Raad van Toezicht op de Advocatuur Curaçao
Curaçao, 21 maart 2014
VERWEERSCHRIFT
Op de klachten tegen de advocaten: ANTHONY W.P. EUSTATIUS en/of CHESTER A. PETERSON en/of ELDON F. SULVARAN verweerders van: NARDY CRAMM zaaknummer : Ghis nr. 66917/2014-K en/of: DE DEKEN VAN DE ORDE VAN ADVOCATEN zaaknummer : Ghis nr. 66604/2014-K en/of: JAN A.M. BURGERS SANDRA in ’t VELD FRIDA PAIS-FRUCHTER BARBARA NAGELMAKERS zaaknummer : Ghis nr. 66447/2014-K allen klagers ===================================================================== Opdat ondergetekenden zich tegen de tegen hen ingediende klachten zullen kunnen verweren vorderen zij dat de klachten, die, zoals ook hierna is aangetoond, beogen hen in zowel hun Pagina 1 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
burgerrechtelijke als hun burgerlijke rechten te beknotten en te benadelen, vorderen ondergetekenden dat de klachten tegen hen ter openbare terechtzitting van de raad worden behandeld. Vooruitlopende op het door hen, ter openbare terechtzitting van de raad, fysiek, te voeren verweer, diene het in het onderhavige schriftuur vervatte verweerschrift. Op de voor de behandeling te reserveren tijd en ruimte zullen alle drie verweerders, ieder afzonderlijk, het woord en verweer voeren tegen zowel de tegen ieder van hen afzonderlijk als tegen de tegen verweerders gezamenlijk ingediende klachten. Daarbij zal verweer gevoerd worden tegen de klachten, zowel ten opzichte van iedere klager afzonderlijk als tegen alle klagers gezamenlijk. Dit verweerschrift beoogt of pretendeert dan ook niet het volledige verweer van verweerders te bevatten. MORAALRIDDERS
Ten exceptieve
Klagen over advocaten Sulvaran en Peterson en Eustatius is tegenwoordig in bepaalde kringen populair in Curaçao. De moraalridders moeten dan wel eerst even nagaan of het zinvol is om naar de tuchtrechter te galopperen. Deze moraalridders menen aan de Advocatenlandsverordening uit 19591 het recht te kunnen ontlenen om te klagen over verweerders en om daarmede disciplinaire bestraffingen van verweerders uit te kunnen lokken.
Het eerste wat in het oog springt bij kennisname van de Advocatenlandsverordening uit 1959 is, echter, dat de of een deken daarin niet voorkomt en dus ook geen enkele rol speelt. Dat is ook wel logisch, want de Orde is in Curaçao (nog steeds) niet meer dan een gewone vereniging en de deken niet meer dan een gewone voorzitter van een privaatrechtelijke vereniging. De Orde is immers niets meer dan een privaatrechtelijke vereniging zonder bijzondere wettelijke status.
1
Pb 1959, 177, laatstelijk gewijzigd bij Lv. Van 30 augustus 1985, Pb 1985, 118 (herstel misslagen Pb 1985, 142).
Pagina 2 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
In Nederland heeft de tuchtrechter, bij herhaling, uitgemaakt dat niemand zich kan opwerpen als verdediger van het belang van een ander. In Curaçao moet dezelfde lijn worden gevolgd, nu de wettelijke regelingen bij ons geen enkel aanknopingspunt bieden om hier anders over te denken. De wet voorziet bij ons uitdrukkelijk niet in een ambtshalve bevoegdheid van een deken.
Hetzelfde lot delen de klachten van de willekeurige burger Cramm en de vier beroepsgenoten, die allen hebben gemeend te moeten opkomen met hun klacht vanwege hun politieke denkbeelden of idealen.
Het is namelijk altijd de lijn van de jurisprudentie geweest dat je zelf een eigen direct belang moet hebben. Niet iedereen heeft een klachtrecht. Dat door ons gedane uitspraken de groep van zes klagers of een van hen in een eigen belang hebben geraakt, kan niet door hen worden onderbouwd en blijkt ook niet, zodat hun klachten niet serieus genomen kunnen worden.
Met andere woorden: zij zijn allemaal in de verste verte niet ontvankelijk in hun klachten. Zij hebben niet eens een afgeleid belang, laat staan het noodzakelijke directe belang. Zelfs Tromp heeft, gezien de uitspraak in de rectificatiezaak, geen rechtens te respecteren belang tegen de door de drie advocaten gebezigde bewoordingen in hun optreden tegen de ernstige misstanden binnen de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten. Ook wat Mijnssen betreft geldt hetzelfde. Het Hof, waar Mijnssen, overigens onbegrijpelijkerwijs, nog steeds lid of plaatsvervangend lid van is of schijnt te zijn, heeft publiekelijk in de pers2 aangegeven geen klacht tegen Sulvaran te hebben ingediend. Deze beslissing van het Hof is, gezien de feiten, waar Sulvaran het over heeft en het gedrag van Mijnssen direct op de mededeling dat hij gewraakt werd, overigens ook volstrekt op begrijpelijk. Klagen over ware feiten lijkt namelijk niet erg goed mogelijk.
Voor het advocatentuchtrecht is in dit verband van belang om te concluderen dat misschien in de toekomst, in navolging van Nederland, voor de deken een klachtbevoegdheid kan worden 2
Zie bijlage 1.
Pagina 3 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
gecreëerd, maar dan wel enkel en alleen, indien en nadat door onze wetgever een wettelijke grondslag daarvoor is aanvaard en in een formele wet is verordonneerd. Alleen dan zal een deken een voor wat dit punt betreft ontvankelijke klacht kunnen indienen. In ieder geval kan de deken, anders dan zij denkt en eigenlijk in ieder geval ook behoort te weten, geen bevoegdheid hanteren welke zij niet en ook nog niet van de wetgever heeft gekregen.
Dat is ook een logische gedachte. Immers, bij de tuchtrechter kan die beoordeling leiden tot het opleggen van sancties. Het zou ook te gek worden als advocaten zich tegenover Jan en allemaal moeten gaan verantwoorden, ongeacht of die Jan en allemaal een rechtstreeks belang hebben. Te meer niet nu de advocaat in een vak zit, waarin de advocaat, per definitie, niet met iedereen goede vrienden kan zijn.
Bij dit alles speelt dat de deken het onheil over zichzelf heeft uitgeroepen door op een volstrekt niet integere wijze in die functie te handelen en daarmede ook de integriteit van de Orde te grabbel gegooid heeft. Gebleken is namelijk dat de deken, terwijl zij de farce ophield dat zij geïnteresseerd was in een gesprek met Sulvaran over zijn uitlatingen, sterker nog, Sulvaran zelfs ook had aangegeven dat wanneer hij op het door haar genoemde tijdstip verhinderd zou zijn voor het door de deken, naar haar zeggen, gewenste gesprek, Sulvaran diende aan te geven wanneer het gesprek dan wel plaats zou kunnen hebben, hetgeen Sulvaran ook heeft gedaan. De deken werd door Sulvaran uitgenodigd om bij hem op kantoor het gesprek te hebben en alle bij hem beschikbare documenten in te komen zien3. Deze uitnodiging vond deze deken kennelijk niet in haar politieke straatje passen en dus nodig. Zonder enige reactie op of enige afzegging van de uitnodiging van Sulvaran, besloot zij meteen naar de tuchtrechter te stappen. Gebleken is dat de deken in het weekeinde al haar politiek ingegeven klacht had geformuleerd en klaar had liggen voor indiening daarvan, hetgeen zij ook direct, vroeg op de maandagochtend daarop, ook deed. Daarbij heeft, zoals is bevestigd door een medebestuurlid van de Orde, zij nagelaten het bestuur van de Orde op deugdelijke wijze te betrekken in of bij die klacht en heeft zij de bestuursleden 3
Bijlage 2
Pagina 4 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
van de Orde opgeroepen om een deel van de leden van de Orde uit te sluiten op grond van de etnische afkomst van deze groep en heeft zij zich dus schuldig gemaakt aan het oproepen tot racisme. Dit is altijd laakbaar en hier kan niet krachtig genoeg tegen opgetreden worden.
Wie dus wil klagen over advocaten, zoals deze zes klagers, moet zich dus wel eerst bezinnen of hun klachten zinvol kunnen zijn. Zelfs rechters, officieren van justitie, procureurs generaal en overheidsinstanties blijken zich steeds weer te vergissen in het klachtrecht.
Toezicht op wie?
Het doel van de tuchtrechtspraak voor advocaten staat weergegeven in artikel 20 Advocatenlandsverordening: “De tuchtrechtspraak heeft ten doel het weren en beteugelen van misslagen, door advocaten in de uitoefening der praktijk begaan en van inbreuken op de eer en stand der advocaten.”
Dit is meteen de enige materiële norm. Dit is een open norm en de omkadering is bepaald vaag. Deze open norm kan tot de spreekwoordelijke natte vinger leiden, nu men als advocaat geen idee heeft over wat men van de tuchtrechter heeft te verwachten. Bovendien worden de uitspraken van de Raad van Toezicht en de Raad van Appel niet systematisch en inzichtelijk gepubliceerd, zodat ook aan de hand van de jurisprudentie geen goed of deugdelijk beeld kan worden gevormd omtrent de reikwijdte van die norm. Alle overige bepalingen zijn procedureel van aard.
De Advocatenlandsverordening beoogt advocaten die laakbaar zijn opgetreden te straffen. Artikel 22 van die verordening noemt bij de daarin opgesomde maatregelen expliciet „straffen‟. Daarbij komt dat de straffen zeer ver kunnen strekken. De advocaat kan tot één jaar worden geschorst en zelfs uit zijn beroep worden gezet. Dat grijpt derhalve diep in zijn recht op een vrije keuze van zijn beroep.
Pagina 5 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
Vergaand straffend optreden moet een duidelijke basis in een formele wet hebben, anders kan niet worden opgetreden. Als hier, anders dan in Nederland, zelfs geheel onduidelijk is hoe de klacht moet worden ingeleid, kan de klacht natuurlijk niet worden ingeleid.
Ambtshalve tuchtrechtelijk optreden door de deken is ook om andere redenen niet mogelijk. Niet alleen vergt dat, zoals gezien, een specifieke regeling hiervoor in de Advocatenlandsverordening, maar bovendien heeft de deken geen enkele wettelijke status, terwijl de deken bovendien niet meer vertegenwoordigt dan slechts een deel van de advocaten. Namelijk hooguit de advocaten die lid van de Orde zijn.
Van oudsher en traditioneel komt de Orde in Curaçao over als een kartel. Dit kartel wordt gekenmerkt door een personele invulling vrijwel uitsluitend uit het buitenland, dat ook een eigen vreemde taal (Nederlands) hanteert, met een groot vertrouwen of een pretentie in het eigen probleemoplossend vermogen. Evenals de Middeleeuwse gilden is er sprake van een institutioneel gesloten kringmystiek. Die mystiek wordt onderhouden, onder meer, door een beperkte toegang tot de beroepsgroep, waarbij sprake is van irrationele selectiepraktijken (selectie vaak op basis van sociale en /of etnische afkomst).
Het beeld van de advocaat als een notabele, die ook nauwe of vriendschappelijke banden met leden van het Hof onderhoudt en zich in beginsel niet met politiek bezighoudt, past absoluut niet bij de rol, die wij, als advocaten of als burgers, onszelf toemeten. Het beeld van een advocaat als notabele in de samenleving past niet bij ons of onze kantoren. Wij hebben een sterke publieke verantwoordelijkheid voor de realisering van het recht en een betere samenleving voor eenieder.
De advocaten, met wie wij ons zeker niet kunnen en ook niet willen en ook niet zullen associëren, zien ons als hun vijanden of als vijanden van de staat. Zij durven ons zelfs te benoemen als handlangers van terroristen. Wij richten ons in ieder geval op de bewaking van procedurele normen, ook daar waar rechters betrokken zijn. Wij zijn advocaten omdat die professie, vooralsnog, het beste past bij onze opvattingen over de samenleving en hetgeen wij voorstaan Pagina 6 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
voor deze samenleving. Van een welwillendheid jegens een deken, die zich de rol van beschermridder van een foute rechter of officier wil toemeten, hebben wij uiteraard enorme moeite, zeker ook steeds wanneer die deken zich, naast die zichzelf toegemeten beschermrol, zich ook nog aan racisme schuldig maakt.
Wie zich binnen het juridische besloten wereld in Curaçao opstelt als een strijdbare figuur, krijgt het meestal lastig. Dat nemen wij dus op de koop toe.
De onafhankelijkheid is een wezenskenmerk van het advocatenberoep. En hier ligt de pijn voor klagers, want het is in het bijzonder deze onafhankelijkheid, die ons in staat stelt een grote mond op te zetten en snijdende kritiek op gezagsdragers, rechters incluis, en het maatschappelijk functioneren van de instituten in die democratische rechtsstaat, te leveren.
Juist ook van een deken en Orde mag men een kritische houding verwachten. Een deken, die te dicht aanleunt tegen rechters of een directeur van een centrale bank, bij wie die deken, als advocaat, grote financiële belangen heeft, of een openbaar ministerie, maakt die vrijheid en onafhankelijkheid een farce. Daardoor komen de vrijheid en onafhankelijkheid van alle beroepsgenoten in gevaar.
Zoals al aangegeven heeft de deken voor deze vorm van reactief toezicht geen genoegzame wettelijke basis. In Nederland is het reactieve toezicht door de deken(s) aldaar wel wettelijk geregeld. Deze vorm van toezicht wordt daar via artikel 46 c e.v. Advocatenwet uitgeoefend. Die procedure is, anders dan hier in Curaçao, met (voldoende) waarborgen voor de advocaat omkleed. Let wel het gaat hier om de mogelijkheid tot oplegging van zelfs zeer zware sancties, die ook het vermogen en dus de eigendom van de advocaat kan treffen.
De deken en haar medeklagers hebben ons geheel onnodig en zonder een objectieve rechtvaardiging of een objectief onderzoek nu al reputatieschade aangebracht. En dan zijn wij nog niet eens echt ingegaan op het corrupte en racistische schrijven van de deken van 14 januari Pagina 7 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
20144. Haar plan was duidelijk al rond. Haar klacht, ook toen zij zich nog voordeed als een keurige, integere en eerlijke deken en pretendeerde Sulvaran te willen aanhoren. Hierdoor is de politieke en maatschappelijke stampei over drie mondige advocaten vele malen groter dan waar het echt om draait. Het opnemen van onware feiten in rechterlijke beslissingen of een corrupte president van de Centrale Bank en het zich schuldig maken aan etnische profilering en dus racisme. De deken heeft echt niet voor niets „gedwongen‟ haar ontslag ingediend. Terecht ook. Zij praktiseerde openlijk etnische segregatie en dus ook institutioneel racisme. Ook vanuit dit perspectief bezien, is het juist in het belang van alle advocaten – ongeacht van welke kleur of afkomst - om niet meer geconfronteerd te behoeven worden met figuren, zoals Fiévez. Het voorgaande is van belang om te begrijpen dat mensen, zoals deze afgetreden deken, het kennelijk nog steeds niet voor mogelijk schijnen te willen houden dat advocaten van daadwerkelijk lokale afkomst het in hun hoofd halen om rommelende en valsheid in geschrifte plegende rechters en andere corrupte figuren (waaronder de bedoelde vermogende cliënt van die deken) uit de „bovenlaag‟ van deze samenleving, die in het algemeen wordt begrensd door een raciale lijn, hard aan te pakken.
Wij zijn dus anders dan de deken en de andere klagers kennelijk menen echte advocaten en geen „officers of the court‟. Wij hebben voor andere belangen te waken en dat doen wij ook. Hoe ongaarne dat ook voor de klagers moge zijn.
De geloofwaardigheid van deze Orde is ook door haar toedoen zeer ernstig aangetast. Gelukkig heeft zij – kennelijk vanwege de enorme druk, die haar handelingen hebben bewerkstelligd – ingezien dat zij als deken niet deugt en heeft zij noodgedwongen haar ontslag als deken moeten nemen, voordat zij als deken zou worden weggestemd door de algemene ledenvergadering van de Orde, die, in onze hele loopbaan als advocaat, nimmer zo een hoge ledenopkomst voor een 4
Bijlage 3.
Pagina 8 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
vergadering heeft gekend. Kennelijk valt het dus enorm mee met het verzinsel dat leden van de Orde zich bedreigd of geïntimideerd zouden hebben gevoeld, omdat wij zijn opgetreden tegen racisme (het kan verkeren!) en daarom niet naar de algemene ledenvergadering hebben durven gaan.
Er zal thans heel hard gewerkt moeten worden binnen de Orde, die bij ons dus iedere geloofwaardigheid heeft verloren, om ons en degenen die ons steunen (57 leden) te kunnen overtuigen dat deze Orde echt uitkijkt en opkomt voor de belangen van al haar leden en niet een verlengstuk is van derden met alleen maar politieke bedoelingen met de Orde.
Vrijheid van meningsuiting
Een ieder moet zijn standpunt of opvatting over valsheid in geschrifte in rechterlijke beslissingen alsook corruptie door een figuur als Tromp of racisme binnen de Orde kunnen ventileren, zelfs wanneer dat ook de meerderheid der aanhoorders van die ventilatie onwelgevallig is. Om dit in vrijheid te kunnen doen dient de vrijheid van meninguiting gegarandeerd te zijn. De vrijheid van meningsuiting is een mensenrecht.
Waar de grens in concreto ligt wordt bepaald door de waarden, die men ten grondslag legt aan de democratische rechtsstaat. Het belangrijkste gevaar bij deze klachten is dat politieke rechtspraak dreigt. Het getuigt dan ook van wijsheid om zuinig te zijn met beperking van de vrijheid van meningsuiting. Hiermee maken wij meteen duidelijk wat hier op het spel staat. Klagers menen geheel subjectief – ingegeven door het wereldje waarin zij draaien - te kunnen en te mogen bepalen, wat wij wel of niet in onze samenleving mogen zeggen. Zij menen ook dat wanneer wij ons niet conform de kennelijke bij hen levende normen en waarden uitlaten dat een reden is om ons te straffen. Laat het in ieder geval direct goed duidelijk zijn dat hun subjectieve normen en waarden zeker niet de onze zijn.
Pagina 9 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
De kern van de consistente lijn van het EHRM is dat politieke meningsuitingen over maatschappelijke problemen zoveel mogelijk dienen te worden beschermd. Zelfs in het geval van racistische figuren zoals Geert Wilders in Nederland. In de Wilders-zaak5 heeft de rechtbank zich terecht gebaseerd op deze „consistente of klassieke lijn‟ en geoordeeld dat Wilders‟ uitlatingen bescherming genieten onder artikel 10 EVRM.
De context, waarbinnen de uitlatingen zijn gedaan, vormen volgens het EHRM een van de belangrijkste indicaties of de grenzen van artikel 10 EVRM zijn overschreden of niet. Als vertegenwoordigers van de “NO” (NEE) groep in Curaçao en dus van onze achterban, die zich tegen elke vorm van corruptie en misleiding van derden door de overheid verzetten, moeten wij alle opvattingen kunnen ventileren die bij die achterban leven.
De vrijheid van meningsuiting is dus inherent aan ons doel. Van (tucht-)rechters wordt verwacht dat zij zich in de uitoefening van hun functie politiek neutraal gedragen.
Het is duidelijk dat klagers of de in het Papiaments geschreven stukken niet hebben gelezen of niet kunnen lezen of niet begrijpen of deze wel kunnen lezen en ook wel begrijpen, maar bewust verdraaien. In ieder geval zeggen zij zelf dat zij zich baseren op de door dit rechtse dagblad, het AD dus, geschreven stukken. Een krant, waarvan goed bekend is dat die zich al jarenlang bezig houdt met het demoniseren van alles wat met de “Nee” beweging van doen heeft, om zodoende de gevestigde orde in het zadel te houden.
Verbazingwekkend is dat niet de valsheid in geschrifte plegende rechter(s) en ook niet de corrupte Tromp of de racistische deken, maar drie advocaten, die deze wantoestanden aan de kaak durven te stellen, zouden moeten worden gestraft. De „Founding Fathers‟ van zowel de
5
Rb. Amsterdam 23 juni 2011 (vrijspraak Wilders), LJN BQ 9001.
Pagina 10 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
democratie als het EVRM zullen zich, bij het horen of vernemen van de onderhavige klachten, ongetwijfeld, als een tol blijven omdraaien in hun graf.
Benadrukt zij dat rechterlijke beslissingen geen kattenpis zijn maar zeer ernstige handelingen, die ingrijpende gevolgen hebben voor degenen die daaraan zijn onderworpen. Vervalsing past daar niet bij, evenmin als het goedpraten daarvan. Daarnaast is van belang zich te realiseren dat de corrupte Tromp eigenlijk juist de rol van de poortwachter behoort te vervullen. Hij behoort ons, in zijn functie van directeur van de Centrale Bank, juist tegen de handelingen, zoals door hem verricht, te beschermen. Is dit niet de wereld op zijn kop? Het is in ieder geval ongelooflijk en bedroevend dat juist beroepsgenoten, zonder enige kennis van of interesse voor de feiten, terwijl van hen juist een kritische houding verwacht mag worden, anno 2014, nog durven te pretenderen en te redeneren volgens de opzet en geest van een landsverordening uit 1959 (!). Het is zelfs verbijsterend dat er dergelijke advocaten bestaan. Maar dit is niets anders dan een politieke circus.
In plaats van als juristen te kijken naar de exacte context, waarin wij onze uitspraken hebben gedaan, praten zij klakkeloos de genoemde krant en diens scribent na. Dat soort advocaten durven een klacht in te dienen.
In onze visie kan de capaciteit van de tuchtrechter beter worden benut in bestraffing van ernstige overtredingen, zoals het proberen de stemming binnen de Orde van Advocaten te corrumperen door middel van het plegen van etnische zuivering6.
Klagers zijn op geen enkele wijze benadeeld door de uitspraken van de beklaagden. Deze hele procedure is dan ook niet meer dan misbruik van recht. Uiteindelijk lijkt het te gaan om klagers eigen door hen verzwegen politieke agenda. Zo beschouwd zijn de klaagschriften in essentie niets anders dan verboden en strafbare schotschriften. De daarmede aan de orde gestelde discussie 6
Zie brief deken als bijlage 3.
Pagina 11 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
komt niet verder dan de vraag of wij wel of niet iets mogen zeggen. Dat wordt echter alleen door ons bepaald.
Vrijheid van meningsuiting is een belangrijke, zo niet de belangrijkste institutionele pijler onder een goed functionerende democratie7. Zodra uitspraken bedoeld zijn als een bijdrage aan een belangrijk maatschappelijk of politiek debat, moet de vrijheid van meningsuiting zo groot mogelijk zijn. Al in de klassieke Handyside arrest bood het EHRM ruimte voor zelfs schokkende uitlatingen8. Verontwaardiging is dus geen reden voor beperking van de vrijheid van meningsuiting.
To us who produce the speech, however, it is not hateful but needful, and we will hear as hateful (or perverse or dangerous) any action that offends against our ideals.
De vrijheid van meningsuiting is dus geen neutraal inhoudloos beginsel, maar onderdeel van een bepaald politiek systeem, te weten de democratische rechtsstaat met haar kernwaarden, te weten de individuele vrijheid en gelijkwaardigheid. De bestrijding van onze uitlatingen moet plaatsvinden door middel van vrije uitwisseling van meningen, dus door het vrije woord en niet door tuchtrechtelijke veroordeling. Neemt de tuchtrechter ruimte om in te grijpen op basis van zijn eigen persoonlijke en politieke opvattingen of normen of waarden in de meningsvormen, dan wordt de ruimte ten onrechte gebruikt om kritische burgers (KFO) en advocaten met van diens eigen persoonlijke meningen en opvattingen afwijkende meningen het zwijgen op te leggen.
Hier is dus ook sprake van nodeloos paternalisme. Het gaat eigenlijk om uitwisseling van strong opinions, welke een emotioneel beladen vraagstuk is geworden. Geen enkele van de gronden zijn valide om onze meningsuiting te beperken. Want waar gaat het nu volgens klagers om? Regels van moraal en fatsoen? Eigenbelang of van een cliënt? Medelijden met een cliënt of een rechter 7
G. Molier, ‘Over de vrijheid van meningsuiting en groepsbelediging wegens religie’, Civis Mundi 2009, jrg. 48, p. 155 en 156.
8
EHRM 12 december 1976, Handyside t. VK (appl.nr. 5493/72) par. 49. Zie ook EHRM 29 oktober 1992, Open Door e.a. t. Ierland, appl.nr. 14234/88 en 14235/88, NJ 1993, 544, r.o. 71-72. Pagina 12 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
of een deken? Wij zien daar geen valide redenen in om ons het zwijgen op te leggen. Als dat al zou gebeuren, wat wij ons niet kunnen voorstellen dat zal plaatshebben, zal dat averechts werken. Daardoor zal blijken dat klagers ons hiermee zelfs een podium met megafoon erbij hebben aangereikt. Als dat zou gebeuren zou dat namelijk onrecht van de bovenste plank zijn, waartegen wij keihard en vlijmscherp zullen ageren in de gaande politieke discussie over de integriteit van rechtsinstituten en het ook steeds prominenter in het koninkrijk wordende racisme. Wij hebben geen onware of misleidende mededelingen gedaan en zijn, zo blijkt uit al onze handelingen en uitspraken, ook nimmer voornemens om dat in de toekomst te doen. Toch is in casu sprake van een wel geplande en weloverwogen poging om onze reputatie aan te tasten en ons monddood te maken. Al dan niet samen en in vereniging met een figuur als Karel Frielink, die zelf in het verleden heeft gepoogd zijn decanaat van de Orde politiek te misbruiken en de klacht van de deken, nog voordat wij daar kennis van hadden kunnen nemen, direct op zijn Facebook wist te plaatsen.
Zoals al enigszins uiteengezet, is de jurisprudentie van het EHRM op dit punt glashelder. Het EHRM beschouwt de discussies over maatschappelijke en politieke onderwerpen als het hoogste goed9. Pluralisme, tolerantie en ruimdenkendheid zijn belangrijke bestaansdelen van een democratische samenleving en daarom mogen opvattingen ook best choquerend, verontrustend en zelfs beledigend zijn10. Het Europese Hof kent daarbij, zoals gezegd, groot gewicht toe aan de context, waarin uitspraken worden gedaan. Als de spreker zich uitlaat over een actueel onderwerp, waarover heftig debat wordt gevoerd, mag hij zelfs polemisch (“oorlogvoerend”) zijn en grote woorden gebruiken11. Volgens het Straatsburgse Hof heeft een ieder, die deelneemt aan een levendige publieke discussie, er dan ook recht op om door artikel 10 EVRM te worden beschermd12. Dit betekent dat de beperkingen in het tweede lid in artikel 10 EVRM in een dergelijk geval zeer restrictief moeten worden uitgelegd en dat alleen zeer zwaarwegende 9
EHRM 23 mei 1991, appl.nr.11662/85 (Oberschlik (1)), par. 58; EHRM 12 juli 2001, appl.nr. 29032/95 (Feldek), par. 83; EHRM 6 juli 2006, appl.nr. 59405/00 (Erbakan), par. 55 (iv). 10 Zie naast het in noot 13 genoemde Handyside arrest ook: EHRM 8 juli 1986, appl.nr. 9815/82 (Lingens), par 41. 11
EHRM 27 januari 1997, appl.nr. 199983/92 (De Haes and Gijsels), par. 48; EHRM 26 februari 2002, appl.nr. 28525/95 (Unabhängige Initiative Informationvielfalt), par. 43. 12 EHRM 4 december 2003, appl.nr. 35071/97 (Gündüz) par 49. Pagina 13 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
belangen een beperking kunnen rechtvaardigen13. Public speech neemt daarom de hoogste plaats in binnen de rangorde van beschermde waarden en verdient speciale bescherming. Het moet betrekking hebben op een politieke of sociale kwestie of een vraagstuk die de gemeenschap raakt.
Het is ook hier, zoals al aangegeven, de vraag of deze klagers, die zich voordoen als uitgesproken moraalridders, wel voldoen aan het slachtoffervereiste. Los van het feit dat zij een van de kernwaarden, en de belangrijkste verworvenheid van onze democratie, zijnde de vrijheid van meningsuiting, willen aantasten. Het recht om niet strafbare ideeën te verspreiden, moet te allen tijde worden verdedigd en in stand gehouden willen wij het bestaan van de democratie niet in gevaar brengen.
Toegepast op het onderhavige geval
Kennelijk zijn klagers fervente lezers van het AD. Het AD, waar overigens onze (KFO) communiqués, met een enkele uitzondering, over het algemeen, niet naar toe worden gezonden, heeft kennelijk van andere kranten een publicatie overgenomen en daarna in haar eigen artikelen verwerkt. Voor zover het AD, onze (KFO), doorgaans niet in de Nederlandse taal opgemaakte, communiqués of uit andere dagbladen overgenomen publicaties, naar het Nederlands vertaalt, en vervolgens overgaat tot aan ons toegeschreven publicaties, die inhoudelijk niet overeenstemmen met onze originele (veelal KFO) persberichten (die wij ook niet naar het AD hebben verzonden) nemen wij daar duidelijk afstand van. Waar wij nog steeds voor de volle 100 % achter staan, zijn de persberichten, welke in deze procedure ook zijn overgelegd14. Zij bevatten immers niets anders dan de waarheid. En daar draait het bij ons nog steeds om. Alleen daar waar de artikelen volledig overeenkomen met onze ingezonden stukken (aan de andere kranten), mogen die zonder meer op onze rekening worden geboekt. Klagers leggen ook halve krantenartikelen over, omdat zulks hen kennelijk goed uitkomt. Ook worden door het AD beweerde mededelingen aan de pers gebruikt of genoemd, terwijl de uitspraken niet door ons zijn gedaan. Zo bijvoorbeeld het artikel 13 14
EHRM 25 juni 1992, appl.nr. 13778/88 (Thorgeir Thorgeirson), par. 63; EHRM 25 november 1999, appl.nr. 23118/93 (Nilsen and Johnsen). Bijlagen 4 en 5.
Pagina 14 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
over rechter Polkamp. Dat slaat namelijk natuurlijk nergens op. Polkamp heeft zelfs zijn dank uitgesproken, omdat de krant, juist op voorspraak van Sulvaran, haar onjuiste berichtgeving over Polkamp heeft gerectificeerd. In die correctie, welke ook is gepubliceerd door het blad dat de onjuiste publicatie had gedaan, en waaruit het AD graag de onjuiste aantijging aan het adres van Polkamp had gehaald, zijn klagers evenals het AD natuurlijk niet geïnteresseerd.
Een ander voorbeeld. Op basis van een niet naar het AD gestuured communiqué van KFO, meent het AD, wederom na overname van het verhaal uit andere kranten, sensationeel te moeten koppen met: “Geweld wordt niet geschuwd”. Ook klagers grijpen die kop ook met handen en voeten ter motivering van hun klacht. Zij handelen daarbij, echter, als kippen zonder koppen en doen bedenkingen rijzen aangaande hun deugdelijkheid als advocaten of rechercheur. In het bewuste persbericht van KFO van 23 januari 201415 staat echter uitdrukkelijk dat de strijd tegen de consensusrijkswetten een oorlog is zonder bloed en verder dat wij in deze conflictsituatie onze vrijheid van meningsuiting als fundamenteel wapen gebruiken. Want de taal is binnen het recht een wapen van belang. Daar is het AD, dat enkel politiek bedrijft, echter, niet in geïnteresseerd. Verder waarschuwen wij wel dat onze strijd een van emoties is en als deze wetten niet van tafel gaan dat dit conflict op enig moment tot geweld kan leiden, omdat dit dan de enige optie zal zijn om onze autonomie terug te krijgen. Het ongenuanceerde beeld, dat klagers, in kennelijk blinde navolging van hun kennelijke lijfsblad, het AD, volgen en presenteren in hun klachten, moet dus in de juiste context worden geplaatst en dus zwaar genuanceerd worden. Een krant welke in het verleden door ons al is gedwongen tot rectificatie wegens ongefundeerde aanvallen op personen, nota bene, geheel ingegeven door een der onderhavige klagers, namelijk de zich in de samenleving openlijk als criminele rechercheur aandienende Cramm. Voorzichtigheid is dus zeker geboden.
15
Bijlage 5.
Pagina 15 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
Bij vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg, van 20 januari 2014, is reeds geoordeeld dat de directeur van de Centrale Bank ernstige misstanden in stand houdt binnen de Centrale Bank en weigert zich te dien aanzien te verantwoorden en dat het niet onrechtmatig is om Tromp van malversaties te beschuldigen16.
Kennelijk zou de orde graag zien dat dit soort zaken in onderonsjes, binnenskamers, worden afgehandeld. Justitie is echter geen clubje van juristen, maar van iedereen op deze rots.
Wij zijn een fel tegenstander van machtsmisbruik en daartegen zijn de traditionele regels, die kennelijk, volgens klagers, de activiteiten van de advocaat moeten beheersen, van ondergeschikt belang. Het gaat hier immers om de uitingsvrijheid in een kwestie, die niet alleen ons beroepsmatig handelen raakt, maar, met name en in de eerste plaats, verrichtingen van autoriteiten. Die behoren nu eenmaal tot het publieke debat. Voor zover een beperking zou moeten rusten op de bekende eed is dat een ondeugdelijke en in ieder geval ongenoegzame basis. Een dergelijke eed is stellig geen „law‟ in de zin van artikel 10 EVRM. Dit recht zal onaanvaardbaar worden beperkt, als advocaten, door de vrees voor tuchtrechtelijke bestraffing, weerhouden zouden worden van het uiten van hun mening en/of het leveren van felle kritiek17.
Wij zijn niet de soort advocaat die alleen binnenskamers kritiek durft te leveren en levert om niet in aanraking te komen met bepaalde mensen of instanties. Wij zijn geen advocaat om te melden hoe goed alles gaat, maar juist om zaken die niet goed zijn, zoals deze, te melden.
Bezwaren klagers
De klachten komen volgens de verschillende klaagschriften erop neer dat wij noch als KFO noch als advocaat harde woorden mogen gebruiken. Hier kunnen wij met onze pet niet bij. Het zijn wettelijke aanduidingen en woorden die ook in het vakjargon en in de reguliere taal van de burger 16 17
Bijlage 6. EHRM 26 april 1991, NJ 1992, 455
Pagina 16 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
gevestigd en gangbaar zijn. Aan klagers komt niet het recht toe enige „eer of stand‟ in te roepen ter bescherming of afdekking van zulke strafbare en onrechtmatige handelingen met een beroep op een, wat dat betreft volstrekt anachronistische advocatenlandsverordening uit de tijd toen wij geboren werden.
Dit lijkt ons een duidelijk geval van vissen naar witte voetjes. Op de onderliggende feiten gaat geen enkel van de klagers in. De enige grief is de subjectieve: namelijk wat, naar de mening van klagers, wel of niet in deze samenleving mag worden gezegd. Klagers willen hun persoonlijke mening als slagboom inzetten voor het al dan niet uitoefenen van de functie van advocaat.
Kritiek op rechters
Kritiek op rechters is, zeker in de Curaçaose samenleving, een nieuw verschijnsel. De tijden waarin alles anders was en alles nog binnenskamers werd en kon worden gehouden of in achterkamertjes werden gladgestreken, behoort, wat ons betreft, definitief, tot het verleden. Felle kritiek op de rechter lijkt hier nog steeds voor sommigen ondenkbaar. Of is het bij hen afhankelijk van wie kritiek uit? Nog nooit eerder was er zoveel aandacht voor de mogelijkheid dat de rechter het aan het verkeerde eind zou kunnen hebben dan nu. Dit moet zonder meer als een verdienste van de democratische rechtsstaat worden beschouwd. Omdat men tot nu toe de vuile was met man en macht binnenhield en justitie in de Curaçaose samenleving steeds meer op een clubje van juristen begon te lijken. De meningen en normen, die, misschien, heilzaam zijn binnen die kleine elitaire en dus beperkte groep, waartoe ook klagers lijken te (willen) behoren, heeft, naar onze mening, desastreuze effecten als ze zich verspreiden in een grotere groep18.
Het is duidelijk dat het bewind onder de deken geen haar beter is dan het bewind onder haar voorganger. In het bijzonder kritische advocaten moeten het ontgelden. De voormalige deken, Karel Frielink schijnt de gewoonte te hebben om zich met ons bezig te houden. Zo heeft hij ons, 18
T. Dalrymple, Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse in stand houdt, Utrecht: Spectrum (2001) 2004.
Pagina 17 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
hebben wij ons laten vertellen, recent nog, op zijn Facebook pagina, met gedichten vereerd. Hij schijnt zich constant met ons bezig te houden op Facebook en in de, door het overgebleven deel van zijn als berucht en corrupt (SNS Real/Rotterdamse haven) te kwalificeren advocatenkantoor gesponsorde, knipselkrant.
Zo kan het zijn dat er op dit moment niet minder dan zes klachtprocessen tegen ons lopen. Zij komen echter allemaal uit dezelfde verscholen bron en dus uit dezelfde hoek. Lees de klaagschriften er maar op na. Op niet ongeestige manier werd dat ook duidelijk toen bekend werd dat de deken een klacht had ingediend en er, vervolgens, nog meer advocaten en ook nog een quasi rechercheur, die er openlijk op het internet voor uitkomt dat zij criminele praktijken praktiseert (Hallo OM!), een nagenoeg identiek proces tegen ook Eustatius en Peterson hebben opgestart. Nota bene, door een deken, die, daartoe uitgenodigd, geweigerd heeft kennis te nemen van de feiten.
Nu de Orde in een vergadering, waarin bijna alle praktiserende advocaten van Curacao, al over de klacht van de deken heeft gedebatteerd en gestemd, lijkt artikel 28 lid 1 van de Advocatenlandsverordening een probleem op te leveren. Het is natuurlijk ook volstrekt onwaarschijnlijk dat de niet advocaat zijnde leden van de raad zich, bijvoorbeeld tijdens het koffiedrinken onder rechters of met advocaten of anderen uit hun vrienden- of kennissenkring of bij toevallige onderlinge ontmoetingen niet hebben ingelaten in en/of uitgelaten in de vorm van een beoordeling van de aan de orde zijnde kwesties en klachten, die maatschappelijk voor enorm veel stof hebben gezorgd. Dus, al met al, is de beoordeling van de klachten door hen, die dat krachtens de Advocatenlandsverordening zouden mogen, niet zonder haken en ogen, terwijl de gehele procedure voor behandeling van klachten in dezer verordening niet in overeenstemming lijkt te zijn met artikel 6 EVRM.,
Pagina 18 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
KFO
De uitlatingen in het kader van onze stichting KFO kunnen in ieder geval niet tot enige straf of maatregel leiden. KFO heeft niets van doen met de Advocatenlandsverordening. Bovendien getuigt de uitspraak in het kort geding van Tromp tegen KFO juist van juiste professionaliteit van de bestuurders van KFO. Overigens traden de bestuurders van KFO in dat kort geding niet als advocaten maar als burgers, bestuursleden van KFO op. Tuchtrechtelijk ingrijpen vanwege gedragingen of handelingen buiten de beroepssfeer is zeer uitzonderlijk en kan alleen aan de „randen‟, wanneer sprake is van grove rechtsschendingen. De gedragingen of handelingen dienen het recht zelf te schenden met het effect om te ontwrichten. De klacht is dus al uit dien hoofde ongegrond19.
Wie niet durft zal weinig veranderen en nogmaals jurisprudentie
Voor wij overgaan tot de feiten is het goed nog eens eerst goed uit te leggen waar wij als advocaten voor staan. Vooreerst is van belang dat wij werken onder het „practice what you preach‟-principe. Wij zien onze bemoeienissen niet alleen als een morele plicht, maar ook als een rechtsplicht. Wij zijn advocatenkantoren, die de grenzen van het recht verkennen en, waar mogelijk, verleggen. Wij maken ons hard voor de fundamentele rechten van een ieder binnen deze samenleving. Al jaren vormen wij niet alleen het geheugen, maar ook het geweten van onze kantoren. In de traditie van onze kantoren zullen wij ons blijven onderscheiden door binnen en buiten de rechtszaal op te komen voor fundamentele belangen. Het gaat hier dus, in de kern, om goede en integere bedoelingen versus lange tenen.
Wij zijn de waakhonden van deze rechtsstaat, dus moeten wij blaffen, wanneer het gaat om ernstige misstanden. Deze vaststelling is van belang voor de regel: „Hoe groter de misstand hoe harder de bewoordingen moeten en mogen zijn‟. 19
RvT 09/07/99; 99/16
Pagina 19 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
Wij wijzen in dit kader op de uitspraak van het EHRM, van 30 november 2006, NJ 2007, 368 m.nt. EJD, Vervaart tegen Nederland. Het ging daarbij, vergeleken met de onderhavige kwesties, om apennootjes, namelijk om kritiek in een radio-interview op een psychotherapeut. Het ging dus niet om corrupt handelen door overheidsfunctionarissen, maar slechts om de reputatie van een burger. Het EHRM begint zijn uitspraak met het vaststellen van de hoofdregel. Dat een advocaat buiten twijfel gerechtigd is om ook zelfs buiten de rechtszaal uitlatingen te doen, in dit geval in het belang van zijn cliënten, is toegestaan, onder voorwaarde dat hij te goeder trouw handelde en in overeenstemming met de juridische ethiek. Advocaten hebben de verplichting om wantoestanden onder de aandacht van het publiek te brengen in bewoordingen, welke ook bij anderen, zowel in het vakjargon als in de reguliere taal, worden gebruikt. Dit laatste behoort tot de juridische ethiek en verplichting van iedere advocaat. Maar veel belangrijker nog in deze uitspraak is de volgende passage, te vinden in paragraaf 61: “een „acceptabele beoordeling van de feiten‟ vereist tenminste een onderzoek naar dit belangrijk aspect van de zaak, omdat alleen dan een gewogen beslissing had kunnen worden genomen over de vraag of klager de grenzen van acceptabel professioneel gedrag heeft overschreden”.
Nu dat in de onderhavige klacht van de deken en haar klagende medestanders niet is gebeurd, is er sprake van schending van artikel 10 EVRM. Door geen interesse te tonen voor de onderliggende feiten, waardoor onnodig schade aan onze reputatie als advocaat is veroorzaakt, hebben zij onrechtmatig en schadeveroorzakend gehandeld. Deze uitspraak blijkt dus eerder tegen dan in het voordeel van klagers te werken. De norm die volgens het EHRM moet worden toegepast, is of de advocaat te goeder trouw handelde. Niemand kan daar in deze zaak aan twijfelen. De boodschap uit deze uitspraak is dus juist dat een advocaat kritisch mag of zelfs moet zijn op het functioneren van rechterlijke macht en het openbaar ministerie, maar zich moet onthouden van persoonlijke aanvallen, welke niks met die functie van doen hebben (r.o. 51 en r.o. 52). Ook aan deze criteria hebben wij volledig voldaan.
Pagina 20 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
Het punt waar het om draait is dat het EHRM herhaalt dat stevige negatieve waardeoordelen een voldoende feitelijke basis moeten hebben20. Ook bij ons is sprake van „documentary evidence‟ en hebben wij ons beperkt tot, zij harde, maar enkel zakelijke kritiek.
Voorts wijzen wij, voor wat betreft de uitspraak van het EHRM, van 20 mei 1998, NJ 1999, 711, m.nt. EJD, Schöpfer tegen Zwitserland, op het navolgende. Evenals het geval is in de rede van Geert Corstens21, hier in meer algemene zin, onderstreept het EHRM in dit arrest, nu weer specifiek voor advocaten, dat het gerechtvaardigd is te verwachten dat advocaten bijdragen aan een juiste rechtsbedeling, en aldus het vertrouwen van het publiek in een juiste rechtsbedeling handhaven (paragraaf 29). Ook hier ging het om „flut feiten‟ vergeleken met onze zaak.
Deze uitspraak bevestigt juist dat advocaten bij uitstek geschikt zijn om openbare kritiek op de rechtspleging te leveren. Dit is een bevestiging van de zaak Ezelin, waar wij direct op terugkomen.
Het Hof stelt voorop dat degene, die een ernstige beschuldiging openbaar maakt, in het algemeen, een plicht heeft om de juistheid van de beweringen te verifiëren, tenzij hij reden heeft om de betrouwbaarheid niet te betwijfelen. En verder nog dat stevige waardeoordelen een voldoende feitelijke basis moeten hebben. Als hieraan is voldaan, zoals bij ons het geval is, dan worden ook uitspraken, die verontrustend, weerzinwekkend en zelfs beledigend zijn, door artikel 10 EVRM beschermd 22. Ook deze uitspraak kan klagers dus niet baten.
20
Zie EHRM 7 mei 2002, NJ 2004, 337, en 338 m. nt. E.J. Dommering onder punt 4 McVicar en Schars en EHRM 27 februari 2001 appl. 26958/95 Jerusalem v. Austria. 21 Zie bijlage 7, welke speech overigens opzettelijk door dezelfde figuren die achter deze klacht zitten is verdraaid en negatief in onze richting is gedraaid, om weer eens goedkope politiek te kunnen bedrijven, zie bijlage 8. Corstens heeft namelijk nooit onze naam genoemd. 22 EHRM 7 mei 2002, NJ 2004, 337 en 338 m. nt. EJD onder punt 4 en paragraaf 44 van het arrest. Pagina 21 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
In de literatuur is overigens aangenomen dat uit de Nederlandse tuchtrechtspraak kan worden afgeleid dat in Nederland het klimaat, wat de rol van een advocaat aangaat, veel liberaler is dan in Zwitserland, waar Schöpfer wel tuchtechtelijk werd gestraft wegens kritiek in de pers op justitiële autoriteiten. In Nederland hoeft de advocaat bij contacten met de media minder rekening te houden met andere belangen en is de advocaat evenmin gebonden aan bepaalde regels van fair play. De advocaat heeft in Nederland dus een veel ruimere marge23.
Thans de uitspraak van het EHRM, van 26 april 1992, NJ 1992, 455 Ezelin tegen Frankrijk. Deze uitspraak, die het meest toepasselijk is in het ons voorliggende geval, laten klagers kennelijk bewust buiten bespreking. De zaak gaat om een disciplinaire maatregel tegen een advocaat, welke strijd heeft opgeleverd met artikel 11 (en 10) EVRM. Toevallig, zoals de annotator het noemt, gaat het arrest ook over een stuk (in dat geval, Frans) kolonialisme. Deze zaak vertoont opvallend veel gelijkenissen met onze casus. Het is een bekend feit dat ook KFO en haar bestuursleden voor onafhankelijkheid staan.
Onafhankelijkheidsbewegingen en vakbonden in Guadeloupe hadden een openbare demonstratie gehouden tegen twee rechterlijke uitspraken. Klager, advocaat en op dat moment ook voorzitter van de vakbond van advocaten in Guadeloupe, nam deel aan deze demonstratie. Er werden persoonlijke beledigingen en bedreigingen tegen de Franse rechter(s) geuit, zoals “Beaugendre (de naam van een van de betrokken rechters) pooier! Op een dag zul je boeten”. Ook de rechterlijke macht werd niet gespaard. De rechters zijn zelfs voor fascist uitgemaakt en leuzen van gelijke strekking werden zelfs op de muren van het paleis van justitie gekalkt. Ezelin, de advocaat, had ook met een spandoek aan de demonstratie deelgenomen. De voorzitter van de orde van advocaten reageerde, als reactie op een brief van de hoofdofficier van justitie, met de enige juiste mededeling, namelijk dat hij geen enkele reden tot het treffen van maatregelen tegen de advocaat aanwezig achtte. Hierop diende de officier van justitie een klacht in bij dezelfde voorzitter. Ook deze klacht legde de orde van advocaten naast zich neer. Echter in beroep werd 23
Ties Prakken en Taru Spronken Handboek verdediging Kluwer Deventer 2003, p. 15.
Pagina 22 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
de advocaat alsnog gekapitteld voor zijn handelingen, die nota bene rechterlijke uitspraken wilden ondermijnen, de lichte straf van „berisping‟ opgelegd. Deze berisping hield na de klacht van Ezelin bij het EHRM echter geen stand. Het EHRM achtte de opgelegde maatregel niet noodzakelijk in een democratische samenleving, ook al was Elzelin met de lichtste disciplinaire straf van berisping gestraft.
De kans dat wanordelijkheden en gewelddadigheden bij demonstraties tegen rechterlijke uitspraken uitbreken is natuurlijk veel groter dan, zoals bij ons het geval is, het enkel gaat om het hanteren van het geschreven of gesproken woord tegen een ondeugdelijke rechter. Deze uitspraak bevestigt dus dat zelfs het roepen van agressieve leuzen tegen rechters en een gerecht als geheel toelaatbaar is, mits men maar niet feitelijk op de vuist gaat, lijkt het ons. In deze uitspraak ging het dus om uitspraken, waar de officier van justitie en de raad van discipline, die de straf van berisping oplegde, het niet mee eens waren. Dat is natuurlijk ook als „peanuts‟ te beschouwen vergeleken
met
valselijk
opgemaakte
rechterlijke
beslissingen
en
malversaties
van
overheidsgelden door een president van de Centrale Bank of het aanzetten tot etnische uitsluiting in het democratische proces binnen de Orde. In ieder geval heeft de advocaat voor het uiten van kritiek op het functioneren van de rechterlijke macht en rechters, in de visie van het EHRM, dezelfde rechten als een burger. De deken en de vier klagende advocaten, anders dan wellicht Nardy Cramm, die waarschijnlijk niet beter kon weten, doch zich toch leende om gebruikt te worden en daarom niet vrijuit gaat, hadden uit deze uitspraak lering moeten trekken en het voorbeeld van de deken in deze zaak uit Guadeloupe kunnen opvolgen. Bovendien is bij ons van belang om te benadrukken dat wat Mijnssen aangaat het ons beroepsmatig optreden betreft, reden waarom wij, zoals het echte integere advocaten betaamt, altijd, openlijk stelling zullen nemen tegen misstanden. Met name dus wanneer die bij justitiële autoriteiten en andere hooggeplaatste ambtenaren aanwezig zijn. De bijzondere status van een advocaat betekent dus zeker niet dat hij de uitingsvrijheid niet zal mogen gebruiken in kwesties die zijn beroepsmatig handelen raken. De verrichtingen van justitiële autoriteiten behoren nu eenmaal tot het „publieke debat‟, een begrip
Pagina 23 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
waaraan het EHRM groot gewicht toekent24. Het Hof neemt daarmee voor advocaten duidelijke afstand van ook de niet door ons gedeelde mening dat bepaalde categorieën personen in een bijzondere positie zouden verkeren en jegens wie, daardoor, meer beperkingen gelden of in acht zouden moeten worden genomen.
De door klagers selectief aangehaalde uitspraken geven dus zeker niet ondersteuning aan hun klachten.
De feiten
En nu waar het bij advocaten en dus de Orde echt om draait of zou moeten draaien. Namelijk de feiten, een valsheid of een vergissing? Het gaat hier, zoals gezien, om een ernstige schending van onze nationale rechtsorde. Bepaaldelijk gaat het om een als een misstand aan te merken beschikking van het hof in de strafrechtpleging van 4 november 199925. Het is volstrekt duidelijk dat in deze beschikking, buiten elke twijfel, opzettelijk rechtsoverwegingen, c.q. passages zijn opgenomen, die in strijd met de waarheid zijn, zoals al eerder bij herhaling is gemeld.
Voor een juiste begrip van de casus zijn de navolgende feiten van belang. Op 30 september 1999 werd aan de betrokken verdachte een dagvaarding betekend, ten einde op 6 oktober 1999, ter zake overtreding van de Vuurwapenverordening, terecht te staan te Sint Maarten. Middels bezwaarschrift, van 4 oktober 1999, werd door de raadsman van de verdachte, Sulvaran, bezwaar ingesteld tegen de dagvaarding. Naar aanleiding van dit bezwaarschrift, berichtte de officier van justitie, de raadsman en het hof dat hij een nieuwe dagvaarding zou uitvaardigen onder intrekking van de eerste (dus ingetrokken) dagvaarding. Tot het instellen van een dergelijk bezwaar mag, blijkens de tekst van artikel 293 Sv., pas na betekening van een dagvaarding aan de verdachte, worden overgegaan. Na intrekking van de dagvaarding door het OM had het natuurlijk 24
EHRM 8 juli 1986, NJ 1987, 901 m. nt. EAA Lingens tegen Oostenrijk; EHRM 23 mei 1991 NJ 1992, 456 m. nt. EJD Oberschlick tegen Oostenrijk ;EHRM 22 mei 1990 NJ 1992, 454 m. nt. EJD Weber tegen Zwitserland. 25 Bijlage 9. Pagina 24 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
nimmer tot een behandeling van een bezwaar tegen de ingetrokken en dus niet meer geldige dagvaarding voor het hof mogen geraken. Dit vormde dan ook de reden dat op de door het Hof inderdaad op 4 november 1999 bepaalde behandeling noch de verdachte noch diens raadsman of de procureur-generaal, dan wel diens vervanger, aanwezig was.
Nog daargelaten het feit dat het Hof onder voorzitterschap van Mijnssen zich kennelijk bevoegd achtte om van het bezwaar tegen de al ingetrokken dagvaarding kennis te nemen, is er door hem zeker geen onderzoek ingesteld naar de aanwezigheid van de betrokken partijen. Hij heeft dus ook duidelijk het dossier niet doorgenomen. Dat in weerwil van artikel 294 Sv (tweede volzin), dat, imperatief, bepaalt dat de verdachte en de procureur-generaal op het bezwaar worden gehoord. Het staat buiten elke twijfel vast dat er nimmer een behandeling heeft kunnen plaatsvinden. Sulvaran was in Curaçao, zijn cliënt zat thuis en de PG was ook niet aanwezig. Het is dan ook niets anders dan een regelrechte leugen dat deze drie personen op de dag in de rechtszaal aanwezig waren en helemaal dat zij toen ook zijn gehoord. Terloops wordt ook nog eens verzonnen wat ter zitting zou zijn aangevoerd en betoogd. Volstrekt in strijd met de waarheid en dus leugenachtig maakt de beschikking, in rechtsoverweging 2, melding van het feit dat "verdachte, zijn raadsman en de Procureur-Generaal, [...] ter terechtzitting van heden [zijn] gehoord". Zoals gesteld waren geen van de genoemde personen op de zitting aanwezig en heeft er zelfs geen zitting plaatsgevonden.
Hierbij is ook nog buitengewoon merkwaardig dat op de bewuste dag al om 11.40 uur, aldus het voorblad van het faxbericht met de beschikking van het Hof op het bezwaarschrift tegen de dagvaarding, deze schriftelijke beschikking al gereed was voor verzending naar Curaçao, alwaar de raadsman zich - zoals kennelijk bekend was bij bet griffiepersoneel - bevond. Zoals blijkt uit de faxregel boven aan de pagina is het faxbericht om 12.03 uur verzonden vanuit Sint Maarten naar Curaçao, naar het kantoor van de raadsman.
Dat zo iemand vervolgens het lef heeft om, na wat hij gedaan heeft en na de protesten en waarschuwingen van Sulvaran tegen zijn verdere aanwezigheid als rechter op zittingen, toch Pagina 25 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
weer gewoon op een zitting te verschijnen en dan ook nog, nadat werd aangegeven dat hij gewraakt werd, nog gaat zitten lachen, is helemaal onverteerbaar26 Anderen worden voor dit soort strafbaar gedrag, valsheid in geschrifte, steevast opgesloten.
Ook is schokkend dat de beschikking op voorhand was vervaardigd. Feitelijk bevestigt dit gegeven dat de behandeling ter terechtzitting niets anders dan een farce zou zijn geweest, ware die doorgegaan. Het is ook niet goed bevatbaar dat de behandeling, die om 11.30 uur zou zijn aangevangen, ook nog, binnen tien minuten, was afgerond door het Hof. In 10 minuten zou het Hof de verdachte en diens gemachtigde en de procureur generaal of diens vervanger hebben aangehoord, zouden partijen met elkaar en/of het Hof gedebatteerd hebben en zou het Hof het onderzoek hebben afgesloten, in raadkamer hebben beraadslaagd en zijn uitspraak op papier hebben gesteld. Dit alles ook nog zodanig snel dat de beschikking (inclusief het faxvoorblad van de griffie), om 11.40 uur al, gereed was voor verzending naar de advocaat in Curaçao. Dat het niemand van de drie rechters, die de beschikking schijnen te hebben getekend of deze hebben moeten tekenen, en de griffier was opgevallen dat er geen ziel aanwezig was geweest en er geen behandeling had plaatsgevonden gaat er bij ons niet in. De enige logische conclusie is dat welbewust door Mijnssen werd gehandeld, zoals hij gehandeld heeft. Vervolgens is door deze Mijnssen, nadat hij op de door hem gepleegde valsheid was gepakt, ook nog getracht om de door hem gepleegde valsheid af te dekken. In de tweede versie van de beschikking heeft hij een passage doorgehaald27. Die beschikking is gezien artikel 294 tweede volzin natuurlijk direct nietig. Los van het feit dat hij de overige valse passages erin heeft laten staan, zoals wat beweerdelijk door de verdediging zou zijn betoogd.
Tijdens de wrakingbehandeling had Mijnssen ondanks al de commotie welke zijn handelen voor zijn repatriëring had veroorzaakt de durf om de wrakingkamer mede te delen, dat hij zich nagenoeg niets van het voorval kon herinneren. Dat kwam kennelijk goed uit. Maar is die mededeling geloofwaardig na alles wat daaromheen had gespeeld?
26 27
Bijlage 10. Bijlage 11.
Pagina 26 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
De belangen van onze gemeenschap bij het in alle opzichten correct optreden van rechters, die hier werkzaam zijn, moet niet worden onderschat. Het zou vanzelfsprekend moeten zijn dat het valselijk opmaken van beschikkingen niet geoorloofd is en finaal is voor de positie als rechter.
Een structureel probleem
Dit probleem in de rechtspraak in Curaçao is eigenlijk zelfs structureel te noemen. Zeker in de strafrechtspleging
is
deze
verloedering
schokkend.
Immers,
steeds
weer
worden
strafrechtadvocaten geconfronteerd met rechters-commissarissen, die beschikkingen tot detentie opmaken, voordat - en vaak zelfs zonder dat - de verdachte of de raadsman zijn gezien of gesproken28. Of een rechter, die de verlenging van de detentie van de verdachte goedkeurt, terwijl het bevel tot verlenging op dat moment niet bestond, waardoor een niet bevolen verlenging toch is goedgekeurd29. Ook het verlengen van de oorspronkelijke bevelen tot voorlopige hechtenis, zonder rekening te houden met het feit ,dat het hof die reeds of heeft vernietigd of inhoudelijk qua geval en/of gronden heeft gewijzigd, komt geregeld voor en geeft dus ook blijk van het niet lezen van het procesdossier door met de bedeling van justitie belaste magistraten30. Het toetsen van een detentie op rechtmatigheid, zonder over de relevante detentiebevelen te beschikken, is ook gewoon mogelijk in de strafrechtspleging in Curaçao31. Dat dan het hof in die zaak ook nog aanneemt dat de RC de toetsing „impliciet‟ heeft gedaan, terwijl die rechter niet eens in het bezit was van de bevelen waar het over ging is natuurlijk wonderbaarlijk in een strafproces waarin het vaak om de vrijheid van de burger verdachte gaat. En zo kunnen wij nog even doorgaan.
Kennelijk kan Mijnssen er op vertrouwen dat niemand hen in deze kolonie iets kan maken. Kennelijk weet hij dat zijn landgenoten juristen, met hun koloniaal karakter, altijd voor hem op de bres zullen springen, waardoor hij en anderen zich onaantastbaar kunnen wanen.
28 29 30 31
GEA-C 14 december 2010 parketnummer 500.01295/10; GEA-C 28 februari 2012 zonder parketnummer; GEA-A 15 januari 2010 parketnummer 2010/00201. GEA St.M 25 oktober 2012 parketnummer 100.00302/12; GEA-C 21 februari 2013 parketnummer 500.01443/12. GEA-C 4 oktober 2013 toetsing in HAR 186/13 – 211/13.
Pagina 27 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
Een deel van de feiten: ambtelijke corruptie/voldoende materiaal voor een strafzaak
Een deel van de klacht gaat over het feit dat wij de corrupte president van de Centrale bank in harde bewoordingen op zijn corrupte praktijken hebben gewezen. Een rectificatiezaak heeft deze klant van het kantoor van de klagende deken en inmiddels ex deken, HBN Law, verloren.
In de door Tromp verloren rectificatiezaak ging het om het vermoeden dat is gerezen, dat Tromp, president van CBCS, bevoordeeld werd in het kader van transacties van zeer grote geldbedragen, waarover zijn ondergeschikte binnen CBCS, ene Rene Raul Lourents, en zijn concubine van toen, ene Yanet de Castro, beschikten. Dit in verband met vermeende „leningen‟, die door Banco Caribe N.V. aan Curaçao Fashion Group N.V (voorheen Armani Exchange N.V.) en Adolfo Dominguez Curaçao N.V. zouden zijn verstrekt. Deze Lourents en De Castro waren destijds gemachtigd om de bankrekeningen van deze twee vennootschappen te beheren. Lourents als enige directeur van deze vennootschappen en De Castro als leidinggevende in de zaken van deze vennootschappen, die in het Renaissance Mall op het rif, gevestigd waren of nog zijn.
Tromp heeft, persoonlijk, zonder enige inbreng, als borg garant gestaan voor de betreffende „miljoenenleningen‟, die aan die vennootschapen werden toegekend. Er zijn geen aanwijzingen dat Tromp in dit verband zelf geld heeft ingebracht en of heeft gestort, dan wel materiële zekerheid voor die leningen van Banco di Caribe N.V., die onder supervisie van CBCS staan, heeft verschaft, noch dat van hem het stellen van zekerheid voor deze leningen werd gevergd door die bank. Banco Caribe heeft aan de bedoelde bedrijven leningen van om en nabij drie (3) miljoen gulden verschaft. Zeer opvallend is dus dat er geen enkele zekerheid werd gevergd, hetgeen doet twijfelen of er van leningen sprake is geweest. Een groot gedeelte van deze „leningen‟ is vervolgens gestort althans terechtgekomen in de persoonlijke pensioenfonds van Tromp en dus in het persoonlijke vermogen van Tromp.
Pagina 28 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
Tromp, die president is van CBCS, en/of CBCS had(den) een sleutelpositie met een beslissende stem in de onderhandelingen betreffende de overname van Banco Caribe N.V. en het daarmede gelieerde verzekeringsbedrijf Ennia Caribe, door ene Ansari groep. Zie artikel 23 Landsverordening toezicht bank en kredietwezen en artikel 32 Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf. De huidige eigenaren, althans aandeelhouders, althans belanghebbenden in deze twee vennootschappen hebben, na een voor hen positief advies van (Tromp en) CBCS, deze twee bedrijven kunnen overnemen. Tromp heeft in dit rare gebeuren zijn ondergeschikte en rechterhand binnen CBCS, genoemde Lourents, als stroman, gebruikt bij de kanalisering van de als „leningen‟ aangeduide gelden, die afkomstig waren van Banco Caribe. Zeer opvallend, of juister verdacht natuurlijk, is vervolgens, dat op dezelfde dag, namelijk 26 mei 2011, als waarop in de ochtendkranten de bovengenoemde „leningen‟ en de in verband daarmee gebezigde constructies en rol van de ondergeschikte van Tromp (namelijk Lourents) en diens concubine (De Castro), voor het eerst, aan het licht kwamen, deze Lourents, onmiddellijk, dus op diezelfde dag, zich als directeur van de twee vennootschappen, Curaçao Fashion Group N.V en Adolfo Dominguez Curaçao N.V., deed uitschrijven uit de registers van de Kamer van Koophandel in Curaçao. De vennootschappen dus aan welke de vermeende „leningen‟ door de door Tromp/CBCS gesuperviseerde Banco di Caribe waren verstrekt. Verwezen zij naar Ultimo Noticia en Vigilante van 26 mei 2011 en 2012). Lourents is, het zij benadrukt, een functionaris van de CBCS en een directe ondergeschikte van Tromp.
Draconische straffen
De door klagers gewenste disciplinaire straffen zijn niet alleen niet op hun plaats, maar zijn ook van elke realiteitszin ontbloot. Volstaan wordt met een enkel voorbeeld: De advocaat beschuldigt een RC van partijdigheid, gebrek aan objectiviteit, misleiding, onrechtmatige beïnvloeding en het verkondigen van pertinente onwaarheden. Straf: enkele berisping32. Van belang is om te benadrukken dat deze advocaat, anders dan bij ons het geval is, de feiten niet kon waarmaken. 32
RvA 19/10/90.
Pagina 29 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
Slot
Advocaten en dan vooral in strafzaken uiten zich nogal eens in scherpe bewoordingen en oefenen soms felle kritiek uit op justitiële instanties. Dat is inherent aan dit vak. In de tucht rechtspraak is het centraal criterium dat de advocaat grote vrijheid dient toe te komen, al is deze vrijheid niet absoluut. Zo mag de advocaat geen feiten poneren, waarvan hij weet dat ze niet waar zijn. Hij mag dus derden niet beschuldigen van gedrag, dat hij niet met feiten kan onderbouwen. Daarvan is hier absoluut geen sprake. Integendeel.
De advocaat mag natuurlijk wel feiten naar voren brengen die nadelig of zelfs kwetsend zijn voor derden, zolang hij de waarheid maar geen geweld aandoet en hij in gemoede kan menen dat de vermelding van die feiten in het belang van zijn cliënt is33. Aan een advocaat komt ter zake een grote vrijheid toe. Elke advocaat mag (en moet zelfs) in het belang van zijn cliënt opkomen ter beschermen tegen een rechter, die er niet voor schroomt om onware feiten in beschikkingen op te nemen. In een democratische rechtsstaat is een dergelijke rechter van zeer ernstig eminent gevaar. Een gevaar dat steeds dreigt toe te slaan.
De uitingsvrijheid vindt, in het algemeen,haar begrenzing slechts in het debiteren van aperte onjuistheden, die schadelijk zijn voor derden. Wij poneren, echter, zoals gesteld, ware feiten, dit wil zeggen feiten waarover wij volledige eigen wetenschap hebben en die wij, middels gedegen onderzoek daarnaar, hebben geverifieerd.
In onze maatschappij is de publiciteit een wezenlijk onderdeel van het maatschappelijke functioneren. Het gaat hier om zeer ernstige misstanden in zowel justitie als in belangrijke instituten, zoals de Centrale Bank en de Orde. Bij zeer ernstige misstanden in dergelijke belangrijke instituties is een integere advocaat verplicht om de klok te luiden. Een advocaat mag 33
Deze uitgangspunten zijn al in de oude jurisprudentie van het Hof van Discipline in Nederland vastgelegd, zie HvD 29-10-1956, Advocatenblad 1956, p. 424. Pagina 30 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
daarvoor ook zelf contact zoeken met de pers om die zeer ernstige misstanden onder de aandacht te brengen van de maatschappij, waar de advocaat zelf ook deel van is.
Deze klachten hebben er alles van doen met het feit, dat de deken zich in de pers uitliet over onze kritiek op zowel de betreffende rechter als een tweetal zeer vermogende cliënten van haar kantoor, namelijk de Centrale Bank en Tromp, daarbij stellende dat verweerders, als advocaten, door hun uitlatingen, de advocatuur, althans de eer en stand van de advocatuur, hebben geschaad. Dit lijkt de wereld op zijn kop. Als reactie hierop kreeg de deken terecht een koekje uit het eigen bedorven deeg dat zij hanteert.
De advocaat moet weliswaar eerbied voor de rechterlijke autoriteiten tonen, maar dit mag geen belemmering zijn om ernstige wantoestanden in harde bewoordingen onder de aandacht te brengen, dan wel een vrijbrief zijn voor de rechter om zich losbandig en schadelijk in de rechtspraak te gedragen.. Het gedrag in kwestie van zowel (verschillende) rechters als Tromp en de deken is de echte bijl aan de wortel van de rechtsstaat. Advocaten mogen in dit soort kwesties zich dan ook een grote vrijheid toemeten en niet snel mag aangenomen worden dat de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden door uitlatingen van advocaten.
Op voormelde gronden, die dus, het zij hier herhaald, niet als uitputtend bedoeld zijn met dit verweerschrift, concluderen verweerders dat klagers, zowel ieder afzonderlijk, stuk voor stuk dus, als gezamenlijk, niet ontvankelijk verklaard dienen te worden, althans dat de klacht of klachten van ieder van hen of van hun allen gezamenlijk, ongegrond verklaard worden.
Namens verweerders,
Anthony Eustatius
Chester Peterson
Pagina 31 van 31/kfo-moraalridders verweerschrift200314
Eldon Sulvaran