad van oordeel dat het verschijnen voor de Tuchtraad zelve een voldoende stimulans is geweest voor de betrokken advocaat om zich te conformeren aan de deontologische voorschriften. Het tweede lid van artikel 460 van het Gerechtelijk Wetboek geeft de herhaling als verzwarende omstandigheid een wettelijke basis. Een advocaat die voor de tweede maal wordt geschorst, kan krachtens dezelfde beslissing worden geschrapt. De Tuchtraad van Gent past deze regel onverkort toe en legt bij een tweede schorsing automatisch de schrapping op311. 2.4.4 Samenloop procedure van het Gerechtelijk Wetboek en de nieuwe tuchtprocedure De Tuchtraad van Gent houdt bij zijn uitspraken rekening met de uitspraken van de lokale balies geveld volgens de oude procedure van het Gerechtelijk Wetboek. In de eerste plaats impliceert dit dat ze rekening houdt met de sancties die de lokale balies in het verleden opleggen, en ze eventueel in rekening brengt als verzwarende omstandigheid. Een ander voorbeeld van samenloop tussen de nieuwe en de oude procedure vinden we in een uitspraak van 10 juni 2009.312 In deze zaak vraagt een advocaat die in 1990 door de lokale balie van Kortrijk geschorst wordt voor de periode van één maand, en zijn sanctie bevestigd ziet in beroep, eerherstel. De overgangsbepalingen van de wet van 2006 brengen met zich mee 313 dat de oude tuchtprocedure slechts van toepassing blijft op de tuchtzaken die – bij het inwerking treden van de nieuwe tuchtprocedure – aanhangig zijn bij de raad van de Orde. Aangezien de tuchtprocedure voor de Kortrijkse Tuchtraad volledig beëindigd is in 1991, gaat het hier niet om een zaak die aanhangig is. De Tuchtraad van Gent oordeelt dan ook dat de zaak dient afgehandeld te worden volgens de nieuwe procedure.
310
Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 12 december 2007, archieven van de balie van Gent. 311 Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 12 december 2007, archieven van de balie van Gent. 312 Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 10 juni 2009, archieven van de balie van Gent. 313 Art 42, §2 W. 21 juni 2006 tot wijziging van een aantal bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de balie en de tuchtprocedure voor haar leden, BS, 20 juli 2006.
90
De nieuwe procedure bepaalt met betrekking tot de vraag naar eerherstel het volgende: “Een geschorste advocaat kan aan de Tuchtraad of aan de Tuchtraad van beroep die de schorsing heeft uitgesproken eerherstel vragen na een termijn van zes jaar te rekenen van de uitspraak. De weigering tot eerherstel moet met redenen worden omkleed. De beslissing is niet vatbaar voor hoger beroep. De aanvraag tot eerherstel kan om de zes jaar opnieuw worden ingediend.” 314 De vraag tot eerherstel moet dus ingevolge deze wetsbepaling worden gericht aan de Tuchtraad OF aan de Tuchtraad van beroep die de schorsing heeft uitgesproken. De Tuchtraad van Gent interpreteert de bedoeling van de wetgever, nu de voorbereidende werkzaamheden hier niets over bevatten, in die zin dat ze de beslissing over het eerherstel wenst toe te vertrouwen aan de Tuchtraad die de schorsing heeft uitgesproken. De vraag stelt zich vervolgens of de schorsing is uitgesproken in eerste aanleg dan wel in hoger beroep, nu de Kortrijkse tuchtrechter in eerste aanleg een schorsing van één maand heeft opgelegd en deze schorsing in graad van beroep is bevestigd. Wanneer de appelrechter de veroordeling van de eerste rechter bevestigd, spreekt hij zelf een veroordeling uit. De schorsing is dus uitsgesproken in graad van hoger beroep en de Tuchtraad van Gent is bijgevolg niet bevoegd om over het verzoek tot eerherstel uitspraak te doen. Betrokkene zal dus, om eerherstel te bekomen, zijn vraag moeten richten tot het Hof van Beroep. De uitspraak bevat niets over de vraag of hij zich dient te richten tot het toenmalige tuchtcollege in beroep, dus dit van het Hof van Beroep te Gent, of tot het huidige tuchtcollege in beroep, de Nederlandstalige Tuchtraad van Beroep te Brussel. Als we de redenering gevolgd door de Tuchtraad van Gent doortrekken, is dit de Nederlandstalige Tuchtraad van Beroep. De zaak is immers niet meer aanhangig en moet dus volledig afgehandeld worden op basis van de nieuwe procedure.
314
Art 472, § 2 Ger. W.
91
3. Besluit Uit de geschiedenis van de advocatuur blijkt dat de beroepsgroep van advocaten zich steeds heeft willen afscheiden van de staatsmachten. De advocaten streven naar onafhankelijkheid en zelfstandigheid, waarden die nodig zijn om hun beroep naar behoren te kunnen uitoefenen. Als verdediger van de private belangen van hun cliënten moeten ze immers volledig los staan van de regelgever, aan wiens voorschriften de particulier is onderworpen, en van de beslechter van de geschillen omtrent deze wetten, naar wiens oordeel de cliënt zich zal moeten schikken. In de Napoleontische periode loopt de regelgever niet hoog op met de advocatuur wat aanleiding geeft tot een stiefmoederlijke benadering van de beroepsgroep. De wil naar onafhankelijkheid van de advocaten is sterker dan de ijzeren hand van de staat en in het begin van de 19de eeuw slagen de advocaten er in zich te groeperen in balies met de nodige onafhankelijkheid van het centrale staatsgezag. De vrijheidsgedachte die rondzweeft in de straten van het jonge België na de onafhankelijkheid geeft aanleiding tot het verdwijnen van de laatste despotische trekken van de advocatuur. Gesteund op de algemene vrijheidsgedachte en op de liberale progressieve grondwet kunnen de verschillende balies hun onafhankelijkheid verder uitbouwen. Het Koninklijk Besluit van 1836 geeft de toenmalige gebruiken een legale basis die voldoet aan de eisen van die tijd. Het duurt tot 1967 als het Gerechtelijk Wetboek de advocatuur hervormt, en de oude wetgeving aanpast conform de nieuwe noden van de nieuwe tijd. Een eerste periode wordt dus gekenmerkt door een streven naar een doorgedreven onafhankelijkheid van de beroepsgroep. De advocatuur legt zichzelf regels op, die ze volledig los van de wetgevende macht opstelt. Kenmerkend hierbij is de grote macht van de lokale balies. Het zwaartepunt van regelgeving op het lokale niveau geeft ontegensprekelijk aanleiding tot versplintering en discrepanties tussen de verschillende lokale balies. Aanvankelijk ontstaat er geen wil tot eenmaking. Het is met het proces van Noppen dat de grote onafhankelijkheid van de lokale balies eerder als een kwaad, dan als een deugd noodzakelijk voor de correcte uitoefening van het beroep, wordt gezien. Vanuit verschillende hoeken komt de wil naar centralisatie van de macht van de lokale balies. Het is op dit punt dat de tucht om de hoek komt kijken. Wetgevend optreden van de staatsmacht en algemene reglementen van overkoepelende organisaties zijn van elk belang ontbloot als er tegen overtredingen ervan niet op een adequate en uniforme wijze wordt opgetreden. De lokale benadering van de tucht geeft aanleiding tot een verschil in sanctionering van hetzelfde soort inbreuken, wat de noodzakelijke uniformiteit niet ten goede komt. De Wet van 21 juni 2006 probeert aan deze noden tegemoet te komen door het aantal instanties met tuchtrechtelijke bevoegdheid te beperken tot zes voor het gehele Rijk. Om te antwoorden op de vraag of de beoogde uniformiteit wordt bereikt is het nog vroeg. De nieuwe Tuchtraden hebben er hun eerste werkingsperiode net opzitten, dus van absolute vertrouwdheid met de nieuwe regelgeving kan onmogelijk gesproken worden. De Kortrijkse Stafhouder F. Cambien stelt dat het voor alle betrokken partijen een beetje zoeken is. Voorzitter van de Tuchtraad van Gent C. Deleu vindt dat de lokale Stafhouders nog meer ondersteuning moeten krijgen in tuchtzaken.
92
Het doel van dit werk is nagaan in hoeverre de lokale tuchtrechtelijke praktijk beantwoordt aan de wettelijke voorschriften. Het onderzoek naar de tuchtpraktijk van de balie van Kortrijk toont dat deze balie de letter van de wet strikt volgt. In de eerste plaats dient opgemerkt dat de archieven van de Kortrijkse balie netjes worden bijgehouden. De verslagen van de vergaderingen van de Raad van de Orde worden allemaal opgenomen in een “schrift” wat impliceert dat ze alle te raadplegen zijn vanaf 1942. Wanneer er tijdens een vergadering van de Raad van de Orde een tuchtzaak ter zitting wordt gebracht wordt hiervan duidelijk melding gemaakt. Naast een korte vermelding van de behandeling van de tuchtzaak in het verslag van de vergadering van de Raad van de Orde, wordt steeds verwezen naar het afschrift van de beslissing van de Tuchtraad. Dit afschrift bevat alle middelen van de partijen, de beoordeling van deze middelen door de Raad en de gemotiveerde beslissing. Voor de periode 1942-1967 vinden we een 60 tuchtzaken. In de behandeling van de dossiers volgt de Raad strikt de letter van het Keizerlijk Decreet van 1810 en het Koninklijk Besluit van 1836. De Kortrijkse Raad tilt zwaar aan inbreuken die de waardigheid en kiesheid eigen aan het beroep in het gedrang brengen. Getuige hiervan zijn de schorsingen en schrappingen van advocaten die in hun handelen deze waarden met de voeten treden. Met de komst van het Gerechtelijk Wetboek wordt de Kortrijkse tuchtrechtelijke praktijk aangepast zodat ze vanaf 1971 conform de nieuwe bepalingen van het Wetboek wordt gevoerd. Opnieuw is de Raad van de Orde van Kortrijk in haar tuchtrechtspraak een goede leerling. De wettelijke bepalingen worden gevolgd met als doel de waardigheid van het beroep hoog te houden. Om te beantwoorden aan de noden van de moderne maatschappij en de evolutie in de beroepsuitoefening wordt het tuchtrecht in 2006 grondig hervormd. Kern van de wijziging is de overheveling van de tucht van het lokale naar het centrale(re) niveau. Een (oppervlakkige) benadering van de recentste tuchtuitspraken leidt tot de vaststelling dat er weinig dossiers van het lokale niveau de sprong naar de centrale Tuchtraad maken. De tuchtzaken blijven op het lokale niveau hangen. Vanuit Kortrijk komen slechts zeven zaken voor de tuchtraad. Dit zijn er niet veel, zeker niet in vergelijking met de balie van Brugge, van waaruit de meeste zaken behandeld voor de Tuchtraad van Gent, afkomstig zijn. Het kaderen van deze cijfers in een ruimere historische context geeft echter aanleiding tot de nood aan het maken van nuances. In deze context scoort Kortrijk zeker niet slecht, met haar zeven zaken die de sprong naar de Tuchtraad van Gent maken. Gemiddeld worden in de gehele geschiedenis van de Kortrijkse balie315 2,9 tuchtzaken per jaar behandeld. In de periode 1942-1967 zijn dat er 2,4 en voor de periode 1971-2006 3,1. Voor de periode 2006 geeft zeven zaken op drie jaar tijd een gemiddelde van 2,3 zaken per jaar. Voor een regelgeving die gloednieuw is en waar alle betrokken partijen nog moeten aan wennen zijn dit zeker geen slechte cijfers. Vooraleer de vraag in hoeverre de lokale Stafhouders beter begeleid moeten worden, omdat van hen te weinig zaken voor de Tuchtraad komen, wordt beantwoord, moet eerst nagegaan worden of er wel degelijk weinig zaken
315
Voor deze cijfers starten we met rekenen vanaf 1942, gezien er pas vanaf dan archiefstukken terug te vinden zijn.
93
doorstromen. Het onderzoek naar de balie van Kortrijk toont aan dit, voor Kortrijk althans, zeker niet het geval is. Een tweede bekommernis die aanleiding geeft tot de nieuwe tuchtprocedure is de positie van de particuliere klager. Met de invoering van de nieuwe wet wil men deze positie verbeteren. De praktijk leert dat men hierin gefaald is. Van al de particuliere klachten geeft bijna geen enkele aanleiding tot effectieve sanctionering. De klager heeft op basis van de nieuwe wet enkele uitgebreide rechten, maar de nieuwe procedure slaagt er niet in de klager effectieve genoegdoening, die uiteindelijk bekomen wordt door de sanctionering van de advocaat die zich onwaardig tegenover hem gedraagt, te bezorgen. Op de tweede pagina start dit werk met twee citaten die een visie tegenover discipline en tucht verwoorden. Enerzijds is er Paul Valéry, de franse dichter en filosoof, die stelt dat discipline aanleiding geeft tot vrijheid. Anderzijds stelt Paul de Wispelaere, meermaals bekroond Vlaams auteur, dat wie verslaafd is aan de tucht nooit vrij zal zijn. Een studie van de wetgeving van de advocatentucht en de toepassing ervan in de praktijk toont de waarheid van deze twee stellingen en dit vooral in de recentste, huidige procedure. De lokale Stafhouder moet soeverein kunnen oordelen welke zaken hij in die mate ernstig acht dat ze moeten overgemaakt worden aan de Tuchtraad. Indien hij op zijn lokale niveau blijk geeft van een grote discipline en erin slaagt zijn korps in het gareel te houden zal hij een grote vrijheid genieten. De Stafhouder verslaafd aan de tucht, die elke zaak overmaakt aan de Tuchtraad is evenmin vrij…
94
4. Bibliografie 4.2 Niet gepubliceerde bronnen 4.2.1 -
Archief van de balie van Kortrijk Tuchtraad van Beroep bij het Hof van Beroep te Gent, 25 mei 1945. Tuchtraad van Beroep bij het Hof van Beroep te Gent, 29 mei 1957. Tuchtraad van Beroep bij het Hof van Beroep te Gent, 14 september 1986. Tuchtraad van Beroep bij het Hof van Beroep te Gent, 24 september 1990. Tuchtraad van Beroep bij het Hof van Beroep te Gent, 27 februari 1997. Tuchtraad van Beroep bij het Hof van Beroep te Gent, 23 februari 2002. Tuchtraad van Beroep bij het Hof van Beroep te Gent, 12 maart 2003. Tuchtraad van Beroep bij het Hof van Beroep te Gent, 17 maart 2004. Tuchtraad van Beroep bij het Hof van Beroep te Gent, 18 januari 2006. Tuchtraad van Beroep bij het Hof van Beroep te Gent, 17 mei 2006. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 3 december 1942. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 13 januari 1944. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 1 december 1944. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 15 december 1944. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 16 februari 1945. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 23 maart 1945. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 27 april 1945. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 29 juni 1945. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 11 november 1946. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 21 juni 1946. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 16 juli 1946. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 28 maart 1947. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 3 juni 1949. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 15 maart 1951. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 13 december 1951. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 7 maart 1953. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 21 mei 1953. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 21 april 1955. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 23 februari 1956. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 28 februari 1956. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 19 april 1956. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 28 november 1956. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 24 oktober 1957. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 december 1957. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 3 juni 1958. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 4 december 1958. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 8 januari 1959. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 30 april 1959. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 11 februari 1960. 95
-
Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 1 oktober 1960. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 24 november 1960. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 12 januari 1961. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 3 november 1961. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 27 maart 1962. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 5 december 1962. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 24 januari 1963. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 9 mei 1963. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 30 mei 1963. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 5 december 1963. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 30 januari 1964. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 23 april 1964. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 28 mei 1964. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 11 december 1964. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 3 juni 1965. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 13 januari 1966. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 2 december 1966. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 15 juni 1967. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 3 november 1967. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 30 maart 1971. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 23 april 1971. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 19 november 1971. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 3 maart 1972. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 17 mei 1972. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 17 november 1972. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 24 november 1972. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 8 juni 1973. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 29 juni 1973. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 6 december 1973. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 29 maart 1974. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 26 april 1974. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 26 maart 1975. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 25 april 1975. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 13 juni 1975 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 4 juni 1976. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 3 mei 1977. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 25 mei 1977. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 15 juni 1978. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 oktober 1978. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 9 februari 1979. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 10 mei 1979. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 28 juni 1979. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 april 1980. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 12 juni 1981. 96
-
Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 25 juni 1981. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 26 november 1982. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 28 januari 1983. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 25 maart 1983. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 10 mei 1983. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 10 juni 1983. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 20 juni 1983. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 21 oktober 1983. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 13 januari 1984. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 29 november 1985. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 5 juni 1986. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 19 december 1986. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 27 maart 1987. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 10 april 1987. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 19 februari 1988. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 20 mei 1988. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 17 november 1988. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 15 juni 1990. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 16 november 1990. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 januari 1991. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 juni 1992 Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 10 maart 1994. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 17 november 1994. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 14 december 1995. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 12 juni 1996. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 19 juni 1997. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 20 juni 1997. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 20 november 1997. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 december 1997. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 23 april 1998. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 juni 1998. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 30 juni 1998. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 24 september 1998. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 20 mei 1999. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 november 1999. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 23 maart 2000. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 mei 2000. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 15 juni 2000. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 28 augustus 2000. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 17 mei 2001. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 5 juli 2001. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 oktober 2001. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 april 2002. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 3 september 2002. 97
4.2.2 -
Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 12 maart 2003. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 april 2003. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 1 oktober 2003. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 18 december 2003. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 17 juni 2004. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 16 september 2004. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 15 december 2004. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 14 april 2005. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 30 juni 2005. Tuchtraad van de Raad van de Orde bij de balie van Kortrijk, 19 januari 2006. Archief van de balie van Gent Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 2 mei 2007. Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 13 juni 2007. Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 10 oktober 2007. Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 14 november 2007. Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 12 december 2007. Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 11 februari 2009. Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 18 februari 2009. Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 13 mei 2009. Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 20 mei 2009. Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 10 juni 2009. Tuchtraad voor Advocaten van de Orden van het Rechtsgebied Gent, 17 juni 2009. Verslag Tuchtraad voor advocaten van de Orden – Rechtsgebied Gent – Eerste werkingsperiode nov. 2006 – aug. 2009.
4.3 Gepubliceerde bronnen 4.3.1
Wetgeving
4.3.1.1 -
Belgische Wetgeving Keizerlijk Decreet 14 december 1810. Koninklijk Besluit 5 augustus 1936. W. 25 maart 1841. W. 16 december 1851. Koninklijk Besluit 31 juli 1913, BS 10 augustus 1913. W. 7 april 1922, BS, 22 april 1922. Gerechtelijk Wetboek W. 6 januari 1989, BS, 7 januari 1989. W. 23 november 1998, BS, 22 december 1998. W. 4 juli 2001, BS, 25 juli 2001. W. 9 maart 2003, BS, 11 april 2003. W. 21 juni 2006 tot wijziging van een aantal bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de balie en de tuchtprocedure voor haar leden, BS, 20 juli 2006. 98
4.3.1.2 Voorbereidende documenten - Parl. St. Kamer 2004-05, nr. 1724/001, Wetsvoorstel (MARINOWER C. e.a.) tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de tuchtprocedure voor de leden van de balie. - Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 1724/002. - Parl.St. Senaat, 2002-03, nr. 2-1576/1. - VAN REEPINGHEN C., “Verslag gerechtelijke hervorming”, BS, 1964. - Parl.St. Senaat 1964-65, 170, 86, Verslag DE BAECK. 4.3.1.3 -
Reglementen van de Raden van de Orde Reglement van de Orde van Vlaamse Balies. Reglementen van de vroegere Nationale Orde van Advocaten. Reglement van de balie van Kortrijk.
4.3.2
Rechtspraak
4.3.2.1 Internationale Hoven - HvJ 19 februari 2002, nr. C-390/99, Wouters e.a./Algemene Raad Nederlandse Orde van Advocaten. - HvJ 24 november 1977, Cah.dr.europ. 1978, 296. 4.3.2.2 -
EHRM 1 oktober 1982, Piersack/Belgium. EHRM 10 februari 1983, Albert and Le Compte/Belgium. EHRM 21 januari 1999, Van Geysegehm/Belgium. EHRM 21 maart 2002, nr. 31611/96, Nikula/Finland. EHRM 30 november 1987, H./Belgium. Nationale rechtspraak Arbitragehof, 28 januari 2003, nr. 16/2003. GwH 20 oktober 2004, nr. 162/2004. GwH 17 januari 2008, nr. 2/2008. Cass. 29 april 1946, Pas. 1946, I, 156. Cass. 3 juni 1976, Arr.Cass. 1976, 1105. Cass. 3 juni 1976, RW, 1976-77, 2050. Cass. 25 maart 1977, Arr. Cass. 1977, 806. Cass. 12 mei 1978, RW, 1978-79, 1511. Cass. 5 januari 1979, RW, 1979-80, 2026. Cass. 8 februari 1979, Pas., 1979, I, 676. Cass. 20 september 1979, Arr. Cass. 1979-80, 77. Cass. 31 januari 1980, Arr. Cass. 1979-80, 639. Cass. 13 juni 1980, Arr.Cass. 1980-81, 295. Cass. 14 november 1980, RW 1980-81, 1252. Cass. 14 april 1983, RW, 1983-84, 83. Cass. 12 december 1985, Arr. Cass. 1985-86, 533. Cass. 12 december 1985, Arr.Cass. 1985-86, 533. 99
-
Cass. 13 februari 1986, RW, 1986-87, 110. Cass. 29 mei 1986, Arr. Cass. 1985-86, 1329. Cass. 29 mei 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1329. Cass. 2 november 1989, RW, 1989-90, 924. Cass. 11 oktober 1991, RW, 1991-92, 655. Cass. 21 november 1991, RW, 1991-92, 1332. Cass. 14 januari 1993, RW 1992-93, 1269. Cass. 18 februari 1994, RW 1994-95, 548. Cass. 18 november 1994, RW 1994-95, 1266. Cass. 25 januari 1996, RW, 1996-97, 309. Cass. 27 november 1997, Arr.Cass. 1997, 511. Cass. 19 april 2004, RW 2004-05, 1584-1587, noot DRIESEN C. en GIBENS S. Cass. 22 december 2005, RC05CM1_1.
-
RvS 15 juni 1956, Pas., 1957, IV, 99. RvS 5 juli 1971, 14.865. RvS 19 februari 1982, Arr. RvS 1982, 386. RvS 31 oktober 1991, RW, 1991-92, 638.
-
Arbh. Brussel 8 december 2000, AJT 2000-01, 646, noot S. RENETTE. Arbh. Brussel 16 maart 2004, NjW 2004, 561.
4.3.2.3 Tuchtrechtspraak - Tuchtraad van Beroep te Gent 4 maart 1975, RW 1974-75, 2425. 4.3.3
Rechtsleer
4.3.3.1 Boeken BAERT G. (ed.), Gedenkboek. De Vlaamse Conferentie der balie van Gent, 1873-1973, Gent, Vlaamse Confederatie der Balie, 1974, 500. BRAUN A. en MORREAU F., La profession d’avocat, Brussel, Bruylant, 1985, 267. BROECKX K., Het recht op hoger beroep en het beginsel van dubbele aanleg in het civiele beding, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1995, 541. DE JAEGERE P., Vademecum tuchtprocedure voor advocaten, Brugge, Die Keure, 2007, 51. DE MEYER H., “Structuur en organisatie van de Balie – Tuchtrecht” in NAESSENS G. (ed.), Syllabus lessen beroepsopleiding centrum Gent gerechtelijk jaar 2008-2009, onuitg. DE PUYDT R.M., Deontologie van de advocaat, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2006, 221. DOUXCHAMPS C., De la profession d’Avocat et d’Avoué, Brussel, Larcier, 1907, 611. DUCHAINE G. en PICARD E., Manuel pratique de la profession d’avocat en Belgique, Bruxelles, Claassen, 1869, 548. 100
HOFSTRÖSSLER P., “Tuchtrecht voor advocaten: omdat we anders zijn”, in S. LUST en P. LUYPAERS, Tucht en deontologie, Brugge, Die Keure, 2007, 355. HUMBLET P., “De vervrouwelijking van de advocatuur en van het juridische werkveld”, in MARTYN G., DONKER G., FABER S., HEIRBOUT D. (red.), Geschiedenis van de advocatuur in de Lage Landen, Hilversum, Verloren, 2009, 424. LEFRANC P., “Advocatentucht”, in Vlaamse Conferentie der balie van Gent – Tuchtrecht, AntwerpenApeldoorn, Maklu, 2000, 136. LEMMENS P. en D’HOOHGE D., Recht van verdediging in tuchtzaken, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1989, 56 MAHIEU M. en BAUDREZ J., De Belgische advocatuur, Kuurne, Leieland, 1980, 705. MARTYN G., “Evoluties en revoluties in de Belgische advocatuur”, HEIRBOUT D., X, ROUSSEAUX en VELLE K., Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, 444. MARTYN G., DONKER G., FABER S., HEIRBOUT D. (red.), Geschiedenis van de advocatuur in de Lage Landen, Hilversum, Verloren, 2009, 424. SABBE H., “Vrouwe justitia” in Jaarboek van de vrouw 1994, een uitgave van de Nederlandstalige vrouwenraad. STEVENS J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1990, 824. STEVENS J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer, 1997,1056. VAN DEN WYNGAERT C., Strafrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 1314.
strafprocesrecht
en
internationaal
strafrecht,
VAN LENNEP R., Handboek van het disciplinair recht en het disciplinair procesrecht, Leuven, De Vlaamse drukkerij, 1963, 304. VERMEYLEN P., Regles et Usages de l’Ordre des Avocats en Belgique, Bruxelles, Larcier, 1940. VOET S., Advocatentucht: een procedurele analyse, Gent, Story Publishers, 2007, 34. 4.3.3.2 Tijdschriften Ad Rem themanummer 2006, Vrouwen aan de balie. ALLARD A., “Révision du code de procedure civile. Rapport fait au nom de la commission”, La Belgique judiciaire, 1870. DE VOS M., “De advocaat: zelfstandige of werknemer?”, NjW 2004, 542-545. DUJARDIN J., “Rechtspraak in Tuchtraden door de beroepsOrden: Toetsing van de wettigheid door het Hof van Cassatie”, RW 2000-01, 785. 101
GEENS K., “De reglementering van het vrij beroep”, TPR, 1998, nr. 1, 238-239. HEUSE P., “l’avocat sait remplir les fonctions de l’avoué.”, JT 1888, 942. LINDEMANS D., “De beteugeling van inbreuken op de advocatendeontologie door de gewone rechter met niet-disciplinaire sancties”, P&B, 2004. MATTHYS D., “De advocaat: zelfstandige of schijnzelfstandige”, Ad Rem 2003, 3, 17-25. STAESSENS, N., “Een eigentijds tuchtrecht voor advocaten”, Ad Rem, 2006. STEVENS J., “Het tuchtprocesrecht voor advocaten vernieuwd: De wet van 21 juni 2006”, RW 200607, 582. VAN DER SCHUEREN A., “Vrouwen aan de balie doorgelicht”, Ad Rem, 2006. VAN GERVEN W., “Pleidooi voor een beleid van de advocatuur”, NjW 2002. VOETS F., “Stafhouders willen deontologie nieuw leven inblazen”, De Juristenkrant, 10 september 2002. 4.3.3.3 Websites www.advocaat.be www.vrouwenraad.be
102