Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
Rapportage op basis van de Limburgse Jeugdmonitor
Colofon Uitgave: Provincie Limburg Afdeling Cultuur, Welzijn & Zorg Postbus 5700 6202 MA Maastricht Tel: +31 (0)43 389 99 99 Fax: +31 (0)43 389 89 30 E-mail:
[email protected] Internet: www.limburg.nl/kerngegevens www.jeugdzorglimburg.nl Auteurs: Esther van Bostelen Dirk Crum
12-1870 september 2012
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg Rapportage op basis van de Limburgse Jeugdmonitor
Maastricht, september 2012
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
3
4
Inhoudsopgave Voorwoord7 1. Inleiding
9
1.1. Achtergrond 1.2. Ambities 1.3. Leeswijzer
9 9 10
2.
Context van het Jeugd(zorg)beleid
11
3.
Trends en ontwikkelingen in 2011
15
4.
Conclusies en aanbevelingen
33
2.1. 2.2. 2.3
Decentralisatie van de jeugdzorg Theoretisch kader van de Limburgse Jeugdmonitor Keuzes in de trends en ontwikkelingen van 2011
3.1. Totaalcijfers aantal jeugdigen in Limburg 3.2. Leefsituatie 3.3. Kenmerken van de jeugd 3.4. Vraag naar opvoed- en opgroei hulp 3.5. Aanbod aan (lichte) opvoed- en opgroei hulp 3.6. Aanbod aan tweedelijns Jeugdzorg
4.1. 4.2. 4.3.
Vraag naar opvoed- en opgroeiondersteuning Gebruik van opvoed- en opgroeiondersteuning Aandachtspunten voor de doorontwikkeling
Bijlage A. Regio indeling provincie Limburg
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
11 12 14
15 17 18 22 25 28
33 34 34
37
5
6
Voorwoord Voor u ligt de eerste rapportage over de trends en ontwikkelingen in het Limburgse Jeugd(zorg)beleid. Deze rapportage komt voort uit de ambitie van de Provincie Limburg om samen met de Limburgse gemeenten meer beleidsinformatie over de Limburgse jeugd en het beleid voor deze doelgroep inzichtelijk te maken. Alle relevante en beschikbare beleidsinformatie is opgenomen in de Limburgse Jeugdmonitor die via de website www.limburg.nl/kerngegevens voor alle belangstellenden beschikbaar is. In 2010 heeft de Provincie Limburg het initiatief genomen om een eerste proeve van de Limburgse Jeugdmonitor te ontwikkelen. In 2011 en 2012 is ingezet op het verbeteren hiervan met als doel de Limburgse Jeugdmonitor te vervolmaken, beter af te stemmen op de behoeften van Provincie en gemeenten en in te spelen op de transitie van de jeugdzorg. Belangrijke nevendoelstelling is om niet alleen de cijfers te publiceren, maar ook een rapportage met daarin een analyse op de trends en ontwikkelingen. Deze rapportage ligt nu voor. In deze rapportage gaat de aandacht uit naar het samenspel van vraag en aanbod. Nu de transitie van de jeugdzorg is ingezet, is één van de eerste vragen hoeveel kinderen en jongeren gebruik maken van de diverse vormen van zorg. In de Limburgse Jeugdmonitor zijn hiervoor veel gegevens verzameld. In deze rapportage worden ze in samenhang gepresenteerd. De ontwikkelingen in de tijd worden weergegeven, evenals uitkomsten en verschillen per regio. De ambitie van de Provincie Limburg is om te investeren in de samenwerking met de gemeenten voor de Limburgse jeugd en een goede transitie van de jeugdzorg. De Limburgse Jeugdmonitor draagt daar aan bij. Op basis van de actualiteit en ontwikkelingen in de beschikbaarheid van gegevens wordt de Limburgse Jeugdmonitor de komende jaren doorontwikkeld. De Provincie neemt in ieder geval tot de overdracht de ontwikkeling en het onderhoud van de jeugdmonitor op zich en zoekt in de uitvoering van deze taak samenwerking met alle betrokkenen. Peter van Dijk lid van Gedeputeerde Staten
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
7
8
1. Inleiding 1.1. Achtergrond In 2010 heeft de Provincie Limburg de eerste proeve van de Limburgse Jeugdmonitor gerealiseerd. De Limburgse Jeugdmonitor bundelt relevante beleidsinformatie op een website. Daardoor ontstaat er eenvoudig toegang tot een overzichtelijke set aan informatie over de Limburgse jeugd en het jeugd(zorg) beleid. In de afgelopen periode is de bestaande gegevens set uitgebreid met informatie vanuit gemeenten en instellingen om een meer compleet beeld te geven van de stand van zaken in de provincie Limburg. De monitor is bedoeld voor beleidsmedewerkers van Provincie, gemeenten, instellingen en andere belangstellenden. Via de website van de Limburgse Jeugdmonitor kunnen zij gegevens opzoeken over bijvoorbeeld het aantal jeugdigen in de provincie en het aantal jeugdigen in de jeugdzorg, maar ook over de deelname aan onderwijs, schooluitval en de WIJ. Belangstellenden kunnen informatie van diverse gemeenten en diverse perioden naast elkaar zetten. De Provincie heeft de Limburgse Jeugdmonitor geïnitieerd om: ■■
Bestaande informatie over jeugd en het beleid meer bij elkaar te brengen;
■■
Beleidsinformatie jeugdzorg op gemeenteniveau beschikbaar te stellen.
Het is bij het publiceren van de nieuwe gegevensset van de Limburgse Jeugdmonitor nadrukkelijk de wens van de Provincie om niet alleen de cijfers als zodanig te presenteren, maar ook de betekenis van de cijfers in een eerste analyse naar buiten te brengen. Deze analyse wordt in dit rapport gepresenteerd. Voor dit rapport gaat het te ver om de complete set aan gegevens over de jeugd(zorg) te bespreken. Er wordt daarom een analyse gemaakt van de opvallende en belangrijke trends en ontwikkelingen die door de monitor inzichtelijk worden gemaakt.
1.2. Ambities Het is de bedoeling dat de Limburgse jeugdmonitor en de rapportages over de trends en ontwikkelingen de effectiviteit van het beleid vergroten. Ook dient de monitor te anticiperen op de wijzigingen in het jeugdzorgstelsel. Er wordt een aantal uitgangspunten gehanteerd: ■■
Focus op effectiviteit van beleid;
■■
Aansluiten bij bestaande bronnen;
■■
Onderscheid korte en langere termijn.
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
9
De huidige gegevensset geeft een overzicht van de mogelijkheden en beschikbare informatie op dit moment. In de doorontwikkeling van de afgelopen periode hebben de Provincie en gemeenten ook een aantal aanvullende wensen uitgesproken. Zo is het belangrijk dat informatie over de Centra Jeugd en Gezin (CJG’s) en het lokaal preventieve jeugdbeleid meer uniform beschikbaar komt, evenals meer gedetailleerde informatie over de geboden zorg in de tweede lijn. Ook is er nog erg weinig informatie over de kwaliteit en effectiviteit. De Limburgse Jeugdmonitor is dus nog niet uitontwikkeld. De doorontwikkeling zal ook de komende jaren worden voortgezet.
1.3. Leeswijzer Achtereenvolgend komen in deze rapportage de volgende hoofdstukken aan bod: ■■
In hoofdstuk 2 wordt het kader geschetst waarin de Limburgse Jeugdmonitor is ontwikkeld.
■■
In hoofdstuk 3 zijn de trends en ontwikkelingen weergegeven in het kader van de afstemming tussen vraag en aanbod.
■■
10
In hoofdstuk 4 volgen enkele conclusies en aanbevelingen op basis van de trends en ontwikkelingen.
2.
Context van het Jeugd(zorg)beleid
2.1.
Decentralisatie van de jeugdzorg
In de komende jaren rolt de decentralisatie van de jeugdzorg zich uit. Ambitie is dat op 1 januari 2015 alle taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van de jeugdzorg, jeugd-GGZ en jeugd LVB zijn overgeheveld. Gemeenten moeten uiteindelijk maatwerk kunnen bieden met inachtneming van de lokale en individuele situatie, zodat vraag en aanbod beter op elkaar zijn afgestemd. Ook krijgen zij wettelijk de opdracht om een herkenbare en laagdrempelige plek te organiseren waar burgers met hun opvoed- en opgroeivragen terecht kunnen. In de meeste gemeenten is die plek nu al aanwezig in de vorm van het Centrum voor Jeugd en Gezin. In grote lijnen zijn de contouren van het nieuwe stelsel als volgt: Decentralisatie naar gemeenten - De verantwoordelijkheid van de zorg voor de jeugd komt te liggen bij de gemeenten. De gemeenten krijgen de taak om op lokaal niveau de zorg te organiseren, afgestemd op de lokale behoeften. Financiering in één hand - Ook de financiële middelen komen over naar gemeenten. Hierdoor worden perverse prikkels uit het stelsel gehaald en kan onnodige bureaucratie worden verminderd. Doorontwikkeling Centra voor Jeugd en Gezin - De CJG’s vormen de basis van het nieuwe stelsel. Hun taak is om de algemene gezondheid en het welzijn te bevorderen en om een optimale opvoeding binnen het gezin en een brede ontwikkeling van alle jeugdigen te ondersteunen. Via de CJG’s kan gespecialiseerde zorg snel worden ingeschakeld. Integrale zorg is daarbij het uitgangspunt. Kwaliteitseisen zorg voor jeugd - In de nieuwe wet komt te staan voor welke taken landelijke kwaliteitseisen gelden. Dergelijke eisen moeten zorgen voor extra waarborgen voor kind en ouder. Op onderdelen is samenwerking tussen gemeenten noodzakelijk, bijvoorbeeld bij specialistische zorg. Samenhangende aanpak met andere beleidsterreinen - De stelselwijziging staat niet op zichzelf. De wijziging hangt nauw samen met de decentralisatie maatregelen in het kader van de Awbz, het wetsvoorstel Werken naar vermogen en maatregelen rondom passend onderwijs. De decentralisaties stellen gemeenten in staat samenhang aan te brengen tussen de verschillende domeinen waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Zo kan efficiëntere en effectievere ketensamenwerking tot stand komen. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn het doen van een beroep op de eigen kracht van de burgers, het inzetten van het sociale netwerk en het zoveel mogelijk vraaggericht werken. Bron: Transitiebrief Stelselwijzigingen zorg voor de jeugd - 1 oktober 2011
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
11
De Provincie Limburg en de Limburgse gemeenten willen dat de Limburgse Jeugdmonitor in de transitie een belangrijke rol vervult. De monitor staat ten dienste aan de transitie door toegang te geven tot belangrijke beleidsinformatie waarop gemeenten hun beleid kunnen bouwen.
2.2.
Theoretisch kader van de Limburgse Jeugdmonitor
Door Mehlkopf en Van Bostelen (2003) is de basis gelegd voor een instrument voor Provincie en gemeenten om het lokale jeugdbeleid en provinciale jeugdzorgbeleid in beeld te brengen. Er is een conceptueel denkkader ontwikkeld om de kern van het lokale jeugdbeleid en provinciale jeugdzorgbeleid te typeren en op deze manier de basis te leggen voor een gemeenschappelijke agenda, maar ook voor een gemeenschappelijke taal. Het denkkader is duurzaam ingericht en sluit aan bij de terminologie die landelijk wordt gebruikt en terug te vinden is in bestuursakkoorden en afsprakenkaders. Voordeel is dat het theoretisch kader ook in de wijzigende context stand houdt. Gemeentelijk jeugdbeleid kent globaal twee aandachtspunten, namelijk het stimuleren en faciliteren van de ontwikkeling en ontplooiing van kinderen en jongeren en het realiseren van ondersteuning daar waar kinderen en jongeren problemen ervaren of problemen geven. Provinciaal jeugdzorgbeleid richt zich op de situaties waarin sprake is van ernstige opvoed- en opgroeiproblemen (jeugd en opvoedhulp) al dan niet in combinatie met een ernstig bedreigende situatie voor kinderen en jongeren (jeugdbescherming). In onderstaande figuur worden beide onderdelen in samenhang schematisch weergegeven.
Ontwikkeling & ontplooiing
• stimuleren • faciliteren
Ondersteuning bij (dreigende) problemen
• • • • •
Ondersteuning bij ernstige problemen
• indicatiestelling • intensieve hulpverlening • vrijwillig of gedwongen
informatie & advies signaleren toeleiden naar hulp lichtpedagogische hulp coördinatie van zorg
Figuur 1. Opdracht voor Provincie en gemeenten Jeugdbeleid en jeugdzorgbeleid raken elkaar daar waar problemen dreigen of problemen zijn. Uitdaging voor de overheden is om het Jeugdbeleid en Jeugdzorgbeleid naadloos op elkaar aan te sluiten, zodat het gezamenlijke doel (goede zorg) kan worden gerealiseerd. Op deze aansluiting is het denkkader gericht. Provincie en gemeenten dienen hun beleid op elkaar aan te laten sluiten. In de kern gaat het steeds om het (gezamenlijk) realiseren van drie functies, namelijk signaleren, beoordelen en interveniëren. Potentiële
12
bedreigingen en problemen bij kinderen en gezinnen moeten immers zo snel mogelijk worden gesignaleerd. Deze signalen moeten worden beoordeeld om tot de juiste actie te komen. Deze actie is een keuze uit de diverse interventies die beschikbaar zijn. Alle instellingen en voorzieningen in het Jeugdbeleid en Jeugdzorgbeleid vervullen potentieel één of meerdere van de drie bovengenoemde functies. De overheid streeft per functie (signalering, beoordeling, interventie) naar een optimale situatie en zoekt steeds naar de plekken waar het goed gaat en waar het niet goed gaat. Hierbij kijkt de overheid naar de functies met de volgende aandachtspunten: ■■
Is er voldoende capaciteit om de functie uit te voeren?
■■
Is de kwaliteit van de uitvoering van de functie goed?
■■
Is de samenwerking rondom de functie goed ingericht?
De functies en aandachtspunten zijn samengebracht in wat in het werken met het model het ‘stoplicht’ is gaan heten. De inzet op en uitvoering van de functies signaleren, beoordelen en interveniëren kunnen met de drie aandachtpunten worden gekwalificeerd. Groen voor een situatie die goed is, oranje voor een situatie die in ontwikkeling is en rood voor een situatie die tot zorg leidt. Soms is informatie onvoldoende voorhanden en is het stoplicht op wit gezet. Het ‘stoplicht’ is hieronder schematisch weergegeven. SIGNALEREN
BEOORDELEN
INTERVENIËREN
CAPACITEIT = voldoende = in ontwikkeling
KWALITEIT = reden tot zorg = geen gegevens
SAMENWERKING
Figuur 2. Sturing en monitoren door Provincie en gemeenten Een inschatting maken van de situatie levert de overheid al veel aangrijpingspunten voor het beleid op. Het is ook gemakkelijk om de oefening te herhalen en daardoor ontwikkelingen in de tijd zichtbaar te maken. De kwalificatie van de situaties kan uiteindelijk met beleidsinformatie worden ondersteund. Let wel, om tot een beoordeling van de informatie te komen is wel een norm nodig van wat voldoende is en wat goed is. Deze normen kunnen door de betrokkenen samen (overheid en instellingen) worden opgesteld.
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
13
Op dit moment is het zo dat beleidsinformatie zich vooral toespitst op het niveau van de capaciteit. Aangezien veel organisaties door Provincie en gemeenten worden aangestuurd en gefinancierd op basis van productie is dit niet verwonderlijk. Belangrijk is om in de toekomst meer aandacht te hebben voor de kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening door de maatschappelijke organisaties. Ook dienen zij hun activiteiten in samenwerking en samenhang aan te bieden: één kind, één gezin, één plan.
2.3
Keuzes in de trends en ontwikkelingen van 2011
De monitor richt zich op het vergroten van de kwaliteit en effectiviteit van het jeugdbeleid en staat ten dienste van de transitie. Provincie en gemeenten staan aan het begin van het transitieproces. De eerste vraag die zich daarbij voordoet is, ‘waar gaat het nu eigenlijk over’? Hoeveel jeugdigen maken gebruik van zorg? Welke ontwikkelingen doen zich hierin voor? Om die reden ligt de focus van deze eerste rapportage op het inzichtelijk maken van de vraag naar en het aanbod aan zorg. De eerste rapportage over trends en ontwikkelen helpt overheden dus om inzicht te krijgen in de vraag naar en het aanbod van zorg. De gegevens over de vraag hebben betrekking op de signalerende functie. Ze geven namelijk een signaal af over de huidige situatie van de jeugd en mogelijke problematiek waar de jeugd in Limburg mee kampt. Naast gegevens over de signalerende functie zijn er gegevens over de beoordelende functie. Ook deze geven een indruk van de vraag naar hulp. Informatie over het aanbod aan zorg is terug te herleiden tot de interveniërende functie. In dit rapport worden gegevens van de drie functie gepresenteerd om een beeld te schetsen van de vraag naar zorg (signalerende en beoordelende functie) in relatie tot het aanbod aan zorg (interveniërende functie). Het gaat in alle gevallen over het bieden van ondersteuning bij dreigende en ernstige problemen.
14
3.
Trends en ontwikkelingen in 2011
Om de beleidsinformatie goed te kunnen gebruiken en interpreteren is het belangrijk om een aantal algemene cijfers van de jeugd in Limburg in dit rapport op te nemen. Deze informatie vormt een referentiekader en schetst een algemeen beeld over de Limburgse jeugd. We kijken in deze paragraaf onder andere naar de bevolking en bevolkingsgroei in Limburg. Daarnaast kijken we naar een aantal kenmerken van de jeugd en hun situatie. De gegevens zijn waar mogelijk uitgesplitst naar regio. In bijlage A is de regio-indeling opgenomen.
3.1.
Totaalcijfers aantal jeugdigen in Limburg
Het is allereerst belangrijk om een goed beeld te vormen van het aantal jeugdigen in de provincie. In tabel 1 is het aantal jeugdigen opgenomen van Limburg als geheel en de verschillende regio’s in de provincie (peildatum 1 januari 2011). Tabel 1. Aantal jeugdigen tot 27 jaar en als percentage van de totale bevolking 2011 Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
Totaal aantal jeugdigen tot 27 jaar 321.106 37.745 46.994 29.804 36.833 41.300 66.801 61.629 151.376 169.730
% 0-4 jaar 4,3 4,9 5,0 4,5 4,5 4,1 4,1 3,7 4,7 4,0
% 5-11 jaar 7,2 8,7 7,9 7,9 7,2 7,1 6,5 6,3 7,9 6,6
% 12-17 jaar 6,8 7,8 7,2 7,6 6,6 6,9 6,2 6,2 7,3 6,4
% 18-26 jaar 10,3 9,2 9,9 9,3 9,3 9,3 9,8 13,8 9,5 11,0
In totaal is 28,6% van de bevolking in de Provincie Limburg jonger dan 27 jaar. Daarbij is de bevolking in Noord- en Midden-Limburg gemiddeld jonger dan de bevolking in Zuid-Limburg, namelijk 29,4% ten opzichte van 28%. Het relatief hoge percentage inwoners van 18 tot 27 jaar in de regio Maastricht-Heuvelland wordt grotendeels verklaard door de studenten van de Universiteit Maastricht die in de regio op kamers wonen. Nemen we alleen de minderjarigen in ogenschouw, dan is Noordelijk Noord-Limburg de meest ‘groene’ regio en de Maastricht Heuvelland de meest ‘grijze’ regio. Om een beeld te krijgen bij de ontwikkeling van het aantal jeugdigen in de tijd is in grafiek 1 de verandering weergegeven van het percentage jeugdigen tot 27 jaar ten opzichte van de totale bevolking. In de grafiek links is de ontwikkeling weergegeven voor de provincie als geheel en de regio’s Noord- en Midden-Limburg en Zuid- Limburg. In de grafiek rechts is de ontwikkeling weergegeven van de zeven regio’s.
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
15
Grafiek 1. Ontwikkeling van het percentage jeugdigen tot 27 jaar Tot slot is het belangrijk om rekening te houden met prognoses in de bevolkingsontwikkeling. In grafiek 2 zijn de prognoses weergegeven. Wederom is een uitsplitsing gemaakt in twee grafieken. Links voor de provincie als geheel en Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg als regio’s. Rechts voor de zeven regio’s.
Grafiek 2. Prognoses in de ontwikkeling van het aantal jeugdigen tot 27 jaar Het aantal jeugdigen tot 27 jaar neemt in de komende jaren verder af. Prognoses laten voor Noord- en Midden- Limburg een continue afname zien. In Zuid-Limburg stabiliseert het aantal jeugdigen neemt het aantal uiteindelijk weer toe. Het zijn vooral de regio’s Venlo en Westelijk Midden-Limburg waar het aantal jeugdigen in de prognoses blijft dalen. De regio’s Maastricht Heuvelland en Westelijke Mijnstreek hebben in de prognoses uiteindelijk weer te maken met een toename van het aantal jeugdigen.
16
3.2. Leefsituatie Naast de algemene cijfers over aantallen van de bevolking is het goed om te kijken naar de leefsituatie van de jeugd in Limburg. Wij kijken naar twee soorten gegevens: de gezinssituatie en de leefsituatie. Allereerst is in grafiek 3 de ontwikkeling in de het percentage eenoudergezinnen weergegeven ten opzichte van het totaal aantal huishoudens met kinderen. De gegevens zijn uitgesplitst naar regio en als ontwikkeling in de tijd weergegeven.
Grafiek 3. Percentage eenoudergezinnen Opvallend is wederom het verschil tussen de regio’s Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg. De regio Parkstad heeft het hoogste percentage eenoudergezinnen (19% in 2011) en Noordelijk Noord-Limburg het laagste (NNL, 12% in 2011). Voor alle regio’s geldt dat het percentage eenoudergezinnen in de afgelopen jaren is gestegen. Naarmate jongeren ouder worden gaan zij op zichzelf wonen. In tabel 2 is per regio het aantal jeugdigen weergegeven dat een zelfstandig huishouden heeft (peildatum 1 januari). Daarbij is aangegeven in hoeveel gevallen er sprake is van een huishouden met kinderen. Tabel 2. Aantal jeugdigen met een zelfstandig huishouden 2011 Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
Totaal aantal huishoudens 509.328 50.404 67.882 42.990 59.440 68.295 119.170 101.147 220.716 288.612
Aantal huishoudens 15-19 jaar 3.490 123 239 194 200 316 463 1.955 756 2.734
% met kinderen 1,5 2,4 2,5 1,0 2,0 2,5 4,3 0,5 2,0 1,4
Aantal huishoudens 20-25 jaar 19.323 772 1.580 757 1.393 1.763 3.500 9.558 4.502 14.821
% met kinderen 6,1 7,8 8,7 7,1 8,3 8,6 13,3 2,1 8,2 5,5
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
17
In de provincie is 0,7% van het totaal aantal huishoudens een zelfstandig huishouden van een jongere van 15 tot en met 19 jaar en 3,8% een zelfstandig huishouden van jongeren van 20 tot en met 25 jaar. Gemiddeld heeft 1,5% van deze 15 tot en met 19 jarigen één of meerdere kinderen. De regio Maastricht Heuvelland heeft het grootste aantal zelfstandig wonenden (11,4% 15-25 jaar) wat verklaard kan worden door de aantrekkingskracht van de universiteit. De regio Parkstad is na Maastricht Heuvelland de regio met het hoogste percentage (3,3,% 15-25 jaar). Opvallend daarbij is dat een relatief groter aandeel huishoudens, een huishouden met kinderen is.
3.3.
Kenmerken van de jeugd
In deze paragraaf is een aantal kenmerken van de Limburgse jeugd opgenomen. Het gaat over hun deelname aan onderwijs, geslaagden en de mate waarin leerlingen onder de gewichtenregeling vallen. Deze cijfers hebben betrekking op de ontwikkeling en ontplooiing van de jongeren in Limburg. In grafiek 4 is het percentage jeugdigen tot 25 jaar weergeven dat regulier onderwijs volgt. De percentages zijn als ontwikkeling in de tijd weergegeven en uitgesplitst naar de diverse regio-indelingen.
Grafiek 4. Percentage jeugdigen tot 25 jaar dat regulier onderwijs volgt Gemiddeld volgt ruim 70% van de jeugdigen tot 25 jaar regulier onderwijs. De verschillen tussen de regio’s zijn klein.
18
In tabel 3 is weergegeven op welke niveaus de Limburgse jeugd het voortgezet onderwijs afsluiten. Het betreft het aantal geslaagden van 12 tot 15 jaar in het voortgezet onderwijs, uitgesplitst naar onderwijstype. Tabel 3. Geslaagden naar onderwijstype (voortgezet onderwijs) 2009
Totaal aantal
%
Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
geslaagden 11.020 1.450 1.690 1.090 1.320 1.430 2.380 1.650 5.550 5.470
vmbo
% 54,7 57,5 57,4 56,5 54,7 46,9 57,7 51,0 56,6 52,8
havo
% vwo
25,9 26,0 24,0 25,7 24,6 28,6 24,0 29,0 25,0 26,7
19,4 16,5 18,6 17,8 20,6 24,5 18,3 20,0 18,4 20,4
De regio Zuid-Limburg heeft meer Vwo-geslaagden dan de regio Noord- en Midden-Limburg. Het percentage Vwo geslaagden is in de Westelijke Mijnstreek het hoogst, gevolgd door de regio’s Oostelijk MiddenLimburg en Maastricht Heuvelland. De regio Noordelijk Noord-Limburg heeft het laagste percentage Vwo geslaagden. Het verschil met de regio Westelijke Mijnstreek is 8%. In tabel 4 is weergeven hoe de percentages zich sinds 2005 hebben ontwikkeld. Tabel 4. Ontwikkeling van de geslaagden per onderwijstype sinds 2005 % vmbo 2007
2005 Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
57,1 63,8 56,4 53,3 50,3 53,9 59,3 58,5 56,4 57,7
55,3 62,7 57,4 54,6 53,4 49,8 55,5 53,7 57,2 53,5
% 2009 54,7 57,5 57,4 56,5 54,7 46,9 57,7 51,0 56,6 52,8
2005 24,2 20,6 25,6 27,1 28,1 24,0 22,0 24,5 25,1 23,3
havo 2007 25,5 22,3 24,6 28,9 24,1 27,3 25,0 26,6 24,8 26,1
% 2009 25,9 26,0 24,0 25,7 24,6 28,6 24,0 29,0 25,0 26,7
2005 18,8 15,7 18,0 19,5 21,6 22,1 18,8 17,0 18,5 19,0
vwo 2007 19,2 15,0 18,0 16,5 22,4 22,9 19,5 19,7 17,9 20,4
2009 19,4 16,5 18,6 17,8 20,6 24,5 18,3 20,0 18,4 20,4
In de regio Zuid-Limburg is het percentage Vmbo geslaagden sinds 2005 kleiner geworden en zijn de percentages Havo en Vwo-geslaagden toegenomen. In de regio Noord- en Midden-Limburg zijn de percentages ongeveer gelijk gebleven. Voor de provincie als geheel geldt dat het percentage havo/vwo geslaagden is toegenomen. Westelijk Midden-Limburg en Oostelijk Midden-Limburg zijn twee regio’s waarin de trend omgekeerd is. In deze twee regio’s is het percentage Havo/Vwo-geslaagden afgenomen.
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
19
In grafiek 5 is weergegeven hoeveel Limburgse kinderen opgroeien in een gezin met een uitkering. Deze indicator wordt door Kinderen in Tel gehanteerd en vormt een signaal over de kans op armoede van de kinderen. De grafieken geven de ontwikkeling in de tijd weer, uitgesplitst naar de diverse regio-indelingen.
Grafiek 5. Percentage kinderen dat opgroei in een uitkeringsgezin In 2009 groeit circa 5% van de Limburgse kinderen op in een uitkeringsgezin. Dit percentage is in ZuidLimburg hoger dan in Noord- en Midden-Limburg. De regio Noordelijk Noord-Limburg heeft het laagste percentage kinderen dat opgroeit in een uitkeringsgezin (3% in 2009) en de regio Parkstad het hoogste percentage (8% in 2009). Het verschil tussen beide regio’s is bijna een factor 3. Sinds 2006 daalt het percentage in alle regio’s. Gezien de veranderende economische situatie in 2009 stijgt het percentage naar verwachting weer vanaf 2009.
20
In tabel 5 en 6 is weergegeven welk percentage leerlingen in het basisonderwijs een gewicht heeft. De eerste tabel laat de ontwikkeling in de tijd zien van het gewicht 0,3 en de tweede tabel de ontwikkeling van het gewicht 1,2. De nieuwe gewichtenregeling die alleen deze twee gewichten 1 kent is stapsgewijs ingevoerd in schooljaar 2006-2007. De jaren betreffen schooljaren. Het jaar 2006 betreft schooljaar 2006-2007. Tabel 5. Percentage basisschoolleerlingen met gewicht 0,3 Percentage basisschool leerlingen met gewicht 0,3 2006 Provincie Limburg 2,7 Noordelijk Noord-Limburg 3,1 Regio Venlo 2,7 Westelijk Midden-Limburg 2,0 Oostelijk Midden-Limburg 3,1 Westelijke Mijnstreek 1,8 Parkstad 3,7 Maastricht Heuvelland 2,0 Noord- en Midden-Limburg 2,8 Zuid-Limburg 2,6
2007 4,7 4,4 4,6 3,1 4,8 3,7 6,9 4,0 4,3 5,1
2008 6,3 5,3 6,4 4,7 6,6 5,7 8,6 5,0 5,8 6,7
2009 8,2 6,7 8,6 5,7 9,4 8,0 10,8 6,6 7,7 8,7
2010 7,8 6,2 8,1 5,2 9,0 7,8 10,9 5,8 7,2 8,4
Tabel 6. Percentage basisschool leerlingen met gewicht 1,2 Percentage basisschool leerlingen met gewicht 1,2 2006 2007 Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
1,3 0,7 1,8 0,8 1,6 1,1 1,2 1,4 1,3 1,3
2008 2,2 1,3 2,8 1,5 3,0 2,0 2,3 2,3 2,2 2,2
2009 3,2 1,8 3,9 1,9 4,5 2,9 3,3 3,5 3,1 3,2
2010 4,3 2,3 5,4 2,7 6,1 4,0 4,4 4,8 4,2 4,4
4,5 2,9 5,6 2,7 6,4 4,3 4,3 4,5 4,5 4,4
In 2010 heeft in totaal 12,3% van de leerlingen op de basisschool in Limburg een gewicht. Opvallend is dat Zuid-Limburg het hoogste percentage leerlingen met gewicht 0,3 heeft en Noord- en Midden-Limburg het hoogste percentage leerlingen met gewicht 1,2. Westelijk Midden-Limburg heeft het laagste percentage leerlingen met een gewicht (7,9% in 2010) en de regio Oostelijk Midden-Limburg het hoogste (15,4% in 2010). Het percentage leerlingen met een gewicht is in elke regio tot 2009 gestegen. In 2010 is er voor alle regio’s een daling in het percentage leerlingen met het gewicht 0,3. De percentages leerlingen met het gewicht 1,2 nemen ook in 2010 toe, zij het minder sterk dan in de jaren daarvoor. In de regio’s Parkstad en Maastricht Heuvelland is ook in deze groep een daling te zien. De stijging tot 2009 is hoogstwaarschijnlijk te verklaren door de stapsgewijze invoer van de nieuwe regeling. Elk jaar kwam er weer een groep kinderen bij. 1 Het gewicht 0,3 wordt toegekend aan leerlingen van wie de ouders een opleiding uit categorie 2 (maximaal lbo/vbo, praktijkonderwijs of Vmbo basis- of kaderberoepsgerichte leerweg) hebben gehad of van wie de ouder die belast is met de dagelijkse verzorging een opleiding uit categorie 2 heeft gehad. Het gewicht 1,2 wordt toegekend aan leerlingen van wie minimaal 1 van de ouders een opleiding heeft gehad uit categorie 1 (maximaal basisonderwijs of (v)so-zmlk).
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
21
Tot slot is in grafiek 6 aangegeven hoe het aantal jongeren met een WAJONG uitkering zich heeft ontwikkeld in de afgelopen periode. Het gaat om het percentage jongeren van 18 tot 25 jaar.
Grafiek 6. Ontwikkeling van het percentage jongeren van 18 tot 25 jaar met een WAJONG uitkering Het percentage jongeren met een WAJONG uitkering is tussen 2005 en 2009 gestegen van 2,8% naar 4,5%, een toename van bijna 50%. Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg verschillen hierin gemiddeld nauwelijks van elkaar. De verschillen tussen de regio’s bij de verfijnde indeling rechts zijn groter. De regio Parkstad heeft het hoogste percentage (bijna 6% in 2009) en de regio Maastricht Heuvelland het laagste (iets meer dan 3%). Het relatief grote aandeel studenten in de regio Maastricht Heuvelland is van invloed op dit percentage.
3.4.
Vraag naar opvoed- en opgroei hulp
Cijfers over de (potentiële) vraag naar hulp bij opvoeden en opgroeien kunnen bij benadering worden geboden door naar een aantal signalerende en beoordelende functies te kijken. We richten ons daarbij op het onderwijs, de jeugdgezondheidszorg, de verwijsindex risicojongeren, bureau jeugdzorg en het advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK). Eén van de signalerende functies die van het onderwijs uitgaat is de leerplicht. Ongeoorloofd schoolverzuim is vaak een signaal van achterliggende problematiek. In termen van leerplicht wordt dan gesproken over signaalverzuim. Alle gemeenten in Limburg zijn gevraagd om hun leerplicht cijfers door te geven voor de Limburgse Jeugdmonitor. Voor nagenoeg elke gemeente zijn de gegevens aangeleverd. Wel moet worden opgemerkt dat definities niet altijd gelijk zijn. Zo is in een aantal gevallen gekozen voor een iets ruimere definitie, namelijk die van relatief verzuim. Het overgrote deel van de meldingen betreft echter signaalverzuim. Het rechttrekken van de definities is een belangrijk aandachtspunt voor de doorontwikkeling. De gegevens die in onderstaande tabel worden gepresenteerd moeten dan ook voorzichtig worden geïnterpreteerd. Ze schetsen de situatie bij benadering. In onderstaande tabel is het totaal aantal meldingen opgenomen en het percentage afgezet ten opzichte van het totaal aantal leerplichtigen (5 t/m 15 jaar).
22
Tabel 7. Meldingen signaalverzuim Schooljaar 2009-2010 Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
Totaal aantal meldingen
% meldingen t.o.v.
signaalverzuim
aantal leerplichtigen 1,4 1,6 1,3 1,2 2,4 0,7 1,6 1,4 1,6 1,3
3.038 418 411 233 556 185 668 567 1.618 1.420
In schooljaar 2009-2010 zijn circa 3.038 meldingen van schoolverzuim gedaan die vallen in de categorie signaalverzuim. In dergelijke gevallen is veelal sprake van achterliggende problematiek. Ten opzichte van het totaal aantal leerplichtigen gaat het om 1,4%. De regio Oostelijk Midden-Limburg heeft het hoogste aantal meldingen. Overigens moet worden opgemerkt dat dit aantal mogelijk iets hoger is dan bij de andere regio’s omdat voor de gemeente Roermond een ruimtere definitie is gehanteerd (relatief verzuim). Het aantal meldingen in de regio Westelijke Mijnstreek is beduidend lager dan in de andere regio’s. De jeugdgezondheidszorg heeft een belangrijke signalerende functie. Eén van de onderwerpen die in de periodieke gezondheidsonderzoeken (PGO’s) van alle jeugdigen aan bod komen is de psychosociale ontwikkeling. Met behulp van een gestandaardiseerde vragenlijst (SDQ 2) wordt gemeten in hoeverre er sprake is van psychosociale problematiek. De uitkomsten hanteert de jeugdgezondheidszorg om jeugdigen gericht door te verwijzen. In onderstaande tabel is weergegeven welk percentage jeugdigen te maken heeft met een score die boven de zogenaamde klinische waarde ligt (signaal voor daadwerkelijke problematiek). In tabel 8 zijn de uitkomsten van de regio’s in Limburg opgenomen. Voor de regio Noord- en Midden-Limburg zijn alleen gegevens beschikbaar over de jongeren op de middelbare school. Daarbij zijn de uitkomsten voor klas 2 en 4 samen genomen. Tabel 8. Mate waarin psychosociale problematiek is gesignaleerd door de jeugdgezondheidszorg 2009 Provincie Limburg Noordelijk Noord Limburg Regio Venlo Westelijk Midden Limburg Oostelijk Midden Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
% groep 1/2
8,1 8,1 5,2 8,0
% groep 6/7
% klas 2
9,4 9,8 7,4 9,5
4 3 3 3 4 6,8 5,1 3,4 3 5,0
% klas 4
3,5 3,9 2,0 3,0
2 SDQ staat voor de Strenghts and Difficulties Questionnaire.
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
23
In de uitkomsten van tabel 8 vallen twee zaken op. Allereerst signaleert de jeugdgezondheidszorg bij kinderen in de basisschoolleeftijd relatief meer psychosociale problematiek dan bij jongeren op de middelbare school. In de rapportage van de jeugdgezondheidszorg in Zuid-Limburg staat als mogelijk verklaring het verschil in de respondent. In de basisschool leeftijd zijn dit de ouders en in de leeftijd van de middelbare school zijn het de jongeren zijn. Daarnaast vallen de uitkomsten van de regio Maastricht Heuvelland op. In deze gegevens ontbreken echter de cijfers van de gemeente Maastricht (gegevens zijn beschikbaar op wijkniveau en niet op het niveau van de gemeente als geheel). De percentages zijn voor de grote gemeenten hoger dan voor de kleine gemeenten en de invloed van de uitkomsten van de grote gemeenten op het gemiddelde is relatief groot. Tot slot is in tabel 9 het aantal signalen in de verwijsindex risicojongeren weergegeven. De verwijsindex is tussen 2007 en 2010 in alle gemeenten ingevoerd. De verwijsindex risicojongeren (VIR) is een digitaal systeem dat risicosignalen van hulpverleners over jongeren tot 23 jaar bij elkaar brengt. Door de meldingen in de verwijsindex weten hulpverleners sneller of een kind ook bekend is bij een collega, zodat zij kunnen overleggen over de beste aanpak. De verwijsindex is een risicosignaleringsinstrument, dat wil zeggen dat er aanwijzingen moeten zijn dat er echt iets aan de hand is voordat tot melding aan de verwijsindex kan worden overgegaan. De regeling van de verwijsindex is opgenomen in de Wet op de Jeugdzorg (bron: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport). Tabel 9. Signalen in de verwijsindex risicojongeren Aantal signalen in de verwijsindex Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
Aantal jeugdigen
Eerste helft van Tweede helft van
tot 23 jaar 274.841 33.283 40.622 26.168 31.674 35.987 56.835 50.272 131.747 143.094
*
2010
*
165 366 145 332 887 *
2010 267 368 357 408 887
* 271 1.008
*
549 1.400 *
* De regio Parkstad heeft de cijfers over de verwijsindex niet aangeleverd. Hierdoor ontbreken de provinciale en regionale uitkomsten en totalen.
Noot bij bovenstaande gegevens. De gemeenten in de regio Parkstad hebben aangegeven dat de gegevens uit de verwijsindex als op zichzelfstaande cijfers weinig zeggen. De verwijsindex is in verschillende regio’s op verschillende wijze geïmplementeerd en wordt op verschillende wijze gebruikt. Dit maakt dat cijfers van de verschillende regio’s niet met elkaar te vergelijken zijn. Desondanks is er voor gekozen om de gegevens op te nemen in de Limburgse Jeugdmonitor. Dit is bedoeld om de aandacht voor de implementatie, het gebruik en de doorontwikkeling van de verwijsindex vast te houden. Belangrijk punt in de doorontwikkeling is dat duidelijk wordt wie deze signalen hebben afgegeven. Op deze manier zijn de gegevens beter te duiden. Daarnaast zijn er ook in de jeugdzorg zelf signalen die de potentiële vraag naar jeugdzorg in kaart brengen. Gegevens over het aantal aanmeldingen bij bureau Jeugdzorg bijvoorbeeld. Deze cijfers geven een beeld
24
van de vraag naar zorg bij ernstige problemen. Een aanmelding hoeft niet tot tweedelijns jeugdzorg te leiden. Bureau Jeugdzorg kan na onderzoek en diagnostiek constateren dat verdere hulp niet nodig is of bijvoorbeeld doorverwijzen naar een eerstelijnsvoorziening. In tabel 10 is het aantal aanmeldingen bij Bureau Jeugdzorg Limburg weergegeven per regio in de afgelopen drie jaar. De eerste kolom van elk jaar betreft het absolute aantal aanmeldingen. De tweede kolom betreft het aantal aanmeldingen per 1.000 jeugdigen tot 18 jaar. In 2011 zijn de landelijke definities in de beleidsinformatie van de jeugdzorg gewijzigd. In 2011 gaat het om het aantal cliënttrajecten dat bureau jeugdzorg is gestart. Dit houdt in dat bureau Jeugdzorg de cliënt heeft geaccepteerd en onderzoekt of en zo ja welke hulp het gezin nodig heeft. De uitkomsten bij deze definitie zijn ongeveer gelijk en daarom in één tabel weergegeven. Tabel 10. Aantal aanmeldingen bij Bureau Jeugdzorg Limburg Absolute aantallen 2009 Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
3.182 361 554 219 450 402 566 630 1.584 1.598
2010 5.310 516 736 463 744 703 1.120 1.028 2.459 2.851
Per 1.000 jeugdigen
2011 4.159 354 689 284 579 465 1.024 764 1.906 2.253
2009
2010 15 13 17 10 18 14 13 18 15 15
2011 25 19 23 22 30 25 26 30 24 27
20 13 22 14 24 17 24 23 19 22
In de periode tot 2010 is een continue stijging van het aantal aanmeldingen bij bureau jeugdzorg waar te nemen. Dit is een landelijke trend (Brancherapportage Jeugdzorg 2010) die ook in Limburg zichtbaar is. Vanaf 2010 neemt het aantal aanmeldingen af. Er zijn in 2011 ruim 4.000 aanmeldingen gedaan in de provincie Limburg. Het gaat dan om 20 aanmeldingen per 1.000 jeugdigen tot 18 jaar, zo’n 2% van de jeugdigen. In Zuid Limburg zijn er relatief meer aanmeldingen dan in Noord- en Midden-Limburg. Parkstad en Oostelijk Midden-Limburg hebben relatief het hoogste aantal aanmeldingen. Noordelijk Noord-Limburg en Westelijk Midden-Limburg het laagste. Het verschil tussen deze regio’s is bijna 50%.
3.5.
Aanbod aan (lichte) opvoed- en opgroei hulp
Er zijn diverse instellingen die kinderen, jongeren en ouders helpen bij lichte opvoed- en opgroeiproblemen. Deze eerstelijnsvoorzieningen zijn vrij toegankelijk en veelal lokaal georganiseerd en georiënteerd. De Limburgse Jeugdmonitor bevat een aantal gegevens van de eerstelijnsvoorzieningen. Deze gegevens zijn helaas nog niet compleet. Zo ontbreken gegevens over de opvoedondersteuning die vanuit het CJG wordt geboden en zijn ook niet alle instellingen in staat om gegevens op een uniforme wijze aan te leveren. Een aantal kleine gemeentelijke instellingen ontbreken eveneens. en groot gedeelte van de cijfers is echter aanwezig. Om die reden is er voor gekomen om de cijfers op te nemen in deze trendrapportage.
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
25
In deze rapportage presenteren wij gegevens van het algemeen maatschappelijk werk en MEE. Het gebruik van deze voorzieningen wordt op twee manieren in kaart gebracht: ■■
Het aantal cliënten of cliëntsystemen waarbij hulp is geboden in verband met opvoedproblematiek;
■■
Het aantal jeugdigen dat hulp heeft ontvangen.
In tabel 11 zijn de gegevens van het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) opgenomen. De gegevens zijn gebaseerd op cijfers van Alcander, Alexander Calder, AMW Midden-Limburg, Partners in Welzijn, Trajekt en Wel.kom. Met name de regio’s Noordelijk Noord-Limburg en Parkstad zijn incompleet. Tabel 11. Gebruik van maatschappelijk werk in relatie tot jeugd en opvoedproblematiek AMW
Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
Hulp bij
Aantal jeugdigen dat hulp
opvoedproblematiek 2010 2011
ontvangen heeft 2010 2011 absoluut per 1.000 absoluut per 1.000
1.067 144 57 264 233 124 148 97 698 369
1.077 124 43 264 304 72 137 133 735 342
2.447 67 402 317 319 504 686 152 1.105 1.342
jeugdigen 12 3 13 15 13 18 16 4 11 13
jeugdigen 13 2 11 19 20 15 19 7 13 14
2.730 59 360 383 486 421 784 237 1.288 1.442
Het is voor het eerst dat de gegevens in tabel 11 voor de hele provincie op uniforme wijze zijn verzameld. Enkele instellingen zijn (nog) niet in staat om conform de gehanteerde definities gegevens aan te leveren. In tabel 12 zijn de gegevens van MEE weergegeven. Er zijn twee MEE organisaties werkzaam in de provincie Limburg. Beide hebben de gegevens aangeleverd. Onderstaande gegevens zijn dan ook voor alle gemeenten en regio’s compleet. Tabel 12. Begeleiding door MEE bij opvoedproblematiek en jeugd MEE
Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
26
Hulp bij
Aantal jeugdigen dat hulp
opvoedproblematiek 2010 2011
ontvangen heeft 2010 2011 absoluut per 1.000 absoluut per 1.000
1.287 242 435 239 187 51 88 45 1.103 184
1.297 201 503 246 202 50 64 31 1.152 145
2.494 249 412 241 273 383 599 337 1.175 1.319
jeugdigen 12 9 13 12 11 14 14 10 11 13
2.210 207 405 227 194 336 541 300 1.033 1.177
jeugdigen 11 8 13 11 8 12 13 9 10 11
De grote verschillen tussen Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg in het aantal cliënten dat bij MEE hulp heeft ontvangen bij opvoedproblematiek zijn opvallend. Mogelijk ligt hier een verschil in registratie aan te grondslag. In de provincie Limburg zijn in 2011 2.210 jeugdigen door MEE begeleid. In Zuid-Limburg begeleidt MEE relatief meer jeugdigen dan in Noord- en Midden-Limburg. In 2011 zijn in alle regio’s minder jeugdigen begeleid dan in het jaar er voor. In Parkstad en Venlo worden de meeste jeugdigen begeleid, in Oostelijk Midden-Limburg en Noordelijk Noord-Limburg de minste. Tot slot zijn in grafiek 7 de gegevens over de HALT (Het ALTernatief) afdoeningen opgenomen. De gegevens zijn weergegeven vanaf 2008. Het aantal HALT afdoeningen is afgezet tegen het totaal aantal jeugdigen van 12 tot 18 jaar zodat cijfers per regio te vergelijken zijn.
Grafiek 7. Aantal HALT afdoeningen In grafiek 7 valt op dat het aantal HALT afdoeningen sinds 2009 kleiner wordt. In Zuid-Limburg was het aantal HALT afdoeningen in 2009 en 2010 relatief hoger dan in Noord- en Midden-Limburg. In 2011 zijn de cijfers nagenoeg gelijk. Opvallend zijn de regio’s Oostelijk Midden-Limburg, Westelijke Mijnstreek en Maastricht Heuvelland. In deze regio’s is het aantal HALT afdoeningen afgezet tegen het aantal jeugdigen van 12 tot 18 jaar in 2011 gehalveerd ten opzichte van 2009. Ook in Parkstad is de afname fors. Dit roept de vraag op of sinds 2009 het beleid van politie en justitie drastisch gewijzigd is ten aanzien van de strafafdoeningen.
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
27
3.6.
Aanbod aan tweedelijns Jeugdzorg
In de vorige paragraaf is een beeld geschetst van de interventies die worden ingezet door eerstelijnsvoorzieningen. In deze paragraaf presenteren we cijfers over de inzet van tweedelijns jeugdzorg. Deze zorg is alleen toegankelijk met een geldige indicatiestelling. Het betreft provinciaal gefinancierde jeugdzorg (jeugden opvoedhulp), jeugd GGZ en zorg voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. In tabel 13 en 14 is het aantal jeugdigen weergeven dat gebruik maakt van jeugd- en opvoedhulp (gefinancierd door de Provincie). Helaas is er sprake van een breuk in de tijd. Met ingang van 2011 zijn de definities voor de beleidsinformatie jeugdzorg namelijk aangepast. Sinds die tijd is per gemeenten inzichtelijk hoeveel jeugdigen voor het eerst een aanspraak op jeugdzorg hebben ontvangen (instroom van nieuwe cliënten) en hoeveel jeugdigen op peildatum in zorg zijn. Voor 2009 en 2010 is alleen bekend voor hoeveel jeugdigen zorg is gestart. Dit kunnen echter ook jeugdigen zijn die al in zorg waren. Om die reden zijn de aantallen in 2009 en 2010 hoger dan in 2011. In tabel 13 zijn absolute aantallen weergegeven. In tabel 14 zijn de absolute aantallen afgezet tegen het aantal jeugdigen in de regio, zodat vergelijking tussen regio’s mogelijk is. Tabel 13. Gebruik van Jeugd- en Opvoedhulp in absolute aantallen Jeugd- en Opvoedhulp absolute aantallen Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
Aantal (nieuwe) instroom 2009 4.130 172 472 228 487 607 1.110 1.054 1.359 2.771
2010 5.527 250 658 347 565 742 1.509 1.456 1.820 3.707
2011 4.183 323 507 358 432 597 1.113 853 1.620 2.563
Tabel 14. Gebruik van Jeugd- en Opvoedhulp per 1.000 jeugdigen Jeugd- en Opvoedhulp aantallen per 1.000 jeugdigen Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
28
Aantal (nieuwe) instroom 2009
2010 19,4 6,4 14,6 10,8 19,5 21,4 25,3 30,3 12,9 25,9
2011 26,5 9,4 20,5 16,8 22,9 26,7 35,1 42,9 17,5 35,4
20,4 12,2 16,1 17,6 17,7 21,9 26,3 25,6 15,8 24,9
In totaal zijn in 2011 in de provincie Limburg 4.183 jeugdigen ingestroomd bij Jeugd- en Opvoedhulp. Ongeveer 2% van het totaal aantal jeugdigen in de provincie. Het gaat om jeugdigen die voor het eerst Jeugd- en Opvoedhulp ontvangen. Jeugdigen stromen binnen de jeugdzorg ook door naar andere typen zorg. Deze doorstroom is niet opgenomen in bovenstaande tabel. In de regio Zuid-Limburg maken meer jeugdigen gebruik van Jeugd- en Opvoedhulp dan in de regio Noorden Midden-Limburg. Het scheelt bijna een factor 2. Parkstad en Maastricht Heuvelland hebben in de provincie relatief de hoogste instroom. Noordelijk Noord-Limburg heeft de laagste instroom. In tabel 15 en 16 is weergegeven hoeveel jeugdigen gebruik hebben gemaakt van jeugd GGZ. Helaas zijn deze gegevens niet voor alle gemeenten compleet. Niet alle instellingen hebben de cijfers conform de gewenste definities kunnen aanleveren. Onderstaande cijfers zijn gebaseerd op gegevens van Mondriaan, Mutsaersstichting, Orbis GGZ en Virenze. Deze instellingen werken voornamelijk in Zuid-Limburg. Gegevens van Noord- en Midden-Limburg zijn dus veelal incompleet. Tabel 15. Gebruik jeugd GGZ in absolute aantallen Jeugd GGZ absolute aantallen Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
Aantal nieuwe instroom 2008
2009
x 9 14 26 1.242 1.413 728 -
2010
4.297 x 7 8 30 1.257 1.393 692 948 3.349
4.477 x 16 13 32 1.160 1.378 788 1.146 3.331
Aantal in zorg 2011 4.459 x 13 10 21 1.140 1.404 660 1.248 3.211
2008 x 10 21 29 1.074 1.536 472 -
2009 4.510 x 6 12 27 1.285 1.501 445 1.271 3.239
2010 4.847 x 8 10 31 1.220 1.531 620 1.472 3.375
2011 4.745 x 10 5 25 1.106 1.492 627 1.508 3.237
Tabel 16. Gebruik jeugd GGZ per 1.000 jeugdigen Jeugd GGZ per 1.000 jeugdigen Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
Aantal nieuwe instroom 2008 0,1 0,3 0,7 1,0 42,7 31,3 20,4 -
2009 20,2 0,1 0,2 0,4 1,2 44,2 31,7 19,9 9,0 31,3
2010 21,4 0,1 0,5 0,6 1,3 41,7 32,0 23,2 11,0 31,8
Aantal in zorg 2011 21,7 0,0 0,4 0,5 0,9 41,9 33,2 19,8 12,2 31,2
2008 0,1 0,3 1,0 1,1 36,9 34,1 13,2 -
2009 21,2 0,1 0,2 0,6 1,1 45,2 34,2 12,8 12,1 30,3
2010
2011
23,2 0,1 0,2 0,5 1,3 43,9 35,6 18,3 14,1 32,2
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
23,1 0,1 0,3 0,2 1,0 40,6 35,3 18,8 14,7 31,5
29
Aangezien de cijfers niet voor alle gemeenten en regio’s compleet zijn, maken we op basis van bovenstaande tabellen geen vergelijking tussen de regio’s. In vergelijking tot de tabellen 13 en 14 valt op dat het gebruik van jeugd GGZ hoger ligt dan het gebruik van Jeugd- en Opvoedhulp. Voor de provincie als geheel komt het gebruik van jeugd GGZ waarschijnlijk uit op iets minder dan 3% van het totaal aantal jeugdigen. Cijfers kunnen niet worden opgeteld tot een totaal aantal jeugdigen dat van tweedelijns jeugdzorg gebruik maakt, omdat jeugdigen zowel jeugd GGZ als Jeugd- en Opvoedhulp kunnen ontvangen en dubbeltellingen te verwachten zijn. In tabel 17 is het aantal jeugdigen weergegeven dat zorg krijgt vanuit de jeugd LVG (zorg voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking). De cijfers zijn aangeleverd door de Gastenhof die speciaal voor deze doelgroep behandeling en begeleiding biedt. Hulp kan ambulant (A) zijn of klinisch/residentieel (K). Het aantal jeugdigen is weergegeven naar de regio waarin zij hulp ontvangen. Dit hoeft dus niet perse de regio te zijn waar zij oorspronkelijk woonden. Gastenhof heeft relatief meer locaties in Zuid Limburg. Het aantal jeugdigen dat gebruik maakt van LVG zorg is in deze regio daarom mogelijk hoger dan in Noord- en Midden-Limburg. Vergelijkingen per regio zijn om deze reden niet gepast. Gegevens worden daarom alleen in absolute aantallen weergegeven. Tabel 17. Gebruik van jeugd LVG in absolute aantallen Jeugd LVG absolute aantallen
Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg Provincie Limburg
Aantal nieuwe instroom 2009 A K 16 22 61 33 77 55
2010 A K 11 35 61 46 72 81
Aantal in zorg
2011 A
9 48 57
K 28 46 74
2009 A K 15 65 116 128 131 193
2010 A K 20 65 48 127 68 192
2011 A K 23 65 127 138 150 203
Uit bovenstaande tabel blijkt dat een beperkt aantal jeugdigen gebruik maakt van de specialistische zorg die wordt geboden in de orthopedagogische behandelcentra voor jeugdigen met een verstandelijke beperking. Tot slot is in tabel 18 weergegeven hoeveel jeugdigen een maatregel jeugdbescherming hebben gekregen in de afgelopen jaren. Wederom zijn gegevens weergegeven in absolute aantallen en ter vergelijking afgezet tegen het aantal jeugdigen in de betreffende regio. Het merendeel van de maatregelen betreft een ondertoezichtstelling (OTS).
30
Tabel 18. Aantal jeugdigen tot 18 jaar met een maatregel jeugdbescherming Instroom jeugdbescherming Provincie Limburg Noordelijk Noord-Limburg Regio Venlo Westelijk Midden-Limburg Oostelijk Midden-Limburg Westelijke Mijnstreek Parkstad Maastricht Heuvelland Noord- en Midden-Limburg Zuid-Limburg
Absolute aantallen 2009 770 56 135 62 102 90 182 143 355 415
2010 782 52 121 107 99 80 182 141 379 403
Aantal per 1.000 jeugdigen
2011 737 86 116 44 108 83 178 122 354 383
2009 3,6 2,1 4,2 2,9 4,1 3,2 4,1 4,1 3,4 3,9
2010 3,7 1,9 3,8 5,2 4,0 2,9 4,2 4,2 3,6 3,8
2011 3,6 3,3 3,7 2,2 4,4 3,0 4,2 3,7 3,4 3,7
In totaal hebben er in de provincie Limburg in 2011 737 kinderen te maken gehad met een maatregel jeugdbescherming. Veelal gaat het dan om een ondertoezichtstelling. Zetten we dit aantal af tegen het totaal aantal jeugdigen tot 18 jaar, dan gaat het om minder dan 0,5% van alle jeugdigen in Limburg. In ZuidLimburg neemt het aantal jeugdigen met een maatregel jeugdbescherming af, evenals in de regio Venlo. In Noordelijk Noord-Limburg en Oostelijk Midden-Limburg is het aantal jeugdigen met een maatregel jeugdbescherming juist toegenomen. In 2011 heeft de regio Oostelijk Midden-Limburg relatief het hoogste aantal in de provincie.
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
31
32
4.
Conclusies en aanbevelingen
In dit laatste concluderende hoofdstuk zetten we de resultaten van het vorige hoofdstukken naast elkaar vanuit het perspectief van vraag en aanbod. We sluiten het hoofdstuk af met een aantal aandachtspunten voor de doorontwikkeling van de Limburgse Jeugdmonitor.
4.1.
Vraag naar opvoed- en opgroeiondersteuning
In deze paragraaf gaat het eigenlijk om de potentiële vraag naar opvoed- en opgroeiondersteuning. We betrekken indicatoren die een signaal zijn van opvoed- of opgroeiproblematiek. De belangrijkste (beschikbare) indicatoren zijn het percentage leerlingen met een klinische score op de SDQ en het aantal meldingen van signaalverzuim bij leerplicht. De Jeugdgezondheidszorg signaleert bij ongeveer 8% tot 9% van de leerlingen in de basisschool leeftijd een klinische SDQ score. Bij leerlingen in het voortgezet onderwijs ligt dit percentage beduidend lager, namelijk rond de 3%. Het is belangrijk daarbij op te merken dat het om een ‘zelfrapportage’ gaat. Leerlingen (VO) of ouders (PO) vullen de SDQ in. Dit verklaart in ieder geval ten dele het verschil in de score bij de leerlingen op de basisschool en de leerlingen op het voortgezet onderwijs. De meldingen van signaalverzuim bij leerplicht zijn helaas niet uitgesplitst naar leeftijd. De verwachting is echter dat het overgrote deel van de meldingen bij leerlingen ouder dan 10 jaar ligt. Van het totaal aantal leerplichtigen gaat het om circa 1,5%. Bakenen we de leeftijdsgrenzen nauwer af, dan zal ook dit percentage rond de 3% liggen bij leerlingen in het voortgezet onderwijs. De verschillen tussen Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg zijn moeilijk te duiden. Naar verwachting spelen verschillen in registraties en definities een grotere rol dan meer inhoudelijke factoren. Door de gegevens in de Limburgse Jeugdmonitor te gebruiken, neemt hopelijk ook de uniformiteit en daarmee de betrouwbaarheid de komende jaren verder toe. Het is immers voor het eerst dat dergelijke gegevens uniform verzameld en gepresenteerd worden. Een andere benadering van de vraag is om risicofactoren te betrekken. Het Sociaal Cultureel Planbureau 3 heeft in 2007 en 2009 onderzoek gedaan naar risicofactoren in verband met de bekostiging van de jeugdzorg. Het SCP heeft de volgende factoren benoemd: ■■
Geslacht (verhoogd risico bij jongens)
■■
Gezinssituatie (verhoogd risico bij eenoudergezinnen)
■■
Etniciteit (verhoogd risico bij niet-westers allochtone afkomst)
■■
Inkomenspositie (ouders)
■■
Opleidingsniveau (jeugdigen)
3 Het SCP doet momenteel wederom onderzoek naar het model in verband met de decentralisatie van de jeugdzorg.
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
33
In hoofdstuk drie zijn gegevens opgenomen over de gezinssituatie, inkomenspositie en het opleidingsniveau. Op deze gegevens verschillen Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg nadrukkelijk van elkaar. De risicofactoren komen in Zuid-Limburg relatief meer voor dan in Noord- en Midden-Limburg. In Noorden Midden-Limburg groeien er relatief minder kinderen op in een eenoudergezin en een gezin met een bijstandsuitkering. Ook slagen er meer leerlingen op de Havo en het Vwo. Eén en ander doet verwachten dat de vraag naar opvoed- en opgroeiondersteuning in Zuid-Limburg hoger is dan in Noord- en Midden-Limburg. Daarnaast geldt dat in de regio Zuid-Limburg het aantal jeugdigen minder sterk daalt dan in de regio Noord- en Midden-Limburg. In Noord- en Midden-Limburg blijft het aantal jeugdigen in de prognoses de komende 30 jaar dalen. In Zuid-Limburg neemt het aantal over circa 15 jaar weer toe. Verwachting is dat de vraag naar opvoed- en opgroeiondersteuning in de Noord- en MiddenLimburg de komende jaren zal dalen. De vraag naar opvoed- en opgroeiondersteuning zal in Zuid-Limburg naar verwachting meer stabiliseren.
4.2.
Gebruik van opvoed- en opgroeiondersteuning
In de Limburgse Jeugdmonitor is onderscheid gemaakt in lichte opvoed- en opgroeiondersteuning en tweedelijns jeugdzorg. Voor wat betreft het gebruik van de lichte opvoed- en opgroeiondersteuning valt op dat gegevens nog verre van compleet zijn. Eigenlijk zijn er alleen cijfers van de ondersteuning door MEE beschikbaar en in een aantal regio’s van het maatschappelijk werk. Belangrijk gemis zijn de gegevens over de Centra voor Jeugd en Gezin. Op basis van de MEE en AMW cijfers maakt ongeveer 2% van de jeugdigen gebruik van hun aanbod aan ondersteuning. Het gebruik van maatschappelijk werk is in de afgelopen jaren iets toegenomen, hoewel niet in alle regio’s. Het omgekeerde geldt voor het gebruik van de ondersteuning door MEE. Deze is in de meeste regio’s iets afgenomen. Ook de gegevens over de tweedelijns jeugdzorg zijn niet geheel compleet. Circa 2% van de jeugdigen is in 2011 ingestroomd in de provinciale jeugdzorg (jeugd- en opvoedhulp). In Noord- en Midden-Limburg gaat het om 1,5% en in Zuid-Limburg om 2,5%. De instroom in de jeugd GGZ is hoger. Zouden cijfers overal compleet zijn, dan gaat het naar verwachting om 3% tot 4% van de jeugdigen. De instroom in de jeugd LVB ligt een stuk lager. De afgelopen jaren is in de meeste regio’s het gebruik van tweedelijns jeugdzorg toegenomen. Dit ondanks de afname van het aantal jeugdigen.
4.3.
Aandachtspunten voor de doorontwikkeling
Voor het eerst zijn op grote schaal gegevens verzameld over de jeugdigen en het gebruik van jeugdzorg in de provincie Limburg. Ook in andere provincies is een dergelijk initiatief ingezet. Opvallend is dat in Limburg relatief veel gegevens beschikbaar zijn gekomen van maatschappelijk werk, jeugd GGZ en jeugd LVB. Er ontbreken echter ook in Limburg nog veel cijfers.
34
Om de Limburgse Jeugdmonitor optimaal in te kunnen zetten in de beleidsvorming is het belangrijk om de gegevensset compleet en betrouwbaar te maken. Daarbij moeten Provincie, gemeenten en instellingen steeds de doelstellingen in ogenschouw nemen. De cijfers moeten immers betekenis hebben in de actualiteit en politieke en beleidsmatige context. Het verzamelen van gegevens is geen doel op zich. In 2012 en 2013 dient naar ons idee de aandacht uit te gaan naar het realiseren van uniforme definities over de uitvoering van de functies van de Centra voor Jeugd en Gezin. Deze vormen immers de basis van het gemeentelijke jeugdbeleid en het toekomstige stelsel. Daarnaast is het belangrijk om de gegevens van het maatschappelijk werk en de jeugd GGZ te completeren. Tot slot is extra aandacht nodig voor de uniformiteit in de definities van de cijfers van leerplicht.
Trends en ontwikkelingen in het Jeugd(zorg)beleid in Limburg
35
36