NEDERLANDS JURISTENBLAD
TOEZICHT OP DE ADVOCATUUR ž Export van uitkeringen ž KEI veel nieuwe verstekzaken ž Bilateral Security Agreement Afghanistan ž Implementatie Consumentenrichtlijn P. 2658-2723 JAARGANG 88 1 NOVEMBER 2013
10295544
38
Laurien van Egeraat
Eerlijkheids fabriek
Bureau voor Personal Coaching en Relatieverbetering
PROFILERING NEW BUSINESS
Mr. december 2013 Ŷ Strategie grote kantoren Ŷ Intellectueel Eigendomsrecht Mr. januari 2014 Ŷ Top-50 Advocatuur
Mr Laurien van Egeraat
Ŷ Huurrecht
Bel: 024 - 360 77 10 óf mail:
[email protected]
www.eerlijkheidsfabriek.nl
Inhoud
2661
Mr. C.E. Drion De waarheid
Wetenschap 2251
2662
Dr. N. Doornbos Prof. dr. L.E. de Groot-van Leeuwen Modernisering van het toezicht op de advocatuur
Wetenschap 2252
2669
Prof. mr. F.J.L. Pennings Unietrouw of eigen belang eerst De casus van de export van uitkeringen buiten de EU
Focus 2253
2676
Mr. M.E. Bruning KEI veel nieuwe verstekzaken in de civiele sector van de rechtbanken
Focus 2254
2680
Kol. J.E.D. Voetelink De Bilateral Security Agreement voor Afghanistan
Opinie 2255
2684
Prof. mr. M.B.M. Loos Onvolkomenheden bij de implementatie van de richtlijn consumentenrecht
Rubrieken 2256-2265 Rechtspraak 2266 Boeken 2267-2278 Tijdschriften 2279-2287 Wetgeving 2288-2296 Nieuws 2297 Universitair nieuws 2298 Personalia 2299 Agenda
2686 2697 2698 2706 2713 2718 2720 2721
Indien sneller zwaardere
ž Export van uitkeringen ž KEI veel nieuwe verstekzaken ž Bilateral Security Agreement Afghanistan ž Implementatie Consumentenrichtlijn
CREATIEF omgaan met
P. 2658-2723 JAARGANG 88 1 NOVEMBER 2013
38
de WAARHEID, dan zullen partijen en hun ADVOCATEN geleidelijk eieren voor hun geld gaan kiezen
Pagina 2661
Er bestaan goede ARGUMENTEN voor externe invloed op het SYSTEEMTOEZICHT, doch voor toezicht op de BEROEPS UITOEFENING is externe invloed niet te RECHTVAARDIGEN
NEDERLAND zal onder de huidige omstandigheden in AFGHANISTAN niet makkelijk kunnen aanvaarden dat zij geen volledige STRAFRECHTSMACHT kan uitoefenen over de uitgezonden MILITAIREN Pagina 2682
Pagina 2668
Waar in de WET WOONLANDBEGINSEL de regering het argument van de DIFFERENTIATIE nog hanteerde, is duidelijk dat dit NIET op kan gaan bij EXPORTBEPERKING
Houden de KEI-programma’s tot PROCESINNOVATIE in voldoende mate REKENING met het (GROND)RECHT van een gedaagde op toegang tot de rechter om alsnog te worden GEHOORD?
Pagina 2676
Getty Images
TOEZICHT OP DE ADVOCATUUR
verbonden aan het
Pagina 2674
Omslag: Lawyer behind an opaque pane ©
NEDERLANDS JURISTENBLAD
SANCTIES worden
10295544
Vooraf 2250
Het is te hopen dat deze VRAGEN tijdens de resterende PARLEMENTAIRE behandeling van het wetsvoorstel implementatie CONSUMENTEN RICHTLIJN nog worden BEANTWOORD
Pagina 2685 De Raad van State wil UITLEG van het HOF over de vraag wanneer een illegale VREEMDELING een gevaar voor de OPENBARE ORDE vormt op grond van de TERUGKEERRICHTLIJN
Pagina 2715
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Unqualified adoption will serve to discharge the executive directors for their management and the supervisory directors for their supervision thereof, in so far as such management is evidenced by the financial statements And now in Dutch* Het Juridisch-Economisch Lexicon Uw instrument voor een accurate vertaling van juridische en economische teksten Nu ook Engels-Nederlands! * Vaststelling zonder voorbehoud strekt bestuurders tot decharge voor het beheer en commissarissen voor het toezicht daarop, een en ander voor zover van dat beheer uit de jaarrekening blijkt
• Online product • Altijd actueel • 60.000 lemmata • Ruim 100.000 voorbeeldzinnen Samensteller: Aart van den End, Gateway Woordenboeken
Meer informatie of bestellen? www.kluwer.nl/lexicon
Vooraf
2250
De waarheid
38
Op 17 en 18 oktober organiseerde het Institute of Anglo-American Law1 van de Universiteit Leiden een bijeenkomst over de rol van de feiten in het recht, onder de titel ‘Do facts matter?’. Op het eerste gezicht een weinig spannend onderwerp, want ‘natuurlijk’ gaat het bij het recht primair om de feiten, zou men denken. De lezingen van John Cartwright en Daan Asser, op het snijvlak van common law en civil law, maakten duidelijk dat het zo simpel niet is.2 Zou de blik in de spiegel van het Anglo-Amerikaanse recht kunnen of moeten leiden tot herijking of verrijking van het continentaal-Europese zelfbeeld? In het systeem van rechtersrecht dat de common law van oudsher is, is de band tussen de feiten en het recht hecht; het recht is in fundamentele zin gebaseerd op, en vloeit voort uit de feiten. De regels die de rechter formuleert, zijn dan ook geen brede rechtsregels. Zij zijn smal getoonzet en toegesneden op het voorliggende geval; het is case law ten principale. Liggen de feiten anders, dan kan ook de regel zomaar een andere zijn. Anglo-Amerikaanse juristen zijn meesters in de art of distinguishing. En het Anglo-Amerikaanse (proces)recht is sterk toegesneden op feitenonderzoek en waarheidsvinding. Er is (pretrial) discovery en advocaten moeten de waarheidsvinding dienen, al dan niet als officers of the court. De regels op het gebied van bewijsvoering en examination of witnesses zijn zeer goed ontwikkeld en fijnmazig. De nadruk in procedures ligt op een grondige mondelinge behandeling, waar de zaak zich ontvouwt in een samenspel tussen actieve advocaten en rechters. In relatie tot de feiten functioneert het recht dus bottom-up. Het contrast met ons systeem is aanzienlijk, vooral wat betreft oorsprong, uitgangspunten en tradities. In ons burgerlijke (proces)recht staat nog immer de partijautonomie voorop en denken wij in algemene principes en rechtsregels, waarin de feiten moeten passen. In die zin werkt ons recht goeddeels top-down. Hoewel in de recente geschiedenis corrigerende maatregelen zijn getroffen,3 betekent een en ander nog immer dat in onze civiele procedures de feiten (1) selectief worden gepresenteerd en (2) ook direct worden toegeschreven naar de beweerdelijk toepasselijke rechtsregels. De nadruk ligt voorts op de schriftelijke argumentatie en bewijsvoering. We kennen een onderontwikkelde exhibitieplicht, een pover bewijsrecht en laten onze getuigenverhoren voeren (áls daar al aan toe wordt gekomen) door degene die het slechtst van alle betrokkenen thuis is in de feiten, te weten de rechter. En in onze traditie past dat de rechter slechts die feiten behoeft vast te stellen die zijn oordeel schragen, zodat de feitenvaststellingen in rechterlijke uitspraken uitermate summier zijn.4 Een en ander bijeengenomen rechtvaardigt wat mij betreft de wat – ongenuanceerd en provocatief weergegeven – conclusie dat het bij onze civiele geschillenbeslechting uiteindelijk niet om de echte waarheid gaat, maar om een magere, gedeformeerde, formele waarheid. Met het bovenstaande wil niet betoogd worden dat het tijd zou zijn voor een grote omwenteling, in die zin dat wij ons (proces)recht integraal zouden moeten omvor-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
men naar Anglo-Amerikaanse snit.5 Wel wil ik voorstellen om over een tweetal concrete punten verder te denken. Allereerst zou wat mij betreft overweging verdienen om het verhoren van getuigen (en deskundigen) primair door de betrokken advocaten te laten doen, met de rechter als kundige en onpartijdige regisseur en (eventueel corrigerende) slotbevrager. Daarvan zouden ten behoeve van alle dossiers beeld- en geluidopnamen moeten worden gemaakt.6 Advocaten en rechters dienen dan wel grondig bijgeschoold te worden om zich de desbetreffende technieken, vaardigheden én begrenzingen eigen te maken (denk aan die welke in het Anglo-Amerikaanse recht zijn ontwikkeld). De rechtspraak zou kunnen overwegen om de belangrijkste principes en begrenzingen in een landelijk verhoorreglement op te nemen. Ten tweede zouden de bestaande instrumenten van (met name) de artikelen 21 en 22 Rv vaker en scherper ingezet kunnen worden.7 We moeten af van de gedachte dat de partijautonomie8 fundamenteler is dan de waarheidsvinding. De rechter zal een actieve rol moeten spelen. Indien sneller zwaardere sancties worden verbonden aan – kort gezegd – het (aantoonbaar) creatief omgaan met de waarheid, dan zullen partijen en hun advocaten geleidelijk eieren voor hun geld gaan kiezen. In het kader van het zogenoemde KEI-project zijn de eerste (concept)voorstellen gedaan voor een verdere stroomlijning en versnelling van ons procesrecht. Hoewel een vroege mondelinge behandeling daarbij centraal staat, zal die niet gaan dienen voor uitgebreide bewijsvoering. In de nieuwe basisprocedure zal aldus een grondige feitenvaststelling nog verder buiten beeld raken. Hopelijk zal de rechter die weg in het kader van maatwerk toch voldoende openen en zal er bij de verdere invulling van de nieuwe procedure aandacht zijn voor bovenstaande gedachten. Waarheidsvinding in het civiele (proces)recht is van vitaal belang, hoezeer ook – of misschien wel juist omdat – de feitenvaststelling door de rechter in de ogen van partijen, die hun eigen waarheid plegen te koesteren, zelden een perfecte zal zijn. Coen E. Drion
1. Onder voorzitterschap van Henk Snijders. 2. Dit stuk is dan ook in hoge mate schatplichtig aan beide sprekers. 3. Zie onder meer de artikelen 21, 22 en 111 lid 3 Rv. Zie ook art. 162 Rv. 4. Niet zelden worden feiten in het midden gelaten, hetgeen in cassatie ertoe leidt dat van de juistheid van de feitelijke stellingen van de eiser in cassatie dient te worden uitgegaan, hetgeen tot verlenging van de procedures leidt, omdat na vernietiging en verwijzing die stellingen alsnog dienen te worden onderzocht. 5. Opmerking verdient in dit verband dat Anglo-Amerikaanse procedures veel duurder zijn en langer duren. 6. Het p-v van art. 180 Rv (bij de totstandkoming waarvan de wetgever het standaard doen van opnamen heeft verworpen op goeddeels gedateerde gronden) zou dan als optioneel (en samenvattend) opgevat kunnen worden. 7. Dat zou ook kunnen gelden voor bijvoorbeeld art. 843a Rv. 8. Of snelheid, zoals in het hierna te noemen KEI-project.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2661
Wetenschap
2251
Modernisering van het toezicht op de advocatuur Nienke Doornbos en Leny E. de Groot-van Leeuwen1
De modernisering van het toezicht op de advocatuur is een heikel thema. Er ligt een omstreden wetsvoorstel bij de Tweede kamer dat op weinig draagvlak kan rekenen bij de beroepsgroep. De beroepsgroep zit ondertussen niet stil en probeert zelf de nodige hervormingen door te voeren. In dit artikel nemen de auteurs de effectiviteit van het huidige toezicht en van het door het kabinet voorgenomen toezicht onder de loep. Daarbij betogen zij dat het huidige toezicht in een aantal opzichten effectiever is dan in het parlementaire debat wordt verondersteld en dat de voorgenomen maatregelen lang niet alle problemen met het toezicht oplossen en in sommige opzichten zelfs verergeren.
B
ij vraagstukken over toezicht is het in de eerste plaats belangrijk om voor ogen te houden welke doelen het toezicht dient, door wie het wordt uitgeoefend en hoe het wordt uitgeoefend. Op deze punten gaan we kort in, alvorens we de kabinetsplannen en het huidige toezichtstelsel bespreken.
Doelen Met het toezicht op advocaten wordt tegenwoordig in de eerste plaats het publieke doel gediend van het in stand houden van een behoorlijke beroepsuitoefening door advocaten. Dat is zowel in het belang van de samenleving als geheel als in dat van de beroepsgroep. Door de beroepsgroep ‘schoon’ te houden, wint de advocatuur immers aan vertrouwen en goodwill; omgekeerd doen incidenten daar afbreuk aan. Tot grofweg de jaren zeventig van de vorige eeuw ging het meer om de eer van de beroepsgroep. Dit doel speelt op de achtergrond nog wel een rol, maar zal niet snel meer openlijk worden aangehaald. Daarnaast is er het private doel voor consumenten, dat sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw meer aandacht heeft gekregen, maar nog een ondergeschoven kindje is, namelijk (morele) genoegdoening geven indien advocaten niet naar behoren hebben gehandeld. Voor financiële genoegdoening kunnen consumenten een beroep doen
Zelfregulering en overheidsregulering zijn veelal geen tegenpolen 2662
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
op de Geschillencommissie Advocatuur of de civiele rechter, maar niet op de tuchtrechter.
Wie oefent het toezicht uit? In een rechtsstaat is de onafhankelijkheid van de advocatuur essentieel; immers alleen dan kan een eerlijk proces plaatsvinden.2 De advocaat moet onafhankelijk zijn van derden, de rechter, maar zeker ook van de overheid; hij dient zijn beroep te kunnen uitoefenen zonder vrees voor overheidsrepercussies. De overheid dient daartoe waarborgen te scheppen. Dit beginsel is onder andere vervat in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het daarin vastgelegde recht op een eerlijk proces brengt met zich mee dat burgers die een conflict hebben met de staat terzijde worden gestaan door een advocaat die niet afhankelijk is van diezelfde staat.3 De advocaat van zijn kant dient te vermijden dat door zijn gedrag zijn vrijheid en onafhankelijkheid in gevaar komen, aldus Gedragsregel 2 lid 1.4 Van oudsher wordt de regulering (inzake toelating, opleidingseisen, eisen van vakbekwaamheid en beroepsethiek) en het toezicht op de uitoefening van die regels grotendeels aan de beroepsgroep zelf overgelaten. De wetgever schetst in de Advocatenwet alleen de kaders waarbinnen die regulering en het toezicht dienen plaats te vinden. De regering heeft echter de bevoegdheid om achteraf verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) te vernietigen en om aanvullende regels te stellen. De NOvA heeft een grote mate van autonomie, maar die is begrensd doordat op de achtergrond externe overheidsbemoeienis dreigt. Zelfregulering heeft ten opzichte van overheidsregulering het voordeel dat er doorgaans een grotere nalevingsbe-
reidheid is, omdat de regels als ‘eigen’ worden ervaren. Voor het overheidsapparaat is het minder belastend, omdat de beroepsgroep zelf (een deel van) de kosten voor zijn rekening neemt. Zelfregulering biedt voorts meer flexibiliteit en meer ruimte voor diversiteit, waardoor beter kan worden ingespeeld op specifieke weerstanden tegen regelgeving en specifieke behoeften aan regulering.5 Maar er kleven ook risico’s aan: private belangen kunnen de overhand krijgen ten koste van publieke belangen, er is een beperktere afdwingbaarheid en het biedt minder zekerheid. De legitimiteit van de regels is bovendien beperkter, omdat er geen democratische procedures zijn en rechterlijke bescherming ontbreekt.6 Zelfregulering en overheidsregulering zijn echter veelal geen tegenpolen. Uit de constructie van de Advocatenwet moge duidelijk zijn dat het in de advocatuur gaat om een hybride vorm, waarin zelfregulering en overheidstoezicht complementair zijn.7 Het is daarbij van groot belang te bepalen onder welke omstandigheden met zelfregulering kan worden volstaan of juist overheidstoezicht geboden is. De wetgever is verplicht om voorafgaand aan het treffen van een regeling te onderzoeken ‘of de gekozen doelstellingen kunnen worden bereikt door middel van het zelfregulerend vermogen in de betrokken sector dan wel dat daarvoor overheidsinterventie noodzakelijk is’. 8 Die noodzaak wordt alleen aanwezig geacht als het zelfregulerend vermogen van de betreffende sector tekort schiet. Als dat niet het geval is, dan kan de wetgever volstaan ervoor te zorgen dat publieke belangen voldoende worden meegewogen in het proces van zelfregulering. Zo dienen het proces en de uitkomsten ervan openbaar en transparant te zijn en het systeem van zelfregulering over voldoende checks en balances te beschikken.
Hoe wordt het toezicht uitgeoefend? Een relevant onderscheid is dat tussen reactief en proactief toezicht. Reactief toezicht is het toezicht achteraf, naar aanleiding van signalen of klachten dat een bepaalde advocaat niet goed functioneert. Deze vorm van toezicht wordt van oudsher via het tuchtrecht (artikel 46 e.v. Advocatenwet) uitgeoefend. Daarnaast is er de afgelopen jaren meer aandacht gekomen voor proactief toezicht. Zo heeft het landelijk dekenberaad (de vergadering van de landelijk deken met alle plaatselijk dekens van de Raden van Toezicht) zich voorgenomen om met ingang van 2013 meer onaangekondigde controles op advocatenkantoren te gaan uitvoeren. Bij de vraag hoe het toezicht kan worden uitgeoefend
kan onderscheid gemaakt worden naar een (meer) afschrikkende of een (meer) coöperatieve handhavingsstijl.9 De afschrikkende stijl gaat uit van een rationele actor perspectief, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de normadressaten ‘a-moral calculators’10 zijn, die een kosten-batenafweging maken gebaseerd op pakkans en de gevolgen van betrapt worden (financiële gevolgen, bijvoorbeeld boetes, maar ook reputatieschade of andere sociale kosten). Dit is doorgaans niet de manier waarop advocatenkantoren tegemoet worden getreden. Binnen de advocatuur is er van oudsher een meer coöperatieve handhavingsstijl, waarbij de handhavers (de dekens van de plaatselijke orde van advocaten) door middel van zachte dwang en overreding advocaten zo ver proberen te krijgen dat zij de beroepsregels naleven. Daarbij hebben die handhavers een grote mate van discretionaire bevoegdheid. Er is oog voor het feit dat regelovertreding niet altijd uit amorele berekening voortkomt, maar soms ook uit onvrede over wetgeving (rebellie) of uit onvermogen. Het gaat hier om twee uiterste stijlen. In de praktijk is
Er is oog voor het feit dat regelovertreding niet altijd uit amorele berekening voortkomt er sprake van een gemengde, flexibele handhavingsstijl die begint met informele en nog weinig ingrijpende vormen van handhaving (via bijvoorbeeld het uitdelen van waarschuwingen), gevolgd door meer repressieve vormen zoals een schorsing of schrapping van tableau.
Aanleiding voor modernisering De aanleiding voor modernisering van het toezicht is niet zozeer dat het huidige toezicht faalt, maar dat het niet voldoet aan maatschappelijke eisen als onafhankelijkheid, uniformiteit, professionaliteit en transparantie. Maar liefst vier onderzoekscommissies hebben deze problemen aan het licht gebracht.11 Docters van Leeuwen noemde het toezichtstelsel in dit opzicht ‘verouderd’ en ‘obsoleet’ en wees erop dat het ‘de schijn van afschermende geslotenheid niet kan vermijden’.12
Auteurs
de Universiteit van Amsterdam, Amster-
gedrag,’ in: Cromheecke e.a. (red.), Tucht-
1. Dr. Nienke Doornbos is universitair
dam: Vossiuspers UvA 2013, p. 5.
recht, Vlaamse Conferentie der Balie van
11. Commissie Advocatuur (Commissie Van
docent en onderzoeker Recht en menselijk
4. Gedragsregels 1992 van de Nederlandse
Gent 2000, p. 17-18 en 37.
Wijmen), Een maatschappelijke Orde, 24
gedrag aan de Universiteit van Amsterdam;
Orde van Advocaten. Zie ook art. 1.4. van de
8. Aanwijzing 7, sub c van de Aanwijzing
april 2006; Werkgroep Tuchtrecht (Com-
prof. dr. Leny de Groot-van Leeuwen is
Gedragscode voor Europese advocaten en de
voor de Regelgeving.
missie Huls), Beleidsuitgangspunten wette-
hoogleraar Rechtspleging aan de Radboud
code van de International Bar Association.
9. Zie o.a. Benjamin van Rooij, Regulating
lijk geregeld tuchtrecht, 7 december 2006;
Universiteit te Nijmegen.
5. Mirjan Oude Vrielink, ‘Wanneer is zelfre-
land and polution in China: Lawmaking,
A.W.H. Docters van Leeuwen, Het bestaan-
gulering een effectieve aanvulling op over-
Compliance and Enforcement, Theory and
de is geen alternatief, Een verkenning naar
Noten
heidsregulering?’ In: M.L.M. Hertogh &
Cases, Leiden University Press 2006, p.
verbeteringen in het toezicht op de advoca-
2. Barkhuysen en F. Onrust, Advies wets-
H.A.M. Weyers, Het recht van onderop,
228-233.
tuur, Nederlandse School voor openbaar
voorstel ‘herziening toezicht advocatuur’, 8
Nijmegen: Ars Aequi 2011, p. 61-77.
10. Robert A. Kagan & John T. Scholz, ‘The
bestuur, maart 2010; R.J. Hoekstra, Eind-
november 2012, p. 11.
6. Idem, p. 68.
“Criminology of the Corporation” and
rapportage bevindingen 2012, interim rap-
3. B. Böhler, Vrij, onverveerd, Rede uitge-
7. Marc Cromheecke, ‘Zelfregulering versus
Regulatory Enforcement Strategies’, in: K.
porteur toezicht advocatuur, 22 januari
sproken bij de aanvaarding van het ambt
overheidsregulering. Onderzoek naar het
Hawkins & J.M. Thomas (Eds.), Enforcing
2013.
van bijzonder hoogleraar Advocatuur aan
effectief bewerkstelligen van normconform
regulation: policy and practice, Boston:
12. Docters van Leeuwen 2010, a.w. p. 36.
Nijhoff Publishing 1984, p. 67-95.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2663
Wetenschap
Ook dient het toezicht te worden aangepast met het oog op de ontwikkelingen binnen de advocatuur van de afgelopen decennia, zoals de sterke stijging van het aantal advocaten (van 3726 in 1980 naar 11 033 in 2000 en 17 068 in 2012), het toegenomen advieswerk, de verdergaande specialisatie en veranderingen in de organisatie van advocatenkantoren (advocaten in loondienst; delegatie van taken aan juridisch medewerkers). Hierdoor is het voor de dekens van de plaatselijke balies moeilijker geworden om overzicht te houden over alle leden.
Inhoud van het wetsontwerp Het wetsontwerp positie en toezicht advocatuur, dat in 2010 werd ingediend13 en momenteel, na drie nota’s van wijziging opnieuw ter beoordeling voorligt in de Tweede Kamer,14 heeft een curieuze ontwikkeling doorgemaakt. In het oorspronkelijke wetsvoorstel nam de toenmalig Staatssecretaris van Justitie Albayrak veel aanbevelingen over van de Commissie Van Wijmen, die in opdracht van de Tweede Kamer onderzoek verrichtte naar de rol en positie van de advocaat in de rechtsstaat en de rechtsorde. Zo werden de adviezen overgenomen om kernwaarden voor de advocatuur in de wet op te nemen, om de geheimhoudingsplicht van advocaten in de wet te verankeren en om de inbreng van externe deskundigen bij de totstandkoming van regelgeving te verzekeren. De plannen van de huidige Staatssecretaris Teeven sluiten aan bij de genoemde maatschappelijke vraag om modernisering, maar gaan veel verder. Hij wil niet alleen de regelgeving maar ook het toezicht op de beroepsuitoefening onder supervisie plaatsen van een extern College
van Toezicht. Daartoe lijkt hij een eerder door hem gehanteerde tactiek toe te passen:15 een radicaal voorstel lanceren, de inspraakrondes afwachten en daarna aan de vanzelfsprekend vele kritiek- en verbeterpunten toegeven om uiteindelijk uit te komen op een wetswijziging die een heel eind in de door hem gewenste richting gaat. Aanvankelijk wilde hij dit college uitsluitend samenstellen uit niet-advocaten, bij Koninklijk Besluit benoemd op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie. Dit wetsvoorstel stuitte op grote kritiek, niet alleen van de kant van de NOvA,16 daarbij ondersteund door de Council of Bars and Law Societies of Europe (CCBE) en de International Bar Association (IBA), maar ook van de kant van Raad van State17 en de Raad voor de rechtspraak. De Orde noemde het voorstel ‘onaanvaardbaar’ en intern tegenstrijdig met de kernwaarde van onafhankelijkheid en bracht eind mei 2013 een persbericht uit onder de kop: ‘Teeven op ramkoers met advocatuur’.18 Vervolgens kwam de staatssecretaris alsnog tegemoet aan enkele bezwaren van de Orde en van parlementariërs.19 Een van de drie leden van het College van Toezicht zal een advocaat zijn. De NOvA draagt de kandidaten voor en deze kunnen door de minister alleen wegens zwaarwegende gronden en gemotiveerd worden afgewezen. De wens van de Orde dat de dekens eindverantwoordelijk blijven voor het toezicht en dat het College alleen systeemtoezicht uitoefent, is in de derde nota van wijziging echter niet gehonoreerd. Ook is gehandhaafd dat het College over een eigen bureau zal beschikken en dus ook eigen personeel toezicht zal laten houden. Voorts is in het wetsvoorstel onder meer geregeld dat
Daartoe lijkt hij een eerder door hem gehanteerde tactiek toe te passen: een radicaal voorstel lanceren, daarna aan de kritiek- en verbeterpunten toegeven om uit te komen op een wetswijziging die een heel eind in de door hem gewenste richting gaat 2664
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
dekens voortaan de beschikking krijgen over het toezichtsinstrumentarium zoals geregeld in titel 5.2 Awb, waardoor zij bevoegd zijn kantoren te betreden, dossiers in te zien en zo nodig daarvan kopieën te maken. Dit onderzoek vindt echter plaats onder verantwoordelijkheid van het College van Toezicht. Ook de bevoegdheid tot het opleggen van bestuurlijke boetes en dwangsommen wordt bij het college gelegd. Docters van Leeuwen had eerder geadviseerd deze bevoegdheid aan de dekens zelf te geven en hen zelfs de bevoegdheid te verlenen om advocaten te schorsen en te schrappen indien zij niet voldoen aan de voorwaarden. In de discussies over het wetsontwerp is tot nog toe vooral het principiële argument naar voren gebracht dat een door de overheid ingesteld College van Toezicht de onafhankelijkheid van de advocatuur in gevaar brengt. Zo neemt Docters van Leeuwen in zijn rapport expliciet afstand van het idee van een externe toezichthouder, vanwege de onafhankelijkheid van de advocaat, ‘die zich teneinde zijn cliënt goed bij te staan op furieuze wijze tegen een orgaan van de Staat moet kunnen keren’.20 Wij onderschrijven deze principiële kritiek. Wij richten ons hier echter op een ander aspect, namelijk de effectiviteit van het huidige toezicht en van de voorgenomen maatregelen.
Vanuit het perspectief van de klager bezien biedt het tuchtrecht maar weinig soelaas
De gang naar de tuchtrechter wordt zowel door de staatssecretaris als door de vier genoemde commissies en adviseurs nog steeds onmisbaar geacht als sluitstuk, maar wel wordt er door hen over geklaagd dat de procedures traag verlopen, omslachtig zijn en vaak geen oplossing voor de onderliggende problemen bieden. Zelf onderzochten wij de klachtbehandeling binnen de advocatuur in het midden van de jaren negentig. Toen bleek dat slechts een klein percentage van de ingediende klachten leidde tot een tuchtrechtelijke maatregel en dat klagers om tal van redenen ontevreden waren over de wijze waarop hun klachten waren behandeld.21 Het was bovendien aannemelijk dat slechts het topje van de ijsberg van ontevreden cliënten of overige belanghebbenden zich meldde bij de plaatselijk deken. De klachtprocedure leverde hen immers geen materieel voordeel op, hooguit morele genoegdoening. Uit de onderzoeks- en advieswerkzaamheden van de laatste jaren komt geen wezenlijk ander beeld naar voren.22 Zo zegt de Commissie Advocatuur hierover: ‘Tuchtrechtspraak strekt ertoe de beroepsuitoefening te verbeteren. Tuchtrechtspraak dient dus allereerst het algemeen belang van de goede rechtsbedeling en van de goede beroepsuitoefening, en pas in laatste instantie gaat het om genoegdoening van de klager. Daarin slaagt tucht-
rechtspraak maar in beperkte mate, want de sancties zijn daarvoor ongeschikt en de mogelijkheid als bijkomende voorwaarde schadevergoeding aan de advocaat op te leggen is een dode letter gebleken. De tuchtrechter waagt zich er niet aan. (…) Het is weinig reëel de gerechtelijke handhaving van de kwaliteit van de beroepsuitoefening in de advocatuur te laten afhangen van een pro bono klacht van de consument die zelf schade heeft geleden’.23 Een tuchtrechtelijke veroordeling kan weliswaar soms een steun in de rug van cliënten zijn bij een civiele procedure ter verkrijging van een schadevergoeding, maar recent jurisprudentie-onderzoek laat zien dat de burgerlijk rechter vooral een eigen afweging maakt.24 Er is slechts incidenteel sprake van een grote invloed van de tuchtrechtrechter op de civiele rechter. Vanuit het perspectief van de klager bezien biedt het tuchtrecht dus maar weinig soelaas, zij het dat het voor hem een belangrijke symbolische functie kan hebben. ‘De advocaat moet op zijn vingers worden getikt’ of ‘voorkomen moet worden dat een ander dit ook overkomt’ waren veel voorkomende motieven die wij midden jaren negentig uit de monden van klagers optekenden. Ook mag niet uit het oog worden verloren dat veel klachten al in een voorstadium, via bemiddeling door de deken, tot een einde komen. Het gaat naar schatting om ongeveer de helft van het aantal ingediende klachten.25 Of dit leidt tot voor klagers bevredigende oplossingen, is niet bekend. Het tuchtrecht is echter in eerste instantie bedoeld om de beroepsethiek en de beroepsuitoefening op peil te houden en niet om klagers genoegdoening te geven. In hoeverre het tuchtrecht daarin slaagt, valt niet met zekerheid te zeggen. Er zijn geen aanwijzingen dat het met de beroepsethiek van advocaten in het algemeen slecht gesteld is, noch dat de beroepsuitoefening structureel tekort zou schieten. Hooguit zijn er bepaalde deelgebieden, zoals het vreemdelingenrecht, waarover zorgen bestaan.26 Ook is er sinds de Parlementaire Enquête Opsporingsmethoden meer alertheid voor wat wel genoemd wordt de verstrengeling van boven- en onderwereld, in het bijzonder de betrokkenheid van advocaten bij
13. Voorstel tot wijziging van de Advocaten-
18 november 2011, te raadplegen via
derde nota van wijziging naar aanleiding
61.
wet, Kamerstukken II 2009/10, 32 382, nr. 2.
www.advocatenorde.nl.
van wensen Tweede Kamer en NOvA.
24. H. Uhlenbroek & M. Mooibroek, ‘De
14. Derde nota van wijziging, Kamerstuk-
17. Raad van State, advies over de tweede
20. Docters van Leeuwen 2010, a.w. p. 36.
betekenis van een tuchtrechtelijk oordeel
ken II 2012/13, 32 382, nr. 14; zie ook de
nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot
21. N. Doornbos & L.E. de Groot-van Leeu-
voor de beroepsaansprakelijkheid over-
Nota naar aanleiding van het nader verslag,
aanpassing van onder meer de Advocaten-
wen, Klachten op orde; de behandeling van
schat?’ Te verschijnen in AV & S.
Kamerstukken II 2012/13, 32 382, nr. 13.
wet d.d. 1 augustus 2012.
klachten over advocaten, Deventer: Kluwer
25. Landelijk dekenberaad toezicht, Jaarver-
15. Bijvoorbeeld wetsvoorstellen met betrek-
18. Nederlandse Orde van Advocaten,
1997.
slag 2012, p. 7.
De beperkte werking van het advocatentuchtrecht
king tot griffierechten en minimumstraffen.
Persbericht van 31 mei 2013.
22. Zie bijvoorbeeld de gesprekken die
26. Sillevis Smitt, T., Landelijk deken Jan Loor-
16. Zie de reactie op het wetsvoorstel van
19. Zie aanpassingen wetsvoorstel herzie-
Hoekstra (2013, a.w.) voerde met klagers.
bach: ‘Toezicht is geen tovermiddel’, Asiel &
de Nederlandse Orde van Advocaten, d.d.
ning toezicht advocatuur (32 382) met
23. Commissie Advocatuur 2006, a.w., p.
Migrantenrecht (7), 2012, p. 358-361.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2665
Wetenschap
Tabel 1 Oordelen Raden van Discipline 2009-2012 Oordeel Raad van Discipline Ongegrond/niet ontvankelijk Gegrond/geen maatregel Gegrond/waarschuwing Gegrond/berisping Gegrond/voorwaardelijke schorsing Gegrond/onvoorwaardelijke schorsing Gegrond/schrapping Totaal aantal oordelen29
2009 408 47 165 83 28 51 10 792
51,5% 5,9% 20,8% 10,5% 3,5% 6,4% 1,3% 100%
2010 220 46 132 78 24 36 6 542
40,6% 8,5% 24,4% 14,4% 4,4% 6,6% 1,1% 100%
2011 407 51 113 67 22 32 13 705
57,7% 7,2% 16,0% 9,5% 3,1% 4,5% 1,8% 100%
2012 690 47 192 96 21 60 2528 1131
61,0% 4,2% 17,0% 8,5% 1,9% 5,3% 2,2% 100%
Bron: Jaarverslagen Hof van Discipline en Raden
georganiseerde misdaad. Zo vreest de staatssecretaris dat er advocaten zijn die van hun geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht misbruik maken om criminele organisaties af te schermen. Uit de monitor georganiseerde criminaliteit blijkt echter niet dat advocaten hier op grote schaal bij betrokken zijn. In slechts 3 van de 150 onderzochte zaken hebben de onderzoekers aanwijzingen dat criminele organisaties voor ‘afschermingsdoeleinden’ gebruik hebben gemaakt van de juridische status en de daarmee gepaard gaande bevoegdheden van advocaten. Er was in die zaken geen sprake van strafrechtelijk vastgestelde verwijtbaarheid.27 Uit cijfers van de tuchtrechtcolleges komt een vrij stabiel overzicht van aantallen klachten en afdoening daarvan naar voren (zie tabel 1). Het aantal oordelen is de afgelopen jaren weliswaar toegenomen, maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat er structurele problemen zijn in de beroepsuitoefening door advocaten. Het percentage ongegrond verklaarde klachten is namelijk nagenoeg navenant toegenomen. Bovendien zijn de aantallen zaken eerder afhankelijk van de bereidheid van klagers om klachten in te dienen en van de capaciteit van de tuchtrechtcolleges, dan dat zij een betrouwbare indicator zijn van de kwaliteit van de dienstverlening.
Waarom het tuchtrecht in sommige opzichten wel effectief is Ten aanzien van vele instellingen en beroepsgroepen wordt van tijd tot tijd nagedacht over het evenwicht tussen intern en extern toezicht.30 In deze reflecties wordt er vanuit gegaan dat van ‘trial by peers’ – zeker als dat gezaghebbende beroepsgenoten zijn – ‘een krachtig werkende disciplinerende prikkel’ uitgaat.31 Of dat ook daadwerkelijk zo ervaren wordt, is niet onderzocht, maar uit anekdotisch materiaal blijkt dat sommige advocaten het zich erg aantrekken als er een klacht tegen hen wordt ingediend, zelfs als de klacht ongegrond wordt bevonden.32 Een tuchtrechtelijke procedure wordt ervaren als schande en schadelijk voor de reputatie. Tegelijkertijd zijn er echter ook geluiden dat advocaten de door de tuchtrechter opgelegde sancties te licht vinden. Men vermoedt dat sancties als een waar-
Een tuchtrechtelijke procedure wordt ervaren als schande en schadelijk voor de reputatie 2666
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
schuwing of een berisping wel hun uitwerking hebben op welwillende, maar onhandig of onzorgvuldig opererende advocaten, maar bij amorele berekenaars hun doel voorbij schieten.33 Sommige advocaten laten zich zelfs door een schorsing niet ontmoedigen, zo blijkt uit het volgende interviewfragment. Een door ons geïnterviewde advocaat die voor onbepaalde tijd geschorst was, vertelde: ‘Ik was tot 1 november geschorst voor 1 jaar. Alleen dat drukte de pret niet, want er waren andere advocaten op kantoor die gewoon zaken behandelden. En per 1 november kon ik weer aan de slag. Er was wat mij betreft geen vuiltje aan de lucht, want het is niet zo dat ik een schorsing als iets verschrikkelijks ervaar of zo. Het doet me eigenlijk heel weinig. Alleen toen dacht de deken: als dat schorsen op hem geen indruk maakt, dan moeten we iets anders verzinnen. Toen heeft ze tegen de medewerkers gezegd: als jullie niet weggaan bij dat kantoor, dan pakken we jullie allemaal, individueel. Dus jullie worden allemaal geschorst. En toen zeiden de medewerkers ja, ja, dan rennen we natuurlijk. (…) Toen stortte de zaak in elkaar.’ Kennelijk zijn er advocaten die zich weinig gelegen laten liggen aan zware tuchtrechtelijke maatregelen en die pas werkelijk geraakt worden als zij het in hun portemonnee voelen, bijvoorbeeld als hun kantoor wordt stilgelegd. In dit geval ging het om een vreemdelingenrechtadvocaat die onder meer werd verweten voortdurend kansloze procedures aan te spannen, zonder zijn cliënten ervan op de hoogte te stellen dat die procedures geen kans van slagen hadden. Aldus werd binnen enkele jaren extreem veel toevoegingsgelden verkregen. Tot voor kort duurde het maanden, soms zelfs jaren voordat wanpraktijken konden worden aangepakt. Sinds 2009 heeft de Raad van Discipline echter de bevoegdheid om met spoed tuchtrechtelijk in te grijpen bij advocaten van wie het ernstige vermoeden bestaat dat zij zeer ernstig tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld (artikel 60ab Advocatenwet). Deze mogelijkheid bestond al voor advocaten die tijdelijk of blijvend geen blijk geven hun praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen (artikel 60b Advocatenwet, ingevoerd in 2002). In beide gevallen kunnen advocaten met onmiddellijke ingang worden geschorst in de uitoefening van hun praktijk. Het tuchtrecht is mede door deze nieuwe mogelijkheden in ernstige en spoedeisende zaken tegenwoordig aanzienlijk effectiever dan in het algemeen wordt gedacht. De maatregelen worden zelfs met zoveel daadkracht opgelegd dat men zich kan afvragen of soms niet al te voortvarend wordt gehandeld. Bijvoorbeeld in het geval van de geïnterviewde
Een rebelse houding kan worden verwacht ten aanzien van de medewerkers van het College van Toezicht advocaat bracht het tuchtrechtelijk ingrijpen zoveel financiële problemen met zich mee dat het kantoor failliet ging voordat de zaak inhoudelijk was behandeld door het Hof van Discipline.34 Vanuit tuchtrechtelijk oogpunt effectief, vanuit het perspectief van rechtsbescherming van de beklaagde verdiende het wellicht geen schoonheidsprijs. Het voorbeeld maakt overigens ook duidelijk dat het dreigen met tuchtrechtelijke sancties soms effectief kan zijn. Dat is ook de ervaring van de dekens die wij hebben gesproken. Het dreigen met de spoedshalve procedure maakt dat advocaten sneller inzien dat zij beter de eer aan zichzelf kunnen houden en de praktijk kunnen neerleggen.
De rol van de deken In ernstige en minder ernstige zaken is de lokale deken, door het gezag dat hij uitstraalt bij zijn beroepsgenoten die hem uit hun midden hebben gekozen, de drijvende kracht achter het tuchtrecht. Docters van Leeuwen onderschrijft het belang van die rol ook: ‘De bemiddelende rol van de deken werkt veel beter en disciplinerender dan ik had verwacht. Op die bemiddelende rol moeten we zuinig zijn.’35 Behalve een bemiddelende rol, vervult de deken ook een spilfunctie bij het verkrijgen van informatie over advocaten. Hij is in staat om de informatie die hij verkrijgt vanuit de Centrale Controle Verordeningen (CCV, een zelfopgave van advocaten met betrekking tot de naleving van verordeningen) te combineren met klachten die hij binnenkrijgt en signalen die hem ter ore komen vanuit de rechterlijke macht, Raad voor Rechtsbijstand, organisaties als de IND, enzovoort. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat een advocaat die niet (tijdig) griffiegelden betaalt, extra in de gaten wordt gehouden, omdat dit een signaal kan zijn dat er financiële problemen op kantoor zijn. Nu het werkgebied van de dekens groter is geworden door de herziening van de gerechtelijke kaart, is het wel zaak om deze informatiestromen goed te registreren en op elkaar af te stemmen. Dit was ten tijde van ons onderzoek 15 jaar geleden al een probleem en wordt nu eindelijk – nu het staatstoezicht er dreigt te komen – serieus ter hand genomen.36 De deken treedt zowel als handhaver, vertrouwenspersoon, adviseur als bemiddelaar op en is ‘responsief’ in die zin dat hij zowel overredend als repressief te werk kan gaan, al naar gelang de motieven van de regelovertreders
en de consequenties van ambtshalve optreden. In de beslotenheid van het bureau van de lokale orde verricht hij dus belangrijk werk. Juist die beslotenheid en de persoonlijke betrokkenheid van de deken bij het werk, het feit dat hij primus inter pares is, maakt dat hij bij advocaten het nodige gedaan krijgt. Bij de buitenwacht wekt dit echter soms de schijn van partijdigheid. Het systeem sluit niet uit – wanneer eigenlijk wel? – dat persoonlijke relaties een rol spelen. Dit rechtvaardigt wel degelijk een vorm van toezicht, maar niet per se dat van het ene uiterste (zelfregulering) nu het andere uiterste van het toezichtspectrum wordt gekozen (overheidstoezicht).37 Het College van Toezicht krijgt zelf onderzoeksbevoegdheden en zal medewerkers op pad sturen om toezicht uit te oefenen. Het is maar zeer de vraag of deze medewerkers door advocaten met net zo veel gezag tegemoet worden getreden als de dekens. De mate waarin het College van Toezicht zijn eigen onderzoeksbevoegdheden zal aanwenden, hangt volgens de staatssecretaris af van de wijze waarop een deken zijn toezichtstaken ter hand neemt: ‘Een deken die zijn taken effectief, efficiënt en doortastend weet op te pakken, zal relatief weinig te maken hebben met het college. In het geval dekens hun taken echter niet goed oppakken, zal het college extra inspanningen moeten leveren en daarvoor ook meer personeel ter beschikking moeten hebben’.38 Dit nieuwe systeem van toezicht zal waarschijnlijk tot een formalisering van de klachtbehandeling leiden. Ook zou het er toe kunnen leiden dat beklaagde advocaten (al dan niet vanwege – verkapte? – principiële redenen) minder bereid zullen zijn mee te werken en zich bijvoorbeeld op hun zwijgrecht gaan beroepen. We hebben dat eerder gezien bij de tuchtrechtelijke aanpak van overtredingen van de wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) en bij de voorganger van deze wet (Wet melding ongebruikelijke transacties). Tegen deze wetten werden vergelijkbare principiële bezwaren geuit als tegen het wetsvoorstel van Teeven, hetgeen resulteerde in een gebrekkige naleving.39 Een zelfde rebelse houding kan worden verwacht ten aanzien van de medewerkers van het College van Toezicht. De nieuwe toezichtstructuur kan er tot slot toe leiden dat het voor advocaten die bestuurswerk ambiëren minder aantrekkelijk wordt om zich verkiesbaar te stellen
27. E.W. Kruisbergen, H.G. van de Bunt &
30. Zie o.a. Oude Vrielink 2011, a.w. en het
33. M. Faure, H. Nelen & N. Philipsen), Evalu-
36. Landelijk dekenberaad toezicht, Jaar-
E.R. Kleemans, Georganiseerde criminaliteit
rapport van de Algemene Rekenkamer,
atie tuchtrechtelijke handhaving Wet ter
plan 2013.
in Nederland, vierde rapportage op basis
Kaders voor toezicht en verantwoording,
voorkoming van witwassen en financiering
37. Zo ook M. de Rijke, ‘Nieuw toezicht op
van de Monitor Georganiseerde Criminali-
februari 2008.
van terrorisme en haar voorlopers, METRO,
de advocatuur?’ Tijdschrift voor toezicht
teit, WODC rapport 306, Boom/Lemma
31. Zie de kabinetsreactie op het rapport
University of Maastricht 2009, p. 105.
(4), 2010, p. 45-55.
uitgevers 2012, p. 25 en 87-89.
van de Commissie advocatuur d.d. 13 okto-
34. Meer over deze zaak: Nienke Doornbos
38. Nota naar aanleiding van het nader ver-
28. Het betreft 13 advocaten.
ber 2006, p. 24.
& Leny E. de Groot-van Leeuwen, Incorrigi-
slag, Kamerstukken II, 32 382, 3 juni 2013.
29. Beslissingen op grond van artikel 60ab
32. Sillevis Smitt, T., ‘De pijn van de tucht:
ble Lawyers, 15 Legal Ethics (2), 2012 p.
39. Faure, Nelen & Philipsen 2009, a.w.
en 60b Advocatenwet en herzieningsver-
hoe hard raakt een tuchtzaak advocaten?’
335-356.
zoeken buiten beschouwing gelaten.
Advocatenblad 18 maart 2011, p. 21-23.
35. Docters van Leeuwen 2010, a.w., p. 36.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2667
Wetenschap
In deze rechtsstatelijke zin is het debat over toezicht op de advocatuur dus wezenlijk anders dan het debat over het toezicht op andere professionele beroepsgroepen als deken. Nu al is de continuïteit en het harmoniseren van het toezicht een bron van zorg waar terecht heel hard aan gewerkt wordt.40 Het wetsvoorstel draagt hier gedeeltelijk aan bij doordat het College van Toezicht kan toezien op een uniforme uitoefening van de toezichtstaken, maar het doet er ook afbreuk aan omdat er nieuwe afstemmingsproblemen kunnen ontstaan, namelijk tussen de dekens, het dekenberaad en het College van Toezicht. Deze problemen doen zich ons inziens niet voor als wordt gekozen voor de minder vergaande vorm van een systeemtoezichthouder, zoals voorgesteld door Docters van Leeuwen.
De rol van de tuchtrechter De Raden van Discipline kunnen na de derde nota van wijziging weer opgelucht adem halen. In het tweede voorstel werd namelijk nog voorgesteld dat alle klachten rechtstreeks bij de Raad van Discipline moesten worden ingediend, hetgeen een aanzienlijke taakverzwaring zou inhouden. Mogelijk treedt er na invoering van de wet zelfs een taakverlichting op, nu het College van Toezicht de bevoegdheid krijgt om bestuurlijke boetes op te leggen ingeval advocaten niet voldoen aan verplichtingen, zoals het behalen van opleidingspunten. Dergelijke zaken hoeven nu niet meer de langdurige weg van tuchtrechtelijke behandeling te volgen, zij het dat tegen een bestuurlijke boete bezwaar en beroep openstaat. Het aantal zaken zou binnen de perken gehouden kunnen worden door te bepalen dat een advocaat die door de tuchtrechter in het ongelijk wordt gesteld de kosten van de tuchtprocedure voor zijn rekening moet nemen, maar dit is in het laatste voorstel van wet niet meegenomen. Ook in gewone klachtzaken zou daarvan een preventief effect kunnen uitgaan. Een belangrijke wijziging die tot nog toe geen merkbare weerstand heeft opgeroepen, is dat de namen van advocaten die de maatregelen schorsing en schrapping van tableau opgelegd krijgen voortaan gepubliceerd zullen worden. Ook hier zal een preventieve werking vanuit gaan in die zin dat advocaten sneller geneigd zullen zijn klagers tegemoet te komen om reputatieschade te voorkomen of dat zij in zeer ernstige gevallen eerder tot het inzicht zullen komen dat zij beter de praktijk kunnen sluiten.
Conclusies Wat zijn alles overziend de gevolgen van het wetsvoorstel voor cliënten, beroepsgroep en samenleving? Het wetsvoorstel is vrijwel uitsluitend gericht op het algemene belang van een goede beroepsuitoefening (het primaire doel van het tuchtrecht) en veel minder op het belang van klagers bij een toegankelijke en snelle klachtenprocedure. Ondanks aanbevelingen daartoe in de rapporten Van Wijmen en Huls, heeft het cliëntenperspectief niet of nauwelijks een rol gespeeld. Vanuit het cliëntenperspectief is het toe te juichen dat advocaten die zijn geschorst of van het tableau geschrapt met naam en toenaam bekend zullen worden.
2668
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
Ook zal de verslaglegging door een College van Toezicht de (schijn-)transparantie van de beroepsuitoefening kunnen bevorderen. Belangrijke vragen vanuit dit perspectief blijven echter onaangeroerd. Problemen als de versnippering van procedures en de lange duur van tuchtprocedures worden niet aangepakt. Eerdere aanbevelingen om tot één onafhankelijk klachtenloket te komen, die klagers behulpzaam zou zijn bij het opstellen van de klacht en het doorverwijzen naar de juiste klachtenvoorziening (een klachtencommissie, een commissie voor declaratiegeschillen of de tuchtrechter) zijn helemaal uit beeld verdwenen. Voor de beroepsgroep betekent het wetsvoorstel een inbreuk op de onafhankelijkheid ten opzichte van de overheid en een toevoeging aan het discours over de onbetrouwbare advocaat.41 Advocaten raken indirect afhankelijk van de overheid, doordat de staat invloed heeft op het College van Toezicht en dit College vervolgens (via de dekens, bestuurlijke boetes enzovoort) invloed heeft op de advocaat. De indirectheid maakt de concrete effecten ervan moeilijk aantoonbaar; het is echter wel de vraag of het fundamentele recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) niet in het geding is. Barkhuysen en Onrust wijzen er in dit verband op dat de margin of appreciation van de staat hier zeer beperkt is.42 In deze rechtsstatelijke zin is het debat over toezicht op de advocatuur dus wezenlijk anders dan het debat over het toezicht op andere professionele beroepsgroepen zoals het notariaat of de accountancy. De verregaande bevoegdheden van het nieuwe College betekenen voorts een toenemende formalisering en een beperking van de discretionaire bevoegdheden en flexibiliteit van optreden van de dekens. De afstemming tussen dekens en het College zal een toename van administratieve ballast teweegbrengen met de daarmee gepaard gaande transactiekosten. Voor de overheid en de samenleving als geheel betekent het wetsvoorstel, met een door de staat betaalde staf van een College dat zelf op opsporingspad mag gaan, hoe dan ook een kostenpost waarop niemand wacht en waarvan de noodzaak niet is aangetoond. Empirisch onderzoek waaruit blijkt dat er structurele misstanden binnen de advocatuur bestaan die staatstoezicht in plaats van louter zelfhandhaving nodig maakt, ontbreekt. Wij dienen ons af te vragen of wij wel meer staat willen juist op dit terrein. En ten slotte kan de staatsrechtelijke spanning tussen het wetsvoorstel en het EVRM tot problemen leiden die niet alleen duur zijn en onzekerheden scheppen, maar ook de positie van Nederland in Europa geen goed zullen doen. Er bestaan goede argumenten voor externe invloed op het systeemtoezicht, doch voor toezicht op de beroepsuitoefening is externe invloed niet te rechtvaardigen.
40. Hoekstra 2013, a.w. 41. Böhler 2013, a.w. p. 7.
42. Barkhuysen & Onrust 2012, a.w.
Wetenschap
2252
Unietrouw of eigen belang eerst De casus van de export van uitkeringen buiten de EU Frans Pennings1 De Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid regelt dat uitkeringen die naar landen buiten de EU worden geëxporteerd aan het kostenniveau van het betreffende land worden aangepast (lees: verlaagd). Binnen de EU zou een dergelijke regeling vanwege het gelijke behandelingsbeginsel niet getolereerd worden. Maar verdragen die de EU sloot met landen waarnaar nu juist veel uitkeringen geëxporteerd worden, maken dat het gelijke behandelingsbeginsel ook daar geldt. De redenering die de regering optuigde om de wet te rechtvaardigen overtuigt niet.
1. Algemeen Op het eerste gezicht lijkt het eenvoudig: het niveau van kosten van levensonderhoud is in andere landen soms lager dan in Nederland. Waarom passen we de uitkeringen die naar die landen worden geëxporteerd dan niet aan dat kostenniveau aan? Aldus ook de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid.2 Wat op het eerste gezicht eenvoudig lijkt, is echter vaak bedrieglijk en leidt zeker niet altijd tot recht. In augustus j.l. verklaarde de Rechtbank Amsterdam de verlaging van nabestaandenuitkeringen van Turkse en Marokkaanse weduwen in strijd met een regeling van EU-recht. In deze bijdrage wil ik ingaan op de totstandkoming van de Wet woonlandbeginsel (par. 2 en 3) en de uitspraak van de rechtbank (par. 4). Vervolgens zal ik ingaan op de kinderbijslag en het voorstel export daarvan helemaal te beperken (par. 5). In par. 6 volgen de conclusies.
2. De Wet woonlandbeginsel 2.1 Inleiding De Wet woonlandbeginsel regelt door aanpassing van bepalingen in de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene Nabestaandenwet, de Wet op Kindgebondenbudget en de Wet Wia (vervolguitkering) dat de hoogte van de uitkering wordt vastgesteld op een lager niveau dan in Nederland, indien het kostenniveau in het woonland lager is dan dat van Nederland. Als het hoger is, volgt geen verhoging. De regeling geldt alleen buiten de EU, EER en Zwitserland. Voor bijv. Turkije en Marokko wordt het Nederlandse kinderbijslagbedrag verlaagd tot 60%. Volgens de memorie van toelichting wordt eerst de hoogte van het recht vastgesteld op basis van het kostenniveau in het woonland en vervolgens wordt het aldus vastgestelde bedrag volledig geëxporteerd.3 Er is
dus geen sprake van gedeeltelijke intrekking van een eenmaal vastgesteld recht, aldus de regering, die deze stelling stug volhield gedurende het vervolg van de parlementaire behandeling. 2.2 Past het woonlandbeginsel binnen het EU-recht? Ofschoon de nieuwe wet niet geldt binnen de EU, is het interessant om na te gaan of de regeling daar zou zijn toegestaan. In par. 5.4 komt de relevantie van die vraag aan de orde. In het EU-coördinatierecht voor sociale zekerheid is het werklandbeginsel dominant, en niet het woonlandbeginsel. Dit heeft te maken met het doel van het coördinatierecht, namelijk bevordering van het vrij verkeer van werknemers. De gedachte is dat als werknemers slechter af zijn als gevolg van het gebruik maken van het vrij verkeer, zij daarvan geen gebruik gemaakt zouden hebben. Gelijke behandeling op grond van nationaliteit is daarom een belangrijk uitgangspunt. Deze benadering werd al geruime tijd geleden door het Hof van Justitie EG toegepast op een toenmalige ver-
Gelijke behandeling op grond van nationaliteit is daarom een belangrijk uitgangspunt Auteur
Noten
1. Prof. mr F.J.L. Pennings is hoogleraar
2. Stb. 2012/198 (Kamerstukken 32 878).
sociaal recht aan de Universiteit Utrecht.
3. Kamerstukken II 2010/11, 32 878, nr. 3, p. 5.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2669
Wetenschap
Mensen op de wereld © Hollandse Hoogte
ordeningsbepaling, die het woonlandbeginsel kende voor Franse kinderbijslag, het Pinna-arrest.4 Italianen die in Frankrijk werkten kregen voor hun kinderen in Italië dus slechts kinderbijslag op Italiaans niveau. De reden was dat Frankrijk met hoge kinderbijslagbedragen de gezinnen wilde vergroten, maar alleen in Frankrijk zelf. Het Hof vond dat deze bepaling in strijd was met de gelijkebehandelingsbepaling van het EG-verdrag. Het beginsel van gelijke behandeling verbiedt niet enkel openlijke discriminaties op grond van de nationaliteit, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie die, door toepassing van andere onderscheidingscriteria, in feite tot hetzelfde resultaat leiden, aldus het Hof. Aangezien het vooral migrerende werknemers zijn die gezinsleden in het buitenland hebben wonen, trof deze regeling migrerende werknemers meer dan Franse werknemers. Van belang hier is de interpretatiemethode, waardoor zeer stellig alle verkapte vormen van ongelijke behandeling verboden worden en bepalingen van de coördinatieverordening die daarmee in strijd zijn onverbindend verklaard. Binnen de EU moeten arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en nabestaandenuitkering worden geëxporteerd op basis van het huidige artikel 7 van coördinatieverordening 883/2004, dat bepaalt dat ‘tenzij in deze verordening anders bepaald, kunnen de uitkeringen verschuldigd op grond van de wetgeving van een of meer lidstaten of op grond van deze verordening, niet worden verminderd,
2670
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
Als deze interpretatie juist is, zou ook binnen EU-verband het voorgestelde woonlandbeginsel ingevoerd mogen worden gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of de leden van zijn gezin in een andere lidstaat wonen dan die waar zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is’. In veel bilaterale verdragen die Nederland gesloten heeft en ook in de multilaterale regeling met Turkije, Besluit 3/80 (zie par. 3), komt deze tekst letterlijk terug. De regering leest deze bepaling, zoals gezegd, voor buiten de EU zo dat als eerst de uitkering met het oog op het woonland wordt vastgesteld en dan volledig geëxporteerd wordt, er geen probleem is met de bepaling. Als deze interpretatie juist is, zou ook binnen EU-verband het voorgestelde woonlandbeginsel ingevoerd mogen worden. Het Pinna-arrest maakt echter duidelijk dat deze interpretatie niet geoorloofd zou zijn, omdat het een verkapte vorm van discriminatie is. Of dit arrest ook in relaties met derde landen van belang is, komt hierna aan de orde, met name in par. 5.4.
3. Export van arbeidsongeschiktheids- en nabestaandenuitkeringen naar Turkije 3.1 Juridisch kader In bovenstaande ben ik uitvoerig ingegaan op het EUrecht, aangezien dit op sommige punten doorwerking heeft of kan hebben in regelingen die van toepassing zijn op mensen die buiten de EU/EER (gaan) wonen. Dat geldt in de eerste plaats voor Besluit 3/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de toepassing van socialezekerheidsregelingen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap op Turkse werknemers en hun gezinsleden,5 gebaseerd op artikel 39 van het Protocol bij de Associatie-overeenkomst EEG-Turkije.6 De Overeenkomst heeft tot doel de ontwikkeling van de commerciële en economische betrekkingen tussen de partijen bij de Overeenkomst te bevorderen, ook op het gebied van de arbeidskrachten, door de geleidelijke totstandbrenging van het vrije verkeer van werknemers met het oog op de verbetering van de levensstandaard van het Turkse volk en om in een later stadium de toetreding van Turkije tot de Gemeenschap te vergemakkelijken. In Besluit 3/80 zijn coördinatiebepalingen opgenomen die van belang zijn voor Turken die in een EU-land werken of gewerkt hebben. Deze bepalingen lijken in sterke mate op die van coördinatieverordening 1408/71, die gold ten tijde van het totstandkomen van het besluit, en kennen vaak ook letterlijk dezelfde tekst. In het Sürül-arrest7 oordeelde het Hof dat artikel 3 van het besluit, dat gelijke behandeling op basis van nationaliteit verlangt, zich leent voor directe werking. In het arrest interpreteerde het Hof de bepalingen van Besluit 3/80 die identiek of grotendeels hetzelfde geformuleerd zijn als in de coördinatieverordening op dezelfde wijze als die van de verordening. Vervolgens rees de vraag of artikel 6 van Besluit 3/80 rechtstreekse werking heeft. Artikel 6 eerste lid van Besluit 3/80 luidt als volgt: tenzij in dit besluit anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen alsmede de renten bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, verkregen op grond van een wettelijke regeling van een of meer lidstaten, op generlei wijze worden verminderd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende in Turkije woont of op het grondgebied van een andere Lidstaat dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is. Artikel 6 is derhalve een exportbepaling, die qua bewoording gelijk of vrijwel gelijk is aan het exportartikel (artikel 10 van coördinatieverordening 1408/71 en artikel 7 van de huidige coördinatieverordening 883/2004, in de vorige paragraaf geciteerd). De vraag naar de rechtstreekse werking van artikel 6 van Besluit 3/80 rees in een zaak over de export van een toeslag krachtens de Nederlandse Toeslagenwet (TW) naar Turkije, die beëindigd was op grond van de wet Beperking
export uitkeringen. Hierbij bestond de complicatie dat Verordening 1408/71 – in tegenstelling tot Besluit 3/80 – inmiddels gewijzigd was in die zin dat bijzondere, nietcontributieve prestaties (zoals de TW) niet meer hoeven te worden geëxporteerd. Aangezien Besluit 3/80 niet in deze zin aangepast was, zou rechtstreekse werking van artikel 6 tot gevolg hebben, dat de toeslagen toegekend aan Turkse onderdanen en aan Nederlanders die in Turkije wonen niet stopgezet kunnen worden wegens verblijf buiten Nederland, terwijl de toeslagen toegekend aan onderdanen woonachtig op het grondgebied van een lidstaat wel stopgezet worden.8 Deze vraag leidde tot het Akdas-arrest,9 waarin het Hof overwoog (r.o. 76) dat artikel 6 het beginsel vastlegt dat voor de in dit artikel bedoelde socialezekerheidsuitkeringen, waaronder de uitkeringen bij invaliditeit, geen bepalingen inzake woonplaats mogen worden vastgesteld. Besluit 3/80 bevat geen enkele afwijking of beperking van het in artikel 6 neergelegde verbod op bepalingen inzake woonplaats. De toeslag moet dus worden uitgevoerd, ook al voorziet Verordening 1408/71 momenteel in een ander stelsel dan Besluit 3/80. Complicatie was dat artikel 59 van het aanvullend protocol bepaalt dat Turkse onderdanen niet in een gunstiger situatie mogen worden geplaatst dan onderdanen van de Unie. Het Hof overwoog dat als het thans op grond van verordening 1408/71 geldende stelsel inzake uitkeringen als de TW zou worden toegepast in het kader van Besluit 3/80, dit zou neerkomen op een wijziging van dit besluit, wat een uitsluitende bevoegdheid is van de Associatieraad. Omdat betrokkenen naar Turkije zijn teruggekeerd nadat zij in de ontvangende lidstaat arbeidsongeschikt waren geworden, en daar niet langer een verblijfsrecht hadden, kunnen ze bovendien niet nuttig worden vergeleken met EU-onderdanen. Artikel 6 van Besluit 3/80 moet aldus worden uitgelegd dat het zich in omstandigheden zoals die van het hoofdgeding verzet tegen een regeling die de TW intrekt voor voormalige migrerende Turkse werknemers die naar Turkije zijn teruggekeerd nadat zij het recht om in de ontvangende lidstaat te verblijven hadden verloren omdat zij er arbeidsongeschikt waren geworden. Op het gecursiveerde kom ik in de volgende paragraaf terug. 3.2 De behandeling in het Parlement De Raad van State had in zijn advies al opgemerkt dat het Akdas- arrest aanpassing van het wetsvoorstel zou kunnen vereisen;10 ook het UWV en de SVB waarschuwden voor problemen met verdragsrecht.11 De regering antwoordde hierop echter dat de differentiatiemethode anders is dan het woonlandbeginsel en dat er geen problemen waren. De Tweede Kamer liet het hier verder bij en ging in het plenaire debat niet meer in op verdragskwesties. De Eerste Kamer was veel kritischer. Voor de volledigheid moet ik hier vermelden dat ik op verzoek van deze
4. Nr. 41/84, Jur. 1986.
7. HvJ EG 4 mei 1999, nr. 262/96, Jur.
9. HvJ EU 26 mei 2011, nr. C-485/07, Jur.
4, p. 2.
5. PbEG 1983, C 110/60.
1999, I-2685.
2011, I-4499, RSV 2011/268, USZ
11. Kamerstukken II 2010/11, 32 878 nr.
6. Verdrag van 12 september 1963, PbEG L
8. CRvB 1 november 2007, LJN BB7475,
2011/195.
3, p. 12.
217, Trb. 1963, 184.
RSV 2007, 352; USZ 2007, 362.
10. Kamerstukken II 2010/11, 32 878 nr.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2671
Wetenschap
De redeneringen van de regering brachten de Eerste Kamer begrijpelijkerwijs in verwarring, zodat de meeste Kamerleden afhaakten
maar ‘in principe is het volgens ons een politieke vraag’.15 Als men echter juridische argumenten terzijde schuift, loopt men het risico dat de rechter anders oordeelt. ‘Maar ik vind het onjuist om bij alle maatschappelijke vraagstukken die in ons land spelen constant de vraag te stellen of het wel mag van de Europese Unie’, aldus Terpstra. De Kamer heeft, na uitgebreide discussie over o.a. de risico’s dat de wet zou stuiten op de rechter, het voorstel aangenomen, zij het met relatief veel minder voorstemmers dan in de Tweede Kamer.
4. De Rechtbank Amsterdam Kamer een advies heb uitgebracht;12 wellicht was dit reden voor de NJB-redactie om mij te vragen dit artikel te schrijven. Toegegeven, het Akdas-arrest heeft een wat vreemde uitkomst, maar de stelligheid van het Hof maakte wel dat ik in mijn advies aan de Eerste Kamer zeer stellig durfde te concluderen dat het woonlandbeginsel voor de WGA en Anw in de relatie met Turkije in strijd was met Besluit 3/80. De regering betoogde echter dat het arrest geen probleem was,13 door het dictum van het Hof als volgt te parafraseren: artikel 6 van Besluit 3/80 behelst een verbod om een van de genoemde uitkeringen onder omstandigheden van het hoofdgeding in te trekken louter vanwege het feit dat betrokkene niet in Nederland maar in Turkije woont. Vervolgens borduurde de regering voort op het woordje louter en betoogde dat de korting niet louter vanwege het wonen was, maar vanwege de lagere woonkosten. In het dictum komt het woord ‘louter’ of een synoniem ervan echter helemaal niet voor. Ook is voor deze interpretatie nergens in het arrest steun te vinden. Ook in het Akdasarrest werd de export van de TW immers niet alleen beperkt door louter het feit dat betrokkenen in het buitenland wonen. Bij een woonplaatseis zullen er altijd wel bijkomende redenen zijn, al is het maar dat het land kosten wil besparen, of, zoals in Pinna, bevolkingspolitiek wil voeren. De interpretatie van de regering zou aan artikel 6 Besluit 3/80 elke betekenis ontnemen. Het Hof legde bovendien in overweging 76 neer dat artikel 6 het beginsel vastlegt dat voor de in dit artikel bedoelde socialezekerheidsuitkeringen, waaronder de uitkeringen bij invaliditeit, geen bepalingen inzake woonplaats mogen worden vastgelegd (mijn cursivering). Omdat het een beginsel is mag ook niet via een omweg tot beperking van de export worden gekomen. Ten tweede verwijst de regering naar de formulering in de omstandigheden van het hoofdgeding (in het dictum).14 Dit zou ruimte geven om in andere omstandigheden anders te oordelen. We hebben echter gezien dat deze formulering betrekking heeft op de daaraan voorafgaande redenering (voorafgaand aan r.o. 96) dat in dit geval het geen probleem is dat Turken een voordeel hebben dat EU-onderdanen, waaronder Nederlanders, niet zouden hebben als ze naar een andere lidstaat gaan. Dat is dus heel anders dan dat er ruimte is om in sommige gevallen uitkering te weigeren. Aangezien de uitkeringen in de wet Woonlandbeginsel geen bijzondere non-contributieve uitkeringen zijn, speelt het probleem van betere behandeling hier overigens niet. De redeneringen van de regering brachten de Eerste Kamer begrijpelijkerwijs in verwarring, zodat de meeste Kamerleden afhaakten. Zoals het Kamerlid Terpstra (CDA) zei: er wordt verschillend gedacht over de vraag of verlaging van uitkering naar landen buiten de EU is toegestaan,
2672
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
4.1 Turkse weduwen In augustus jl. deed de Rechtbank Amsterdam uitspraak in een aantal gevoegde procedures tegen de SVB over de aanpassing van nabestaandenuitkeringen.16 De rechtbank oordeelde dat verlaging van Anw-uitkeringen aan het kostenniveau in het woonland, gebaseerd op de Wet woonlandbeginsel, in strijd is met Besluit 3/80. De rechtbank verwees in haar betoog naar het Akdas-arrest en verwierp het argument dat er geen sprake is van vermindering van uitkering, maar van differentiatie, zodat uitkeringen ongewijzigd worden uitbetaald. De rechtbank verwoog dat de wetgeving feitelijk leidt tot een vermindering van het bedrag dat wordt geëxporteerd. Materieel heeft de wet dus betrekking op export van uitkering. Verwijzing naar het lagere kostenniveau hangt onverbrekelijk samen met het feit dat eiseressen in Turkije wonen. Als een dergelijke aanpassing van uitkeringen voor de daadwerkelijke export mogelijk zou zijn, zou aan artikel 6 elk nuttig effect zijn ontnomen. De SVB had bepleit dat aan artikel 7 van Verordening 883/2004 een andere betekenis dient te worden gegeven dan aan artikel 6 van Besluit 3/80, omdat de verordeningsartikelen tot stand zijn gekomen met het oog op het vrij verkeer van werknemers. De rechtbank volgde de SVB ook in deze redenering niet. Het Hof heeft zich in vaste rechtspraak op het standpunt gesteld dat bepalingen uit het associatierecht die dezelfde tekst hebben als artikelen in de coördinatieverordening op dezelfde wijze moeten worden uitgelegd. Blijkens artikel 12 van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije was het destijds de bedoeling om tussen Turkije en de lidstaten van de EU onderling geleidelijk vrij verkeer van werknemers tot stand te brengen. Dat leidt niet tot een verschil in interpretatie tussen bepalingen van EU-recht en van associatierecht, maar veeleer tot onderlinge afstemming. Van de uitspraak is nog hoger beroep mogelijk bij de CRvB, maar de rechtbank lijkt toch wel de toon te hebben gezet. 4.2 Marokkaanse weduwen De rechtbank volgt een vergelijkbare redenering met betrekking tot de export naar Marokko, aangezien artikel 5 VNM (Verdrag inzake sociale zekerheid NederlandMarokko) dezelfde tekst heeft als artikel 6 Besluit 3/80. De rechtbank is van oordeel dat de teksten van artikel 7 van de coördinatieverordening, artikel 6 Besluit 3/80 (beide behorend tot EU-recht) en artikel 5 NVM (een bilateraal verdrag, niet behorend tot EU-recht) op dezelfde wijze moeten worden gelezen, op grond van de gelijkluidende tekst van de bepalingen, ook al verschilt de context.
5. Verlaging en stopzetting betaling kinderbijslag 1.1 Inleiding In de hiervoor behandelde zaak kwam niet de kinderbijslag aan de orde. Artikel 6 Besluit 3/80 noemt kinderbijslag niet en daarom moet de vraag of kinderbijslag mag worden verminderd worden afgezet tegen de gelijkebehandelingsbepaling (artikel 3 Besluit 3/80), en is het Akdas-arrest niet van toepassing. Artikel 3, dat gelijkluidend is aan artikel 3 van de coördinatieverordening luidt: ‘Personen die op het grondgebied van een der lidstaten wonen en op wie de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn, hebben de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat, behoudens bijzondere bepalingen van dit besluit.’
In deze toelichting lopen rechtvaardigingsgronden door elkaar heen
Kan deze bepaling nu leiden tot het verbieden van verlaging of export van kinderbijslag? De redenering zou zijn dat Turken meer getroffen worden door deze bepaling dan Nederlanders, aangezien Turken veel vaker kinderen hebben wonen in Turkije dan Nederlanders dat hebben. Indirecte discriminatie derhalve, waar wel een objectieve rechtvaardigingsgrond voor kan worden aangevoerd. De arresten Pinna, Meeusen17 en Meints18 zijn voorbeelden van zaken waar het Hof tot indirecte discriminatie en daarna tot export van prestatie besluit. 5.2 Verlaging van de uitkering In de Wet woonlandbeginsel is de rechtvaardigingsgrond niet erg scherp geformuleerd. In de memorie van toelichting staat dat ‘voorkomen moet worden dat Nederlandse uitkeringen die buiten Nederland worden verstrekt, naar lokale maatstaven bezien, uit de pas gaan lopen’. Er moet volgens de regering geen verdergaande financiële ondersteuning worden geboden dan – de plaatselijke omstandigheden in aanmerking genomen – noodzakelijk en gerechtvaardigd is. Zo zal een te hoge uitkering in relatie tot het kostenniveau van het woonland bijvoorbeeld de prikkel ondermijnen om weer aan het werk te gaan, aldus de regering. In deze toelichting lopen verschillende rechtvaardigingsgronden door elkaar heen, waardoor ze niet erg over-
tuigend zijn. Het argument dat financiële ondersteuning niet verder moet gaan dan in de plaatselijke omstandigheden noodzakelijk en gerechtvaardigd is, is immers op zichzelf inhoudsloos, want er wordt geen inhoudelijk doel geformuleerd. Voor wie of wat is de regeling immers niet noodzakelijk of gerechtvaardigd? Deze rechtvaardigingsgrond zou binnen EU-verband niet worden geaccepteerd. De reden dat een te hoge uitkering in relatie tot het kostenniveau van het woonland de prikkel zou ondermijnen om weer aan het werk te gaan, zou wel een kandidaat voor een rechtvaardigingsgrond kunnen zijn. De regering noemt deze echter alleen maar, maar werkt ze niet uit. De reden kan bovendien geen betrekking hebben op kinderbijslag. De regering wil toch geen kinderarbeid stimuleren? Voor recht op kinderbijslag is voorts vereist dat als de kinderen niet bij de verzekerde wonen (en over deze situatie hebben we het hier), die verzekerde een bepaald bedrag per kwartaal aan onderhoudskosten moet maken voor het kind (en deze ook volledig en daadwerkelijk moet overmaken aan de verzorger van het kind). Dit bedrag is momenteel € 416 per kwartaal. De verzekerde krijgt daarvoor € 191,65 kinderbijslag terug. Voor bepaalde situaties gelden andere bedragen, maar steeds is sprake van een slechts zeer gedeeltelijke compensatie van kosten. De wet Woonlandbeginsel heeft de onderhoudsbijdragen niet aangepast aan de eventuele lagere kosten van levensonderhoud in het woonland van de kinderen, zodat de redenering dat een lagere uitkering moet worden betaald in verband met lagere kosten moeilijk te volgen is. Erg duidelijke rechtvaardigingsgronden zijn er dus niet. Een ander punt is dat artikel 3 alleen gelijke behandeling verlangt van Turken die in Nederland wonen. Over deze categorie hebben we het hier; alleen verzekerden in Nederland krijgen kinderbijslag en hebben ook de kosten voor de kinderen. Vandaar dat het niet van belang is dat de kinderen buiten Nederland wonen. De regering voerde voorts aan dat artikel 3 luidt dat de bepaling van toepassing is ‘behoudens bijzondere bepalingen van dit besluit’. 19 Artikel 6, lid 1 is een dergelijke bijzondere bepaling en aangezien artikel 6 geen export verlangt van kinderbijslag, doet artikel 3 dit ook niet, aldus de nadere memorie van antwoord. Met de formulering ‘behoudens bijzondere bepalingen’ wordt echter bedoeld dat als een bepaling van het besluit expliciet een onderscheid maakt, dit uitgezonderd is van artikel 3. Als een bepaling van het besluit expliciet had geluid dat kinderbijslag niet exporteerbaar is, dan was dit inderdaad uitgezonderd van artikel 3. Daarvan is hier echter geen sprake. Zaken over de verlaging van de kinderbijslag moeten nog voorkomen, maar ook hier bestaat een aanzienlijk procesrisico. 5.3 Stopzetting export Bij de Eerste Kamer ligt inmiddels ook een voorstel om export van kinderbijslag buiten de EU, EER en Zwitserland
12. Kamerstukken I 2011/12, 32 878 nr. D.
p. 3.
ECLI:NL:RBAMS:2013:5315, USZ 2013,
19. Kamerstukken I 2011/12, 32 878, nr.
13. Kamerstukken I 2011/12, 32 878, nr.
15. Handelingen I 2011/12, nr. 23, item 9,
312.
E, p. 5.
E, p. 3.
p. 13
17. Nr. 337/97, Jur. 1999, I-3289.
14. Kamerstukken I 2011/12, 32 878, nr. E,
16. Rb. Amsterdam 22 augustus 2013,
18. Nr. 57/96, Jur. 1997, I-6708.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2673
Wetenschap
Tegenover de mogelijke opbrengst van de wet staat het risico van veel extra procedures, administratiekosten, en problemen met andere landen helemaal te stoppen, hierna wet Exportbeperking kinderbijslag.20 Dit gaat nog een forse stap verder dan verlaging. De Tweede Kamer heeft dit voorstel aangenomen op 19 juni 2012. Probleem is dat veel bilaterale verdragen expliciet export van uitkeringen, waaronder kinderbijslag, verlangen. Waar in de Wet woonlandbeginsel de regering het argument van de differentiatie nog hanteerde, is duidelijk dat dit niet op kan gaan bij exportbeperking. Zo bepaalt artikel 33 van het verdrag NederlandTurkije: ‘Turkse werknemers die werkzaam zijn in Nederland en waarvan de kinderen in Turkije verblijven of worden opgevoed, hebben recht op kinderbijslag op dezelfde voorwaarden als Nederlandse werknemers’. Dat betekent dat er heel wat bilaterale verdragen (naar schatting 20, wellicht meer) moeten worden aangepast, en dat kan alleen met wederzijdse instemming van verdragspartijen. Als instemming van de andere partij niet verkregen wordt – en die andere partij heeft nu eenmaal weinig belang bij de aanpassing – dan overweegt de regering om het verdrag op te zeggen. Dat betekent dat tegenover de mogelijke opbrengst van de wet (mogelijk € 6 miljoen op de langere termijn), het risico van veel extra procedures, administratiekosten, en problemen met andere landen staat. Opzegging van verdragen is nogal problematisch, aangezien ze nodig blijven voor andere uitkeringen, en ze ook in Nederland belang zijn, nu Nederland nu eenmaal een open economie heeft. Ook mensen die in Nederland geboren zijn, daar lang gewoond of gewerkt hebben, zijn er na emigratie op aangewezen. De minister heeft, naar aanleiding van de discussie in de Eerste Kamer,21 de Raad van State gevraagd hierover nader advies uit te brengen, welk advies bij brief van 7 juni 2013 gegeven is.22 5.4 Nader advies van de Raad van State Ook de Raad van State onderkent dat Besluit 3/80 bij de toetsing belangrijk is, dat wil zeggen aan artikel 3, de discriminatiebepaling. Als we artikel 3 op dezelfde wijze moeten uitleggen als de corresponderende discriminatiebepalingen binnen EU-recht, dan zijn er weinig mogelijkheden voor een objectieve rechtvaardigingsgrond. Daarom is de eerste vraag of deze jurisprudentie inderdaad doorwerkt. De Raad overweegt dat volgens vaste uitleg van het HvJ EU een bepaling uit een Associatie-overeenkomst wordt getoetst aan de inhoud en het doel van de overeenkomst, alsmede in het licht van de bewoordingen ervan. Hierbij verwijst hij naar het Ziebell-arrest,23 waarin het Hof van Justitie dit criterium hanteert, en tot de conclusie komt dat het doel van Besluit 1/80 (betrekking hebbend op o.a. verblijfsrecht van gezinsleden) niet mag worden geïnterpreteerd op dezelfde wijze als de EU-regelgeving over het verblijfsrecht en het EU-burgerschap. De situatie
2674
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
in het Ziebell-arrest heeft dus geen betrekking op Besluit 3/80. Doelstelling van Besluit 1/80 en het huidige EU-verblijfsrecht en de jurisprudentie over het EU-burgerschap zijn inderdaad verschillend. Bij Besluit 3/80 en de Associatie-overeenkomst geldt echter dat de beginselen die in het kader van de Verdragsartikelen betreffende het vrije verkeer van werknemers gelden, in de mate van het mogelijke worden toegepast op Turkse staatsburgers die door de Associatie EEG-Turkije verleende rechten genieten (r.o. 58 Ziebell). Dat hoeft dus niet bij Ziebell zelf, aangezien hier de doelstellingen van de te vergelijken regelingen verschillen. De doelstellingen van Besluit 3/80 en de coördinatieverordening lopen parallel in zoverre Besluit 3/80 ook een economisch doel (inclusief vrij verkeer) heeft. Aangezien lidstaten als Nederland al decennia kinderbijslag exporteren, de situatie niet principieel anders is dan binnen de EU, is niet goed in te zien dat binnen de mate van het mogelijke een gelijkluidende interpretatie niet mogelijk is. De Raad van State leidt evenwel uit het Ziebell-arrest af dat de bepalingen uit de Associatie-overeenkomst niet zonder meer dezelfde werking hebben als de bepalingen van het VWEU inzake het vrij verkeer van werknemers en de daarmee verband houdende verordeningen inzake de sociale zekerheid (p. 24). Zoals we zagen valt juist de tegenovergestelde conclusie uit de jurisprudentie van het Hof te halen. Ook de Rechtbank Amsterdam trekt in de besproken uitspraak uit het Ziebell-arrest de conclusie dat Besluit 3/80 op dezelfde wijze moet worden geïnterpreteerd als de coördinatieverordening. Na zijn interpretatie van het Ziebell-arrest verwijst de Raad echter toch naar de jurisprudentie van het Hof dat louter budgettaire argumenten niet voldoende zijn om indirecte discriminatie te rechtvaardigen. Daarmee verwijst de Raad opeens toch naar jurisprudentie over het EU-recht. Hij concludeert op p. 31 van het advies dat er geen zekerheid is of stopzetting van de export van kinderbijslag in strijd met artikel 3 is, maar merkt wel op dat de aangevoerde redenen niet toereikend zijn; met name de tot dusver aangevoerde budgettaire argumenten zullen niet volstaan. De Afdeling had kennelijk moeite om het met zichzelf eens te worden. Hij had best wat stelliger mogen waarschuwen, want gemeenschapstrouw is een belangrijk uitgangspunt, en we moeten voorkomen dat wetten in strijd komen met EU-recht, ook al vinden we dat vervelend. Nu concludeert de minister dat de Raad geen problemen ziet met EU-recht, terwijl de Raad aanzienlijke procesrisico’s vermoedt. De Raad had immers veel dieper moeten ingaan op mogelijke rechtvaardigingsgronden voor het onderscheid tussen Turken en EU-onderdanen. In de EU-jurisprudentie zijn immers tot dusver slechts twee soorten rechtvaardigingsgronden geaccepteerd voor het woonlandbeginsel. De ene is bij het woonlandbeginsel voor werkloosheidsuitke-
ringen bij grensarbeiders. Dat is geoorloofd, aangezien grensarbeiders betere kansen op de arbeidsmarkt zouden hebben in het woonland. De andere is dat een uitkering zodanig een uitdrukking is van solidariteit, dat het gerechtvaardigd is deze te beperken tot het woonland. Daarvoor moet het een bijzondere uitkering zijn (die niet betaald wordt aan iedereen, maar alleen aan mensen met geen of een laag inkomen). Daar valt kinderbijslag niet onder. De regering zal ongetwijfeld een formulering kunnen maken om de stopzetting van de export beter te motiveren. De vraag is echter of deze wel aan de eisen voldoet. Op welke wijze de bedoelingen van partijen hierbij van belang zijn is ook nog een punt van bespreking. Zo heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan om Besluit 3/80 te vervangen door een nieuwe regeling, waardoor o.a. de gevolgen van het Akdas-arrest ‘gerepareerd’ worden.24 Ook bevat het een lijst van uitvoerbare uitkeringen (artikel 1(i)), waar kinderbijslag niet in voorkomt. Het voorstel stuit echter op bezwaren bij Turkije, zodat het erg de vraag is of het zal worden aangenomen.25 Daarmee kan nog niet gezegd worden dat het de bedoeling van partijen is om niet te exporteren. Binnen de Nederlandse context is verder van belang dat nog in 2009 het kabinet schreef dat ‘er goede gronden (zijn) om voor kinderen die buiten de EU wonen, maar van wie de ouders hier verzekerd zijn, kinderbijslag te blijven uitkeren. Deze gronden hangen primair samen met het doel van de kinderbijslag. Dit doel is dat de overheid een financiële bijdrage levert aan de uitgaven die ouders doen voor hun kinderen. Op die manier wordt het verschil in welvaart tussen mensen met en mensen zonder kinderen verkleind. Deze doelstelling geldt ongeacht de plaats waar de ouders hun kinderen opvoeden. Zij kunnen immers goede redenen hebben hun kinderen tijdelijk elders te laten wonen, bijvoorbeeld in verband met studie of familieaangelegenheden. Gelet hierop acht het kabinet het niet wenselijk de export van kinderbijslag stop te zetten.26 Als dit standpunt zo kort hierna weer verlaten wordt, dan moeten er wel goede redenen zijn, maar die wist de minister niet te melden.27 Deze passage is van belang bij de interpretatie van bilaterale verdragen. Het advies van de Raad van State was aanleiding voor de Kamer om de minister wederom een reeks van kritische vragen te stellen.28
6. Conclusies In het voorgaande heb ik het vooral over het Besluit 3/80 gehad, aangezien de jurisprudentie over dit besluit het duidelijkste maakt dat dit aan het woonlandbeginsel in de weg staat. Het is dus vooral een case study. Uit de uit-
spraak van de Rechtbank Amsterdam valt echter al af te leiden dat ook andere verdragen problemen opleveren. Ik heb echter vooral willen laten zien hoe soms met het Unierecht wordt omgesprongen. Mogen regering en parlement dat negeren omdat wellicht burgers de uitkomst niet leuk vinden? Het antwoord is natuurlijk ontkennend, maar door sluipwegen wordt het wel geprobeerd. Als men het oneens is met een regeling, dan kan men pogen die te veranderen. Daar zijn aanknopingspunten voor, zoals we met het voorstel voor vervanging van Besluit 3/80 hebben gezien.
Als men het oneens is met een regeling, dan kan men pogen die te veranderen PvdA Eerste Kamerlid Schrijver vroeg zich bovendien af ‘of het sop de kool wel waard is’. Het gaat immers om minimale besparingen en kan leiden tot veel diplomatieke conflicten. Ook constateert hij dat de door ‘de regering gekozen interpretatie dan wel ingenieus mag zijn, zij is ook hoogst curieus. Het roept bij onze fractie de vraag op of de interpretatie van de regering niet in strijd is met het beginsel van de goede trouw en of deze interpretatie wel in rechte houdbaar zal zijn.’29 Inderdaad, in deze bijdrage zijn heel wat voorbeelden gegeven van een curieuze interpretatie van EU-recht. Of dat te goeder trouw is, laat ik graag aan de spreker, ik zie het meer als consequentie als men het adagium ‘juristen volgen beleidsmakers’ hanteert; ambtenaren moeten dan heel wat uit hun pen halen. In plaats van gebrek aan goede trouw zou ik het eerder over gebrek aan Unietrouw hebben.
20. Kamerstukken 2012/13, 33 162.
al Benefits and Migration, Brussel: CEPS
21. Handelingen I 2012/13, nr. 12, item 2,
2013, p. 31.
p. 2 t/m 11.
26. Notitie internationale arbeidsmobiliteit
22. Bijlage bij Kamerstukken I 2012/13,
en sociale zekerheid, Kamerstukken II
33 162, nr. G.
2009/10, 32 149, nr. 1, p. 17.
23. HvJ EU 8 december 2011, nr. C
27. Kamerstukken I 2012/13, 33 162 nr. C.
371/08.
28. Brief van 24 september 2013.
24. COM(2012) 152 final.
29. Handelingen I 17 december 2012, p.
25. Zie ook P. Minderhoud, ‘The Significan-
12-2-4.
ce of Decision 3/80’, in E. Guild (red), Soci-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2675
Focus
2253
KEI veel nieuwe verstekzaken in de civiele sector van de rechtbanken Menno Bruning
1
Volgens het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak is het aantal verstekzaken in 2012 bij de civiele sector van de rechtbanken gegroeid met 43%. Een verklaring voor de explosieve groei van verstekzaken ontbreekt. Onduidelijk is of dit een gevolg is van de financiële crisis, of verband houdt met de verhogingen van het griffierecht dan wel het resultaat is van de sinds 2012 (in de Haagse en Arnhemse KEI-pilot) doorgevoerde korte termijnen voor verweer in een conclusie van antwoord. Kiezen gedaagden voor verzet? Houden de KEI-programma’s tot procesinnovatie in voldoende mate rekening met het (grond)recht van een gedaagde op toegang tot de rechter om alsnog te worden gehoord?
H
et leerstuk van verstek en verzet gaat niet alleen over het wettelijk recht van procespartijen op rechterlijk gehoor, c.q. hoor en wederhoor, als meest fundamenteel beginsel van burgerlijk procesrecht, gewaarborgd door art. 6 EVRM en daarop gevormde rechtspraak van het EHRM en de Hoge Raad en sinds 2002 neergelegd in de algemene bepaling van art. 19 Rv. Ook raakt dit leerstuk in de kern het grondrecht op toegang tot de overheidsrechter voor vaststelling van de ‘burgerlijke rechten en verplichtingen’ in de materiële rechtsbetrekking in geschil, welke door (één van) partijen aan de overheidsrechter ter beoordeling en beslissing is voorgelegd.2 Zoals de Hoge Raad nog zeer recent voor de civiele procedure meer algemeen vooropstelde, heeft het rechtsmiddel van verzet als strekking dat het geding waarin verstek was verleend, wordt heropend en op tegenspraak in dezelfde instantie wordt voortgezet (art. 147 lid 1 Rv).3 Dit uitgangspunt zal niet worden gewijzigd met het op 24 oktober jl. gepubliceerde concept-wetsvoorstel ‘Vereenvoudiging en digitalisering rechtspraak’ (te vinden op http://www.internetconsultatie.nl/kei). Aanleiding voor deze bijdrage vormt de opmerkelijke constatering in het jaarverslag van de Raad voor de Recht-
spraak dat in 2012 bij de civiele sector van de rechtbanken het aantal aangebrachte zaken in civiele procedures – familiezaken, handelszaken incl. insolventiezaken en presidentsrekesten, excl. kantonzaken – met 4% afnam (van 324.000 tot 310.000) waarbij het aantal handelszaken (bodemzaken en kort gedingen in niet-familierechtelijke procedures) ten opzichte van 2011 met 10% is afgenomen,4 maar het aantal handelszaken zonder verweer (verstek) bij de civiele sector van de rechtbanken in 2012 is gegroeid met, maar liefst, 43%.5 Het jaarverslag bevat voor deze explosieve groei van verstekzaken in 2012 geen verklaring. Waar de toename van het aantal faillissementen in 2012 met 20% wordt toegeschreven aan de gevolgen van de economische crisis,6 zou deze crisis ook de oorzaak ervan kunnen zijn dat in 43% van de handelszaken de gedaagde uit financiële overwegingen ervoor heeft gekozen in rechte niet te verschijnen en niet met tussenkomst van een procesadvocaat verweer te voeren. Zo kunnen het veelal eenvoudige incassozaken zijn7 waarin de schuldeiser een executoriale titel nodig heeft om zich te verhalen op het vermogen van de weigerachtige schuldenaar die in het geheel niet thuis geeft of niet over financiële middelen beschikt om verweer te voeren.8 Of de toename van
Bij de afweging om verstek te laten gaan, kan een rol hebben gespeeld dat de wetgever het griffierecht in civiele zaken de laatste jaren aanzienlijk heeft verhoogd 2676
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
verstekzaken eenvoudige incassozaken betreft,9 meldt het jaarverslag niet. Daarvan zal bij de civiele sector van de rechtbanken ook niet steeds sprake zijn. Bij de afweging om verstek te laten gaan, kan een rol hebben gespeeld dat de wetgever het griffierecht in civiele zaken de laatste jaren aanzienlijk heeft verhoogd en de mogelijkheid om verweer te voeren heeft gekoppeld aan en afhankelijk gesteld van de tijdige betaling daarvan.10 Als deze verklaring juist zou zijn, zou dit betekenen dat in bijna de helft van de civiele zaken bij de rechtbanken het griffierecht bij de gedaagde bepalend (of zelfs doorslaggevend) zou kunnen zijn voor de keuze om geen verweer te voeren. Heffing van griffierecht zou het recht op toegang tot de rechter in de kern raken. De uitkomst zou voor die gedaagden een schending van art. 6, eerste lid, EVRM opleveren.11 Maar zo’n verstrekkende conclusie laat zich uiteraard niet trekken uit het enkele gegeven dat het aantal verstekzaken in civiele procedures bij de rechtbanken met 43% is toegenomen. Immers, het laat onvermeld (het jaarverslag vermeldt hierover niets) of en in hoeveel van die verstekzaken de gedaagde gebruik heeft gemaakt van zijn recht tegen het vonnis verzet in te stellen en daarmee alsnog zijn recht op toegang tot de rechter heeft veiliggesteld. Ook blijkt uit de cijfers en daarop gegeven toelichting in het jaarverslag niet hoeveel zaken zonder verweer bij verstek zijn afgedaan omdat de gedaagde het griffierecht niet tijdig had betaald. Een andere verklaring voor de toename van het aantal verstekzaken in de civiele sector van de rechtbanken zou gelegen kunnen zijn in de opeenvolgende innovatieprojecten ter uitvoering van het Programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) van de Raad voor de Rechtspraak.12 Dat programma richt zich op het voldoen aan daarin gestelde
eisen van efficiënte en servicegerichte zaakbehandeling in voor civiele zaken in eerste aanleg te ontwikkelen snelle en eenvoudige standaardprocedures met korte termijnen voor inbreng van partijen, beperkte ruimte voor bewijslevering en sterke regiebevoegdheden aan de rechter.13 De aan dit programma ten grondslag liggende doelstelling van de Raad om zich te richten op ‘voortvarende, digitaal toegankelijke en minder formele rechtspraak, zodat een conflict snel en effectief kan worden beslecht’, is onderschreven door de Minister bij brief aan de Tweede Kamer van 11 juni 201314 en in de toelichting op het concept-wetsontwerp (MvT, par. 1.3). In het kader van de vernieuwingsprogramma’s loopt in opdracht van de Raad voor de Rechtspraak sinds 1 mei 2012 het project ‘civiele procesinnovatie’,15 een niet-onomstreden16 pilot bij de rechtbank Den Haag waarin in alle zaken op tegenspraak door het hanteren van een versneld (rol)regime in beginsel binnen 16 weken na het aanbrengen van de dagvaarding of – indien van toepassing – na een verstekzuivering een eerste inhoudelijk vonnis wordt gewezen. In deze pilot wordt voor de door de rechtbank gewenste doorlooptijd tijdwinst bereikt door de uitstelmogelijkheden voor het indienen van de conclusie van antwoord te beperken. Voor een conclusie van antwoord in pilotzaken wordt steeds een eerste uitstel van zes weken verleend. Nader uitstel is alleen nog mogelijk op grond van klemmende redenen of overmacht en bedraagt maximaal 4 weken; eenparig uitstelverzoek lijkt niet meer toegestaan. Sinds 1 november 2012 loopt ook bij de rechtbank Arnhem een aangescherpt regiem voor alle civiele dagvaardingszaken waarin uitsteltermijnen eveneens strikter worden gehandhaafd.17 Deze KEI-pilots liepen daarmee vooruit op het uitgangspunt in het concept-wets-
Auteur
3. HR 4 oktober 2013,
gen aan de rechter voorgelegd zonder dat
en HR 27 januari 2012, NJ 2012/201.
1. Mr. M.E. Bruning is advocaat bij de
ECLI:NL:HR:2013:CA3741, rov. 3.3.2.
zij door de schuldenaar worden betwist,
12. Jaarverslag RvdR 2012 par. 1.3.
Hoge Raad, Den Haag.
Volgens Asser (oratie 1992) duidt hoor en
waarbij het ‘veelal’ vorderingen betreft ‘met
13. Zie hierover uitvoerig de brief van de
wederhoor in de kern op ‘communicatie
een relatief gering financieel belang’.
Minister van VenJ van 11 juni 2013, Kamer-
Noten
tussen partijen en rechter’ (blz. 15), is partij-
8. Aldus ook het rapport Verkrijging van
stukken II 2012/13, 29 279, nr. 164. Zie
2. MvT bij art. 19, Parl. Gesch. Burg. Pro-
debat dus een voorwaarde voor goede
een executoriale titel in incassozaken,
over deze vernieuwingen nader I. Giesen en
cesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 129: “Het
oordeelsvorming (blz. 17) en is de onvolko-
blz. 43 (slot) en en 44 waarover de MvT
L. Coenraad, Innovaties in de (civiele)
gaat hier om het uitgangspunt dat ieder
menheid van het verstekvonnis ook de ratio
par. 13 nog opmerkt dat schuldenaren soms
rechtspleging, NJB 2012/882, afl. 15 met
die procedeert de kans moet krijgen zich
van het rechtsmiddel van verzet (blz. 19):
geen verweer voeren omdat zij de vorde-
verdere gegevens.
behoorlijk te verdedigen. Ook valt eronder
‘Door het verzet wordt de onvolledige
ring erkennen en het oordeel van de rechter
14. Kamerstukken II 2012/13, 29 279, nr.
dat partijen elkaar over en weer in de
procesvoering alsnog vervolmaakt en wordt
afwachten (blz. 26).
164, NJB 2013/1533, afl. 25.
gelegenheid moeten stellen hun standpun-
voldaan aan de essentie van hoor en
9. Volgens het persbericht van de stichting
15. NJB 2012/1091, afl. 18. Zie hierover
ten naar voren te brengen en zich over
wederhoor’.
Achmea Rechtsbijstand d.d. 21 oktober
nader H.M. ten Haaft, Eerste aanleg, TCR
elkaars standpunten en over in de proce-
4. Jaarverslag RvdR 2012 blz. 40 en 73
2013 blijkt het aantal ondernemers in het
2012, p. 143-149.
dure gebrachte bescheiden uit te laten.
(tabel).
MKB dat te maken had met betalingspro-
16. Zie o.m. M. Ynzonides en M. de Boer,
Men spreekt ook wel over het verdedi-
5. Jaarverslag RvdR 2012 blz. 80 (tabel).
blemen van klanten fors gestegen, in 2010:
NJB 2012/2013, afl. 35, en NJB 2013/9,
gingsbeginsel of over het gelijkheidsbegin-
6. Jaarverslag RvdR 2012 blz. 40.
650 incassozaken, in 2011: 881 zaken en in
afl. 1 als naschrift n.a.v. de bijdrage van de
sel.” Zie in dit kader de op art. 6 lid 1
7. Vgl. de brief van de Minister van VenJ
2012:1205 zaken, een stijging van maar
aan het Haagse project verbonden rechters
EVRM gevormde vaste rechtspraak sinds
d.d. 26 april 2013 tot aanbieding van het
liefst 85% (http://www.stichtingrechtsbij-
D. Nobel en H. Vetter, Geef het Project
EHRM 21 februari 1975, NJ 1975/462
rapport “Verkrijging van een executoriale
stand.nl/Nieuws/2013/MKB.aspx). Zie
Civiele Procesinnovatie het voordeel van de
(Golder). Zie over hoor en wederhoor als
titel in incassozaken” (Kamerstukken II
hierover verder http://www.nu.nl/onderne-
twijfel, NJB 2013/8, afl. 1 (welke titel ken-
fundamenteel beginsel nader J.C.M. Leijten,
2012/13, 29 279, nr. 161, blz. 1) waarin
men/3607550/aantal-incassozaken-in-
nelijk is ontleend aan de bijdrage van Ten
We need stories, afscheidsrede Nijmegen
werd geconstateerd dat de bestaande
mkb-stijgt.html.
Haaft t.a.p. die in die zin concludeerde).
1991, blz. 11 e.v. en W.D.H. Asser, Sala-
gerechtelijke procedure ‘veelal’ eindigt ‘in
10. Vgl. het rapport Verkrijging van een
17. Zie over de Arnhemse pilot J.H.M. van
mo’s Wijsheid: Hoor en wederhoor een
een verstekvonnis’. Volgens de MvT bij het
executoriale titel in incassozaken, blz.
Swaaij, Maak gehakt van beperkingen
rechterlijk oor voor partijen, oratie Nijme-
concept-wetsvoorstel, par. 13 p. 26 worden
43-44.
omvang processtukken, NJB 2013/6, afl. 1
gen 1992 met verdere gegevens.
jaarlijks bijna een half miljoen geldvorderin-
11. Zie o.m. HR 8 juli 2011, NJ 2012/168
met verdere gegevens.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2677
Focus
Ondanks de procesinnovatie door verkorting van de termijnen voor het voeren van verweer bij conclusie van antwoord behoudt de gedaagde de mogelijkheid verstek te laten gaan en pas na verstekvonnis verweer te voeren in de verzetprocedure voorstel om ten behoeve van de voortgang van civiele zaken (art. 20 lid 1 Rv) de termijnen verder aan te scherpen, zonder verandering te brengen in het uitgangspunt dat partijen de omvang van het geschil bepalen (MvT, par. 1.4.3 en 1.4.4). Ondanks weerstand in de advocatuur en kritiek in de vakliteratuur lijken de ervaringen in de Haagse pilot uiteindelijk vrij positief te zijn;18 betere doorlooptijden en meer draagvlak. Onvermeld blijft in het recent verslag van Nobel en Vetter wat het effect is (geweest) van de geringe uitstelmogelijkheid voor een verschenen gedaagde om de conclusie van antwoord te nemen. Waarschijnlijk valt de sterke toename van verstekzaken bij de civiele sector niet uitsluitend te relateren aan de zeer strikte procesregimes van de twee rechtbanken die deelnemen aan de pilots van het landelijk Project Civiele Procesinnovatie. Het percentage van 43 ziet op alle verstekzaken in de civiele sector van alle rechtbanken. Niet ondenkbaar is echter dat bij de rechtbank Den Haag de korte termijn van zes weken voor antwoord na verschijning van gedaagden (op de aangezegde roldatum of na verstekzuivering) en laatste uitstel van vier weken uitsluitend bij klemmende redenen, gedaagde partijen die in een ongelukkige periode zoals vakanties of rond feestdagen zijn gedagvaard, hebben kunnen doen besluiten om verstek te laten gaan en tegen het verstekvonnis bij deze zelfde rechtbank in verzet te komen om tijd te winnen voor een betere voorbereiding van hun verweer tegen de vorderingen van de eiser(s) of van een vordering in reconventie (bij dagvaarding in oppositie). In zoverre is het nog steeds aan de gedaagde om te kiezen in rechte al of niet te verschijnen en op welke wijze en op welk moment in de procedure (inhoudelijk) verweer te voeren. Dit laatste vloeit voort uit het privaatrechtelijk zelfbeschikkingsrecht van gedaagden en toont hun autonomie om, naast en met de eisende partij, de omvang van de rechtsstrijd te bepalen. Het wettelijk recht op rechterlijk gehoor wordt hier verzekerd door het verdedigingsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel die daarmee de toegang van de gedaagde tot de rechter waarborgen. Zolang het gewone rechtsmiddel van verzet tegen verstekvonnissen in de wet is opengesteld, kan het recht op toegang tot de rechter in civiele zaken niet aan de gedaagde worden ontzegd. Ondanks procesinnovatie door verkorting van de termijnen voor het voeren van verweer bij conclusie van antwoord houdt de gedaagde de mogelijkheid (ook in het concept-wetsvoorstel) om niet meteen in rechte te verschijnen, maar verstek te laten gaan en pas na verstekvonnis verweer te voeren in de verzetprocedure (art. 143 tot en met 147 Rv). Aan de recente oproep van Nobel en Vetter19 gehoor gevend, wordt als reactie op de ‘Haagse proef’ hier de vraag voorgelegd of in de pilot tot verdere differentiatie en versnelling van de civiele rechtspraak rekening wordt gehouden met verzet na verstek, en of termijnbekortingen in de verzet-
2678
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
procedure worden voorgesteld om verkorting van de termijn tussen de (aller)eerste aanbrenging en een uitspraak op tegenspraak te bereiken. Gaat zo’n termijnverkorting dan in verzetzaken niet ten koste van een gelijke mogelijkheid voor de gedaagde zich te verweren? Komt de zaak op tegenspraak in de verzetprocedure ook inhoudelijk beter tot zijn recht? Hoe ervaren advocaten zulke verschuivingen naar een verzetprocedure? Is juist dat advocaten uit processtrategische overwegingen hun cliënten zijn gaan adviseren om verstek te laten gaan en pas in de verzetprocedure verweer te voeren? Bij een evaluatie van de resultaten en voortgang van deze Haagse pilot zou het aanbeveling verdienen om het aantal verstek- en verzetzaken sinds 1 mei 2012 te betrekken en te onderzoeken wat de rol van de termijnbekortingen is op de keuze van gedaagden om in rechte niet te verschijnen en het rechtsmiddel van verzet aan te wenden. Dat volgens de gegevens van de Raad voor de Rechtspraak zou zijn gebleken dat in 0,01% verstekzaken verzet zou zijn ingesteld,20 doet niet af aan het nut en de noodzaak van onderzoek naar de – mogelijk gewijzigde – rol en functie van de verzetprocedure, in zowel eenvoudige incassozaken (onbetwiste geldvorderingen) als inhoudelijk meer complexe zaken. Deze evaluatie zal ook kunnen bijdragen aan een beter beeld van de wijze waarop de rechter de in art. 77i en 77t NRv neergelegde bevoegdheid (regierol) zal kunnen uitoefenen om in de verzetprocedure ‘indien de aard of complexiteit van de zaak dat nodig maakt’ af te wijken van de nieuwe basisprocedure, bestaande uit één schriftelijke ronde voor de partijen gevolgd door een mondelinge behandeling en een uitspraak (zie daarvoor art. 77b, 77l tot en met 77n, 77r en 77s NRv waarover de MvT, par. 1.4.1, 1.4.4, 6 en 9, en de artikelsgewijze toelichting). De hiervoor gestelde (evaluatie)vragen kunnen mogelijk eerder al worden beantwoord bij de aangekondigde21 striktere handhaving van de termijnen in het rolreglement voor civiele dagvaardingszaken per 1 oktober 2013 door de rolrechters van alle rechtbanken. Het aangescherpt rolregiem vermeldt voor verstekzaken dat na verstekzuivering een gedaagde voor het indienen van een conclusie van antwoord niet (opnieuw) zes weken maar nog slechts twee weken zal worden toegestaan. Ook hier is niet ondenkbaar dat gedaagden ervoor kiezen om het verstek niet te zuiveren maar tegen het verstekvonnis in verzet te gaan, en de kosten (art. 141 Rv) voor lief te nemen. Duidelijk is dat de regeling van verstek én verzet stand houdt in de innovatieprogramma’s ter bevordering van de doorlooptijden in civiele procedures welke verandering volgens het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak beoogt tegemoet te komen aan ‘behoeften in de samenleving’.22 Gelet op de weerstand binnen de advocatuur en kritiek in de vakliteratuur is onduidelijk op grond waarvan de Raad niettemin meent dat deze doelstellingen
Lege zittingszaal © Hollandse Hoogte
tot innovatie draagvlak vinden in de publieke opinie. Het is dan ook verstandig dat regeringscommissaris prof. mr. A. Hammerstein in zijn column over de civiele procedure, snelheid en innovatie23 de verwachtingen van het KEIprogramma inmiddels heeft getemperd: ‘Inmiddels begint het ook tot de gemiddelde jurist door te dringen dat de gedachte dat beide partijen met de rechter verantwoordelijkheid dragen voor een goed verloop van de procedure een belangrijke bijdrage kan leveren aan de verbetering van de procedure. De partijen moeten de rechter tijdig en adequaat voorlichten en nodeloze complicaties en escalatie vermijden. (…) De civiele procedure is een kostbaar goed omdat daarin de waarborgen zijn neergelegd dat de uitkomst zal leiden tot een goede beslissing die aansluit bij de werkelijkheid.’ Met de nieuwe basisprocedure zal de dagvaardingsprocedure vervallen en worden vervangen door een uniforme verzoekschriftprocedure waarin de oude dagvaardingsprocedure voortaan wordt aangeduid als de ‘vorderingsprocedure’ ter onderscheiding van de ‘verzoekprocedure’. In navolging van het driemanschap AsserGroen-Vranken in hun eindrapport Uitgebalanceerd (2006) wordt het gewoon rechtsmiddel van verzet in eerste aanleg als zodanig gehandhaafd.24 Volgens het concept-wetsvoorstel heeft de gedaagde in de vorderingsprocedure vier weken in kantonzaken en zes weken in de andere zaken om een verweerschrift in te dienen, te rekenen vanaf het moment waarop zij in de procedure is verschenen (art. 77l lid 1 en art. 112, onder b, NRv, waarover de MvT, par. 1.4.3, par. 8 blz. 15 midden en de toelichting bij art. 77l blz. 39). De voorgestelde wetswijziging betekent voor de verzetprocedure dat verzet niet meer met een verzetdagvaarding wordt ingesteld maar door indiening
van een verzoekschrift (art. 143 lid 1 NRv) gevolgd door betekening van het, van de griffie ontvangen, oproepingsbericht (art. 77j lid 4 NRv) met een exploot, binnen vier weken na bekendheid met het verstekvonnis (art. 143 lid 2 NRv). Ongewijzigd blijft dat door het verzet de instantie wordt heropend, met dien verstande dat vorenbedoeld ‘exploot van verzet’ als verweer zal gelden (art. 147 lid 1 NRv). Behalve dat in de verzetprocedure deze rechtsingang is gemoderniseerd en geharmoniseerd, is de wettelijke regeling van het rechtsmiddel van verzet verder niet noemenswaardig gewijzigd. Op grond van het ongewijzigde art. 20 lid 1 Rv zal de rechter termijnen in de verzetprocedure strikt kunnen handhaven en zonodig kunnen verkorten om onnodige vertraging tegen te gaan. Nu het rechtsmiddel van verzet ook in het nieuwe regiem ertoe strekt de fundamentele rechten tot toegang tot de civiele rechter en tot rechterlijk gehoor voor een niet-verschenen gedaagde te waarborgen, zal het streven naar meer efficiëntie in de verzetprocedure alleen mogen worden bereikt zonder dat dit voor niet-verschenen gedaagden ten koste gaat van hun middel tot effectieve rechtsbescherming (art. 6 en 13 EVRM). Ook volgens het concept-wetsvoorstel zal het, in art. 19 Rv en art. 6 EVRM neergelegde, verdedigings- en gelijkheidsbeginsel in ieder geval waarborgen dat een niet-verschenen gedaagde in gelijkwaardigheid het recht heeft en houdt in rechte zijn standpunt naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over het standpunt van de eiser en alle bescheiden en andere gegevens die ter kennis van de rechter zijn gebracht, om te voorkomen dat die gedaagde – ook in incassozaken – zal worden veroordeeld tot iets waartegen hij niet (of niet deugdelijk) verweer kon voeren.25 Want haastige spoed is zelden goed!
18. D. Nobel en H. Vetter, NJB 2013/8,
21. NJB 2013/1851, afl. 29 (bericht op
24. Asser, Groen en Vranken hadden in hun
(Uitgebalanceerd, blz. 150-151) omdat
afl. 1.
www.rechtspraak.nl van 24 juli 2013).
interimrapport (2003) zich afgevraagd of
– kort gezegd – de niet-verschenen gedaag-
19. NJB 2013/8, afl. 1, slotalinea.
22. Jaarverslag RvdR 2012, par. 2.3.
verzet bij dezelfde rechter moest worden
de een instantie zou worden ontnomen.
20. Rapport Verkrijging van een executoria-
23. http://www.ru.nl/cpo/verderdenken/
afgeschaft, beperkt of vervangen door
25. HR 6 oktober 2000, NJ 2001/167; HR 1
le titel in incassozaken, blz. 45 en 84, beide
rechtsgebieden/bestuursrecht/prof-mr-
appèl. Na kritiek van de NVvR kwamen zij
maart 2002, NJ 2003/355 en HR 16 decem-
t.a.p. in en bij voetnoot 32.
hammerstein/
terug van de suggestie verzet af te schaffen
ber 2011, NJ 2013/24.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2679
Focus
2254
De Bilateral Security Agreement voor Afghanistan Joop Voetelink1 Wanneer de VS en de NAVO na 2014 de stationering van troepen in Afghanistan willen voortzetten, zullen zij hiervoor nieuwe internationale overeenkomsten moeten sluiten. De onderhandelingen tussen Afghanistan en de VS zijn het afgelopen jaar gestart en moeten leiden tot de Bilateral Security Agreement. Op basis van deze afspraken zal de NAVO een eigen overeenkomst sluiten. De Nederlandse regering zal de inhoud van dit verdrag moeten betrekken in de besluitvorming over een mogelijk voortgezet Nederlands militair verblijf in Afghanistan na 2014.
D
e afgelopen maanden zijn in de internationale pers regelmatig berichten verschenen naar aanleiding van de onderhandelingen over de Bilateral Security Agreement (BSA) tussen Afghanistan en de Verenigde Staten (VS). Zonder dit verdrag, dat de toekomstige juridische status van de Amerikaanse troepen in Afghanistan moet regelen voor de periode na 2014, zal de VS haar troepen uit het land terugtrekken (de zero-option).2 De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) bereidt zich net als de VS voor op een voortgezet verblijf in Afghanistan na het einde van de International Security Assistance Force (ISAF) missie op 31 december 2014 en wil haar werk voorzetten als een ‘train, advice and assist’ missie onder de noemer Resolute Support Mission (RSM). Nederland is een van de deelnemende staten aan de huidige ISAF-missie. Het politieke debat over een voortzetting van die bijdrage in de RSM is nog niet gestart. Wanneer de regering een bijdrage aan deze missie overweegt, zal zij daarbij tevens de juridische status van de Nederlandse troepen moeten betrekken, aangezien dit onderwerp een van de kernpunten is van het juridische raamwerk bij de uitzending van troepen.3 Nederland hoeft hierover zelf geen afspraken met Afghanistan te maken, aangezien die taak door de NAVO namens de lidstaten zal worden uitgevoerd. De NAVO zal met Afghanistan een vergelijkbare statusovereenkomst als de BSA moeten sluiten en zal daarvoor aansluiten bij de onderhandelingsresultaten voor de BSA. Daarmee is de BSA van direct belang voor de NAVO en staten als Nederland die momenteel een bijdrage leveren aan de ISAF-missie. De door de VS en de NAVO beoogde verdragen zijn cruciaal om de buitenlandse militaire aanwezigheid in Afghanistan na 31 december 2014 mogelijk te maken. Daarmee zijn ze eveneens relevant voor verdere inspanningen van de internationale gemeenschap om het land
2680
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
verder op te bouwen, aangezien veel instanties voor hun veiligheid nog afhankelijk zijn van bescherming door internationale troepen. De onderhandelingen over de BSA zullen de komende periode moeten worden afgerond en ongetwijfeld nog de nodige aandacht trekken. Deze bijdrage heeft tot doel de verdragen in een bredere context te plaatsen en van daaruit de achtergronden te verduidelijken. Deze bijdrage start met de bestaande verdragen die voor de lopende Amerikaanse en NAVO operaties in Afghanistan zijn gesloten, waarbij in het bijzonder zal worden gekeken naar de uitoefening van strafrechtsmacht over de buitenlandse troepen. De wijzigende grondslag voor het verblijf van troepen in Afghanistan na 2014, brengt de vervanging van de bestaande verdragen met zich mee. Vanuit dit perspectief zullen eerst de perikelen rond de onderhandelingen over de uitoefening van strafrechtsmacht worden geanalyseerd en vervolgens enkele specifieke onderwerpen kort worden toegelicht. De bijdrage besluit met een synthese en conclusie.
E
en maand na de terreuraanslagen van 11 september 2001 startten de VS onder de naam ‘Operation Enduring Freedom’ (OEF) militaire acties tegen AlQaeda en het Taliban-regime in Afghanistan. Korte tijd later verleende de VN-Veiligheidsraad machtiging voor de oprichting van ISAF.4 Hoewel OEF en ISAF gelijktijdig worden uitgevoerd, zijn de grondslagen en taken voor beide operaties verschillend en is bovendien de juridische status van de troepen die deelnemen aan OEF en ISAF op een andere wijze geregeld. In het kader van OEF sloten de VS met het tijdelijke bewind in Afghanistan een overeenkomst over de status van de Amerikaanse strijdkrachten.5 De status van de ISAF-troepen werd vastgelegd in een bijlage bij de Military Technical Agreement (MTA).6 Deze laatste overeenkomst is tevens van toepassing op de Neder-
landse troepen die momenteel deelnemen aan ISAF. De kern van deze zogeheten Status of Forces Agreements (SOFA’s) wordt gevormd door de bepalingen over de uitoefening van de strafrechtsmacht ten aanzien van de in het buitenland verblijvende militairen. De hierboven genoemde overeenkomsten komen op dit punt met elkaar overeen en bepalen dat de troepen zijn onderworpen aan de exclusieve strafrechtsmacht van respectievelijk de VS en de aan ISAF-missie bijdragende staten. Dat betekent dat alle troepenleverende staten met uitsluiting van Afghanistan hun eigen militairen kunnen vervolgen voor strafrechtelijke vergrijpen begaan in Afghanistan. Wanneer bijvoorbeeld een Nederlandse militair die deel uitmaakt van de ISAF-troepen een strafbaar feit begaat, kan alleen Nederland in deze zaak vervolging instellen en hoeft Afghanistan hiervoor geen toestemming te verlenen. Hoewel deze regelingen de uitoefening van strafrechtsmacht door de gaststaat volledig uitsluiten, zijn dergelijke vergaande bepalingen tegenwoordig de internationale norm bij crisis beheersingsoperaties en andere missies waar militaire eenheden kunnen worden ingezet voor het uitvoeren van gevechtsacties.7 Wanneer echter de grondslag van de missie wijzigt en daarmee ook de taken van de troepen, kan dat van invloed zijn op de statusregelingen. Dit proces is in Afghanistan in gang gezet met de NAVO-top in 2010 te Lissabon. Hier is besloten de verantwoordelijkheden van de NAVO op het gebied van veiligheid geleidelijk over te dragen aan de Afghan National Security Forces (ANSF)8 wat zal resulteren in de terugtrekking van de buitenlandse gevechtseenheden uit Afghanistan op 31 december 2014.
Een ander discussiepunt kan de inhuur van bewapende contractors zijn
ok na deze datum blijven zowel de NAVO als de VS Afghanistan en de ANSF ondersteunen. Zij hebben daartoe hun samenwerking voor de lange termijn met Afghanistan bevestigd in de Declaration on an Enduring Partnership (NAVO)9 en de Enduring Strategic Partnership Agreement (hierna: de Partnership Agreement).10 Beide documenten voorzien in een voortgezette buiten-
landse militaire aanwezigheid in Afghanistan met als doel het trainen, adviseren en assisteren van de ANSF, en specifiek voor de VS: ‘combating al-Qaeda and its affiliates’.11 Aangezien de status van troepen niet los gezien kan worden van de juridische grondslag voor de buitenlandse aanwezigheid van troepen, moeten voor de post-2014 periode de bestaande SOFA’s worden heroverwogen; een punt dat expliciet wordt genoemd in artikel III, para. 2(b) van de Partnership Agreement. Nog voordat de onderhandelingen formeel van start waren gegaan, gaf de Afghaanse president Karzai al te kennen dat het verlenen van immuniteit aan de buitenlandse troepen niet vanzelfsprekend zou zijn.12 Zodoende plaatste hij de vraag naar de uitoefening van strafrechtsmacht boven aan de agenda. In het recente verleden is dit onderwerp cruciaal gebleken bij onderhandelingen over het buitenlandse verblijf van troepen. Zo leidde het stuklopen van het overleg tussen Irak en de VS over dit punt tot de terugtrekking eind 2011 uit Irak van niet alleen de Amerikaanse troepen, maar ook de NAVO-Training Mission-Iraq, waaraan Nederland een bijdrage leverde.13 Het standpunt van Karzai dat Afghanistan als soevereine staat mede rechtsmacht moeten kunnen uitoefenen over buitenlandse militairen, is niet zo vreemd. Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw volgen veel staten bij internationale militaire samenwerking de praktijk dat zendstaten en gaststaten de strafrechtsmacht over de bezoekende troepen delen. Deze trend is ingezet met het NAVO-Statusverdrag14 en heeft in de loop van jaren buiten NAVO-verband veel navolging gekregen, bijvoorbeeld bij de militaire samenwerking tussen de VS en Japan en Korea. De VS wil echter koste wat het kost de exclusieve rechtsmacht over haar troepen in Afghanistan behouden. Ook deze opstelling is verdedigbaar wanneer men bedenkt
Auteur
3. Vgl. Notitie inzake juridische aspecten bij
ce Force (ISAF) and the Interim Administra-
1. Kolonel J.E.D. Voetelink is als universi-
uitzending van militairen, 28 april 2004,
tion of Afghanistan; 4 January 2002 (www.
NATO; Chicago, 21 mei 2012.
tair hoofddocent militair recht geplaatst
Kamerstukken I 2003/04, 29 200 X, C, p.
operations.mod.uk/isafmta.pdf).
10. www.whitehouse.gov/sites/default/
bij de Nederlandse Defensie Academie
3-4 en Vervolgnotitie juridische aspecten van
7. Zie: J.Voetelink, Status of Forces, straf-
files/2012.06.01u.s.-afghanistanspasig-
(NLDA). Deze bijdrage is geschreven
vredesoperaties, 25 november 2005, Kamer-
rechtsmacht over militairen in het buiten-
nedtext.pdf.
gedurende zijn verblijf in Afghanistan als
stukken I 2005/06, 30 300 X, A, p. 5.
land, Nijmegen: Wolf Legal Publishers
11. Art. III, par 6.
Chief of Staff, NATO Rule of Law Field
4. UN Doc S/RES/1386 (2001) van 20
2012, hfdst. 12, paragraaf 5.
12. Press Release, President Karzai: People
Support Mission (NROLFSM) in Afghani-
december 2001.
8. ‘Transition to Afghan Lead’, NATO
Condition Foreign Troops Immunity on
stan 2013 en vloeit voort uit zijn promo-
5. Agreement regarding the status of United
Media Backgrounder, October 2012; www.
Peace and Stability in Afghanistan, 18 Octo-
tieonderzoek onder auspiciën van het
States military and civilian personnel of the
nato.int/nato_static/assets/pdf/
ber 2012, president.gov.af/en/news/13914.
Amsterdam Center for International Law
U.S. Department of Defense present in
pdf_2012_10/20121008_media-back-
13. Zie M.D. Fink, ‘De ontwikkeling van de
en de NLDA in het onderzoeksprogramma
Afghanistan in connection with cooperative
grounder_inteqal_en.pdf.
strafrechtelijke rechtsmacht over het perso-
‘The Role of Law in Armed Conflict and
efforts in response to terrorism, humanitarian
9. Declaration by the North Atlantic Treaty
neel van de NAVO-Trainingsmissie in Irak
Peace Operations’.
and civic assistance, military training and
Organization (NATO) and the Government
(NTM-I): een kleinschalige missie beëin-
exercises, and other activities; 26 september
of the Islamic Republic of Afghanistan on
digd’, Militair Rechtelijk Tijdschrift 2013,
Noten
en 12 december 2002 en 28 mei 2003, in
an Enduring Partnership; Lissabon 20
p. 261-264.
2. Zie bijvoorbeeld: Fred Bezhan, Reading
werking: 28 mei 2003 (6192 Kavass Series i).
november 2010; bevestigd tijdens de
14. Verdrag tussen de Staten bij het
Between the Red Lines of U.S.- Afghan
6. Annex A, Arrangements regarding the
NAVO-top in Chicago: Declaration on
Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechts-
Security Talks, Radio Free Europe, 30 juli
status of the International Security Assistan-
Afghanistan Issued by the Heads of State
positie van hun krijgsmachten; Londen, 19
2013, www.rferl.org/content/afghanistan-
ce Force bij de Military Technical Agreement
and Government of Afghanistan and Nati-
juni 1951 (Trb. 1951, 114; Nederlandse ver-
us-security-talks/25061333.html.
between the International Security Assistan-
ons contributing to the NATO-led Internati-
taling Trb. 1953, 10).
O
onal Security Assistance Force (ISAF),
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2681
Focus
Kamp Holland Uruzgan, Afghanistan 01-04-2009 (uit het boek Occupation Soldier van Ad van Denderen en Arnon Grunberg) © Hollandse Hoogte
dat de Amerikaanse troepen daadwerkelijke gevechtsactie uit zullen moeten voeren om Al-Qaeda te kunnen bestrijden. Zoals gezegd is de internationale norm in die situatie dat de troepen onder de exclusieve rechtsmacht van de eigen staat vallen. Daar staat tegenover dat het merendeel van de Amerikaanse troepen in de nieuwe train, advice and assist missie een ondersteunende functie vervult. In dat geval is exclusieve rechtsmacht geen regel. Het Afghaanse rechtssysteem is ondanks alle internationale inspanningen om de Rule of Law in Afghanistan te versterken op de meeste plaatsen weinig ontwikkeld en het recht op een eerlijk proces kan naar internationale standaarden niet worden gegarandeerd. Daarom zal de VS niet accepteren dat haar militairen terecht kunnen staan voor een Afghaanse rechtbank. Dat laatste zal ook gelden voor de NAVO-staten. Hoewel dit standpunt valt te billijken, kan de VS voor een meer flexibele aanpak kiezen die tevens de partijen meer onderhandelingsruimte biedt. Ook na 2014 zal de internationale gemeenschap zich blijven inzetten om de Rule of Law te versterken en mogelijk zal dat tevens een taak zijn van de nieuwe Resolute Support Mission. Een optie is de uitoefening van strafrechtsmacht over de buitenlandse troepen afhankelijk te stellen van de vooruitgang die de justitiële keten in Afghanistan boekt. Een aanvullende mogelijkheid is één specifiek tribunaal aan te wijzen dat in voorkomend geval buitenlandse militairen kan berechten. Wat dat betreft is het Justice Center in Parwan (JCIP) een optie. Momenteel berecht dit Afghaanse tribunaal de mensen die de VS in de loop van de jaren in Afghanistan gevangen heeft genomen, de zogeheten Law of Armed Conflict (LOAC) detainees, en sinds kort personen die de ANSF heeft opgepakt wegens het plegen van security crimes. Alle betrokkenen in het strafproces, inclusief de verdediging, worden intensief begeleid door internationale mentoren. Het JCIP heeft hierdoor grote vooruitgang geboekt en dient inmiddels als voorbeeld voor andere gerechten in Afghanistan. Met een dergelijke flexibele aanpak kan in ieder geval ten dele tegemoet worden gekomen aan de Afghaanse verlangens, terwijl tegelijkertijd de juridische bescherming van de buitenlandse troepen afdoende is geregeld. Bovendien kan het een steun in de rug zijn voor de hoognodige verdere ontwikkeling van de Rule of Law in Afghanistan. Nederland zal onder de huidige omstandigheden in Afghanistan niet makkelijk kunnen aanvaarden dat zij
2682
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
geen volledige strafrechtsmacht kan uitoefenen over de uitgezonden militairen. In het verleden heeft zij wel aanvaard dat gastsstaten strikt vasthielden aan hun soevereiniteit en dat Nederland niet altijd de volledige rechtsmacht kon behouden.15 Dat was bijvoorbeeld het geval bij de stationering in 2002 van een KDC-tankvliegtuig in Qatar ter ondersteuning van de luchtoperaties in Afghanistan. Op grond van het statusverdrag tussen Nederland en Qatar behielden de lokale rechtbanken rechtsmacht ten aanzien van misdrijven en was Nederland alleen bevoegd rechtsmacht uit te oefenen bij strafbare feiten begaan door Nederlandse militairen ‘…tegen Nederlandse eigendommen, veiligheid, eigen personeel of uitrusting’.16 Gelet op dit punt en de Nederlandse steun aan de ontwikkeling van de Rule of Law zou de flexibele aanpak voor Nederlands acceptabel kunnen zijn.
A
ls de VS vast blijft houden aan de exclusieve rechtsmacht over haar troepen, moet zij in de onderhandelingen flink wat druk uitoefenen om Afghanistan te kunnen overtuigen en mogelijk op andere onderwerpen concessies doen. President Karzai heeft regelmatig van de VS geëist dat zij in de BSA veiligheidsgaranties en garanties voor financiële hulp afgeeft. De ruimte voor de VS om op deze punten aan de wensen van Afghanistan tegemoet te komen is echter minder groot dan Karzai zich mogelijk realiseert. De BSA is naar Amerikaans recht17 een zogeheten executive agreement, die door de uitvoerende macht kan worden aangegaan. Dit in tegenstelling tot een treaty waarvoor de instemming van de Senaat nodig is.18 Het onderscheid brengt met zich mee dat de verdragsluitende bevoegdheid van de president bij een executive agreement in principe minder ruim is dan bij een treaty. Hoewel de grenzen aan zijn bevoegdheid niet duidelijk zijn geregeld, heeft de president de medewerking nodig van het Congres als hij vergaande veiligheidsgaranties af wil geven.19 Dat betekent dat in de executive agreement geen harde garanties kunnen worden afgegeven voor Amerikaanse militaire hulp ingeval van een Pakistaanse aanval op Afghanistan, zoals Afghanistan heeft gevraagd.20 Een onderwerp waar de bevoegdheden van de Amerikaanse president indirect zijn beperkt, betreft het geven van financiële garanties. De president kan in een executive
agreement financiële toezeggingen doen, maar dat betekent niet dat daarmee het geld ook beschikbaar is. Het Congres is uiteindelijk bevoegd de begroting vast te stellen en heeft daarmee het ultieme middel in handen om de presidentiële macht te beperken: de power of the purse. In het verleden heeft het Congres bewezen dit middel ook te willen gebruiken. In 1974 nam het bijvoorbeeld de Foreign Assistance Act 1974 aan die de financiële ondersteuning van Vietnam beëindigde, wat mede leidde tot het einde van de oorlog. Wanneer de VS financiële toezeggingen in de executive agreement wil doen, kan dat alleen onder voorbehoud van jaarlijkse goedkeuring van het Congres. Een onderwerp waar de VS meer ruimte in de onderhandelingen heeft, vormt de inzet van zogeheten contractors; private bedrijven die in het operatiegebied werkzaamheden voor de buitenlandse strijdkrachten uitvoeren. Hoewel de onderhandelende partijen weinig over dit onderwerp naar buiten brengen, moeten enkele specifieke punten worden geregeld. Naast de uitoefening van strafrechtsmacht over de contractors,21 zullen zaken als belastingen en invoerrechten moeten worden afgestemd. Dit voorkomt dat de VS plots wordt geconfronteerd met boetes, zoals de 70 miljoen dollar boete die Afghanistan recent oplegde omdat contractors bij het invoeren van militair materieel de verkeerde documentatie zou hebben gebruikt.22 Een ander discussiepunt kan de inhuur van bewapende contractors zijn. Afghanistan heeft de inzet van buitenlandse bewapende contractors aan banden gelegd23 en als alternatief de eigen Afghan Public Protection Force (APPF) opgericht. Er zijn echter twijfels over de monopoliepositie van de APPF en het niveau van dienstverlening.24 Ongetwijfeld zal de VS op deze punten niet graag willen toegeven aangezien de civiele ondersteuning cruciaal is nu het aantal buitenlandse troepen na 2014 sterk zal worden beperkt. De president is bij het sluiten van een executive agreement minder afhankelijk van het Congres voor wat betreft de inzet van contractors en kan hier speelruimte vinden voor de onderhandelingen. Wat de uitkomsten van het onderhandelingsproces precies zullen zijn, laat zich moeilijk voorspellen en zal mede afhangen van de interne politieke ontwikkelingen in Afghanistan. Uiteindelijk zal het slagen daarvan cruciaal zijn voor het voortgezet verblijf van de buitenlandse troepen in Afghanistan. Het stuklopen van de onderhandelingen zou leiden tot een Irak-scenario wat betekent dat de VS en de NAVO de troepen zullen terugtrekken. Hoewel deze zero option wordt gezien als de worst case scenario, is het sinds kort wel een optie waar serieus rekening mee moet worden gehouden.25
De VS zal niet accepteren dat haar militairen terecht kunnen staan voor een Afghaanse rechtbank Nadat Afghanistan en de VS eind 2012 de onderhandelingen waren gestart over de BSA, hebben zij zich regelmatig publiekelijk uitgelaten over de gewenste inhoud van het verdrag. De VS legt in dat verband de nadruk op de bepalingen over de uitoefening van strafrechtsmacht en heeft op dat punt aangegeven dat zij de strafrechtsmacht over haar troepen wenst te behouden en dat dit punt niet onderhandelbaar is. Afghanistan heeft op haar beurt nadrukkelijk te kennen geven dat de immuniteit van de buitenlandse troepen voor de uitoefening van rechtsmacht door Afghanistan niet vanzelfsprekend is. Hoewel voor de VS een flexibele benadering van het strafrechtsmacht vraagstuk mogelijk is, is het niet waarschijnlijk dat zij op dat punt water in de wijn doet. Dat betekent dat op andere punten aan de Afghaanse wensen tegemoet moet worden gekomen om overeenstemming te kunnen bereiken. Op basis van uitlatingen van president Karzai zal dat specifiek betrekking moeten hebben op garanties op het gebied van veiligheid en financiën. Aangezien voor de VS de BSA de vorm heeft van een executive agreement, zijn de mogelijkheden op grond van het Amerikaanse constitutionele recht beperkt. Wellicht dat andere punten, met name de inzet van contractors, meer onderhandelingsruimte bieden. Al met al zijn vele opties open en laat een definitieve uitkomst zich moeilijk voorspellen. Als de BSA tot stand komt, zal de inhoud daarvan mede bepalend zijn voor de overeenkomst die de NAVO met Afghanistan moet aangaan. De NAVO zal, volgens ingewijden, het gedeelte van de BSA-tekst dat ook relevant is voor de NAVO-inbreng in RSM één-op-één voorleggen aan de Afghaanse autoriteiten als voorstel voor de statusovereenkomst voor de NAVO-lidstaten. Gezien de langdurige voorafgaande onderhandelingen over de BSA wordt niet verwacht dat Afghanistan veel wijzigingen zal voorstellen. Wanneer de Nederlandse regering besluit een bijdrage te leveren aan RSM, is de NAVO-overeenkomst van toepassing op Nederlandse troepen. De uitkomsten van de onderhandelingen over de BSA zijn daarom van direct belang voor Nederland. Dat neemt echter niet weg dat die onderhandelingen nog kunnen stuklopen wat zou leiden tot de volledige terugtrekking van de Amerikaanse en de NAVO troepen.
15. Zie Kamerstukken II 2003/04, 27 925,
18. U.S. Constitution, Article II, § 2, clause
From U.S.,’ The New York Times, 3 juli
funds-customs.
nr. 135, p. 33.
2.
2013.
23. Presidential Decree 62, Dissolution of
16. Art. 12 lid 3 Overeenkomst inzake de
19. Zie de War Powers Resolution van
21. Dit onderwerp is nu geregeld in gehei-
Private Security Companies, 17 August
rechtspositie van de strijdkrachten voor
1973, 50 U.S.C. § 1541-1548 en de toe-
me aanvullende afspraken bij de MTA uit
2010.
militair personeel en troepenuitrusting tus-
lichting in: Jennifer K. Elsea & Richard F.
2002 (zie voetnoot 6).
24. Zie bijvoorbeeld: SIGAR Audit 13-15,
sen het Koninkrijk der Nederlanden en de
Grimmett, Declarations of War and Autho-
22. Ernesto Londoño & Kevin Sieff, Flow of
Afghanistan Public Protection Force: Con-
Staat Qatar; Dawhah, 11 maart 2002 (Trb.
rizations for the Use of Military Force: His-
U.S. Military Gear Across Afghanistan Bor-
cerns Remain about Force’s Capabilities and
2002, 98).
torical Background and Legal Implications,
ders Halts amid disputes, Washington Post,
Costs, juli 2013.
17. Zie: U.S. Supreme Court 21 december
CRS Report 17 maart 2011, p. 26-27.
17 juli 2013, articles.washingtonpost.
25. Mark Mazetti & Matthew Rosenberg,
1936, United States vs. Curtiss-Wright
20. Mark Mazetti & Matthew Rosenberg,
com/2013-07-17/
U.S. Considers Faster Pullout in Afghani-
Export Corp., 299 U.S. 304 (1936), p. 318.
‘Karzai, Frustrated, Wants Firm Pledges
world/40633671_1_u-s-contractors-u-s-
stan, The New York Times, 8 juli 2013.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2683
Opinie
2255
Onvolkomenheden bij de implementatie van de richtlijn consumentenrecht Marco Loos1 Europese regelgeving leidt steeds vaker tot een aantasting van het systeem van het Nederlandse verbintenissenrecht. Een nieuw voorbeeld hiervan biedt de implementatie van de richtlijn consumentenrecht, die onbedoeld het Nederlandse vertegenwoordigingsrecht op zijn kop lijkt te zetten. Ook ten aanzien van twee wijzigingen die niet direct door de richtlijn worden verlangd, zijn vragen te stellen.
O
p 25 oktober 2011 is de richtlijn consumentenrechten (Richtlijn 2011/83/EU, PbEU L 304/64) tot stand gekomen. Deze richtlijn behelst onder meer de volledige harmonisatie van de precontractuele informatieplichten en bedenktijden en ontbindingsbevoegdheden die gelden in het geval een overeenkomst op afstand of buiten een verkoopruimte tot stand is gekomen. In het verlengde hiervan bevat de richtlijn onder meer aanvullingen voor de regeling van de consumentenkoop. Het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn2 is op 24 september 2013 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer; de wetswijziging moet blijkens artikel 28 van de richtlijn gelden voor overeenkomsten gesloten na 13 juni 2014. Bij de implementatie van de richtlijn consumentenrechten heeft de Nederlandse wetgever, gezien het karakter van volledige harmonisatie en de korte termijn voor omzetting, weinig ruimte voor een eigen beleid. In het wetsvoorstel wordt slechts op twee punten voorzien in een wezenlijke aanvulling bovenop het in de richtlijn bepaalde. In deze korte bijdrage wordt op deze twee punten ingegaan en voorts aandacht besteed aan een ongewenst neveneffect van de nieuwe definitie van de consumentenkoop.
Oneerlijke handelspraktijken In de eerste plaats wordt voorgesteld om aan artikel 6:193j BW een derde lid toe te voegen, op grond waarvan een overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, vernietigbaar is. Deze bepaling vormt een welkome aanvulling op de bestaande regeling: het is onbevredigend dat een handelaar die door gebruikmaking van een oneerlijke handelspraktijk een consument beweegt tot het sluiten van een overeenkomst weliswaar gehouden is tot vergoeding van eventuele schade, maar de consument wel kan houden aan nakoming van de overeenkomst. Daarbij komt dat de mogelijkheid van een schadevergoedingsvordering grotendeels illusoir is omdat de consument moet bewijzen dat hij door de
2684
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
handelspraktijk schade heeft geleden, welk bewijs moeilijk zal zijn te leveren indien de goederen of diensten voor een ‘normale’ prijs worden aangeboden. Ook een beroep op dwaling of misbruik van omstandigheden is denkbaar. De normen van de beide regelingen sluiten echter niet goed op elkaar aan: terwijl de regeling van de oneerlijke handelspraktijken afstemt op de objectieve maatstaf van de gemiddelde consument uit het Europese recht, zijn de wilsgebreken gericht op de persoon van deze wederpartij. Invoering van een directe vernietigingsmogelijkheid neemt dit probleem weg. Wel zal de consument in beginsel moeten bewijzen dat er causaal verband bestaat tussen de oneerlijke handelspraktijk en de contractsluiting. Zou het niet wenselijk zijn om op dit punt een omkering van de bewijslast in de wet op te nemen? Dat geldt mijns inziens zeker indien het gaat om een op de zwarte lijsten van artikel 6:193g (misleidende handelspraktijk) en 193i BW (agressieve handelspraktijk) voorkomende handelspraktijk, omdat dan causaal verband tussen de verboden handelspraktijk en de contractsluiting voor de hand ligt.
Digitale inhoud Een tweede, niet door de richtlijn vereiste vernieuwing betreft de uitbreiding van het toepassingsgebied van de regeling van de consumentenkoop tot overeenkomsten tot levering van digitale inhoud (zoals software, games en muziek) die niet geleverd worden op een materiële drager (artikel 7:5 lid 5 BW). Het consumentenkooprecht kan inderdaad worden toegepast wanneer het gaat om digitale inhoud die door de consument kan worden opgeslagen, verwerkt en hergebruikt, ongeacht of de digitale inhoud wordt opgeslagen op de computer van de consument of ‘in the cloud’. Wel kunnen nadere aanpassingen wenselijk zijn. Zo is voor toepassing van het conformiteitsrecht op abonnementen op virusscanners en online-wegenkaarten een aanpassing van de risico-regeling van artikel 7:10 BW gewenst, omdat de digitale inhoud niet alleen op het normale toetsmoment – het moment van aflevering van de
oorspronkelijke data – aan de overeenkomst dient te beantwoorden, maar gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst. Ook lijkt toepassing van artikel 7:18 lid 2 BW mee te brengen dat de bewijslast ten aanzien van het moment waarop een gebrek is ontstaan, permanent en niet slechts gedurende de eerste 6 maanden na aflevering op de leverancier van de digitale inhoud komt te rusten. Dat kan niet de bedoeling zijn. Problematischer nog is dat het toepassingsgebied van artikel 7:5 lid 5 BW zo geformuleerd is dat de consumentenkoop-regeling ook van toepassing zou worden op voor eenmalig gebruik gestreamde digitale inhoud – te denken valt aan ‘on demand’-diensten van kabelmaatschappijen. Met Neppelenbroek3 ben ik van oordeel dat toepassing van het kooprecht op dergelijke overeenkomsten veel minder voor de hand ligt en dat dan eerder een analogie met huur dan wel opdracht voor de hand ligt. Toepassing van het consumentenkooprecht op dergelijke gevallen heeft grote gevolgen voor het toepassingsgebied van bijvoorbeeld de klachtplicht van artikel 7:23 lid 1 BW (een klacht gedaan binnen 2 maanden na een eventuele storing is tijdig) en de bijzondere verjaringsregel van artikel 7:28 BW (de vordering tot betaling zou twee jaar na levering van de digitale inhoud verjaren). Het is de vraag of dergelijke gevolgen wel wenselijk en beoogd zijn. Artikel 7:5 lid 5 BW bepaalt dat op overeenkomsten tot levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager wordt geleverd en op overeenkomsten tot levering van energie artikel 7:9 (levering), 11 (risico) en 19a (gevolgen van het uitblijven van levering) BW niet van toepassing zijn. Deze uitzondering wordt gemotiveerd met het argument dat artikel 17 lid 1 richtlijn consumentenrechten de desbetreffende artikelen uit de richtlijn op deze overeenkomsten niet van toepassing verklaart.4 Deze argumentatie overtuigt niet: de uitzondering in de richtlijn betekent slechts dat ten aanzien van deze onderwerpen geen harmonisatie is beoogd en het lidstaten dus vrijstaat om te doen wat hen goeddunkt. Een communautaire verplichting om deze bepalingen uit te sluiten van de toepassing van het consumentenkoop-recht bestaat niet, evenmin als een verplichting zou bestaan om de andere bepalingen uit de kooptitel wel van toepassing te verklaren. De uitzondering van de toepassing van artikel 7:11 BW betekent slechts dat de algemene regeling van artikel 7:10 BW van toepassing is, en die zal veelal tot hetzelfde resultaat leiden. Neppelenbroek5 wijst er terecht op dat de uitzondering van de toepasselijkheid van artikel 7:9 BW problematischer is. Deze lijkt voor wat betreft de levering van digitale inhoud te zijn ingegeven door de gedachte dat de leverancier van de digitale inhoud veelal niet de rechthebbende op de met de digitale inhoud gepaard gaande intellectuele eigendomsrechten is en deze rechten dus ook niet in eigendom op de consument kan doen overgaan. Artikel 7:9 regelt echter ook de verplichting tot aflevering van de energie en de digitale inhoud. Met de uitzondering van de toepasselijkheid van artikel 7:9 BW zou de leveringsplicht hetzij rechtstreeks uit de overeenkomst zelf, hetzij op de aanvullende werking van de artikel 6:248 lid 1 BW moeten worden gebaseerd en eventueel ook contractueel beperkt of uitgesloten kunnen worden. Een zo spoedig mogelijk te herstellen schoonheidsfoutje, zo lijkt mij.
Vertegenwoordiging Zoals gezegd heeft de wetgever als gevolg van de volledige harmonisatie weinig manoeuvreerruimte. Dat lijkt in ieder geval op één punt tot bedrijfsongevallen te leiden. Met de invoering van het wetsvoorstel wordt ook de definitie van het begrip ‘verkoper’ in artikel 7:5 lid 1 BW aangepast. Volgens de nieuwe omschrijving gaat het daarbij om iemand ‘die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, al dan niet mede via een andere persoon die namens hem of voor zijn rekening optreedt’. Met deze omschrijving wordt aangesloten bij de omschrijving van het begrip ‘handelaar’ in artikel 6:230g lid 1 BW. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2012/13, 33 520, nr. 3, p. 15-16) wordt ten aanzien van dat begrip opgemerkt dat nu de richtlijn volgens overweging (16) van de preambule het nationale vertegenwoordigingsrecht niet raakt, de vraag of sprake is van rechtsgeldige vertegenwoordiging wordt beoordeeld aan de hand van artikel 3:66 en 61 lid 2 BW. Problematisch is echter dat iemand ook als ‘verkoper’ in de zin van artikel 7:5 BW kan handelen indien een tussenpersoon niet in zijn naam, maar wel ‘voor zijn rekening’ optreedt, dat wil zeggen om gevallen van middellijke vertegenwoordiging. Naar geldend Nederlands recht zou in een dergelijk geval de tussenpersoon en niet de achterman aan de overeenkomst gebonden zijn. In de memorie van toelichting wordt in dit verband opgemerkt dat de bepaling meebrengt dat de consument ook beschermd is als hij met een tussenpersoon handelt en dat het antwoord op de vraag tegen wie hij de regels kan inroepen, afhangt van de gekozen constructie. ‘Bij een verkoopsituatie binnen een winkelruimte zal doorgaans sprake zijn van een volmacht of lastgevingsconstructie, zodat de consument zich tot de handelaar kan richten’ (Kamerstukken II 2012/13, 33 520, nr. 3, p. 16). Kennelijk stelt de minister zich op het standpunt dat daarmee op grond van een lastgeving zonder volmacht toch sprake is van gebondenheid van de lastgever – mogelijk op de voet van artikel 3:61 lid 2 BW. Deze bepaling biedt echter geen uitsluitsel indien de tussenpersoon expliciet in eigen naam handelt, maar tegelijk duidelijk maakt dat hij ten behoeve van een achterman handelt. Wordt die achterman nu zelf partij bij de koopovereenkomst?
Besluit Het is te hopen dat deze vragen tijdens de resterende parlementaire behandeling van het wetsvoorstel nog worden beantwoord voordat deze bepalingen ongewijzigd van kracht worden, zodat de praktijk zich hierop kan instellen.
Auteur
3. E. Neppelenbroek, ‘Stop het consumen-
1. Prof. mr. M.B.M. Loos is hoogleraar
tenkooprecht voor digitale inhoud!’,
privaatrecht, in het bijzonder Europees
NJB 2013/2014, afl. 33, p. 2260-2261.
consumentenrecht, aan de Universiteit van
4. Kamerstukken II 2012/13, 33 520, nr. 3,
Amsterdam.
p. 57.
Noten
tenkooprecht voor digitale inhoud!’,
2. Kamerstukken II, 2012/13, 33 520, nr. 2.
NJB 2013/2014, afl. 33, p. 2261.
5. E. Neppelenbroek, ‘Stop het consumen-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2685
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
tot 5 april 2012. Op 4 december 2007 vraagt
ziet in dat de kinderen weliswaar in de Zwit-
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
de tweede klager gezinshereniging van de
serse samenleving zijn geïntegreerd, maar
drie kinderen naar Zwitserland aan. Deze
dat ze nog steeds sterke sociale en linguïsti-
EHRM
2686
aanvraag wordt op 28 april 2009 afgewezen
sche banden met hun vaderland hebben. De
Hoge Raad (civiele kamer)
2686
nadat de Zwitserse migratiedienst nader
klagers kunnen hun kinderen in Kosovo
Hoge Raad (strafkamer)
2688
onderzoek uitvoerde waarin de ex-echtgeno-
opzoeken, of er zelfs voor kiezen om bij hen
Hoge Raad (belastingkamer
2694
te van de eerste klager belastende verklarin-
te gaan wonen. Volgens het Hof worden op
Centrale Raad van Beroep
2695
gen aflegt. Op 15 augustus 2009 reizen de
deze manier de belangen van de kinderen
drie kinderen zonder geldige papieren toch
voldoende gegarandeerd. Al met al kan er
naar Zwitserland. Op 12 april 2010 krijgen de
volgens het Hof niet worden gesteld dat Zwit-
klagers een vierde kind. Op 31 mei 2010
serland een onjuiste afweging heeft gemaakt
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
informeert de eerste klager de Zwitserse
tussen het belang van de klagers enerzijds en
autoriteiten over de illegale inreis van zijn
het belang van de staat anderzijds.
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
drie kinderen en vraagt hij een verblijfsver-
kers van de Universiteit Leiden, de VU
gunning op basis van gezinshereniging voor
D. Slotsom
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
hen aan. Deze aanvraag wordt op 23 augus-
Het Hof concludeert met vier tegen drie
de bewerking is verzorgd door M.A.K.
tus 2010 afgewezen. De klagers gaan bij de
stemmen dat er bij de uitzetting van de drie
Klaassen (Universiteit Leiden). Alle uitspra-
rechtbank in beroep tegen deze beschikking.
kinderen van de klagers geen sprake zou zijn
ken van het EHRM staan op www.echr.coe.
Dit beroep wordt op 23 maart 2011 afgewe-
van een schending van artikel 8 EVRM. Aan
int; een selectie verschijnt uiteindelijk in
zen. Daarop gaan de klagers in hoger beroep
het arrest is een dissent van de rechters
Reports of Judgments and Decisions. De uit-
bij het Zwitserse Federale Hooggerechtshof.
Jočienė en Karakaş en een partly dissent van
spraken van kamers van het EHRM worden
Dit hoger beroep wordt op 18 november
rechter Sajó gehecht.
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
2011 afgewezen.
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij de Grote Kamer van het Hof.
2256 30 juli 2013, appl. nr. 948/12
B. Procedure
Hoge Raad (civiele kamer)
Op 21 december 2011 dienen de klagers een
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
verzoekschrift in bij het Hof. Ze vragen ook
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
een interim measure aan op grond van Rule
van Justitie van het Caribische deel van het
39 van de Rules of de Court. Deze aanvraag
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
wordt door de vicepresident van de kamer
zien op www.rechtspraak.nl.
afgewezen. Art. 8 EVRM Uitzetting. Recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven. Geen
C. Uitspraak van het Hof
schending.
(Tweede Kamer: Raimondi (president), Jočienė, Lorenzen, Sajó, Karakaş, Vučinić, Keller)
(EVRM, art. 8) Berisha vs. Zwitserland
2257 18 oktober 2013, nr. 12/03380 (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
Het Hof constateert dat er sprake is van
Spapens, C.A. Streefkerk, C.E. Drion, G. de
gezinsleven tussen de klagers en twee van de
Groot; F.F. Langemeijer)
oudere kinderen. De vraag of er sprake is van
ECLI:NL:HR:2013:983
A. Feiten
gezinsleven tussen de ouders en hun oudste
De klagers zijn in respectievelijk 1967 en
zoon, die meerderjarig is op het moment van
Ouderlijk vruchtgenot. Testamentair
1974 geboren in Kosovo. De klagers hebben
de uitspraak, laat het Hof onbeantwoord. Het
bewind. Bij testament van zijn overleden
drie kinderen gekregen toen ze in Kosovo
Hof herhaalt de vaste lijn in de jurispruden-
moeder is het erfdeel van een minderjarige
woonden. In juni 1997 vraagt de eerste kla-
tie die stelt dat er onder artikel 8 EVRM spra-
onder bewind gesteld. De bewindvoerder
ger asiel aan in Zwitserland. Deze aanvraag
ke kan zijn van negatieve en van positieve
bepaalt dat de gekweekte rente uit het
wordt afgewezen, maar de klager wordt niet
verplichtingen, maar dat het niet mogelijk is
onder bewind gestelde vermogen pas vanaf
uitgezet. Op 21 mei 1999 krijgt de klager als-
om altijd een scherp onderscheid te maken
de leeftijd van 22 jaar aan de zoon mag
nog een verblijfsvergunning op humanitaire
tussen beide soorten verplichtingen. Dit is
worden uitgekeerd. De vader van de min-
gronden. Op 28 februari 2000 trouwt de eer-
volgens het Hof ook niet nodig, omdat er
derjarige doet een beroep op zijn ouderlijk
ste klager met een Zwitserse. Op 2 maart
toch altijd een ‘fair balance’ moet worden
vruchtgenot. HR: Gebruikmakend van de
2005 krijgt de klager een verblijfsvergunning
gevonden tussen het belang van het individu
hem bij testament verleende bevoegdheid
voor onbepaalde tijd. Op 26 augustus 2006
en het belang van de staat.
heeft de bewindvoerder bepaald dat de rente pas vanaf de leeftijd van 22 jaar aan de
scheidt de klager van zijn Zwitserse echtgenote. Op 10 januari 2007 trouwt de eerste
Het Hof is van oordeel dat de klagers er
zoon mag worden uitgekeerd. Dat brengt
klager met de tweede klager. Beide klagers
bewust voor hebben gekozen om in Zwitser-
mee dat de rente tot die tijd onder het ver-
kenden elkaar al en hadden samen al drie
land te gaan wonen. De klagers hadden er
band van het bewind blijft rusten, zodat de
kinderen gekregen. Op 6 april 2007 reist de
ook voor kunnen kiezen om hun gezinsleven
zoon daarover nog niet kan beschikken.
tweede klager naar Zwitserland met een visa,
op dezelfde manier uit te oefenen zoals ze
Daarom moet worden aangenomen dat ook
waar ze een verblijfsvergunning aanvraagt op
voor 2007 hebben gedaan. Toen woonden de
de vader daarover niet op grond van het
basis van gezinshereniging. Haar aanvraag
tweede klager met de drie kinderen in Koso-
ouderlijk vruchtgenot kan beschikken.
wordt gehonoreerd en op 6 september 2007
vo en bezocht de eerste klager hen regelma-
krijgt ze een verblijfsvergunning die geldig is
tig en ondersteunde hen financieel. Het Hof
2686
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
Rechtspraak
(BW art. 1:253l, 3:9 lid 2, 4:162, 4:171 lid 1,
gestelde vermogen uit te oefenen vordering
4:175 lid 1, aanhef en onder b)
geeft. De vader heeft daarom niet een vorde-
(Rv art. 150)
ring – ter grootte van het saldo van de vruch-
Farmerhoeve c.s., adv. mr. M.E. Bruning, vs. X
De vader, adv. mr. J. van Duijvendijk-Brand,
ten die het kind op zijn vermogen heeft
c.s., niet verschenen.
vs. de vereffenaar, niet verschenen, en de
genoten – die gedurende het bewind op het
bewindvoerder, adv. mr. E.D. Geuns.
onder bewind gestelde vermogen kan wor-
Feiten en procesverloop
den uitgewonnen. Deze vordering correspon-
In 1993 is tussen een rechtsvoorganger van
Feiten en procesverloop
deert immers niet met een in art. 4:175 lid 1,
Farmerhoeve c.s. en een rechtsvoorganger
De vader heeft zijn in 2000 geboren zoon
aanhef en onder b, BW bedoelde schuld.
van X c.s. een exploitatie-overeenkomst
erkend. In 2005 is de moeder overleden.
Daaraan doet niet af dat de renteopbreng-
gesloten op grond waarvan de rechtsvoorgan-
Sindsdien oefent de vader alleen het ouder-
sten vanaf het moment van bijschrijving op
ger van X c.s. een aan de rechtsvoorganger
lijk gezag uit. Op grond van het testament
de bankrekening hebben te gelden als bur-
van Farmerhoeve c.s. toebehorende dek-
van de moeder is het erfdeel van de zoon
gerlijke vrucht – in de zin van art. 3:9 lid 2
hengst heeft geëxploiteerd. De exploitatie-
onder bewind gesteld totdat hij de leeftijd
BW – van het aan de zoon toekomende bank-
overeenkomst bevat een regeling over de
van 22 jaar heeft bereikt of eerder overlijdt.
saldo. Opmerking verdient nog dat de moe-
hoogte van de aan merriehouders in reke-
Op grond van het testament bepaalt de door
der de bewindvoerder op de voet van art.
ning te brengen dekgelden en over de verde-
de moeder aangewezen bewindvoerder (haar
4:171 lid 1 BW de bevoegdheid heeft gegeven
ling daarvan tussen partijen.
vader) of, en zo ja in welke mate, de inkom-
om te bepalen of, en zo ja in welke mate, de
Dit geding betreft onder meer een geschil
sten uit het onder bewind gestelde vermogen
inkomsten uit het onder bewind gestelde
over hetgeen X c.s. aan Farmerhoeve c.s. ver-
aan de zoon ter beschikking worden gesteld.
vermogen aan de zoon ter beschikking wor-
schuldigd zijn op grond van de exploitatie-
In 2008 is een vereffenaar benoemd voor de
den gesteld. Door deze testamentaire bepa-
overeenkomst.
nalatenschap van de moeder. Ingevolge een
ling worden niet de aan de bevoegdheden
in 2009 tussen de vader, de bewindvoerder
van de bewindvoerder in art. 4:162 en 4:171
Hoge Raad
en de vereffenaar gesloten vaststellingsover-
lid 1 BW gestelde grenzen overschreden.
Het hof heeft vastgesteld (i) dat de exploita-
eenkomst heeft de vereffenaar op naam van
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
tie-overeenkomst bepaalt dat het dekgeld
de zoon een bankrekening met een zoge-
sie van de A-G.
ƒ 2 000 bedraagt en hoe dat tussen partijen
naamde BEM-clausule geopend. Op grond
De A-G geeft inleidende beschouwingen over
wordt verdeeld, (ii) dat de overeenkomst
van een BEM-clausule kan de minderjarige
het ouderlijk vruchtgenot (2.1-2.5) en het tes-
geen bepalingen inhoudt omtrent de vraag
rekeninghouder niet zonder toestemming
tamentair bewind (2.6-2.9).
of van dit tarief voor bepaalde merriehou-
van een ander over het rekeningsaldo beschikken. In dit geding heeft de kantonrechter aan de
ders mag worden afgeweken en wie van par-
2258
vereffenaar op diens verzoek ‘machtiging
tijen daartoe bevoegd is, (iii) dat afwijken van het tarief niet wordt verboden, en (iv) dat beide partijen belang hebben bij een zo
verleend dat de BEM-clausule gelding
18 oktober 2013, nr. 13/00963
hoog mogelijk dekgeld. Een redelijke uitleg
behoudt tot de zoon de leeftijd van 22 jaar
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
van de overeenkomst brengt mee dat het
heeft bereikt, onder de bepaling dat de
Spapens, M.A. Loth, G. Snijders, M.V. Polak;
overeenkomen van een lager tarief met een
gekweekte rente niet door de vader kan
A-G mr. J. Spier)
merriehouder alleen mogelijk is in onder-
worden genoten, behoudens toestemming
ECLI:NL:HR:2013:979
ling overleg, aldus het hof. Een en ander
van de kantonrechter’. De vader heeft hoger
wordt in cassatie niet bestreden. Bij conclu-
beroep ingesteld en een beroep gedaan op
Vervolg op HR 12 juli 2002,
sie van repliek heeft Farmerhoeve aan haar
zijn ouderlijk vruchtgenot. Het hof heeft de
ECLI:NL:HR:2002:AE2381. Bewijslastverde-
desbetreffende vordering de stelling ten
uitspraak van de kantonrechter bekrach-
ling. Bevrijdend verweer. Overeenkomst. Op
grondslag gelegd dat de rechtsvoorganger
tigd.
basis van een exploitatie-overeenkomst
van X c.s. aan bepaalde merriehouders ‘ten
exploiteert de ene partij een aan de andere
onrechte, immers niet met Farmerhoeve
Hoge Raad
partij toebehorende dekhengst. De overeen-
overeengekomen, korting’ op het volgens de
Gebruikmakend van de hem bij testament
komst bevat een regeling over de hoogte
exploitatie-overeenkomst verschuldigde
verleende bevoegdheid (vgl. art. 4:171 lid 1
van het aan merriehouders in rekening te
dekgeld heeft verleend. X c.s. hebben zich bij
BW) heeft de bewindvoerder bepaald dat de
brengen dekgeld en over de verdeling daar-
conclusie van dupliek tegen deze vordering
gekweekte rente uit het onder bewind gestel-
van tussen partijen. In dit geding twisten
verweerd met de stelling dat de rechtsvoor-
de vermogen pas vanaf de leeftijd van 22 jaar
partijen over verleende kortingen op het
ganger van X c.s. ‘niet in strijd met afspra-
aan de zoon mag worden uitgekeerd. Dat
dekgeld. HR: Het hof heeft – uitgaande van
ken kortingen (heeft) verleend’, en dat voor
brengt mee dat deze rente, evenals het ver-
zijn aan de exploitatie-overeenkomst gege-
zover kortingen zijn verleend, ‘zulks in over-
mogen zelf, tot die tijd onder het verband
ven uitleg – miskend dat de door de exploi-
leg c.q. zelfs in opdracht van Farmerhoeve
van het bewind blijft rusten, zodat de zoon
tant betrokken stelling moet worden aange-
(is) geschied’. Tegen deze achtergrond klaagt
daarover nog niet kan beschikken. Daarom
merkt als een zelfstandig of bevrijdend
onderdeel II.3 terecht dat het hof – uitgaan-
moet worden aangenomen dat ook de vader
verweer, en dat op grond van de hoofdregel
de van hetgeen het met betrekking tot de
daarover niet op grond van het ouderlijk
van bewijslastverdeling op de exploitant de
exploitatie-overeenkomst heeft vastgesteld
vruchtgenot (art. 1:253l BW) kan beschikken
bewijslast rust van zijn stelling dat de ver-
en zijn daaraan gegeven uitleg – heeft mis-
(tenzij de kantonrechter hem daartoe toe-
leende kortingen op het volgens de exploi-
kend dat de door X c.s. betrokken stelling
stemming zou geven). Met het vorenoverwo-
tatie-overeenkomst verschuldigde dekgeld
moet worden aangemerkt als een zelfstan-
gene strookt dat het ouderlijk vruchtgenot
stroken met hetgeen tussen partijen is
dig of bevrijdend verweer, en dat op grond
de vader niet een op het onder bewind
overeengekomen.
van de hoofdregel van art. 150 Rv op X c.s.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2687
Rechtspraak
de bewijslast rust van hun stelling dat de
het gebruik van andere dan de voorgeschre-
dienen te zijn van een pootring voor bedrijfs-
aan derden verleende kortingen op het vol-
ven ringen heeft geageerd tegen de ten tijde
matig, met het oog op de productie, gefokte
gens de exploitatie-overeenkomst verschul-
van het ten laste gelegde geldende ‘Regeling
vogels’.
digde dekgeld stroken met hetgeen tussen
afgifte en kenmerken gesloten pootringen
Vanaf 23 februari 2005 luidt art. 5 van het
partijen is overeengekomen.
en andere merktekens’ en dat deze regeling
Besluit, voor zover hier van belang: ‘1. De ver-
Volgt vernietiging en verwijzing.
per 1 juli 2009 is gewijzigd. Door die wijzi-
boden, bedoeld in de artikelen (...) 13, eerste
De A-G concludeert tot verwerping. Hij acht
ging is de koppeling tussen ringmaat en
lid, van de wet, gelden niet ten aanzien van
de in onderdeel II.3 van het cassatiemiddel
vogelsoort niet meer zo strikt als voorheen.
gefokte vogels behorende tot een bescherm-
bepleite bewijslastverdeling ‘juridisch juister’
Volgens de raadsman doet zich het geval
de inheemse diersoort (...), indien de houder
dan de door het hof gegeven bewijslastverde-
voor van art. 1 lid 2 Sr en dient aan die
kan aantonen dat de vogels zijn gefokt (...) en
ling, maar meent dat het onderdeel faalt bij
nieuwe regeling toepassing te worden gege-
voorzover: a. deze vogels zijn voorzien van
gebrek aan belang (5.39-5.43.2).
ven zodat het bewezen verklaarde niet meer
een pootring als bedoeld in artikel 6; b. regis-
strafbaar is en verdachte dient te worden
tratie heeft plaatsgevonden in de administra-
ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof
tie bedoeld in artikel 8 en c. voldaan is aan
Hoge Raad (strafkamer)
verwerpt het verweer. Het hof is van oordeel
de krachtens artikel 18 gestelde regels. 2.
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
dat de wijziging niet voortvloeit uit een ver-
Onze Minister kan ontheffing verlenen van
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
andering van inzicht bij de wetgever
de verplichting dat gefokte vogels voorzien
straf(proces)recht Radboud Universiteit
omtrent de strafwaardigheid van voor de
dienen te zijn van een pootring voor bedrijfs-
Nijmegen.
inwerkingtreding van de wijziging gepleeg-
matig, met het oog op de productie, gefokte
de overtreding van art. 13 lid 1 Flora- en
vogels’.
Faunawet. Het middel klaagt dat het hof ten
Art. 6 van het Besluit luidt: ‘1. Gefokte vogels
onrechte toepassing van art. 1 lid 2 Sr heeft
behorende tot een beschermde inheemse
afgewezen, althans zijn oordeel dat art. 1 lid
diersoort zijn voorzien van een door Onze
8 oktober 2013, nr. 12/00940 E
2 Sr niet van toepassing is, ontoereikend
Minister op aanvraag afgegeven gesloten
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu,
heeft gemotiveerd.
pootring, dan wel van een gesloten pootring
2259
die door een overheidsorgaan van een ande-
W.F. Groos) (Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
Relevante regelgeving en toelichtingen:
re staat dan Nederland, of een door een over-
strekkende tot verwerping; adv. mr. J.C.
Art. 13 lid 1 onder a Flora- en Faunawet luidt
heidsorgaan van een andere staat dan Neder-
Oudijk, Venlo)
voor zover hier van belang: ‘1. Het is verbo-
land erkende organisatie, is afgegeven. 2. Bij
ECLI:NL:HR:2013:885
den: a. (...) dieren (...), behorende tot een (...)
ministeriële regeling kunnen regels worden
beschermde inheemse of beschermde uit-
gesteld betreffende de afgifte en kenmerken
Verandering van wetgeving in de zin van
heemse diersoort (...) te koop te vragen, te
van gesloten pootringen’.
art. 1 lid 2 Sr: dat de regeling welke als uit-
kopen of te verwerven, ten verkoop voorhan-
De Minister heeft regels gesteld betreffende
ganspunt heeft dat het verboden is
den of in voorraad te hebben, te verkopen of
de afgifte en kenmerken van gesloten poot-
beschermde inheemse vogels onder zich te
ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten
ringen als bedoeld in art. 6, tweede lid, van
hebben tegenwoordig in ruimere mate dan
vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebrui-
het Besluit. Art. 5 van de Regeling afgifte en
voorheen voorziet in uitzonderingen op dit
ken voor commercieel gewin, te huren of te
kenmerken gesloten pootringen en andere
verbod, berust niet op een gewijzigd inzicht
verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden,
merktekens (Stcrt. 13 maart 2002, 51, hierna:
van de wetgever omtrent de strafwaardig-
uit te wisselen of tentoon te stellen voor
de Regeling) hield ten tijde van de bewezen-
heid van het onder zich hebben van
handelsdoeleinden, binnen of buiten het
verklaarde feiten in: ‘Een in Nederland in
genoemde vogels maar hangt samen met
grondgebied van Nederland te brengen of
gevangenschap geboren en gefokt exem-
de bedoeling om enige knelpunten in de
onder zich te hebben’.
plaar van in bijlage 1 bij deze regeling opge-
praktijk op te lossen.
Op het hiervoor weergegeven verbod om
nomen soorten vogels is voorzien van een in
beschermde inheemse diersoorten onder
Nederland afgegeven gesloten pootring met
(Sr art. 1 lid 2; Flora- en Faunawet art. 13;
zich te houden, zijn in het Besluit vrijstelling
een, voorzover vermeld, in die bijlage vastge-
Besluit vrijstelling beschermde dier- of plan-
beschermde dier- of plantensoorten (Stb.
stelde maximale diameter’. De toelichting op
tensoorten (Stb. 2000, 525) art. 5, 6; Regeling
2000, 525, hierna: het Besluit) uitzonderin-
onder meer dit artikel luidt: ‘In de artikelen
afgifte en kenmerken gesloten pootringen en
gen gecreëerd. Art. 5 van het Besluit luidde
3 tot en met 5 worden technische eisen
andere merktekens (Stcrt. 13 maart 2002, 51
van 1 april 2002 tot en met 22 februari 2005,
gesteld waaraan gesloten pootringen dienen
en 2009, 62) art. 5)
voor zover hier van belang: ‘1. Van de verbo-
te voldoen. Voor de definitie van gesloten
den, bedoeld in de artikelen (...) 13, eerste lid,
pootringen is aangesloten bij de bepalingen
Inleiding:
van de wet, wordt vrijstelling verleend voor
van de uitvoeringsverordening. Deze defini-
Verdachte is veroordeeld ter zake van art. 13
gefokte vogels behorende tot een bescherm-
tie is uit het oogpunt van harmonisatie
lid 1 onder a Flora- en Faunawet omdat hij
de inheemse diersoort (...), indien de houder
zowel van toepassing voor gesloten pootrin-
– kort gezegd – 1. opzettelijk dieren, beho-
kan aantonen dat de vogels zijn gefokt (...) en
gen voor vogels, behorende tot beschermde
rende tot een beschermde inheemse dier-
voorzover: a. deze vogels zijn voorzien van
inheemse soorten, die niet zijn genoemd op
soort (diverse vogels) onder zich heeft
een pootring als bedoeld in artikel 6; b. regis-
de bijlagen A, B, C of D bij de basisverorde-
gehad, en 2. opzettelijk dieren, behorende
tratie heeft plaatsgevonden in de administra-
ning, als op specimens van soorten die daar-
tot een beschermde inheemse diersoort
tie bedoeld in artikel 8 en c. voldaan is aan
in wel zijn vermeld. Het gaat daarbij om
(diverse vogels) heeft afgeleverd en verkocht
de krachtens artikel 18 gestelde regels. 2.
vogels, behorende tot beschermde inheemse
aan of geruild met diverse personen. De
Onze Minister kan ontheffing verlenen van
en uitheemse diersoorten, genoemd in bijla-
raadsman heeft betoogd dat verdachte door
de verplichting dat gefokte vogels voorzien
ge A bij de basisverordening en vogels, beho-
2688
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
Rechtspraak
rende tot beschermde inheemse dier-soor-
kent de volgende elementen.
Hiertoe wordt aan artikel 5 een tweede lid
ten, genoemd in bijlage B, C of D bij de
De bijlage bij de regeling bevat per vogel-
toegevoegd (artikel 1, onderdeel B). Op het
basisverordening. Bepaald is van welk mate-
soort voorgeschreven ringmaten. Op grond
moment dat een jonge vogel geringd moet
riaal gesloten pootringen dienen te zijn ver-
van artikel 4 van de regeling worden geslo-
worden en de voorgeschreven ringmaat
vaardigd, welk opschrift dient te zijn aange-
ten pootringen afgegeven met een uniek
blijkt te klein te zijn, mag een ring met een
bracht ter identificatie van de afzonderlijke
nummer.
grotere diameter worden gebruikt. De hou-
ringen en welke eisen gelden ten aanzien
De erkende organisaties, genoemd in artikel
der van de vogel dient dan wel aannemelijk
van de afmeting van de te verstrekken rin-
8 van de regeling, die de ringen afgeven
te kunnen maken dat het gebruik van een
gen. Het opschrift is zodanig dat elke ring
(hierna: de vogelbonden), houden een admi-
pootring met de in de bijlage vastgestelde
een unieke code heeft. In combinatie met de
nistratie bij waarin de aantallen en codes van
maximale diameter niet mogelijk is. Te den-
verplichte administratie door de met de
de door hen verstrekte gesloten pootringen
ken valt bijvoorbeeld aan de verklaring van
afgifte van ringen belaste erkende organisa-
zijn opgenomen. De aanvrager van de ringen
een dierenarts dat de poten te dik zijn voor
ties, biedt het opschrift de mogelijkheid om
is gehouden de ringen uitsluitend aan te
de voorgeschreven ringmaat. Ook voor de
de al dan niet legale herkomst van gefokte
brengen op in Nederland in gevangenschap
grotere ringmaat geldt uiteraard – zoals tot
vogels te traceren. De onderhavige regels
geboren en gefokte vogels van de soort waar-
uitdrukking komt in artikel 1, onderdeel
zullen een preventieve werking hebben.
voor de ringen zijn aangevraagd. De aanvra-
e – dat het formaat zodanig moet zijn dat
Bovendien bevordert de administratieplicht
ger is niet gerechtigd ontvangen gesloten
hij, nadat hij in de eerste levensdagen van
in samenhang met het opschrift van geslo-
pootringen aan derden te verschaffen.
de vogel is aangebracht, niet kan worden
ten pootringen de handhaving van de bepa-
(...)
verwijderd wanneer de poot van de vogel
lingen van de wet en de daarop gebaseerde
Met de wijziging van de regeling worden
zijn definitieve omvang heeft bereikt. Voor
uitvoeringsregelgeving’.
voorts enkele knelpunten in de praktijk
de goede orde zij benadrukt dat de mogelijk-
Op 1 juli 2009 is art. 5 van de Regeling gewij-
opgelost. Het eerste knelpunt betreft de eis
heid van artikel 5, tweede lid, uitdrukkelijk
zigd (Stcrt. 2009, 62). Art. 5 van de Regeling
dat een pootring een uniek nummer moet
niet ziet op situaties dat een eerder aange-
luidt thans: ‘1. Een in Nederland in gevangen-
hebben. In de praktijk blijkt dat de pootrin-
brachte ring moet worden verwijderd als de
schap geboren en gefokt exemplaar van in de
gen binnen een vogelbond wel uniek zijn,
poot van de vogel zijn volledige omvang
bijlage bij deze regeling opgenomen soorten
maar dat landelijk gezien dezelfde num-
heeft bereikt, bijvoorbeeld bij ingroei. Daar-
vogels is voorzien van een in Nederland afge-
mers in omloop kunnen zijn. Met de wijzi-
voor biedt artikel 12, tweede en derde lid,
geven gesloten pootring met een, voorzover
ging van artikel 4 van de regeling wordt dit
Regeling vrijstelling beschermde dier- en
vermeld, in die bijlage vastgestelde maxima-
knelpunt opgelost. Het unieke nummer
plantensoorten Flora en faunawet alterna-
le diameter. 2. In afwijking van het eerste lid
bestaat voortaan uit een bondsnummer,
tieven.’
kan de pootring een diameter hebben die
een kweeknummer en een volgnummer.
Het derde knelpunt betreft de koppeling tus-
groter is dan de in de bijlage vastgestelde
Met behulp van deze gegevens wordt het
sen ring en vogelsoort. Ingevolge het oude
maximale diameter, als de aanvrager,
voor ambtenaren belast met de handhaving
artikel 10, tweede lid, van de regeling was het
bedoeld in artikel 7, aannemelijk kan maken
makkelijker om te traceren door welke bond
niet mogelijk om een gesloten pootring die
dat een grotere diameter in verband met de
de ring is verstrekt en door welke kweker
was verstrekt voor de ene soort te gebruiken
dikte van de poot noodzakelijk is’.
deze is aangevraagd. Door het bondsnum-
voor de andere soort, terwijl de ringmaten bij
Deze wijziging is door de Minister als volgt
mer te koppelen aan een kweek- en volg-
diverse soorten vogels gelijk zijn en het in de
toegelicht:
nummer, kan de herkomst van de geringde
praktijk lastig blijkt te voorspellen om hoe-
‘Op grond van artikel 5 van het Besluit
vogel achterhaald worden. Voor vogelbon-
veel nakweek per vogelsoort het gaat. Gelet
vrijstelling beschermde dier- en planten-
den die tot nu toe geen kweeknummers
daarop moeten de kwekers dikwijls te veel
soorten en artikel 12 van de Regeling vrij-
hanteerden, kan het digitale systeem een
ringen bestellen. Dat brengt onnodige lasten
stelling beschermde dier- en plantensoorten
kweeknummer toekennen.
met zich. Daarom voorziet de regeling in het
geldt een aantal vrijstellingen van onder
Het tweede knelpunt betreft het systeem
gedeeltelijk loslaten van de koppeling tussen
meer het verbod op het onder zich hebben
van maximale diametermaten voor de
ring en vogelsoort.
van in gevangenschap geboren en gefokte
gesloten pootringen per vogelsoort. De
Alleen voor beschermde inheemse en uit-
vogels.
voorgeschreven maten zijn afgestemd op de
heemse soorten die vermeld zijn in bijlage A
Omdat lastig controleerbaar is of een vogel
gemiddelde dikte van de poten van gefokte
van de basisverordening blijft deze koppeling
gefokt is, dan wel in het wild is gevangen, is
vogels die pas geboren zijn. Naarmate met
krachtens artikel 10, tweede lid, bestaan (arti-
aan de vrijstellingen de voorwaarde verbon-
vogels doorgefokt wordt, worden de vogels
kel 1, onderdeel F).
den dat de vogel – buiten enkele specifieke
in de regel forser en worden de poten dik-
Voor de overige vogelsoorten waarop de rege-
situaties – voorzien moet zijn van een naad-
ker. Gelet hierop past de voorgeschreven
ling van toepassing is, geldt met onderhavige
loos gesloten pootring. De regeling voorziet
ringmaat per vogelsoort niet altijd om de
wijziging een ander regime.
in technische eisen waaraan gesloten poot-
poot van een in gevangenschap gefokte
Het (gedeeltelijk) loslaten van de koppeling
ringen moeten voldoen en nadere regels over
vogel van deze soort. De voorziening die
tussen ring en vogelsoort betekent dat de
de aanvraag, afgifte, kosten en het gebruik
daarvoor in de regeling is opgenomen
aanvrager voor vogels behorende tot andere
van in Nederland uit te reiken gesloten poot-
betreft het introduceren van de mogelijk-
soorten dan de soorten die vermeld zijn in
ringen.
heid voor de vogelhouders om voor het rin-
bijlage A van de basisverordening niet lan-
Met de regeling is beoogd om een systeem te
gen van in Nederland in gevangenschap
ger per soort behoeft aan te geven hoeveel
creëren dat waarborgt dat naadloos gesloten
geboren en gefokte vogels gesloten pootrin-
pootringen hij of zij wenst te verkrijgen.
pootringen uitsluitend worden aangebracht
gen te gebruiken met een diameter die gro-
Met onderhavige wijziging wordt het moge-
op vogels die daadwerkelijk in gevangen-
ter is dan de maximale diameters die
lijk dat pootringen aangevraagd worden per
schap geboren en gefokt zijn. Dit systeem
genoemd zijn in de bijlage bij de regeling.
diameter.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2689
Rechtspraak
De aanvrager geeft aan hoeveel pootringen
ge handeling.
meter. Achter de diameter beschrijft de
vaard. Denkbaar is – om bij de onderhavige casus te blijven – het geval waarin iemand
hij of zij wenst te ontvangen met welke dia(Sr art. 246)
met een seksuele intentie het slachtoffer ter hoogte van haar borst naar achteren duwt,
aanvrager voor welke soorten de pootringen van desbetreffende diameter bedoeld
Inleiding:
ten gevolge waarvan het slachtoffer tegelij-
zijn. Dat kan één soort zijn, maar het kan
Verdachte is veroordeeld ter zake van art. 246
kertijd wordt gedwongen om een ontuchtige
ook gaan om meer soorten waarvoor in de
Sr omdat hij – kort gezegd – ‘door andere fei-
handeling te dulden. Dit fysieke gedrag van
bijlage een gelijke diameter van de pootrin-
telijkheden dan geweld [slachtoffer] heeft
seksuele aard is dan niet alleen ontuchtig,
gen is voorgeschreven. Bovenstaande geldt
gedwongen tot het dulden van ontuchtige
maar vormt door het onverhoedse en dwin-
met inachtneming van artikel 5 van de
handelingen, bestaande die ontuchtige han-
gende tevens de bedoelde feitelijkheid. Veel
regeling.
delingen uit het met zijn, verdachtes hand
jurisprudentie over deze kwestie heb ik niet
aanraken van de borsten en rug en benen
gevonden, maar in mijn zoektocht naar eer-
Hoge Raad, onder meer:
van voornoemde [slachtoffer] en het brengen
dere rechtspraak stuitte ik wel op HR 13
2.4.6. Uit het bovenstaande volgt dat ook
van zijn, verdachtes hand onder de rok van
december 2005, LJN AU4825.1 In de zaak die
onder de thans geldende regeling als uit-
voornoemde [slachtoffer] en bestaande die
leidde tot dit arrest had het Hof ten laste van
gangspunt geldt dat het verboden is
feitelijkheden hierin dat hij, verdachte zijn
verdachte bewezenverklaard dat: ‘hij op een
beschermde inheemse vogels onder zich te
arm op de rug van voornoemde [slachtoffer]
tijdstip in de periode van 2 augustus 1994
hebben, zij het dat de regeling in ruimere
heeft gelegd en onverhoeds haar borsten
tot en met 1 januari 1996 te Hintham,
mate dan voorheen voorziet in uitzonde-
heeft aangeraakt’. Het middel klaagt dat het
gemeente Rosmalen, door een feitelijkheid
ringen op dit verbod. Uit de hiervoor weer-
hof ten onrechte althans onbegrijpelijk heeft
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden
gegeven wet- en regelgeving en de ont-
geoordeeld dat de bewezenverklaarde hande-
van ontuchtige handelingen bestaande uit
staans geschiedenis daarvan moet worden
lingen zowel ‘een andere feitelijkheid’ in de
het betasten/vastpakken van de/een
afgeleid dat het huidige regiem niet berust
zin van art. 246 Sr opleveren als ‘ontuchtige
borst(en) van die [slachtoffer] en bestaande
op een gewijzigd inzicht van de wetgever
handelingen’ eveneens in de zin van art. 246
die feitelijkheid uit het tegen haar wil onver-
omtrent de strafwaardigheid van het onder
Sr. Art. 246 Sr luidt: ‘Hij die door geweld of
hoeds betasten en/of vastpakken van de
zich hebben van genoemde vogels vóór de
een andere feitelijkheid of bedreiging met
borst(en) van die [slachtoffer]’. De Hoge Raad
inwerkingtreding van de thans geldende
geweld of een andere feitelijkheid iemand
overwoog onder meer dat het Hof feitelijk en
bepalingen, maar dat dit regiem is ingege-
dwingt tot het plegen of dulden van ontuch-
niet onbegrijpelijk heeft vastgesteld: (i) de
ven door de gedachte, kort gezegd, enige
tige handelingen, wordt, als schuldig aan fei-
verdachte is met zijn hand naar [slachtoffers]
knelpunten in de praktijk op te lossen,
telijke aanranding van de eerbaarheid,
borst gegaan en hij heeft deze betast, waarbij
meer in het bijzonder in verband met de
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
hij heeft gezegd ‘lekkere tietjes’; (ii) de ver-
omstandigheid dat de voorgeschreven
acht jaren of geldboete van de vijfde catego-
dachte ging snel met zijn handen vanaf de
maximale diameter van die pootringen bij
rie’.
rug van [slachtoffer] naar haar borsten toe en hij heeft haar toen bij haar borsten gepakt.
(doorgefokte) vogels niet altijd voldoende is gebleken.
Hoge Raad, onder meer:
In het licht van deze vaststellingen moet, zo
2.5. Het oordeel van het Hof dat de wijziging
3.4. Het middel berust op de opvatting dat de
vervolgt de Hoge Raad, de overweging ‘het
als hiervoor bedoeld niet voortvloeit uit een
bewezenverklaarde ‘feitelijkheden’, te weten
hof laat in het midden of – zoals verdachte
gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de
de arm op de rug van het slachtoffer leggen
heeft verklaard – verdachte per ongeluk met
strafwaardigheid van de vóór de regelwijzi-
en onverhoeds haar borsten aanraken, niet
diens hand de borst van [slachtoffer] heeft
ging begane strafbare feiten geeft derhalve
tevens dezelfde handelingen kunnen betref-
aangeraakt”, aldus worden verstaan dat het
niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
fen als de bewezenverklaarde ‘ontuchtige
Hof tot uitdrukking heeft gebracht dat, ook
Voorts heeft het Hof zijn oordeel toereikend
handelingen’ voor zover bestaande uit het
al zou de aanraking van [slachtoffers] borst
gemotiveerd.
met de hand aanraken van de borsten en rug
aanvankelijk per ongeluk zijn geweest, deze
2.6. Het middel faalt.
van het slachtoffer. Die opvatting is niet juist.
gelet op de context en in het bijzonder door
Het Hof heeft zonder blijk te geven van een
het uiten van de begeleidende woorden in
onjuiste opvatting omtrent die begrippen als
ieder geval tijdens die aanraking een ontuch-
bedoeld in art. 246 Sr kunnen oordelen dat
tig karakter heeft gekregen waarop het opzet
door het dwingende en onverhoedse karakter
was gericht. Dat oordeel is niet onverenig-
8 oktober 2013, nr. 11/05201
van eerstbedoelde handelingen het slachtof-
baar met de bewezenverklaring van feit 1,
(Mrs. W.A.M. van Schendel, W.F. Groos,
fer gedwongen is geweest de ontuchtige han-
aldus de Hoge Raad. Voor de onderhavige
Y. Buruma)
delingen te dulden.
zaak van belang is, dat de Hoge Raad de
2260
bewezenverklaring, die sterk doet denken
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strekkende tot verwerping; adv. mr. R.J.
Volgt verwerping van het beroep.
aan die in de onderhavige zaak, in stand liet. 12. Gelet op het voorgaande geeft het kenne-
Baumgardt, Spijkenisse)
A-G Hofstee, onder meer:
lijke oordeel van het Hof dat de ontuchtige
11. Aan het middel ligt de interessante stel-
handelingen dezelfde handelingen kunnen
Verband ‘feitelijkheden’ waarmee wordt
ling ten grondslag dat de ontuchtige hande-
zijn als de feitelijkheden waarmee de aan-
gedwongen en ‘ontuchtige handelingen’ in
ling niet dezelfde handeling kan zijn als de
geefster is gedwongen tot het dulden van die
de zin van art. 246 Sr: de ontuchtige hande-
feitelijkheid waarmee het slachtoffer wordt
ontuchtige handelingen, naar mijn inzicht
ling kan dezelfde handeling zijn als de fei-
gedwongen tot het dulden van die ontuchti-
geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting
telijkheid waarmee het slachtoffer wordt
ge handeling. Ik meen dat die stelling in haar
en is het toereikend gemotiveerd.
gedwongen tot het dulden van die ontuchti-
algemeenheid niet als juist kan worden aan-
ECLI:NL:HR:2013:900
2690
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
Rechtspraak
2261
bij telkens om aanzienlijke bedragen. De ver-
art. 420bis eerste lid, en 420quater eerste lid
dachte heeft verklaard dat hij geen geld
Sr is omschreven, onder alle omstandigheden
8 oktober 2013, nr. 11/04842
heeft, maar dat hij daarentegen schulden
de – in beide bepalingen nader omschre-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
heeft (persoonsdossier, pagina 20001 e.v.). Op
ven – kwalificatie witwassen onderscheiden-
Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma)
de bankrekening van de verdachte bij de
lijk schuldwitwassen rechtvaardigt (vgl. in
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben,
ABN-AMRO Bank is in de periode van 1
ander verband HR 5 september 2006,
strekkende tot vernietiging wat betreft
november 2003 tot en met juni 2007 voor
ECLI:NL:HR:2006:AU6712, NJ 2006/612). Zo
strafoplegging, tot vermindering opgelegde
een bedrag van ruim € 255 000 aan contante
kan ingeval het gaat om een voorwerp dat
gevangenisstraf en opgelegde vervangende
stortingen gedaan. Zijn partner, [betrokkene
afkomstig is uit een door de verdachte zelf
hechtenis inzake de opgelegde schadever-
3], heeft in haar verhoor bij de rechter-com-
begaan misdrijf en hem het ‘voorhanden
goedingsmaatregelen en tot verwerping
missaris verklaard dat zij nooit heeft gewe-
hebben’ daarvan wordt verweten, de vraag
voor het overige; adv. mr. J. Kuijper,
ten van de stortingen op die rekening en dat
rijzen of een dergelijk enkel voorhanden heb-
advocaat te Amsterdam)
zij er niet naar om heeft gekeken. Het hof
ben voldoende is om als (schuld)witwassen
ECLI:NL:HR:2013:898
gaat er, gelet op die verklaring, van uit dat
te worden aangemerkt.
deze stortingen door de verdachte zijn
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de straf-
Witwassen door het voorhanden hebben
gedaan. In de tweede helft van 2007 heeft de
baarstelling van witwassen strekt ter
van een voorwerp dat afkomstig is uit een
rekening een debetstand bereikt, die ook in
bescherming van de aantasting van de inte-
door de verdachte zelf begaan misdrijf: in
2008 heeft voortgeduurd. Ook nader onder-
griteit van het financieel en economisch ver-
casu had verdachte bedragen afkomstig uit
zoek heeft niet geleid tot het terugvinden
keer en van de openbare orde, dat witwassen
mensenhandel niet slechts voorhanden
van deze aanzienlijke geldbedragen, afgezien
een veelomvattend, maar ook te begrenzen
maar waren zijn gedragingen ook (kenne-
van de bij de verdachte in beslag genomen
fenomeen is, en dat ook in het geval het wit-
lijk) gericht op het daadwerkelijk verbergen
flatscreens, een stereoset en sieraden, alsme-
wassen de opbrengsten van eigen misdrijf
of verhullen van de criminele herkomst
de een aantal enveloppes met contant geld
betreft, van de witwasser in beginsel een
van die bedragen.
tot een bedrag van € 5 600.
handeling wordt gevergd die erop is gericht
Vervangende hechtenis bij opgelegde scha-
Uit de genoemde feiten en omstandigheden,
‘om zijn criminele opbrengsten veilig te stel-
devergoedingsmaatregelen: doordat in casu
in onderling verband en samenhang bezien,
len’.
sprake was van samenloop als bedoeld in
leidt het hof af dat het niet anders kan zijn
Gelet hierop moet worden aangenomen dat
art. 57 Sr, kon vervangende hechtenis inge-
dan dat de verdachte handelingen heeft ver-
indien vaststaat dat het enkele voorhanden
volge art. 60a Sr jo. art. 24c lid 3 Sr ten
richt die erop waren gericht om zijn crimine-
hebben door de verdachte van een voorwerp
hoogste een jaar bedragen.
le opbrengst veilig te stellen; hetgeen hem
dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan
(kennelijk) ook is gelukt. Daarbij kan in het
misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het
midden blijven welke handelingen dat speci-
verbergen of verhullen van de criminele her-
fiek geweest zijn. Het hof komt dan ook tot
komst van dat voorwerp, die gedraging niet
Inleiding eerste middel:
het oordeel dat het onder 4 bewezen ver-
als (schuld)witwassen kan worden gekwalifi-
Mensenhandel en witwassen. De verdachte is
klaarde feit als gewoontewitwassen dient te
ceerd.
veroordeeld omdat hij – kort gezegd – onder
worden gekwalificeerd’. Het (eerste) middel
2.4.2. Aan deze overwegingen heeft de Hoge
meer (feit 4) in Nederland, van het plegen
klaagt over het oordeel van het hof dat het
Raad in zijn arrest van HR 8 januari 2013,
van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
onder 4 bewezenverklaarde gewoontewitwas-
ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013/266 het
immers heeft hij, verdachte, telkens geldbe-
sen oplevert.
volgende toegevoegd.
(Sr art. 420bis, 420quater, 24c, 36f, 57, 60a)
Met deze rechtspraak wordt mede beoogd te
dragen uit prostitutiewerkzaamheden van
voorkomen dat een verdachte die een
kens wist dat die geldbedragen onmiddellijk
Hoge Raad, eerste middel onder meer:
of middellijk afkomstig waren uit misdrijf.
2.4.1. Met betrekking tot het witwassen door
dat misdrijf verkregen voorwerpen onder
Onder 2 en 3 is ten laste van de verdachte
het voorhanden hebben van een voorwerp
zich heeft en dus voorhanden heeft, zich
– kort gezegd – bewezenverklaard ‘mensen-
dat afkomstig is uit een door de verdachte
automatisch ook schuldig maakt aan het wit-
handel’ ten aanzien van de in het onder 4
zelf begaan misdrijf, is in HR 26 oktober
wassen van die voorwerpen. Bovendien wordt
bewezenverklaarde genoemde personen. De
2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440, NJ 2010/655
aldus bevorderd dat in zo een geval het door
raadsman heeft subsidiair en onder verwij-
het volgende overwogen.
de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in
zing naar een arrest van de Hoge Raad van
Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf
de regel nader is omschreven in een van spe-
26 oktober 2010 (LJN BM4440) bepleit dat het
noch de tekst noch de geschiedenis van de
cifieke bestanddelen voorziene strafbepaling,
enkele voorhanden hebben van door eigen
totstandkoming van de art. 420bis en
in de vervolging centraal staat. Daarom is
crimineel handelen verworven geld niet kan
420quater Sr eraan in de weg staat dat
beslist dat ‘indien vaststaat dat het enkele
worden gekwalificeerd als witwassen. Het hof
iemand die een in die bepalingen omschre-
voorhanden hebben door de verdachte van
overweegt onder meer: ‘dat de verdachte een
ven gedraging verricht ten aanzien van een
een voorwerp dat afkomstig is uit een door
vrouw ertoe heeft gebracht jarenlang in de
voorwerp dat afkomstig is uit enig door hem-
hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben
prostitutie werkzaam te zijn en dat hij zich
zelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld
bijgedragen aan het verbergen of verhullen
(een groot deel van) de door die vrouw ver-
wegens – kort gezegd – (schuld)witwassen.
van de criminele herkomst van dat voorwerp,
diende gelden heeft toegeëigend. Daarnaast
Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt,
die gedraging niet als (schuld)witwassen kan
heeft hij zich door middel van misbruik van
ook voor het voorhanden hebben van zo’n
worden gekwalificeerd’.
overwicht en misleiding (een groot deel van)
voorwerp (vgl. HR 2 oktober 2007,
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn
de door een andere vrouw in de prostitutie
ECLI:NL:HR:2007:BA7923, NJ 2008/16).
van een gedraging die meer omvat dan het
verdiende gelden toegeëigend. Het ging daar-
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de
enkele voorhanden hebben en die een op het
vrouwen voorhanden gehad, terwijl hij tel-
bepaald misdrijf heeft begaan en die de door
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2691
Rechtspraak
daadwerkelijk verbergen of verhullen van de
Inleiding derde middel:
Inleiding:
criminele herkomst van dat door eigen mis-
Het middel klaagt dat het hof aan de opge-
Verdachte is veroordeeld ingevolge art. 20
drijf verkregen voorwerp gericht karakter
legde schadevergoedingsmaatregelen in
Meststoffenwet omdat hij – kort gezegd –
heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft
totaal meer vervangende hechtenis heeft ver-
opzettelijk, op een bedrijf gemiddeld in het
op een gedeelte van die voorwerpen, kan
bonden dan wettelijk is toegestaan.
kalenderjaar 2006 en het kalenderjaar 2007
slechts het voorhanden hebben van dat
een groter aantal kippen (respectievelijk 19 841 pluimveeeenheden en 19 335 pluim-
In die eerdere rechtspraak is voorts tot uit-
Hoge Raad, derde middel onder meer:
drukking gebracht dat een vonnis of arrest
3.2. De bestreden uitspraak houdt in dat het
de pluimveerecht (te weten 0 pluimveeeen-
voldoende duidelijkheid moet verschaffen
Hof aan de verdachte op de voet van art. 36f
heden) heeft gehouden. De
over de door de rechter in dit verband rele-
Sr de verplichting heeft opgelegd tot betaling
bewezenverklaring steunt onder meer op de
vant geachte gedragingen van de verdachte.
aan de Staat ten behoeve van de benadeelde
verklaring van verdachte: ‘Dat in 2001 de
Wanneer het gaat om het voorhanden heb-
partijen [betrokkene 2], [betrokkene 1] en
pluimveerechten in het leven zijn geroepen
ben van een voorwerp dat afkomstig is uit
[betrokkene 4] van respectievelijk € 81 873,
gebaseerd op de jaren 1995, 1996 en 1997 is
een door de verdachte zelf begaan misdrijf,
€ 76 200 en € 494,07. Daarbij heeft het Hof
mij ontgaan. Dienst Regelingen heeft over
moeten daarom bepaaldelijk eisen worden
de vervangende hechtenis bepaald op respec-
deze jaren geen informatie gehad. Wel heb ik
gesteld aan de motivering van het oordeel
tievelijk 365, 365 en 9 dagen.
vleeskuikens gehouden’. En voorts op zijn
dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die
3.3. Op grond van art. 36f zesde lid(oud) Sr in
verklaring afgelegd ter terechtzitting van de
motivering moet kunnen worden afgeleid
verbinding met art. 24c Sr kan bij het opleg-
meervoudige economische kamer van de
dat de verdachte het voorwerp niet slechts
gen van de verplichting tot betaling aan de
rechtbank: ‘Zoals het in de tenlastelegging
voorhanden heeft gehad, maar dat zijn
Staat zoals hier bedoeld, worden bepaald dat
staat, klopt het. De omzetting van mestpro-
gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn
bij gebreke van betaling en verhaal vervan-
ductierechten naar pluimveerechten is niet
geweest op het daadwerkelijk verbergen of
gende hechtenis wordt toegepast. Deze ver-
gebeurd. Het is misgegaan vanaf ongeveer
verhullen van de criminele herkomst van het
vangende hechtenis mag in het onderhavige
1991. Alle brieven van de overheid legde ik
voorwerp.
geval, waarin sprake is van samenloop als
ongeopend in de kast. In 2001 kwam er een
2.5. In het onderhavige geval gaat het om het
bedoeld in art. 57 Sr, ingevolge art. 60a Sr in
nieuw stelsel, waarvoor ik opnieuw alle gege-
bewezenverklaarde voorhanden gehad heb-
verbinding met art. 24c derde lid Sr ten
vens moest invullen. Dat is niet gebeurd’.
ben van voorwerpen – te weten geldbedra-
hoogste een jaar bedragen.
De raadsman van verdachte heeft ter terecht-
gen – in de periode van 14 december 2001
3.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt
zitting in hoger beroep aangevoerd dat de
tot en met 26 november 2008 die afkomstig
dat het middel terecht is voorgesteld. De
invoering van het stelsel van pluimveerech-
zijn uit door de verdachte zelf begane mis-
Hoge Raad zal de duur van de vervangende
ten niet voldoet aan het ‘fair balance’ vereiste
drijven (mensenhandel) en ten aanzien waar-
hechtenis verminderen in die zin dat is vol-
uit art. 1 lid 2 Eerste Protocol EVRM. Voor
van het Hof heeft geoordeeld dat zulks ‘van
daan aan het wettelijk bepaalde maximum
zover de raadsman heeft bedoeld aan te voe-
het plegen van witwassen een gewoonte
van een jaar.
ren dat de Meststoffenwet jegens verdachte
gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
maken’ oplevert. Het Hof heeft in zijn nadere overweging vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 november 2003 tot en met
veeeenheden) dan het op het bedrijf rusten-
onverbindend is, dat het bewezenverklaarde
2262
juni 2007 geldbedragen van ruim € 255 000
derhalve geen strafbaar feit oplevert en verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wordt het volgende opge-
contant op een bankrekening heeft gestort,
8 oktober 2013, nr. 12/04213 E
merkt, en overweegt het hof onder meer het
maar dat die rekening in de tweede helft van
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin-
volgende: ‘Artikel 1, tweede lid, van het Eerste
2007 een debetstand heeft bereikt die ook in
Lohman en V. van den Brink)
Protocol bij het EVRM bepaalt dat een onder
2008 heeft voortgeduurd en dat nader onder-
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
dit lid vallende inbreuk op het recht op onge-
zoek niet of nauwelijks heeft geleid tot het
strekkende tot verwerping;
stoord genot van eigendom slechts is toege-
terugvinden van die gestorte bedragen. Met
adv. mr. J.J. Paalman, Almelo)
staan wanneer er een redelijke mate van
zijn op die vaststellingen gebaseerde oordeel
ECLI:NL:HR:2013:906
evenredigheid (‘fair balance’) is tussen het
‘dat de verdachte handelingen heeft verricht
algemeen belang enerzijds en de bescher-
die erop waren gericht om zijn criminele
Veroordeling wegens houden pluimvee in
ming van individuele rechten anderzijds. Aan
opbrengst veilig te stellen’ heeft het Hof tot
strijd met Meststoffenwet: de stelling in
het vereiste van een ‘fair balance’ is niet vol-
uitdrukking gebracht dat de verdachte in de
casu dat dat de consequenties voor verdach-
daan indien er sprake is van een individuele
periode waarin door hem geldbedragen van
te van (wijziging van de) Meststoffenwet
buitensporige last (‘individual and excessive
zijn bankrekening werden opgenomen en
een ‘individual and excessive burden’ in de
burden’) voor de betrokken personen. Van
nadien, die bedragen niet slechts voorhan-
zin van art. 1 Eerste Protocol EVRM zijn is
belang is hier het arrest van de civiele kamer
den heeft gehad, maar dat zijn gedragingen
onjuist, nu die consequenties (namelijk het
van Hoge Raad 16 november 2001, LJN
ook (kennelijk) waren gericht op het daad-
geen aanspraak kunnen maken op enig
AD5493 (NJ 2002, 469). Daarbij ging het om
werkelijk verbergen of verhullen van de cri-
pluimveerecht) niet een gevolg zijn van de
varkenshouders die ingevolge de Wet ver-
minele herkomst van die bedragen.
(wijziging van de) Meststoffenwet maar van
plaatsing mestproductierechten en de Wet
2.6. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste
het nalaten door de verdachte zelf.
herstructurering varkenshouderij met verge-
rechtsopvatting en is – ook in het licht van
lijkbare omvangrijke ingrepen in de bedrijfs-
hetgeen hiervoor onder 2.4 is vooropge-
(EVRM Eerste Protocol art. 1; Meststoffenwet
voering werden geconfronteerd. Het hof stelt
steld – toereikend gemotiveerd.
art. 20, 23, 58g, 58h, 58n)
vast dat het er op grond van dat arrest en het
2.7. Het middel faalt.
vervolg daarop (Hof Arnhem, 17 november 2009, LJN BK3304) voor moet worden gehou-
2692
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
Rechtspraak
den dat er géén sprake is van een manco in
Bureau Heffingen heeft gedaan, zodat hij
fenwet, maar van de voor rekening van de ver-
de in gevallen als dit bestaande rechtsbe-
geen aanspraak kan maken op enig pluim-
dachte komende omstandigheid dat hij gedu-
scherming. (Zie ook HR 14 november 2008,
veerecht. Ter zitting in eerste aanleg heeft de
rende vele jaren zijn pluimveebedrijf
LJN BF1881). De regelingen waarom het hier
verdachte verklaard dat hij vanaf ongeveer
uitoefende zonder kennis te nemen van de
gaat, leveren in hun consequenties voor ver-
1991 alle brieven van de overheid ongeopend
inhoud van de op grond van die bedrijfsuitoe-
dachte géén ‘individual and excessive burden’
in de kast heeft gelegd.
fening aan hem gerichte brieven van de over-
op die disproportioneel is en waarvan de
2.6. In het middel wordt een beroep gedaan
heid en zonder de met die uitoefening samen-
regelgever de gevolgen niet zonder compen-
op art. 1 EP. Die bepaling luidt:
hangende meldingsplichten na te komen.
satie bij de veehouders in kwestie zoals ver-
‘Article 1 – Protection of property
2.9. Het middel faalt.
dachte (die in het geheel geen opgave heeft
Every natural or legal person is entitled to
gedaan van het in de referentiejaren gehou-
the peaceful enjoyment of his possessions.
den aantal vleeskuikens en heeft nagelaten
No one shall be deprived of his possessions
in een later stadium een beroep op een hard-
except in the public interest and subject to
heidsclausule te doen) had mogen laten.
the conditions provided for by law and by
Mutatis mutandis levert dat voor deze straf-
the general principles of international law.
zaak op dat de overheid die regelgeving
The preceding provisions shall not, however,
8 oktober 2013, nr. 11/03316
zonodig met hantering van het strafrecht
in any way impair the right of a State to
(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.F. Groos,
mag handhaven. Er is dan ook geen grond
enforce such laws as it deems necessary to
V. van den Brink)
om de Meststoffenwet ten aanzien van ver-
control the use of property in accordance
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
dachte op deze grond buiten toepassing te
with the general interest or to secure the
kende tot vernietiging uitsluitend wat
[...] laten.”
payment of taxes or other contributions or
betreft de beslissingen ter zake van feit 3
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte
penalties’.
en de strafoplegging, tot niet-ontvankelijk-
niet de Meststoffenwet buiten toepassing
2.7.1. Zoals de Hoge Raad –met verwijzing
verklaring in de vervolging ter zake van feit
heeft gelaten wegens strijd met art. 1 tweede
naar rechtspraak van het EHRM– heeft over-
3 en tot terugwijzing wat betreft de strafop-
lid Eerste Protocol bij het EVRM (verder: EP).
wogen in zijn arrest van 16 november 2001
legging en verwerping voor het overige;
(ECLI:NL:HR:2001:AD5493, NJ 2002/469, r.o.
adv. mr. G. Spong, Amsterdam)
Hoge Raad, onder meer:
6.2.2) moet uit het verband tussen het twee-
ECLI:NL:HR:2013:881
2.4. De voor de beoordeling van het middel
de lid en de overige bepalingen van art. 1 EP,
relevante wetgeving is weergegeven in de
en meer in het bijzonder het beginsel dat ten
Ambtshalve cassatie: de Hoge Raad ver-
conclusie van de Advocaat-Generaal onder
grondslag ligt aan de eerste volzin daarvan,
klaart de officier van justitie deels niet-ont-
4.4. Kort samengevat en voor zover hier van
worden afgeleid dat een onder dat lid vallen-
vankelijk in de vervolging wegens verjaring
belang komt die wetgeving op het volgende
de inbreuk op het recht op ongestoord genot
van het recht tot strafvordering.
neer. Met ingang van 1 januari 2006 is het
van eigendom slechts is toegestaan, wanneer
bestaande stelsel van de voor het houden
er een ‘fair balance’ is getroffen tussen het
van pluimvee benodigde mestproductierech-
algemeen belang enerzijds en de bescher-
ten vervangen door een stelsel van pluim-
ming van individuele rechten anderzijds. Dit
Hoge Raad, onder meer:
veerechten. De op een bedrijf rustende
vereist het bestaan van een redelijke mate
3.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de ver-
pluimveerechten zijn bepalend voor het
van evenredigheid tussen de gebruikte mid-
dachte – zakelijk weergegeven en voor zover
aantal op dat bedrijf toegestane kippen (art.
delen en het doel dat ermee wordt nage-
in cassatie van belang – tenlastegelegd:
20(oud) Meststoffenwet). Het pluimveerecht
streefd. Aan het vereiste van een ‘fair balan-
1. Deelneming aan een organisatie die tot
wordt uitgedrukt in kilogrammen fosfaat
ce’ is niet voldaan, indien er sprake is van
oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
(art. 23, tweede lid, Meststoffenwet), zoals
een ‘individual and excessive burden’, een
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in
dat tot 1 januari 2006 het geval was met het
individuele en buitensporige last, voor de
art. 3 onder A Opiumwet gegeven verbod,
mestproductierecht. Voor de bepaling van
betrokken persoon.
meermalen gepleegd;
de omvang van het pluimveerecht geldt
2.7.2. Voorts geldt dat niet het Bureau Heffin-
3. Opzettelijk handelen in strijd met een in
1997 als referentiejaar, dan wel ter keuze
gen de referentiehoeveelheid meststoffen
art. 3 onder B Opiumwet gegeven verbod,
van de belanghebbende 1995 of 1996 (art.
vaststelt die van belang is voor de omvang
meermalen gepleegd.
58g, tweede lid, (oud) Meststoffenwet). Dat
van het pluimveerecht, maar dat de omvang
Het Hof heeft het tenlastegelegde bewezen-
pluimveerecht komt overeen met de in het
van dat recht afhankelijk is van de eigen
verklaard en de verdachte veroordeeld tot
referentiejaar op het bedrijf geproduceerde
opgave van die hoeveelheid door de produ-
een gevangenisstraf van 486 dagen.
hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig
cent (vgl. HR 1 oktober 1999,
3.2. De hiervoor onder 3 vermelde feiten zijn
van de kippen (art. 58h, eerste lid, (oud)
ECLI:NL:HR:1999:ZC2975, NJ 1999/769).
bij art. 3 onder B in verbinding met de art.
Meststoffenwet). Voor de vaststelling van de
2.8. Het middel berust op de stelling dat de
11, tweede lid, en 13, tweede lid, Opiumwet
omvang van dat pluimveerecht diende de
uit de (wijziging van de) Meststoffenwet
strafbaar gesteld als misdrijf waarop een
belanghebbende uiterlijk zes weken na 1
voortvloeiende omstandigheid dat de verdach-
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren
januari 2001 aan het Bureau Heffingen de
te geen aanspraak kon maken op enig pluim-
is gesteld.
referentiehoeveelheid meststoffen op zijn
veerecht, moet worden aangemerkt als een
3.3. Deze feiten zijn volgens de tenlasteleg-
bedrijf in het door hem gekozen referentie-
‘individual and excessive burden’ in de hier-
ging begaan in of omstreeks de periode van
jaar te melden (art. 58n, eerste lid, (oud)
voor bedoelde zin. Deze stelling is onjuist, nu
1 januari 1998 tot 7 september 2001. Op
Meststoffenwet).
de in het middel bedoelde inbreuk op de indi-
grond van art. 70, eerste lid, in verbinding
2.5. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdach-
viduele rechten van de verdachte niet een
met art. 72, tweede lid, Sr beloopt de verja-
te niet de zojuist bedoelde melding aan het
gevolg is van de (wijziging van de) Meststof-
ringstermijn in het onderhavige geval ten
Volgt verwerping van het beroep.
2263
(Sr art. 70, 72; Sv art. 440)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2693
Rechtspraak
hoogste twee maal zes jaren. Wat betreft deze
betekenis zijn geweest voor het invoeren
voor zover het erover klaagt dat het Hof
feiten is derhalve het recht tot strafvordering
van de hondenbelasting en dat de invoering
heeft getoetst aan artikel 1 van de Grondwet.
wegens verjaring vervallen.
van de belasting alleen heeft plaatsgevonden
4.2.1. Wel kan het onderhavige onderscheid
3.4. De Hoge Raad zal, met vernietiging van
omdat artikel 226 van de Gemeentewet
worden getoetst aan de discriminatieverbo-
de bestreden uitspraak in zoverre, de Officier
daartoe de mogelijkheid biedt.
den die zijn opgenomen in artikel 26 van het
van Justitie te dier zake alsnog niet-ontvan-
(…)
IVBPR en in artikel 1 van het Twaalfde Proto-
kelijk verklaren in de vervolging.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de aanslag
col bij het EVRM. Daarbij dient het uitgangs-
[…]
in de hondenbelasting terecht is opgelegd.
punt te zijn dat aan de wetgever op fiscaal
De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uit-
Belanghebbende heeft de aanslag bestreden
gebied een ruime beoordelingsvrijheid toe-
spraak, maar uitsluitend wat betreft de beslis-
met het argument dat in de Verordening een
komt. Het oordeel van de wetgever dient op
singen ter zake van het onder 3 tenlastegeleg-
ongelijke behandeling is vervat van houders
dit punt te worden geëerbiedigd tenzij dat
de en de strafoplegging; verklaart de Officier
van een hond ten opzichte van hen die geen
van redelijke grond is ontbloot.
van Justitie niet-ontvankelijk in de vervolging
houder van een hond zijn.
4.2.2. De bevoegdheid tot het heffen van hon-
wat betreft het onder 3 tenlastegelegde; wijst
3.3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat in het
denbelasting die de wet aan gemeenten
de zaak terug naar het Gerechtshof ‘s-Graven-
geval een gemeente hondenbelasting heft ter
geeft, is mede ingegeven door de kosten die
hage opdat de zaak wat betreft de strafopleg-
verkrijging van algemene middelen, er een
voor gemeenten voortvloeien uit de bevui-
ging op het bestaande hoger beroep opnieuw
objectieve en redelijke grond bestaat voor het
ling van openbare wegen en plaatsen door
wordt berecht en afgedaan; verwerpt het
onderscheid tussen hondenbezitters en niet-
honden. De wetgever kon daarbij in redelijk-
beroep voor het overige.
hondenbezitters indien de kosten die het
heid uitgaan van de veronderstelling dat
hondenbezit voor de gemeente meebrengt
gemeenten in het algemeen kosten zullen
van wezenlijke betekenis zijn voor het heffen
moeten maken als gevolg van dergelijke
Hoge Raad (belastingkamer)
van de hondenbelasting, en de hoogte van de
bevuiling. Bij andere door mensen gehouden
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs.
belasting mede is afgestemd op die kosten.
dieren pleegt bevuiling van openbare wegen
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
3.3.2. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld
en plaatsen zich niet of in mindere mate
Instituut Tilburg van de Tilburg University en
dat het, gelet op de hiervoor in 3.1.4 weerge-
voor te doen. Daarom heeft de wetgever met
werkzaam bij het Ministerie van Financiën.
geven verklaring van de heffingsambtenaar,
de regeling in de Gemeentewet over de hon-
geen objectieve en redelijke grond ziet om de
denbelasting, en de raad van de gemeente in
belasting alleen van hondenbezitters te hef-
navolging daarvan in de Verordening, in
fen. Het Hof is daarom van oordeel dat het in
redelijkheid een onderscheid kunnen maken
artikel 1 van de Grondwet verankerde gelijk-
tussen houders van honden en andere perso-
18 oktober 2013, nr. 13/01116
heidsbeginsel in dit geval is geschonden en
nen.
(Mrs. Feteris, Ilsink, Schaap, Van Loon,
dat op grond daarvan aan de Verordening
4.2.3. Dit neemt niet weg dat de hondenbe-
Fierstra; Na conclusie A-G IJzerman tot
verbindende kracht moet worden ontzegd.
lasting is voorzien als een algemene belas-
gegrondverklaring van het principale
Op die grond heeft het Hof de op de Verorde-
ting ten behoeve van de verwerving van
beroep en ongegrondverklaring van het
ning gebaseerde aanslag hondenbelasting
inkomsten door de gemeente. In het licht
incidentele beroep)
vernietigd.
daarvan gaat de betekenis van de kosten die
ECLI:NL:HR:2013:917
3.3.3. Hiertegen richt zich het middel in het
voor een gemeente aan bevuiling door hon-
principale beroep.
den zijn verbonden niet zo ver, dat een
Hoge Raad (anders dan het hof): heffing
3.4. (…)
gemeente die hondenbelasting heft voor
hondenbelasting vormt geen schending
4 Beoordeling van het in het principale
haar gehele grondgebied, daarbij een relatie
gelijkheidsbeginsel c.q. discriminatiever-
beroep voorgestelde middel
zou moeten leggen met de kosten die voor
bod. Voor heffing van hondenbelasting is
4.1. Op grond van artikel 226, lid 1, van de
haar worden opgeroepen door het houden
niet vereist dat een relatie wordt gelegd
Gemeentewet kan een hondenbelasting wor-
van honden binnen haar grenzen in het alge-
met bepaalde kosten die de gemeente moet
den geheven ter zake van het houden van
meen of door de hond(en) van de individuele
maken in verband met het houden van
een hond. Van die bevoegdheid heeft de raad
belastingplichtige in het bijzonder (vgl. HR
honden binnen haar grenzen. Constitutio-
van de gemeente Sittard-Geleen gebruik
21 juni 2000, nr. 33816,
neel toetsingsverbod.
gemaakt door in artikel 1 van de Verordening
ECLI:NL:HR:2000:AA6253, BNB 2000/272).
te bepalen dat onder de naam ‘hondenbelas-
Ook een gemeentelijke wetgever die de hef-
(EVRM art. 1 Twaalfde Protocol; IVBPR art. 26;
ting’ een belasting wordt geheven ter zake
fing van hondenbelasting daar niet op
Grondwet art. 1 en 120; Gemeentewet art.
van het houden van een hond binnen de
afstemt, blijft binnen de hem toekomende
226)
gemeente. Het onderscheid dat daarmee in
ruime beoordelingsvrijheid als hiervoor
de Verordening wordt gemaakt tussen hou-
bedoeld in 4.2.1.
Cassatieberoep college van B&W gemeente
ders van honden en andere personen, stemt
4.2.4. Het Hof heeft dit miskend, doordat het
Sittard-Geleen
overeen met het onderscheid dat op dit punt
ervan is uitgegaan dat heffing van een hon-
wordt gemaakt in artikel 226, lid 1, van de
denbelasting ter verkrijging van algemene
Hoge Raad, onder meer:
Gemeentewet, een wet in formele zin. Gelet
middelen slechts gerechtvaardigd is indien
‘3.1.4. De heffingsambtenaar heeft ter zitting
op het bepaalde in artikel 120 van de Grond-
de kosten die het hondenbezit voor de
van het Hof onweersproken verklaard dat de
wet kan dit onderscheid daarom niet worden
gemeente meebrengt van wezenlijke beteke-
onderhavige hondenbelasting is gericht op
getoetst aan het discriminatieverbod dat is
nis zijn voor het heffen van die belasting, en
het verkrijgen van algemene middelen door
neergelegd in artikel 1 van de Grondwet (vgl.
de hoogte van die belasting bovendien mede
de gemeente, dat de kosten verbonden aan
HR 11 december 1991, nr. 27107, BNB
is afgestemd op die kosten.
het hondenbezit niet van wezenlijke
1992/129). Het middel is daarom gegrond
4.2.5. Het middel slaagt daarom ook in zover-
2264
2694
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
Rechtspraak
re en behoeft voor het overige geen behande-
den aangemerkt. De toepassing van de con-
door Nederland geen wettelijk pensioen ver-
ling.
flictregels van Vo 1408/71 hangt af van de
schuldigd was zoals bedoeld in artikel 27 van
5. Beoordeling van het in het incidentele
objectieve situatie waarin de betrokkene zich
Vo 1408/71.
beroep voorgestelde middel.
bevindt (arrest Van Delft, punt 52). Zo heeft
5.6. Buiten twijfel staat volgens de Raad ook
[81 RO]’.
het Hof ook geoordeeld dat wanneer iemand
dat in ieder geval vanaf 8 november 2007, de
(Volgt gegrondverklaring principale cassatie-
onder de objectieve situatie van de artikelen
datum van het besluit waarin de AOW is toe-
beroep en ongegrondverklaring incidentele
28 of 28bis van Vo 1408/71 valt, de in die
gekend en waarna daadwerkelijk pensioen is
cassatieberoep.)
bepalingen neergelegde conflictregel op hem
uitbetaald, sprake is van een verschuldigd
toepasselijk is zonder dat hij hiervan af kan
pensioen door Nederland in de zin van arti-
zien door na te laten zich in te schrijven met
kel 27 van Vo 1408/71.
Centrale Raad van Beroep
een E 121-formulier. Een dergelijk formulier
5.7. Met betrekking tot de periode tussen 1
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
is immers declaratoir en vormt geen voor-
mei 2006 en 8 november 2007 ziet de Raad
van der Ham, vice-president van de Centrale
waarde voor het ontstaan van rechten op
zich gesteld voor de vraag of onder de term
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
prestaties in die lidstaat. De artikelen 28 en
‘verschuldigd’ in de artikelen 27 en volgende
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
28bis zijn dwingend voor de sociaal verzeker-
van
Raad van Beroep.
den die onder de werkingssfeer ervan vallen
Vo 1408/71 ook moet worden verstaan de
(arrest Van Delft, punten 61 tot en met 65).
situatie dat het pensioen met terugwerkende
Evenals een E 121-verklaring is ook de onder-
kracht is toegekend en het uitbetaalde bedrag
havige artikel 21-verklaring louter declaratoir
aan pensioen ook betrekking heeft op perio-
van aard en stelt het slechts de bestaande
den in het verleden, maar de daadwerkelijke
15 oktober 2013, nr. 12/1176 AWBZ-P
toestand vast zoals die voortvloeit uit artikel
uitbetaling na die periode heeft plaatsgevon-
(Mrs. Van der Kade, de Vries, Lenos)
28 en 28bis van Vo 1408/71. Dit betekent dat
den. Op grond van de bewoordingen, doel en
ECLI:NL:CRVB:2013:2099
als een betrokkene niet meer valt onder de
context van genoemde bepalingen is het de
werkingssfeer van de artikelen 28 of 28bis
Raad niet duidelijk wat met de term ‘verschul-
De Centrale Raad van Beroep vraagt aan het
van Vo 1408/71 de geldigheid van een artikel
digd’ in de geschetste situatie wordt bedoeld.
Europese Hof van Justitie van de EU uitleg
21-verklaring vervalt, eventueel met terug-
Voorts is de Raad ook geen rechtspraak van
van de Europese regels voor de ziektekosten
werkende kracht.
het Hof bekend waarin die bepalingen met
van gepensioneerden in gevallen waarin
5.4. Aan [betrokkene] is in 2006 een artikel
betrekking tot een met terugwerkende kracht
iemand met terugwerkende kracht een
21-verklaring afgegeven op grond van infor-
toegekend pensioen zijn uitgelegd. Het stand-
AOW-pensioen krijgt.
matie dat zij alleen een pensioen uit Duits-
punt van de SVB heeft de Raad niet op voor-
land ontving en zij daardoor viel onder de
hand overtuigd van de onmiskenbare juist-
werkingssfeer van artikel 28 van Vo 1408/71.
heid van de uitleg die hij aan bedoelde
Voor de beantwoording van de onder 5.1
bepalingen heeft gegeven.
geformuleerde vraag is derhalve beslissend
5.8. Het Hof heeft in het arrest Rundgren
vanaf welk moment [betrokkene] niet meer
(punt 44) overwogen dat de artikelen 27 en
Overwegingen
onder artikel 28 van Vo 1408/71 viel omdat
volgende van Vo 1408/71 tot doel hebben in
5.1. Tussen partijen is in geschil de vraag of
artikel 27 van Vo 1408/71 op haar van toepas-
de verschillende daarin bedoelde situaties
de artikel 21-verklaring terecht is ingetrok-
sing is geworden. Voor deze beoordeling is in
het orgaan aan te wijzen dat aan de recht-
ken met terugwerkende kracht vanaf 1 mei
het onderhavige geval van belang wanneer
hebbenden op pensioenen of renten de pres-
2006.
sprake is van een krachtens de wettelijke rege-
taties bij ziekte en moederschap moet uitke-
5.2. Ingevolge artikel 2 van de AWBZ is iedere
ling van Nederland verschuldigd pensioen.
ren, en het orgaan voor wiens rekening dit
ingezetene verzekerd voor de AWBZ. Deze
Vanaf de datum dat Nederland het AOW-pen-
komt. In dit stelsel van bepalingen komen
verzekerde is verplicht zich krachtens een
sioen van [betrokkene] verschuldigd is, wordt
verstrekkingen altijd voor rekening van het
zorgverzekering te verzekeren. In artikel 21
ingevolge artikel 27 van Vo 1408/71 Neder-
orgaan van een ter zake van het pensioen
van KB 746 is beperking gegeven aan de
land het bevoegde land en valt zij onder de
bevoegde lidstaat, voor zover de pensioen- of
kring der verzekerden voor de AWBZ. Ingevol-
zorgverzekering van het woonland Nederland.
rentetrekker op grond van de wettelijke rege-
ge het eerste lid van artikel 21 van KB 746 is
5.5. Naar het oordeel van de Raad heeft de
ling van deze lidstaat recht op deze verstrek-
(onder meer) niet verzekerd voor de AWBZ
SVB terecht opgemerkt dat ingevolge vaste
kingen heeft, indien hij op diens grondge-
degene die in Nederland woont, doch met
jurisprudentie van het Hof (onder andere het
bied woont. Uit het in dit stelsel gelegde
toepassing van Vo 1408/71 in Nederland
arrest Rundgren) met de verwijzing in de
verband tussen de bevoegdheid om pensioe-
recht heeft op verstrekkingen, ten laste van
artikelen 27, 28 en 28bis van Vo 1408/71
nen te verlenen en de verplichting om de
een andere lidstaat. Voor het antwoord op de
naar de verschuldigde pensioenen of renten,
kosten van de verstrekkingen te dragen, volgt
vraag of
wordt gedoeld op een daadwerkelijk aan de
dat deze verplichting afhankelijk is van een
[betrokkene] valt onder artikel 21, eerste lid,
betrokkene uitbetaald pensioen of rente. In
daadwerkelijke bevoegdheid ter zake van
van KB 746, en in aanmerking komt voor een
casu zou [betrokkene] vanaf 1 december
pensioenen (punt 47). De Raad acht het ver-
op grond van het zesde lid van dat artikel
1999 tot 1 mei 2006 wel recht op AOW heb-
dedigbaar – ook vanuit het beginsel van
afgegeven verklaring, is beslissend of er spra-
ben gehad, maar heeft zij dit recht niet gel-
rechtszekerheid – dat hieruit volgt dat deze
ke is van een situatie als bedoeld in artikel
dend kunnen maken door de late aanvraag.
daadwerkelijke bevoegdheid pas ontstaat
28 van Vo 1408/71.
De uitbetaling van het AOW-pensioen heeft
vanaf de datum van het toekenningsbesluit
5.3. Met de SVB is de Raad van mening dat
betrekking gehad op de periode vanaf 1 mei
waarin is vastgesteld dat de betrokkene daad-
uit Vo 1408/71 rechtstreeks voortvloeit of
2006, zodat kan worden geconcludeerd dat in
werkelijk recht heeft op het aangevraagde
iemand als verdragsgerechtigde moet wor-
ieder geval vóór 1 mei 2006 aan [betrokkene]
pensioen.
2265
(Verordening (EEG) nr. 1408/71 art. 27) (…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2695
Rechtspraak
5.9. Parallellen zouden mogelijk gevonden
kracht toepasselijk worden, brengt dit met
5.13. De Raad stelt vast dat er verschillende
kunnen worden in de rechtspraak van het
zich dat hierdoor diverse rechtsgevolgen
interpretaties van het begrip ‘verschuldigd’
Hof op het gebied van de gezinsbijslagen,
(met terugwerkende kracht) in het leven wor-
zoals bedoeld in de artikelen 27 en volgende
waarin de term ‘verschuldigd’ zoals bedoeld
den geroepen, waarmee de betrokkene geen
van Vo 1408/71 mogelijk zijn. Zo is, mede
in artikel 76, eerste lid, van Vo 1408/71 en
rekening heeft kunnen houden. Deze rechts-
bezien vanuit de rechtszekerheidsgedachte,
artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 574/72
gevolgen kunnen afhankelijk van de concrete
verdedigbaar dat eerst sprake is van een ver-
is uitgelegd als een toegekend recht op uitke-
situatie gunstig of minder gunstig voor een
schuldigd pensioen vanaf de datum van het
ring. Hierbij moet voldaan zijn aan de mate-
betrokkene uitpakken.
toekenningsbesluit waarbij is vastgesteld dat
riële en formele voorwaarden die de interne
5.12. Indien zou worden aangenomen dat
het pensioen daadwerkelijk zal worden uitbe-
regeling van de staat stelt voor de uitoefe-
[betrokkene] sedert 1 mei 2006 onder het
taald. Ook verdedigbaar is evenwel dat de
ning van dit recht, waaronder de voorwaarde
toepassingsbereik van artikel 27 van Vo
verschuldigdheid van het pensioen geacht
dat de uitkering vooraf is aangevraagd (arrest
1408/71 valt, is ingevolge die bepaling het
moet worden te zijn vastgesteld met terug-
Schwemmer, punt 53). Ook hier is echter niet
woonland Nederland (financieel) verantwoor-
werkende kracht, indien het toegekende
duidelijk wanneer sprake is van verschul-
delijk voor de medische zorg aan haar. Nu
pensioen op grond van de nationale wet met
digdheid van de gezinsbijslag indien de toe-
[betrokkene] ingevolge artikel 2, in verbin-
terugwerkende kracht vanaf de aanvraag-
kenning met terugwerkende kracht heeft
ding met artikel 5, vijfde lid, van de Zvw niet
datum heeft plaatsgevonden, terwijl de daad-
plaatsgevonden. Uit de rechtspraak van het
met (volledige) terugwerkende kracht kan
werkelijke betaling pas na die periode heeft
Hof zou opgemaakt kunnen worden dat
beschikken over een Nederlandse zorgverze-
plaatsgevonden.
indien de toekenning van een uitkering
kering, is hier sprake van een hiaat in de ver-
5.14. De hiervoor weergegeven overwegingen
afhankelijk is van een ingediende aanvraag,
zekering. Een hiaat in de verzekering zal zich
geven de Raad aanleiding vragen voor te leg-
er ook pas na de indiening van de aanvraag
overigens altijd voordoen als aan een Neder-
gen aan het Hof met betrekking tot de uitleg
sprake kan zijn van verschuldigdheid van de
lands ingezetene een Nederlands pensioen
van de artikelen 27 en volgende van Vo
uitkering, ook als de uitkering met terugwer-
met een terugwerkende kracht van meer dan
1408/71.
kende kracht wordt toegekend. De Raad ver-
vier maanden wordt toegekend en deze inge-
wijst in dit verband ook naar het arrest
zetene vóór de toekenning van het pensioen
Beslissing
Kracht van 4 juli 1990, nr. C-117/89 waarin
recht had op zorg in Nederland ten laste van
De Centrale Raad van Beroep
het Hof heeft overwogen dat van het ver-
een andere lidstaat. De vraag rijst in dit ver-
- verzoekt het Hof bij wijze van prejudiciële
schuldigd zijn van gezinsbijslag geen sprake
band of genoemde bepalingen van de Zvw,
beslissing als bedoeld in artikel 267 van het
is indien geen gezinsbijslag wordt ontvangen
gegeven de situatie van [betrokkene], wel in
VWEU uitspraak te doen over de volgende
omdat niet is voldaan aan de voorwaarden
overeenstemming zijn met het communau-
vragen:
voor de daadwerkelijke toekenning van die
taire recht, en zo niet of zij daarmee in over-
1. Moet het begrip ‘verschuldigd’ zoals
gezinsbijslag, daaronder begrepen de voor-
eenstemming moeten worden gebracht. De
bedoeld in de artikelen 27 en volgende van
waarde dat een aanvraag om toekenning is
Raad tekent hierbij aan dat het hiaat in de
Verordening (EEG) nr. 1408/71, aldus worden
ingediend.
verzekering van [betrokkene] in de periode
uitgelegd dat voor de vaststelling vanaf welk
5.10. De SVB stelt echter dat bij die aanname
vanaf 8 november 2007 tot 1 juli 2010 niet is
moment een pensioen of rente verschuldigd
cumulatie van gezinsbijslagen niet kan wor-
ontstaan door de toekenning van het AOW-
is, beslissend is de datum waarop een toe-
den voorkomen indien met terugwerkende
pensioen met terugwerkende kracht maar
kenningsbesluit is genomen waarna het pen-
kracht gezinsbijslag wordt toegekend. Dit zou
door de late aanmelding bij de zorgverzeke-
sioen is uitbetaald, dan wel de ingangsdatum
ook niet stroken met de doelstelling van de
raar. Vanaf het toekenningsbesluit van 8
van het met terugwerkende kracht toegeken-
samenloopregels in de beide Verordeningen.
november 2007 wist [betrokkene] dat zij een
de pensioen?
Uit punt 55 van het arrest Schwemmer leidt
AOW-pensioen ging ontvangen, welke
2. Indien met het begrip ‘verschuldigd’ wordt
de SVB dan ook af dat voor de vraag of een
omstandigheid zij had moeten melden bij de
gedoeld op de ingangsdatum van het met
uitkering verschuldigd is, doorslaggevend is
betrokken organen. Nu zij dit niet heeft
terugwerkende kracht toegekende pensioen:
of de uitkering daadwerkelijk wordt toege-
gedaan, moet de schade die hierdoor is ont-
Is hiermee te verenigen dat de pensioenge-
kend. Voor de vraag op welk moment een
staan, naar het voorlopig oordeel van de
rechtigde die onder artikel 27 van Verorde-
uitkering verschuldigd is, moet volgens de
Raad, voor haar risico komen. Dienaangaande
ning (EEG) nr. 1408/71 valt zich ingevolge de
SVB worden gekeken naar het tijdvak waarop
merkt de Raad op dat de schade die [betrok-
Nederlandse wetgeving niet met eenzelfde
de uitkeringstermijn ingevolge de nationale
kene] heeft geleden, wordt beperkt door het
terugwerkende kracht kan verzekeren voor
wet betrekking heeft.
feit dat zij over de periode van 1 mei 2006
de zorgverzekering?
5.11. Indien het standpunt van de SVB
tot 1 juli 2010 geen premies voor de zorgver-
- houdt de verdere behandeling van het
gevolgd zou worden en de artikelen 27 en
zekering ingevolge de Zvw heeft moeten
geding aan totdat het Hof arrest heeft
volgende van Vo 1408/71 met terugwerkende
betalen.
gewezen.
2696
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
Boeken
Bestraffing in Nederland en België Straftoemeting behoort het resultaat te zijn van een juridische redenering door de strafrechter. In recente wetgevingsinitiatieven voor de invoering van bijzondere minimumstraffen en bij de recente beperking van de mogelijkheden om taakstraffen op te leggen, wordt dit deel van het rechterlijke werk echter gereduceerd tot het volgen van een marsorder door de wetgever. Zo wordt verhinderd dat de rechter de belangen die in een concreet geval op het spel staan, op een redelijke wijze tegen elkaar afweegt. Dit leidt tot uitholling van de rechtvaardigheid. Dit betogen de auteurs in hun preadvies voor de NederlandsVlaamse Vereniging voor Strafrecht. Ze verdedigden het preadvies op 4 oktober 2013 in het Hasselt (België). De grote straftoemetingsvrijheid die het de Nederlandse strafrechter mogelijk maakt om zoveel mogelijk ‘maatwerk’ te leveren, wordt van oudsher beschouwd als een belangrijk goed. Toch levert het strafrechtelijk systeem niet zelden uitkomsten op die moeilijk te begrijpen zijn. In hun preadvies stellen de auteurs daarom de vraag aan de orde hoe een consistente en systeemconforme straftoemeting kan worden gerealiseerd. Via de genoemde recente wetgevingsinitiatieven wil de wetgever de rechterlijke straftoemeting sturen, met als belangrijkste gevolg een permanente spanning tussen de kaders die de wetgever stelt voor de straftoemeting en de wijze waarop de strafrechter daarvan gebruik maakt. In het preadvies worden de systematische voor- en nadelen van een grote discretionaire ruimte van de rechter ten aanzien van de straftoemeting in kaart gebracht. Daarmee worden oplossingsrichtingen gegeven voor wetgevingsinitiatieven die de rechter beogen te sturen op het terrein van de straftoemeting. Betoogd wordt dat strafoplegging vooral moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van de ‘Einzelfallgerechtigkeit’. Of in de concrete zaak een goede, rechtvaardige straftoemetingsbeslissing is genomen, kan wor-
den bepaald aan de hand van 1) de ernst van het gepleegde feit; 2) de persoon van de dader; en 3) de persoonlijke omstandigheden van de dader. De rechter moet op die drie punten naar bijzonderheden speuren die een verantwoorde beslissing mogelijk maken en die de beslissing ook motiveren. Of een uitspraak van de strafrechter een onrechtvaardige uitkomst bevat, kan worden ingeschat door de uitspraak te vergelijken met andere beslissingen. Marc Groenhuijsen, Tijs Kooijmans, Yves Van Den Berge Wolf Legal Publishers 2013, € 35 ISBN 978 94 6240 036 8
Buitenlanders in detentie Nederlanders, Duitsers, Engelsen en Fransen in Portugese en Nederlandse penitentiaire inrichtingen In de jaren 2006 en 2007 liet de Nederlandse mensenrechten organisatie EuroMoS een empirisch onderzoek onder 300 in het buitenland gedetineerde Nederlanders verrichten met het doel na te gaan of de in de Europese Conventie van de Rechten van de Mens als onvervreemdbaar vastgestelde rechten in de EUlidstaten worden gerespecteerd en of de situatie in de gevangenissen van de EU-lidstaten aan de door de Raad van Europa uitgevaardigde aanbevelingen voldoet. Naar aanleiding van de al met al weinig geruststellende resultaten van dit eerste onderzoek werd met hetzelfde doel in 2009 met een tweede onderzoek in twee EU-lidstaten, Nederland en Portugal, begonnen waarbij als respondenten nu niet uitsluitend Nederlanders maar ook Britten, Duitsers en Fransen werden gekozen, dus overwegend gedetineerde buitenlanders, die reeds wegens hun ontbrekende of onvoldoende talenkennis in het land van detentie als bijzonder benadeeld moeten worden beschouwd. Bij de in totaal 167 respondenten ging het in principe om alle in Nederland en in Portugal op een bepaald tijdstip aanwezige buitenlandse gedetineerden van de gekozen nationaliteiten. De vragenlijst thematiseerde voornamelijk twee gebieden, het voorbereidend onderzoek en de detentiesituatie. Dit boek informeert over de belangrijkste onderzoeksresultaten van het tweede onderzoek en geeft een overzicht van de naar aanleiding van bei-
de onderzoeksdelen verschenen publicaties. Irene Sagel-Grande, Leo Toornvliet Dutch University Press 2013, 65 p., € 13.90 ISBN 978 90 361 0357 2
De handhavingsrichtlijn Handhaving van IE-rechten in Nederland De komst van de Handhavingsrichtlijn (de Richtlijn) heeft vanaf 29 april 2006 een grote invloed gehad op het procederen in IE-zaken in Nederland. De Richtlijn heeft de mogelijkheden voor de IE-praktijkjurist om bewijs van (de omvang van) inbreuk op IE-rechten te vergaren aanzienlijk verruimd. Zo is bijvoorbeeld het bewijsbeslag ingevoerd en is het ook eenvoudiger geworden om van derden bewijs te verkrijgen. Daarnaast kan de IE-rechthebbende sinds de invoering van de Richtlijn ook beschikken over verregaande mogelijkheden om snel een verbod te krijgen zonder dat de vermeende inbreukmaker eerst hoeft te worden gehoord. Dit zogenoemde ex parte bevel heeft veel stof doen opwaaien in de beginjaren na de uiterste implementatiedatum, en nog steeds is de inbedding van deze nieuwe maatregelen in ons procesrechtelijke stelsel niet vervolmaakt. Ook de volledige proceskostenveroordeling houdt de Nederlandse IE-praktijkjurist nog dagelijks bezig. Van elke handhavingsstrategie maakt deze ingrijpende kostenmaatregel een wezenlijk onderdeel uit. Kortom, het werd volgens de auteurs tijd dat alle rechtsontwikkelingen naar aanleiding van de Richtlijn in één handboek werden ondergebracht. Op deze manier hopen zij een duidelijk en compleet overzicht te verschaffen van de post-Richtlijnjurisprudentie en bij te dragen aan de elkaar in snel tempo opvolgende rechtsontwikkelingen op deze procesrechtelijke onderwerpen. W.J.G. Maas, C. Shannon en C. de Boer Boom Juridische uitgevers 2013, 300 p, € 49 ISBN 978 90 8974 802 7
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2697
2266
Tijdschriften
2267 Burgerlijk (proces) recht Caribisch Juristenblad 3e jrg. nr. 3, 2013 Mr. M. Gielen, prof. dr. G-R. de Groot Geslachtsnaamswijziging – In het Koninkrijk der Nederlanden bestaan een aantal verschillende naamrechtssystemen. In dit artikel worden de verschillende rechtssystemen op kritische wijze vergeleken in het bijzonder daar waar het gaat om het verwerven en wijzigen van de geslachtsnaam. Mr. N. van Lis-Donata, dr. E.F. Lasten Mentorschap: onbekend maakt onbemand – Dit artikel geeft het resultaat weer van een evaluatieonderzoek naar de toepassing van de Wet mentorschap in Aruba. Deze wet biedt bescherming aan meerderjarigen die tijdelijk of duurzaam niet in staat zijn hun niet-vermogenrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. In een onderzoek gaf het merendeel van de respondenten aan geen of weinig kennis te hebben van de Wet mentorschap. Advocaten en de civiele rechter hebben de Wet mentorschap niet toegepast in de eerste tien bestaansjaren van deze wet. Toch onderkennen alle geïnterviewde vertegenwoordigers van hulpverlenende organisaties dat er behoefte is aan mentorschap in de thuiszorg van bejaarden en andere meerderjarige hulpbehoevenden met lichamelijke of geestelijke beperkingen. Mentorschap wordt ook beschouwd als een alternatieve beschermingsmaatregel voor drugsverslaafden. De onbekendheid met het mentorschap werkt belemmerend op de toepassing van de Wet mentorschap. Nadere regels betreffende de taken en bevoegdheden van de mentor, onder supervisie van een coördinatiecentrum, zullen de benoemingen van mentoren gunstig beïnvloeden.
Contracteren 15e jrg. nr. 3, 2013 Prof. mr. R.P.J.L. Tjittes, J. Kampman LL.B.
2698
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
De klachtplicht onttroond – enige beschouwingen naar aanleiding van HR 8 februari 2013, Van de Steeg/Rabobank – In deze bijdrage bespreken schrs. de implicaties van HR 8 februari 2013 (Van de Steeg/Rabobank), het nieuwe standaardarrest van de Hoge Raad over de klachtplichten van de artt. 6:89 en 7:23 BW. Op diezelfde dag heeft de Hoge Raad nog twee arresten gewezen over deze materie: Kramer/Van Lanschot en Van Lanschot/X. Deze bijdrage mondt uit in een betoog dat naar mening van schrs. de klachtplicht voor consumenten moet worden afgeschaft. Bij consumentencontracten kan worden volstaan met toepassing van de leerstukken rechtsverwerking en verjaring. Wat betreft de klachtplicht bij ondernemers behoort het accent te liggen op een redelijke en afdoende onderzoekstermijn. Met dien verstande dat in geval van bedrog of bewuste roekeloosheid volgens schrs. de klachtplicht ook voor ondernemers niet moet gelden. Mr. dr. T.J. de Graaf Pitfalls in ICT-contracten – In deze bijdragen laat schr. aan de hand van een aantal onderwerpen enkele pitfalls bij het opstellen van ICT-contracten de revue passeren. Gemakshalve wordt telkens uitgegaan van de situatie dat twee professionele partijen contracteren, geen vormvereiste gelden, de leverancier algemene voorwaarden wenst te hanteren, de leverancier degene is van wie garanties worden verlangd en, als er iemand tekortschiet en schade veroorzaakt, dat de leverancier is. Mr. J.H. Kolenbrander Niet onaantastbaar: het postcontractuele nonconcurrentiebeding in de franchiseovereenkomst – De aard en omvang van een postcontractueel concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst zijn duidelijk omschreven in het BW. De aard en omvang van een postcontractueel non-concurrentiebeding in een franchiseovereenkomst daarentegen niet. Contractspartijen in een franchiserelatie zijn dan ook aangewezen op het algemene contractentrecht en de jurisprudentie. In de praktijk blijkt dat vaak wat valt ‘af te dingen’ op de rechstgeldigheid van non-concurrentiebedingen in franchiseovereenkom-
sten. In dit artikel worden enkele rechtsgronden besproken op grond waarvan de rechtsgeldigheid van een postcontractueel non-concurrentiebeding kan worden aangetast.
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht Nr 8, oktober 2013 Mr. A.A.M. Punte, NTBR 2013/34 De reikwijdte van de executiebevoegdheid van de hypotheekhouder – In dit artikel verkent schr. mogelijkheden voor de hypotheekhouder om bij uitoefening van zijn executierecht het verbonden goed te verkavelen, te splitsen in appartementsrechten of beperkte rechten te vestigen. Hierbij besteedt schr. aandacht aan de mogelijkheid de executiebevoegdheid van de hypotheekhouder contractueel uit te breiden. Met de bevoegdheid tot verkaveling, splitsing in appartementsrechten en vestiging van beperkte rechten kan het verbonden goed in delen worden verkocht. Dit draagt bij aan de realisatie van een zo hoog mogelijke nettoopbrengst en creëert de mogelijkheid op proporionele wijze uitvoering te geven aan het hypotheekrecht. Prof. mr. T.J. Mellema-Kranenburg, NTBR 2013/35 Clementie & Recht - Afstand van vorderingen, een kwestie van clementie? – In dit artikel stelt schr. de vraag aan de orde in hoeverre plaats is voor clementie in geval van afstand van vorderingsrechten (art. 6:160 BW). Afstand van een vorderingsrecht kan op informele wijze geschieden, maar kan vergaande gevolgen hebben. Is er in tijden van recessie een rol voor clementie weggelegd in de verhouding tussen de schuldeiser en schuldenaar? Bij het antwoord op deze vraag neemt schr. het verschil tussen afstand ‘om niet’ en afstand ‘om baat’ onder de loep. Voorts beziet zij de clementie die jegens de schuldenaar wordt betracht ten opzichte van de positie van derden, die door deze clementie juist kunnen worden benadeeld, en onderzoekt zij waar de grenzen van de clementie liggen. Prof. mr. E.H. Hondius, NTBR 2013/36 Kroniek Algemeen – De Kroniek Algemeen behandelt negen goederenrechtelijke dissertaties: over de ontwikkeling van een Europees goederenrecht, doorbreking
Tijdschriften
van de natrekking, het beperkte recht, erfpacht, de executoriale verkoop door de hypotheekhouder, herverpanding, de Vereniging van Eigenaars, levering van roerende goederen en gelijke kansen bij gronduitgifte door de overheid. De kroniek wordt afgesloten met de betrokkenheid van de Europese Unie bij privaatrechtelijke betrekkingen, OostEuropees privaatrecht, pluralisme in het Europees contractenrecht en overig Europees privaatrecht.
WPNR 144e jrg. nr. 6991, 19 oktober 2013 Prof. mr. A.S. Hartkamp Ontwikkelingen: het EU-recht en het algemene deel van het privaatrecht (2012) – In deze bijdrage gaat schr. in op de wijze waarop het recht van de Europese Unie het algemene deel van het privaatrecht beïnvloedt. Schr. bekijkt daarbij de rechtspraak van het Hof van Justitie uit 2012. Het Hof heeft op twee manieren in het privaatrecht ingegrepen. Ten eerste door de uitleg van bepalingen uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Ten tweede door de toepassing van de algemene beginselen van het Unierecht. In het kader van het VWEU gaat schr. in op de schending van het kartelverbod en de horizontale werking van de vrijheid van goederenverkeer. Vervolgens behandelt hij in verband met het arrest Dominguez de horizontale werking van de algemene beginselen van het unierecht. Ten slotte komt jurisprudentie aan de orde over de richtlijnen op het gebied van de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid en de richtlijn algemene voorwaarden. Mr. drs. R. Zwitser Halve waardepapieren – Boek 3 BW kent twee soorten vorderingen: de vordering op naam en de vorderingen aan order en aan toonder (waardepapieren). Een tussenvorm lijkt niet te bestaan. Schr. wijst erop dat in Boek 8 BW wel een tussenfiguur bestaat, namelijk het cognossement op naam. Het cognossement is geen waardepapier maar lijkt wel de regels van het waardepapierenrecht te volgen. Het is dus een soort half waardepapier. In deze bijdrage gaat schr. in op de vraag wat de wijze van overdracht is. Hij verde-
digt daarnaast de stelling dat naast het cognossement op naam ook andere halve waardepapieren moeten worden erkend. Hij denkt daarbij bijvoorbeeld aan verzekeringscertificaten. Als partijen halve waardepapieren willen creëren, is volgens schr. niet in te zien waarom dat niet mag. Partijen kunnen derden toestaan tot de overeenkomst toe te treden. De derde heeft daarbij de rechten en plichten zoals partijen die hebben beoogd. Prof. mr. P. Abas Voorstel tot modernisering van het contractenrecht in Spanje – Tussen 1994 en 2008 heeft een commissie in Spanje gewerkt aan een voorstel voor de modernisering van het verbintenissen- en contractenrecht. In deze bijdrage bespreekt schr. een aantal opvallende punten uit het voorstel. Hij gaat daarbij met name in op een artikel over onvoorziene omstandigheden. Overigens is nog onduidelijk wat er met het voorstel van de commissie gebeurt. Mr. R.J.C. van Helden De introductie van een paspoort voor rechtspersonen. – Het Internationale Notariaat kan het handelsverkeer van dienst zijn door een ‘paspoort’ uit te geven waarin alle relevante informatie betreffende de rechtspersoon is opgenomen. Ook betekent een dergelijk paspoort voor de juridische praktijk een aanvulling.
2268 Fiscaal recht Praktijkblad Salarisadministratie 15e jrg. nr. 14, 18 oktober 2013 D. Herveille Nieuw vragen-en-antwoordenbesluit toepassing 30%-regeling – Het beleidsbesluit met vragen en antwoorden over de toepassing van de 30%-regeling is recent geactualiseerd. Dit artikel geeft een overzicht van de belangrijkste wijzigingen en richt zich met name op de nieuwe beleidsstandpunten. De eerste inhoudelijke wijziging betreft de positie van promovendi. Ook is er een toevoeging gedaan met betrekking tot de vaststelling van de beloning en
het bepalen van de vrijgestelde vergoeding voor extraterritoriale kosten. Voor bonussen of andere betalingen die na einde looptijd van de 30%-regeling worden ontvangen, is de 30%-regeling niet meer van toepassing.
Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7021, 24 oktober 2013 Mr. N. Özbas, prof. dr. S.A. Stevens, WFR 2013/1248 Een pleidooi voor een fiscale eenheid VPB voor stichtingen – In dit artikel betogen schrs. dat het beginsel van rechtsvormneutraliteit pleit voor een (verdere) verruiming van de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting voor en tussen stichtingen. De door de wetgever aangehaalde rechtsvaardigingsgronden voor de uitsluiting van de stichtingen achten schrs. niet overtuigend. Zij gaan na welke specifieke aanpassingen nodig zijn om de toetreding van de stichtingen tot de fiscale eenheid mogelijk te maken. Mr. S. van der Hoeven, WFR 2013/1257 De toekomstige btw-behandeling van vouchers: alles helder? – De btw-behandeling van vouchers is binnen de Europese Unie niet geharmoniseerd. Het gebrek aan regelgeving in de Btw-richtlijn kan in grensoverschrijdende situaties leiden tot marktverstoringen. Daarom is de Europese Commissie op 10 mei 2012 met een voorstel gekomen voor een uniforme behandeling van vouchers, met een geplande inwerkingtreding per 1 januari 2015. In deze bijdrage besteden schrs. aandacht aan de werking van de voorgestelde wijzigingen, de mogelijke effecten daarvan en dragen mogelijke verbeteringen aan voor het voorstel. Drs. T. Braakman, WFR 2013/1264 Bestuurdersartikel in verdrag overbodig? – Voor bestuurders geldt onder verdragen een eigen toerekeningsregel: de heffing over het salaris vindt plaats aan de vestigingsstaat van de vennootschap waarvan men bestuurder is. Schr. onderzoekt of voor bestuurders niet het algemene werknemersartikel kan gelden, zodat de bestuurdersbepaling kan worden afgeschaft.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2699
Tijdschriften
2269 Gezondheidsrecht Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 37e jrg. nr. 7, 2013 Mr. dr. E.M.H. Loozen Mededingingstoezicht op maatschappen van zorgaanbieders: welke rol is weggelegd voor ACM respectievelijk NZa? – Zorgaanbieders werken vaak samen in maatschapsverband. Dit artikel positioneert de maatschap binnen het Nederlandse algemene en zorgspecifieke mededingingsrecht. Eerst wordt onderzocht of fusies tussen maatschappen van vrijgevestigde medisch specialisten van verschillende ziekenhuizen onder het concentratietoezicht dan wel het kartelverbod uit de Mededingingswet moeten worden beoordeeld. Daarna wordt onderzocht wat en wanneer op grond van de artt. 48 en 45 Wet marktordening gezondheidszorg tegen maatschappen kan worden ondernomen. Hierbij wordt tevens ingegaan op de Autoriteit Consument & Markt (ACM)-lijn maatschappen en ziekenhuizen alsmede het Nederlandse Zorgautoriteit-besluit in Thuisapotheek/Huisartsenpraktijk Prinsenbeek. Prof. mr. E.H. Hondius, prof. mr. J.G. Sijmons Patientenrechtegesetz: geneeskundige behandeling in Duits Burgerlijk Wetboek – Afgelopen winter trad in Duitsland het nieuwe patiëntenrecht in werking. Een nieuwe titel in het BW, als de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst in Nederland. In dit artikel bespreken schrs. de contouren van deze compacte wet. Is de ontwikkeling in Duitsland vergelijkbaar met die in Nederland? De meest opvallende afwijkingen zijn een regeling van ‘Aufklärungspflichten’ voor de geïnformeerde toestemming naast ‘Informationspflichten’. Scherp gesteld zijn verder de verplichtingen over dossiervoering. Een bepaling over de aansprakelijkheid rondt de bepalingen in de titel van de geneeskundige behandelingsovereenkomst af, waarbij de patiënt tegemoet wordt gekomen in de op hem rustende bewijslast voor aansprakelijkheid van de hulpverlener.
2700
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
Prof. mr. A.C. Hendriks Kroniek rechtspraak rechten van de mens – In het verslagjaar 2012/2013 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens veel voor het gezondheidsrecht interessante uitspraken gedaan. Daaronder bevinden zich onder meer zaken over het onthouden van noodzakelijke medische zorg, het recht op patiëntveiligheid, het recht op hulp bij zelfdoding en het recht kritiek te hebben op een ziekenhuisdirecteur. Deze kroniek bevat een beschrijving en analyse van de voor het gezondheidsrecht belangrijkste zaken uit het verslagjaar 2012/2013.
2270 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 21, oktober 2013 Mr. L.E.J. Korsten, mr. W.J.L. de Clerck, Bb 2013/67 Aanbeveling Europese Commissie: gemeenschappelijk beginselen voor collectief verhaal bij schending van Unierechten (III) – Dit artikel is het laatste deel van een drieluik. In de eerste twee delen is ingegaan op een voorstel voor een richtlijn ter harmonisering van de regels voor het verhaal van kartel- en misbruikschades (richtlijnvoorstel). Het richtlijnvoorstel is verwant aan de hierna te bespreken aanbeveling inzake collectief verhaal, dat wil zeggen het collectief instellen door twee of meer eisers van een vordering tot verlening van een voorlopige voorziening of tot betaling van schadevergoeding. Het richtlijnvoorstel en de aanbeveling zijn beide door de Europese Commissie op 11 juni 2013 gepubliceerd en worden nadrukkelijk gepresenteerd als een afgewogen geheel, een package. Alhoewel het een nietbindend instrument is, is de aanbeveling in inhoudelijk opzicht potentieel verstrekkend. De Europese Commissie maakt een aantal principiële keuzes over collectieve (schade) vorderingen in geval van schending
van Unierechten en beveelt de lidstaten die keuzes aan. De door de Europese Commissie gemaakte keuzes stroken op het eerste gezicht niet met het Nederlandse wettelijk systeem voor collectief verhaal, meer in het bijzonder de artt. 3:305a e.v. (collectieve actie) en 7:907 e.v. BW (Wet collectieve afwikkeling massaschade). Mr. P.R. van der Vorst, mr. J.R. Wildeboer, Bb 2013/68 De BBr 2014; van beperkt regres naar onbeperkt regres en volledige schadevergoeding? – Per 1 januari 2014 vervangt de Bedrijfsregeling Brandregres 2014 (BBr 2014) de (huidige) Bedrijfsregeling Brandregres 2000 (BBr 2000). Dit brengt voor de praktijk een belangrijke wijziging met zich in de voorwaarden waaronder de rekening van (brand)schade bij de daarvoor verantwoordelijke partij kan worden gelegd en tot welk bedrag dat mogelijk is. In dit artikel geven schrs. een overzicht van de belangrijkste aspecten van de BBr 2014 en enkele implicaties daarvan voor verzekeraars, makelaars en bedrijven. Mr. H. Koster, Bb 2013/69 Nogmaals de nieuwe regeling over uitkeringen – Door de flex-bv wetgeving is art. 2:216 BW over uitkeringen bij BV’s ingrijpend herzien. In deze bijdrage gaat schr. in op enkele specifieke aspecten van de nieuwe regeling.
Ondernemingsrecht Effectenrecht Nr. 14, 15 oktober 2013 Prof. mr. A.F. Verdam, Ondernemingsrecht 2013/102 Van collegiaal bestuur, bestuursbesluiten, aantastbaarheid en delegatie, en het besluit van een bestuurslid onder het nieuwe artikel 2:129a lid 3 – Collegiaal bestuur bestaat uit een pijler van gezamenlijke besluitvorming en een pijler van bestuurlijk toezicht op gedelegeerde bevoegdheden. Een volgens de geldende besluitvormingsregels genomen besluit betekent dat elk lid van het bestuur is gebonden aan dat besluit. Die gebondenheid en het uitgangspunt van collegiaal bestuur vragen om een bescherming in de vorm van de toepassing van art. 2:14-16 BW; bepleit wordt dat elk positief besluit van een meerhoofdig bestuur daaraan toets-
Tijdschriften
baar is, ook als er geen sprake is van een extern rechtsgevolg voor de rechtspersoon. Collegiaal bestuur verzet zich er niet tegen dat een bestuurder wordt gemachtigd om bepaalde besluiten te nemen. Dit staat haaks op de toelichting bij het nieuwe art. 2:129a lid 3 BW dat bepaalt dat (enkel) een daartoe strekkende statutaire bepaling kan bewerkstelligen dat een bestuurder in het kader van de taakverdeling besluiten kan nemen die als bestuursbesluit gelden. De bepaling en de toelichting berusten op een verkeerd beeld van de regels rond bestuurlijke besluitvorming. Die regels worden in deze bijdrage belicht vanuit het perspectief van collegiaal bestuur. Mr. S.B. Garcia Nelen, Ondernemingsrecht 2013/103 Managementparticipatie in private equity transacties: certificaten of stemrechtloze aandelen – In een private equity krijgt het management vaak de mogelijkheid om te participeren in de overname. Na invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht kunnen aan het management certificaten, maar ook stemrechtloze aandelen worden uitgegeven.
Tijdschrift voor staatssteun 4e jrg. nr. 2, okotber 2013 Mr. C. Rijnen, mr. dr. N. Saanen Het veelkoppige monster, genaamd onderneming – Een van de centrale begrippen in het staatssteunrecht is ‘onderneming’. Het Hof van Justitie heeft daarin een functionele benadering waarin het kijkt naar de aard van de activiteiten die een entiteit verricht. Zijn de activiteiten economisch van aard, dan is sprake van een onderneming, anders niet. Maar wat nu als een entiteit zowel economische als niet-economische activiteiten verricht? Is zij dan een onderneming waarvoor de staatssteunregels gelden of niet? Op deze situatie gaat het Hof van Justitie in het arrest Compass-Datenbank in. Mr. A.J. Metselaar, mr. dr. P.C. Adriaanse Application of State aid law in national courts
– Verslag van de internationale Leiden Expert Group on State Aid (LEGSA) conferentie op 4 juli 2013 aan de Universiteit Leiden. Mr. M.J.J.M. Essers Verlening van alleenrechten in het openbaar personenvervoer; aspecten van mededinging en staatssteun – Veel overheden worstelen met de wijze waarop alleenrechten en daarmee verband houdende compensaties voor openbaredienstverplichtingen moeten worden geregeld. Dat heeft onder andere ermee te maken verschillende soorten van mededingingsregels op alleenrechten van toepassing zijn. Bij alleenrechten voor het verrichten van openbaar vervoer is de situatie extra ingewikkeld, omdat vervoer in het Werkingsverdrag (VWEU) een bijzondere positie heeft. Deze bijdrage behandelt de toepassing van mededingingsrecht en het staatssteunverbod bij alleenrechten in het openbaar vervoer.
2271 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Tijdschrift voor Internetrecht 6e jrg. nr. 4, augustus 2013 Mr. T.H.A. Wisman, prof. mr. A.R. Lodder Het slimme electriciteitsnetwerk en de noodzaak tot het uitwisselen van persoonsgegevens – Met de term grid wordt een slim energienetwerk aangeduid. De SMART meter moet de laatste mijl tussen de afnemer en de leverancier verzorgen. Het slimme electriciteitsnetwerk en de slimme meter zijn geen onomstreden onderwerpen en kennen vooral in Nederland een bewogen geschiedenis die zelfs in de internationale literatuur wordt aangehaald. In dit artikel wordt kort ingegaan op de Nederlandse en Europese regelgeving die ten grondslag ligt aan het slimme electriciteitsnetwerk. Daarna wordt gekeken welke rol privacy hierin is toebedeeld. De kern van het artikel is een analyse van de verschillende functies van de slimme meter, alsmede de noodzaak om hierbij gedetailleerde gegevens te
verwerken. Deze functies worden vervolgens getoetst aan de Europese privacywetgeving en de ontwikkeling van het recht op gegevensbescherming wordt kritisch geëvalueerd. Tenslotte wordt toegelicht welke benadering door de Europese Commissie wordt gekozen in vraagstukken waar de implementatie van technologie leidt tot een spanningsveld tussen belangen van burgers bij privacy en belangen van de collectieven bij het vrije verkeer van persoonsgegevens. Daarbij wordt gekeken of deze benadering recht doet aan de Europese burger. Mr. drs. M.G.J.L. Marell Het merk van je concurrent als AdWord? Er mag veel, maar zeker niet alles – Op 21 mei 2013 heeft het Hooggerechtshof in het Verenigd Koninkrijk een uitspraak gedaan in de zaak tussen Interflora/Marks & Spencer. Deze zaak was het vervolg op een arrest van het Europees Hof van Justitie in dezelfde zaak. Dit arrest van het Hof vormt het (voorlopige) sluitstuk van een reeks belangrijke arresten waarin het Hof richting heeft gegeven aan de mogelijkheden en onmogelijkheden voor merkhouders om op te treden tegen het gebruik van derden van hun merken als zoekwoord. Dit arrest is dan ook aanleiding om de vraag te stellen: mag een concurrent het merk van een ander als Google AdWord gebruiken? En zo ja, wat mag dan wel en wat mag niet?
2272 Jeugd-, relatie- & erfrecht FJR Tijdschrift voor Familieen Jeugdrecht 35e jrg. nr. 10, oktober 2013 Dr. E. Spruijt, FJR 2013/86 Kind en (v)echtscheiding: op weg naar verbeterpunten – Het komt in Nederland een of enkele malen per jaar voor dat scheidingskinderen het slachtoffer worden van moord. Na zo’n tragedie is er veel aandacht voor de vraag of er dramatische fouten zijn gemaakt in de hulpverlening en of het drama te voorkomen was geweest. Vechtscheidingen staan dan weer volop in de belangstelling. Helaas blijven gezins-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2701
Tijdschriften
drama’s bestaan, maar nadenken over mogelijke verbeterpunten is altijd nodig. In deze notitie gaat schr. in op de rol die sociaalwetenschappelijk onderzoek kan spelen in het verbeteren van de positie van scheidingskinderen. Schr. kijkt dan ook naar mogelijke effecten van de wetswijzigingen betreffende (echt)scheiding in 1998 en 2009. Mr. M-J.E. Gilsing, FJR 2013/87 De interne rechtspositie van de jeugdige binnen de gesloten jeugdzorg. Juridische nazorg door advocaten geboden!? – In deze bijdrage wordt de interne rechtspositie van de jeugdige binnen de gesloten jeugdzorg besproken. Dit gebeurt aan de hand van de zogenaamde trajectmachtiging, die is geregeld in art. 29w lid 6 Wet op de jeugdzorg. Hoewel de trajectmachtiging de jeugdige de kans biedt voortijdig de gesloten instelling te verlaten, is de rechtsbescherming onvoldoende gewaarborgd. Het ontbreekt de jeugdige aan adequate vertegenwoordiging van zijn belangen in dit proces en hij is geen gelijkwaardige procespartij met de zorgaanbieder. Een vergelijking wordt gemaakt met de externe rechtspositie van de jeugdige ten aanzien van het verzoek tot het verkrijgen van een machtiging tot gesloten plaatsing bij de kinderrechter en met de introductie van de voorwaardelijke machtiging in de nieuwe Jeugdwet, die in 2015 in werking treedt.
Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 6, 12 oktober 2013 E. Callebaut, Ph. Thion De statistische berekening van kinderalimentatie: de moeilijke oefening om rechtvaardigheid objectief, transparant en toegankelijk te maken – (België) Deze bijdrage geeft een overzicht van de verschillende berekeningsmethoden die werden ontwikkeld om het onderhoudsgeld voor kinderen te objectiveren. Concreet gaat het over de methoden-Renard, -Gezinsbond en -Tremmery. In plaats van de methoden tegenover elkaar te plaatsen vanuit hun interne logica, hebben schrs. ervoor gekozen de bestaande berekeningsmethoden te onderzoeken vanuit de antwoorden die zij aanreiken op een aantal inhoudelijke vragen; vragen die even
2702
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
zo veel fundamentele keuzes voor het voetlicht plaatsen over welke criteria al dan niet moet worden gehanteerd bij de concrete berekening van de onderhoudsbijdrage voor kinderen. Op die punten waar zij een meerwaarde kan bieden, wordt ook de Nederlandse methode van de Tremanormen in deze vergelijking betrokken.
2273 Mediation en herstelrecht
en een wet die regelt dat mediation is voorbehouden aan de registermediator en dat organisaties in het openbaar bestuur zijn gehouden aan het inschakelen van registermediators. Deze ontwikkeling heeft tot veel discussie geleid. Volgens schr. moet men zowel blij als niet blij zijn met deze ontwikkeling. Het is een fenomeen dat hoort bij de ontwikkeling van een vakgebied. In dit blad ook nog een opiniërend artikel van Ton Jongbloed en een lijst van vragen en antwoorden over het wetsvoorstel, met medewerking van Ard van der Steur, Tweede Kamerlid voor de VVD.
Tijdschrift Conflicthantering 8e jrg. nr. 5, 2013 E. Schutte, J. Spierdijk Is peerreview onrechtmatig? – Schrs. behandelen rechterlijke uitspraken die van belang zijn voor mediation en mediators. In deze bijdrage beschrijven zij een kortgedinguitspraak over verplicht meewerken aan peerreview. De Orde van Advocaten heeft onlangs besloten om peerreview ‘niet meer actief te promoten’. Aanleiding daarvoor is een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 februari 2013. Het hof meent dat de Raad voor Rechtsbijstand onrechtmatig handelt door van bepaalde advocaten te verlangen dat zij meewerken aan een peerreviewsysteem. Wat betekent deze uitspraak voor de Nederlands Mediation Instituur (NMI) registermediators? In deze bijdrage gaan schrs. eerst na in hoeverre de peerreviewsystemen vergelijkbaar zijn en bespreken zij wat volgens het hof onrechtmatig is, en of dat ook geldt voor het NMI-reviewsysteem.
2274 Onderwijsrecht School en Wet 93e jrg. nr. 5, november 2013 Mr. M. Scholtes De positie van de school ten opzichte van ouders met een verbroken relatie – Voor een school kunnen diverse problemen ontstaan als (gescheiden) ouders met elkaar in conflict zijn over de omgang met en het informatierecht over het kind. Scholen worstelen in de praktijk regelmatig met de gevolgen van verstoorde relaties tussen ouders. Mr. M. Boogers Kroniek: Arbeidsrecht en Onderwijs 2013 – In de kroniek Arbeidsrecht en Onderwijs wordt opnieuw een overzicht gegeven van de actualiteiten op het gebied van arbeidsrecht en onderwijs. Er zijn weer genoeg ontwikkelingen geweest dit jaar. Maar er zijn ook kwesties, die zelfs na Prinsjesdag onduidelijk blijven.
Tijdschrift Conflicthantering 8e jrg. nr. 5, 2013 – extra Themanummer: Extra katern over het wetsvoorstel mediation L. van Oss De registermediator: een volgende stap in de ontwikkeling van een vakgebied – Dit voorjaar is het wetsvoorstel registermediator ingediend. Het bestaat uit drie wetten: twee die regelen dat mediation als instrument wordt opgenomen in de wet,
2275 Rechtspleging & procesrecht Rechtstreeks Nr. 2, 2013 M. Bouman De persoon van de rechter – In 2011 verscheen het boek ‘Sitting in Judgement. The Working
Tijdschriften
Lives of Judges’ van Penny Darbyshire. In dit boek wordt verslag gedaan van een door Darbyshire verricht onderzoek naar het werk van rechters in Engeland en Wales. Schr. bespreekt kort de resultaten en trekt parallellen tussen Engeland en Nederland. Voor wat betreft de achtergronden, persoonskenmerken en het imago van rechters kan volgens schr. worden gesteld dat zowel in Engeland als in Nederland dezelfde professionele kwaliteiten belangrijk worden gevonden. Een rechter moet geduldig, vriendelijk en hoffelijk zijn en moet kunnen luisteren, empatisch vermogen hebben en redelijke besluiten kunnen nemen. Rechters zijn in Engeland witte, gehuwde mannen van middelbare leeftijd afkomstig uit de middenklasse, maar de beroepsgroep is beslist niet wereldvreemd. Voor wat betreft het werk geldt dat de Engelse rechter in een complexere rechterlijke organisatie werkt dan de Nederlandse rechter, maar zowel de Nederlandse als de Engelse rechter gaan onder een grote werkdruk gebukt. Voorts werkt de Engelse rechter dikwijls onder erbarmelijke, haast Dickensiaanse omstandigheden. P. Darbyshire The Working Lives of Judges in England and Wales – In 2011 verscheen van schr. het boek ‘Sitting in Judgement. The Working Lives of Judges’. In dit boek doet zij verslag van een door haar verricht onderzoek naar het werk van rechters in Engeland en Wales. In dit artikel worden door schr. de belangrijkste onderzoeksresultaten besproken voor de Nederlandse rechtspraakpraktijk. Het onderzoek betrof een uitgebreid participerende observatie van rechters in Engeland en Wales, waarvoor veertig rechters intensief werden gevolgd en geïnterviewd. Daarnaast werden honderden gesprekken met andere rechters gevoerd. Schr. bespreekt het doel en opzet van haar onderzoek. Daarna wordt onder meer ingegaan op het imago, achtergrond, eigenschappen en training van Engelse rechters. De conclusie is dat ondanks het feit dat de Engelse rechters nog steeds het imago van geprivilegeerde, overbetaalde Tories hebben, zij zeker niet wereldvreemd zijn en goed op de
hoogte zijn van sociale problemen. H. Steenberghe, B. Gerretsen Regie in de rechtspraak (deel 2): de civiele rechter – In deze tweede aflevering van de serie over de regierol van de rechter bespreken schrs. in de vorm van een e-mailwisseling ieder vanuit hun eigen achtergrond en ervaring de regierol van de civiele rechter. Zij zijn beiden van mening dat de tijd van de lijdelijke rechter achterhaald is. Zij onderzoeken of de regiefunctie echt bestaat en, zo ja, hoe deze rol invulling te geven. Of is het slechts een moderne benaming van iets dat al lang bestaat?
Trema 36e jrg. nr. 8, oktober 2013 Prof. mr. J.D.A. den Tonkelaar De rechter spreekt door zijn vonnis – daar moeten we het mee doen – In een persbericht uitgebracht naar aanleiding van drie uitspraken door de Hoge Raad gedaan in klachtprocedures stond vermeld ‘de rechter spreekt door zijn vonnis’. Aan de hand van deze drie beslissingen van de Hoge Raad bespreekt schr. de vraag of de rechter zich wel eens over zijn eigen uitspraken uitlaat en wat het gezag is van een van het gerecht afkomstige uitlating. Volgens schr. blijkt uit deze uitspraken dat de rechter voorzichtig moet zijn met het geven van toelichting op zijn eigen werk. Het adagium ‘de rechter spreekt door zijn vonnis’ staat nog steeds overeind. De rechter laat zich niet anders dan in zijn vonnis uit over de eigen beslissing en motivering. Vereiste hierbij is dat de rechter voldoende inzicht geeft in zijn gedachtegang, terwijl in beginsel toelichting van deze gedachtegang niet is toegestaan. Mr. A.S.H.M. Strik Rechtseenheid in het bestuursrecht door de bril van de Hoge Raad – De Hoge Raad is als hoogste bestuursrechter (naast de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) (mede)verantwoordelijk voor de rechtseenheid in het bestuursrecht. Schr. beziet vanuit het perspectief van de Hoge Raad als cas-
satierechter in belastingzaken de rol die de Hoge Raad speelt in het streven naar rechtseenheid. Rechtseenheid in het bestuurs(proces)recht is van groot belang, niet alleen voor rechters en griffiemedewerkers, maar zeker ook voor rechtzoekenden. De (informele) overlegstructuren waaraan de Hoge Raad deelneemt, worden besproken en om te bezien of de Hoge Raad tot rechtseenheid is gekomen, worden enkele recente arresten van de Hoge Raad besproken. Mr. S. Dijkstra Het tuchtrecht voor rechters in Nederland en Europa in beweging – Het tuchtrecht voor rechters kent momenteel veel belangstelling. Aan de hand van een wetsvoorstel van Minister Opstelten ter wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) en de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Volkov tegen Oekraïne van 9 januari 2013 bespreekt schr. recente bewegingen in het tuchtrecht. Bezien wordt of de Wrra voldoet aan de criteria die door het EHRM in de Volkov-zaak aan nationaal tuchtrecht worden gesteld. Mr. Th.S. Röell De teloorgang van de vice-president – De titel vice-president bestaat sinds 1 januari 2012 niet meer. De titel vice-president is van rechtswege veranderd in ‘senior rechter’. Schr. bespreekt de wetsgeschiedenis van de rechterlijke titulatuur en gaat in op de vraag waarom het zo lang duurde voordat de titel vice-president verdween. Hiertoe worden kort de wetsvoorstellen besproken tot en met het wetsvoorstel uit 2006 dat leidde tot de wetgeving van 1 januari 2012. Volgens schr. heeft een reeds lang bestaande spanning tussen het Ministerie van Justitie en de gerechten gezorgd voor het feit dat het ministerie heeft vastgehouden aan de gedachte dat de titel vice-president moest verdwijnen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2703
Tijdschriften
2276 Sociaal Recht ArbeidsRecht 20e jrg. nr. 10, oktober 2013 Mr. S. Schermerhorn, mr. H.W.P. van den Hout, ArbeidsRecht 2013/46 Albron na de Hoge Raad: operatie geslaagd? – Op 5 april jl. heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de zaak Albron Nederland BV tegen FNV Bondgenoten en de heer John Roest. Dit arrest vormt het sluitstuk van de Albron-procedure die op 22 februari 2005 aanving bij de Rechtbank te ‘s-Gravenhage. In dit artikel wordt ingegaan op de vragen die ook na 5 april 2013 onbeantwoord blijven en waar de praktijk mee moet worden. Mr. M.R. van Zanten, ArbeidsRecht 2013/47 Aan het werk met de pre-pack? – Tijdens het Nationaal ArbeidsRecht Diner 2013 is gesproken over de pre-pack, die in de praktijk inmiddels veel wordt gebruikt bij het realiseren van een doorstart na faillissement. Veel aanwezigen hadden bedenkingen over de pre-pack. Er was een enkel positief geluid te beluisteren. In deze bijdrage wordt ingegaan op de bedenkingen, maar ook op de voordelen van de pre-pack bezien door een curator en dus vanuit het perspectief van het insolventierecht. Mr. dr. P. Kruit, mr. A.A.E. van den Toren, ArbeidsRecht 2013/48 Kennelijk onredelijk ontslagvergoeding: hoe (lang) werkt – Bij het berekenen van de kennelijk onredelijke ontslagvergoeding is in de jaren na de arresten Van de Grijp/Stam en Rutten/Breed een tendens zichtbaar dat voor het vaststellen van de door de werknemer geleden schade wordt aangesloten bij de inkomstenderving over de te verwachten periode van werkloosheid. Sinds eind 2012 is het mogelijk met behulp van de rekentool op de website www.hoelangwerkloos.nl de te verwachten werkloosheidsduur uit te rekenen voor iedere individuele werknemer. In deze bij-
2704
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
drage wordt de toepassing van het rekenmodel toegelicht en beoordeeld. Mr. A. Avci, mr. V.S.M. Zanetti, ArbeidsRecht 2013/49 Arbeidsverzuim en arbeidsconflict: een tweestappenplan – De situatie waarin een werknemer zich ziek meldt, terwijl er tevens een arbeidsconflict speelt, blijft lastige materie. De laatste versie van de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten en het Mak/SGBO-arrest hebben voor meer duidelijkheid gezorgd, maar een concrete werkwijze ontbreekt nog. Tijd om de balans op te maken. In deze bijdrage is onderzocht of een stappenplan kan worden opgesteld op basis van de wet, de STECR en (recente) jurisprudentie. Mr. J.W.A. Ringeling, ArbeidsRecht 2013/50 De bijzondere ontslagregeling voor de uitzendsector (‘Bijlage B’) – Het arbeidsrecht kent sinds 1999 een bijzonder (ontslag)regime voor de uitzendsector voor ontslagaanvragen op bedrijfseconomische gronden (‘Bijlage B’-procedure). Het enige wat een uitzendwerkgever als bedrijfseconomische reden moet aantonen, is dat de inleenopdracht is beëindigd én dat het niet mogelijk is de betrokken werknemer gedurende een bepaalde herplaatsingstermijn te herplaatsen. Als dat kan worden aangetoond, mag de uitzendwerkgever afwijken van het (als rigide ervaren) afspiegelingsbeginsel. Ondanks deze voordelen wordt van deze procedure door uitzendwerkgevers maar weinig gebruikt gemaakt. De vraag is wat de achterliggende reden hiervan is en of detacheringsbureaus niet een kans mislopen, doordat ze de normale ontslagregels blijven volgen. Mr. S.R. Spoelder, ArbeidsRecht 2013/51 De beëindigingsovereenkomst en finale kwijting: garanties bestaan niet! – Alhoewel het sluiten van een bëeindigingsovereenkomst aan de orde van de dag is, blijkt in de praktijk dat de inhoud en uitleg van deze overeenkomst en de daarin opgenomen finale kwijtscheldingsclausule niet zelden tot geschillen leidt. Zo dient de rechter zich met enige regel-
maat te buigen over vragen met betrekking tot eventuele wilsgebreken en de reikwijdte van de finale kwijtscheldingsclausule.
2277 Staats- & bestuursrecht Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht Nr. 7, 2013 Mr. T.N. Sanders, NTB 2013/25 De invorderingsbeschikking – Een analyse van de knelpunten bij de invordering van dwangsommen onder de vierde tranche – Als een belanghebbende een aan hem door een bestuursorgaan opgelegde last onder dwangsom overtreedt, dan verbeurt hij de opgelegde dwangsom van rechtswege. Vaak zijn de belanghebbende en het bestuursorgaan het echter niet eens over de vraag of de last is overtreden en of het bestuursorgaan de verbeurde dwangsom moet invorderen. Onder het oude recht werd een dergelijk geschil voorgelegd aan de civiele rechter. Sinds de invoering van de vierde tranche van de Awb is het geschil verplaatst van het civiele recht naar het bestuursrecht. Met de verplaatsing van het geschil naar het bestuursrecht is enige onduidelijkheid gemoeid over de interpretatie en toepassing van de nieuwe wetgeving. De hoogste bestuursrechters hebben het afgelopen jaar met een stroom van jurisprudentie veel punten opgehelderd. De rechtspraak heeft echter ook enkele knelpunten in de regeling aan het licht gebracht. In dit artikel benoemt schr. een drietal knelpunten van de invorderingsregeling in de Awb en gaat hij in op de door de bestuursrechter gekozen oplossingen voor deze knelpunten. Verder doet hij enkele suggesties voor het aanvullen en verbeteren van de invorderingsregeling. Mr. A.E.M. van den Berg, mr. A.E. van Rooij, NTB 2013/26 Openbare-orderecht in beweging – “Openbare orde is dichterbij dan u denkt”, zo opende prof. B.J. Schueler de VAR-studiemiddag over het openbare-orderecht, gehouden op 28 juni 2013. Facebookrellen, huiselijk geweld, woonoverlast, drugsoverlast
Tijdschriften
en voetbalvandalisme passeerden die middag onder meer de revue. Deze maatschappelijke problemen hebben geleid tot nieuwe bevoegdheden voor de burgemeester, ook achter de voordeur, en een toename van het optreden van private partijen, zoals woningcorporaties en de KNVB. Tijdens deze studiemiddag stond de vraag centraal welke ontwikkelingen zich afspelen binnen het openbareorderecht en welke gevolgen deze ontwikkelingen hebben voor de verhouding tussen de verschillende bevoegdheden, de bescherming van grondrechten en de controle van de rechter. In deze bijdrage doen schrs. verslag van de presentaties en de discussie die naar aanleiding daarvan tijdens de studiemiddag is gevoerd. Naar aanleiding van de verschillende bijdragen bespreken zij in de slotbeschouwing een aantal uitdagingen en aandachtspunten voor de verdere ontwikkeling van het openbare-orderecht.
2278 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie FJR Tijdschrift voor Familieen Jeugdrecht 35e jrg. nr. 10, oktober 2013 Mr. R. de Jong, FJR 2013/89 Kroniek jeugdstraf(proces)recht – In deze jurisprudentierubriek wordt speciaal aandacht besteed aan enkele recente uitspraken die het jeugdstrafrecht betreffen. De aandacht gaat overwegend uit naar een selectie art. 77c Sr-zaken in samenhang met het aanhangige Wetsvoorstel adolescentenstrafrecht. Voorts is in deze kroniek een aantal belangrijke arresten van de Hoge Raad opgenomen. Het betreft arresten inzake klachten betreffende de strafoplegging in jeugdstrafzaken. Tevens wordt een arrest besproken van de Hoge Raad over de bewijsrechtelijke positie van de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming. Ter afronding staat schr. stil bij een tweetal uitspraken betreffende ten laste gelegde feiten gepleegd rondom de meerderjarigheid.
Strafblad 11e jrg. nr. 4, september 2013 Themanummer: ZSM Mr. J.J.A. Lucas ZSM – een huis dat samen gebouwd wordt, staat steviger – De ZSM-werkwijze is landelijk ingevoerd. In dit artikel een beschrijving van deze werkwijze en de ontwikkelingen van de rechtsbijstand binnen ZSM. Het is tijd om samen met de advocatuur te komen tot inbedding van de rechtsbijstand in het ZSMwerkproces. Daarbij bepalen niet alleen kwaliteit en efficiëntie maar ook de betaalbaarheid en de ontwikkelingen van de rechtsbijstand in het algemeen mede de richting van de werkwijze. In dit artikel worden de mogelijkheden daartoe onderzocht. Prof. dr. mr. P.T.C. van Kampen ZSM (&) tegenspraak – De suggestie is dat de ZSM-procedure van gelijkwaardig niveau is met dat van de Politierechter. Maar is dat wel zo als ZSM zich afspeelt in alle beslotenheid? Er is, zeker binnen de strafrechtadvocatuur, een vermoeden dat er (aanmerkelijk) op zorgvuldigheid wordt ingeleverd. Goedkoop en snel zijn het nieuwe begrippenpaar geworden. Mr. P.W. van der Kruijs ZSM is niet Zo Secuur Mogelijk, maar TV, Totale Verrommeling – Waarom lukt het niet om tot een volledige erkenning te komen van het recht op rechtsbijstand voor de verdachte? De volledige erkenning is nodig om een processueel onwetende in een gelijkwaardige positie te brengen tegenover professionals. Waarom wordt steeds opnieuw getracht wat van dat recht af te halen? De kern van Salduz was toch dat een verdachte voorafgaand aan het eerst (inhoudelijke) verhoor zich mag verstaan met een advocaat. Daarenboven lijkt ZSM met name te zijn ingegeven door bezuinigingsdrift, waarvoor rechtstatelijk denken gemakkelijk aan de kant wordt geschoven. De plaats van de (straf) rechter wordt gemarginaliseerd en niet slechts door ZSM. In omringende landen is men juist huiverig te veel macht toe te schuiven naar het OM.
Trema Straftoemetingsbulletin 36e jrg. nr. 2, oktober 2013 Themanummer: De lerende strafrechter
Dr. B.A. Vollaard De lerende strafrechter – Rechters verschillen in de wijze waarop zij het strafrecht toepassen. De voornaamste angst is dat dit de rechtseenheid ondermijnt. Een ander, mogelijk groter probleem is dat rechters uit onkunde mogelijkheden ter bescherming van de samenleving onbenut laten. De uitdaging is niet om betere informatie-uitwisseling over rechterlijke uitspraken te realiseren, maar om een relatie te leggen tussen rechterlijke uitspraken en de realiteit. Dit kan door rechters betere terugkoppeling te geven over de effecten van straftoemeting op de samenleving en hen actief aan te sporen deze inzichten te vertalen naar hun eigen prakijk. Mr. I. Kluiter, mr. K. Bruil Vreemdelingen in de tbs: enkele reis naar de longstay – Vreemdelingen zonder geldige verblijfstatus hebben in de tbs geen enkel uitzicht op resocialisatie, waardoor de kans bestaat dat zij hun hele leven op een longstay-afdeling moeten verblijven. Recent heeft zich echter een aantal ontwikkelingen voorgedaan die mogelijk perspectief bieden voor een oplossing. Dr. B.S.J. Wartna, dr. E. van Straalen Weten wat werkt. WODC ontwikkelt webportal met informatie over de bewezen effectiviteit van strafrechtelijke interventies – Een rondgang langs rechters in 2008 wees uit dat zij slecht op de hoogte zijn van de effectiviteit van sancties. Inzichten over de werking van strafrechtelijke interventies spelen bij de straftoemeting hoogstens indirect een rol, via de rapportages van gedragsdeskundigen. Om de kennistransfer naar het beroepsveld te vergemakkelijken werkt het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) op verzoek van de Raad voor de rechtspraak aan een website met informatie over de effectiviteit van justitiële interventies. De Kennisbank Criminaliteitspreventie bevat samenvattingen van de belangrijkste studies op justitieel terrein. Het prototype van de site is gereed en wordt de komende maanden getest.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2705
Wetgeving
Wet gebruik Friese taal Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Verhoging alcoholleeftijd 2279 - Wet houdende wijziging van de Drank- en Horecawet teneinde enkele leeftijdsgrenzen te verhogen van 16 naar 18 jaar en de preventie en handhaving te verankeren – Met deze wet worden op één na alle leeftijdsgrenzen van 16 jaar uit de Drank- en Horecawet verhoogd naar 18 jaar. Het gaat om: 1. de verstrekkingsleeftijdsgrens voor zwakalcoholhoudende drank, zowel voor gebruik ter plaatse, als voor gebruik elders dan ter plaatse en zowel voor directe, als voor indirecte verstrekking; 2. de leeftijd waarop een jongere (zonder toezicht) als bezoeker aanwezig mag zijn in een slijtlokaliteit; 3. de leeftijd waaronder een jongere strafbaar is als hij in het openbaar alcohol bezit (met uitzondering van jongeren van 16 en 17 jaar die in de horeca of (sport)kantine werken). De leeftijdsgrens van 16 jaar in de wet welke NIET niet wordt verhoogd tot 18 jaar is de minimumleeftijd van het dienstdoende personeel in horeca- en slijtlokaliteiten inclusief barvrijwilligers in (sport)kantines. Verder wordt de preventie en handhaving op lokaal niveau verankerd door in de wet op te nemen dat gemeenteraden periodiek aangeven wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van preventie van alcoholgebruik, met name onder jongeren. In het plan dient ook te worden vastgelegd hoe invulling wordt gegeven aan het handhavingsbeleid in deze. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 01-10-2013, Stb. 2013, 380 (Kamerstukken 33 341)
2706
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2280 - Wet houdende regels met betrekking tot het gebruik van de Friese taal in het bestuurlijk verkeer en in het rechtsverkeer (Wet gebruik Friese taal) – In het in 2010 tot stand gekomen regeerakkoord ‘Vrijheid en verantwoordelijkheid’ is een taalwet aangekondigd waarin de gelijke rechten van de Nederlandse en de Friese taal binnen de provincie Fryslân worden gewaarborgd. De onderhavige wet geeft daar uitvoering aan. Met deze wet worden de mogelijkheden voor het gebruik van het Fries in het rechtsverkeer en het bestuurlijk verkeer versterkt. Het doel van deze wet is om in de provincie Fryslân het recht van een ieder te garanderen om gebruik te maken van zijn eigen taal, hetzij Nederlands of Fries, in de rechtszaal en in het contact met bestuursorganen en daarmee de gelijke positie van het Fries en het Nederlands in de provincie Fryslân te waarborgen. De wet bevat een algemene bepaling waarin het Nederlands en het Fries worden gemarkeerd als de twee officiële talen van de provincie Fryslân. De instelling van een Orgaan voor de Friese taal is tevens een onderdeel van de wet. Voorts zijn er aanvullende bepalingen inzake de eed en belofte in de Friese taal, met name in het rechtsverkeer en inzake Friestalige modellen voor onder meer kandidaatstelling bij verkiezingen. Bij amendement is een bepaling toegevoegd die de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Rijk en de provincie inzake de Friese taal en cultuur van een wettelijke grondslag voorziet. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 02-10-2013, Stb. 2013, 382 (Kamerstukken 33 335)
Verlenging muziekrechten 2281 - Wet van 9 oktober 2013 tot wijziging van de Wet op de naburige rechten in verband met de omzetting van Richtlijn 2011/77/EU van het Europees Parlement en de Europese Raad van 27 september 2011 tot wijziging van de Richtlijn 2006/116/ EG betreffende de beschermingster-
mijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten – De wet strekt tot implementatie van Richtlijn 2011/77/EU van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011 (wijzigingsrichtlijn) tot wijziging van Richtlijn 2006/116/EG betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten (richtlijn beschermingsduur). Met de wijzigingsrichtlijn wordt de duur van naburige rechten van uitvoerende kunstenaars van muziekwerken en van fonogramproducenten verlengd van 50 naar 70 jaar. De wijzigingsrichtlijn ziet alleen op de verlenging van naburige rechten op muziekwerken die zijn vastgelegd op een fonogram. De verlenging ziet niet op andere muziekwerken en evenmin op naburige rechten op audiovisuele werken zoals films. Naast de verlengde beschermingsduur bevat de richtlijn enkele aanvullende maatregelen. Deze beogen een evenwicht te creëren tussen het voordeel van de verlengde beschermingsduur voor fonogrammenproducenten (platenmaatschappijen) en bekende artiesten enerzijds en de sociale en economische behoeften van minder bekende artiesten anderzijds. Inwerkingtreding m.i.v. 18 oktober 2013. Wet van 09-10-2013, Stb. 2013, 383 (Kamerstukken 33 329)
Stichting en opheffing openbare scholen 2282 - Wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet primair onderwijs BES in verband met de stichting en opheffing van openbare scholen door verzelfstandigde besturen in het primair onderwijs – Deze wet strekt ertoe de stichtingsen opheffingssystematiek in het primair onderwijs voor verzelfstandigde besturen van openbaar onderwijs en voor de besturen van bijzonder onderwijs meer met elkaar gelijk te trekken. Het openbaar onderwijs is in nagenoeg iedere gemeente verzelfstandigd. Met die verzelfstandiging is het bevoegd gezag van openbare scholen op afstand van de gemeente geplaatst. Verzelfstandigde besturen
Wetgeving
voor openbaar onderwijs oefenen dan ook, net als besturen voor bijzonder onderwijs, alle taken van het bevoegd gezag uit. Vooralsnog is de bevoegdheid om scholen te stichten en op te heffen echter voorbehouden gebleven aan de gemeente. Het stichten en opheffen van scholen is een wezenlijk onderdeel van het besturen van een onderwijsorganisatie. Door verzelfstandigde besturen de mogelijkheid te bieden zelf te besluiten over stichting en opheffing van scholen, brengt deze wet hen in een volwaardige positie als bevoegd gezag. Tevens worden hiermee de voorschriften voor openbaar en bijzonder onderwijs meer gelijkwaardig aan elkaar, hetgeen past binnen het duale onderwijsstelsel. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 02-10-2013, Stb. 2013, 385 (Kamerstukken 33 598)
Uitzondering WNo voor euthanasiecommissies 2283 - Besluit van 9 oktober 2013 tot wijziging van het Besluit bestuursorganen WNo en Wob in verband met de uitzondering van de regionale commissies voor de toetsing van meldingen van gevallen van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding – Gedragingen van in de Wet Nationale ombudsman genoemde bestuursorganen kunnen worden onderzocht door de Nationale ombudsman, naar aanleiding waarvan een oordeel wordt gegeven over de behoorlijkheid van de gedraging. Bestuursorganen die bij algemene maatregel van bestuur zijn uitgezonderd, kunnen niet worden onderworpen aan een dergelijk onderzoek. Het Besluit bestuursorganen WNo en Wob is de algemene maatregel van bestuur die deze uitzondering regelt. Dit besluit bewerkstelligt dat de beoordelingen van de regionale toetsingscommissies euthanasie worden uitgezonderd van de werkingssfeer van de Wet Nationale ombudsman. Inwerkingtreding m.i.v. 23 oktober 2013. Besluit van 09-10-2013, Stb. 2013, 404
Nieuwe wetsvoorstellen Luchtvaartveiligheid VS - voormalige Antillen 2284 - Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken (26-09-2013) waarbij het ter stilzwijgende goedkeuring voorlegt het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake technische samenwerking op het gebied van civiele luchtvaartveiligheid; Washington, 23 mei 2013 – Het onderhavige Verdrag is tot stand gekomen na jarenlange onderhandelingen tussen de luchtvaartautoriteiten van de verschillende delen van het Koninkrijk der Nederlanden en de luchtvaartautoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika (de FAA). Het verdrag heeft tot doel technische samenwerking tussen enerzijds Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland en anderzijds de Verenigde Staten van Amerika mogelijk te maken op het gebied van het waarborgen en bevorderen van de veiligheid in de internationale burgerluchtvaart. De samenwerking heeft onder meer betrekking op uitwisseling van informatie, het aanbieden en ontvangen van technische assistentie, uitvoeren van technische inspecties, het kalibreren van radionavigatie- en radarapparatuur, het leveren van luchtverkeersdiensten, het installeren en onderhouden van faciliteiten en voorzieningen noodzakelijk voor het leveren van luchtverkeersdiensten, en de opleiding van luchtvaartveiligheidspersoneel. Kamerstukken II 2013/14, 33 668, nrs. 1, A/2 en 3
Verzamelwet Justitie 2013 2285 - Herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetsbepalingen op het terrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2013) – Het onderhavige wetsvoorstel heeft het karakter van een ‘verzamelwet’.
Het brengt wijzigingen aan in onder meer het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet, de Wet Bibob, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en in verschillende BES-wetten. Verreweg de meeste artikelen repareren wetstechnische gebreken of brengen inhoudelijke wijzigingen van ondergeschikte aard aan. Daarnaast bevat het wetsvoorstel ook een enkele bepaling met een wat verdergaande strekking. Deze betreft de toepassing van verhaal zonder dwangbevel waarvoor banken thans een van de automatische incasso afgeleide systematiek hanteren. Vanwege het vervangen van de infrastructuur voor automatische incasso is een nieuw ondersteunend automatiseringssysteem ontwikkeld. Om hiervan voor verhaal zonder dwangbevel gebruik te kunnen maken is het noodzakelijk dat artikel 27 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften zodanig wordt gewijzigd dat ook verhaal kan worden genomen op de kredietruimte van de betaalrekening van degene aan wie de sanctie is opgelegd. Een andere inhoudelijke wijziging betreft de in artikel 207a lid 2 van de Wet wereenvoudiging en flexibilisering bv-recht opgenomen regeling voor het geval de vennootschap eigen aandelen onder algemene titel heeft verkregen waardoor de vennootschap samen met haar dochtermaatschappijen alle aandelen met stemrecht in haar kapitaal houdt. Dit is een onwenselijke situatie – de vennootschap zou dan haar eigen aandeelhouder zijn – en daarom is er in de wet in voorzien dat in een dergelijk geval het laagst genummerde aandeel van rechtswege overgaat op de gezamenlijke bestuurders. Er is echter ten onrechte niets geregeld voor verkrijging onder bijzondere titel van eigen aandelen door de vennootschap met hetzelfde gevolg voor de stemrechten. Dat wordt nu hersteld. Kamerstukken II 2013/13, 33 771, nrs. 1-3.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2707
Wetgeving
2286
Vervolgstukken Verbetering rechtsbescherming asielzaken Brief van het presidium (16-10-2013) over het Initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter verbetering van de rechtsbescherming in asielzaken. – Brief over adviesaanvraag aan Raad voor de Rechtspraak en aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken over bovengenoemd voorstel van wet.
2013) bij het wetsvoorstel tot aanpassing van enige wetten op het terrein van het Ministerie van VenJ teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen. Kamerstukken II 2013/14, 33 554, nr. 8
Jeugdwet Derde nota van wijziging (16-102013) bij het wetsvoorstel met Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.
Kamerstukken II 2013/14, 30 830, nr. 14
Kamerstukken II 2013/14, 33 684, nr. 108
Wet forensische zorg
Vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst
Brief van de Staatssecretaris van VenJ (11-10-2013) over het wetsvoorstel tot vastelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten. – Brief over verdachten die weigeren mee te werken aan pro Justitiaonderzoek. Kamerstukken I 2013/14, 32 398, G
Wet flexibel werken Nota n.a.v. het nader verslag (17-102013) bij het initiatief voorstel van wet tot wijziging van de Wet aanpassing arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen. Kamerstukken II 2013/14, 32 889, nr. 13
Verruiming gronden voorlopige hechtenis Voorlopig verslag (15-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis. Kamerstukken I 2013/14, 33 360, B
Verbetering Waterwet Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (10-10-2013) tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (aanvulling en verbetering; vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing; opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving). Kamerstukken I 2013/14, 33 503, A
VenJ zbo’s onder Kaderwet Tweede nota van wijziging (09-10-
2708
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
Verslag (18-10-2013) en brief van de Staatssecretaris van Financiën (1710-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten in verband met de invoering van herziening bij aanslagen en een regeling voor het elektronisch berichtenverkeer. – Brief met een reactie op het verzoek van het lid Omtzigt. Kamerstukken II 2013/14, 33 714, nrs. 5 - 6
Waterschapsverkiezingen
arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343). Kamerstukken II 2013/14, 33 749, nr. 5
Belastingplan 2014 Nota n.a.v. het verslag (21-10-2013) en brief van de Staatssecretaris van Financiën (18-10-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014). – Brief met de aanbieding van een proeve van de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2014 Kamerstukken II 2013/14, 33 752, nrs. 11-12
Overige fiscale maatregelen 2014 Nota n.a.v. het verslag (21-10-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten.
Verslag (17-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet en de Waterschapswet ten behoeve van gecombineerde verkiezingen van vertegenwoordigers voor de ingezetenen in het algemeen bestuur van het waterschap en de verkiezingen voor de provinciale staten.
Kamerstukken II 2013/14, 33 753, nr. 7
Kamerstukken II 2013/14, 33 719, nr. 6
Kamerstukken II 2013/14, 33 754, nr. 7
Toezichtgegevens naar Algemene Rekenkamer
Belasting- en invorderingsrente
Verslag (16-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met het verstrekken van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen door de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten aan de Algemene Rekenkamer.
Nota n.a.v. het verslag (21-10-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de wijziging van de percentages belasting- en invorderingsrente.
Aanpak belastingfraude Nota n.a.v. het verslag (21-10-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van enkele wetten met het oog op de bestrijding van fraude in de toeslagen en de fiscaliteit.
Kamerstukken II 2013/14, 33 755, nr. 6
Kamerstukken II 2013/14, 33 729, nr. 5
Woningmarkt 2014 Gecombineerde vergunning verblijf en arbeid Verslag (21-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (15-10-2013) bij het wetsvoorstel tot invoering van een verhuurderheffing over 2014 en volgen-
Wetgeving
de jaren alsmede wijziging van enige wetten met betrekking tot de nadere herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning. Kamerstukken II 2013/14, 33 756, nrs. 6 - 7
2287
Nota’s, rapporten & verslagen Vreemdelingenbewaring Brief van de Staatssecretaris van VenJ (14-10-2013) bij de aanbieding van het onderzoeksrapport ‘Van bejegening tot vertrek. Een onderzoek naar de werking van de vreemdelingenbewaring’ van het WODC. – Het onderzoek is primair kwantitatief van karakter en heeft het mogelijk gemaakt theoretische veronderstellingen te toetsen over: 1. de relatie tussen de bejegening door het personeel van DJI en de detentiebeleving van de ingesloten vreemdelingen; 2. het verband tussen de wijze waarop vreemdelingen hun detentieomstandigheden in vreemdelingenbewaring ervaren en de mate waarin vreemdelingen medewerking verlenen aan hun terugkeer. De belangrijkste conclusies m.b.t. het eerste punt zijn: Tevredenheid over de eigen arbeidsomstandigheden blijkt samen te gaan met een proactieve houding van het personeel. Met name een activerende bejegeningsstijl blijkt bij te dragen aan een positieve detentiebeleving van ingeslotenen. Vreemdelingen zijn tenslotte over het algemeen tevreden met de aandacht die zij van het personeel krijgen. Uit het onderzoek m.b.t. het tweede punt komt naar voren dat de afschrikwekkende werking van detentie beperkt is. Hiermee worden eerdere resultaten van onderzoek naar deze veronderstelde relatie bevestigd. Wel is een, zij het geringe, significante samenhang gevonden tussen het aantal malen dat een ingeslotene in bewaring is gesteld en de terugkeerbereidheid. Een vreemdeling die voor de eerste keer in
bewaring zit, geeft in mindere mate aan terugkeerbereid te zijn dan een vreemdeling die voor de tweede, derde of vierde keer vastzit. Vanaf de vijfde keer bewaring neemt de terugkeerbereidheid echter weer wat af. De vertrekbereidheid neemt ook toe als de vreemdeling de bedoelde uitkomst van de bewaring – nl. terugkeer – rechtvaardig vindt. Er is geen samenhang gevonden tussen de tevredenheid over de detentieomstandigheden en de ontwikkeling van de vertrekbereidheid. Uit het onderzoek blijkt volgens de bewindsman dat de detentieomstandigheden die vreemdelingen ervaren geen direct verband houden met hun vertrekbereidheid. Er lijkt wel sprake van een indirect verband. Een persoonsgerichte, activerende bejegening door het DJI-personeel binnen de gehele vreemdelingenketen kan bijdragen aan de gepercipieerde rechtvaardigheid van de detentie en zo bijdragen aan de terugkeerbereidheid van illegale vreemdelingen. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1739
Medische zorg aan vreemdelingen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (16-10-2013) waarbij hij het rapport aanbiedt dat de Nationale ombudsman heeft opgesteld over de medische zorg aan vreemdelingen. – Het rapport is als bijlage bij deze brief te vinden maar ook op de site van de Nationale ombudsman. De ombudsman heeft, zowel in asielzoekerscentra en vreemdelingendetentiecentra als onder uitgeprocedeerde asielzoekers op straat, onderzoek uitgevoerd en is van oordeel dat overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor de medische zorg aan asielzoekers en vreemdelingen zonder papieren, meer oog moeten hebben voor hun positie. Er wordt in asielzoekerscentra vaak te eenzijdig uitgegaan van zelfredzaamheid van deze mensen, terwijl het vaak om geïsoleerde en kwetsbare mensen gaat. Vanuit een eenzijdige blik op de financiële kant ontstaan onnodige drempels. De Nationale ombudsman doet onder meer de aanbeveling om het zorgvervoer naar een ziekenhuis of huisarts beter te regelen, een betere samenwerking tussen het COA en het gezondheidscentrum van de opvang te stimuleren en onbedoelde
drempels weg te nemen. Vreemdelingen in detentie behandelt Justitie juist niet als zelfredzaam, omdat na eerdere incidenten ieder risico vermeden wordt. De ombudsman roept de staatssecretaris op de blikrichting te veranderen. Hij doet de aanbeveling om de toegang tot zorg voor vreemdelingen in detentie te verbeteren door bijvoorbeeld zelfzorgmedicatie, zoals paracetamol, op cel toe te staan, ze te informeren over geplande onderzoeken of behandelingen buiten het detentiecentrum en ze alleen geboeid te vervoeren als dat nodig is. Ongedocumenteerde vreemdelingen die op straat leven zijn voor een belangrijk deel afhankelijk van de welwillendheid van zorgverleners. De Nationale ombudsman doet concrete aanbevelingen aan de minister van VWS om de drempels voor verantwoorde zorg aan ongedocumenteerden weg te nemen, zoals het aanwijzen van een informatiepunt, en het monitoren van de toegang tot medische zorg in de praktijk. Een kabinetsreactie op het rapport zal in de loop van de volgende maand worden toegezonden. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1740
Schaduwbankieren Brief van de Minister van BuZa (1110-2013) met een fiche inzake een Mededeling schaduwbankactiviteiten – In maart 2012 heeft de Commissie een groenboek over schaduwbankieren gepubliceerd. Schaduwbankieren wordt gedefinieerd als kredietbemiddeling waarbij entiteiten en activiteiten betrokken zijn die zich buiten het gereglementeerde banksysteem bevinden. Dit zijn entiteiten die (i) fondsen werven met depositoachtige kernmerken, (ii) looptijd- en/of liquiditeitstransformaties uitvoeren, (iii) kredietrisicooverdrachten toestaan en/of (iv) gebruik maken van financiele hefboomwerking (leverage). Deze mededeling is de eerste invulling die aan het groenboek wordt gegeven. De mededeling bestaat uit twee onderdelen. In het eerste deel worden de maatregelen geschetst die reeds worden ondernomen om de risico’s te mitigeren die verbonden zijn met schaduwbankactiviteiten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen gericht op financiële entiteiten, en maatregelen ericht op marktintegriteit. In het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2709
Wetgeving
tweede onderdeel worden vijf prioriteiten benoemd waarvoor de Commissie aangeeft nieuwe initiatieven te overwegen: 1. Vergroting van de transparantie. 2. Instelling van een beter kader voor bepaalde beleggingsfondsen (geldmarktfondsen en instellingen voor collectieve belegging in effecten). 3. Beperking van de risico’s van effectenfinancieringstransacties. 4. Verdere versterking van het prudentiële kader in de banksector. 5. Beter toezicht op de schaduwbanksector. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1713
heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen, waarin het zijn commissie voor burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken opdraagt de berichten grondig te onderzoeken. Daarbij worden onder meer de gevolgen van spionageprogramma’s voor de grondrechten van EU-burgers en de mogelijkheden voor administratief en gerechtelijk verhaal bezien. In dat kader worden in het Europees Parlement hoorzittingen gehouden die inmiddels zijn gestart. Een rapportage wordt voor het einde van het jaar verwacht. Kamerstukken II 2013/14, 26 643, nr. 290
Digitale spionage Brief van de Minister van BZK (11-102013) over mogelijke digitale spionage door de Amerikaanse National Security Agency (NSA) en het Britse Government Communications Headquarters (GCHQ). – Allereerst is er volgens de minister geen aanleiding te veronderstellen dat de NSA verantwoordelijk is voor, of gebruik heeft gemaakt van de inbreuk bij DigiNotar in 2011. Ook overigens zijn er vooralsnog geen aanwijzingen dat Nederland een direct doelwit is van de inbreuk op de infrastructuur van de Belgische aanbieder van telecommunicatie Belgacom. De inbreuk bij KPN in het voorjaar van 2012 was geen activiteit van een statelijke actor. Private partijen, waaronder aanbieders van openbare telecommunicatiediensten, zijn zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van hun infrastructuur. De Telecommunicatiewet bevat voor deze aanbieders verplichtingen voor de borging van de integriteit en de veiligheid van hun netwerken en diensten, waaronder het waarborgen van de vertrouwelijkheid van telecommunicatie en de beschikbaarheid van de dienstverlening. De AIVD heeft een methodiek ontwikkeld voor de analyse van kwetsbaarheden voor spionage. Digitale spionage is daarbij één van de aandachtspunten. Naar aanleiding van de onthullingen van Edward Snowden over onder meer het Amerikaanse programma PRISM is een gezamenlijke expertgroep van de EU en de VS opgericht. Deze expertgroep bespreekt de onthullingen in de media en de schendingen van de privacy van burgers. De Nederlandse regering steunt het werk van de expertgroep. Op 4 juli jl.
2710
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
Inkomensafhankelijke huurverhogingen Brief van de Minister voor WenR (1110-2013) over de uitvoering van de inkomensafhankelijk huurverhoging. – In deze brief wordt eerst ingegaan op de doelstelling van de inkomensafhankelijke huurverhoging en op de aanpassingen die in de wetsvoorstellen zijn aangebracht naar aanleiding van de afspraken over de woningmarkt tussen het kabinet en de Tweede Kamerfracties van VVD, PvdA, D66, CU en SGP van 12 februari 2013. Na een uiteenzetting over de gemiddelde voorgestelde huurverhogingen in 2013, wordt een beeld geschetst van de uitvoering van de inkomensafhankelijke huurverhoging door achtereenvolgens de Belastingdienst, de verhuurders en de Huurcommissie. Vervolgens komen de budgettaire effecten voor het Rijk aan bod. De minister sluit af met aanbevelingen en voorgenomen maatregelen voor de huurverhoging van 2014. De inkomensgrenzen voor de inkomensafhankelijke extra huurverhoging vanaf 1 juli 2014 zijn als volgt: - tussen € 34.085 en € 43.602 (toetsjaar 2012): maximale huurverhoging inflatie +2%; meer dan € 43.602 (toetsjaar 2012): maximale huurverhoging van inflatie +4%. Kamerstukken II 2013/14, 27 926, nr. 206
Weigeraars pro Justitiaonderzoek Brief van de Staatssecretaris van VenJ (11-10-2013) over de laatste stand van zaken t.a.v. verdachten die weigeren mee te werken aan pro Justitiaonderzoek. – Vanuit het oogpunt van de veiligheid van de samenleving acht de
staatssecretaris het ontoelaatbaar als geen tbs kan worden opgelegd louter omdat de verdachte niet meewerkt ingeval een tbs-maatregel de passende maatregel zou zijn. Van een weigerende observandus is sprake als een verdachte van een tbs-waardig delict, hetzij op aanraden van de verdediging, hetzij voortvloeiend uit de pathologie van de verdachte, weigert mee te werken aan pro Justitiaonderzoek. Indien wordt geweigerd op aanraden van de verdediging hoopt de verdachte door het weigeren te voorkomen dat een geestesstoornis zou kunnen worden vastgesteld. Op deze wijze probeert de verdachte een tbs-maatregel te voorkomen. Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) is verantwoordelijk voor de uitvoering van pro Justitiaonderzoek. Het NIFP heeft reeds in 2011 binnen de huidige wettelijke kaders uitgangspunten geformuleerd om beter te kunnen omgaan met verdachten die moeilijk te observeren zijn. In 2012 zijn de uitgangspunten van het beleid ‘moeilijk onderzoekbaren’ nader aangescherpt en verder uitgevoerd. Het beleid is erop gericht weigerende observandi in een vroeg stadium te herkennen en hierop te reageren. Daarnaast wordt bij verdachten die consequent weigeren mee te werken in een vroegtijdig stadium van de observatie door het NIFP een afweging gemaakt tussen het tijdig afbreken van de observatie of het continueren van het verblijf in het PBC. In 2012 kon bij gemiddeld 31 % van de weigeraars een volledig advies worden uitgebracht. Dit is vrijwel gelijk aan 2011, toen bij 30 % van de weigeraars een volledig advies kon worden uitgebracht. De weigering is in die gevallen dus niet van invloed geweest op het pro Justitia-onderzoek. In de eerste acht maanden van 2013 is het percentage weigeraars waarbij een volledig advies kon worden uitgebracht echter gedaald tot 20 %. Uit de realisatiecijfers blijkt dat de huidige maatregelen onvoldoende soelaas bieden bij het terugdringen van de problematiek ten aanzien van de weigerende observandi. De bewindsman is dan ook van oordeel dat additionele verbeteringen op dit gebied nodig zijn. De afgelopen periode zijn verschillende mogelijkheden onderzocht op haal-
Wetgeving
baarheid en effectiviteit, waaronder het tweefasenproces. Bij een tweefasenproces buigt de rechter zich eerst over de vragen met betrekking tot het bewijs, de kwalificatie van het delict en de schuld van de verdachte (fase 1) alvorens toe te komen aan de vraag welke straf en/of maatregel dient te worden opgelegd (fase 2). De veronderstelling was, dat een tweefasenproces de beweegredenen bij verdachten wegneemt om medewerking aan pro Justitia-onderzoek te weigeren. De schuld van de verdachte is immers al vastgesteld. Maar er kunnen ook in een tweefasenproces nog steeds beweegredenen zijn om niet mee te werken, hetzij op aanraden van de verdediging, hetzij voortvloeiend uit de pathologie van de verdachte, hetzij door ongewisheid over de inhoud en duur van de tbs-maatregel ten opzichte van de relatieve zekerheid van een vrijheidsstraf. Invoering van een tweefasenproces zou dan ook niet bijdragen aan het oplossen of terugdringen van de problematiek van de weigerende observandi. Op 19 november 2012 is een tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel Forensische Zorg aan de Tweede Kamer gezonden die erin voorziet dat de verstrekking van persoonsgegevens door gedragsdeskundigen en artsen over de geestelijke gezondheid van de weigerende observandi, ook zonder hun toestemming, aan deskundigen mogelijk maakt. Met deze brief wil de staatssecretaris de noodzaak van een voortvarende behandeling van het wetsvoorstel Forensische Zorg onderstrepen. Kamerstukken II 2013/14, 29 452, nr. 164
Fragiele staten Brief van de Minister voor BHenO (14-10-2013) waarbij zij de kabinetsreactie aanbiedt op de evaluatie ‘Investeren in stabiliteit: het Nederlandse fragiele statenbeleid doorgelicht’ van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie. – Het onderzoek richt zich op de Nederlandse inzet in fragiele staten en op de geïntegreerde benadering van veiligheid, stabiliteit en duurzame ontwikkeling in de periode 2005– 2011 en bevat onder meer casestudies die het Nederlandse beleid in een zestal fragiele staten doorlichten. Het onderzoek zelf is als bijlage bij
deze brief te vinden. IOB heeft onderzoek gedaan naar de beleidsontwikkeling en uitvoering in de periode 2005–2011 en richt zich in het bijzonder op Afghanistan, Burundi, de Democratische Republiek Congo, Somalië, Tsjaad en Zuid-Sudan. In 2005 heeft de regering de notitie Wederopbouw na gewapend conflict opgesteld, waarin een basis werd gelegd voor de geïntegreerde aanpak van deze problematiek. In 2008 volgde de strategie Veiligheid en Ontwikkeling in Fragiele Staten, waarin het beleid voor de Nederlandse inzet in conflictgebieden en fragiele staten werd uiteengezet. Het onderzoek beoogt inzicht te bieden in de doeltreffendheid en doelmatigheid van het Nederlandse beleid ter bevordering van conflictvermindering en vredesopbouw in verschillende delen van de wereld waar fragiliteit van staten en regio’s problemen oplevert. Eén van de oogmerken van dit beleid is dat hiermee niet alleen de sociaaleconomische ontwikkeling en stabiliteit ter plekke wordt verstevigd, maar ook de regionale en internationale stabiliteit en veiligheid. Nederland richt zich daarbij op vijf thema’s: 1. veiligheid voor mensen 2. een functionerende rechtsorde 3. inclusieve politieke processen 4. een legitieme en capabele overheid 5. vredesdividend: werkgelegenheid en basisvoorzieningen. Het IOB-rapport concludeert dat Nederland, als relatief kleine speler op het wereldtoneel, steeds selectief en op basis van eigen beleidsprioriteiten heeft geopereerd, maar dat de inzet altijd internationaal is afgestemd. Binnen die prioriteiten werd flexibel en soms experimenteel gewerkt, rekening houdend met de context in land en/of regio. De uitvoering getuigde van nuchterheid en pragmatisme en bouwde voort op geslaagde praktijkvoorbeelden. IOB concludeert dat Nederland wisselende resultaten heeft geboekt, maar gemiddeld positief scoort en een actieve en zichtbare speler was. Volgens IOB baseert het Nederlandse fragiele statenbeleid zich impliciet op een door veel donorlanden aangehangen paradigma van (neo)liberale eigenschappen (democratisering, goed bestuur en economische ontwikkeling via marktwerking). Volgens
dit paradigma zou de ontwikkeling van fragiele landen grotendeels analoog kunnen zijn aan het door Westerse staten doorlopen traject. Kamerstukken II 2013/14, 31 787, nr. 9
Kinderrechten Brief van de Minister voor BHenO (10-10-2013) over de Nederlandse inzet voor kinderrechten. – Via verschillende programma’s wordt een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van kinderrechten. De inzet vindt op drie terreinen plaats: ž&äġĭĊĊėýĊĄäąäąÛäěġėôüàäąĭÐą kindhuwelijken. ž&äġĭĊĊėýĊĄäąäąÛäěġėôüàäąĭÐą kinderarbeid. ž"ôąÐąÜôäėôąðĭÐąĔÐėġąäėĊėðÐąôěÐties die zich specifiek bezighouden met kinderen. Op elk van deze thema’s wordt afzondelijk ingegaan. Kamerstukken II 2013/14, 33 625, nr. 40
Doe-democratie Brief van de Minister van BZK (14-102013) over de voorgenomen uitvoeringsagenda van de doe-democratie. – De doe-democratie is een ontwikkeling die vanuit de samenleving, de burgers begint. In de nota inzake doe-democratie is uitgebreid ingegaan op allerlei adviezen en rapporten die als rode draad hebben dat de overheid bij maatschappelijke vraagstukken minder moet sturen en meer moet uitgaan van de kracht van de samenleving en hierbij aansluiting moet zoeken. Uit de beschrijvende nota blijkt dat er voor de ontwikkeling van doe-democratie geen stappenplan of blauwdruk is. De ontwikkeling is een maatschappelijk veranderproces, een zoektocht naar nieuwe verhoudingen en verdeling van verantwoordelijkheden. Het kabinet past bescheidenheid bij de ondersteuning van die kracht van de samenleving. Dat is ook de reden dat het kabinet expliciet geen uitvoeringsagenda heeft opgenomen in de nota, maar gezamenlijk met maatschappelijke partners en mede-overheden een versnellingagenda heeft opgesteld die is gepresenteerd in hoofdstuk drie van de nota. Deze maakt zichtbaar hoe op dit moment in de praktijk door een heel scala van organisaties wordt gewerkt aan meer doe-democratie en hoe het kabinet
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2711
Wetgeving
haar bijdrage hieraan levert. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 VII, nr. 10
Legitimiteit democratisch bestuur Brief van de Minister van BZK (15-102013) ter aanbieding van de Legitimiteitsmonitor Democratisch Bestuur. – Met deze brief biedt de minister de ‘Legitimiteitsmonitor Democratisch Bestuur 2013’ aan, een update van de gelijknamige monitor uit 2012. De monitor, die als bijlage bij deze brief is te vinden, bestaat uit twee onderdelen. Het eerste gedeelte betreft een actualisatie van de data afkomstig uit het onderzoek van 2011. Het tweede deel is een verdiepende studie naar de relatie tussen lokale schaal en burgerbetrokkenheid in internationaal perspectief. Over het algemeen kan gezegd worden dat er sinds 2011 geen trendbreuken in de beleving van de legitimiteit van het democratisch bestuur te zien zijn. Hoewel er wel degelijk specifieke legitimiteitsproblemen te constateren zijn (onder andere het teruglopende ledenaantal van poli-
tieke partijen en de volatiliteit van het vertrouwen van burgers in regering en mindere mate parlement), kan op basis van de cijfers niet gezegd worden dat er sprake is van een legitimiteitscrisis. Het vertrouwen in de democratie als systeem blijft onverminderd hoog. Wel zijn er ontwikkelingen te zien op het terrein van aanvullende democratische instrumenten, zoals een lichte groei van de wens om sterke leiders; ook hecht een stabiele meerderheid van de burgers sinds eind jaren negentig belang aan instrumenten van directe democratie, zoals het referendum en de gekozen burgermeester. Net als in 2011 constateren de onderzoekers verder op basis van de cijfers dat de specifieke legitimiteitsproblemen meer liggen op het terrein van de responsiviteit van het democratisch bestuur dan op de effectiviteit ervan. Er zijn wel enkele nieuwe, relevante signalen, zoals dat ‘het gevoel met belastingen bij te dragen’ met ongeveer een derde is afgenomen tussen 2009 en 2012. In het tweede gedeelte wordt Nederland vergeleken met een zevental
andere Europese landen, te weten België, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Zwitserland, Estland, Denemarken, Noorwegen (en in enkele gevallen EU-breed). De focus in dit gedeelte ligt op het in kaart brengen van de voorkeuren en oordelen van burgers ten aanzien van het niveau van lokaal bestuur, de schaal waarop dat functioneert en de veranderingen die daarin plaatsvinden. Hierin zijn internationaal vergelijkende cijferreeksen te vinden over de omvang van het lokale bestuur, tempo en ontwikkelingen van schaalvergroting, tevredenheid en vertrouwen in het lokaal bestuur en gehechtheid aan het lokale niveau. De belangrijkste conclusies hier zijn, dat het Nederlandse lokaal bestuur in Europees perspectief vrij groot is (plaats 5). Voor het vertrouwen in regionaal/ lokaal bestuur geldt dat Nederland zich in de middenmoot bevindt met consequent veel vertrouwen. De territoriale gehechtheid en identificatie lijkt ten slotte in Nederland minder sterk ontwikkeld dan elders. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 VII, nr. 11
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke-
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
bij voorkeur in de tekst zelf.
Voor Auteurs
2712
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
Nieuws
2288
Wetsvoorstel modernisering rechtspraak in consultatie Het wetsvoorstel dat rechterlijke procedures eenvoudiger, begrijpelijker en sneller moeten maken, is op 24 oktober j.l. voor advies naar verschillende instanties gestuurd. Sinds die dag is ook de internetconsultatie gestart. Eerder kondigden de Rechtspraak en het ministerie van Veiligheid en Justitie het gezamenlijke vernieuwingsprogramma Kwaliteit en Innovatie (KEI) aan. Dit programma moet de toekomstbestendigheid van de rechtspraak waarborgen. Het wetsvoorstel vloeit uit dit programma voort.
D
igitalisering speelt bij de plannen een belangrijke rol, maar ook de vereenvoudiging van de procedures binnen het burgerlijk en bestuursrecht moeten een belangrijke steen bijdragen. In deze rechtsgebieden bestaan nu veel verschillende en omslachtige procedures. Die worden vervangen door nieuwe, eenvoudige en in veel opzichten snellere procedures.
Basisprocedure Het civiele proces wordt eenvoudiger door de invoering van een basispro-
cedure die bestaat uit één schriftelijke ronde, één mondelinge behandeling bij de rechter en daarna een uitspraak. De kern is de mondelinge behandeling, al vrij snel na de start van de procedure. Hierdoor heeft de rechter vroeg contact met partijen en heeft hij meer regie, waardoor hij maatwerk kan leveren. Partijen horen snel wat de termijnen zijn om verweer te voeren. Dat zorgt voor kortere doorlooptijden en een overzichtelijker en meer voorspelbare rechtsgang. In het merendeel van de gevallen volgt binnen zes weken na de mondelinge behandeling een uitspraak. Is de zaak ingewikkeld, dan kan de rechter de basisprocedure aanvullen met een extra schriftelijke of mondelinge ronde. Digitaal procederen bij de civiele en de bestuursrechter wordt voor professionele partijen (ondernemingen, advocaten, verzekeraars, deurwaarders) verplicht. Burgers die zonder advocaat naar de rechter gaan mogen ook papieren stukken indienen. Voor alle partijen wordt het straks mogelijk om via ‘Mijn Zaak’ de voortgang van gerechtelijke proce-
dures op de computer te volgen.
Stapsgewijs De vernieuwing en modernisering van rechtspraak wordt vanaf 2015 stapsgewijs doorgevoerd. De Rechtspraak is zich ervan bewust dat het in rechtszaken om vertrouwelijke informatie draait. Pas als het digitale systeem voldoet aan alle veiligheidseisen, zal het worden ingevoerd. Voordat het zover is, wordt het systeem uitvoerig getest en geleidelijk ingevoerd. De minister van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor de benodigde wetswijzigingen die het vernieuwingsprogramma mogelijk moeten maken, de Rechtspraak richt zich op procesinnovatie en digitalisering van procedures en werkprocessen. Het wetsvoorstel Vereenvoudiging en digitalisering rechtspraak en de bijbehorende Memorie van Toelichting zijn te vinden op internetconsultatie. nl alwaar tot 20 december a.s. op het voorstel gereageerd kan worden. Op rechtspraak.nl is een Themadossier Modernisering rechtspraak gepubliceerd waarin alles over het programma is te vinden.
2289
Externe wrakingskamer? De wrakingskamers van de gerechtshoven in Amsterdam en Den Haag bereiden momenteel een pilot voor om bij wijze van experiment elkaars wrakingszaken te gaan behandelen. Dit gebeurt binnen de huidige wettelijke kaders. De bedoeling is om begin 2014 met het experiment van start te gaan. Het experiment duurt vooralsnog een jaar.
D
e verzoeker tot wraking krijgt daarbij in beginsel (mits uitvoerbaar) de mogelijkheid om te kiezen voor behandeling van zijn wrakingsverzoek door raadsheren van het andere hof. In dat geval vindt de zitting, waarop de wraking behandeld wordt, ook in het andere hof plaats. Concreet betekent dit dan dat Amsterdamse zaken in het Gerechtshof Den Haag en Haagse zaken in het
Gerechtshof Amsterdam behandeld gaan worden. De verzoeker moet in dat geval gaan reizen. Mocht de verzoeker niet voor de mogelijkheid van een externe wrakingskamer kiezen, dan blijft alles bij het oude. De behandeling van het wrakingsverzoek vindt dan in het eigen gerechtsgebouw plaats door raadsheren van dat hof. De pilot zal betrekking hebben op strafzaken, handelszaken en belas-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2713
Nieuws
tingzaken, met uitzondering van de spoedzaken. De hoven onderzoeken nog de mogelijkheden om gedurende het experiment de pilot uit te breiden met telehoren en teleconferencing.
De pilot zal wetenschappelijk worden geëvalueerd. Het onderzoek zal zich met name richten op de punten vertrouwen in de rechtspraak en effectiviteit van de procedure. De gerechts-
hoven onderzoeken zelf met name de praktische barrières en de oplossingen daarbij.
2290
Recht op toegang tot advocaat Op 7 oktober 2013 heeft de Europese Raad het voorstel voor een Richtlijn van de Europese Commissie goedgekeurd die alle EU-burgers het recht geeft zich te laten bijstaan door een advocaat wanneer zij strafrechtelijk worden vervolgd. Op 10 september was het voorstel ook al aangenomen door het Europees Parlement. De nieuwe regels houden in dat verdachten - waar dan ook in de Europese Unie - het recht krijgen om vanaf het eerste politieverhoor tot het eind van hun proces een advocaat te raadplegen. Ook krijgt een verdachte bij arrestatie de mogelijkheid om contact op te nemen met zijn familie. Als de betrokkene zich niet in zijn eigen land bevindt, mag hij zich in verbinding stellen met zijn consulaat.
om het recht op een eerlijk proces overal in de Europese Unie te waarborgen. In 2010 respectievelijk 2012 werden al richtlijnen vastgesteld betreffende het recht op vertolking en vertaling en het recht op informatie in strafprocedures. De Commissie heeft zich voorgenomen dit najaar nog een aantal rechten inzake een eerlijk proces vast te leggen.
Verschillen lidstaten In de EU worden jaarlijks meer dan 8 miljoen strafprocedures gevoerd. Algemeen wordt erkend dat de rechten van de verdediging voor een eerlijk proces onontbeerlijk zijn. Maar de voorwaarden waaronder verdachten een advocaat kunnen raadplegen, verschillen per lidstaat. Zo gebeurt dat een verdachte zich niet tijdens een politieverhoor mag laten bijstaan door een advocaat. Ook komt het voor dat de vertrouwelijkheid van het contact met de advocaat niet in acht wordt genomen. Wie wordt gezocht op grond van een Europees aanhoudingsbevel, kan momenteel soms pas een advocaat inschakelen in het land waar het bevel is uitgevaardigd, wanneer hij aan dat land
wordt uitgeleverd. Soortgelijke verschillen doen zich voor met betrekking tot het recht van de verdachte om een familielid, de werkgever of het consulaat in kennis te stellen van de arrestatie. Zo komt het voor dat verdachten dit recht niet mogen uitoefenen of pas wanneer het proces al in een vergevorderd stadium is. Ook gebeurt het dat hen niet wordt meegedeeld dat hun familie is geïnformeerd.
Richtlijn
eerste politieverhoor tot het eind van
De richtlijn waarborgt deze rechten op de volgende wijze: - zij voorziet in het recht op toegang tot een advocaat gedurende het hele strafproces, vanaf het eerste politieverhoor; - zij verleent het recht op toereikende, vertrouwelijke ontmoetingen met een advocaat, zodat de verdachte zijn rechten van de verdediging daadwerkelijk kan uitoefenen; - zij staat toe dat de advocaat een actieve rol speelt bij het verhoor; - zij garandeert dat bij arrestatie van een verdachte bv. een familielid wordt geïnformeerd en de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld met zijn familie te communiceren; - zij staat toe dat verdachten in het buitenland contact met hun consulaat onderhouden en bezoek ontvangen; - zij biedt personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel loopt de mogelijkheid van juridische bijstand, zowel in het land waar het bevel is uitgevaardigd als in het land waar het wordt uitgevoerd.
hun proces een advocaat te raadplegen
Bron: www.europa-nu.nl
N
u het voorstel is goedgekeurd, wordt de richtlijn binnen enkele weken bekendgemaakt in het Publicatieblad van de EU. Vervolgens hebben de lidstaten drie jaar de tijd om haar in nationaal recht om te zetten. De richtlijn inzake het recht op toegang tot een advocaat is het derde instrument op rij dat is vastgesteld
Verdachten - waar dan ook in de Europese Unie - krijgen het recht om vanaf het
2714
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
Nieuws
2291
Eerste Kamer negatief over Europees OM Het verordeningsvoorstel tot instelling van het Europees Openbaar Ministerievan de Europese Raad is in strijd met het beginsel van subsidiariteit. Dat heeft een meerderheid van de Eerste Kamer op 15 oktober 2013 geoordeeld.
I
n een brief aan de Europese Commissie (EC) onderschrijven diverse fracties het belang van een effectieve bestrijding van fraude met EU-middelen. De fracties benadrukken echter dat het strafrecht
primair een nationale bevoegdheid is en dat opsporing en vervolging van deze delicten daarom primair een taak is van de nationale autoriteiten. De EC heeft volgens de Kamer onvoldoende de meerwaarde onderbouwd van een nieuwe Europese bevoegdheid op het gebied van strafrechtelijke opsporing en vervolging. De Eerste Kamer volgt hiermee de argumentatie voor het subsidiariteitsbezwaar van de Tweede Kamer, maar voegt een aanvullend argument toe. De bezwaar makende Eer-
ste Kamerfracties stellen dat het zeer moeilijk is om in de praktijk af te wegen welke strafbare feiten de financiële belangen van de Unie schaden en welke niet. Doordat strafbare feiten, met name in complexe zaken, doorgaans een samenstel van wetsovertredingen zijn, voorziet de meerderheid van de Eerste Kamer grote afstemmingsproblemen en ingewikkelde prioriteringsvraagstukken. Bron: www.eerstekamer.nl
2292
Vragen aan EU-Hof over uitleg openbare ordebegrip in de Terugkeerrichtlijn De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 23 oktober j.l. in twee hogerberoepszaken van vreemdelingen prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EU. De Raad van State wil uitleg van het Hof over de vraag wanneer een illegale vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt op grond van de Europese Terugkeerrichtlijn.
D
e procedures hebben betrekking op twee besluiten van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die tot gevolg hebben dat de betrokken vreemdelingen Nederland onmiddellijk moeten verlaten. Normaal wordt aan vreemdelingen een termijn van vier weken
gegund om vrijwillig te vertrekken, maar de staatssecretaris is daar in deze zaken van afgeweken omdat de vreemdelingen een gevaar voor de openbare orde zouden vormen. De Raad van State wil van het Hof uitleg over de vraag hoe het begrip ‘gevaar voor de openbare orde’ in de Terugkeerrichtlijn moet worden uitgelegd. Zo wil de Raad van State weten of een vreemdeling al een gevaar voor de openbare orde vormt als hij alleen verdacht wordt van een misdrijf, of dat daarvan alleen sprake kan zijn bij een veroordeling door de rechter en zo ja, of die veroordeling dan ook onherroepelijk moet zijn. Verder wil de Raad van State van het Hof weten of de staatssecretaris nog andere feiten en omstandigheden
moet betrekken bij de vraag of een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, zoals de ernst en aard van het misdrijf, het tijdsverloop en de intentie van de vreemdeling. Ten slotte wil de Raad van State uitleg over de vraag of deze feiten en omstandigheden een rol spelen bij de keuze van de staatssecretaris tussen aan de ene kant het verkorten van de termijn om Nederland vrijwillig te verlaten en aan de andere kant het geheel achterwege laten van een termijn voor vrijwillig vertrek. De verwijzingsuitspraken zijn te vinden op www.raadvanstate.nl: uitspraak 201112799/1/V3 en 201202062/1/V3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2715
Nieuws
2293
Eerste conclusie van ‘A-G’ in bestuursrechtelijk geschil Staatsraad Advocaat-Generaal Widdershoven heeft op 23 oktober 2013 voor de eerste keer een conclusie uitgebracht in een bestuursrechtelijk geschil. In mei van dit jaar heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in een concrete zaak advies te vragen aan een bestuursrechtelijke ‘advocaat-generaal’. Deze mogelijkheid wordt de hoogste bestuursrechters sinds 1 januari 2013 geboden in het kader van de bevordering van de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid.
S
taatsraad Advocaat-Generaal Widdershoven is verzocht in zijn eerste conclusie in te gaan op de uiteenlopende jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Hoge Raad met betrekking tot de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM. Hem is gevraagd welke behandelingsduren de rechtscolleges voor de verschillende fasen van de procedures en voor de procedures als geheel, nog als redelijk kunnen aanmerken in het licht van de rechtspraak van het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Uniforme redelijke termijn De Staatsraad Advocaat-Generaal adviseert de hoogste bestuursrechters voor de behandelingsduur van zaken bestaande uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties, een uniforme redelijke termijn van vier jaar te hanteren. Wat betreft de te onderscheiden fasen zijn twee opties gepresenteerd; optie A, waarin voor het bezwaar 6 maanden staat, voor het beroep in eerste aanleg 18 maanden en voor het hoger beroep 24 maanden; en optie B, waarin voor het bezwaar 8 maanden staat, voor het beroep in eerste aanleg 20 maanden en voor het hoger beroep ook 20 maanden. De voorkeur van de Staatsraad Advocaat-Generaal gaat daarbij uit naar de eerste optie. ‘Als de grote kamer ook voor deze optie kiest, zou voor de behandeling van zaken die bestaan uit bezwaar en beroep in enige aanleg een redelijke termijn van 2 jaar en 6 maanden moeten worden gehanteerd, 6 maanden voor bezwaar en 24 maanden voor het beroep’, aldus Staatsraad AdvocaatGeneraal Widdershoven in zijn conclusie.
Prejudiciële procedure Bij het beoordelen van een schending van de redelijke termijn in de nationale procedure adviseert de Staatsraad Advocaat-Generaal de duur van een zogenoemde prejudiciele procedure bij het Hof van Justitie EU buiten beschouwing te laten. Dit geldt zowel in de zaak waarin de prejudiciële vragen aan het Hof zijn gesteld als in zaken die zijn aangehouden omdat in een andere zaak prejudiciële vragen zijn gesteld. In het laatste geval moet de aanhouding dan wel ‘redelijk’ zijn, wat betekent dat die vragen, gelet op de omvang van geding (rechtsstrijd) in de aangehouden zaak, relevant zijn voor de beoordeling van die zaak. In dat laatste geval vangt de termijn die buiten beschouwing kan worden gelaten aan op het moment waarop partijen, nadat de prejudiciële vraag is gesteld, door het aanhoudende college bij brief in kennis zijn gesteld van (de redenen voor de) aanhouding van hun zaak en eindigt die termijn op de dag van het arrest van het Hof van Justitie, aldus Staatsraad Advocaat-Generaal Widdershoven. De conclusie is te vinden als ECLI:NL:RVS:2013:1586
2294
Verblijfblog.nl De sectie migratierecht van de Vrije Universiteit Amsterdam heeft een nieuw blog gelanceerd: Verblijfblog.nl. Onderzoekers van deze sectie lichten op het blog actuele kwesties toe. Er verschijnen geen opiniërende bijdragen; actualiteiten worden zo objectief mogelijk voorzien van juridische feiten en achtergronden. Het doel
2716
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
is om een breed lezerspubliek een beter inzicht te geven in migratierechtelijke problematiek.
H
et Verblijfblog bestaat uit twee secties. In ‘Actueel migratierecht’ worden op regelmatige basis actualiteiten toegelicht. In de rubriek ‘Vraag van De Correspondent’ wordt tweewekelijks een
vraag van lezers van de krant De Correspondent, onlangs opgericht door Rob Wijnberg, beantwoord. Een versie van dit antwoord verschijnt tevens in deze (online) krant. Alle bijdragen zijn kort en beogen toegankelijk te zijn voor een breed, niet-juridisch publiek. Dit mag ten kosten gaan van de juridische fijnslijperij, maar niet van de juistheid.
Nieuws
2295
Nieuw staatsdeelnemingenbeleid Marktordening en strategische belang voor de Nederlandse economie zijn de elementen, die bepalen of een staatsdeelneming ‘bij voorbaat tijdelijk’, ‘permanent’ of ‘nietpermanent’ is. Het vergroten of juist verkleinen van de deelnemingenportefeuille is geen doel op zich. Dat schrijft minister Dijsselbloem van Financiën in de nota ‘Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013’. De ministerraad heeft op 18 oktober j.l. ingestemd met toezending van de nota aan de Tweede Kamer.
V
oor Gasunie en Tennet kiest het kabinet niet voor deelprivatisering. Het belang van het in publieke handen zijn van de gas- en elektriciteitsnetten wordt hiermee herbevestigd. Voor andere deelnemingen, zoals Schiphol en de Nederlandse Spoorwegen, wordt het staatsaandeelhouderschap bevestigd. Van bij voorbaat tijdelijke financiële staatsdeelnemingen, zoals ABN AMRO, ASR en SNS Reaal, is al bij nationalisatie besloten dat ze zullen terugkeren naar de markt als ze weer financieel gezond zijn en de marktomstandigheden voldoende genormaliseerd zijn. Van niet-permanente staatsdeelnemingen, zoals de Staatsloterij en Holland Casino, heeft het kabinet al eerder verkoopplannen aangekondigd.
Rol van de aandeelhouder Daar waar het om het beheer van de staatsdeelnemingen gaat, wil de Staat haar rol als aandeelhouder op verschillende punten aanscherpen. Zo zal de drempel waarboven een investeringsbeslissing moet worden voorgelegd aan de aandeelhouder worden verlaagd. Ook wil de minister vanuit zijn rol als aandeelhouder vroegtijdig worden betrokken bij strategische beslissingen van staatsdeelnemingen. Daarbij zal de strategie worden getoetst aan het publieke belang, de financiële gevolgen en haalbaarheid. Ook gaat de aandeelhouder deelnemingspecifieke rendementsdoelstellingen hanteren. Dit draagt bij aan het behoud en de ver-
sterking van het in de onderneming aanwezige kapitaal en de borging van publieke belangen voor toekomstige generaties. Bij (her)benoemingen van bestuurders en commissarissen gaat de Staat een nadrukkelijkere rol spelen en uiteindelijke kandidaten ook beoordelen op hun geschiktheid en affiniteit met het publieke domein. Ook op het gebied van beloningen kent het nieuwe deelnemingenbeleid een aanscherping. Zo gaat de variabele beloning voor bestuurders van staatsdeelnemingen, net zoals in de financiële sector, maximaal 20% van het vaste salaris bedragen. Voor commissarisvergoedingen komt er een beoordelingskader met vergelijkbare uitgangspunten.
deelnemingen zal zich richten op de beoordeling van het publieke kader, de corporate governance, de bedrijfseconomische positie, de strategische omgeving van de onderneming en de wijze waarop de publieke doelstellingen zijn behaald. Het kabinet handhaaft de coördinerende rol van het ministerie van Financiën in het staatsdeelnemingenbeleid. Daarnaast volgt het kabinet het advies van de onderzoekscommissie van de Eerste Kamer om de stappen uit het besliskader te integreren in het privatiseringsbeleid. Het doorlopen van deze stappen moet leiden tot een zorgvuldig en transparant proces. Het parlement wordt nauw betrokken bij de overwegingen om deelnemingen te behouden of (deels) af te stoten.
Periodieke evaluatie De periodieke beoordeling van staats-
Bron: www.rijksoverheid.nl
2296
Doorstart bedrijven Op 21 oktober j.l. is het wetsvoorstel continuïteit ondernemingen I ter consultatie aangeboden. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat rechters al vóór een mogelijk faillissement van een onderneming bekendmaken wie ze zullen aanwijzen als curator. De ondernemer kan dan met de toekomstig curator afstemmen of een doorstart na faillissement mogelijk zou zijn. Deze werkwijze wordt ook wel aangeduid met de term pre-pack. Het wetsvoorstel is onderdeel van het wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht.
O
m ondernemers te stimuleren tijdig hulp te zoeken, wordt aan maatregelen gewerkt die een reorganisatie, herstructurering of doorstart buiten faillissement faciliteren. De maatregelen bevorderen tevens een doorstart van op zichzelf gezonde bedrijfsonderdelen na faillissement. De nieuwe regeling ondersteunt de goede ervaringen van rechtbanken die met experimenten in
de praktijk zijn opgedaan. Voorkomen moet worden dat bedrijven na een faillietverklaring in een negatieve spiraal terechtkomen. Leveranciers weigeren nog te leveren, klanten lopen weg en personeel gaat op zoek naar ander werk. Hierdoor verliest de onderneming in korte tijd veel van haar waarde en wordt de kans op een doorstart van gezonde bedrijfsonderdelen kleiner. De maatregel stelt de curator in staat onmiddellijk na de faillietverklaring met zijn werk te beginnen en een doorstart zo snel mogelijk uit te voeren. Dat voorkomt onnodig verlies van kapitaal en banen. Ook is de kans groter dat de opbrengst van de verkoop van levensvatbare onderdelen hoger uitvalt. Daarmee is er meer geld in de boedel en kunnen meer vorderingen van de schuldeisers in faillissement worden voldaan. Het wetsvoorstel en de bijbehorende MvT zijn te vinden op www.internetconsultatie.nl, waar tot 21-01-2014 gereageerd kan worden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2717
2297
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties De maatschappelijke gevolgen van rechtsvorming In de moderne samenleving is het onvermijdelijk en zelfs onmisbaar dat rechters aan rechtsvorming doen, maar de rechterlijke procedure is daar nog onvoldoende op toegesneden. Dat stelde hoogleraar Bestuurs(proces) recht Jurgen de Poorter op 25 oktober 2013 in zijn inaugurele rede aan Tilburg University. De rechter dient zich volgens hem sterker te oriënteren op de maatschappelijke gevolgen van zijn rechtsvormende beslissing en deze gevolgen zichtbaar in zijn oordeelsvorming te betrekken. Rechters, in het bijzonder de hoogste nationale rechters en internationale rechterlijke colleges, nemen vaak beslissingen waarvan de gevolgen uitstijgen boven het individuele geval. Volgens De Poorter is het onvermijdelijk en zelfs onmisbaar dat rechters aan rechtsvorming doen, maar is de rechterlijke procedure nog onvoldoende toegesneden op het scheppen van precedenten die een veel ruimere werking hebben dan het voorliggende geval. Dat komt omdat de procedure sterk is gericht op het individuele geval, maar ook omdat de rechter zo gericht is op het systematisch samenhangende geheel van rechtsregels, dat hij de toekomst als het ware met de rug tegemoet treedt. Hij past het verleden toe om problemen in het heden of de toekomst het hoofd te bieden. Er bestaat dus een natuurlijke spanning tussen de intuïtief door de rechter gevolgde argumentatiewijze en een benadering waarbij hij zich rekenschap geeft van de consequenties van zijn uitspraak op macroniveau. De Poorter bepleit een sterkere oriëntatie op de maatschappelijke gevolgen van de rechterlijke rechtsvorming. Van belang is een betere informatievoorziening vooraf over de te verwachten maatschappelijke gevolgen van de rechterlijke uitspraak, bijvoorbeeld
2718
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
door het inschakelen van amici curiae (‘vrienden van het hof’). Ook zouden rechters in de motivering van hun uitspraken moeten expliciteren welke aannamen omtrent de maatschappelijke gevolgen zij aan hun oordeelsvorming ten grondslag hebben gelegd. Zo kan er een interactie tussen rechtspraak en samenleving ontstaan die inhoudelijk verder gaat dan alleen de juridisch dogmatische aspecten. Daarbij hoort volgens De Poorter ook meer aandacht voor de ‘nazorg’: de hoogste bestuursrechters zouden hun rechtsvormende beslissingen structureel meer moeten evalueren. Prof. mr. Linda Senden, hoogleraar Europees Recht aan de Universiteit Utrecht, houdt op 6 november 2013 om 16.15 uur haar oratie ‘Stuurloos Europa? Gedeeld gezag in beeld, woord en daad’ ter gelegenheid van de aanvaarding van haar ambt. Plaats: Academiegebouw, Utrecht
Promoties IE in ontwikkelingslanden Gedurende de laatste vijftien jaren komen bilaterale handelsovereenkomsten veelvuldig voor. Alle bilaterale handelsovereenkomsten die de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben gesloten, bevatten normen die intellectueel eigendom (IE) beschermen en handhaven. Deze normen zijn hoger dan het beschermingsniveau in het TRIPS Verdrag (Agreement on Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights). Zulk hoge IE bescherming en handhaving stelt ontwikkelingslanden die partijen van deze overeenkomsten zijn, voor belangrijke uitdagingen: ze hebben vaak niet het ontwikkelingsniveau en de capaciteit om innovatief onderzoek uit te voeren. Maar juist door het uitvoeren van innovatief onderzoek kan een land volledig gebruik maken van de voordelen van hoge IE bescherming en handhaving. Dit promotieonderzoek biedt een juridische en politiekwetenschappelijke inkijk op het fenomeen van hoge IE bescherming en handhaving in bilaterale handelsovereenkomsten waarvan
ontwikkelingslanden partijen zijn. Anke Moerland analyseert in het begin uitgebreid de rechten en plichten ter bescherming van intellectueel eigendom, die in recente bilaterale handelsovereenkomsten voorkomen. Daarbij gaat zij in op de verschillen tussen de bepalingen in overeenkomsten die door de Verenigde Staten zijn gesloten, en overeenkomsten die de Europese Unie heeft gesloten. Een bijzonder aandachtspunt vormt het recente beleid van de Europese Unie betreffende de bescherming van intellectueel eigendom in derde landen. De strategie ‘Global Europe’ van oktober 2006 heeft het pad voor een nieuwe generatie van concurrentiegerichte vrijhandelsovereenkomsten geëffend. Intellectuele eigendomsbescherming en -handhaving spelen daarin een hoofdrol. Het tweede deel van het onderzoek richt zich op het beleidsvormingsproces, waarop een ontwikkelingsland de beslissing baseert om TRIPS-plus bepalingen in een handelsovereenkomst met de Europese Unie te accepteren. Daarvoor wordt in het bijzonder op Jamaica en de regio van het Caribische Forum van Afrikaanse, Caribische en Pacific landen (CARIFORUM) ingegaan. De casestudy verschaft een analyse van de belangen die bepalend voor CARIFORUM landen waren om het IE hoofdstuk in de Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de Cariforum-staten enerzijds en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds (CARIFORUM-EC EPA) te tekenen. In het bijzonder wordt de vraag beantwoord in hoeverre nationale niet-overheidsactoren in Jamaica en in de CARIFORUM regio specifieke belangen bij de bescherming van intellectueel eigendom hebben, hoe zij in nationale en regionale raadplegingprocessen betrokken zijn geweest en of zij invloed hebben kunnen uitoefenen op de nationale en regionale beleidspositie tijdens de IE onderhandelingen van het CARIFORUM-EC EPA. Dit interdisciplinaire onderzoek slaat een brug tussen de juridische IE rechten en plichten in bilaterale handelsovereenkomsten enerzijds, en de vraag hoe belangengroepen in een ontwikkelingsland op deze bepalingen invloed kunnen uitoefenen. Moerland behandelt daarmee een lacune in de politiekwetenschappelijke literatuur over nati-
Universitair Nieuws
onale beleidsvormingsprocessen, waarin de internationale regulering van intellectueel eigendom centraal staat. Zulk onderzoek maakt inzichtelijk hoe relevant IE bescherming en handhaving in ontwikkelingslanden en hoe waarschijnlijk het zal zijn dat de beschermingsregels door hun burgers en instellingen gebruikt en gehandhaafd zullen worden. Moerland promoveerde op 4 oktober 2013 aan de Universiteit Maastricht. Promotores waren prof. dr. Anselm Kamperman-Sanders, prof. dr. Peter Van den Bossche en prof. dr. Dirk De Bièvre. Anke Moerland Why Jamaica Wants to Protect Champagne: Intellectual Property Protection in EU Bilateral Trade Agreements Wolf Legal Publishers 2013, 683 p., € 47,50 ISBN 978 94 6240 040 5
De maatschappelijke onderneming Rond de eeuwwisseling raakt de term ‘maatschappelijke onderneming’ in zwang voor privaatrechtelijke organisaties die actief zijn in het algemeen belang, zoals onderwijs, zorg en sociale woningbouw. In 2009 werd een wetsvoorstel ingediend voor een speciale rechtsvorm voor maatschappelijke ondernemingen. De beoogde rechtsvorm zou een modaliteit van de vereniging of de stichting zijn. Dat wetsvoorstel is ingetrokken zonder dat enige parlementaire behandeling heeft plaatsgevonden. In zijn studie heeft Robert Helder gezocht naar antwoorden op de volgende onderzoeksvragen: 1. Welke inhoud kan worden gegeven aan de term maatschappelijke onderneming? a. Welk begrip maatschappelijke onderneming lag ten grondslag aan het wetsvoorstel? b. Hoe sluit de term maatschappelijke onderneming aan bij andere juridische begrippen rond de term onderneming? c. Kan een consistente definitie van de maatschappelijke onderneming worden gegeven? 2. Waarin onderscheiden maatschap-
pelijke ondernemingen zich in de praktijk van andere ondernemingen? 3. Is het concept maatschappelijke onderneming inpasbaar in de systematiek van de huidige rechtspersonenwetgeving? 4. Biedt de regulering van de governance een alternatief voor een wettelijke regeling van de maatschappelijke onderneming? 5. Welke motieven en oplossingen zijn met betrekking tot de maatschappelijke onderneming te ontlenen aan buitenlandse wettelijke regelingen? 6. Zou het wetsvoorstel hebben voorzien in een maatschappelijke behoefte? 7. Aan welke wettelijke regeling(en) heeft de maatschappelijke onderneming behoefte (als onderdeel van de juridische infrastructuur)? In hoofdstuk 2 wordt de voorgeschiedenis van het wetsvoorstel beschreven en het wetsvoorstel geanalyseerd. Daaruit komen de volgende knelpunten naar voren: a. de herkenbaarheid als maatschappelijke onderneming ten opzichte van publieke instellingen enerzijds en commerciële ondernemingen anderzijds; b. de positie en invloed van belanghebbenden en wie daartoe worden gerekend; c. de mogelijkheid c.q. de beperking om winst uit te keren aan investeerders; d. de relatie van de maatschappelijke onderneming tot de Staat; e. doel en inrichting van het toezicht op de maatschappelijke onderneming; f. het toezicht op en de regelgeving in relatie tot maatschappelijke ondernemingen die sectoroverschrijdend actief zijn. In hoofdstuk 3 wordt de anatomie van de maatschappelijke onderneming ontleed, waarbij gezocht wordt naar de kenmerken die de maatschappelijke onderneming onderscheiden van andere ondernemingen. Dat onderscheid manifesteert in een statutair vastgelegd maatschappelijk belang, dat door de rechtspersoon wordt gediend, en de verplichte aanwezigheid van een toezichthoudend orgaan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op governance codes, die voor de maatschappelijke onderneming relevant kunnen zijn. Governance codes bevatten voornamelijk gedragsrichtlijnen. Het is essentieel voor de maatschappelijke onderneming dat zij publiek verantwoording aflegt van haar hande-
len. Uitkering van winst aan kapitaalverschaffers is ten principale niet in strijd met het wezen van de maatschappelijke onderneming. In hoofdstuk 5 worden enkele buitenlandse rechtsvormen geanalyseerd. Er zijn geen duidelijke parallellen met de Nederlandse wetsgeschiedenis gevonden. Wel zijn er recente voorbeelden van vormen van kapitaalvennootschappen, die gericht zijn op een maatschappelijk belang. Deze zijn aangetroffen in het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika en in Zweden. Deze lijken sinds kort in een maatschappelijke behoefte te voorzien. In hoofdstuk 6 wordt TESO beschreven, een organisatie die zichzelf uitdrukkelijk beschouwd als maatschappelijke onderneming zonder te behoren tot de zorg, het onderwijs of de sociale woningbouw. TESO is vormgegeven als kapitaalvennootschap en derhalve aan haar rechtsvorm niet als maatschappelijke onderneming herkenbaar, hoewel zij aan de hiervoor beschreven kenmerken van een maatschappelijke onderneming beantwoordt. TESO opereert succesvol in een marktomgeving. Voorts wordt aandacht gegeven aan RSV, een concern dat in de jaren ’70 tot stand werd gebracht ter verwezenlijking van een maatschappelijk belang, namelijk het behoud van werkgelegenheid en expertise in de scheepsbouw in Nederland. Omvangrijke overheidssubsidies onttrokken RSV aan de tucht van de markt. Nadat RSV ten onder was gegaan, bleken de meeste tot het concern behorende ondernemingen in een marktomgeving te kunnen overleven. In hoofdstuk 7 worden de hiervoor genoemde knelpunten geëvalueerd aan de hand van de conclusies van het onderzoek. Tenslotte wordt op basis van doelmatigheidscriteria een schets voor een wettelijke regeling gegeven, waarbij de maatschappelijke onderneming een modaliteit van de N.V. of de B.V. zal zijn. Hiermee wordt voldaan aan een behoefte van maatschappelijke ondernemingen om als zodanig herkenbaar te zijn. Bovendien wordt een generiek wettelijk kader gecreëerd dat de behoefte aan sectorspecifieke regelingen – in wetten en in governance codes – kan verminderen. Helder promoveerde op 14 oktober
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2719
Universitair Nieuws
2013 aan de Universiteit Utrecht. Zijn promotores waren prof. mr. drs. D.F.M.M. Zaman en prof. mr. J.G. Sijmons. Robert Helder De juridische infrastructuur van de maatschappelijke onderneming Sdu Uitgevers 2013, 412 p., € 49,95 ISBN 978 90 1239 205 1
Scriptie Botsing pandrecht en eigendomsvoorbehoud In deze scriptie van Nico Bouwman komt de botsing tussen het eigendomsvoorbehoud en het pandrecht aan bod. Tevens is een oplossing gezocht voor deze botsing, die zowel voor de leverancier onder eigendomsvoorbehoud, pandhouder en pandgever bevredigend is. Er ontstaat botsing tussen het eigendomsvoorbehoud en het pandrecht als de bank een pandrecht stelt te hebben op de zaken die door de leverancier onder eigendomsvoorbehoud zijn geleverd, terwijl nog niet is voldaan aan de opschortende voorwaarde tot betaling van de koopprijs. Artikel 3:238 BW kan de bank als pandhouder beschermen wanneer
2298
Nico Bouwman De botsing en verzoening van het eigendomsvoorbehoud met het pandrecht - Over goede trouw van de pandhouder en het beschikken over voorwaardelijk eigendom Masterscriptie Nederlands Recht Rijksuniversiteit Groningen, specialisaties: Privaatrecht en Strafrecht &
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www. njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Criminologie Begeleider: prof. mr. F.M.J. (Frank) Verstijlen Beoordeling: 8,5 De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.
Personalia
Iran-United States Claims Tribunal Geert Corstens, president van de Hoge Raad der Nederlanden, is per 18 oktober benoemd tot ‘Appointing Authority’ van het Iran-United States Claims Tribunal. Als ‘Appointing Authority’ houdt hij zich bezig met eventuele wrakingen van rechters in het tribunaal en met de benoeming van nieuwe rechters van derde landen. Het IranUnited States Claims Tribunal draagt zorg voor de afwikkeling van claims van Iraniërs op Amerikanen en omgekeerd, en van bepaalde claims van beide lidstaten over en weer. Het gerecht is samengesteld uit drie Iraniërs, drie
2720
hij te goeder trouw is. In de scriptie wordt betoogd dat banken een strengere benadering verdienen dan andere partijen. De bank zal dan als pandhouder niet snel te goede trouw zijn. Het vestigen van een pandrecht op het voorwaardelijk eigendom kan voor zowel de pandhouder als de leverancier een uitweg bieden. De goederenrechtelijke aanspraak van de koper (voorwaardelijk eigendom) is zelfstandig overdraagbaar. Voor het vestigen van een pandrecht op het voorwaardelijk eigendom dient de pandgever meerdere wegen te bewandelen, wil hij zeker zijn van de levering. Een faillissement dat intreedt voordat de opschortende voorwaarde is vervuld, kan niet voorkomen dat er een volledig pandrecht ontstaat op de zaak ten gunste van de pandhouder.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
Amerikanen en drie rechters uit neutrale landen onder wie de voorzitter.
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
Hoogleraar Mw. prof. dr. Liesbeth Zegveld is benoemd tot hoogleraar War Reparations aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Zegveld is gespecialiseerd in rechtsmiddelen voor oorlogsslachtoffers. In haar onderzoek richt ze zich op internationaal humanitair recht (oorlogsrecht), in het bijzonder rechtsherstel voor oorlogsslachtoffers. Bij de UvA zet zij een Center for War Reparations op. Zegveld is sinds 2000 advocaat bij
Böhler Advocaten, en sinds 2005 tevens partner. Als hoofd van de afdeling Internationaal recht & mensenrechten werkte ze aan veel grote zaken. Ze treedt daarnaast op als advocaat van de Nuhanovic Foundation, die zich inzet voor oorlogsslachtoffers. Zegveld bekleedt verschillende adviesfuncties. Zo is zij lid van de Committee for Reparation for War Victims van de International Law Association en lid van de Raad van Advies van The Rights Forum, een NGO die zich inzet voor een rechtvaardig Midden-Oostenbeleid.
Agenda
07 11 2013 De rechtsstaat bedreigd?
van de Canon Sociaal Werk, het boekje Canon Zorg voor de Jeugd.
Inlichtingen en aanmelding: via: www.sdujuridischeoplei-
De Sociëteit Vereeniging organiseert het debat ‘De rechtsstaat bedreigd?’. Er wordt gediscussieerd over een aantal stellingen met betrekking tot (bedreigingen van) de rechtsstaat in Nederland.
Tijd: donderdag 21 november van 16.00 tot 18.00 uur
foon: 070-378 98 96. Deelname kost € 140.
Tijd: donderdag 7 november vanaf 20.15 uur
aanmelden.
Plaats: Kinderrechtenhuis, Hooglandse Kerkgracht 17 te Leiden Inlichtingen en aanmelding: via: www.kinderrechtenhuis. nl/images/11/152.docx of e-mail:
[email protected]. Het aantal plaatsen is beperkt, graag tijdig
Plaats: Sociëteit Vereeniging, Zijlweg 1 te Haarlem Inlichtingen en aanmelding: via:
[email protected]. Inschrijvingen worden op volgorde van binnenkomst behandeld. Deelname kost € 7,50.
13 11 2013 Gerbrandydebat 2013 Kamerleden en advocaten gaan met elkaar in discussie over onderwerpen die liggen op het snijvlak van advocatuur en politiek tijdens het Gerbrandydebat. Zij doen dit in navolging van Pieter Gerbrandy (1885-1961), die zijn welbespraaktheid niet alleen toonde als premier in oorlogstijd, maar ook als minister van Justitie, Kamerlid en advocaat. Het debat is een jaarlijks terugkerend Orde-evenement en wordt gevoerd door Ard van der Steur, (Tweede Kamerlid VVD), Jeroen Recourt (Tweede Kamerlid PvdA), Cees Korvinus (advocaat Korvinus Van Roy & Zandt advocaten) en Peter Plasman (advocaat Plasman advocaten). Zij buigen zich over de onderwerpen gesubsidieerde rechtsbijstand en toezicht op advocaten. Tijd: woensdag 13 november vanaf 18.30 uur Plaats: Sociëteit De Witte, Plein 24 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: via: a.rolfvondenbaumen@ advocatenorde.nl
21 11 2013 Mulock Houwer-lezing 2013 Het Nederlands Jeugdinstituut, Pro Juventute en het Kinderrechtenhuis organiseren voor de derde keer de Mulock Houwer-lezing. De lezing haakt aan bij de door Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik georganiseerde ‘Week van Kinderen Veilig’. De lezing wordt dit jaar verzorgd door prof. dr. Herman Baartman, deskundige op het gebied van de preventie en aanpak van kindermishandeling. Baartman vraagt zich af hoe bruikbaar de uitgangspunten van de transformatie van de zorg voor jeugd zijn voor het werken met gezinnen. Voorafgaand aan de lezing presenteert Maarten van der Linde, lector geschiedenis sociaal werk aan de Hogeschool Utrecht en voorzitter
dingen.nl of via e-mail:
[email protected] of via tele-
22 11 2013 De staat van de Grondwet Ook dit jaar organiseren FORUM en Felix Meritis de Nacht van de Rechtsstaat, het podium waar de staat van de Nederlandse rechtsstaat onder de loep wordt genomen. Deze vierde editie staat in het teken van de Grondwet, in aanloop naar diens tweehonderdste verjaardag. De Nacht van de Rechtsstaat opent met het overhandigen van het essay ‘De plek van de Grondwet in politiek en samenleving’ aan Lodewijk Asscher, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een verkorte versie van dit essay spreekt prof. dr. Ernst Hirsch Ballin, hoogleraar Nederlands en Europees Constitutioneel Recht, uit tijdens de Rechtsstaatlezing. Tijd: vrijdag 22 november van 20.00 tot 01.00 uur Plaats: Felix Meritis, Keizersgracht 324 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.felix.meritis.nl
28 11 2013 EU-Handvest selecties Vanaf 1 december 2009 is het EUHandvest bindend voor de aangesloten lidstaten, waaronder Nederland. Sindsdien wordt binnen de (nationale) rechtspraak steeds meer belang gehecht aan het EU-Handvest. Het recent uitgekomen boek EU-Handvest Selecties wil een handvat bieden aan de jurist in de academie en de praktijk. De Selecties bevatten (in retrospectief) geannoteerde rechterlijke uitspraken van na 1 december 2009, waarin het Handvest aan de orde komt, verspreid over verschillende rechtsgebieden, waaronder het constitutioneel recht, het douanerecht, het familierecht, het gelijke behandelingsrecht, het mededingingsrecht, het strafrecht, het vreemdelingenrecht en andere delen van het bestuursrecht. Tijdens dit mini-symposium onder leiding van dagvoorzitter Janneke Gerards (hoogleraar Universiteit Nijmegen) lichten enkele auteurs hun annotatie toe.
02 12 2013 Power to the people De macht van multinationals leek onaantastbaar, maar nieuws over vervuiling van de oceaan, barre werkomstandigheden in de textielindustrie en grootschalige belastingontwijking brengen de donkere kanten van onze favoriete merken steeds meer aan het licht. Hoe houd je bedrijven verantwoordelijk voor dat wat ze doen aan de andere kant van de wereld en voor hun productieketen? Voormalig onderzoeksrechter en Europarlementariër Eva Joly verkent in een gesprek met juristen, politici en NGO’s manieren om de straffeloosheid van multinationals aan banden te leggen. Hoe kunnen bedrijven juridisch aansprakelijk worden gesteld? En hoe kunnen, niet alleen als consument via een transparante markt maar ook langs democratische wegen, bedrijven worden gestimuleerd tot verantwoord ondernemen? Wat betekent dit voor ons economische systeem? Dit debat wordt georganiseerd in samenwerking met Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) ter ere van haar veertigjarig bestaan. Tijd: maandag 2 december van 20.00 tot 21.30 uur Plaats: Academiegebouw (Aula), Domplein 29 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: deelname is gratis en zonder reservering mogelijk.
06 12 2013 Banken in nood Het programma van het jaarlijkse congres van Juridische Faculteitsvereniging Grotius heeft als thema ‘Banken in nood: redden of laten vallen?’. Het congres bestaat uit lezingen, workshops en een paneldebat. Enkele sprekers zijn N. Wellink (voormalig president van de Nederlansche Bank), B. Knuppe, M. Pannevis, J.M. Slagter, J.A.A. Adriaanse en anderen. Deze sprekers lichten verschillende aspecten toe van de bancaire crisis. Tijd: vrijdag 6 december van 10.30 tot 17.30 uur Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 67-73 te Leiden Inlichtingen en aanmelding: via: www.jfvgrotiuscongres.nl.
Tijd: donderdag 28 november van 9.00 tot 12.45 uur
Advocaten betalen € 195 en overige geïnteresseerden
Plaats: Sdu Uitgevers, Centre Court, Prinses Beatrixlaan
betalen € 95.
116 te Den Haag
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2721
2299
Agenda
06 12 2013 Ervaringen met verhaal van schade Over het aansprakelijkheidsrecht is veel gezegd en geschreven, maar welke indrukken van dit recht hebben de mensen die proberen hun schade te verhalen? Wat valt er van deze ervaringsdeskundigen te leren? Deze vragen staan centraal tijdens het symposium ‘Ervaringen met verhaal van schade’ dat prof. mr. Siewert Lindenbergh, hoogleraar Privaatrecht aan Erasmus School of Law, organiseert. In Nederland zijn de laatste jaren verschillende onderzoeken gedaan naar de ervaringen van mensen die een beroep doen op het aansprakelijkheidsrecht, ervaringen van patiënten, verkeersslachtoffers, geweldslachtoffers, burgers, werknemers. De resultaten worden in dit symposium bijeengebracht en besproken. Tijd: vrijdag 6 december van 13.00 tot 17.30 uur Plaats: Erasmus Universiteit Rotterdam (campus Woudestein), Expo- en Congrescentrum (Forumzaal), Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.esl.eu.nl/verhaalvanschade. Deelname kost € 225. Studenten en universitaire medewerkers betalen € 40. De aanmeldingskosten dienen uiterlijk 29 november te zijn voldaan.
11 12 2013 Jonge NJV Seminar 2013 Het vierde jaarlijkse seminar van De Jonge NJV heeft als thema ‘Europa: bedreiging of kans?’. Een belangrijk deel van het Nederlands recht is
afkomstig van Europese instituten. Tijdens het seminar wordt vanuit staaten bestuurs-, privaat- en strafrechtelijk perspectief nagedacht over de invloed van Europese normen op nationale rechtsstelsels. Aan de hand van drie uiteenlopende pre-essays wordt gediscussieerd over de vraag hoe Europese normen en instituten zich verhouden tot nationale normen en instituten, en meer concreet welke ruimte er is voor de nationale instituten.
bod, net zoals de mogelijkheden om af te wijken van de omgevingswaarden. Tevens wordt het veertigjarig bestaan gevierd van het Tijdschrift voor Milieu & Recht. Tijd: vrijdag 2 december van 9.00 tot 16.30 uur Plaats: Trippenhuis (KNAW), Kloveniersburgwal 29 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.acels.uva.nl. Inlichtingen via Inge de Bruyne, e-mail:
[email protected] of teelfoon: 020-5253075 of Deelname kost € 120, abonnees van Tijdschrift voor Milieu & Recht betalen € 100.
Tijd: woensdag 11 december van 13.30 tot 18.00 uur Plaats: Vrije Universiteit Amsterdam, Hoofdgebouw (Auditorium), De Boelelaan 1105 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.jnjv.nl. Als u na afloop wilt dineren, dient u zich vóór 5 december aan te melden. Zonder diner kunt u zich inschrijven vóór 9 december. Voor NJV-leden is deelname aan het seminar kosteloos. Andere geïnteresseerden worden lid voor € 30 per jaar.
13 12 2013 De Omgevingswet ACELS/Centrum voor Milieurecht en het Tijdschrift voor Milieu & Recht organiseren een studiedag met als thema ‘De omgevingswet: van kwaliteitseisen naar omgevingswaarden’. Deskundigen bespreken de knelpunten in de praktijk van de huidige kwaliteitseisen voor milieu, water en natuur en de doorwerking van die eisen naar de ruimtelijke ordening. Aan de orde komt de normering voor luchtkwaliteit, geluid en waterkwaliteit. De rol van de omgevingswaarden bij de programmatische aanpak en het omgevingsplan komen aan
21 05 2014 EU Democracy Tour In aanloop naar de verkiezingen voor het Europees Parlement van mei 2014 organiseert Jaap Hoeksma van Bureau Euroknow de EU Democracy Tour. Het doel van de toer is met studenten te discussiëren over de democratie in Europa. De toer bestaat uit een reeks spel- en debatteerevenementen en eindigt met een Grande Finale in Brussel. Tijdens de finale wordt de eerste burgerdefinitie van de EU aan het Europees Parlement aangeboden. Tijd: Grande Finale woensdag 21 mei 2014 van 11.00 tot 16.00 uur Plaats: Parlamentarium, Willy Brandtgebouw, Wiertzstraat 60 te Brussel Inlichtingen en aanmelding: universiteiten en scholen kunnen zich voor deelname aan evenementen opgeven via: www.eu-president.com of via e-mail: euroknow@ gmail.com. Er kunnen per keer 36 deelnemers meedoen. De kosten van een evenement bedragen € 250.
Agenda kort
31 10 en 01 11 2013 Water and Ocean Law NJB 2013/1672, afl. 27, p. 1839
01 11 2013 NGB symposium ter ere van het lustrum van de SBB
07 11 2013 Actualiteiten Arbeidsrecht NJB 2013/1964, afl. 31, p. 2174
NJB 2013/1964, afl. 31, p. 2174
01 11 2013 Verovert de drugsmaffia Nederland? NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2582
01 11 2013 KNVIR Jaarvergadering
07 11 2013 Duurzame gebiedsontwikkeling NJB 2013/1964, afl. 31, p. 2174
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2656
01 11 2013 Najaarsvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht
07 11 2013 Duurrelaties en beëindiging daarvan
NJB 2013/1540, afl. 25, p. 1690
NJB 2013/1964, afl. 31, p. 2174
2722
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
07 11 2013 De rechtsstaat bedreigd? NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2721
Agenda kort
07 en 08 11 2013 Nudging and beyond
21 11 2013 RSJ-congres
29 11 2013 Het Bureau Medische Advisering
NJB 2013/1249, afl. 19, p. 1309
NJB 2013/1602, afl. 26, p. 1763
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2657
08 11 2013 Uitreiking Hanneke Steenbergenscriptieprijs
21 11 2013 Mulock Houwer-lezing 2013
29 11 2013 Jaarlijks symposium NVOR
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2721
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2657
21 11 2013 De staat van de Grondwet
02 12 2013 Power to the people
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2721
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2721
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2656
22 11 2013 Postnational Democracy
06 12 2013 Banken in nood
13 11 2013 Cybercrime: bedreigingen en antwoorden
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2657
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2721
22 11 2013 Nacht van de rechtsstaat
06 12 2013 Ervaringen met verhaal van schade
NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1556
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2722
27 11 2013 Het Activiteitenbesluit in de juridische praktijk
10 12 2013 Impact nieuwe Wet Bestuur en Toezicht
15 11 2013 Mediationcongres 2013
NJB 2013/1964, afl. 31, p. 2174
NJB 2013/1964, afl. 31, p. 2175
NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2583
27 11 2013 Het samengestelde gezin en de nalatenschap
11 12 2013 Jonge NJV Seminar 2013
NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2583
11 11 2013 De legitimiteit van de rechterlijke macht
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2656
13 11 2013 Gerbrandydebat 2013 NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2721
15 11 2013 Convergentie in recht en praktijk NJB 2013/2107, afl. 34, p. 2365
15 11 2013 Digital Paul Scholten Project
27 11 2013 Het debat over DNA-rapportage
28 11 2013 Actualiteiten vluchtelingenrecht
NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2583
13 12 2013 De Omgevingswet NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2722
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2657
NJB 2013/1297, afl. 20, p. 1370
19 11 2013 De toekomst van ons pensioenstelsel
13 12 2013 Procesinnovatie
NJB 2013/2009, afl. 32, p. 2239
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2657
15 en 16 11 2013 Van der Heijden-congres
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2722
NJB 2013/2107, afl. 34, p. 2365
28 11 2013 EU-Handvest Selecties
13 12 2013 Integriteit in politiek en bestuur NJB 2013/2107, afl. 34, p. 2365
NJb 2013/2299, afl. 38, p. 2721
NJB 2013/2009, afl. 32, p. 2239
24 01 2013 Capita Selecta Concernrecht
21 11 2013 Werkgroep Sociaal en Europees recht
29 11 2013 Rechten van het Kind en Waardigheid
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2657
NJB 2013/2107, afl. 34, p. 2365
21 05 2014 EU Democracy Tour
21 11 2013 Zit ik hier wel goed?
29 11 2013 Daders en slachtoffers: hoe verder?
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2722
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2657
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2045
NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2583
21 11 2013 NVRII Jaarvergadering 2013: Achterstelling NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2583
21 11 2013 403-verklaring en andere garanties NJB 2013/1964, afl. 31, p. 2174
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-11-2013 – AFL. 38
2723
Zakboeken Politie: de 2014-edities zijn nu verkrijgbaar! Inclusief veel nieuwe jurisprudentie en belangrijke nieuwe wetgeving zoals: Wetswijzigingen Politiewet 2012, herziening processtukken, versterking positie RC, verruiming opsporingsambtenaren Opiumwet en WWM, uitbreiding vh-misdrijven, bijstand tolk en vertaling processtukken Wetsvoorstel verruiming fouilleerbevoegdheden Alle relevante jurisprudentie van de voorgaande 12 maanden, o.a. CIE, observatie, Stealth, cautie, onrechtmatig verkregen bewijs
Auteur: mr. M.G.M. Hoekendijk
De serie ‘Zakboeken Politie’ bestaat uit de volgende delen: Zakboek Proces-verbaal en Bewijsrecht | Zakboek Wetteksten voor de Hulpofficier | Zakboek Strafvordering voor de Hulpofficier (ook online!) | Zakboek Strafvordering voor de algemeen en buitengewoon Opsporingsambtenaar | Zakboek Wetteksten voor de algemeen en buitengewoon Opsporingsambtenaar | Zakboek Strafrecht voor de politie (ook online!). Ook verkrijgbaar als e-books.
Bestellen? Ga naar www.kluwer.nl/politie